direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herziening De Hoven Blok 6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0089-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Huidige situatie De Hoven
Aan de Martinus Nijhofflaan in Delft is het winkelcentrum 'De Hoven' (inclusief De Hoven Passage) gelegen (zie paragraaf 1.2 voor begrenzing van het gebied). Het winkelcentrum bevindt zich aan de rand van de buurt Poptahof in de wijk Voorhof. Voor de herstructurering van dit gebied is in 2004 het Stedenbouwkundig Plan Poptahof vastgesteld en daarna – specifiek voor De Hoven - het 'Ontwikkelingsplan Winkelcentrum In de Hoven' (2006).

Het Ontwikkelingsplan voorziet in de transformatie van het bestaande in zichzelf gekeerde winkelcentrum tot een compact stadsdeelcentrum met een multifunctioneel stedelijk programma en woningen boven het winkelcentrum. Op basis van het Ontwikkelingsplan is vervolgens het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de transformatie mogelijk. Grote delen van het plan zijn inmiddels uitgevoerd. Er zijn gefaseerd drie woongebouwen gebouwd (de gebouwen Boven De Hoven 1, Boven De Hoven 2 en Boven De Hoven 3, opgeleverd in 2015, 2016 en 2018). Daarnaast zijn in het kantoorgebouw Torenhove woningen gerealiseerd. De naam van dit gebouw is gewijzigd in 'Delft Hoog'.

De volgende stap in de transformatie is de bouw van het gebouw 'De Hoven Blok 6' (hierna: Blok 6). Dit gebouw is een appartementencomplex met maximaal 80 woningen, commerciële voorzieningen op de begane grond en parkeervoorzieningen. Daarnaast wordt een verbinding met de bestaande parkeergarage gerealiseerd. Het gebouw komt op het huidige parkeerterrein aan de Troelstralaan.

De ontwikkeling van Blok 6 sluit aan bij de ambities uit het Ontwikkelingsplan en draagt bij aan de ontwikkeling van het hoogstedelijke woonmilieu en het toekomstbestendig maken van dit stadsdeelcentrum waarin het Ontwikkelingsplan voorziet. Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Delft 2040. In de visie wordt voor De Hoven uitgegaan van een dynamisch gemengd gebied met een mix van wonen en werken. Daarnaast zet de visie in op het versterken van de drie centrale winkelgebieden, waar De Hoven er één van is. Verder wordt met de bouw van de woningen een belangrijke bijdrage geleverd aan de realisering van de in de Omgevingsvisie genoemde woningbouwopgave.

In het huidige bestemmingsplan is al uitgegaan van de ontwikkeling van Blok 6. Op een aantal onderdelen wijkt het gebouw echter van het bestemmingsplan af. Om het gebouw te kunnen realiseren, is het daarom nodig om het huidige bestemmingsplan op een aantal punten aan te passen. Het gaat hierbij om het volgende.

  • In het huidige bestemmingsplan is bij het maximale woningaantal dat het plan toestaat nog geen rekening gehouden met de transformatie van het bestaande kantoorgebouw Torenhove tot een woongebouw. Bij het maximale woningaantal in het bestemmingsplan is uitgegaan van (alleen) de nieuwe woongebouwen. Omdat de woningen in Delft Hoog meetellen, wijkt het woningaantal af van het maximale aantal waar het bestemmingsplan vanuit gaat. Het aantal woningen dat op grond van het bestemmingsplan mogelijk is moet daarom worden aangepast.
  • Er wordt een doorgang gerealiseerd tussen de parkeervoorzieningen in het nieuwe gebouw en de bestaande parkeergarage. Op grond van het huidige bestemmingsplan is dat niet mogelijk.
  • Het gebouw wordt circa drie meter hoger dan mogelijk is op grond van het bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan heeft als doel om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken binnen duidelijke kaders. Deze kaders worden bepaald door de in het Besluit ruimtelijke ordening genoemde onderdelen waaruit een bestemmingsplan tenminste dient te bestaan: een verbeelding, regels en een toelichting.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Voorhof in het zuidwestelijk woongebied van Delft. Winkelcentrum 'De Hoven' is gelegen nabij het Delflandplein, aan de Martinus Nijhofflaan, Aart van der Leeuwlaan, Troelstralaan en de Papsouwselaan. Het gebied is op loop- en fietsafstand van Station Delft gelegen (circa 15 minuten lopen, circa 5 minuten fietsen en circa 9 minuten reizen met tramlijn 1). Hieronder is de ligging weergegeven binnen Delft:

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0001.png"

Figuur 1.2.1 Ligging plangebied (nummer VII in zwarte cirkel) in Delft. Het rode gebied is het stadscentrum. Bron: Omgevingsvisie Delft 2040

In figuur 1.2.2 is verder ingezoomd op winkelcentrum 'De Hoven'. Het winkelcentrum is in figuur 1.2.2 geel omlijnd. De Martinus Nijhofflaan vormt de zuidelijke grens van winkelcentrum 'De Hoven'. De Aart van der Leeuwlaan en de Troelstralaan vormen de westelijke en noordelijke grens van het plangebied. Het plangebied is gelegen aan de Troestralaan en wordt weergegeven met een rode lijn op figuur 1.2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0002.png"

Figuur 1.2.2 Luchtfoto met begrenzing winkelcentrum 'De Hoven' (gele lijn) en ligging plangebied (rode lijn). Bron: StreetSmart, 2022

1.3 Opbouw plan

De toelichting bestaat uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft de voor bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken en de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Winkelcentrum 'De Hoven'
In de bestaande situatie is in het plangebied van dit bestemmingsplan onderdeel van het winkelcentrum 'De Hoven'. Dit winkelcentrum biedt ruimte aan diverse detailhandels- en horecavoorzieningen. Tevens zijn er enkele bedrijven uit de (zakelijke) dienstverleningssector in het winkelcentrum gevestigd. Boven het winkelcentrum zijn gefaseerd drie woongebouwen gerealiseerd (de gebouwen Boven De Hoven 1, 2 en 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0003.png"

Figuur 2.1.1 Huidige situatie aan de Martinus Nijhofflaan (kijkrichting naar Papsouwselaan) met aan linkerzijde boven De Hoven 1, boven De Hoven 2 en boven De Hoven 3)

Tot het winkelcentrum behoort ook het gebouw Delft Hoog. Dit is het voormalig kantoorgebouw Torenhove dat getransformeerd is tot appartementencomplex. Gebouw Delft Hoog onderscheidt zich door zijn bouwhoogte en vormgeving van de bebouwing boven winkelcentrum 'De Hoven' en de bebouwing in de omgeving van het plangebied.

Verder zijn er parkeervoorzieningen ten behoeve van de bovengenoemde voorzieningen (en naastgelegen bebouwing aan de noordzijde) aanwezig in het plangebied. De parkeervoorzieningen bestaan zowel uit parkeerplaatsen op maaiveldniveau als gebouwde parkeervoorzieningen. De parkeervoorzieningen op maaiveldniveau worden ontsloten door de Troelstralaan, de Papsouwselaan en de Martinus Nijhofflaan. De gebouwde parkeervoorzieningen bestaan uit een parkeerdek dat ontsloten wordt vanaf de Aart van der Leeuwlaan en uit een parkeergarage ('De Hoven') die ontsloten wordt vanaf de Papsouwselaan.

Stedenbouwkundige uitwerking winkelcentrum 'De Hoven'
Stedenbouwkundig is er in het winkelcentrum sprake van bebouwing met twee verschillende gezichten. Aan de Martinus Nijhofflaan is sprake van relatief hoge bebouwing. Met een hoogte van circa 83 meter is Delft Hoog het hoogste gebouw. Aan de Martinus Nijhofflaan staan de torens Boven De Hoven 1, 2 en 3. Deze torens hebben uiterlijk dezelfde verschijningsvorm en een hoogte van circa 42 meter. Een plint met appartementen en commerciële voorzieningen verbindt de drie torens met elkaar. Deze plint is circa 25 meter hoog. Tegenover deze drie torens staat de bebouwing waarin onder andere een Albert Heijn XL, een Gall & Gall en diverse appartementen gevestigd zijn. Deze bebouwing is circa 20 meter hoog. Tussen deze bebouwing en het Delflandplein wordt een woontoren met een hoogte van circa 65 meter gerealiseerd, dit wordt mogelijk gemaakt door het in maart 2021 vastgestelde bestemmingsplan 'Martinus Nijhofflaan fase 2'.

Aan de Papsouwselaan is (in aansluiting op de Poptahof) sprake van een minder hoogstedelijk beeld dan aan de Martinus Nijhofflaan. Hier wordt het beeld wederom bepaald door Delft Hoog. Ook de parkeergarage 'De Hoven' tussen de Papsouwselaan en de Troelstralaan is met 25 meter een hoger gebouw in deze omgeving. Deze bovengrondse parkeergarage sluit op zijn beurt aan op een 35 meter hoge woonflat 'De Kiviet' aan het Poptahof. Aan de overzijde van de Papsouwselaan staat de circa 60 meter hoge Artemisflat. Verder wordt het beeld aan de overzijde van de Papsouwselaan bepaald door bebouwing (grotendeels uit de periode dat de wijk Voorhof gerealiseerd werd) met vijf tot zes bouwlagen waarbij de eerste bouwlaag een plint met diverse voorzieningen is. Figuur 2.1.2 geeft een impressie van het beeld van de Martinus Nijhofflaan en de Papsouwselaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0006.png"

Figuur 2.1.2 Huidige situatie aan de Martinus Nijhofflaan kijkend richting Delft Hoog (boven), de Papsouwselaan kijkend richting de zuidgevel van parkeergarage 'De Hoven' (midden) en de Papsouwselaan kijkend richting de noordgevel van parkeergarage 'De Hoven' (onder)

De Troelstralaan bestaat uit twee delen. Het noordelijk deel wordt door de hoge woonflat De Kievit van de Poptahof en de parkeergarage begrensd. Aan het zuidelijk deel staat bebouwing die overwegend twee bouwlagen hoog is, met op de begane grond etalageruimten van winkels aan de passage en parkeren op de tweede bouwlaag. Aan de Troelstralaan is dus deels sprake van veel lagere bebouwing dan aan de Martinus Nijhofflaan en de Papsouwselaan. Hier wordt het beeld bepaald door een ingang van het winkelcentrum en etalages van diverse winkels. Verder wordt het beeld bepaald door de hoge parkeergarage 'De Hoven' en de gevels van de woningen/appartementencomplexen aan de Palmyraplaats, de Taj Mahalplaats en de Akropolishof, gelegen aan de overzijde van een ruime watergang langs de Troelstralaan. Kijkend vanaf het Pad van Troje in de richting van de Martinus Nijhofflaan wordt het beeld in de Troelstralaan bepaald door het appartementencomplex op de hoek van het Pad van Troje en de Troelstralaan (zie figuur 2.1.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0007.png"

Figuur 2.1.3 Huidige situatie aan de Troelstralaan, kijkend vanaf de Aart van der Leeuwlaan (boven) en huidige situatie in de Troelstralaan, kijkend vanaf het Pad van Troje (onder)  

Blok 6
Het plan voor Blok 6 bestaat uit winkelruimte op de begane grond en woningen daarboven. Tussen de winkelruimte en woningen is parkeergelegenheid mogelijk alsmede een verbinding voor auto's tussen de verschillende parkeervoorzieningen in het winkelcentrum. Blok 6 wordt ter plaatse van het parkeerterrein op maaiveldniveau aan de Troelstralaan gerealiseerd. Binnen het plangebied is het voornemen om de toegestane bouwmogelijkheden van het vigerend bestemmingsplan te verruimen met maximaal één bouwlaag en (naast winkelruimte op de begane grond) ook maximaal 80 woonappartementen als functie toe te voegen. In figuur 2.1.4 is de ligging van Blok 6 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0008.png"

Figuur 2.1.4 Ligging Blok 6 (rode lijn)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0009.png"

Figuur 2.1.5 Ligging Blok 6 vanaf Troelstralaan (gezien vanaf rode stip figuur 2.1.4)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0010.png"

Figuur 2.1.6 Ligging Blok 6 vanaf Troelstralaan (gezien vanaf paarse stip figuur 2.1.4)

2.2 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied van deze partiële herziening met de naam 'Herziening De Hoven Blok 6' is voor vaststelling hiervan het bestemmingsplan 'Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' van kracht. Laatstgenoemde partiële herziening is op 25 september 2008 door de gemeenteraad van Delft vastgesteld en op 10 maart 2009 goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Zoals reeds beschreven in paragraaf 1.1 staat het bestemmingsplan 'Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' onder meer de bouw van 550 woningen toe (artikel 2, lid 1, sub a). Voorliggende partiële herziening is nodig omdat de gewenste 80 woningen qua aantal niet passen binnen het vigerende plan.

Daarnaast is een klein deel van het deel van het plangebied het bestemmingsplan 'Zuidwest 1' relevant, zoals deze is vastgesteld door de gemeenteraad van Delft op 30 november 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 17 juli 2007. In dit deel moet een voor motorvoertuigen toegankelijke doorgang worden gemaakt tussen de parkeergarage 'De Hoven' en het parkeerdek in Blok 6. Op gronden 'Verkeersdoeleinden 1' van het bestemmingsplan 'Zuidwest 1' wordt het bouwen van gebouwen niet toegelaten. Voorliggende partiële herziening is nodig om de beoogde doorgang toe te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0011.png"

Figuur 2.2.1 Ligging plangebied Blok 6 ten opzichte van huidige juridische kaders.

2.3 Planbeschrijving

Om de genoemde strijdigheid weg te nemen en zo ruimte te bieden aan de realisatie van de voornemens worden bovengenoemde onderdelen uit artikel 2 van het bestemmingsplan 'Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' herzien.

Voor het overige biedt het bestemmingsplan 'Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' een planologisch kader dat voldoende ruimte biedt voor de voorgenomen ontwikkeling.

2.4 Stedenbouwkundige wijzigingen

Woningen Blok 6 met toevoeging van één bouwlaag
In het vigerende bestemmingsplan ('Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)') zijn de maximale bouwmogelijkheden bepaald. Hierbij is voor Blok 6 uitgegaan van een bouwhoogte van 18 meter met daarbij de mogelijkheid van een opbouw binnen een "denkbeeldig kapprofiel". Met deze opbouw mag de bouwhoogte van 18 meter met 4 meter worden verhoogd. De huidige maximale bouwhoogte (inclusief kap) bedraagt dan ook 22 meter. Dit sluit aan bij het beeldkwaliteitsplan (2007) waarin woonblokken aan de Troelstralaan zijn voorzien met de daarbij behorende bouwhoogte, zie het navolgend figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0012.png"

Figuur 2.2.1 Beeldkwaliteitsplan uit 2007 (gemeente Delft, 2007)

Door de realisatie van de 2-laagse nieuwbouw langs het zuidelijk deel van de Troelstralaan zijn de oorspronkelijke ruimtelijke kaders met 4 woongebouwen langs het zuidelijk deel van de Troelstralaan niet meer actueel. In de huidige situatie met de gerealiseerde nieuwbouw van het parkeergebouw langs het noordelijk deel van de Troelstralaan en de nieuwe winkelruimte met bovengelegen parkeerdek, die ruimteljke een twee laagse bebouwing vormen, is een nieuwe ruimtelijke situatie ontstaan waarbij de kaders voor de invulling van Blok 6 om herziening vragen. Hierbij sluit de nieuwe dubbelhoge plint van de nieuwbouw van Blok 6 aan op de nieuwbouw van de westzijde, bestaande uit een dubbele hoge plint met winkelruimte en daarboven een parkeerstraat. Daarboven komt een woongebouw dat in ruimtelijk opzicht aansluit op de massa van de parkeergarage dat aan de andere zijde van de entree van het winkelcentrum in de oksel van de Troelstralaan is gesitueerd. Een ruimtelijke opbouw met een terugliggende bovenste verdieping of kapverdieping is gelet op de omliggende bebouwing niet meer gewenst dan wel noodzakelijk. Door het nieuwe volume ontstaat aan weerszijden van deze belangrijke entree van het winkelcentrum een gelijkwaardige, samenhangende bouwmassa.

Het plan is om de huidige bouwmogelijkheden af te wijken en de bouw en het gebruik van 80 woonappartementen in een andere ruimtelijke opzet mogelijk te maken. De bebouwing van Blok 6 komt met een vergelijkbaar volume als de parkeergarage aan de andere zijde van de ingang van het winkelcentrum in de bocht van de Troelstralaan te liggen. Hierbij sluit de dubbel hoge plint aan op de bestaande dubbel hoge plint langs het zuidelijk deel van de Troelstralaan en krijgt het boven liggende woonvolume een heldere hoofdvorm en hoogte in aansluiting op het parkeergebouw langs het andere deel van de Troelstralaan.

De verandering ten opzichte van het oorspronkelijke plan bestaat eruit dat er langs de Troelstralaan geen vier woongebouwen meer komen en dat het gebouw ca. drie meter hoger wordt. Feitelijk kan de woonbebouwing die eerder was voorzien ook niet gerealiseerd worden door de inmiddels aanwezige nieuwbouw. De impact voor de omgeving van deze wijziging is beperkt omdat de hoogte in geringe mate wordt vergroot. De nieuwe bebouwing wordt meer compact geplaatst en meer afgestemd op de schaal en massa van de parkeergarage. Daarnaast wordt de plint afgestemd op de inmiddels gerealiseerde lagere bebouwing langs het zuidelijk deel van de Troelstralaan, om daarmee aantrekkelijke en samenhangende bebouwing langs de openbare ruimte te realiseren. Door de aanwezige bebouwing langs de Martinus Nijhofflaan en de locatie van Blok 6 is deze verandering ook slechts van geringe invloed op de bezonning en het zicht vanuit de omgeving. Door het aanwezige ruimtelijk profiel van de Troelstralaan met watergang ligt de bebouwing ook op ruime afstand van de woningen in de Poptahof.

