direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Middengebied Florabuurt zuidblok
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Ter plaatse van De Bongerd 2, 2A en 4 te Capelle aan den IJssel vindt een herontwikkeling van het gebied plaats. In de huidige situatie zijn hier maatschappelijke voorzieningen aanwezig en een kantoor. Het gebied wordt herontwikkeld waarbij de maatschappelijke voorzieningen plaats maken voor woningbouw. Het voorlopige bouwprogramma bestaat uit 173 wooneenheden. Deze ontwikkeling past niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor een bestemmingsplanwijziging nodig is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het projectgebied ligt aan de Bongerd 2, 2A en 4 in gemeente Capelle aan den IJssel. Het projectgebied is gelegen in de wijk Schenkel en maakt onderdeel uit van de Florabuurt. Zie de figuur hieronder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0001.png"

Figuur: Globale ligging projectgebied

In het plangebied zijn in de huidige situatie drie gebouwen aanwezig. Het betreft de Gereformeerde Basisschool (GBS) DeSociale huurwoningen die elders in de Florabuurt worden gerealiseerd (zoals voorzien aan de Wingerd) dienen op dit aantal in mindering te worden gebracht Triangel, buurthuis De Wel en huisartsenpraktijk Schenkel. Laatstgenoemde gebouw staat deels op palen boven het water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0002.png"

Figuur: projectgebied huidige situatie

1.3 Vigerende plannen

Ter plaatse van het projectgebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Datum van vaststelling  
Schenkel-Zuid   6 juli 2015  
Parkeren   9 juli 2018  
Parapluplan Wonen   14 november 2022  
Parkeren   9 juli 2018  

Binnen het vigerende bestemmingsplan "Schenkel-Zuid" van de gemeente Capelle aan den IJssel (vastgesteld 2015-07-06) gelden de enkelbestemmingen 'Maatschappelijk', 'Verkeer-Verblijfsgebied', 'Groen' en 'Water'. Het gehele projectgebied kent de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' en langs de waterrand geldt de dubbelbestemming 'Waterstaat'. De realisatie van de woningen zijn niet toegestaan binnen de huidige bestemmingen van het bestemmingsplan “Schenkel-Zuid”. Daarom dient een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden die de huidige bestemming wijzigt naar de bestemming ‘Wonen’. Met de nieuwe gebruiks- en bouwregels kan de bouw van de woningen mogelijk worden gemaakt.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van Europa, het Rijk, de provincie en betrokken gemeente uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten. Hoofdstuk 5 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de plankaart en planregels worden beschreven. Tot slot volgt in de hoofdstukken 7 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van de inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Beschrijving huidige situatie en bouwplan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie wordt de projectlocatie gebruikt door een basisschool, buurtcentrum en huisarts. In het zuidoostelijke deel van de projectlocatie is water aanwezig. De projectlocatie is verder grotendeels verhard. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Florabuurt binnen de woonwijk Schenkel. De woonwijk wordt getypeerd door middelhoge portiekwoningen van vier bouwlagen en galerijflats van 8 bouwlagen. In de omgeving zijn verschillende (winkel)voorzieningen aanwezig. De wijk wordt ontsloten via de Schenkelse Dreef. Het plangebied is ontsloten via de Bongerd (30 km/u-straat) die aansluit op de Schenkelse Dreef (gebiedsontsluitingsweg 50 km/u). Voor fietsers en voetgangers zijn er aanvullende verbindingen naar het westen, noorden, oosten en zuiden, via verschillende fiets/wandelpaden naar omliggende buurten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0003.png"

Afbeelding: Florabuurt in de huidige situatie

2.2 Gebiedsontwikkeling Florabuurt

Het project maakt onderdeel uit van een grotere gebiedsontwikkeling in de Florabuurt. Hiervoor is door de gemeente Capelle aan den IJssel een gebiedsvisie en een gebiedspaspoort opgesteld (zie paragraaf 3.4.7). De ontwikkeling is onderverdeeld in drie onderdelen: het noordblok, het middenblok en het zuidblok. Zie ook navolgende afbeelding. Omdat niet alle gronden in het gebied eigendom zijn van de gemeente is een publiek-private gebiedsontwikkeling opgezet om tot een integraal plan te komen. Voor het noord- en middenblok en het zuidblok worden twee aparte bestemmingsplanprocedures doorlopen. Dit komt doordat hiervoor is dat er twee verschillende initiatiefnemers zijn.

Om de gebiedsontwikkeling te kunnen realiseren wordt de ontwikkeling gefaseerd uitgevoerd. Er wordt gestart met het realiseren van het nieuwe kindcentrum (noordblok) naast de bestaande bebouwing van Pameijer. De gebruikers van de bestaande scholen en kinderopvang kunnen hier dan naar verhuisd worden. Deze bestaande bebouwing van de scholen en de kinderopvang in het middenblok zou hierop volgend worden gesloopt samen met de bestaande bebouwing in het zuidblok. Hierdoor ontstaat de fysieke ruimte om het midden- en zuidblok te realiseren. Vervolgens kunnen de gebruikers van Pameijer verplaatst worden naar de nieuwe bebouwing in het middenblok. Daarna wordt de bestaande bebouwing van Pameijer in het noordblok gesloopt en wordt hier een buurtpark gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0004.png"

Afbeelding: drie fases in de gebiedsontwikkeling Florabuurt (bron: gebiedspaspoort Middengebied Florabuurt, gemeente Capelle aan den IJssel)

2.3 Voorlopig bouwplan

Onderhavig bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van het zuidblok mogelijk. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en vervangen door nieuwbouwwoningen. Een deel van de bestaande watergang zal worden gedempt, in de zuidoostelijke hoek van de projectlocatie. Het beoogde initiatief bestaat uit de herontwikkeling van de projectlocatie tot 173 wooneenheden. Het voorlopige bouwplan is weergegeven in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0005.png"

Afbeelding: situatietekening voorlopig bouwplan (bron: Juli Ontwerp)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe Rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahang-procedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0006.png"

Figuur: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten

De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes

Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes

geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig
  • 2. Kenmerken & identiteit
  • 3. Afwentelen voorkomen

Conclusie

Uit de uitwerking van prioriteit 3 (Sterke en gezonde steden en regio's) volgt onder andere dat sprake dient te zijn van een duurzame stedelijke ontwikkeling en dat het woningaanbod moet aansluiten bij de vraag. Daarnaast is één van de beleidskeuzes relevant: "Verstedelijking vindt geconcentreerd plaats in de regio, toe te voegen nieuwe woon- en werklocaties worden zorgvuldig en op ruimte- en mobiliteitsefficiënte wijze ingepast. Het woningaanbod in de regio's sluit daarbij aan bij de vraag naar aantallen en typen woningen, woonmilieus en prijsklasse". Onderhavig plan sluit aan op prioriteit 3 van de NOVI en de beleidskeuze door woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied, conform een programma waar behoefte naar bestaat en is afgestemd op de vraag. Dit is nader onderbouwd in paragrafen 3.1.3, 3.2.3 en 3.3.1.

Met het plan wordt (gedeeltelijk) voorzien in de woningbehoefte binnen de gemeente Capelle aan den IJssel waarbij het doel is de diversiteit in de woningvoorraad te vergroten zodat de stad aantrekkelijk wordt en blijft voor verschillende doelgroepen.

De ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Nationale Omgevingsvisie.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Een goede doorwerking van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast.

De nationale belangen betreffen onder meer onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur (reserveringen rond hoofdwegen en hoofdspoorwegen, vrijwaring rond rijksvaarwegen en hoofdbuisleidingen), de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).

Conclusie

In het Barro zijn geen specifieke beleidsregels opgenomen met betrekking tot de herontwikkeling naar woningbouw in de Florabuurt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is ingevoerd. Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Conclusie

De projectlocatie valt binnen het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat de sloop van maatschappelijke voorzieningen en de realisatie van 173 wooneenheden conform het voorlopige bouwplan. Gezien de aard en omvang van de planologische wijziging kan de ontwikkeling worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling, zoals bedoeld in het Bro. Derhalve moet in het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd.

De Zuid-Hollandse Woningbehoefteraming (WBR) maakt inzichtelijk hoeveel extra woningen er in de provincie benodigd zijn. Eens in de drie jaar wordt de WBR geactualiseerd, waarvan de meest recente in 2021 is opgesteld. De kwantitatieve behoefte is daarmee een jaar eerder berekend. Oorzaak hiervan waren de migratie, toegenomen spanning op de woningmarkt en het in lijn brengen van de onderzoeksmethodiek met de PRIMOS-prognose. In totaal bedraagt de woningbehoefte in de provincie Zuid-Holland 221.800 tot en met 2030. Dit is verdeeld over 115.150 woningen in de periode 2020-2025 en 106.650 woningen in de periode 2026-2030. In de regio Rotterdam is deze behoefte respectievelijk per periode 31.950 en 29.200 woningen. De gewenste woningvoorraadtoename is hiermee in de provincie en in de regio hoog.

Op regionaal niveau is de behoefte voor realisatie van de woningen vastgelegd in het Geactualiseerd Regioakkoord 2022 Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam. In dit Regioakkoord hebben veertien gemeenten in de regio Rotterdam, waaronder gemeente Capelle aan den IJssel, afgesproken om zich in te zetten voor uitbreiding van de woningvoorraad met ca. 98.000 woningen. De gemeente Capelle aan den IJssel is voornemens om tot en met 2030 7.416 woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad, waaronder 1.019 sociale huurwoningen en 320 DAEB woningen.

Daarnaast is in de toetsing aan de Woningmarktverkenning, zie paragraaf 3.2.3, gebleken dat in het 'buiten-centrum' gebied behoefte is aan koop- en huurwoningen. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van huur- en koopwoningen in verschillende typologieën en sluit hiermee aan op de gewenste kwantitatieve en kwalitatieve woningvoorraadtoename in de gemeente Capelle aan den IJssel.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Beleidskader

Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden.

De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:

  • 1. ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • 2. aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren,winkels en mobiliteit;
  • 3. allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • 4. minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Ruimtelijke hoofdstructuur

Op het kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provinciale Omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als 'de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0007.png"

Afbeelding: Capelle aan den IJssel gelegen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur 'hoogstedelijke zone' (witte cirkel)

Zuid-Holland wil zich profileren als aantrekkelijke en concurrerende provincie. De hoogstedelijke zone draagt hieraan bij door te voorzien in een goede connectiviteit, hoogwaardige stedelijke voorzieningen en een internationaal onderscheidende kennisinfrastructuur van universiteiten, kennis- en onderzoeksinstellingen en science parken. Het vormt daarmee een fundamenteel onderdeel voor een concurrerend vestigingsklimaat.

Het projectgebied in Capelle aan den IJssel is aangeduid als 'Stedelijke agglomeratie' binnen de hoogstedelijke zone. Binnen dergelijke stedelijke agglomeraties stuurt de provincie aan op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten.

Door de urbanisatie staan het landschap en de biodiversiteit onder druk. De provincie Zuid-Holland wil voorzien in de toenemende behoefte aan woningen en ruimte voor bedrijvigheid, maar tegelijkertijd de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie als samenhangend geheel te beschouwen. Er wordt gestreefd naar een zachte overgang van stedelijk naar landelijk gebied door de kwaliteiten van het landschap, alsmede de binnenstedelijke groenbeleving, te verbeteren.

Kwaliteitskaart

Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening moet worden gehouden in de planvorming.

Op de kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als 'steden en dorpen' binnen de laag van stedelijke occupatie, zie ook de afbeelding hierna. Voor steden, waaronder Capelle aan den IJssel, geldt dat zij zich moeten focussen op de eigen identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers en daarmee een unieke ruimtelijke karakteristiek creëren. Het is van belang een aantrekkelijk vestigingsklimaat te creëren door een diversiteit aan woon- en werkmilieus te ontwikkelen. Herstructurering, transformatie of verdichting binnen de stad moet bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0008.png" Afbeelding: uitsnede kwaliteitskaart provincie Zuid-Holland (plangebied globaal in rode cirkel aangegeven)

Convenant klimaatadaptief bouwen in Zuid-Holland 

Nieuwbouwlocaties in Zuid-Holland worden zoveel mogelijk klimaatadaptief gebouwd, zodat ze bestand zijn tegen weersextremen als gevolg van klimaatverandering. Deze ambitie is vastgelegd in het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Dit is ondertekend door onder meer bouwbedrijven, gemeenten, de provincie, waterschappen, maatschappelijke organisaties, financiers en projectontwikkelaars. 

Er wordt gestreefd naar:

1. Minder wateroverlast

2. Meer biodiversiteit

3. Minder hittestress

4. Minder langdurige droogte en minder nadelige gevolgen ervan

5. Minder bodemdaling en minder nadelige gevolgen ervan

dan er voorafgaand aan de ruimtelijke ontwikkeling van het woningbouwplan was. Bij de nadere uitwerking van het ontwerp kunnen deze punten nader uitgewerkt worden. Er zijn mogelijkheden om de biodiversiteit in het gebied te vergroten. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 3.4.8.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling van het middengebied van de Florabuurt betreft een binnenstedelijke transformatieopgave waarin oog is voor een groene en duurzame inpassing die bijdraagt aan de het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de wijk Schenkel en de stad Capelle aan den IJssel. De woningbouwontwikkeling in het zuidblok aan de Bongerd is onderdeel van deze binnenstedelijke transformatieopgave. Het planvoornemen draagt daarmee bij aan de duurzame, binnenstedelijke transformatieopgave en functiemenging zoals deze in de Omgevingsvisie Zuid-Holland geformuleerd is.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen, die moeten worden overgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Ruimtelijke kwaliteit

Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het 'handelingskader ruimtelijke kwaliteit': een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing), afhankelijk van de impact op de omgeving, en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

I. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart ('inpassen').