Voorliggende partiële herziening neemt de maximale omvang van de huidige bouwmogelijkheden als uitgangspunt en voegt daar één bouwlaag aan toe. De totale bouwhoogte in de beoogde situatie bedraagt maximaal 25 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0013.png"

Figuur 2.2.2 impressie van ontwikkeling gezien vanaf kruising Troelstralaan / Palmyraplaats

Verbinding parkeergarage Blok 6 met winkelcentrum 'De Hoven'
In samenhang met de vergroting van het winkelcentrum door de toevoeging van Blok 6 zijn ook voldoende parkeerplaatsen vereist. Het benodigde aantal parkeerplaatsen is verder uitgewerkt in paragraaf 4.5. De parkeeroplossing wordt op de eerste verdieping van Blok 6 gerealiseerd. De nieuwe parkeerplaatsen maken onderdeel uit van de volledige parkeervoorziening van het winkelcentrum en de daar boven gelegen woningen. De parkeervoorziening wordt vanuit het noordoosten ontsloten via de parkeergarage 'De Hoven' (zie figuur 2.2.3 voor een indicatieve ontsluiting van plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0014.png"

Figuur 2.2.3 Indicatieve ontsluiting (oranje pijlen) plangebied (rood kader) met daarbij de globale locatie voor de verbinding tussen parkeergarage 'De Hoven' en het plangebied (gele cirkel) Bron: Streetsmart.

Om alle parkeerplaatsen zowel vanaf de Papsouwselaan als van de Aart van der Leeuwlaan te kunnen bereiken wordt in een bepaald deel (zie figuur 2.2.4) van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' een doorgang voorzien. Hierbij wordt afgeweken van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan ‘Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0015.png"

Figuur 2.2.4 Indicatie afwijking bouwmogelijkheden bestemmingsplan Zuidwest -1

Deze doorgang verbindt de parkeergarage 'De Hoven' met het nieuwe Blok 6 en komt boven de ingang van het winkelcentrum aan de Troelstralaan te lopen (lees: ter hoogte van de tweede bouwlaag).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0017.png"

Figuur 2.2.5 Artist impressions (2 varianten) van de nieuwe entree van het winkelcentrum gezien vanaf Troelstralaan.  

Effect van wijzigingen
De planvoornemens hebben effecten op de woningbouwprogrammering van de gemeente Delft en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Deze effecten zijn beschouwd in subparagraaf 3.1.4 en hoofdstuk 4 van deze toelichting.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI schetst een duurzaam toekomstperspectief voor de leefomgeving in Nederland in 2050. De visie geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. De belangrijkste keuzes zijn:

  • duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit;
  • ruimte voor overgang naar een circulaire economie;
  • woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden;
  • landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Toetsing en conclusie
De NOVI heeft een dusdanig abstractieniveau dat er geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het onderhavige bestemmingsplan van toepassing zijn.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert daar waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Toetsing en conclusie
De SVIR heeft geen gevolgen voor het plangebied.

3.1.3 AMvB Ruimte (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. De onderwerpen betreffen onder andere project mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundamenten, gronden van defensie, grote rivieren en Waddenzee en waddengebied. Voor de in het Barro genoemde onderwerpen moeten op grond van de Wet ruimtelijke ordening alle bestemmingsplannen binnen een jaar aan de bepalingen uit het Barro voldoen.

Toetsing en conclusie
Geen van de in het Barro genoemde onderwerpen hebben echter betrekking op onderhavig bestemmingsplan.

3.1.4 Bro (Ladder voor duurzame verstedelijking)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard gemotiveerd te worden met behulp van drie opeenvolgende treden. Deze treden borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6 van het Bro gewijzigd. Deze wijziging heeft als doel de regeling te vereenvoudigen, waarbij de effectiviteit van het instrument behouden moet blijven. Een onderzoek naar de behoefte heeft slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een functie of dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Concreet betekent dit dat met betrekking tot de (economische) behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of economische gevolgen van die vestiging ruimtelijke effecten (bijv. leegstand) relevant zijn. Artikel 3.1.6. lid 2 van het Bro luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Dat betekent: eerst bepalen of een nieuwe ontwikkeling een nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft, vervolgens kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, daarna analyseren of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en tot slot afwegen of de ontwikkeling negatieve ruimtelijke gevolgen tot gevolg kan hebben.

Toetsing en conclusie
Voor 80 woonappartementen moet worden beoordeeld of dit past binnen de behoefte. De locatie heeft momenteel een stedelijke bestemming (‘Gemengd’). Daarmee gaat het volgens de definitie van het Rijk om bestaand stedelijk gebied. Omdat de locatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt, kan worden volstaan met een onderbouwing van de behoefte en hoeft geen analyse van alternatieve locaties plaats te vinden.

Uit de provinciale woningbehoefteraming (WBR, 2021) blijkt dat in de regio Haaglanden de toegestane woningvoorraadgroei voor de periode 2021 tot en met 2030 is vastgesteld op 80.900 woningen.

Op 14 maart 2023 is de Regionale Realisatieagenda Wonen Haaglanden ondertekend. Hierin worden afspraken vastgelegd tussen Rijk, Provincie, gemeenten, corporaties en waterschappen om tot en met 2030 in Haaglanden 75.000 woningen te bouwen, waarvan tweederde betaalbaar. Het aandeel van Delft daarin betreft de bouw van 11.397 woningen, waaronder 1008 woningen dure huur, het segment dat in het betreffende blok wordt gerealiseerd.

In de Woonvisie Delft is Voorhof (waarbinnen winkelcentrum 'De Hoven' is gelegen) specifiek aangemerkt als kans. De stip op de horizon is dat er nieuwe, interessante stedelijke woonmilieus ontstaan, waar ook medewerkers van kennisintensieve bedrijven, (internationale) promovendi en afgestudeerden een aantrekkelijk woningaanbod kunnen vinden. De ontwikkeling geeft invulling aan de behoefte aan stedelijk wonen met een goede (OV-) bereikbaarheid en is gericht op een brede doelgroep op de woningmarkt.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat:

  • De 80 woningen een nog zeer beperkte invulling geven van de 1008 beoogde dure huurwoningen in Delft;
  • De behoefte aan deze woningen geborgd is in de Regionale Realisatieagenda Wonen Haaglanden en alle bovenliggende stukken (De Nationale Prestatieafspraken, de provinciale samenwerkingsafspraken tussen Rijk en provincie aangaande de realisatie van 900.000 woningen in Nederland).

Toetsing en conclusie
Voor het woonaanbod is de behoefte onderzocht. Hierbij is op basis van de vereisten van de ladder voor duurzame verstedelijking aangetoond dat er ruim voldoende behoefte bestaat voor het realiseren van 80 wooappartementen. Dit geldt zowel voor de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Sinds 15 maart 2022 is de Omgevingsvisie Zuid-Holland van de provincie Zuid-Holland in werking. De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De Omgevingsvisie vormt samen met de Omgevingsverordening en het Omgevingsprogramma het provinciale Omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het Omgevingsbeleid beschrijft hoe de provincie werkt aan een goede leefomgeving, welke plannen daarvoor zijn, welke regels daarbij gelden en welke inspanningen de provincie daarvoor levert. De Omgevingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen:

  • kaartbeelden en een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur;
  • de ontwikkelingrichting van het omgevingsbeleid: ambities en sturing;
  • een beschrijving van de omgevingskwaliteit van Zuid-Holland;
  • de samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de ambities uit de omgevingsvisie: er wordt gebuikt gemaakt van reeds bestaande ruimte die wordt geherstructureerd. Deze herstructurering biedt de mogelijkheden de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren.

Toetsing en conclusie
De doelen van de Omgevingsvisie en daaraan verbonden toetsing zijn nader uitgwerkt in de regels van de Omgevingsverordening (paragraaf 3.2.2).

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

De Omgevingsverordening Zuid-Holland is op 15 maart 2022 in werking getreden. In de verordening zijn de provinciale belangen uit de omgevingsvisie juridisch geborgd. In de Omgevingsverordening zijn de volgende regels opgenomen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan:

Artikel 6.9: Ruimtelijke kwaliteit en gebiedsbeschermingcategoriën
Op grond van artikel 6.9, lid 1 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.
  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.
  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.
  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:
    • a. een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of
    • b. sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.
  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
    • b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
    • c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid
Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid. In paragraaf 4.5 is de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling van het plan verder onderzocht. Voor de bereikbaarheid en verkeersafwikkeling zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes
Op grond van artikel 6.27, lid 1 van de Omgevingsverordening kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van archeologie:

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II, bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarden beschermen.
  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in elk geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, tenzij:
    • a. door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast; of
    • b. het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.
  • 3. Een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de verwachte archeologische waarden beschermen.
  • 4. De regels, bedoeld in het vierde lid voorzien in elk geval in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek.

In paragraaf 4.4 is het aspect archeologie en cultuurhistorie verder onderzocht. Voor de beide aspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

Toetsing en conclusie
De realisatie van Blok 6 is aan te merken als een ontwikkeling die valt in de categorie 'inpassing'. Het betreft een al eerder aangewezen woongebied waaraan invulling wordt gegeven met dit plan. In de geldende Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' is sprake van een bestemming 'Gemengd' met een bouwvlak. Overeenkomstig met deze bestemming kan het plangebied verder worden uitgewerkt ten behoeve van wonen, detailhandel, horeca en dienstverlening. Voorliggend bestemmingsplan geeft aan deze contouren invulling met dien verstande dat er 80 woonappartementen meer mogelijk worden gemaakt. Om deze reden is gekozen voor het opstellen van een herziening. Voor wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is past de ontwikkeling binnen de kaders van het huidige bestemmingsplan.

3.3 Regionaal beleid

Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP)
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is op 16 april 2008 vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden. Het plan geeft de regionale visie weer op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio Haaglanden tot 2021 met een doorkijk naar 2030. Haaglanden kiest in het RSP voor een beperkte uitbreiding van het stedelijk gebied. De nadruk ligt op de binnenstedelijke opgave. Verdere verstedelijking gaat namelijk ten koste van het "Goud van Haaglanden", zoals de groene kwaliteiten worden aangeduid. Uitbreiding van de woningvoorraad moet zoveel mogelijk plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied en er moet dus gezocht worden naar verdichtingsmogelijkheden.

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De bouw van 80 extra woningen op deze binnenstedelijke locatie sluit aan op de doelstellingen beschreven in het RSP.

3.3.1 Conclusie

Op basis van de voorgaande paragrafen en de doorlopen Ladder voor duurzame verstedelijking , kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de bovengenoemde provinciale en regionale beleidsdoelstellingen.

3.4 Hoogheemraadschap van Delfland

3.4.1 Waterbeheersplan 2022 - 2027

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2022-2027. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Daarnaast zijn algemene regels opgenomen voor bijvoorbeeld het verrichten van handelingen in waterstaatswerken, het water brengen in of onttrekken aan oppervlaktelichamen, het onttrekken van grondwater en natuurvriendelijke oevers. Op het moment dat aan de van toepassing zijn regels wordt voldaan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd, maar kan worden volstaan met een melding.

Daarnaast beschikt het hoogheemraadschap over beleidsregels die het hoogheemraadschap Delftland als toetsingskader voor het wel of niet verlenen van een vergunning.

Watertoets
Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. In het kader van de watertoets vindt overleg plaats tussen de gemeente Delft en het hoogheemraadschap van Delfland.

3.4.2 Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast (2014)

De beleidsnota 'Beperken en voorkomen wateroverlast' bevat het Delflandse beleid op hoofdlijnen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem ten aanzien van wateroverlast. Het gaat daarbij zowel om het oplossen van bestaande knelpunten als om het voorkomen van nieuwe knelpunten.

3.4.3 Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig, bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

De bovenstaande aspecten zijn in dit plan niet aan de orde.

3.4.4 Handreiking watertoets

Hoogheemraadschap van Delfland hanteert een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet. De toets berust op twee uitgangspunten:

  • 1. standstillbeginsel - negatieve effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op het watersysteem worden voorkomen;
  • 2. verbetering - in ruimtelijke ontwikkelingen worden de kansen die zich voordoen om bestaande knelpunten in het watersysteem te helpen oplossen, benut.

In het kader van de watertoets wordt overleg gevoerd tussen de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland. Dit komt aan de orde in paragraaf 4.1.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Omgevingsvisie Delft 2040 'Samen maken we de stad'

Op 15 juli 2021 heeft de raad de Omgevingsvisie Delft 2040 vastgesteld. In deze visie staat wat voor stad Delft in de toekomst wil zijn. De gemeente geeft in deze visie de gewenste ontwikkeling weer van de leefomgeving binnen de gemeente. Dit is de omgeving waarin de Delftenaar woont, werkt en zijn/haar vrije tijd doorbrengt. De Omgevingsvisie is de eerste stap van de invoering van de Omgevingswet in Delft. De Omgevingsvisie Delft 2040 vervangt de Stadsvisie en de Ruimtelijke Structuurvisie Delft 2030.

De kwaliteiten die van Delft een aantrekkelijke stad maken, worden behouden door ze verder te verrijken en te versterken. De Delftse kernwaarden zijn: historie, technologie, innovatie, creativiteit en de verbonden stad. Het Delftse erfgoed (oud en nieuw) speelt een grote rol in de aantrekkelijkheid, identiteit en het vestigingsklimaat van de stad. Samengevat gaat de Omgevingsvisie uit van het volgende:

  • Delft zet tot 2040 in op het toevoegen van 15.000 woningen;
  • Delft voorziet tot 2040 in een groei van 10.000 banen;
  • Delft maakt gebruik van de substantiële kansen van kennisintensieve bedrijven en van een kennisgedreven en ambachtelijke 'maakindustrie'. Deze nieuwe maakindustrie biedt arbeidskansen voor een brede doelgroep in Delft en de regio. Het feit dat in Delft technisch onderwijs op mbo-, hbo- en academisch niveau aanwezig is maakt Delft uniek en versterkt de kansen van het Delftse bedrijfsleven. Delft koestert de huidige bedrijven, kleinschalige economie en biedt waar mogelijk groeiruimte aan bestaande bedrijvigheid. De TU is en blijft een belangrijke partner en is in 2040 zowel sociaal als fysiek beter met de stad verbonden;
  • Delft is in 2040 hard op weg om in 2050 energieneutraal en klimaatbestendig te kunnen zijn. Om daar te komen, zet Delft in op energiebesparing, een warmtenet en zonneenergie;
  • Delft zet in op een mobiliteitstransitie. Het mobiliteitssysteem gaat veranderen, zodat Delft de komende decennia bereikbaar, leefbaar en verkeersveilig blijft. De ruimte voor de infrastructuur in de stad wordt beter benut door voorrang te geven aan ruimte-efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit;
  • de fysieke leefomgeving moet bijdragen aan de gezondheid van iedere Delftenaar. Delft dringt negatieve milieueffecten terug en richten zich op een gezond ingerichte leefomgeving. Het buitengebied is altijd goed bereikbaar. In 2040 is de buitenruimte in en om de stad voor mens, plant en dier op minimaal hetzelfde kwaliteitsniveau als nu. In 2040 bestaat het begrip 'afval' niet meer. Delft functioneert dan als een circulair systeem voor grondstoffen;
  • om de positie van de historische en culturele stad te versterken, investeert Delft in kwalitatieve cultuurvoorzieningen, attracties, evenementen, een verantwoorde ontwikkeling van toerisme en in het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte. Delft koestert zijn erfgoed en zet ook bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in op het doorvertalen van de rijke historie van Delft. Erfgoed in Delft is bekend en 'beleefbaar', waar je ook bent in de stad;
  • ter versterking van de wijkeconomie en het borgen van de duurzame vitaliteit van wijken wordt bij nieuwe gebiedsontwikkelopgaven ten minste 10% van het te realiseren aanbod in de wijk bestemd voor werk en maatschappelijke voorzieningen. Delft streeft naar een vitale mix van wonen en werken, zowel in de wijken als in de werkgebieden. Hierdoor kan er een klimaat ontstaan van dynamische stedelijke gemengde gebieden.
  • Delft heeft in 2040 hoogwaardige, passende en toegankelijke voorzieningen die nodig zijn voor zorg, welzijn, cultuur, onderwijs en sport. Delft streeft naar een goede spreiding van voorzieningen en clustert waar mogelijk';
  • prettig samen leven vindt Delft belangrijk. In 2040 is Delft een stad waar iedereen ertoe doet, meedoet, elkaar kan ontmoeten en de kans krijgt zich te ontwikkelen. De te realiseren openbare ruimte en voorzieningen draagt hieraan bij;
  • in Delft is ook ruimte een schaars goed. Keuzes die worden gemaakt, moeten altijd bijdragen aan de versterking van meerdere kwaliteiten van de stad en het gebied.

Toetsing en conclusie
Door het realiseren van 80 woningen (als aanvulling op het huidig toegestane woningaantal) en bijbehorende parkeerplaatsen, wordt bijgedragen aan hetgeen als doel is gesteld in de Omgevingsvisie, namelijk het realiseren van een nieuw hoogwaardig stedelijk woongebied met nieuwbouw en het verbeteren en toekomstgeschikt maken van het bestaande stadsdeelcentrum. Tevens draagt woningbouw bij het winkelcentrum bij aan de ontwikkeling van gebieden met een menging van wonen en werken.

3.5.2 Agenda Delft 2040

In deze agenda zijn zeven ambities ('opgaven') voor de stad geformuleerd. Delft zet onder meer in op het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven en kennisinstellingen, het voorzieningenniveau en de woningvoorraad. Voor een goed en aantrekkelijk economisch ecosysteem is een blijvende stimulerende omgeving nodig: van een passend aanbod van bedrijfsvastgoed, excellente dienstverlening van de gemeente, goede verbindingen voor OV, auto en fiets, tot een aanbod van verschillende typen woningen voor werknemers. Verder heeft Delft in 2040 hoogwaardige en moderne voorzieningen voor alle inwoners van de stad. Het gaat hierbij om toekomstvaste en bij de tijd behorende voorzieningen die inwoners van alle leeftijden en met alle levensstijlen kunnen bedienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0018.png"

Figuur 3.5.1 Opgaven Agenda Delft 2040

Toetsing en conclusie
Delft heeft verder de ambitie om tot 2040 15.000 nieuwe woningen toe te voegen aan de bestaande voorraad. De nieuwe woningen zorgen ervoor dat Delft een aantrekkelijke woonstad is voor zittende en nieuwe bewoners. Op deze manier draagt onze stad bij aan de regionale opgave om het vestigingsklimaat te versterken. Die ambitie is regionaal vastgelegd in het regionale investeringsprogramma en de Roadmap Next Economy van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Bovendien zorgen passende woningen ervoor dat bedrijven zich makkelijker kunnen vestigen, omdat er een goed woningaanbod met voldoende keuzemogelijkheid is voor werknemers, en studenten die na hun studie in Delft willen blijven wonen.  

3.5.3 Coalitieakkoord Delft 2022-2026

Het doel van het Coalitieakkoord (25 mei 2022) is een stad waar het goed wonen, werken en verblijven is, en een stad waarin voor iedereen een plek is die goed en betaalbaar is. In het akkoord wordt ingezet op:

  • Delft kansrijk voor iedereen;
  • ruimte voor wonen;
  • een gezonde en veilige stad;
  • een duurzame stad;
  • een economische kracht en bruisende stad.

De gemeente Delft zet hierbij in op het realiseren van de ambities uit de Woonvisie, het realiseren van 15.000 woningen en het versterken van de economische positie met nieuwe werklocaties die moeten leiden tot 10.000 extra banen.

Delft heeft ook behoefte aan meer (middel)dure huur- en koopwoningen. Die zijn nodig om de doorstroming uit de sociale huurvoorraad te stimuleren, medewerkers van Delftse bedrijven huisvesting te bieden, studenten na hun studie vast te houden en promovendi te binden. Om te zorgen dat er in het middeldure huursegment voldoende aanbod komt, worden nieuwe woonvormen mogelijk gemaakt voor starters op de woningmarkt.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk en sluit hiermee aan op de doelen van het coalitieakkoord.

3.5.4 Woonvisie Delft 2016-2023 / Woonagenda 2019-2022

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2016-2023. De visie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio.

Het is wenselijk dat medewerkers van Delftse kennisbedrijven en (internationale) promovendi en studenten in Delft kunnen wonen en woonruimte kunnen vinden in de stad. Ook zouden meer afstudeerders van de TU ervoor moeten kunnen kiezen om na hun studie in de stad te blijven wonen. Delft is een solidaire kennisstad; een stad van mensen die bij elkaar horen en elkaar steunen met voldoende en kwalitatief goede woningen, met name ook voor ouderen en zorgafhankelijke doelgroepen.

Het aantal inwoners en ook het aantal huishoudens in Delft  is groeiende, nu maar ook in de komende jaren. De druk op de Delftse woningmarkt is groot. Steeds meer mensen willen in de nabijheid van goede voorzieningen, openbaar vervoer en een baan wonen. Daarnaast is er een toename van het aantal 1- en 2 persoons huishoudens, blijven ouderen steeds langer thuis wonen en wonen meer kwetsbare mensen zelfstandig in de wijken.

Zoals vastgelegd in de Woonvisie 2016-2023 is de Delftse woningmarkt niet in balans. Vooral het aandeel woningen in het middeldure en hogere segment is ondervertenwoordigd. De Woonvisie beschrijft het belang van een aantrekkelijk woonklimaat met vitale stedelijke woonmilieus dat past bij de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkeling van Delft en de regio. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad en aan een evenwichtige opbouw van de wijken met een passende voorzieningenstructuur en een aantrekkelijke openbare ruimte. 

Studentenwoningen dienen vooral gerealiseerd te worden in de nabijheid van de TU en de hogescholen op de campus en in de randen daarvan. Eénzijdige gebieden met grote clusters studentenwoningen elders in de stad zijn niet gewenst.

Op korte, middenlange en lange termijn (tot 2040) dienen in het kader van de regionale verstedelijkingsafspraken circa 15.000 woningen te worden toegevoegd en dient de bestaande voorraad toekomstbestendig en duurzaam te worden gemaakt.

De uitvoering van het woonbeleid is vastgelegd in de Woonagenda 2019-2022. De pijlers voor de uitvoering zijn: sterke wijken, een toekomstbestendige en duurzame woningvoorraad, voldoende kansen op doorstroming, geschikte woningen voor ouderen (rollator toe- en doorgankelijk) en kwetsbare groepen en studentenhuisvesting in goede banen.

Om de kansen op een woning te vergroten voor starters, doorstromers en mensen die in Delft werken en hier willen wonen en die niet in aanmerking komen voor een sociale huurwoning en niet kunnen of willen kopen is in het verlengde van de Woonagenda het Aktieplan middenhuur opgesteld en zijn afspraken gemaakt met beleggers, ontwikkelaars en woningcorporaties over nieuwbouw van middeldure huurwoningen, de wijze van samenwerking en afstemming, huurbeleid, monitoring van de toewijzing aan de doelgroep en de voortgang en ontwikkeling van dit segment.

Regio
Afstemming over woningbouwprogramma's staat centraal in het regionale en provinciale woonbeleid. Gemeenten stellen in regionaal verband woonvisies vast. Hierin bepalen gemeenten de gewenste gezamenlijke ontwikkelrichting voor woningbouw en de woonkwaliteiten. Door af te stemmen over het kwalitatieve en kwantitatieve regionale woningbouwprogramma wordt de vraag en het aanbod naar woningen in balans gebracht.

De regio is belangrijk voor de economische ontwikkeling van Delft en geldt dit ook andersom. Naast werkgelegenheid en bereikbaarheid, zijn aantrekkelijke woonmilieus en één woningmarkt die faciliterend is aan de groei van de regio van belang.

Provincie, het Rijk en de gemeenten trekken samen op om de woningbouwproductie te versnellen, de leefbaarheid in zwakkere wijken te verbeteren en excessen aan te pakken.

Gezien de huidige en toekomstige behoefte kent de Delftse woningmarkt vooral tekorten in het middeldure en dure segment. Voor een betere balans is een stevige verschuiving noodzakelijk naar woningaanbod dat bijdraagt aan meer diversiteit en een aantrekkelijk levendig karakter van de stad.

Toetsing en conclusie
Het onderhavig bestemmingsplan maakt een woningbouwontwikkeling mogelijk. De beoogde ontwikkeling sluit hiermee aan op de Woonvisie Delft 2016-2023.

3.5.5 Beleidsnota bouwhoogten Delft

Deze nota bevat een analyse en onderbouwing van de maximaal toelaatbare bouwhoogten in Delft. Daarbij is rekening gehouden met onder andere het stadsbeeld van Delft en het zicht op de kerktorens in de historische binnenstad. De nota is niet bedoeld als absolute norm voor hoogbouw, maar als leidraad bij het ontwikkelen van hoogbouw in Delft.

Het gebied waarin de planlocatie is gelegen is in de nota aangewezen als initiatiefgebied. In deze gebieden is de maximale bouwhoogte 75 meter. Ter beoordeling van de bouwhoogte is in de nota een stappenplan opgenomen. Voor hoogbouw hoger dan 40 meter wordt een hoogbouweffectrapportage voorgeschreven.

Toetsing en conclusie
Het voorliggende plan voorziet in wijziging van de toegestane maximale bouwhoogte. De bouwhoogte wordt met maximaal 1 bouwlaag vergroot en heeft een maximale bouwhoogte van 25 meter. Het uitvoeren van een hoogbouweffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

3.5.6 Mobiliteitsprogramma Delft 2040

De gemeenteraad heeft op 28 januari 2021 definitief ingestemd met het Mobiliteitsprogramma Delft 2040. De stad wil de komende jaren groeien in inwoneraantal en arbeidsplaatsen wat leidt tot meer mobiliteit en extra drukte op de beschikbare ruimte. Om een gezonde doorgroei van de stad mogelijk te maken met een goede bereikbaarheid, is een nieuwe balans nodig tussen de toenemende mobiliteitsvraag en de schaarse openbare ruimte in de stad. Het mobiliteitsprogramma toont de visie voor de komende 20 jaar, tot 2040, om de stad bereikbaar en leefbaar te houden. Om dit mogelijk te maken wordt ingezet op een mobiliteitstransitie waarbij de infrastructuur in de stad beter benut wordt door voorrang te geven aan ruimte efficiënte, schone, slimme en veilige mobiliteit. Het openbaar vervoer en de fiets moeten in snelheid, gemak en veiligheid een meer aantrekkelijk alternatief worden voor de auto. Ook de deelauto kan als alternatief voor de particuliere auto bijdragen aan efficiënter autogebruik.

Concreet zijn de belangrijkste pijlers van het beleid:

  • Ruimte geven door ruimte te maken voor:
    • 1. Meer verblijfsruimte en minder ruimte voor verplaatsen.
    • 2. Ruimte maken door minder autoritten.
    • 3. Ruimte maken door minder autoparkeren.
  • Meer schone en actieve/ gezonde verplaatsingen in de vorm van lopen of fietsen.
  • Verkeersnetwerken en hun onderlinge samenhang aanpassen.
  • Openbare ruimte verbeteren.
  • Innovatieve vormen van vervoer stimuleren die bijdragen aan de doelstellingen van het mobiliteitsprogramma.
  • Tegengaan van 'vervoersarmoede'.
  • Verbeteren van de verkeersveiligheid.

Bij bouwontwikkelingen is het verplicht een mobiliteitsplan op te stellen. De verkeersaspecten die samenhangen met de voorgenomen ontwikkeling worden behandeld in paragraaf 4.5.

3.5.7 Nota Parkeernormen 2018 (inclusief herziening 2021)

Het parkeernormenbeleid van de gemeente Delft is erop gericht om bij bouwontwikkelingen in voldoende parkeercapaciteit voor zowel de auto als de fiets te voorzien. Parkeernormen zijn er niet voor om bestaande tekorten aan parkeerplaatsen op te lossen.

De gemeente Delft kiest als basis voor haar autoparkeernormen de parkeerkencijfers uit CROW publicatie 317: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. De parkeerkencijfers van het CROW hebben tevens de input gevormd voor de oude Nota Parkeernormen 2013. Bij het toepassen van de parkeerkencijfers van het CROW zijn de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • in de gebieden binnenstad en schil binnenstad geldt het minimale parkeerkencijfer als referentiepunt. ln alle overige gebieden wordt het gemiddelde parkeerkencijfer als referentiepunt gehanteerd;
  • binnen de parkeerkencijfers van het CROW wordt onderscheid gemaakt naar mate van stedelijkheid en ligging in de stedelijke zone. De mate van stedelijkheid is voor de gemeente Delft vastgesteld op de hoogste categorie: zeer sterk stedelijk (dit betekent dat er in de gemeente Delft per vierkante kilometer gemiddeld meer dan 2.500 adressen gevestigd zijn). De ligging in de stedelijke zone kan per bouwontwikkeling verschillen Bij het bepalen van de stedelijke zone wordt de ligging van de voordeur als uitgangspunt gehanteerd.

Er kan voor één of meerdere functies binnen een bouwontwikkeling sprake zijn van bijzondere omstandigheden op basis waarvan een alternatieve toepassing van parkeernormen wenselijk is. Voor deze alternatieve toepassing is in de Facetherziening Parkeren (artikel 5.3 onder a) een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Via bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de normatieve parkeerbehoefte.

Wanneer verwacht wordt dat een bouwontwikkeling vergezeld zal gaan met een relatief hoog fietsgebruik en er derhalve meer fietsparkeerplaatsen gerealiseerd worden dan de norm voorschrijft, kan een reductie op de parkeernorm voor de auto toegepast worden. De hoogte van deze reductie is locatieafhankelijk en verschilt per situatie.

In paragraaf 4.5 wordt verder ingegaan op de toetsing aan de Nota Parkeernormen 2018.

3.5.8 Energie en duurzaam bouwen
3.5.8.1 Delft Energieneutraal 2050

Bij nieuwbouw of herontwikkelingen gelden de doelstellingen uit het Delftse klimaatbeleid. De basis hiervoor is de nota Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Op deze punten wordt in de hierna volgende paragrafen ingegaan.

3.5.8.2 Beleid duurzaam bouwen

Het gemeentelijk duurzaam bouwen-beleid geeft op gebouwniveau ambities voor verantwoord materiaalgebruik, waterbesparing, gezondheid en flexibel ruimtegebruik. Voor het thema energie zijn de ambities in de nota Delft energieneutraal 2050 vastgelegd.

De duurzaamheidsambitie van een gebouw worden volgens de GPR (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn) methodiek uitgedrukt. Dit is een prestatiegerichte werkwijze, waarmee de markt wordt vrijgelaten om zelf invulling te geven aan duurzaamheid van een gebouw zolang maar aan de doelstellingen wordt voldaan.

De gemeentelijke GPR-ambities worden periodiek aangescherpt als gevolg van landelijke ontwikkelingen en aanscherping van wet- en regelgeving en de doelstellingen per ruimtelijke ontwikkeling zijn in een anterieure overeenkomst vastgelegd.

3.5.8.3 Besluit bodemenergiesystemen

De toepassing van bodemenergie, een techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken, levert een bijdrage aan de realisatie van de gemeentelijke klimaatdoelstellingen. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen. Bij de aanleg van een open bodemenergiesysteem dient te worden voldaan aan de Waterwet. Bij de aanleg van een gesloten systeem moet worden voldaan aan het Wijzigingsbesluit bodemenergiesystemen en de Verordening en Beleidsregel gesloten bodemenergiesystemen gemeente Delft 2015.

3.5.8.4 Klimaatadaptatiestrategie

De klimaatadaptatiestrategie moet Delft helpen om haar gedrag aan te passen en Delft klimaatadaptief in te richten. Het is daarbij belangrijk dat de gemeente samenwerkt met bedrijven en inwoners. Met de strategie geeft Delft ook invulling aan de landelijke doelen uit het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptatie. Om Delft klimaatadaptief te krijgen, pakt de gemeente de volgende opgaves aan:

  • 1. met een veerkrachtig systeem met maximale sponswerking, wil Delft water zoveel mogelijk vasthouden;
  • 2. hittestress mag niet toenemen;
  • 3. de aanpak moet gebeuren in samenwerking met bewoners en bedrijven, want meer dan 50% van de grond is privébezit;
  • 4. voor maatregelen is maatwerk nodig, want ze hangen af van lokale kenmerken;
  • 5. klimaatadaptieve maatregelen bieden ook kansen om de leefomgeving te verbeteren.

De strategie bestaat uit een probleemanalyse, een risicoanalyse, een verkenning van oplossingsrichtingen en een agendaklimaatadaptatie. De agenda is een uitvoeringsprogramma om in de komende jaren met Delftse inwoners, bedrijven en organisaties samen uit te voeren. In pagragraaf 3.5.8.6 en 4.1 zijn de beleidsregels voor klimaatadaptief bouwen verder toegelicht.

3.5.8.5 Energiesysteem op projectniveau

In het plan wordt aandacht besteed aan de uitwerking van de energiesystemen op basis van het beleid in Delft. De uitwerking hiervan krijgt concreet vorm in de aanvraag omgevingsvergunning.

Energiesystemen
Voor de beoogde ontwikkeling worden de volgende randvoorwaarden gehanteerd met betrekking tot energie:

  • geen aansluiting op aardgas;
  • voldoende comfort, naast verwarming ook aandacht voor koeling (minimaal voldoende spuimogelijkheid in woning);
  • geen airco, luchtwarmtepomp of vergelijkbare systeem in verband met geluid, warmte en hoog energiegebruik;
  • voor de gehele ontwikkeling (woningbouw en overige functies) geldt een GPR Gebouw Score van minimaal 8 (met uitzonderin van het onderdeel milieu waarvoor een score van minimaal 7 volstaat).

Aan deze randvoorwaarden dient de beoogde bouw op deze locatie te voldoen.

Afvalsystemen 
Aan het afvalsysteem van de nieuwbouw zijn randvoorwaarden gesteld. Bij gestapelde bouw dient de inpassing van ruimte voor huishoudelijk afval 0,75% van het totale gebruiksoppervlakte te bedragen, met een minimum van 1,6 m2. Daarnaast dient onderzocht te worden waar rolcontainers worden aangeboden ter lediging. De bedrijven in het gebouw dienen een eigen opslagvoorziening voor afval te realiseren op eigen terrein, waarbij het bedrijfsafval en huishoudelijke afval fysiek gescheiden moeten blijven.

Toetsing en conclusie
Tussen gemeente en ontwikkelaar zijn afspraken gemaakt over de afstemming tussen het plan en het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzaam ontwikkelen. Deze afspraken worden nader geconcretiseerd bij de omgevingsvergunning / uitvoering van het project.

3.5.8.6 Natuurinclusief bouwen en ontwikkelen

Om een gezonde, toekomst-bestendige leefomgeving voor mens, plant en dier te creëren en te behouden, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen in ontwikkeling van de stad. Door natuurinclusieve maatregelen mee te nemen in (gebieds)ontwikkelingen kan de stad zich gezond ontwikkelen en draagt elk project bij aan de biodiversiteit in de stad, een prettig woonmilieu en een gezond functioneel stedelijk ecosysteem.