II. Als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet ('aanpassen'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:

a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;

b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

III. Als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit ('transformeren'), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:

a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en;

b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.

Klimaatadaptatie 

Op grond van artikel 6.35a in de Omgevingsverordening dient in een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van wateroverlast door overvloedige neerslag, overstroming, hitte en droogte. Ten aanzien van hitte zal de bebouwing ten minste voldoen aan de op dat moment vigerende wettelijke normen met betrekking tot het Bouwbesluit en de eisen m.b.t. BENG. Neerslag, overstroming en droogte zal bij de nadere uitwerking van het plan uitgewerkt worden en aan getoetst kunnen worden bij de omgevingsvergunning.

Conclusie 

Het plangebied valt onder de gebiedsidentiteit 'steden en dorpen'. Steden als Capelle aan den IJssel moeten zich focussen op het creëren van een unieke ruimtelijke karakteristiek, zodat door een diversiteit aan woon- en werkmilieus te ontwikkelen een aantrekkelijk vestigingsklimaat ontstaat. De ontwikkeling aan de Bongerd past in de gebiedsidentiteit en voorziet geen verandering op structuurniveau. De ontwikkeling valt daarmee onder het onderdeel 'inpassen' van de Omgevingsverordening.

Het voorgenomen project betreft een stedelijke ontwikkeling binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. In paragraaf 3.1.3 is de behoefte aan deze ontwikkeling gemotiveerd. De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden voor duurzame verstedelijking en is derhalve in overeenstemming met de provinciale Omgevingsverordening

3.2.3 Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2022-2040

In de woningmarktverkenning worden demografische ontwikkelingen en veranderingen op de woningmarkt beschreven. In de verkenning wordt gewerkt met twee soorten cijfers:

In de woningmarktverkenning worden deze analyses uitgevoerd voor verschillende regio's binnen de provincie. Het projectgebied valt binnen de Regio Rotterdam. Uit het onderzoek blijkt dat het totaal aantal huishoudens toeneemt van ca. 612 duizend in 2022 tot 664 duizend in 2031 en ca. 702 duizend in 2041. Dit betreft een toename van 52 duizend huishoudend tussen 2022 en 2031. En op de langere termijn betreft dit betreft een toename van 90 duizend tussen 2022 en 2041. Tussen 2022 en 2031 neemt vooral de groep met de leeftijd tussen de 45-64 jaar toe.

Ook is inzichtelijk gemaakt welke woningbehoefte er per woonmilieu en per type woning bestaat. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende woonmilieus (zie onderstaande afbeelding). Het projectgebied is gelegen in het woonmilieu ‘stedelijk met groen’. In de Woningmarktverkenning Zuid-Holland is dit type woonmilieu omschreven als: buurten in steden met relatief veel groen en water. Ook is dit type woonmilieu naar verhouding sterk in trek bij woningzoekenden, waardoor er veel nieuwe woningen in dit woonmilieu is gewenst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0009.png"

Afbeelding: Zuid-Holland: Toevoegingen naar woonmilieu, eigendom en woningtype, periode 2022 t/m 2030; bron: ABF Socrates 2022 (scenario PZH Midden)

In dit woonmilieu neemt de behoefte naar meergezinshuurwoningen het sterkst toe. Ook neemt de behoefte naar eengezinshuurwoningen, eengezinskoopwoningen en meergezinskoopwoningen toe. In onderstaande afbeelding is de toekomstige woningbehoefte per woonmilieu weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0010.png"

Afbeelding: Zuid-Holland: Toevoegingen naar woonmilieu, eigendom en woningtype, periode 2022 t/m 2030; bron: ABF Socrates 2022 (scenario PZH Midden)

Conclusie 

Onderhavig plan sluit aan bij de woningmarktverkenning doordat wordt voorzien in de realisatie van meergezinshuurwoningen. In dit gebied is behoefte aan deze categorie woningen. Mensen in (zorg)instellingen, worden niet in de rapportage meegenomen, waardoor de behoefte naar de beoogde zorgwoningen hier niet aan getoetst kan worden.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Geactualiseerd Regioakkoord 2022 Nieuwe woningmarktafspraken regio Rotterdam

Het Regioakkoord 2022 Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam is vastgesteld in januari 2023. Dit is een geactualiseerde versie van het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken 2019. In het Regioakkoord maken de veertien gemeenten van het samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met ca. 98.000 uit te breiden. Capelle aan den IJssel is één van de gemeenten die onderdeel vormt van Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam (svwrr). De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De regionale doelen zijn vastgesteld en de afspraken laten zien welke bijdrage iedere gemeente daaraan levert. In de periode tot 2030 worden zo voldoende woningen gerealiseerd en daarnaast wordt de sociale woningvoorraad beter verspreid.

In het Regioakkoord 2022 Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam is opgenomen dat Capelle aan den IJssel voornemens is om tot en met 2030 7.416 woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Daarvan zijn de meeste woningen gepositioneerd in de middeldure en dure huur en koop. Daarnaast biedt de gemeente 320 woningen voor de DAEB-voorraad en ongeveer 1.000 woningen in de particuliere sociale huurvoorraad. Zie ook onderstaande tabel voor het overzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0011.png"

Tabel: Geboden toevoegingen aan de woningvoorraad tot en met 2030 in Capelle aan den IJssel.

Conclusie 

De beoogde woningbouwontwikkeling draagt bij aan de benodigde woningbouwopgave binnen de gemeente Capelle aan den IJssel. Er zullen 173 wooneenheden worden toegevoegd. Maximaal 10% van de koopwoningen zijn middeldure koop en maximaal 20% van de huurwoningen vallen in de categorie dure huur. De overige woningen vallen onder de categorieën middenhuur en betaalbare koopwoningen. Hiermee wordt er bijgedragen aan de beoogde toevoeging van 2.986 middeldure huur- en koopwoningen en 3.089 dure huur en koopwoningen in Capelle aan den IJssel tot en met 2030.

3.3.2 Gezondheid

Om gezondheid in een bouwplan te laten landen, gebruikt de GGD het document “Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving”, opgesteld door GGD-en en RIVM. Daarin worden drie principes uitgewerkt:

  • gezonde woonomgeving
  • gezonde gebouwen
  • gezonde mobiliteit

Een gezonde inrichting van de leefomgeving beschermt tegen negatieve omgevingsinvloeden en bevordert de gezondheid. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logische zijn en waar negatieve invloed op gezondheid zo klein mogelijk is. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn uitnodigen tot bewegen, elkaar ontmoeten, ontspannen, een goede milieukwaliteit, klimaatbestendigheid en een goede toegang tot voorzieningen.

Planspecifiek 

De GGD Rotterdam-Rijnmond is om advies gevraagd op het bestemmingsplan. Samengevat zijn de aanbevelingen als volgt:

  • Plaats gebouwen waar gevoelige groepen verblijven (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen) tenminste 25 meter van een drukke binnenstedelijke weg (meer dan 10.000 voertuigen per etmaal)
  • Houd een zo groot mogelijke afstand voor woningbouw ten opzichte van de Kralingseweg. Probeer hierbij minimaal een afstand van 25 meter ten opzichte van de rand van de weg aan te houden
  • Onderzoek de mogelijkheden om naast de landelijk geldende regels ook lokale regels op te stellen voor het gebruik van houtkachels, open haarden en houtstook buitenshuis, zoals vuurkorven en buitenhaarden
  • Zorg dat de kwaliteit van de bodem bekend is, met name bij lood bij gevoelig gebruik
  • De GGD adviseert een voldoende bodemloodkwaliteit
  • Een belangrijke maatregel om de hinder te verminderen is het creëren van een geluidluwe, aangename zijde. De GGD definieert dat als een toegankelijke, bruikbare en liefst groene en schone zijde met een geluidbelasting van minder dan 50 dB Lden en 40 dB Lnight
  • Wanneer er balkons worden aangebracht, gebruik geluiddempende materialen.
  • Situeer de slaapkamers zo veel mogelijk aan de geluidluwe zijde en realiseer een binnen niveau van 33 dB Lden
  • Informeer de toekomstige bewoners zo vroeg mogelijk- in ieder geval bij het op de markt zetten van de woningen via het internet- over de aanwezige geluidbelasting en mogelijke hinder ter plaatse en de mogelijke effecten daarvan op de gezondheid
  • Zorg voor goede zonwering voor woningen, kindcentrum en zorginstelling
  • Focus op schaduw creërend groen (bomen) in plaats van grasveld
  • Om weerstand te bieden tegen extremere weersinvloeden is het onder meer nodig de ruimtelijke ordening daarop aan te passen. De handreiking klimaat adaptief bouwen laat met concrete voorbeelden zien wat gemeenten kunnen doen
  • Plant geen bomen die (zeer) sterk allergeen pollen produceren
  • Plant niet meer dan 10% van boomsoorten die matig allergeen pollen produceren in een bomengroep
  • Plant bij voorkeur bomen die niet of zwak allergeen pollen produceren. Maar ook meer dan 10% boomsoorten met zwak allergeen pollen in een bomengroep is onverstandig
  • Zorg voor een diverse aanplant en voorkom mono-dominantie; dit voorkomt een lokaal hoge concentratie van pollen
  • Kies vrouwelijke exemplaren van de bomen. Deze kunnen mogelijk lastige zaden/vruchten vormen, maar verspreiden geen pollen
  • Kies planten die door insecten worden bestoven. De pollen van deze planten komen nauwelijks in de lucht vrij
  • Plaats transformatorhuisjes niet in of vlakbij woningen
  • Gezonde voedselomgeving (uitwerking in het plan);
    • 1. Zorg voor drinkwatertappunten op strategische plekken
    • 2. Zorg dat in de omgeving van scholen zo min mogelijk aanbod van ongezond eten is
    • 3. Verbied het aanbieden van ongezonde producten bij een activiteit, instelling of plek bestemd of bedoeld voor kinderen
  • Rookvrije omgeving (uitwerking in het plan);
    • 1. Maak publieke ruimten rookvrij: stel een rookverbod in op plekken waar kinderen komen en faciliteer geen rookruimtes in publieke gebouwen.
    • 2. Weer tabaksverkoop en tabaksreclame: dring het aantal verkooppunten van tabak terug en sta geen reclame toe aan de voorgevels van verkooppunten
  • Bevorderen van bewegen, ontmoeten en verblijven (uitwerking in het plan;)
    • 1. Richt de leefomgeving zo in dat sporten en spelen wordt gestimuleerd

Conclusie 

De nieuwe woningen in het zuidblok worden op meer dan 25 meter van de omliggende wegen gerealiseerd, tevens afgeschermd door water en groen. Als gevolg van de geluidbelasting zijn wel extra maatregelen nodig. Hierbij behoort het creëren van een geluidluwe gevel tot één van de mogelijkheden, zie paragraaf 4.5. Bij de aanvraag omgevingsvergunning kan dit in het bouwplan verder worden uitgewerkt. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat geen lood aanwezig is in de ondergrond. Bij de verdere uitwerking van de openbare ruimte kunnen keuzes gemaakt worden voor schaduw creërend groen en type bomen. In de gehele ontwikkeling van de Florabuurt is een park beoogd waar bewoners kunnen samenkomen, waar spelen en sporten kan worden gestimuleerd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Stadsvisie Capelle aan den IJssel

De gemeenteraad van Capelle aan den IJssel heeft op 27 september 2021 de Stadsvisie vastgesteld. Deze Stadsvisie vormt een brede toekomstvisie op de leefomgeving voor Capelle gericht op ruimte, maatschappij en veiligheid. Het geeft een antwoord op hoe Capelle er in 2040 uit ziet en wat voor soort gemeente zij wil zijn. De Stadsvisie heeft de volgende doelen:

  • 1. Het bepalen van een koers voor de toekomst van Capelle;
  • 2. Het uitnodigen van Capellenaren bij het maken van hun stad;
  • 3. Het integraal benaderen van opgaven in Capelle: mensen willen in een prettige omgeving wonen, waar het veilig is en er voldoende voorzieningen zijn zoals supermarkt, speeltuin en huisarts;
  • 4. Het stimuleren van een nieuwe manier van werken van de gemeente: uitnodigend en faciliterend, van regels naar mogelijkheden.

De visie richt zich op drie speerpunten: Dorps Capelle, Stads Capelle en Groen en waterrijk Capelle:

 

  • 1. Dorps Capelle: Veerkrachtige Capellenaren in leefbare en veilige buurten
    Visie: Capelle voor elkaar waar het prettig en veilig wonen, werken en leven is.
  • 2. Stads Capelle: Nabijheid en hoogwaardige voorzieningen
    Visie: stedelijke zones rondom OV-punten
  • 3. Groen en waterrijk Capelle: Voor een prettige, gezonde en sociale omgeving
    Visie: het groen-blauwe raamwerk als drager

Conclusie 

De beoogde ontwikkeling draagt bij aan speerpunt 1 en 3 door klimaatadaptieve mogelijkheden voor een daktuin te bekijken. Dit ondersteunt de waterafvoer van hevige regenbuien en creëert meer mogelijkheden voor sociale contacten. Verder worden er middelduren en dure woningen gerealiseerd wat de doorstroom van doelgroepen stimuleert. Dit creëert kansen voor betaalbare woningen voor starters en jonge gezinnen.

Aan speerpunt 2 wordt bijgedragen door woningen te realiseren op loopafstand van het metrostation Schenkel. Hiermee wordt de OV-zone verder verdicht met woningen.

Met bovenstaande punten sluit het planvoornemen aan op de speerpunten uit de Stadvisie.