Door de verdere stedelijke verdichting en de sterke landelijke afname van biodiversiteit is deze opgave extra actueel. Door te zorgen voor een samenhangend ecosysteem wordt ook overlast door eventuele plaaginsecten verminderd. Voor natuurinclusief bouwen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.

Klimaatadaptatieve en natuurinclusieve maatregelen
Een toekomst-bestendige stad is ook een klimaatadaptieve stad. Natuurinclusieve maatregelen zoals vergroening en watergerichte maatregelen dragen ook bij aan het klimaatadaptief maken van de stad. Het toevoegen van beplanting op en aan gebouwen, op binnenterreinen en in de openbare ruimte draagt, naast positieve effecten voor biodiversiteit, ook bij aan bijvoorbeeld het vasthouden van water en het verminderen van wateroverlast of hittestress. Hiermee wordt ook invulling gegeven aan de uitgangspunten van het convenant Klimaatadaptief bouwen dat de gemeente, samen met partners heeft ondertekend. In pagragraaf 4.1 zijn de beleidsregels voor klimaatadaptief bouwen verder toegelicht.

Borging van de natuurinclusieve maatregelen
Tot nu toe werd natuurinclusief bouwen op projectniveau geregeld met behulp van een kavelpaspoort of anterieure overeenkomst. Om groen en natuur inclusief bouwen structureel te verankeren is een puntensysteem opgesteld (en vastgesteld als beleidsregel). Daarbij wordt tegelijkertijd een relatie gelegd tussen natuur inclusieve- en klimaatadaptieve maatregelen om dit proces te bevorderen voor bouwprojecten. De toe te passen natuurinclusieve maatregelpakketten worden per project uitgewerkt en de realisatie en instandhouding hiervan wordt geborgd in de planregels van het bestemmingsplan. Bij de omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de in het bestemmingsplan vastgelegde maatregelpakketten.

3.6 Conclusie

De beoogde ontwikkeling past binnen de ruimtelijke beleidskaders. Wel dienen een aantal beleidsaspecten nader uitgewerkt te worden. Dit betreffen de maatregelen voor klimaatadaptief bouwen (zie paragraaf 4.1 van toelichting bestemmingsplan), maatregelen voor natuurinclusief bouwen (zie regels van bestemmingplan artikel 3.3 en 3.4) en maatregelen voor parkeren (zie paragraaf 4.5 van toelichting bestemmingsplan).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en onderzoeken

4.1 Water

4.1.1 Inleiding

Sinds 2003 is het doorlopen van de watertoets wettelijk verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg met de initiatiefnemer en de waterbeheerder, aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.

4.1.2 Wateraspecten

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft op 10 november 2022 op verzoek van de gemeente Delft een reactie gegeven op het concept van het ontwerpbestemmingsplan ‘Herziening In de Hoven Blok 6’. Hierin zijn de volgende adviezen opgenomen:

  • 1. grondwater: Delfland adviseert een drooglegging van 1,2 m, met een minimum van 1 m. In het plan wordt bovendien aangegeven, dat een grondwaterstijging van 25-50 cm kan optreden. Het hoogheemraadschap raadt aan voor voldoende drooglegging te zorgen;
  • 2. waterberging:
    • a. vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert het hoogheemraadschap richtlijnen bij de beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te vinden op https://www.hhdelfland.nl/over-ons/beleid/beleid/. Het hoogheemraadschap verzoekt om in de waterparagraaf uit te werken op welke manier de wateropgave ingevuld wordt en aan te tonen dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen voldaan wordt. Daarbij is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in standhouden van de voorziening;
    • b. het Hoogheemraadschap vraagt aan te geven hoe groot de klimaatopgave is die vanuit het Convenant Klimaatadaptief Bouwen en de beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen van de gemeente ontstaat. Daarnaast vraag het hoogheemraadschap om het uitwerken van de consequenties die op kunnen treden als invulling wordt gegeven aan de invulling van de klimaatopgave.

De gemeente Delft heeft voor nieuwe ontwikkelingen een Klimaatadaptatiestrategie met richtlijnen vastgesteld. Hierin staan onder andere maatregelen die toegepast kunnen worden om water vast te houden op daken, op gevels, in de straat, onder woningen en in tuinen. Ook is een toetsing van mogelijke wateroverlast uitgevoerd.

4.1.3 Beoordeling

In deze subparagraaf is voor ieder wateraspect aangegeven wat dit kan betekenen voor de voorliggende ontwikkeling. Voor de inpassing van de maatregelen zijn oplossingsrichtingen aangegeven voor de nadere uitwerking bij de aanvraag van de water- en/of omgevingsvergunning.

Watersleutel
Ten behoeve van het voornemen is met behulp van de watersleutel van het Hoogheemraadschap van Delfland een watertoets opgesteld. De ingevulde watersleutel is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Deze partiële herziening maakt ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan 209 m² extra verharding mogelijk: het plangebied is in de huidige situatie grotendeels verhard, waarbij alleen de groenstroken op het parkeerterrein langs de Troelstralaan in de huidige situatie nog onverhard zijn (zie figuur 4.1.2). In de toekomst worden deze gronden bebouwd, waardoor na uitvoering van het initiatief het volledige plangebied verhard is. Het plangebied ligt op een binnenstedelijke locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0019.png"

Figuur 4.1.2 . Verhard plangebied inclusief groenstroken (groene kaders)

Op basis van de watersleutel geldt voor het plangebied de opgave om 32 m3 water te bergen. Omdat het plangebied in de huidige situatie bijna volledig verhard is, is er fysiek geen ruimte voor oppervlaktewater in het plangebied.

Beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen
Conform het Convenant Klimaatadaptief Bouwen Zuid-Holland (CKB), dat ondertekend is door de gemeente Delft en het Hoogheemraadschap van Delfland, worden bouwontwikkelingen zo veel mogelijk klimaatadaptief uitgevoerd en ingericht met als doel dat er minder wateroverlast optreedt, meer biodiversiteit ontstaat, minder hittestress optreedt, minder droogte ontstaat en minder bodemdaling ontstaat. Voor dit plan houdt dat in dat zoveel mogelijk water lokaal wordt vastgehouden en vertraagd wordt afgevoerd of hergebruikt. Dit convenant is door gemeente Delft verder geconcretiseerd in de 'Beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen bij nieuwbouw, gebiedsontwikkeling en herstructurering' (vastgesteld op 6 oktober 2022):

Extreme neerslag

Gebiedsniveau:

  • Bij een korte hevige bui van 90 mm in 1 uur treedt geen schade aan gebouwen en infrastructuur en de belangrijkste hoofdwegen (nood- en hulpdiensten) blijven begaanbaar voor noodhulp (maximaal 10 cm water op deze infrastructuur). Infrastructuur (waaronder belangrijke hoofdwegen) is geen onderdeel van het plangebied van deze partiële herziening daar de Troelstralaan één van de grenzen van het plangebied is en deze weg zelf buiten het plangebied ligt. Dat maakt de eisen ten aanzien van infrastructuur / gebouw in dit geval niet relevant. De eisen voor gebouwen zijn wel relevant voor deze partiële herziening.
  • Een korte hevige bui van 70 mm < 1 uur moet binnen het plangebied tijdelijk kunnen worden opgevangen. Deze bergingscapaciteit is na minimaal 24 uur en maximaal 48 uur weer beschikbaar.
  • Op gebiedsniveau wordt zoveel mogelijk regenwater opgevangen op de plaats waar de regen valt en daar vastgehouden, (her)gebruikt en/of geïnfiltreerd. Het betreft 90% van de jaarlijkse neerslag (900 mm). Het overschot mag via het watersysteem worden afgevoerd.
  • Zorg voor maatregelen voor waterveilige hoofdinfrastructuur en andere nutsvoorzieningen, zoals waterleidingen, elektriciteit etc. Bij water op straat < 0,2 m mag geen schade ontstaan aan gebouwen en nutsvoorzieningen.
  • De tijdelijke (piek)berging wordt in elk domein opgelost, dus zowel in de openbare ruimte als op een eigen terrein. Het is mogelijk om in overleg met gemeente en HHD deze piekberging in de openbare ruimte op te lossen. De kosten die dat met zich brengt maken onderdeel uit van de ontwikkeling.

Perceelniveau:

  • Op het niveau van het perceel wordt een volledige afkoppeling van het hemelwaterriool geëist. Hemelwater wordt volledig op eigen terrein wordt verwerkt tot 70 mm in één uur. Valt er meer regen dan 70 mm in één uur, dan mag dit naar het openbaar gebied worden afgevoerd.
  • Het afgekoppelde regenwater wordt op het perceel voor 90% van het jaarvolume van 900 mm (dus 800 liter/m²) geïnfiltreerd en/of hergebruikt. NB: 90% van de jaarlijkse neerslag valt in kleine buien.

Droogte
Langdurige droogte leidt niet tot structurele schade aan bebouwing, funderingen, wegen, groen, water en vitale of kwetsbare functies. De inrichting van het plangebied wordt afgestemd op de verwachte grondwaterstanden in de winter en de zoetwaterbeschikbaarheid tijdens droogte. Het principe van de “stad als spons” uit de strategie is leidend, zodat voldoende water wordt vastgehouden en geborgen om alle benodigde (groene) functies in het gebied ook in een droge zomerperiode van 2 maanden niet te laten verdorren.

Regenwater wordt daarom zoveel mogelijk op de plaats waar de regen valt vastgehouden en beschikbaar gemaakt voor het aanwezige groen. Groen heeft immers een belangrijke functie bij het reguleren van de warmte in de stad en natuurlijk voor een aantrekkelijk leefmilieu voor mens, plant en dier. Ook bodemdaling als gevolg van droogte wordt voorkomen en de aantasting van bestaande gebouwen en kunstwerken met een kwetsbare fundering. Bij het ontwerp van voorzieningen geldt de trits vasthouden/infiltreren, bergen, accepteren/adapteren.

In de huidige situatie wordt het hemelwater dat op het parkeerterrein valt direct afgevoerd naar het hemelwaterriool en/of oppervlaktewater. Vanuit de beleidsregel gelden de volgende eisen op perceelniveau:

  • in principe wordt op perceelniveau 90% van de jaarlijkse neerslag van 900 mm (dus 800 liter/m²)) geïnfiltreerd, het percentage is afhankelijk van de bodemopbouw en bebouwingspercentage;
  • op perceel- c.q. gebouwniveau wordt 200 liter water per m² groen, welke geen toegang heeft tot het grondwater, in een bergingsmaatregel vastgehouden. Dit is in principe voldoende voorraad voor 2 droge warme maanden;
  • de oplossing van de watervoorziening van het groen is zodanig dat er geen gebruik nodig is van drinkwater.

Door hemelwater op het gebouw of in bergingskratten op te vangen en vertraagd af te voeren, draagt het plan bij aan het tegengaan van droogte.

Hitte
Tijdens hitte moet de gebouwde omgeving een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving bieden. In de klimaatadaptatiestrategie is de ambitie opgenomen dat “Delft niet warmer wordt dan in 2018”. Uiteraard vindt de mondiale opwarming ook plaats in Delft, maar het streven is de toename van hitte in de stad zoveel mogelijk te beperken. Het gaat daarbij zowel om een aanvaardbare nachttemperatuur in gebouwen (uitgedrukt in aantal tropische nachten met een temperatuur = 20°C) als in de openbare ruimte (uitgedrukt in gevoelstemperatuur PET; de fysiologisch equivalente temperatuur).

Perceelniveau:

  • Op een perceel wordt intensief groen gerealiseerd met een omvang van ten minste 50% van het oppervlak van dat perceel; (dak)tuinen en/of groene gevels tellen mee voor het totale groenoppervlak.
  • Voor daktuinen en dergelijke (waarbij het groen geen toegang heeft tot het grondwater) wordt 200 liter water per m² groen vastgehouden. Dit is in theorie voldoende voorraad voor 2 droge warme maanden. Het groen heeft daarmee een ook meerwaarde voor biodiversiteit. Voor groen op volle grond is door de eis van infiltratie van regenwater en afkoppelen van verharde oppervlakten geborgd, dat voldoende water op het perceel wordt vastgehouden.
  • Van alle gevelvlakken wordt tenminste 40% warmtewerend uitgevoerd, groene oppervlakten vallen hier eveneens onder.
  • Koelsystemen van gebouwen leiden niet tot opwarming van de omliggende stad/omgeving. Door bijvoorbeeld passieve systemen of warmte-koudeopslag in de bodem kan deze opwarming voorkomen worden. Gebruik daarom geen airco’s, luchtwarmtepompen en vergelijkbare systemen, die in de zomer juist warmte aan de buitenlucht afgeven.

De bovengenoemde eisen wordt in acht genomen bij verder ontwerp van het gebouw.

Waterberging
Om de randvoorwaarden met betrekking tot klimaatadaptatie te behalen, wordt tijdens de verdere planvorming van Blok 6 gezocht naar manieren om met slimme toepassingen de waterberging mogelijk te maken in het plangebied. Denk bijvoorbeeld aan daken uitvoeren als groen dak ten behoeve van de vertraagde afvoer van hemelwater of (extra) waterberging in delen van parkeerkelders/tussen bouwlagen.

De compensatieopgave kan op twee manieren worden berekend:

  • 1. de bergingsopgave vanuit de watersleutel bedraagt 32 m³, inclusief klimaattoeslag, gerekend over de toename aan verhard oppervlak van 209 m² (zie ook bijlage 1);
  • 2. de bergingsopgave vanuit de beleidsregel bedraagt 70 mm x 1.400 m² (oppervlak plangebied), oftewel 98 m³.

Voor de waterbergingsopgave geldt dat de opgave die op basis van de beleidsregel bepaald is de grootste is. De ambitie is om aan de compensatieopgave (98 m3) van de beleidsregel te voldoen. Deze compensatieplicht is dan ook vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan als een voorwaardelijke verplichting.

De compensatieopgave kan in theorie op verschillende manieren ingevuld worden. Onderstaande opsomming benoemt die (theoretische) opties en beschrijft waar hun toepassing in het plangebied van deze partiële herziening wel/niet kansrijk is. De opties worden beschreven conform de volgorde van de richtlijn voor vasthoudmaatregelen:

  • open water graven in plangebied is niet mogelijk;
  • open water in hetzelfde peilgebied lijkt gezien de grote bebouwingsdichtheid moeilijk te realiseren. In overleg met het hoogheemraadschap en de gemeente Delft moet bepaald worden of hier mogelijkheden voor zijn. Mogelijk is er in een lager gelegen peilgebied in Voorhof of Tanthof ruimte;
  • open water in een lager gelegen peilgebied lijkt gezien de grote bebouwingsdichtheid moeilijk te realiseren. In overleg met het hoogheemraadschap en de gemeente Delft moet bepaald worden of hier mogelijkheden voor zijn;
  • vasthoudmaatregelen:
    • 1. dak: Een deel van het dak van het nieuw te bouwen Blok 6 (de woontoren die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan) als groen dak of waterdak inrichten. Door het nieuwe gebouw te voorzien van een zogenoemd polderdak of waterdak is het mogelijk om de opgave op het gebouw te bergen. Dit vereist echter wel een zwaardere constructie en is niet altijd te combineren met andere ruimteclaims, zoals zonnepanelen. Om een bui van 70 mm in een uur op te vangen zijn daarom mogelijk aanvullende maatregelen nodig buiten het plangebied;
    • 2. onder de Troelstralaan (met name ter plaatse van de huidige parkeerplaatsen en stoep) kunnen bergingskratten aangebracht worden, die vertraagd afwateren op het oppervlaktewater of hemelwaterriool. De grondwaterstand (GMW37E119948) in dit gebied is tussen NAP -0,75 m en NAP -1,70 m (2015-2020), waarbij het gemiddelde NAP -1,45 m is. Het maaiveld ligt ongeveer op NAP -0,5 m. In de winterperiode is de berging al gevuld i.v.m. hoge grondwaterstanden. Voor deze invulling is nadere afstemming met de gemeente Delft nodig omdat de gronden niet in eigendom zijn van de ontwikkelaar;
    • 3. bergingsvoorziening onder bebouwing. De bebouwing krijgt geen parkeerkelder. Onderzocht moet worden of onder het gebouw een bergingsvoorziening mogelijk is.

De opgave kan technisch worden opgelost door één of meerdere van de bovengenoemde maatregelen te kiezen. In de verdere uitwerking en in nader overleg tussen gemeente, hoogheemraadschap en ontwikkelaar moet de exacte uitwerking van de waterberging ingevuld worden.

Waterveiligheid
In of nabij het plangebied liggen geen waterkeringen. In het plangebied wordt hoge bebouwing gecreëerd die bij een eventuele overstroming als gevolg van een dijkdoorbraak te allen tijde een veilige locatie blijft.

Waterkwaliteit
De voorgenomen ontwikkeling vraagt niet om en leidt niet tot activiteiten die een verhoogd risico op grondwatervervuiling met zich brengen. In het plangebied is ook geen oppervlaktewater aanwezig. Er wordt enkel gebruik gemaakt van niet-uitlogende en gecertificeerde materialen. Omdat het gehele plangebied wordt bebouwd is de kans op vervuiling van grondwater niet aanwezig.

Riolering
In de huidige situatie is een gescheiden rioolstelsel aanwezig, dat wil zeggen dat er in het plangebied en omgeving sprake is van een separaat hemelwaterriool en een separaat vuilwaterriool. De ontwikkeling ligt in de invloedsfeer van het gescheiden rioolstelsel van andere panden (vooral panden aan panden aan de Troelstralaan en de Taj Mahalplaats/het Akropolishof). Indien nodig wordt de riolering van deze panden verlegd om de ontwikkeling mogelijk te maken. Bij het verleggen blijft de riolering te allen tijde bruikbaar.

Bij uitvoering van het voornemen blijft het gescheiden rioolstelsel in stand en worden hemel- en vuilwater separaat aangeboden aan de juiste riolering. Hiertoe worden bij nieuw- en verbouw de nodige aansluitingen op de desbetreffende rioolleiding gerealiseerd. De afvoercapaciteit van de gemeentelijke riolering is voldoende om het water van de ontwikkeling af te kunnen voeren. In de rioleringsplannen van de gemeente is rekening gehouden met de ontwikkelingen in het plangebied en de ontwikkelingen in de omgeving (bijvoorbeeld de reeds uitgevoerde herontwikkeling van de supermarktlocatie aan de Martinus Nijhofflaan). Verdere toetsing aan het vGRP (verbreed gemeentelijk rioleringsplan) is vanwege aanwezigheid van riolering niet noodzakelijk.

Grondwater
Bij ontwikkelingen moet rekening gehouden met het realiseren van voldoende ontwateringsdiepte (Gemeentelijke grondwatervisie: >70 centimeter onder maaiveld ) en indien nodig dienen maatregelen genomen te worden zoals het verhogen van het maaiveld, wat in dit geval niet in te passen is wegens de naastgelegen bebouwing. Omdat de bestaande bebouwing naast de ontwikkeling blijft bestaan, is het niet gewenst het maaiveld ter plaatse van de ontwikkeling te verhogen omdat dit ruimtelijk slecht in te passen is en tot overlast bij de andere bebouwing kan leiden. In de huidige omstandigheden is de ontwateringsdiepte voldoende. In verband met de stapsgewijze vermindering en toekomstige stopzetting van de grondwateronttrekking in Delft-Noord dient rekening gehouden te worden met een grondwaterstijging van 25-50 centimeter. Indien nodig kan een dergelijke grondwaterpeilstijging opgevangen worden door de terughoudende inzet van drainage op het niveau van de huidige gemiddele hoogste grondwaterstand (GHG). Door drainage op GHG-niveau toe te passen kan behoud/bereik van de juiste ontwateringsdiepte geborgd worden en kan indien nodig de beganegrondvloer waterdicht uitgevoerd worden. Als drainage nodig blijkt te zijn, kan dit in een opvolgende omgevingsvergunningprocedure nader uitgewerkt worden.

4.1.4 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. In artikel 3.4 van de regels van dit bestemmingsplan is bepaald dat de woningen in Blok 6 voor het wonen gebruikt mogen mits de 98 m3 waterberging die in paragraaf 4.1 van deze toelichting berekend is, gerealiseerd is en duurzaam in stand wordt gehouden. Realisatie van de waterberging moet uiterlijk één jaar na oplevering van Blok 6 plaatsvinden zodat er tijd is om de waterberging op een passende locatie te realiseren. Hoe de watercompensatie vorm krijgt, kan tijdens de verdere planuitwerking bepaald worden. Van belang is dat de watercompensatie gerealiseerd wordt, vandaar deze bepaling.

4.2 Bodem

4.2.1 Inleiding

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft volgens het Besluit bodemkwaliteit een bodemkwaliteitskaart opgesteld. De bodemkwaliteitskaart maakt deel uit van de Nota duurzaam bodembeheer gemeente Delft 2018. In de nota is berekend wat de gemiddelde bodemkwaliteit van de trajecten 0-0,5 m-maaiveld en 0,5-2,0 m-maaiveld in een bepaald gebied is. Ook is opgenomen wat de bodemfunctie is en welke toepassingseisen (dit is de kwaliteit van de toe te passen grond grond) gelden in geval van grondverzet.

4.2.2 Onderzoek

Met het oog op de ontwikkeling is door Antea Group in 2022 een bodemonderzoek (Bijlage 2) uitgevoerd, met als doel het indicatief vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Het milieukundig vooronderzoek ter plaatse van de onderzoekslocatie is volgens de NEN 5725:2017 uitgevoerd.

Bodemkwaliteit

Het gebied was voorheen gelegen in de Lage Abtswoudsche Polder en ter plaatse was tussen 1968-1974 een kanaaltje gelegen dat is gedempt. Het is onbekend wat voor kwaliteit opvulmateriaal is gebruikt om de sloten en kanaaltje ter plaatse te dempen. Hierdoor zijn aanwezige slootdempingen in de grond verdacht op verontreinigingen. Ook zijn er ter plaatse mogelijk funderingen aanwezig. Deze zijn niet alleen verdacht op asbest, maar er kunnen ook zware metalen, PAK's en minerale olie uitlogen. Omdat er ter plaatse geen voorgaand onderzoek is uitgevoerd, is het onbekend of het funderingsmateriaal voor aanvullende verontreinigingen heeft gezorgd.

Asbest
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de locatie als asbestverdacht wordt aangemerkt. De parkeerplaats is aangelegd voor 1993, waarbij het onbekend is wat voor funderingsmateriaal hierbij gebruikt is.

De fundering van gebouwen die voor 1993 zijn gebouwd en bestrating die voor 1993 is aangelegd, is verdacht op het voorkomen van asbest omdat er voor 1993 geen wetgeving was die het gebruik van asbesthoudend materiaal in funderingen verbood. In 1993 is het asbestverwijderingsbesluit aangenomen dat een algeheel verbod op het gebruik van asbest realiseerde.

4.2.3 Conclusie

Het doel van het vooronderzoek is het bepalen of er mogelijke milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn op de locatie. Er zijn milieukundige belemmeringen aangetroffen. Het wordt geadviseerd om bodem- en asbestonderzoek uit te voeren ter plaatse voordat er een start gemaakt wordt met werkzaamheden omtrent de aanleg. De bodemkwaliteit ter plaatse mag niet verslechteren door de gewenste ontwikkelingen. Geadviseerd wordt om het funderingsmateriaal, ter plaatse van de parkeerplaats op voorhand te laten onderzoeken op asbest voordat er wordt begonnen met de sloopwerkzaamheden.

Op basis van dit vooronderzoek vormt het aspect bodem geen belemmering voor de herziening van Blok 6, wel wordt een bodem- en asbestonderzoek geadviseerd voordat er daadwerkelijk wordt gestart met de graafwerkzaamheden. Op grond van hoofdstuk 2, paragraaf 4 van de bouwverordening van de gemeente Delft is het uitvoeren van dergelijk onderzoek verplicht. Het is daarom niet nodig om uitvoering van het geadviseerde bodemonderzoek in dit bestemmingsplan af te dwingen, die verplichting is immers al elders opgenomen.

4.3 Ecologie

4.3.1 Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (hierna Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 van de Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. soorten van de Vogelrichtlijn;
  • 2. soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 3. 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora'.

Beleidsregel natuurinclusief bouwen
De gemeente Delft heeft beleid voor natuurinclusief bouwen en klimaatadaptatie (paragraaf 3.5.8). Om een natuurinclusieve en klimaatadaptieve ontwikkeling te realiseren is het van belang dat dit beleid door gaat werken in de ontwikkeling van Blok 6. Om die reden zijn artikelen 3.3 en 3.4 opgenomen. Deze artikelen bevatten beide een voorwaardelijke verplichting. Dit betekent dat een activiteit (vergunningverlening en daarna het gebruik van Blok 6 voor wonen in het geval van artikel 3.3 en het in gebruik nemen van appartementen in het geval van artikel 3.4) pas plaats mag vinden nadat aan het bepaalde in deze artikelen is voldaan.

Doel onderzoek
Het doel van de natuurtoets is het opsporen van strijdigheden van het voorgenomen plan met de beschermde soorten en beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland; NNN) en het bepalen of het plan uitvoerbaar is.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig is en zo ja, of deze ontheffing of vergunning kan worden verleend, komt in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wet natuurbescherming.

Echter, deze vragen zijn ook relevant voor het bestemmingsplan omdat in de natuurtoets wordt beoordeeld of ten tijde van de vaststelling van het plan op voorhand in redelijkheid duidelijk is dat de Wnb de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg zal staan. Het bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld nadat uit een natuurtoets duidelijk is geworden of voor de activiteiten die volgen uit deze vaststelling de mogelijkheid bestaat tot het verkrijgen van een ontheffing of vergunning (als een ontheffing of vergunning nodig is).

De volgende onderzoeksvragen zijn van toepassing:

  • welke in het kader van de Wnb beschermde soorten (en/of vaste rust- en verblijfplaatsen) komen voor in het beïnvloedingsgebied van het plan?
  • vinden er als gevolg van de ontwikkeling die mogelijk gemaakt worden door het plan effecten plaats op deze soorten en worden daarbij verbodsbepalingen overtreden?
  • is het plan uitvoerbaar en zijn, zo nodig, aanvullende voorwaarden in het plan aan de orde?
  • komen in de beïnvloedingszone van het plangebied beschermde natuurgebieden voor? Zo ja, welke zijn dit en wat zijn de gevolgen hierop?
  • dienen vervolgstappen in de vorm van een compensatieplan opgesteld te worden of zijn andere vervolgstappen aan de orde?
4.3.2 Onderzoek

Het natuuronderzoek (zie Bijlage 3) naar de aanwezigheid van beschermde soorten en ligging van beschermde gebieden is opgebouwd uit twee onderdelen:

  • 1. bureaustudie naar waarnemingen van beschermde soorten uit het (recente) verleden en ligging van beschermde gebieden in de invloedsfeer van het plan;
  • 2. Terreinbezoek naar de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten.

Uit dit onderzoek volgen de volgende conclusies:

In het projectgebied bevindt zich geen bebouwing die toegankelijk is voor vleermuizen of vogels (de enige bebouwing is een transformatorgebouw). In het plangebied bevinden zich enkele vormbomen (leibomen) en heesters. Deze beplanting is relatief recent aangeplant en op dit moment te klein om huisvestingsmogelijkheden te bieden aan vleermuizen of vogels. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van vogels met jaarrond beschermde nestlocaties zijn derhalve uitgesloten.

In het projectgebied komen mogelijk algemene amfibieën, broedvogels en zoogdieren voor. Men dient zich te houden aan de algemene zorgplicht tijdens de werkzaamheden. Indien werkzaamheden tijdens de broedperiode (globaal maart – augustus) van vogels plaatsvindt, kunnen nesten van algemene broedvogels worden vernield. Hierbij kunnen individuen worden verstoord en gedood. Dit soort effecten kunnen voorkomen worden door buiten het broedseizoen te werken en/of door het plangebied voor aanvang van het broedseizoen ongeschikt te maken als nestlocatie. De vormbomen in het plangebied worden mogelijk gekapt om ruimte te maken voor de ontwikkeling van Blok 6. De vormbomen zijn solitaire bomen die minimaal 10 are beslaan. Tevens is er geen sprake van bomenrijen met meer dan 20 bomen. De bepalingen over de kap van houtopstanden in de Wnb zijn derhalve niet van toepassing op de (eventuele) kap van de vormbomen.

Stikstof
Voor het project is een AERIUS berekening uitgevoerd, deze is opgenomen als Bijlage 10 van dit bestemmingsplan. De depositieberekeningen zijn uitgevoerd met de meest recente versie van AERIUS Calculator versie 2022. Uit het uitgevoerde onderzoek stikstofdepositie blijkt dat de realisatiefase en het verkeer in de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura2000-gebieden. Significante gevolgen door stikstof kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

4.3.3 Conclusie

Uit de natuurtoetsing volgt dat er vanuit de beschermde natuurgebieden en beschermde soorten geen aanleiding is voor nader onderzoek naar natuurwaarden. Het project is uitvoerbaar voor het aspect ecologie. Ten behoeve van natuurinclusief bouwen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Inleiding

Archeologie
Conform de Erfgoedwet gebruikt de gemeente Delft onder meer bestemmingsplannen om archeologisch erfgoed te beschermen. Bekende en verwachte archeologische waarden krijgen een archeologische dubbelbestemming. Op gronden waar die dubbelbestemming van toepassing is, moeten bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk beperkt worden. Bodemverstorende ingrepen die plaatsvinden op locaties waar een archeologische dubbelbestemming van toepassing is, zijn gebonden aan een vergunningenstelsel. Door middel van dat vergunningenstelsel kan het belang van archeologisch erfgoed mee worden gewogen bij aanvragen om een omgevingsvergunningen voor bodemverstorende ingrepen. Dit kan er toe leiden dat er eisen worden gesteld aan de manier waarop die ingrepen uitgevoerd worden. Het kan er ook toe leiden dat de bodemverstorende ingreep alleen na uitvoering van archeologisch onderzoek toegestaan wordt. Om te bezien of een dergelijk archeologisch beschermingsregime opgenomen moet worden in de regels van dit bestemmingsplan 'Herziening De Hoven Blok 6' is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Paragraaf 4.4.2 doet verslag van dit onderzoek.

Cultuurhistorie
Op grond van artikel 3.1.6, lid 5, onder a van het Besluit ruimtelijke ordening moet in een bestemmingsplan aandacht worden besteed aan de effecten van een voornemen op cultuurhistorische waarden. Tevens moet beschreven worden hoe in het bestemmingsplan rekening wordt gehouden met die cultuurhistorische waarden.

Bij het beschrijven van de cultuurhistorische waarden en de mogelijke effecten op die waarden, moet breder gekeken worden dan alleen naar de bovengenoemde archeologische waarden. Het gaat bij cultuurhistorie ook om historische (stede)bouwkunde, historische geografie en andere monumentale waarden. Daarbij gaat het zowel om beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

4.4.2 Onderzoek

Archeologie
De omvang van de toegelaten bebouwing wijzigt niet ten opzichte van de bebouwing die reeds toegelaten is. De toetsing aan het aspect archeologie die eerder uitgevoerd is in het kader van het opstellen van het bestemmingsplan 'Partiële herziening in de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' is ook op deze nieuwe partiele herziening van toepassing.

Het plangebied heeft op de archeologische beleidskaart van Delft een middelhoge archeologische verwachting toegekend gekregen vanwege de ligging van het plangebied op (en in de bufferzone van) de geulafzettingen van de Gantel Laag. Als in detail naar het plangebied wordt gekeken, blijkt echter dat een zeer klein deel van het onderhavige gebied op deze verwachtingsvolle afzettingen ligt. De rest bevindt zich op de dekafzettingen van de Gantel Laag, waarvoor slechts een lage verwachting geldt, voor off-site-structuren uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. Voor dergelijke structuren geldt dat ze zich kenmerken door een lage spreiding van sporen en vondsten. Bij bodemverstoringen in kleine plangebieden zal daarom nauwelijks tot geen schade optreden aan de eventueel aanwezige resten. Vanwege de aard van de archeologische verwachting, de afwezigheid van bebouwing op historisch kaartmateriaal, de aard van de bodemingrepen (beperkt in oppervlakte) en de (verwachte) reeds aanwezige bodemverstoringen, is de verwachting dat het uitvoeren van dit bestemmingsplan geen nadelige gevolgen zal hebben voor het bodemarchief. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling hoeft dan ook geen vervolgonderzoek plaats te vinden en er hoeft geen archeologische medebestemming te worden toegekend aan het plangebied.

Cultuurhistorie
In het plangebied is geen sprake van een beschermd stadsgezicht. Eveneens is er geen sprake van de aanwezigheid van monumentale panden of objecten in het plangebied. Daarnaast is er in het plangebied ook geen sprake van objecten of structuren die anderszins cultuurhistorisch waardevol zijn. Op afstand van het plangebied is wel sprake van cultuurhistorische waardevolle objecten en structuren. Die elementen worden gescheiden van Blok 6 door winkelcentrum 'De Hoven' en andere tussenliggende bebouwing. Voor de volledigheid wordt in de navolgende alinea's wel ingegaan op die elementen.

In de omgeving van het plangebied staat op een afstand van 140 meter van de oostelijke grens van het plangebied een monumentaal pand aan de Papsouwselaan 295. Dit pand ligt vanaf het plangebied bezien aan de overkant van het Delflandplein en wordt door dat plein alsmede de bestaande bebouwing van het winkelcentrum gescheiden van het plangebied. Dit pand is een voormalig bankgebouw (thans een centrum voor mondzorg) dat opvalt door zijn dakconstructie. Het pand is een door Lex Haak (1930 - 2018) ontworpen gemeentelijk monument. Het is ontworpen in functionalistische stijl en bestaat uit één bouwlaag. Opvallend zijn de drie staanders waar de uit driehoeken bestaande dakconstructie aan hangt. Het dak wordt door glazen panelen vrij gehouden van de in metselwerk opgetrokken muren van het pand. Rond het pand ligt een gracht waarin de onderzijde van het dak kan reflecteren. Door zijn opvallende constructie en door zijn vormentaal die afwijkt van de grotendeels orthogonale bebouwing in de omgeving (bijvoorbeeld de Artemisflat naast dit monument of het gebouw Delft Hoog op winkelcentrum 'De Hoven') onderscheidt het monument zich van zijn omgeving en is het behoudingswaardig.

Het voornemen heeft door de afstand tussen het plangebied en het monument geen effect op laatstgenoemd pand. De beleving van het monument wordt bepaald door de flatgebouwen nabij het monument en het Delflandplein en die worden met dit bestemmingsplan niet gewijzigd. Het gebouw Delfts Hoog/Torenhove ligt nabij het plangebied en het dichtste bij dit monument. De gevel van gebouw Delfts Hoog/Torenhove is reeds getransformeerd. Zoals aangegeven wordt Blok 6 van de omgeving gescheiden door winkelcentrum 'De Hoven', deze scheiding sluit effecten van de bouw van Blok 6 op het pand aan de Papsouwselaan 295 verder uit.