3.4.2 Programma Wonen 2019-2022

Gemeente Capelle aan den IJssel heeft in haar Programma Wonen 2019-2022, 'Thuis in een veelzijdige woonstad', het beleid vastgelegd op het gebied van wonen voor de periode tot en met 2022. In het programma staan vier pijlers centraal. Er zijn vier pijlers beschreven in het programma:

  • 1. Duurzaam wonen met kwaliteit: De focus ligt op het steeds meer verduurzamen en verbeteren van de kwaliteit van de woningvoorraad en het benutten van duurzame ontwikkelingsmogelijkheden, en het verdichten langs OV-knooppunten.
  • 2. Voor iedereen een (t)huis: Het uitgangspunt is om het aanbod van woningen in eerste instantie zo veel mogelijk aan te laten sluiten bij de woonwensen van de Capellenaren.
  • 3. Wonen met zorg en welzijn: De wijken bieden een thuis aan een toenemend aantal mensen uit kwetsbare groepen.
  • 4. Samen wonen in de wijk: Bewoners worden betrokken bij de ontwikkeling van Gebiedsvisies, wijkvisies en plannen in de buurten om de leefbaarheid in de wijken te vergroten.

Deze pijlers zijn vervolgens afzonderlijk uitgewerkt in zes speerpunten:

Pijler 1: Duurzaam wonen met kwaliteit

  • 1. Toekomstbestendig ontwikkelen: woningen realiseren met name in de nabijheid van hoogwaardige OV-punten en verduurzamen van de bestaande woningvoorraad;
  • 2. Stadstransitie via herstructurering en transformatie van gebieden en gebouwen;

Pijler 2: Voor iedereen een (t)huis

  • 3. Consolideren, spreiden en vernieuwing van de sociale woningcorporatie huurwoningenvoorraad;
  • 4. Vergroten huisvestingsmogelijkheden voor jongeren (18 tot 27 jaar) en ouderen in de AOW-gerechtigde leeftijd;

Pijler 3: Wonen met zorg en welzijn

  • 5. Vergroten huisvestingsmogelijkheden voor Begeleid Wonen en verplegings- en verzorgingsplekken;

Pijler 4: Samen wonen in de wijk

  • 6. Vernieuwende inzet op leefbaarheid in wijken.

Voor de herontwikkeling van het middengebied van de Florabuurt is een gebiedsvisie en een gebiedspaspoort opgesteld. Hierbij zijn verschillende belanghebbenden betrokken en met wie in samenspraak de visie en het paspoort zijn opgesteld. De herontwikkeling van het middengebied Florabuurt vindt plaats in de nabijheid van het OV-punt Schenkel. Het bestaande gebied wordt opnieuw gestructureerd. Specifiek voor het zuidblok geldt dat er woningen worden gerealiseerd, waardoor de huisvestingmogelijkheden voor jongeren en ouderen worden vergroot. Hierdoor wordt ook aangesloten bij de woonwensen van de Capellenaren. De transformatie van het bestaande gebied in de Florabuurt vindt plaats in de nabijheid van het OV-punt Schenkel.

Conclusie 

Het planvoornemen draagt bij aan diverse pijlers en speerpunten uit het programma Wonen 2019-2022.

Pijler 1: nieuwe bebouwing wordt gasloos gebouwd, goed geïsoleerd en voldoet aan de BENG-eisen. Ook wordt aan de eerste pijler voldaan doordat op loopafstand van OV-knooppunt Schenkel wordt ontwikkeld.

Pijler 2: er worden 173 wooneenheden toegevoegd aan het woningaanbod, wat de doorstroming van diverse doelgroepen stimuleert. De woningen vallen binnen de categorie middenhuur en betaalbare koop, waardoor deze aantrekkelijk zijn voor jongeren en ouderen. De nabijheid van het OV-knooppunt zorgt voor een goede bereikbaarheid en op loopafstand zijn (winkel)voorzieningen aanwezig. Voor ouderen in de AOW-gerechtigde leeftijd resulteert dit in een aantrekkelijke locatie. De voorziene appartementen zijn qua omvang en type woning geschikt voor jongeren en ouderen.

3.4.3 Programma Economie 2019-2022

Het Programma Economie 2019-2022 'Aan de slag voor de economie van morgen' is gericht op een viertal punten: de sterke positie in de regio behouden, voldoende werkgelegenheid, goed voorbereid zijn op toekomstige veranderingen en het benutten van kansen voor moderne woon-werkgebieden.

De economie van Capelle aan den IJssel kenmerkt zich door traditioneel gescheiden woon- en werk locaties, terwijl er steeds meer behoefte is aan gemengde woon-werkgebieden. Het mengen van functies is in Capelle mogelijk door het ontbreken van een grote hoeveelheid zware industrie.

Capelle kan bijvoorbeeld op de woningmarkt aantrekkelijk worden voor young professionals uit Rotterdam. Lagere woningprijzen en meer rust kunnen een aantrekkelijk alternatief zijn voor men die zich in de regio van Rotterdam wil vestigen. En Capelle kan profiteren van en zich profileren met de nabijheid van Brainpark en de campus van de Erasmus Universiteit. Tot slot kunnen kan Capelle gezien worden als ideale vestigingsplaats voor economische activiteiten die dienstverlenend zijn aan de Rotterdamse economie, zoals stadsdistributie.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen maakt onderdeel uit van een grotere herstructurering van het middengebied Florabuurt. De transformatie van het bestaande gebied van verschillende maatschappelijke voorzieningen naar een gemengd programma van wonen en maatschappelijke voorzieningen draagt bij aan een betere mix van woon-werkgebieden binnen de gemeente. Het project is daarmee in lijn met het Programma Economie.

3.4.4 Programma Duurzaamheid 2023-2026

Het Programma Duurzaamheid 2023-2026, ‘Capelle verandert duurzaam', is een uitwerking van het Koersdocument Duurzaam Capelle.

De ambities van het Programma Duurzaamheid zijn als volgt:

  • 1. De energietransitie stevig doorzetten: hierbij hoort ook het verminderen van energiearmoede.
  • 2. Capelle stap voor stap klimaatadaptief inrichten: hierbij hoort ook het versterken van de biodiversiteit. De nadruk ligt hierbij op een groene inrichting van de stad.
  • 3. Aan de slag met circulariteit: dit houdt in dat de gemeente circulair wil gaan werken en Capellenaren en Capelse ondernemers in staat stellen te profiteren van de nieuwe ‘groene’ economie.

Conclusie

De woningbouwontwikkeling sluit aan bij de drie pijlers uit het Programma Duurzaamheid. Ten aanzien van de energietransitie (punt 1) is van belang dat de woningen gasloos worden gebouwd, de woningen goed geïsoleerd zijn en Bijna Energieneutraal (BENG) worden gebouwd. Ook zijn zonnepanelen op de daken voorzien en zal gebruik worden gemaakt van een WKO-installatie.

Voor het onderdeel klimaatadaptief inrichten (punt 2) is van belang dat in het bouwplan aandacht is voor vergroening. Er wordt onderzocht om daken te voorzien van sedumbedekking.

Inzake de pijler ‘Circulair’ (punt 3) is aandacht voor de materiaalkeuze van de nieuwbouw van belang. Dit met het oog op materiaalgebruik na het verstrijken van de levensduur van het materiaal. Anderzijds wordt een lange levensduur van materialen nagestreefd zodat materiaalgebruik kan worden geminimaliseerd. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning zal dit nader worden uitgewerkt.

Verder is duurzaam bouwen een belangrijke ambitie van de gemeente. Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan wordt een duurzaamheidsleidraad opgesteld waar dieper wordt ingegaan op duurzaam bouwen/ontwikkelen. Na de vaststelling van de duurzaamheidsleidraad dient een bouwplan daar ook aan te voldoen.

Hiermee sluit de voorgenomen ontwikkeling aan bij het Programma Duurzaamheid.

3.4.5 Programma Mobiliteit 2020-2030

Het programma mobiliteit ziet toe op het waarborgen van een goede bereikbaarheid met alle vormen van vervoer binnen de gemeente. Het streven is dat inwoners en bezoekers zoveel mogelijk met het openbaar vervoer, te voet of de fiets reizen. Daarmee moet de doorstroming van het verkeer en de leefbaarheid in de gemeente verbeteren.

Het programma is uitgewerkt in een aantal ambities om deze doelstellingen te behalen:

  • Bereikbaarheid: de druk op het wegennet van Capelle aan den IJssel is groot. In de spitsuren stroomt het verkeer onvoldoende door op de hoofdaders van Capelle. Met name de Algeracorridor, de Abram van Rijckevorselweg, De Capelseweg/Kanaalweg en de aansluitingen op de rijkswegen zijn aandachtspunten. In 2030 is daarna ook de ambitie om de bereikbaarheid en doorstroming op een hoog niveau te hebben en te houden. Geen sluipverkeer op de bestaande infrastructuur, het verhogen van de capaciteit waar nodig en het verbeteren van de ketenmobiliteit staan hierin centraal. Dit betekent ook inzet op openbaar vervoersverbindingen en (hoogwaardige) fietsverbindingen.
  • Duurzaamheid: in 2030 dient de mobiliteit van Capelle aan den IJssel duurzamer te zijn en moet substantieel minder CO2 uitgestoten worden.
  • Leefkwaliteit: de leefkwaliteit van Capelle aan den IJssel wordt in alle wijken van de stad verbeterd.
  • Verkeersveiligheid: het streven naar nul verkeersdoden en geen verkeersongevallen meer te hebben in Capelle. Maar ook het gevoel van verkeersveiligheid gaat verbeteren (subjectieve verkeersveiligheid).
  • Economie: maatregelen m.b.t. het verkeer hebben een positieve bijdrage aan de economie en het ondernemersklimaat van Capelle aan den IJssel.

De herontwikkeling van het middengebied vindt plaats op loopafstand van metrostation Schenkel. Met deze nabijheid van een HOV-halte (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) is er voor veel bewoners een aantrekkelijk alternatief voor de auto. De verkeersgeneratie zal hierdoor lager liggen en in de parkeernormering wordt rekening gehouden met de nabijheid tot het HOV. De Bongerd is nu voor autoverkeer een doorgaande verbinding. In het plan wordt deze geknipt tussen het middenblok en noordblok zodat de doorgaande autostroom ter hoogte van het kindcentrum wordt onderbroken en dit verkeer via de Dotterlei wordt afgewikkeld.

Voor een goede inpassing en ruimtelijke ordening dient het plan te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor auto en fiets. Hiervoor gelden de door de gemeente vastgestelde parkeernormen. Op deze wijze is geborgd dat het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid.

Conclusie 

De ontwikkeling van het zuidblok aan de Bongerd is gelegen in de nabijheid van metrostation Schenkel, waardoor wordt ingezet op de ambitie om het openbaar vervoer sterker te benutten. Ook worden de fietsverbindingen rondom de wijk verbeterd en de verkeersveiligheid versterkt, waardoor dit bijdraagt aan de gemeentelijke ambitie om in te zetten op fietsverbindingen. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij het programma mobiliteit.

3.4.6 Gebiedsvisie Florabuurt

In november 2021 is de gebiedsvisie voor de Florabuurt vastgesteld. Het beschrijft drie ambities om deze wijk een nieuwe impuls te geven:

  • 1. Trots op de Florabuurt zijn;
  • 2. Kansen voor iedereen creëren;
  • 3. Gezondheid voorop stellen.

Om de ambities te behalen zijn een 25-tal acties benoemd. Deze zien er op toe de drie hoofdambities te behalen. De acties zijn als volgt:

1. Buurtactiviteiten organiseren   14. Een gezonde leefstijl stimuleren  
2. Samen eten in het wijkrestaurant   15. De straat bij de winkels vernieuwen  
3. Huisvuil en zwerfafval aanpakken   16. Buurtaanpak werk en activering starten  
4. Taalonderwijs versterken   17. Een buurtmoestuin aanleggen  
5. Eenzaamheid tegengaan   18. De portiekwoningen verbeteren  
6. Weerbaarheid jonge meiden versterken   19. Wonen voor iedereen mogelijk maken  
7. Kansrijk en veilig opgroeien   20. De verbinding naar het metrostation verbeteren  
8. Een tijdelijk KinderLab openen   21. Een kindcentrum bouwen  
9. Haalbaarheid warmtenet verkennen/energie besparen   22. Fijn spelen en wandelen langs de Dotterlei  
10. Een tijdelijk huis van de wijk bouwen   23. Veilig de Schenkelse Dreef oversteken  
11. Een bewonersbedrijf oprichten   24. Zorg, welzijn en ontmoeting onder één dak realiseren  
12. Offensief inkomensondersteuning starten   25. Een buurtpark aanleggen  
13. Het groen tussen de portiekwoningen verbeteren    

De gebiedsvisie heeft betrekking op de gehele Florabuurt waar verschillende bestemmingsplannen gelden. Niet alle acties uit de gebiedsvisie worden met dit bestemmingsplan voor het zuidblok mogelijk gemaakt. Er zijn ook acties die betrekking hebben op de bestaande omgeving. Wel wordt met de ontwikkeling van het zuidblok aan de Bongerd ruimte gecreëerd om te voldoen aan andere ambities uit de gebiedsvisie. Zo ontstaat er namelijk fysiek ruimte om een KinderLab te openen, een kindcentrum te bouwen en het buurtpark aan te leggen.

Conclusie 

Het planvoornemen draagt bij aan de ambities uit de gebiedsvisie Florabuurt. Er worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt met een gevarieerd type woningen, waardoor aan de benodigde woningen in de regio wordt bijgedragen. Het draagt derhalve bij aan actie 19 “Wonen voor iedereen mogelijk maken”.

3.4.7 Gebiedspaspoort Middengebied Florabuurt

Als uitwerking op de gebiedsvisie Florabuurt heeft de gemeente Capelle aan den IJssel een gebiedspaspoort opgesteld, zie bijlage 1. Het gebiedspaspoort Middengebied Florabuurt is in november 2021 vastgesteld. Hierin worden de ambities uit de gebiedsvisie verder uitgewerkt en zijn kaders vastgelegd waarbinnen de locaties in het middengebied ontwikkeld kunnen worden. Stapsgewijs wordt het middengebied van de Florabuurt totaal vernieuwd. Er wordt een gevarieerde mix gerealiseerd door koop, vrije sector huur en sociale huurwoningen te bouwen in verschillende woningtypen, prijsklassen en groottes. Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling van het zuidblok aan de Bongerd juridisch-planologisch mogelijk gemaakt, waarmee invulling wordt gegeven aan de stapsgewijze herontwikkeling van het middengebied. In het middengebied wordt een kindcentrum gerealiseerd, waarin onder andere de basisscholen en kinderopvang zijn beoogd. Naast het kindcentrum wordt ook een gebouw voor zorg- en welzijnsvoorzieningen gerealiseerd en is een nieuw buurtpark voorzien.

De projectlocatie is gesitueerd in het meest zuidelijke deel van het Middengebied in de Florabuurt: het zuidblok. In het gebiedspaspoort zijn kaders vastgelegd ten aanzien van bouwregels, het programma, bouwblokken, plinten, beeldkwaliteit, ontmoeting en gezondheid, duurzaamheid, milieu en mobiliteit. Hierna worden de kaders die van toepassing zijn op de projectlocatie beschreven.

Bouwregels

Het zuidblok is bedoeld voor woningbouw. Hier mag gebouwd worden tot in de rooilijn. Op het zuidblok geldt, in tegenstelling tot het overige gebied in de Florabuurt, een hoogteaccent waar aan de oostzijde maximaal 6 bouwlagen en aan de westzijde 20 bouwlagen zijn toegestaan. De toren moet slank uitgevoerd worden en heeft daarom een maximale diagonale afmeting van 33 meter.

Programma

Het maximaal aantal reguliere woningen in het middengebied Florabuurt is vastgelegd op 220. Dit totaal aantal woningen geldt voor het zuid-, midden- en noordblok in zijn geheel. Het totaal aantal woningen in het middengebied Florabuurt dienen dus integraal beschouwd te worden. Binnen de 220 woningen komen maximaal 56 sociale woningen van Havensteder. Nieuwe sociale huurwoningen die elders in de Florabuurt worden gerealiseerd (zoals voorzien aan de Wingerd) dienen op dit aantal in mindering te worden gebracht, zodat totaal aantal nieuwe sociale woningen met maximaal 56 toeneemt. De sociale huurwoningen blijven minimaal 20 jaar na realisatie in het huursegment van sociale huurwoningen. De woningen in de vrije sector huur worden geliberaliseerde woningen voor de middenhuur (€ 752,- tot € 1000,- per maand, prijspeil 2021). Maximaal 20% van de vrije sector huurwoningen mag een dure huur hebben (> € 1.000 per maand, prijspeil 2021). De huurwoningen voor middenhuur blijven minimaal 15 jaar na realisatie in het huursegment van huurwoningen voor middenhuur. De koopwoningen betreffen betaalbare koop. Hiervan is maximaal 10% middeldure koop (koopprijs tussen de NHG-grens en €400.000, prijspeil 2021). Voor koopwoningen geldt een zelfbewoningsplicht. Woningen kleiner dan 40 m2 zijn niet toegestaan.

Bouwblokken

De basis is maximaal vier bouwlagen met in het zuiden van het zuidblok een hoogteaccent. Het hoogteaccent op deze locatie is aan de oostzijde begrenst tot 6 bouwlagen en aan de westzijde tot 20 bouwlagen. Er zijn aan alle zijden van de gebouwen voorkanten. Het zuidblok wordt rondom tot in de rooilijn bebouwd. Naar de Kralingseweg toe aan de zuidkant wordt een stedelijke kop met extra hoogte gemaakt. De toren op de hoek wordt het visitekaartje voor de vernieuwde Florabuurt en komt in de zuidwesthoek van het bouwblok te staan.

Plinten

De onderste bouwlaag van de gebouwen vormt de plint. Bij de toren is de plintlaag tenminste 4 meter hoog en daar neemt de hoofdentree een logische en voorname positie in waarbij brievenbussen en bel zijn ontworpen in de gevel of in de lobby. Op hoeken wordt gezocht naar (eventueel publieke) functies zoals dienstverlening of bijvoorbeeld flexwerkplekken.

Beeldkwaliteit

Vanwege de symboolwaarde van hoogbouw wordt er getoetst op bijzonder welstandsniveau. De toren moet een gebouw zijn waar bewoners trots op kunnen zijn. De toren ligt aan de Kralingseweg. Deze vormt samen met de Bermweg een oud lint met losse panden. Het is daarom logisch de gevel visueel op te delen in panden, terwijl de rest van de blokken meer aansluit bij de lange horizontale lijnen van de Florabuurt.

Ontmoeting en gezondheid

Een plek in of op het gebouw waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten is verplicht. Dit kan bijvoorbeeld gekoppeld aan de entree maar ook een dakterras of dakmoestuin zijn mogelijkheden. Deze ruimte is niet openbaar maar wel collectief voor het gebouw.

Milieu

Voor het aspect schaduwhinder moet worden aangetoond dat voldaan wordt aan het bezonningsprotocol van de gemeente dan wel regelgeving die dit protocol vervangen heeft op het moment van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

Hogere gebouwen kunnen windhinder en mogelijk zelfs windgevaar veroorzaken. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning moet met een windhinderonderzoek worden aangetoond dat aan de windhindernorm NEN 8100 kan worden voldaan. In de openbare ruimte én op de balkons van de woongebouwen in de omgeving moet voldaan worden aan het niveau 'slentergebieden'. Uitzondering is als uit het windhinderonderzoek blijkt dat in de huidige situatie al niet aan dat niveau wordt voldaan. In dat geval mag de windhinder niet verslechteren ten opzichte van het huidige niveau.

De positie en ontsluiting van het kindcentrum richt zich vooral op wandelen en fietsen, met als doel dat het zo aantrekkelijk en veilig mogelijk is om met de fiets of wandelend naar school en de kinderopvang te komen. De verkeersstructuur (met een knip in de Bongerd en éénrichtingsverkeer ter hoogte van het noordblok) is gericht op een duidelijke en verkeersveilige structuur voor alle verkeersdeelnemers. Om de druk op de omgeving te spreiden, zowel ten aanzien van parkeerdruk als verkeersdrukte) moeten de scholen onderling en met ontwikkelcentrum Cocon afspraken maken over de haal- en brengtijden. Uitgangspunt is dat de haal- en brengtijden voldoende worden gespreid, zodat de verkeerdruk en de parkeervraag ook voldoende zijn gespreid en binnen de beschikbare ruimte kunnen worden ingepast.

Om het gebruik van de fiets te stimuleren komt er bij hoogbouw een gemakkelijk toegankelijke collectieve fietsenstalling in het gebouw met ruim voldoende fietsparkeerplekken. Looproutes richting het OV zijn vanuit de hoogbouw optimaal ontworpen.

Voor parkeren geldt het vigerende parkeerbeleid van de gemeente en de daarbij behorende nota parkeernormen op het moment van aanvraag van de omgevingsvergunning. Het is belangrijk dat er voor de functies in het middengebied genoeg parkeerplaatsen beschikbaar zijn en in stand worden gehouden. Te weinig parkeerplaatsen leiden tot overlast en slecht functionerende voorzieningen. Het vastgestelde gemeentelijke parkeerbeleid biedt in principe de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eerst te kijken naar eventuele restcapaciteit in de directe omgeving (op voldoende korte loopafstand) en dat die eerst wordt benut, voordat er (ten koste van de openbare ruimte) wordt overgegaan tot het aanleggen van nieuwe parkeerplaatsen. Op basis van de uitgevoerde parkeertellingen ten behoeve van het gebiedspaspoort is de conclusie dat er op de drukste momenten (’s avonds en ’s nachts) praktisch geen restcapaciteit is in de straten grenzend aan het middengebied. Dit betekent dat de parkeervraag als gevolg van de ontwikkelingen in het middengebied moet worden opgelost binnen het plangebied. Overdag ligt de parkeerdruk lager en is er wel enige restcapaciteit. De onderbouwing van een sluitende parkeerbalans dient op het moment van de vergunningsaanvraag te zijn gebaseerd op de dan actueel geldende situatie.

Conclusie 

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 173 woningen, waarvan het voorlopige bouwprogramma bestaat uit 152 huurappartementen en 21 eengezinskoopwoningen. Hiervan vallen maximaal 30 appartementen in de categorie dure huur (20%) en maximaal 10% van de koopwoningen zijn middeldure koop, overeenkomstig met het gebiedspaspoort. Het programma past binnen het maximum van 220 woningen. Het voorlopige bouwplan voldoet daarmee aan het gebiedspaspoort. Het bezonningsonderzoek en windhinderonderzoek worden beschreven in respectievelijk de paragrafen 4.11.1 en 4.11.2. Het bouwvolume is overeenkomstig het gebiedspaspoort vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. De overige aspecten uit het gebiedspaspoort zijn relevant voor het ontwerp van de bebouwing. Dit kan bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden beoordeeld. Tevens geldt dat bij de omgevingsvergunning moet worden voldaan aan het vigerende bestemmingsplan parkeren en het vigerende parkeerbeleid.

3.4.8 Natuurkansenkaart

In de natuurkansenkaart geeft de gemeente Capelle aan den IJssel richting aan de integratie van ecologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en voor het groen- en waterbeheer. Daarnaast zijn er ook projecten opgenomen om natuur binnen de gemeente verder te versterken. In de Natuurkansenkaart zijn drie natuurstrategieën ontwikkeld: 1) Netwerknatuur, 2) Streekeigen natuurparels en 3) Natuur door de wijk.

De Netwerknatuur bestaat uit (Deel)kerngebieden, verbindingszones en stapstenen. De (Deel)kerngebieden en verbindingszones zijn enerzijds afkomstig van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds afkomstig van de robuuste groenstructuur die is aangegeven in de Groenvisie. Alle wijken, met uitzondering van het ’s-Gravenweggebied, zijn onderdeel van een stapsteen van de netwerknatuur. Voor de strategie ‘Netwerknatuur’ wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen natuur: Water- & Moerasnatuur en Bos- & Parknatuur. Daarnaast worden de natuurtypen uitgewerkt in een Programma van eisen voor (deel)kerngebieden, stapstenen en verbindingszones.

Naast de robuuste water- en groenstructuren zijn er binnen de gemeente Capelle aan den IJssel zeer specifieke, relatief kleine gebieden of landschapselementen die bijzondere natuurwaarden herbergen of kansrijk zijn voor realisatie van bijzondere streekeigen natuur. De parels kunnen onderdeel zijn van netwerknatuur, maar kunnen ook afzonderlijk gelegen zijn.

In de Groenvisie is een differentiatie gemaakt in de groenkenmerken per wijk. Op basis hiervan is de strategie ‘Natuur door de wijk’ ontwikkeld. Hierin is een onderscheid gemaakt in een zevental wijktypen. Elke wijk heeft immers eigen natuurwaarden en kansen voor natuur. Dit is aanvullend aan de Netwerknatuur en specifiek per wijk. Per wijktype is aangegeven op welke wijze natuur in de wijk kan worden versterkt.

De ambities zijn samengevat in onderstaande Natuurkansenkaart. Het plangebied is gelegen binnen de stapsteen ‘Bos- en Parknatuur’. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied komen geen natuurparels voor. De wijk Schenkel is een wijk met fijnmazig water en groen. Kansen voor versterking zijn ophoogprojecten, het stimuleren van bewoners tot realisatie van tuinreservaten en het natuurvriendelijk inrichten en beheren van particuliere tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0012.png"

Afbeelding: Natuurkansenkaart gemeente Capelle aan den Ijssel (plangebied globaal met rode cirkel aangegeven)

Conclusie 

De ontwikkeling van het zuidblok in de Florabuurt leidt tot kansen die benut kunnen worden om de natuur te versterken. Het betreft geen ophoogproject, maar er worden particuliere overgangszones (van openbaar naar privé) gerealiseerd. Hier ontstaat de mogelijkheid voor particulieren om deze natuurvriendelijk in te richten. Bij de nadere uitwerking van het plan kan deze kans benut worden. De herontwikkeling van het zuidblok leidt niet tot belemmeringen ten aanzien van natuurkansen in de gemeente.

3.4.9 Weerkrachtig Capelle

Het gemeentelijk beleid voor klimaatadaptatie is vastgelegd in Weerkrachtig Capelle. Deze leidraad is vooral een koers om de leefomgeving 'weerkrachtig' in te richten, zodat de stad klaar is voor een veranderend klimaat met extremer weer in 2050. In de toekomst zal extremer weer steeds vaker voorkomen. In de leidraad wordt ingegaan op wateroverlast, droogte, hitte, overstroming, biodiversiteit en bodemdaling. Huidige weersextremen kunnen in Capelle relatief goed worden opgevangen. Het grootste deel van de gebouwen is gebouwd op stevige betonpalen, waardoor deze niet wegzakken. De stad ligt aan de Hollandsche IJssel en de Maas, goed beschermd door keringen en dijken.