Verder geldt dat nabij, maar buiten het plangebied het Delflandplein en het deel van de wijk Voorhof dat begrensd wordt door de Martinus Nijhofflaan, de Voorhofdreef, de Kruithuisweg (N470) en de Prinses Beatrixlaan liggen. Het Delflandplein is een pleinachtig knooppunt van grotere binnenstedelijke wegen dat een bajonetvormige verschuiving in die wegen aanbrengt. De zichtassen van de grote worden worden gemarkeerd/afgesloten door bewust geplaatste hoogbouw. In het genoemde deel van de wijk Voorhof is sprake van met aandacht uitgewerkte stedenbouwkundige stempels uit het originele plan voor Voorhof van de stedenbouwkundige Van Embden. De stempels zorgen voor een inpassing van een variatie van hoogbouw, met kleinschalige laagbouw en met groenvoorzieningen. Deze structuren worden door dit bestemmingsplan niet gewijzigd. En liggen op dermate grote afstand, wederom van Blok 6 gescheiden door winkelcentrum 'De Hoven' dat effecten uit te sluiten zijn.

In de omgeving van het plangebied is verder geen sprake van andere cultuurhistorisch waardevolle objecten of van cultuurhistorisch waardevolle structuren. De voorgenomen ontwikkeling heeft daarmee geen effecten op cultuurhistorische waarden.

4.4.3 Conclusie

Archeologie
In het plangebied hoeft geen nader archeologisch onderzoek plaats te vinden, er hoeft dan ook geen archeologische medebestemming opgenomen te worden. Wel blijft te allen tijde de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de verantwoordelijk minister (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: telefoon 033-4217456). Een vondstmelding bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog kan ook.

Cultuurhistorie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling die bestaat uit verdichting door het realiseren van extra woningen, toevoegen van een extra bouwlaag en realisatie van een verbinding voor parkeergelegenheid op een hogere etage dan de eerste bouwlaag.

4.5 Mobiliteit

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn, de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en er op een goede manier wordt aangesloten op het verkeersnetwerk.

Voetgangers
De locatie van de ontwikkeling is gelegen bij winkelcentrum 'De Hoven'. De bereikbaarheid van dit winkelcentrum voor voetgangers is goed te noemen. Onderdeel van het plan is de doorsteek vanuit de parkeergarage 'De Hoven' naar het parkeerdek boven de supermarkt. Deze doorgang wordt ook voor voetgangers gecreëerd, waarbij rekening wordt gehouden met de veiligheid voor de voetganger. Verder heeft het bouwplan weinig impact op de voetganger.

Fiets
De locatie van de ontwikkeling is gelegen bij winkelcentrum 'De Hoven'. De bereikbaarheid van dit winkelcentrum voor fietsers is goed te noemen met veel vrijliggende fietspaden richting het winkelcentrum. De impact van specifiek Blok 6 van De Hoven op de fietser is minimaal. Bij de ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende fietsparkeren. Dit wordt verderop nader uitgewerkt.

Openbaar vervoer
De locatie is gelegen binnen 250 meter van de tramhalte Hovenpassage en de tramhalte Martinus Nijhofflaan (tram 1 verbindt Delft met Den Haag en Scheveningen) en hierdoor met het openbaar vervoer uitstekend bereikbaar.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de parkeerbehoefte berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen 2018 inclusief herziening 2021, gemeente Delft). Voor de juiste parkeernorm wordt een ligging in het overloopgebied van de binnenstad (schil binnenstad) aangehouden, de omgeving heeft een zeer sterk stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Voor de realisatie van het plan zijn de effecten van het plan voor het verkeer en de parkeerbehoefte door Antea Group onderzocht (bijlage 4).

Autoverkeer
De locatie wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de Troelstralaan. Dit geldt voor de locatie en ook voor het parkeren in een inpandige parkeergarage naast het Blok 6. De doorgang naar deze parkeergarage is onderdeel van deze herziening. Bij uitwerking van het ontwerp daarvan is rekening gehouden met een goed zicht op zowel de voetgangers als het verkeer op de Troelstralaan. Uit de de verkeersgeneratie die is doorgerekend voor 2024 inclusief planontwikkeling blijkt dat er op de wegen rond het plangebied sprake is van een goede verkeersafwikkeling (zie bijlage 4). Ook op de omliggende rijkswegen zijn geen directe effecten van de ontwikkeling te verwachten. De planontwikkeling op zich leidt niet tot verstoring in de verkeersafwikkeling. De verkeersgeneratie is verder input geweest voor verschillende onderzoeken die voor de ontwikkeling zijn uitgevoerd.

Fietsparkeren
In de Nota Parkeernormen 2018 van de gemeente Delft zijn in paragraaf 3.3 de parkeernormen voor fietsen opgenomen. Voor woningen gelden geen specifieke Delftse normen, maar wordt verwezen naar het Bouwbesluit 2012 omdat in het Bouwbesluit hier voldoende eisen aan zijn gesteld. Wel is het mogelijk om af te wijken van de eisen uit het Bouwbesluit 2012 indien op gelijkwaardige wijze wordt voorzien in een oplossing voor fietsparkeren. In dat geval kan er bijvoorbeeld sprake zijn van een collectieve fietsenstalling.

Ten aanzien van de bergingen wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012. Dat betekent dat voor de 80 woningen groter dan 50 m² GO een berging wordt gerealiseerd waarin fietsen kunnen worden gestald.  

Parkeren
De parkeerbehoefte is berekend op basis van de normen die in de 'Nota Parkeernormen 2018' van de gemeente Delft. Uit het parkeeronderzoek, dat als bijlage 5 is opgenomen, blijkt dat er sprake is van een sluitende parkeerbalans omdat er voldoende parkeerruimte is de in de parkeergarage 'De Hoven' in het winkelcentrum Het gebruik van de parkeergarage is dusdanig dat gebleken is dat er steeds voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om alle bewoners en bezoekers van Blok 6 op eigen terrein te laten parkeren. Het parkeeronderzoek wordt nog verder gedetailleerd op basis van onderzoek naar de bezettingsgraad van de parkeergarage. Voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt dit geactualiseerde parkeeronderzoek indien nodig verwerkt in dit bestemmingsplan. De conclusie uit bijlage 5 dat er sprake is van een sluitende parkeerbalans moet in samenhang gelezen worden met de parkeerbehoefte uit bijlage 4. Bijlage 4 laat zien dat de voorgenomen ontwikkeling in totaal vraagt om 88 parkeerplaatsen. Bijlage 5 toont aan dat voor de voorgenomen ontwikkeling 48 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de parkeergarage 'De Hoven'. De overige 40 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de gebouwde parkeervoorziening van Blok 6. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen.

Aanvullend onderzoek naar parkeren (opgenomen in bijlagen 6 en 7 bij de toelichting) laat zien dat maximale parkeercapaciteit van de parkeergarage niet bereikt wordt, ook niet als de voor Blok 6 benodigde parkeerplaatsen in de garage gereserveerd worden. Dat betekent dat er in de parkeergarage structureel voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn om het parkeren ten behoeve van Blok 6 plaats te laten vinden, dit blijkt concreet uit bijlage 6. De parkeervoorziening voor Blok 6 wordt zo ontworpen dat daar, al dan niet in combinatie met het bestaande parkeerdek boven het winkelcentrum, voldoende parkeergelegenheid is voor bewoners van Blok 6 en hun bezoekers. Uit onderzoek naar de bezetting van parkeerplaatsen op het bestaande parkeerdek boven het winkelcentrum blijkt dat er doorgaans voldoende parkeerplaatsen zijn om de 48 parkeerplaatsen voor Blok 6 te kunnen bieden, dit blijkt uit bijlage 7. Met de extra parkeerplaatsen in Blok 6 kunnen deze parkeerplaatsen sowieso gevonden worden.

Conclusie
Er is sprake van een sluitende parkeerbalans en uit de verkeersgeneratie blijkt dat de beperkte toevoeging van verkeer door de ontwikkeling niet leidt tot knelpunten in de omgeving of op de rijkswegen. Bij uitwerking van het ontwerp dient aangetoond te worden dat er voldoende fietsparkeervoorzieningen gerealiseerd worden.

4.6 Geluid wegverkeerslawaai

4.6.1 Inleiding

De Wet geluidhinder (Wgh) vormt het juridische kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidshinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidhinder.

Het doel van het akoestisch onderzoek is het bepalen of ter plaatse van de gevoelige bestemmingen die middels het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, hinder ontstaat ten gevolge van verkeerslawaai en de wettelijke gevolgen daarvan.

De berekeningsresultaten zijn getoetst aan de volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geldende grenswaarden. Wanneer de in de Wgh gestelde grenswaarden worden overschreden, dient beoordeeld te worden of er maatregelen ter beperking van het geluid mogelijk zijn en/of er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Delft. Hierbij dient het beleid hogere grenswaarde te worden betrokken.

4.6.2 Akoestisch onderzoek

Wegverkeerslawaai
Met het planvoornemen wordt een nieuwe geluidgevoelige bestemming gerealiseerd binnen het wettelijke aandachtsgebied voor geluid (geluidzone) van bestaande wegen. Onderzocht is de geluidbelasting op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen (woningen), vanwege wegverkeerslawaai en de tram (Antea Group, december 2022, bijlage 8).

Gezoneerde wegen

Papsouwselaan/Voorhofdreef
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Papsouwselaan/Voorhofdreef. Deze overschrijding vindt plaats aan de oostgevel bij toetspunten O1 en O2 en bedraagt ten hoogste 52 dB. Daarnaast is er een overschrijding aan de zuidgevel bij toetspunt Z1 waarbij de geluidbelasting ten hoogste 49 dB bedraagt.

Overige wegen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de overige omliggende gezoneerde wegen, te weten Martinus Nijhofflaan en Prinses Beatrixlaan, niet boven de 48 dB komt (incl aftrek ex artikel 110g Wgh). Hiermee is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Niet-gezoneerde wegen

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Niet-gezoneerde wegen. De geluidbelasting van ten hoogste 49 dB wordt enkel gehaald op de noordgevel bij toetspunt N2, op een hoogte van 7 meter. Deze geluidbelasting is echter niet per weg bepaald, zoals de Wet geluidhinder wel voorschrijft, maar zijn alle 30 km/uur wegen samen genomen. De daadwerkelijke geluidbelasting per weg zal daarmee iets lager liggen, waarmee wel aan de richtwaarde kan worden voldaan. In een stedelijke omgeving wordt 49 dB over het algemeen beschouwd als aanvaardbaar.

Cumulatie

Uit de resultaten blijkt dat enkel vanwege de Papsouwselaan/Voorhofdreef de voorkeurswaarde van 48 dB wordt overschreden. Derhalve hoeft de gecumuleerde geluidbelasting in principe niet in beeld te worden gebracht. Echter om te beoordelen of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat, is cumulatie van alle geluidbronnen wel inzichtelijk gemaakt. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt ten hoogste 57 dB (exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh). Deze geluidbelasting wordt bereikt op de oostgevel van de woontoren.

Hogere grenswaarden

Indien geen bron- of overdrachtsmaatregelen worden getroffen, dienen onderstaande hogere waarden te worden afgegeven door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft. De hogere waarden zijn inclusief 5 dB aftrek ex artikel 110g Wgh.

Tabel 4.6: hogere grenswaarden incl. aftrek ex art. 110g Wgh

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0020.png"

De gemeente Delft schrijft voor dat woningen altijd moeten beschikken over een geluidluwe zijde. Indien de gecumuleerde geluidsbelasting op de hoogst belaste zijde 65 dB of minder is, bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting op de geluidluwe zijde of geveldeel maximaal 55 dB (exclusief aftrek art 110 Wgh). In geval dat de gecumuleerde geluidbelasting op de hoogst belaste zijde hoger dan 65 dB is, bedraagt de geluidbelasting op de geluidluwe zijde cumulatief niet meer dan 60 dB (exclusief aftrek artikel 110g Wgh). In dit geval bedraagt de gecumuleerde geluidbelasting ten hoogste 57 dB, waarmee de geluidbelasting op de geluidluwe gevel ten hoogste 55 dB mag bedragen. De gecumuleerde geluidbelasting op de noord-, zuid- en westgevel bedraagt ten hoogste 55 dB. Hiermee kan worden gesteld dat alle woningen kunnen beschikken over een geluidluwe zijde.

4.6.3 Conclusie

Uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden voor de woningen. De Wet geluidhinder heeft voor die gevallen bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is een ontheffing te verlenen van deze voorkeursgrenswaarde. Voor de woningen isl een besluit tot vaststelling van hogere waarden te worden voorbereid (zie bijlage 9).

4.7 Luchtkwaliteit

4.7.1 Inleiding

De belangrijkste wet- en regelgeving voor het milieuaspect luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer aannemelijk is dat aan één of meer van onderstaande grondslagen wordt voldaan:

  • a. er wordt voldaan aan de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden;
  • b. het besluit leidt (per saldo) niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. het besluit draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10);
  • d. het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (ook wel NSL genoemd).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB's) en ministeriële regelingen. Het gaat daarbij onder andere om het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 en het Besluit gevoelige bestemmingen.

Grenswaarden
De (Europese) grenswaarden voor de concentraties van luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht zijn vastgelegd in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Deze grenswaarden zijn gericht op de bescherming van de gezondheid van mensen en dienen op voorgeschreven data te zijn bereikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0021.png"

Tabel 4.6 Vastgestelde grenswaarden (concentraties in in µg/m3)

Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) maatgevend. Voor deze stoffen is de kans het grootst dat de bijbehorende grenswaarden worden overschreden. Overschrijding van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 (200 µg/m³) is, in relatie tot wegverkeer, redelijkerwijs uitgesloten. Dergelijke hoge concentraties doen zich niet voor langs wegen en uit metingen over een periode van 10 jaar blijkt dat overschrijding van de uurnorm voor NO2 niet meer aan de orde is .

Net als voor de jaargemiddelde concentratie PM10 is voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5 ook een grenswaarde vastgesteld (25 µg/m³). PM2,5 is een deelverzameling van PM10 en de PM10- en PM2,5-concentraties zijn dan ook sterk aan elkaar gerelateerd. Uitgaande van de huidige kennis over emissies en concentraties van PM2,5 en PM10 kan worden gesteld dat, als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarden voor PM2,5 zal worden voldaan.

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (NIBM)
In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een plan/project niet in betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de jaargemiddelde concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de jaargemiddelde concentraties met 1,2 µg/m3. Plannen of projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen, een uitwerking van het gelijknamige besluit, zijn categorieën van gevallen opgenomen die per definitie 'niet in betekenende mate' zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een woningbouwontwikkeling van minder dan 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling of een kantoorontwikkeling van minder dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlak. Deze ontwikkelingen hoeven dan niet nader onderzocht te worden op een eventuele bijdrage aan de luchtkwaliteit en hiervoor hoeft geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

4.7.2 Onderzoek

Het voorgenomen plan voorziet in de ontwikkeling van 80 woningen. De omvang van dit plan past binnen een in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen aangegeven categorie van gevallen die standaard niet in betekenende mate bijdraagt. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven en staat de luchtkwaliteit op grond van artikel 5.16, lid 1, onder c verdere besluitvorming niet in de weg.

4.7.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Milieuzonering bedrijven

4.8.1 Inleiding

Om te bepalen of sprake is van mogelijke hinder, kan de systematiek van de VNG brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) worden gehanteerd. In deze VNG brochure is een systematiek op basis van een lijst met bedrijfsactiviteiten opgenomen, waarop de activiteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën. Op basis van de te verwachten milieubelasting van bedrijven, gelden richtafstanden die variëren van 10 meter (milieucategorie 1 lichte hinder) tot 1.500 meter (milieucategorie 6 zeer zware hinder). De indicatieve afstanden gaan uit van een gevoelig object - zoals een woning - in het omgevingstype 'rustig woongebied'. Deze 'standaard' systematiek gaat uit van het principe van functiescheiding. Binnen een gebied waar sprake is van functiemenging (zoals een centrumgebied, een horecaconcentratiegebied of een woon-werkgebied waar bewust wordt gekozen voor een menging van functies) is deze systematiek minder goed werkbaar.

In dergelijke levendige gebieden ('gebieden met functiemenging') is het immers veelal wenselijk dat milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen kunnen worden gerealiseerd. In de VNG-brochure is daarom voor gebieden met een menging van functies een andere systematiek geïntroduceerd. In plaats van een indeling van activiteiten in zes milieucategorieën wordt daarbij uitgegaan van een indeling van bedrijfsactiviteiten in de categorieën A, B en C. Deze categorie-indeling heeft de volgende betekenis:

  • categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend zijn, dat deze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit de bouwregelgeving voor scheiding van woonfuncties en bedrijven zijn daarbij toereikend;
  • categorie B: Activiteiten die in een gebied met functiemenging kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats dienen te vinden;
  • categorie C: Activiteiten vergelijkbaar met categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
4.8.2 Omgevingstype plangebied

De omgeving van de ontwikkeling aan de Troelstralaan, en nabij de Martinus Nijhofflaan en de Papsouwselaan is een gebied dat in de huidige situatie al een sterke functiemenging kent. Het ruimtelijk beleid is er ook op gericht om deze functiemenging te behouden. Dit blijkt onder meer uit het huidige vigerende bestemmingsplannen 'Albert Heijn Locatie Martinus Nijhofflaan', 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' (en deze herziening 'Herziening De Hoven Blok 6' waarin de reeds mogelijk gemaakte functiemening behouden wordt) en het bestemmingsplan 'Voorhof', waarbij voor de percelen aan weerszijden van de Martinus Nijhofflaan en de Papsouwselaan de bestemming 'Gemengd', dan wel 'Gemengde doeleinden' is opgenomen. In deze bestemmingen zijn naast woningen diverse niet-woonfuncties toegestaan. Het betreft onder andere horeca, detailhandel, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kleinschalige bedrijven. Het plangebied ligt binnen het winkelcentrum 'De Hoven' en valt daarom binnen een gebied dat conform de VNG-brochure kan worden aangemerkt als een 'gebied met functiemenging'. In het verleden is hier voor andere bestemmingsplannen wel de standaardsystematiek toegepast van de richtafstanden. Uit deze toetsen kwam naar voren dat de beoogde functiemenging in het gebied mogelijk was.