Toch hebben klimaatveranderingen ook gevolgen voor Capelle. In Weerkrachtig Capelle zijn per onderwerp de ambities en acties beschreven die de gemeente wil hanteren om in 2050 een weerkrachtig ingerichte stad te zijn. De ambities die betrekking hebben op de (her)inrichting van de openbare ruimte zijn gebundeld in een ambitiematrix. Nieuwbouw moet, op het moment van aanvragen van de omgevingsvergunning, voldoen aan het Zuid-Hollandse convenant Klimaatadaptief Bouwen.

Conclusie 

Ten aanzien van hitte zal de bebouwing ten minste voldoen aan de op dat moment vigerende wettelijke normen met betrekking tot het Bouwbesluit en de eisen met betrekking tot BENG. Ten aanzien van neerslag, overstroming en droogte zullen deze klimaataspecten bij de nadere uitwerking van het plan meegenomen worden en getoetst worden bij de omgevingsvergunning. Bij de inrichting van de openbare ruimte wordt gestreefd naar schaduwrijke verblijfsplekken en langzaam verkeersroutes.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Wettelijk kader

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten leiden tot significant negatieve milieueffecten en al dan niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Er zijn twee sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-procedure: het gesloten spoor en het open spoor.

Gesloten spoor

De verplichting tot een m.e.r.-procedure ontstaat als:

  • de voorgenomen activiteit is vermeld in het Besluit m.e.r.; en,
  • de activiteit in omvang groter is dan de in het Besluit m.e.r. vermelde drempelwaarden;
  • en, de activiteit mogelijk wordt gemaakt met een in het Besluit m.e.r. genoemd plan of
  • besluit.

Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Voor m.e.r.-plichtige activiteiten, opgenomen in bijlage 1 onderdeel C van het Besluit m.e.r., moet een milieueffectrapport (MER) opgesteld worden. Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten, opgenomen in bijlage 1 onderdeel D van het Besluit m.e.r., dient het bevoegd gezag eerst te beoordelen of een m.e.r.-procedure nodig is.

Voor een besluit tot het al dan niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling geldt het 'nee, tenzij'-principe: er hoeft geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen, tenzij er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot negatieve milieueffecten. Het besluit om geen MER op te stellen, legt het bevoegd gezag vast met een Beoordelingsbesluit. Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet het bevoegd gezag ook onder de drempelwaarden beoordelen of sprake is van negatieve milieueffecten. Daarvoor hoeft geen Beoordelingsbesluit te worden genomen; in het 'moederbesluit' wordt gemotiveerd waarom geen MER is opgesteld. Voor activiteiten kleiner dan de drempelwaarde is de m.e.r.-beoordelingsprocedure vormvrij. Ook Provinciale Staten kunnen, aanvullend op het Besluit m.e.r., activiteiten aanwijzen die leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht.

Open spoor

De m.e.r.-plicht ontstaat ook als significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de activiteiten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, en het voornemen mogelijk wordt gemaakt in een bestuursrechtelijk of wettelijk voorgeschreven kaderstellend plan. Het bestemmingsplan neemt daarbij een bijzondere positie in: het kan tegelijkertijd een 'plan' als ook een 'besluit' zijn. Dat is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Indien aan de (milieubelastende) activiteit een eindbestemming wordt toebedeeld, dan betreft het een besluit; de bestemming wordt direct mogelijk gemaakt. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld, dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van een 'plan'.

Onderzoeksresultaten

Gesloten spoor

Beoordeeld is of de aard en omvang van de ingreep en de aard en omvang van de milieueffecten van deze ingreep zodanig zijn dat een m.e.r.-procedure (het opstellen van een MER) nodig is. De beoordeling is gedaan aan de hand van de kenmerken en de plaats van de activiteit en de kenmerken van de milieugevolgen.

Beoordeling Bijlage C en D (Besluit m.e.r. 1994)

Eerst is beoordeeld of de activiteiten voorkomen in de C- of D-bijlagen van de het Besluit m.e.r. 1994 en of de activiteiten de (indicatieve) drempelwaarden overschrijden.

De activiteit behelst de sloop van verschillende bestaande maatschappelijke voorzieningen en de realisatie van 173 woningen in binnenstedelijk gebied. Een dergelijke ontwikkeling kan wordengecategoriseerd als een stedelijk ontwikkelingsproject en valt derhalve onder categorie D11.2 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' van het Besluit m.e.r.. Er wordt niet voldaan aan de genoemde drempelwaarde, waardoor geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Omdat met het bestemmingsplan wordt voldaan aan de in kolom 4 genoemde besluiten dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bijlage III EU-richtlijn)

Voor niet m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten conform het Besluit mer, zal een “vormvrije m.e.r.-beoordeling” moeten worden uitgevoerd.

In die vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de voorgenomen activiteiten getoetst aan criteria, zoals verwoord in bijlage III van de EU-richtlijn. Als in die vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, dat “aanzienlijke negatieve effecten op het milieu” worden veroorzaakt, dient alsnog een m.e.r.-procedure doorlopen te worden. In bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is de m.e.r.-beoordelingsnotitie bijgevoegd.

Beoordeling kenmerken

Op basis van de effectstudies kan worden geconcludeerd dat, met het toepassen van de (noodzakelijke) mitigerende maatregelen, belangrijke nadelige milieugevolgen niet zullen optreden. De mitigerende maatregelen voor het zuidblok omvatten het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen en geluidreducerende maatregelen bij de woningen. Het opstellen van een MER ten behoeve van een m.e.r. procedure is derhalve niet noodzakelijk.

Op basis van de mer-beoordelingsnotitie is een mer-beoordelingsbesluit genomen. Deze is toegevoegd in bijlage 3.

Open spoor

Onderhavig bestemmingsplan maakt de (milieubelastende) activiteit mogelijk middels een eindbestemming. Het bestemmingsplan betreft daarmee een besluit. Uit de stikstofberekening is gebleken dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. Een toename van stikstofdepositie kan daarbij op voorhand worden uitgesloten en is geen sprake van een mogelijke m.e.r.-plicht.

Conclusie 

Voor de gehele gebiedsontwikkeling van het middengebied Florabuurt is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hierin is beoordeeld dat de milieueffecten geen aanleiding geven om een m.e.r.-procedure te doorlopen. Daarnaast blijkt uit de stikstofberekeningen dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor tevens geen noodzaak bestaat om een m.e.r.-procedure te doorlopen.

4.2 Verkeer en parkeren

Beleidsmatig kader

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke plannen dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen. Dit geld ook voor de parkeerdruk en het aantal parkeerplaatsen.

Gemeente Capelle aan den IJssel heeft op 13 februari 2023 de nota Parkeernormen 2023 vastgesteld. Daarin is opgenomen aan welke voorwaarden nieuwe initiatieven ten aanzien van parkeren moeten voldoen. De gemeente hanteert het als toetsingskader.

Onderzoeksresultaten

In de nota Parkeernormen 2023 is onderscheid gemaakt tussen verschillende gebieden aan de hand van de verstedelijkingsgraad. In Capelle aan den IJssel is sprake van de stedelijkheidsgraad “zeer sterk stedelijk” of “sterk stedelijk”. Alleen voor de buurten Fascinatio, Rivium en delen van 's-Gravenland geldt op dit moment een lagere stedelijkheidsgraad. Het plangebied is gelegen in zone B 'Overig Capelle'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0013.png"

Afbeelding: Gebiedsindeling parkeernormen Capelle a/d Ijssel (projectgebied indicatief met zwarte cirkel aangegeven)

In de nota Parkeernormen 2023 zijn correcties van toepassing voor ruimtelijke ontwikkelingen in zone B die worden gerealiseerd in de nabijheid (loopafstand) van een hoogwaardig openbaar vervoer-halte (HOV-halte). Woningen en werklocaties op loopafstand van een HOV-halte zijn beter bereikbaar met het openbaar vervoer, waardoor het OV-gebruik hier beter kan concurreren met de auto. Tot de HOV-haltes behoren de metrostations, Park Shuttle-haltes en NS-station Schollevaar. Er wordt gemeten vanaf de entree van de ontwikkeling tot aan de HOV-halte op basis van de werkelijke loopafstand. Deze verlaging geldt voor de functies wonen en werken (alle gebruikers). De volgende kortingen op de parkeernormen, afhankelijk van de afstand tot een HOV-halte, zijn van toepassing:

Afstand tot HOV-halte   Verlaging parkeernorm  
0 tot 300 meter   20%  
300 tot 600 meter   10%  

In onderstaande figuur is op kaart aangegeven op welke locaties de correcties door nabijheid van HOV van toepassing zijn. De oostzijde van het plangebied ligt op 300 meter loopafstand van metrostation Schenkel. Derhalve kan de correctie van 20% worden toegepast voor het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0014.png"

Afbeelding: Gebiedsindeling correctie nabijheid HOV binnen gemeente Capelle aan den IJssel (projectgebied indicatief met zwarte cirkel aangegeven)

De uitgevoerde berekeningen voor het auto- en fietsparkeren dienen om de haalbaarheid van het plan aan te tonen. De uiteindelijke beoordeling voor autoparkeren en fietsparkeren aan de geldende parkeernormen vindt plaats op basis van de aanvraag Omgevingsvergunning.

Parkeren (auto)

Het vaststellen van een plan voor de bouw of uitbreiding van een bestaand gebouw en/of het veranderen van een functie wordt alleen toegestaan wanneer aangetoond is dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. 'Voldoende' betekent dat tenminste voldaan wordt aan het geldende parkeerbeleid. Aangezien de woningen binnen 300 meter loopafstand van metrostation Schenkel gelegen zijn, mag rekening gehouden worden met een reductie van 20%. Op basis van het voorlopige programma van 152 appartementen en 21 eengezinswoningen en rekening houdend met de reductie blijkt dat 184 parkeerplaatsen nodig zijn. De parkeerplaatsen worden gerealiseerd tussen de eengezinswoningen. Hier wordt een tweelaagse parkeergarage gerealiseerd welke wordt ontsloten via de Bongerd. In deze parkeergarage worden 139 parkeerplaatsen gerealiseerd en worden toegewezen aan de bewoners. Dubbelgebruik van deze parkeerplaatsen is daardoor niet mogelijk. Daarnaast zal een deel van de bestaande parkeerplaatsen ter hoogte van de bestaande basisschool De Triangel terugkomen in de nieuwe situatie en er zullen extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte aan de westzijde van de Bongerd en tussen het zuidblok en middenblok in gerealiseerd worden. Deze parkeerplaatsen dienen voor zowel het middenblok als het zuidblok. Hier worden de overige 45 benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd welke kunnen worden gebruikt door de nieuwe bewoners. Dubbelgebruik kan bij deze parkeerplaatsen wel toegepast worden. Het maatgevende moment betreft de zaterdagavond. Hiermee wordt voorzien in de benodigde 184 parkeerplaatsen. Zie ook de berekening in onderstaande tabel.

Tabel: Benodigd aantal parkeerplaatsen met volledig dubbelgebruik

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0015.png"

Parkeren (fiets)

Om de fietsbereikbaarheid te borgen heeft de gemeente Capelle aan den IJssel ook fietsparkeernormen in haar beleid opgenomen. Dit om te borgen dat inwoners hun fiets goed kunnen stallen. Om te voorzien in voldoende stallingsplaatsen en te voorkomen dat de openbare ruimte door een tekort aan stallingsplaatsen verrommelt, hanteert de gemeente fietsparkeernormen. In de fietsparkeernormen wordt geen onderscheid gemaakt tussen grondgebonden woningen en appartementen. De eengezinswoningen worden, gezien de voorziene omvang in het voorlopige bouwplan, gecategoriseerd onder meergezinswoningen tussen de 81 en 100 m2.

Uit de berekening blijkt dat voor het programma van 173 woningen 538 fietsparkeerplaatsen nodig zijn. Zie onderstaande tabel voor de berekening.

Tabel: Benodigd aantal fietsparkeerplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0016.png"

In de te realiseren woontoren wordt een fietsenstalling opgenomen waarbij rekening wordt gehouden met het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen. In de eengezinswoningen wordt per woning een inpandige berging opgenomen waar de bewoners fietsen kunnen parkeren.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is voor het middengebied Florabuurt (noord-, midden- en zuidblok) integraal beoordeeld. Conform het gebiedspaspoort Florabuurt gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het aantal reguliere woningen is maximaal 220. In het middenblok komen ook 36 zorgwoningen van Pameijer en 48 sociale woningen van Havensteder.
  • Woningen kleiner dan 40 m² zijn niet toegestaan.
  • Het multifunctionele kindcentrum bevat twee basisscholen, kinderopgang, gymzaal, Kinderlab en ontwikkelcentrum Cocon.
  • Onder in het middenblok wordt het woonprogramma afgewisseld met maatschappelijk voorzieningen;
  • In het voorlopige bouwplan van het zuidblok wordt uitgegaan van 173 wooneenheden.

Voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW (publicatie 381). In het Parkeerbeleid 2023 van de gemeente Capelle aan den IJssel is aangegeven dat binnen de wijk Schenkel sprake is van de stedelijkheidsgraad "sterk stedelijk". Binnen Capelle aan den IJssel ligt de planlocatie in de resterende bebouwde kom.

Het beoogde plan heeft worst-case een verkeersgeneratie van in totaal 1290 verkeersbewegingen (weekdagtoename). Dit betreft het noord-, midden- en zuidblok.

De herontwikkeling van het middengebied van de Florabuurt, met toevoeging van woningen, uitbreiding van Pameijer en de komst van een gezondheidscentrum, zal leiden tot een toename van het aantal autobewegingen van en naar de Florabuurt. Als onderdeel van de Gebiedsvisie Florabuurt is de rapportage "Mobiliteit Florabuurt" opgesteld. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. In deze notitie is beschreven hoe de Florabuurt is ontsloten, wat de verkeersintensiteiten op het wegennet in en rond de Florabuurt zijn en welke toename in verkeersintensiteiten worden verwacht als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen in de Florabuurt. De verwachte verkeerstoename als gevolg van de herontwikkeling van het middengebied bedraagt circa 1.450 mvt/etmaal (werkdagtoename). Samen met de ontwikkeling van Aafje, ontwikkelingen aan de Poortmolen en woningbouw aan de Wingerd is de verwachte toename circa 1.800 mvt/etmaal. Vervolgens wordt in de notitie ingegaan op de vraag of een tweede wijktonsluiting nodig of wenselijk is. De Florabuurt en Molenbuurt zijn immers maar via één route (via de Schenkelse Dreef en vervolgens de Kralingseweg) voor autoverkeer ontsloten. De conclusie in de notitie is dat een tweede wijkontsluiting niet nodig is en ook niet gewenst is. Dit laatste gezien de verwachte negatieve effecten van een tweede ontsluiting op doorgaand (sluip)verkeer via de wijk. Wel wordt in de notitie aangegeven dat de gemeente aanleiding ziet voor verdere studie naar de verkeersafwikkeling op de Kralingseweg, op het deel van de kruising met de Schenkelse Dreef tot en met de kruising van de Prins Alexanderlaan, inclusief de metro-overgang.

De aanleiding voor de genoemde vervolgstudie ligt in de constatering dat de Kralingseweg ter hoogte van de kruising met Prins Alexanderlaan en de metro-overgang bij metrostation Schenkel een druk stuk wegennet is. Op drukke momenten ontstaan lange wachtrijen, die aan de Capelse kant terugslaan tot op het kruispunt Kralingseweg – Schenkelse Dreef. De voorgenomen ontwikkelingen in de Florabuurt zullen leiden tot een toename van de verkeersdruk en daarmee ook van de wachtrijen en wachttijden. Het doel van de studie is om in beeld te brengen hoe de verkeersintensiteiten zich in de toekomst ontwikkelen en vervolgens welke maatregelen nodig en mogelijk zijn om de doorstroming te verbeteren en de bereikbaarheid op peil te houden. De studie is in de periode begin 2022 – voorjaar 2023 uitgevoerd. De prognoses laten zien dat door verdere groei van het autoverkeer op het netwerk de nu al optredende wachtrijen en vertragingen fors groter zullen worden. De oorzaak voor de wachtrijen en vertragingen zit bij de metro-overgang. De kruispunten van de Kralingseweg met de Schenkelse Dreef en Prins Alexanderlaan hebben op zich genoeg capaciteit om het verkeer af te wikkelen, maar door de zeer frequente overweg-sluitingen ontstaan structureel wachtrijen. De studie laat ook zien dat de toename van verkeersintensiteiten en vertragingen in de toekomst niet het gevolg is van de ontwikkelingen in de Florabuurt. Er is sowieso sprake van een verkeersgroei, als gevolg waarvan de beschreven problematiek zal optreden, ook als er geen sprake is van ontwikkelingen in de Florabuurt. Er is daarmee sprake van een bereikbaarheidsopgave op het hoofdwegennet en niet van een knelpunt dat een directe oorzaak heeft in de ontwikkelingen in de Florabuurt. Uiteraard leiden de ontwikkelingen in de Florabuurt dan wel tot een extra groei van het verkeer bovenop de autonome groei, maar dit effect is beperkt.

Uit de inventarisatie van kansrijke en effectieve maatregelen komt naar voren dat een combinatie van twee maatregelen veel positief effect heeft op de doorstroming/capaciteit, zowel aan Rotterdamse als Capelse zijde. Aan Capelse kant is nodig het verlengen het de nu korte opstelstroken voor het kruispunt Kralingseweg – Prins Alexanderlaan. Door de smalle brug (2x1) beginnen de opstelstroken nu pas na de brug. Het is nodig de opstelstroken 120 meter te maken, wat ook betekent dat de brug daar moet worden vervangen. Aan Rotterdamse zijde is de voorgestelde maatregel het omzetten van het stukje busbaan langs de Prins Alexanderlaan naar een rechtsafstrook zodat verkeer uit het noorden op de Prins Alexanderlaan richting de Jac. Dutilhweg hier al kan voorsorteren en niet eerst samen met het rechtdoorgaande verkeer via dezelfde strook over het kruispunt met de Kralingseweg hoeft. De doorrekening laat zien dat met deze maatregelen de capaciteit fors wordt verruimd en de verkeersgroei goed kan worden opgevangen. De komende periode worden deze maatregelen verder uitgewerkt en wordt in samenspraak met de gemeente Rotterdam besluitvorming voorbereid, met als doel te komen tot uitvoering van deze aanpassingen.

Conclusie 

Voor de voorgenomen ontwikkeling aan de Bongerd zijn 184 parkeerplaatsen benodigd. Door middel van de realisatie van een parkeergarage en parkeerplaatsen in de openbare ruimte wordt in de benodigde parkeerbehoefte voorzien. Daarnaast is gebleken dat de gehele ontwikkeling van het middengebied Florabuurt beperkte invloed heeft op de verkeersafwikkeling rondom het gebied en niet leidt tot knelpunten.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Beleidsmatig kader

Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende afstand in acht genomen te worden tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen). Voor het bepalen van deze afstand wordt de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gebruikt. Deze publicatie geeft voor vele bedrijfscategoriën, opslagen en installaties aan welke milieuaspecten (geur, stof, geluid en/of gevaar) een rol kunnen spelen en biedt een handreiking ten aanzien van welke gemiddelde afstanden tot woonbebouwing vanuit een goede ruimtelijke ordening 'passend' zijn.

In de publicatie worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in zes categorieën, variërend van lichte tot zeer zware milieuhinder. Per milieucategorie zijn richtafstanden tot hindergevoelige functies opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstypen: een rustige woonwijk en een gebied met een menging van functies. In de tabel hierna zijn deze richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur.

Tabel: Richtafstanden per milieucategorie

Milieu-
categorie  
Richtafstanden in 'rustige woonwijk'   Richtafstanden in 'gemengd gebied'  
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50-100 meter   30-50 meter  
4   200-300 meter   100-200 meter  
5   500-1.000 meter   300-700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

De VNG-publicatie is geen wet, maar wel een algemeen aanvaarde richtlijn voor de toepassing van milieuzonering in een ruimtelijk plan. Niettemin gaat de publicatie uit van richtafstanden, die in algemene zin bepaald zijn op basis van gemiddelde productieprocessen. Dat betekent dat bij de toepassing van de publicatie altijd ook de feitelijke situatie ter plaatse in ogenschouw moet worden genomen.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied wordt gekenmerkt door woningen, maatschappelike voorzieningen en winkelgebied. Derhalve kan het projectgebied gekarakteriseerd worden als een rustige woonwijk. De nieuw te realiseren woningen betreffen nieuwe gevoelige bestemmingen. Ten noorden van het plangebied zijn maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Dit zijn een basisschool en een kinderopvang. Deze functies behoren tot milieucategorie 2 waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt in een rustige woonwijk ten aanzien van geluid. De nieuwe woningen worden deels binnen 30 meter van deze voorzieningen gerealiseerd.

De woningen worden gerealiseerd in 2 fases. De eerste fase betreft de appartementen aan de zuidzijde van het plangebied. Deze woningen vallen buiten de richtafstand van 30 meter. De woningbouwontwikkeling maakt deel uit van een grotere ontwikkeling in de Florabuurt. De bestaande bebouwing in het middenblok wordt voorafgaand aan de ontwikkeling van het zuidelijke blok gesloopt. Zie ook de beschrijving van de fasering in paragraaf 2.2 en de afbeeldingen hierna. Dat betekent dat de huidige school en kinderopvang zijn gesloopt voordat de eengezinswoningen (fase 2) worden gerealiseerd. De richtafstand van 30 meter komt daarmee te vervallen, omdat de geluidbelastende activiteiten verdwijnen. Hierdoor voldoen ook de eengezinswoningen (fase 2) aan de richtafstanden vanuit bedrijven en milieuzonering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0017.png"

Afbeelding: sloop van bestaande bebouwing in het middenblok circa begin 2026

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0018.png"

Afbeelding: realisatie van nieuwbouw in het midden- en zuidblok circa medio 2026

Conclusie

Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling, omdat wordt voldaan aan de richtafstanden. Daarmee kan hinder van functies op de toekomstige woningen worden uitgesloten.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit wordt bij de besluitvorming van ruimtelijke plannen betrokken. In dat kader wordt een plan of ontwikkeling getoetst aan de voorschriften van Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Centraal daarbij staat artikel 5.16, eerste lid, van de wet.

Op basis van artikel 5.16 Wm kan een bestemmingsplan worden vastgesteld indien:

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden (art. 5.16 lid 1 sub a);
  • het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub c);
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 1);
  • er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk (art. 5.16 lid 1 sub b onder 2);
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16 lid 1 sub d).

Wanneer een plan of project voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden. Wanneer het plan of project de ontwikkeling van een gevoelige bestemming betreft, dan zijn ook art. 5.16a uit de Wet milieubeheer en de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen van toepassing.

Bij besluitvorming is het van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² brutovloeroppervlak bij één ontsluitende weg en 200.000 m² brutovloeroppervlak bij twee ontsluitende wegen.

Onderzoeksresultaten

Voor het onderzoek is de gehele ontwikkeling van het middengebied Florabuurt beoordeeld en daarmee worst-case. Het totale planvoornemen van het middengebied Florabuurt voorziet in de realisatie van een integraal kindcomplex (noordblok), 36 zorgwoningen (middenblok), 48 sociale woningen (middenblok), maatschappelijke voorzieningen (middenblok) en 173 wooneenheden (zuidblok). Als gevolg van deze ontwikkeling worden 1290 verkeersbewegingen op een gemiddelde weekdag gegenereerd. In de NIBM-tool is weergegeven dat de bijdrage van het extra gegenereerde verkeer (1290 voertuigbewegingen) ten opzichte van een nulsituatie niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit in de omgeving. Derhalve is geen nader onderzoek nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0019.png"

Afbeelding: berekening met NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Uit de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties in een straal van 1 kilometer rond het plangebied verkregen. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5. Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via cimlk.nl/kaart op 12 april 2023) met bijbehorende grenswaarden en WHO-advieswaarden.

Zichtjaar   Concentratie NO2 [µg/m3]   Concentratie PM10 [µg/m3]   Concentratie PM2,5 [µg/m3]  
Grenswaarde   40   40   25  
2020   19,6   17,2   9,4  
2030   15,1   15,3   8,0  
WHO-advieswaarde   10   15   5  

Uit de tabel valt te concluderen dat er rond het plangebied geen overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voorkomen en dat de concentraties, met name door strengere emissie-eisen aan wegverkeer, scheepvaart en industrie, in de toekomst zullen dalen.

De maximale jaargemiddelde NO2-bijdrage als gevolg van de ruim 1290 extra voertuigbewegingen bedraagt worst-case 0,48 µg/m3. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt. Het planvoornemen voorziet daarmee in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Conclusie

De jaargemiddelde bijdrage van de herontwikkeling middengebied Florabuurt leidt niet tot overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Geluidhinder

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Gemeentelijk geluidbeleid

Gemeente Capelle aan den IJssel heeft in 2011 gemeentelijk geluidbeleid vastgesteld. In het "Afwegingskader Hogere grenswaarden Procedure Wet geluidhinder 2011" is dit geluidbeleid vastgelegd. Indien een hogere grenswaarde dient te worden vastgesteld, wordt getoetst aan de voorwaarden zoals opgenomen in het gemeentelijk geluidbeleid.

Onderzoeksresultaten

Wolf Dikken adviseurs heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. In de alinea's hierna worden de resultaten van het onderzoek beknopt beschreven. De rapportage is opgenomen in bijlage 4 van dit bestemmingsplan.

Uit het onderzoek blijkt dat de hoogst gemeten geluidbelasting op de projectlocatie 56 dB bevat na aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De maximaal te ontheffen waarde van 63 dB wordt niet overschreden en de hoogst optredende gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle wegen bedraagt 62 dB, exclusief aftrek zoals bedoeld in artikel 110g Wet geluidhinder. Voordat een hogere waarden-procedure kan worden gestart, dient onderzoek te worden uitgevoerd naar geluidsreducerende maatregelen.

Er is nader onderzoek uitgevoerd naar stille wegdekverharding, verkeersmaatregelen en geluidsschermen. Hieruit is gebleken dat deze maatregelen niet doeltreffend zijn om tot onder de voorkeursgrenswaarde uit te komen. Derhalve is verzocht een hogere grenswaarde vast te stellen aan de gevels van de woningen met een geluidbelasting welke hoger is dan 48 dB. Conform het beleid van de gemeente dient elke woning een geluidluwe gevel te bevatten waar de maximale geluidsbelasting 53 dB is exclusief aftrek art 110g Wet geluidhinder. Indien dat niet mogelijk is, kunnen de gevels afgeschermd worden door (buiten)ruimten met akoestisch gesloten borstweringen zoals balkons of galerijen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat voor meerdere woningen in het voorlopige bouwplan geen geluidluwe gevel kan worden gerealiseerd. Daarom zijn er twee opties verkend om aan het beleid te voldoen. Bij de eerste optie worden zo veel mogelijk verdiepingshoge schermen gerealiseerd ter plaatse van de buitenruimte. De meeste woningen zijn daarmee direct voorzien van een geluidluwe gevel en buitenruimte. Bij woningen met een relatief lage geluidsbelasting kan worden volstaan met gesloten borstwering. Bij de tweede optie zijn afschermende of geluidreducerende maatregelen ter plaatse van te openen delen toegepast. Hierdoor zijn ter plaatse van de buitenruimtes minder verdiepingshoge schermen vereist. Beide opties zijn gevisualiseerd en opgenomen in de bijlagen bij het akoestisch onderzoek.