4.8.3 Toetsing initiatief

Dit bestemmingsplan maakt intensivering van de woonbebouwing mogelijk door planologisch gezien de bouw en het gebruik van 80 extra woningen toe staan. Verder maakt deze herziening geen milieubelastende functies of activiteiten mogelijk.

In de directe omgeving van het plangebied is en blijft sprake van een combinatie van woningen met parkeer- en detailhandelsvoorzieningen. Supermarkten hebben door hun omvang, publieksaantrekkende werking en frequente bevoorrading daarbij de zwaarste effecten. Het plangebied en de omgeving bestaan uit een gemengd gebied (zie paragraaf 4.8.2). Supermarkten zijn in de VNG-brochure gecategoriseerd als voorzieningen uit categorie 1. In gebieden met functiemenging geldt voor dergelijke voorzieningen dat zij direct naast woningen gerealiseerd mogen worden. Er hoeft dus geen sprake te zijn van een aan te houden afstand tussen woningen en milieubelastende activiteiten. Dat houdt in dat net als in de huidige situatie woningen direct naast/onder/boven commerciële voorzieningen, horecavoorzieningen en parkeervoorzieningen gevestigd mogen worden.

De omgeving van het plangebied bestaat ook uit gemengd gebied. Hiervoor geldt ook dat er geen vrije ruimte tussen voorzieningen aan bijvoorbeeld de Troelstralaan, Martinus Nijhofflaan en de Papsouwselaan in acht genomen moet worden. Evenwel is die ruimte er wel (circa 40 meter) en dit voorkomt hinder vanuit de omgeving.

4.8.4 Conclusie

De locatie van het plangebied maakt onderdeel uit van een groot winkelcentrum. In het algemeen dienen bewoners in een dergelijke stedelijke omgeving meer geluid te dulden dan op een rustige locatie in een buitenwijk van de stad.

Uit paragraaf 4.8.3 blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling inpasbaar is in de milieubelasting die in de omgeving van het plangebied veroorzaakt wordt. Voor de functiemenging in het plangebied geldt dat zwaarste milieubelastende activiteiten in milieucategorie 1 uit de VNG-brochure vallen. In het plangebied is sprake van een gemengd gebied (er is immers al sprake van een menging van woningen, parkeervoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen en horecavoorzieningen) en derhalve mogen woningen direct naast/onder/boven voorzieningen uit categorie 1 gerealiseerd worden.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect milieubelasting de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.9 Externe Veiligheid

4.9.1 Inleiding

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijke kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het huidige beleid voor transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald in het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0022.png"

Figuur 4.4 Weergave plaatsgebonden risicocontouren, invloedsgebied en groepsrisicografiek met oriëntatiewaarde voor transport

Verantwoordingsplicht

In het Bevi en Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten, zoals hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0023.png"

Figuur 4.5 Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico

4.9.2 Onderzoek

In het plangebied is in de huidige situatie geen sprake van risicovolle inrichtingen of de uitoefening van risicovolle activiteiten. Met deze partiële herziening worden dergelijke inrichtingen of activiteiten niet mogelijk gemaakt. Dat betekent dat het plangebied zowel in de huidige situatie als de toekomstige situatie gevrijwaard is van bronnen die relevant zijn voor externe veiligheid.

Evenwel is in de omgeving van het plangebied sprake van EV-bronnen die relevant kunnen zijn voor het gebruik van de maximaal 80 woningen, daarom wordt in de navolgende alinea's het effect van de omgeving op het voornemen getoetst.

Transport van gevaarlijke stoffen

Rijkswegen A4 en A13
Op meer dan twee kilometer afstand ten westen van het plangebied ligt de rijksweg A4 en op meer dan twee kilometer ten oosten van het plangebied ligt de rijksweg A13. Beide wegen zijn opgenomen in het Regeling basisnet. Door de grote afstand tussen deze rijkswegen en het plangebied ligt het plangebied buiten de plaatsgebonden risicocontouren en plasbrandaandachtsgebieden van deze wegen. Omdat de ontwikkeling op meer dan 200 meter van deze transportbronnen is gelegen, is ten aanzien van deze bronnen geen groepsrisicoberekening vereist.

Verder is relevant dat over de A4 en de A13 toxische stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van een incident met een dergelijke stof is met een breedte van meer dan vier kilometer zeer groot. Vanwege de risico's op een dergelijk incident (hoe klein ook) en de grootte van het invloedsgebied is een beperkte verantwoording van het groepsrisico verplicht. Deze verantwoording is opgenomen aan het eind van deze paragraaf.

Lokale transportroutes
Op ongeveer 1.000 meter ten zuiden van het plangebied ligt de N470 Kruithuisweg (wegvak Z171). Op ongeveer 275 meter ten westen van het plangebied ligt de Prinses Beatrixlaan (Wegvak Z172). Voor beide wegen geldt dat de ze niet zijn opgenomen in de Regeling basisnet maar dat er door de provincie Zuid-Holland tellingen van vervoer van gevaarlijke stoffen zijn verricht. De tellingen van de wegvakken is weergegeven in tabel 4.3.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0024.png"

Tabel 4.3 Tellingen vervoer van gevaarlijke stoffen door Rijkswaterstaat (2019)

Gezien de afstand van het plangebied tot de Kruithuisweg, is voor deze weg alleen het vervoer van toxische stoffen relevant. Voor de Prinses Beatrixlaan geldt gelet op de afstand tussen deze weg en de westelijke grens van het plangebied ook alleen het scenario van een incident met toxische stoffen relevant is. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico in relatie tot het vervoer van toxische stoffen over de weg is voor zowel de Kruithuisweg als de Prinses Beatrixlaan verplicht. Deze beschouwing is opgenomen onder 'Groepsrisicoverantwoording' in paragraaf 4.9.3.

Hogedrukaardgastransportleidingen
In het plangebied liggen geen hogedrukaardgastransportleidingen. Het plangebied ligt ook niet binnen de 1%-letaliteitsgrens van hogedrukaardgastransportleidingen in de omgeving.

Risicovolle inrichting

Op meer dan twee kilometer ten noorden ligt het BRZO-bedrijf DSM Delft Permit B.V. Het invloedsgebied van dit bedrijf reikt niet tot het plangebied en is daarmee niet relevant.

Groepsrisicoverantwoording

Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. De relevante elementen zijn beschouwd in deze paragraaf. Daarbij gaat het om de volgende elementen:

  • scenario's;
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid.

Scenario's
Voor het plangebied is het scenario van een incident met een toxische stof relevant. In een dergelijk scenario ontstaat er een gifwolk. Een gifwolk heeft een groot invloedsgebied en drijft af met de wind. Het invloedsgebied (1%-letaliteitsgrens) van een gifwolk kan zich uitstrekken over meerdere kilometers. Buiten dit gebied kunnen ook gewonden vallen als gevolg van blootstelling aan het gif, waardoor ook daar hulpverlening nodig kan zijn. Afhankelijk van de eigenschappen van de toxische stof(fen) kan een persoon bij blootstelling aan de gifwolk verwondingen (aan onder meer de luchtwegen) oplopen of komen te overlijden.

Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie (vooraf), draagt er aan bij dat de bewoners en gebruikers van het gebied bekend zijn met het handelingsperspectief in geval van een alarmering. Alarmering kan worden verricht met bijvoorbeeld een NL-Alert of WAS-installatie. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is: schuilen of vluchten, sluiten van ramen en deuren en eventuele mechanische ventilatie uitzetten.

In het geval van een gifwolk dient men te schuilen in een gebouw en de ramen en deuren gesloten te houden en indien mogelijk de mechanische ventilatie uit te zetten. De tijd die beschikbaar is voor het op de hoogte stellen van de aanwezigen, is onder meer afhankelijk van de locatie van het incident en lokale meteorologische omstandigheden. Gebouwen kunnen geschikt worden gemaakt als schuillocatie. De geschiktheid als schuillocatie kan worden verhoogd wanneer mechanische ventilatie voorzien wordt van een (centraal bediende) noodschakelaar. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met giftige stoffen zeer effectief kan zijn. Deze maatregel is niet direct te borgen in de ruimtelijke procedure, en dit is ook niet nodig omdat de bebouwing na 1 juli 2023 gerealiseerd is. Dat houdt in dat de bebouwing vermoedelijk onder de Omgevingswet tot stand komt en één van de bouwkundige eisen die de wet via artikel 4.124 van het Besluit bouwwerken leefomgeving stelt en waaraan nieuwbouw sowieso moet voldoen is dat de mechanische ventilatie uitgeschakeld moet kunnen worden. De ventilatievoorzieningen in de nieuw te bouwen gebouwen moet wettelijk gezien dus handmatig uitgeschakeld kunnen worden. Het is daarom niet nodig om deze wettelijke plicht ook in dit bestemmingsplan te borgen.

Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario’s vragen alle een andere aanvalsstrategie. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied en infrastructuur (opstelplaatsen).

Relevant is dat het gebied na de voorgenomen ontwikkeling goed bereikbaar blijft. De tracés van wegen rondom het plangebied worden niet gewijzigd. In het plangebied blijft voldoende parkeerruimte en wordt rekening gehouden met het realiseren van opstelplaatsen voor de brandweer.

Een gifwolk is lastig te bestrijden. In sommige gevallen is het mogelijk om een gifwolk te verdunnen en mogelijk neer te slaan met een watergordijn. Voor dit soort acties en bestrijding van gifwolkscenario's heeft de veiligheidsregio protocollen.

4.9.3 Conclusie

Uit de beoordeling blijkt dat het plangebied binnen het toxisch invloedsgebied bevindt van de wegen: A4, A13, Kruithuisweg en de Prinses Beatrixlaan. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is conform artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes uitgevoerd.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.10 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig. Voor het plangebied worden met betrekking tot kabels en leidingen geen verdere ontwikkelingen verwacht.

Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) relevant. Met deze AMvB wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en gelden belemmeringenstroken waarbinnen in principe geen bebouwing is toegestaan. Voor overige planologisch relevante leidingen (zoals regionale waterleidingen en rioolwaterpersleidingen) gelden alleen belemmeringenzones.

Omdat er geen bebouwing binnen de belemmeringenstroken van de planologisch relevante leidingen gebouwd wordt, ontstaan er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.11 Bezonning

Voor het bestemmingsplan is een bezonningsstudie uitgevoerd door Royal HaskoningDHV (RHDHV). De studie is als Bijlage 11 en Bijlage 12 bij de toelichting opgenomen. De studie maakt inzichtelijk wat de gevolgen van de ontwikkeling voor de bezonning van de omringende percelen zijn.

Voor de beoordeling van bezonning van woningen gelden geen landelijke normen. In Delft geldt geen lokale norm. Om een indruk te krijgen van de bezonningssituatie wordt in de praktijk vaak gebruik gemaakt van de 'lichte TNO- norm'. Een gebouw voldoet aan deze norm wanneer er gedurende twee uren per etmaal bezonning mogelijk is in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober. De bezonning hoeft niet aaneensluitend plaats te vinden. De lichte TNO-norm is geen harde norm maar een hulpmiddel om de bezonning te beoordelen. Bij twee uur zon per etmaal is de bezonning in ieder geval acceptabel. Bij minder dan twee uur zon kan dat ook het geval zijn. In dat geval wordt afgewogen of de bezonningssituatie aanvaardbaar is.

In het onderzoek is van de maximale bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt uitgegaan (de 'worst case-situatie'). Het onderzoek bevat verder een vergelijking met de situatie die op grond van het huidige bestemmingsplan mogelijk is en een beoordeling van de bezonning van de zonnepanelen in de omgeving.

Uit de bezonningsstudie blijkt dat de norm van twee uur bezonning in de periode van 19 februari tot en met 21 oktober bij de bestaande bebouwing in de omgeving wordt gehaald, behalve bij één woning. Bij deze woning wordt de norm net niet gehaald. De onderschrijding is marginaal (7 minuten op het meest negatieve moment). In het onderzoek wordt verder geconstateerd dat het niet halen van de norm niet het gevolg is van de wijziging van het bestemmingsplan. Ook bij de bebouwing die mogelijk is op grond van het huidige bestemmingsplan wordt de norm bij de woning niet volledig gehaald.

RHDHV constateert daarnaast dat het niet behalen van de lichte TNO-norm is beperkt tot de randen van de te beoordelen periode (19 februari en 21 oktober). Vanaf 25 februari wordt aan de norm voldaan. Vanaf maart is er in de middag en avond geen invloed op de bezonning van de woningen en wordt ruimschoots voldaan aan de lichte TNO-norm. In de zomerperiode bereikt de schaduw van blok 6 de woningen niet. De effecten op de bezonning zijn beperkt en aanvaardbaar in een stedelijke omgeving.

Uit het onderzoek blijkt verder dat er geen significante negatieve effecten zijn op de bezonning van de zonnepanelen in de omgeving. De maximale zonne-energie (zoninstraling) op de daken van de woningen aan de Akropolishof neemt marginaal af. De afname bedraagt gemiddeld genomen over de negen woningen ongeveer 2% ten opzichte van het huidige bestemmingsplan.

Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bezonning de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.12.1 Inleiding

De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.- procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).

Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten met bijbehorende drempelwaarden aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.

Door de wijziging van het Besluit m.e.r. in het voorjaar van 2011 is het tegenwoordig ook verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden. Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling geen aparte procedurevereisten zitten (vandaar de term vormvrij). Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.

4.12.2 Beoordeling

De voorgenomen activiteit, de realisatie van woningen is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r. onder categorie D 11.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0089-2001_0025.png"

De voorgenomen activiteit valt onder de drempelwaarden (zie kolom 'gevallen'):

  • De oppervlakte bedraagt immers minder dan 100 ha;
  • Het project is wel een aaneengesloten gebied, maar bevat minder dan 2.000 woningen.

Dit betekent dat het verplicht is om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Deze is opgesteld door Antea Group en opgenomen in Bijlage 13 van dit bestemmingsplan.

4.12.3 Conclusie

Op basis van de aanmeldingsnotitie m.e.r. kan worden geconcludeerd dat de realisatie van 80 woningen niet leidt tot belangrijke negatieve milieugevolgen. Er is geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding die in dit geval met aanduidingen laat zien waar welke bestemmingsplannen herzien worden door dit bestemmingsplan 'Herziening De Hoven Blok 6', regels die bepalen hoe die bestemmingsplannen herzien worden en daarmee bouw- en gebruiksmogelijkheden bevatten, en een toelichting waarin de achtergronden en de daarvoor uitgevoerde onderzoeken van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. In deze toelichting worden onder andere de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en met welke (milieu)planologische aspecten rekening is gehouden.

Er is gekozen voor een bestemmingsplan dat alleen betrekking heeft op de ontwikkeling van Blok 6 en de verbinding voor autoverkeer op niveau 1 in samenhang met de ingang van het winkelcentrum daaronder. Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Voor de opbouw van de regels is aangesloten bij de geldende Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) en de Delftse systematiek.

5.2 Systematiek bestemmingen

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de begrippen die van belang zijn voor de herziening. Twee begrippen zijn opgenomen in dit artikel: het begrip 'plan:' en het begrip 'bestemmingsplan:' zodat duidelijk is wat hiermee bedoeld wordt. De overige begripsbepalingen die van belang zijn bij de interpretatie van de regels zijn opgenomen in de bestemmingsplannen die in artikel 2 van deze partiële herziening genoemd worden en hoeven derhalve niet opnieuw opgenomen te worden in dit bestemmingsplan 'Herziening De Hoven Blok 6'.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Artikel 2 bepaalt op welke bestemmingsplannen deze partiële herziening van toepassing is. Uit het artikel is op te maken dat er twee bestemmingsplannen herzien worden:

  • 1. 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)';
  • 2. 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'.

Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de regels van bovengenoemde bestemmingsplannen van toepassing blijven als zij niet door deze partiële herziening gewijzigd worden. Lid 3 van artikel 2 bepaalt dat de verbeeldingen van die bestemmingsplannen ook van toepassing blijven. Met deze partiële herziening worden de verbeeldingen van de twee in de herziening betrokken bestemmingsplannen niet gewijzigd.

Bij het opstellen van deze partiële herziening is de keuze gemaakt om met twee gebiedsaanduidingen te werken. De gebiedsaanduidingen bepalen in welk deel van het bestemmingsplan een ander bestemmingsplan herzien wordt. Er is voorzien in twee gebiedsaanduidingen:

  • 1. 'overige zone - herziening partiële herziening'.
  • 2. 'overige zone - herziening Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'.

De gebiedsaanduidingen sluiten elkaar uit, dat houdt in dat ze elkaar niet overlappen. De gebiedsaanduiding 'overige zone - herziening partiële herziening' is verbonden met artikel 3. Dat houdt in dat artikel 3 bepaalt dat in het gebied van deze aanduiding alleen sprake is van een berziening van het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'. De aanduiding 'overige zone - herziening Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' hangt samen met artikel 4. In artikel 4 is bepaald dat alleen het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' herzien wordt in het gebied van die aanduiding. Er worden met deze partiële herziening geen bestemmingen toegevoegd aan de bovengenoemde bestemmingsplannen. Met deze herziening worden alleen specifieke regels uit die bestemmingsplannen gewijzigd.