Een overzicht van de te verlenen hogere grenswaarden is weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel: overzicht te verlenen hogere grenswaarden per geluidsbron

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0020.png"

De gemeente heeft een ontwerpbesluit genomen, welke is bijgevoegd in bijlage 5, om de hogere grenswaarden vast te stellen.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde herontwikkeling. De maximale

geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt 62 dB. Uit onderzoek blijkt dat

geluidsreducerende maatregelen niet doeltreffend zijn. Er zijn maatregelen nodig bij de woningen om aan de maximale geluidsbelasting van 53 dB te voldoen. Voor de overschrijding van de grenswaarde dienen hogere grenswaarden verleend te worden.

4.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die onder het BRZO vallen, LPG-tankstations, opslagplaatsen (PGS), ammoniakkoelinstallaties en spoorwegemplacementen. Het besluit bevat eisen voor het plaatsgebonden risico (PR) en regels voor het groepsrisico (GR). Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen hiermee rekening te houden.


Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is vergelijkbaar met het Bevi, maar dan van toepassing op buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat om buisleidingen voor aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm (1,97 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa (16 bar) en om buisleidingen voor aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm (2,76 inch) en een druk van meer dan 1600 kPa. Buiten de regels over het plaatsgebonden risico en de verantwoording van het groepsrisico is in het Bevb bepaald dat in een bestemmingsplan de ligging van buisleidingen wordt weergeven en dat een regeling wordt opgenomen voor de belemmeringenstrook. Deze belemmeringenstrook ligt op vijf meter aan weerszijden van de buisleiding of vier meter in geval van aardgasleidingen met een druk tussen 1600 en 4000 kPa.

Onderzoeksresultaten

Het planvoornemen maakt geen nieuwe risicobron mogelijk die van invloed kan zijn op bestaande beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten in de omgeving. Het plan maakt wel nieuwe kwetsbare objecten mogelijk waarin personen langere tijd verblijven. Daarom is aan de hand van de risicokaart beoordeeld of sprake is van invloed van bestaande risicobronnen in de omgeving op de te realiseren woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0021.png"

Afbeelding: Uitsnede risicokaart (projectgebied globaal in rood weergegeven) (bron: atlasomgeving.nl)

Externe veiligheid is niet relevant voor het planvoornemen. Zoals weergegeven op de afbeelding ligt het projectgebied buiten eventuele risicocontouren van bestaande risicobronnen. Op grotere afstand zijn tankstations gesitueerd.

Resultaten

Vanuit externe veiligheid bezien is het planvoornemen uitvoerbaar, omdat er geen nieuwe risicobronnen mogelijk worden gemaakt en er geen bestaande risicobronnen in de omgeving van de nieuwe woningen aanwezig zijn.

4.7 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat in het kader van de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan onderzoek verricht dient te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het projectgebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Daarbij wordt er getoetst aan de Wet bodembescherming (Wbb). Het uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van een plan niet mag verslechteren.

Onderzoeksresultaten

De ontwikkeling omvat de realisatie van woningen. Woningen betreffen gevoelige functies in het kader van de Wbb. Woningen dienen beschermd te worden tegen onacceptabele verontreinigen in de bodem waarmee zij in aanraking kunnen komen. Door KP adviseurs is op 19 april 2021 een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit is bijgevoegd als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan.

Op basis van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat op het maaiveld en in de opgeboorde grond geen asbestverdacht materialen zijn waargenomen. In de boven- en ondergrond zijn lichte verontreinigingen met nikkel aangetroffen en zijn zware verontreinigingen met barium vastgesteld. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen die geen aanleiding geven tot het uitvoeren van nader grondwateronderzoek. De matige tot en met sterke verontreinigingen met nikkel en barium dienen nader onderzocht te worden.

Op 29 juni 2021 is nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat er geen asbest is aangetoond in de funderingslaag, landbodem en waterbodem. De funderingslaag is geschikt voor hergebruik op dezelfde locatie. Ten aanzien van de landbodem is de grond herbruikbaar voor de klasse Wonen/Industrie. Er zijn drie sterke verontreinigingen met nikkel en/of barium in het zuidwestelijk deel van het plangebied vastgesteld. Er is geen sprake van ernstige bodemverontreiniging. Bij ongewijzigd gebruik van de locatie geldt er geen saneringsplicht, maar gezien de voorgenomen herinrichting dienen deze drie locaties te worden gesaneerd voorafgaand aan de uitvoering.

Conclusie

Bij de realisatie van het plan dient rekening gehouden te worden met te nemen saneringsmaatregelen. Na sanering van de vervuilde grond vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.8 Water

Wettelijk kader

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen. Voorliggende paragraaf betreft deze watertoets.

Onderzoeksresultaten

De projectlocatie is gelegen binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). Ten behoeve van deze ontwikkeling is op 6 april 2023 de digitale watertoets doorlopen. Hieruit blijkt dat belangen van het hoogheemraadschap worden geraakt. Op basis daarvan is het plan met het hoogheemraadschap gedeeld met een toelichting op de plannen. Het Hoogheemraadschap heeft op 24 oktober 2023 een wateradvies toegezonden. Het advies is verwerkt in onderhavige waterparagraaf. Waar nodig is het advies meegenomen in de ontwikkeling.

Waterkwaliteit

Bij de realisatie van het project worden geen uitloogbare materialen zoals lood, koper en zink gebruikt. Schoon hemelwater komt hiermee niet in aanraking, waardoor geen invloed zal zijn op de lokale (grond)waterkwaliteit.

Waterkwantiteit

Ten behoeve van de watercompensatie is de gehele ontwikkeling van het Middengebied Florabuurt beschouwd. Het watercompensatieplan is bijgevoegd in bijlage 8 bij dit bestemmingsplan. Voor de realisatie van de nieuwe bebouwing wordt 870 m2 bestaand oppervlaktewater gedempt. Voor de realisatie van het zuidblok moet circa 360 m2 oppervlaktewater worden gedempt. Om dit te compenseren wordt langs de bestaande watergangen langs de Kralingseweg en Bongerd extra oppervlaktewater gegraven. Daarnaast wordt bestaande verharding in de watergang langs de Schenkelsedreef verwijderd. Totaal ontstaat er circa 890 m2 aan nieuw oppervlaktewater. Naast het dempen van oppervlaktewater is een toename van verharding ook van invloed op het watersysteem. In totaal neemt het verhard oppervlak met circa 240 m2 toe.

Dit is weergegeven in onderstaande kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0022.png"

Afbeelding: te dempen oppervlaktewater en toename aan verharding

Bij toename verharding van meer dan 500 m2 moet ter compensatie nieuw oppervlaktewater worden gegraven. Het oppervlak van dit nieuwe water moet, conform het 'Beleid waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen' van HHSK, worden berekend aan de hand van een hyrdologische berekening. Ook geldt dat bij een toename van meer dan 500 m2 een vergunningplicht op basis van de Keur van HHSK. De toename aan verharding is kleiner dan de drempel van 500 m2 en dat betekent dat een geen vergunningplicht geldt en geen verdere watercompensatie benodigd is.

Waterkering en watergangen

In en nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De herontwikkeling van de locatie heeft geen gevolgen voor de (op grote afstand aanwezige) waterkeringen. Wel zijn beschermingszones opgenomen ter plaatse van de aangrenzende primaire watergangen OWA-37204, OWA-37205 en OWA-37681. Deze zijn in beheer van het waterschap en overgenomen in dit bestemmingsplan. Als gevolg van de demping wordt de bestaande watergang OWA-37205 versmald en is op het smalste punt 5,3 meter breed. Daarmee voldoet het aan de minimale breedte van 5 meter voor hoofdwatergangen.

Riolering

De nieuwe woningen worden aangesloten op het gemeentelijke rioleringsstelsel. Het rioleringsstelsel in de openbare ruimte valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Capelle aan den IJssel. Voor de ontwikkeling zelf, als onderdeel van het bouwplan, wordt door de ontwikkelaar een rioleringsplan opgesteld. In overleg worden beide systemen goed op elkaar aangesloten. Het beoordelen van het rioleringsplan is onderdeel van de vergunningaanvraag en wordt getoetst door de gemeente.

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op het watersysteem. De compensatieplicht is opgenomen in het watercompensatieplan wat in samenhang met het noord- en middenblok is opgesteld.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient de watercompensatie gerealiseerd te worden voordat demping of het aanbrengen van extra verharding plaatsvindt.

4.9 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soorten- en gebiedsbescherming is in Nederland geregeld in Wet natuurbescherming. Bescherming van Natura 2000-gebieden vindt plaats op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), die op 1 januari 2017 in werking is getreden.

De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen en bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en Natura 2000-gebieden (belangrijke natuurgebieden). Naast een algemeen geldende zorgplicht voor alle voorkomende soorten gelden verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe; alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Met een door het bevoegd gezag te verlenen ontheffing kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen. Daarnaast bevat de wet nog andere bepalingen, waaronder over houtopstanden.

In het kader van de gebiedsbescherming, is ook 'externe werking' een relevante opgave. Niet alleen directe ingrepen in Natura 2000-gebieden kunnen schadelijk zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen, ook kan sprake zijn van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van geluid, licht, abiotiek (verdroging, verontreiniging) en andere verstorende factoren. Een heel actueel onderwerp is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dient bij nieuwe activiteiten getoetst te worden of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden. De nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), die op 1 juli 2021 in werking is getreden, vereist het doen van onderzoek naar eventuele stikstofdepositie voor de definitieve fase van het planvoornemen Sinds de uitspraak van de Raad van State van 2 november 2022 dienen ook effecten van tijdelijke bouw- en sloopactiviteiten (aanlegfase) onderzocht te worden. Uit een (AERIUS-)berekening moet blijken of de waarde van 0,00 mol N/ha/jaar wordt overschreden, en indien dat het geval is, of sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

4.9.1 Soortenbescherming

Er is een onderzoek gedaan door ABO Milieuconsult naar de eventuele aanwezigheid van beschermde soorten en gebieden in de nabijheid van het projectgebied. Daarbij is onderzocht of de werkzaamheden leiden tot negatieve effecten op deze soorten en gebieden en of er mogelijk bepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 9 van dit rapport.

Onderzoeksresultaten

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het projectgebied geen vaste rust- en verblijfsplaatsen voorkomen van beschermde soorten. Het projectgebied heeft geen essentiële functie als foerageergebied vanwege de beperkte aanwezigheid van groen in het gebied en de aanwezigheid van groen in de omgeving. Mogelijk zijn de werkzaamheden in het projectgebied wel verstorend voor vogels. Geadviseerd wordt om de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal tussen half maart en half juli) uit te voeren. Indien de werkzaamheden in het broedseizoen starten, mogen deze pas uitgevoerd worden indien vooraf door een deskundig ecoloog is vastgesteld dat geen verstoring van broedvogels zal plaatsvinden. Als de werkzaamheden voorafgaand aan het broedseizoen starten en doorgang vinden in het broedseizoen is deze beoordeling van een ecoloog niet nodig.

Conclusie

Vanuit beschermde soorten zijn geen belemmeringen die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan.

4.9.2 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het plangebied is niet gelegen in de directe nabijheid van Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied ligt op ongeveer 6,8 kilometer afstand. Dit betreft het 'Boezems Kinderdijk' met een omvang van 331 hectare en aangewezen als vogelrichtlijn (zie de afbeelding hierna). De instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op het behoud van broedvogels en diverse niet-broedvogels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0023.png"

Afbeelding: projectlocatie (rode cirkel) in relatie tot Natura 2000-gebieden (bron: natura2000.nl)

De voorgenomen activiteit leidt niet tot aanvullend ruimtebeslag in en rond Natura 2000-gebieden en grijpt niet in op het regionale grondwater of watersystemen waar enig Natura 2000-gebied onderdeel van is. Hierdoor is geen sprake van storingsfactoren als verdroging of vernatting. Ook is geen sprake van permanente aanpassingen aan de ruimtelijke inrichting van Natura 2000-gebieden. Er doen zich daarom geen storingsfactoren als oppervlakteverlies of versnippering voor. Ook storingsfactoren als veranderingen door populatiedynamiek en bewuste soortensamenstelling doen zich niet voor. De werkzaamheden zijn tijdelijk en lokaal en de afstand van de Natura 2000-gebieden tot het plangebied is dusdanig groot dat indirect negatieve effecten door geluid, licht, trillingen en optische verstoring op voorhand uitgesloten kunnen worden. Dit als gevolg van het gegeven dat emissies van geluid, licht en trillingen, door tussenliggend landgebruik als (snel)wegen en woonkernen, in combinatie met de afstand, ter plaatse van geen enkel Natura 2000-gebied nog waarneembaar zijn. Daarmee blijven alleen nog de mogelijke storingsfactoren verzuring en vermesting door atmosferische stikstofdepositie over, waarvoor geldt dat significant negatieve effecten niet op voorhand uitgesloten kunnen worden.

Hiertoe is op een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (Nox Advies, d.d. 8 november 2023, zie bijlage 10). De belangrijkste bronnen van verzurende stoffen zijn de landbouw, het verkeer en de industrie. Zowel tijdens de gebruiksfase van de nieuwe woningen (als gevolg van het wegverkeer) als tijdens de bouwfase (als gevolg van de vrachtauto's en het bouwmaterieel) kan sprake zijn van de uitstoot van verzurende stoffen. De berekening is opgesteld voor de gehele ontwikkeling van het middengebied Florabuurt, waarbij dus zowel het noord- en middenblok als het zuidblok is onderzocht.