In het plangebied van deze herziening 'Herziening De Hoven Blok 6' is tevens een herziening met de naam 'Facetherziening Parkeren' (vastgesteld op 31 mei 2018) van toepassing. Deze facetherziening hoeft niet gewijzigd te worden door de herziening met de naam 'Herziening De Hoven Blok 6' omdat de regels over parkeren uit die herziening aansluiten bij de voorgenomen ontwikkeling. Uit het oogpunt van duidelijkheid is in artikel 2 bepaald dat de regels en verbeelding van de 'Facetherziening Parkeren' ongewijzigd van kracht blijven in voornoemd plangebied.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Herziening Gemengde doeleinden 1

Artikel 3 is het artikel dat daadwerkelijk de bouw van de maximaal 80 woningen in de woontoren genaamd Blok 6 mogelijk maakt. Deze mogelijkheid is opgenomen in artikel 3.1. In dit artikel is bepaald dat in aanvulling op de reeds toegelaten 550 woningen (de woningen als bedoeld in lid 1, sub a van het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' 80 woningen gebouwd mogen worden. Het aantal toegelaten woningen in het plangebied bedraagt hiermee 630. Net als bij de reeds toegelaten 550 woningen wordt het gebruik van de 80 nieuwe woningen voor de uitoefening van een beroep aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

Artikel 1, lid 2, sub b van het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' bepaalt dat gebouwen in beginsel een goothoogte van 18 meter mogen krijgen. Boven de goot mag onder voorwaarden een kap met een maximale hoogte van 4 meter gerealiseerd worden zodat een gebouw maximaal 24 meter hoog kan worden. Deze bepaling blijft in stand als onderhavige herziening 'Herziening De Hoven Blok 6' vastgesteld wordt. Wel voegt deze herziening 'Herziening De Hoven Blok 6' in artikel 1, lid 2 een nieuw sub c toe dat bepaalt dat gebouwen maximaal 25 meter hoog mogen worden zodat in Blok 6 één extra bouwlaag ten behoeve van woningen gerealiseerd kan worden. Artikel 3.2 van deze herziening bepaalt daarom dat het gebouw maximaal 25 meter hoog mag worden. Die eis geldt voor zowel een gebouw met een platte afdekking als een gebouw met een kap.

De gemeente Delft heeft beleid voor natuurinclusief bouwen en klimaatadaptatie. Dit beleid is recenter vastgesteld dan het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' en derhalve niet direct genoemd in de regels van dat bestemmingsplan. Om een natuurinclusieve en klimaatadaptieve ontwikkeling te realiseren is het van belang dat dit beleid door gaat werken in de ontwikkeling van Blok 6. Om die reden zijn artikelen 3.3 en 3.4 opgenomen. Deze artikelen bevatten beide een voorwaardelijke verplichting. Dit betekent dat een activiteit (vergunningverlening en daarna het gebruik van Blok 6 voor wonen in het geval van artikel 3.3 en het in gebruik nemen van appartementen in het geval van artikel 3.4) pas plaats mag vinden nadat aan het bepaalde in deze artikelen is voldaan. Voorwaardelijke verplichtingen worden doorgaans toegevoegd aan de gebruiksbepalingen in een bestemmingsplan. Omdat het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' geen algemene gebruiksregels bevat, is de keuze gemaakt om de voorwaardelijke verplichtingen met deze herziening toe te voegen aan de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Gemengde doeleinden 1' uit voornoemd bestemmingsplan.

Artikel 3.3 begint met het hernummeren van de bestaande bepalingen in artikel 3 uit bovengenoemde bestemming. Dit hernummeren houdt in dat de regels over aan-huis-gebonden bedrijven en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in stand blijven, maar dat de aanhef en het bepaalde onder a tot en met c zoals dat nu in artikel 3 van het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' staat, hernummerd worden tot artikel 3.1. De nummering van artikel 3 en de naam van dat artikel blijven in stand: het artikel blijft dus nummer 3 houden en blijft 'specifieke gebruiksvoorschriften' heten.

Na het door hernummering ontstane artikel 3.1 wordt een nieuw artikel 3.2 ingevoegd in het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'. In dit bestemmingsplan 'Herziening De Hoven Blok 6' wordt dat invoegen geregeld door artikel 3.3. Artikel 3.3 bevat de voorwaardelijke verplichting over natuurinclusief bouwen. In artikel 3.3 is bepaald dat vergunningen voor de bouw van Blok 6 pas verleend mogen worden als aangetoond is hoe maatregelen op het gebied van natuurinclusief bouwen zoals opgesomd in bijlage 1 van de regels van deze partiële herziening verwerkt zijn in het ontwerp van Blok 6 (lid 1). Om zeker te stellen dat de maatregelen tijdens de bouw uitgevoerd worden en daarna in stand worden gehouden is in lid 2 van artikel 3.3 bepaald dat het gebruik van Blok 6 als appartementencomplex als strijdig gebruik geldt wanneer de maatregelen niet uitgevoerd zijn en/of niet in stand worden gehouden.

Artikel 3.4 voorziet in het invoegen van een tweede voorwaardelijke verplichting na de nieuw ingevoegde voorwaardelijke verplichting over natuurinclusief bouwen. In artikel 3.4 is bepaald dat de woningen in Blok 6 pas voor het wonen gebruikt mogen worden als de 98 m3 waterberging die in paragraaf 4.1 van deze toelichting berekend is, gerealiseerd is en duurzaam in stand wordt gehouden. Hoe de watercompensatie vorm krijgt, kan tijdens de verdere planuitwerking bepaald worden. Van belang is dat de watercompensatie gerealiseerd wordt, vandaar deze bepaling.

De grootte van de waterberging die in paragraaf 4.1 is bepaald, is de waterbergingsopgave die op basis van het Convenant Klimaatadaptief Bouwen berekend is.

Met artikelen 3.3 en 3.4 worden twee voorwaardelijke verplichtingen toegevoegd aan artikel 3 van de regels van het bestemmingsplan 'Partiële herziening In de Hoven ex artikel 30 WRO van het bestemmingsplan Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'. De regels hebben alleen betrekking op de gronden in het plangebied van voornoemd bestemmingsplan.

Artikel 4 Herziening Verkeersdoeleinden 1

Artikel 4 voorziet in een herziening van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'. Het doel van deze herziening is om een doorgang tussen de parkeergarage 'De Hoven' en (het parkeerdek achter) Blok 6 mogelijk te maken. Deze doorgang is bedoeld voor auto's zodat zij van de parkeergarage naar het parkeerdek kunnen rijden. De doorgang kan ook gebruikt worden door voetgangers. Om deze doorgang mogelijk te maken wordt in artikel 4.1 als eerste de doorgang voor voetgangers en gemotoriseerd verkeer expliciet toegevoegd aan de doeleindenomschrijving uit artikel 15, lid 1 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'. De gebruiksregels uit artikel 15, lid 2 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' maken gebruik van gronden ten behoeve van verkeersvoorzieningen mogelijk. De doorgang wordt een verkeersvoorziening waardoor aanpassing van de gebruiksregels derhalve niet nodig is. Aanpassing van de bouwregels is, zoals uitgelegd in de navolgende alinea's, wel nodig.

Het is nog niet geheel duidelijk hoe de doorgang precies gerealiseerd wordt, het architectonisch ontwerp moet nog uitgewerkt worden. Als de doorgang deels door de open lucht loopt/deels open is, is er sprake van een bouwwerk. Als de doorgang een van wanden, vloeren en plafond/afdekking voorziene ruimte wordt, is er sprake van een gebouw. Dit bestemmingsplan maakt zowel een doorgang in de vorm van een bouwwerk (deels met wanden, vloeren en/of plafonds omkleed en daarmee (half)open) als een doorgang in de vorm van een gebouw (volledig met wanden, vloeren en/of plafonds omkleed en dus 'gesloten') mogelijk. Dit geeft vrijheid bij het ontwerpen van de doorgang.

In artikel 15 van de regels wordt alleen de bouw van bouwwerken toegestaan. De bouw van gebouwen is derhalve verboden. Met deze herziening wordt hier specifiek voor de doorgang verandering in gebracht. Het onderscheid tussen bouwwerken en gebouwen is het uitgangspunt voor dit onderdeel van de herziening. Het bestaande lid 3 (bouwvoorschriften) in artikel 15 wordt hernoemd tot bouwvoorschriften, bouwwerken. De bouwregels uit het bestaande lid 3 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' blijven verder van kracht. Aan die regels worden door middel van een wijziging in artikel 27 van de regels van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' (zie verder) de volgende bepalingen toegevoegd:

  • 1. een bepaling die bepaalt dat de maximale bouwhoogte van de doorgang niet meer dan 15 meter mag bedragen;
  • 2. een bepaling die bepaalt dat de onderkant van de vloer van de doorgang niet lager mag liggen dan de vloer van de eerste etage (de tweede bouwlaag). De doorgang loopt boven een ingang van het winkelcentrum en deze bepaling zorgt ervoor dat de ingang gevrijwaard blijft van obstakels. Het uitgangspunt voor deze bepaling is het feit dat het niveau in de doorgang waar auto's over rijden en voetgangers over lopen gelijk is aan de bovenkant van de vloer van de eerste etage;
  • 3. een bepaling waarmee ondersteuningsconstructies ten behoeve van de doorgang toegelaten worden die maximaal 8 meter hoog zijn.

Met bovengenoemde wijzigingen wordt de bouw van een doorgang als bouwwerk toegestaan. Deze wijzigingen zijn opgenomen in artikel 4.2 van dit bestemmingsplan 'Herziening De Hoven Blok 6'. Voor alle bouwwerken die geen doorgang zijn, blijven de regels voor bouwwerken gelden die voor vaststelling van deze partiële herziening van toepassing waren. Met andere woorden, als er geen doorgang gebouwd wordt, mogen op gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden 1' alleen bouwwerken gebouwd worden die voldoen aan de bouwvoorschriften uit artikel 15, lid 3 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' zoals die golden voor vaststelling van deze partiële herziening. Deze herziening wijzigt in dat geval de bouwregels niet.

Artikel 15, lid 3 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' verwijst voor een deel van de bouwregels voor bouwwerken naar artikel 27 van dat bestemmingsplan. Het mogelijk maken van de doorgang vraagt daarom ook om wijzigingen aan artikel 27. Deze wijzigingen worden door artikel 4.4 uit deze partiële herziening tot stand gebracht. Deze wijziging houdt het volgende in: als de doorgang als een bouwwerk uitgevoerd wordt, moeten daar ook regels voor gelden. Uit het oogpunt van consistentie zijn de regels voor een doorgang als bouwwerk zoveel mogelijk gelijk aan de regels voor de doorgang als gebouw. Met artikel 4.4 worden de regels voor de doorgang als bouwwerk toegevoegd aan de bestaande regels over bouwwerken in artikel 27 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'. Met artikel 4.4 is alleen sprake van een toevoeging aan artikel 27, lid 3, om de doorgang mogelijk te maken is het niet nodig delen van artikel 27, lid 3 te schrappen of te wijzigen. De toevoegingen aan artikel 27 krijgen vorm door de tabel in dat artikel uit te breiden met drie rijen. De kolomindeling blijft gelijk aan die van de tabel in het oorspronkelijke artikel 27: in de linkerkolom staan de bouwwerken en in de rechterkolom staan de maximale bouwhoogte.

Artikel 4.3 van dit bestemmingsplan bevat vervolgens de regels voor de bouw van de doorgang in de vorm van een gebouw. Op het gebied van dimensionering van de doorgang en eventuele ondersteuningsconstructies zijn deze regels gelijk aan de bovenstaande regels voor de bouw van de doorgang in de vorm van een bouwwerk. Omdat in artikel 15, lid 3 van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' de bouw van gebouwen verboden is, voorziet artikel 4.3 in het invoegen van een nieuw lid 4 in artikel 15 waarin bepaald wordt dat de bouw van gebouwen wel toegestaan is om de doorgang mogelijk te maken. Voor zover deze doorgang in het plangebied van het bestemmingsplan 'Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)' ligt, is de doorgang uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding  'overige zone - herziening Zuidwest deelgebied 1 (Voorhof)'.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Artikel 5 bevat een standaardregel in de vorm van een anti-dubbeltelbepaling. Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Artikel 6 Verwijzing naar andere wetten en regels

Artikel 3.3 verwijst naar het beleidskader Natuurinclusief bouwen en Ontwikkelen. Artikel 6 bepaalt dat toetsing aan dit beleidskader plaats moet vinden op basis van het beleidskader dat geldt op het moment van aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit schept voor zowel bevoegd gezag als initiatiefnemer duidelijkheid over de inhoud van het document dat gebruikt wordt bij de toetsing door het bevoegd gezag.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

Artikel 7 bevat het overgangsrecht met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Artikel 8 Slotregel

Tenslotte bevat artikel 8 de slotregel. De slotregel bepaalt dat dit bestemmingsplan de naam 'Herziening De Hoven Blok 6' krijgt.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, die bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met verschillende typen plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;
  • 2. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 3. KPN W&O NS Access Rayon Midden;
  • 4. Centraal Overlegorgaan Woningcorporaties Delft;
  • 5. Tennet Zuid-Holland;
  • 6. Stedin;
  • 7. Gasunie;
  • 8. Evides Waterbedrijf;
  • 9. VWS Pipeline Control b.v.;
  • 10. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 11. Stichting DUWO;
  • 12. Vidomes;
  • 13. Woonbron Delft;
  • 14. GGD Haaglanden;
  • 15. MKB DELFT;
  • 16. VNO-NCW Delft;
  • 17. KHN-Delft;
  • 18. BOB Delft.

De volgende instanties hebben inhoudelijke reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

  • 1. Evides;
  • 2. Gasunie;
  • 3. KPN;
  • 4. Tennet;
  • 5. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 6. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 7. GGD Haaglanden.

De overige instanties hebben geen reactie gegeven.

De vooroverlegreacties die betrekking hebben op de bestemmingsplanprocedure zijn onderstaand samengevat en beantwoord. Overige (ontwerpgerealateerde) adviespunten worden bij verdere uitwerking van het planontwerp separaat behandeld.

Instantie   vooroverlegreactie   beantwoording / verwerking  
Evides   Geen inhoudelijke opmerkingen.   n.v.t.  
Gasunie   Geen inhoudelijke opmerkingen.   n.v.t.  
KPN   Geen inhoudelijke opmerkingen. Wel dient bij verdere uitwerking rekening gehouden te worden met een voedingstracé van KPN.   n.v.t.  
Tennet   Geen inhoudelijke opmerkingen.   n.v.t.  
Veiligheidsregio Haaglanden   Geen inhoudelijke opmerkingen.   n.v.t.  
Hoogheemraad-
schap van Delfland  
Vanwege het belang voor de waterhuishouding hanteert Delfland richtlijnen bij de
beoordeling van vasthoudmaatregelen ter compensatie van verharding. Deze zijn te
vinden op https://www.hhdelfland.nl/over-ons/beleid/beleid/. Het hoogheemraadschap verzoekt om in de waterparagraaf nader uit te werken op welke manier de wateropgave ingevuld wordt
en aan te tonen, dat aan de richtlijn voor vasthoudmaatregelen voldaan wordt. Daarbij
is het belangrijk, dat de gekozen maatregel goed functioneert, past binnen het gebied
en ook op de lange termijn betrouwbaar is. De eigenaar van het perceel is immers zelf
volledig verantwoordelijk voor de aanleg, het functioneren en het in standhouden van
de voorziening.

Het hoogheemraadschap vraagt daarnaast om een beschrijving van de grootte van de klimaatopgave die vanuit het Convenant
Klimaatadaptief Bouwen en de beleidsregel Klimaatadaptief Bouwen van de gemeente
ontstaat. Tevens vraagt het hoogheemraadschap om een uitwerking van die klimaatopgave.  
Beantwoording is opgesteld in paragraaf 4.1  
GGD Haaglanden   Er dient een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.   Bij terinzagelegging van ontwerpbestemmings-plan is het akoestisch onderzoek toegevoegd.  

7.2 Zienswijzen

Na het wettelijk vooroverleg wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn twee zienswijzen bij de gemeente Delft binnengekomen. De zienswijzen worden geanonimiseerd en voorzien van beantwoording als bijlage bij het raadsbesluit toegevoegd. De zienswijzen leiden niet tot inhoudelijke wijzigingen voor het bestemmingsplan.

Na het samenvatten en beantwoorden van de ingediende zienswijzen wordt het bestemmingsplan ter vaststelling aan de gemeenteraad aangeboden. Na een al dan niet gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan, worden het besluit tot vaststelling gepubliceerd en het bestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het vaststellingsbesluit.

7.3 Financiële uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.3.2 Wat zit er in het plan

Het onderhavige bestemmingsplan maakt toevoeging van 80 woningen binnen het plangebied aan de Troelstralaan te Delft planologisch mogelijk. Dit betreft een bouwplan in de zin van 6.12 Wro juncto 6.2.1 Bro.

De in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden hebben tot gevolg dat in het plangebied woningbouw, commerciële voorzieningen en een parkeervoorziening kunnen worden gerealiseerd. De ontwikkeling vindt plaats op privaat eigendom en komt geheel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De ontwikkeling wordt binnen de reeds vastgelegde afspraken uit de OWO met inbegrip van een recent addendum gerealiseerd. Met de initiatiefnemer is daartoe een overeenkomst over grondexploitatie als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 Wro gesloten. De voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan dat thans van kracht is in het plangebied heeft daarom voor de gemeente geen financiële gevolgen. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.