Sloop- en bouwfase

In de (tijdelijke) sloop- en bouwfase wordt NOx- en NH3-emissie gegenereerd door mobiele werktuigen en door het bouwverkeer. Verwacht wordt dat het zwaartepunt van de emissie gedurende het plan ligt in de periode waarin de sloop en realisatie van het midden- en zuidblok plaatsvindt.Voor de bouwfase is bepaald voor de gehele ontwikkeling wat het maatgevende jaar (12 aaneengesloten maanden met de hoogste emissie) is. De factor tijd speelt daarom een belangrijke rol. Hiervoor dienen de 12 maanden met de hoogste emissie het uitgangspunt te vormen. De voorlopige globale fasering van het totale plan is als volgt:

Fase 1

  • Eind 2024: start realisatie noordblok (duur circa 1 jaar)

Fase 2

  • Begin 2026: sloop bestaande bebouwing midden- en zuidblok (duur circa 0,5 jaar)
  • Medio 2026: Realisatie midden- en zuidblok, duur circa 2 jaar

Fase 3

  • Medio 2028: sloop noordblok, duur circa 0,5 jaar
  • 2029: werkzaamheden afgerond

Verwacht wordt dat het zwaartepunt van de emissie gedurende het plan ligt in de periode waarin de sloop en realisatie van het midden- en zuidblok plaatsvindt. Dit is de periode begin/medio 2026 waarin alle gebouwen in fase 2 gesloopt worden en waarin een gedeelte bouwrijp gemaakt zal worden. Als worst-case uitgangspunt is genomen dat alle bebouwing van het middenblok wordt gesloopt én de bouw van 50% van het gehele programma in de Florabuurt wordt gerealiseerd binnen dezelfde 12 aaneengesloten maanden. Per saldo komt het neer op het volgende doorgerekende programma voor het maatgevende jaar:

  • Sloop van bestaande bebouwing;
  • realisatie van 2.500 m² bvo aan (maatschappelijke) voorzieningen en;
  • bouw van 24 sociale huurwoningen en;
  • bouw van 18 zorgwoningen en;
  • bouw van 76 appartementen en;
  • bouw van 11 grondgebonden woningen.

Voor het uitvoeren van deze werkzaamheden is de ureninzet ingeschat. Er is daarnaast rekening gehouden met 250 uur aan onvoorziene werktuigen. In de bouwfase wordt uitgegaan van maximaal 1.500 vrachtwagenbewegingen (zwaar) en 1.000 middelzware vrachtwagenbewegingen per jaar voor aanvoer van materiaal en materieel. Tevens is rekening gehouden met 10.000 lichte verkeersbewegingen per jaar voor bouwpersoneel en leveringen met bestelbusjes.

Ten aanzien van de rijroute is het uitgangspunt dat 50% van het bouwverkeer in noordelijke richting en 50% in zuidelijke richting ontsluit. Voor het noordelijke gerichte bouwverkeer is het uitgangspunt dat het verkeer opgaat in het heersende verkeersbeeld op de A20. Het bouwverkeer dat in zuidelijke richting ontsluit, gaat op in het heersende verkeersbeeld op het Capelseplein (N210 en N219). Dit zijn drukke ontsluitingswegen, waar het bouwverkeer niet meer herleidbaar zal zijn tussen het overige verkeer. Op het bouwterrein wordt uitgegaan van een filepercentage van 100% voor eventuele congestie en manoeuvreren op de bouwplaats.

De sloop en realisatie van de sloop van het middenblok en realisatie van het midden- en zuidblok start naar verwachting medio 2026. Dit is daarom als rekenjaar gehanteerd.

Uit dit onderzoek blijkt dat de berekende emissie NOx en NH3 respectievelijk circa 1.308 kg en 2,4 kg/jaar bedraagt. Dit leidt tot een depositieresultaat van 0,00 mol N/ha/jaar in de sloop- en bouwfase ten opzichte van de referentiesituatie. Om die reden zijn significante gevolgen op Natura 2000-gebieden uit te sluiten, is geen vervolgonderzoek nodig en vormt het plan geen bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie in de sloop- en bouwfasevormt daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.

Gebruiksfase

De nieuwe bebouwing wordt gasloos uitgevoerd. Om die reden genereren de toekomstige functies alleen NOx- en NH3-emissie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. De verkeersaantrekkende werking is ingeschat op maximaal 1.290 verkeersbewegingen per etmaal op basis van kencijfers verkeersgeneratie van het CROW.

Als uitgangspunt is gehanteerd dat het verkeer rijdt via de Schenkelse Dreef naar het zuiden en verdeelt zich bij het kruispunt Schenkelse Dreef/Kralingseweg als volgt:

  • 25% ontsluit via de Bermweg;
  • 25% ontsluit via de Schenkelse Dreef (verder zuidwaarts);
  • 50% ontsluit op de Kralingseweg.

Voor het verkeer in zuidelijke en oostelijke richting geldt dat bij de eerstvolgende kruising wordt aangenomen dat het verkeer opgaat in het heersende verkeersbeeld, omdat het verkeer dan zodanig verspreid is dat het extra verkeer als gevolg van het plan niet meer herleidbaar is tussen het overige verkeer. Het verkeer heeft zich dan redelijkerwijs verdund tot enkele procentpunten van de heersende intensiteit. Voor het verkeer op de Kralingseweg is de rijlijn verlengd, waarbij een splitsing van 50% in noordelijke en 50% in zuidelijke richting wordt verwacht. De rijlijn is ingevoerd tot het eerstvolgende drukke verkeerspunt, te weten het Capelseplein (zuid) en de Hoofdweg (noord). In en nabij het plangebied wordt uitgegaan van een filepercentage van 100% voor het in- en uitparkeren en manoeuvreren op het terrein.

Het gehanteerde rekenjaar betreft 2029, omdat in dit jaar de afronding van de bouwfase wordt voorzien.

Worst-case is de verkeersaantrekkende werking van de gehele referentiesituatie in de gebruiksfase niet meegenomen. Uitsluitend is gesaldeerd met de referentiesituatie, zoals in de bouwfase opgenomen.

In de toekomstige gebruiksfase bedraagt de emissie circa 116 kg NOx/jaar. De hoeveelheid NH3 bedraagt circa 7 kg op jaarbasis. Uit dit onderzoek blijkt dat de emissie die als gevolg van dit plan vrijkomt leidt tot een depositieresultaat van 0,00 mol N/ha/jaar in de gebruiksfase ten opzichte van de referentiesituatie. Om die reden zijn significante gevolgen op Natura 2000-gebieden uit te sluiten, is geen vervolgonderzoek nodig en vormt het plan geen bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie in de gebruiksfase vormt daarmee geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

De projectlocatie ligt binnen de bebouwde kom van Capelle aan den Ijssel. Het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland ligt op ca. 2 km vanaf de projectlocatie, zie de afbeelding hierna. Gezien het tussenliggende netwerk aan infrastructuur en bebouwing ontbreekt een relatie met NNN. Daarnaast is toetsing aan de NNN niet nodig wanneer een plangebied buiten het NNN ligt, wat hier het geval is. Er zijn dus geen effecten op NNN-gebied als gevolg van het plan te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0024.png"

Afbeelding: Natuurnetwerk Nederland (groen) in relatie tot het plangebied (grijze locatiestip) (bron: Provincie Zuid-Holland)

Houtopstanden

Gemeente Capelle aan den IJssel hanteert de groene kaart om te bepalen voor welke bomen een kapvergunning moet worden aangevraagd. Voor het project zullen rondom de bestaande huisartsenpraktijk twee bomen moeten worden gekapt. Een van deze bomen is aangemerkt als waardevolle boom in de groene kaart (met oranje aangegeven), zie de afbeelding hierna. Voor deze boom dient een kapvergunning te worden aangevraagd. Deze boom wordt herplant. De overige bomen in de omgeving van het projectgebied die op de groene kaart zijn aangegeven blijven gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0025.png"

Afbeelding: uitsnede groene kaart ter plaatse van het projectgebied

Conclusie

Vanuit gebiedsbescherming vormen zich geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Wettelijk kader

Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta (Malta) het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend als het 'Verdrag van Malta', ondertekend. De uitgangspunten van dit verdrag zijn vertaald naar landelijke wet- en regelgeving. In 2007 was dat de Wet op de archeologische monumentenzorg (Awmz) en sinds 2016 is dat de Erfgoedwet. De Erfgoedwet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. De Erfgoedwet is gericht op de bescherming van onroerend en roerend cultureel erfgoed en omvat de bescherming van gebouwen (rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten), stads- of dorpsgezichten en van elementen of ensembles van de UNESCO-Werelderfgoedlijst. De omgang met cultuurhistorie in de fysieke leefomgeving wordt onderdeel van de Omgevingswet. Totdat de Omgevingswet ingaat, blijven de artikelen uit de Monumentenwet 1988 die niet terugkomen in de Erfgoedwet van kracht, waaronder regelingen omtrent omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen.

Ten aanzien van (andere) monumenten en landschappelijke waarden geldt dat de bescherming is gericht op het zoveel mogelijk in stand houden van de typerende kenmerken. In de Erfgoedwet zijn dan ook de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 overgenomen. Deze regeling is van tijdelijke aard en is straks terug te vinden in de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als Rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen waarin een of meer monumenten aanwezig zijn. De wet verplicht in het geval van een beschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied. De Erfgoedwet biedt daarnaast gemeenten de mogelijkheid om zelf (gemeentelijke) monumenten aan te wijzen.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

Provinciaal beleid

De provincie draagt zorg voor het beschermen en bewaren van archeologische en cultuurhistorische waarden vanuit de gedachte dat het beschermen, benutten en beleefbaar maken van cultuur en erfgoed bijdragen aan het de kwaliteit van de leefomgeving. Naast deze beschermingstaken wil de provincie ook zorgen voor meer draagvlak onder de bevolking voor (de bescherming van) het archeologisch erfgoed. De verwachting is dat daardoor de baten van de archeologie beter opwegen tegen de kosten in tijd en geld, die de samenleving opbrengt voor archeologie.

In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Daarin zijn, onder meer, historische molens, kastelen en landgoederen zichtbaar gemaakt, alsook erfgoedlijnen en cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Uit de CHS blijkt dat het plangebied ligt binnen de aanduiding ' Redelijke tot hoge trefkans op archeologische sporen'. Dit betreffen gebieden met een redelijke tot hoge trefkans op archeologische sporen en/of de aanwezigheid van oude stads- en dorpskernen en woonheuvels. In de omgevingsverordening is ten aanzien van 'archeologie' het volgende bepaald: Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied.

Erfgoednota Capelle aan den Ijssel

Het beleid voor archeologie in de gemeente Capelle aan den IJssel is vastgelegd in de Erfgoednota Capelle aan den IJssel 2018. De gemeente heeft de locaties van archeologische kenmerken en waarden, rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en beschermde dorpsgezichten verwerkt in een digitale atlas. Deze is te raadplegen via stadsatlas.capelle.nl.

Onderzoeksresultaten

Archeologie

De archeologische waardenkaart van de gemeente Capelle aan den IJssel is geraadpleegd. Een uitsnede ter plaatse van het projectgebied is in onderstaande figuur weergegeven. In en rondom het projectgebied geldt een redelijk hoge archeologische verwachtingswaarde. Hier zijn archeologische vondsten vanaf 1 meter onder maaiveld te verwachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0026.png"

Afbeelding: uitsnede archeologische verwachting ter plaatse van projectgebied (witte stippellijn) (bron: stadsatlas.capelle.nl)

De afdeling Archeologie van gemeente Rotterdam (BOOR) heeft op verzoek van de gemeente Capelle aan den Ijssel een advies uitgebracht over het uitvoeren van archeologisch onderzoek in het projectgebied. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde van het gebied en de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden wordt het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek op de planlocatie noodzakelijk geacht. Hierbij werd een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek (verkennende en karterende fasen) geadviseerd, omdat het plangebied maakt deel uit van een archeologisch kansrijk gebied en de voorgenomen werkzaamheden de marges van toegestane verstoringsoppervlakte en -diepte waarschijnlijk overschrijden. Op de Archeologische Waarden- en Beleidskaart Capelle aan den IJssel (2010) wordt aan de locatie een redelijk tot hoge archeologische verwachting toegekend. Het advies is toegevoegd in bijlage 11.

Het archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd is voorgelegd aan BOOR. Het rapport is als volledig beoordeeld en de conclusies daaruit kunnen worden overgenomen. In het plangebied is het niet noodzakelijk om vervolgonderzoek uit te voeren. De beoordeling van BOOR is opgenomen in bijlage 12. Het gebied kan worden vrijgegeven van archeologische verwachtingswaarden.

Cultuurhistorie

In onderstaande afbeelding is een uitsnede ingevoegd van de kaart met de beschermde rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten en de dorpsgezichten. Op de projectlocatie zelf of in de directe omgeving zijn geen monumenten of een beschermd dorpsgezicht gelegen. Op grotere afstand is een beschermd dorpsgezicht aanwezig en zijn gemeentelijke monumenten gelegen. De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op het cultureel erfgoed in de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0027.png"

Afbeelding: uitsnede monumenten ter plaatse van projectgebied (rode stippellijn) (bron: stadsatlas.capelle.nl)

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling, omdat de kans op archeologische vondsten is uitgesloten en er geen cultuurhistorische monumenten binnen en rondom het plangebied aanwezig zijn.

4.11 Stedenbouwkundige inpassing

De stedenbouwkundige opzet van de Florabuurt bestaat uit een rechthoekige stempelstructuur met middelhoge en hoge bebouwing. Hierin zijn de hoofdassen, zoals de Schenkelsedreef, duidelijk herkenbaar. De hoofdassen zijn voorzien van een groene inrichting en door de ruimtelijke opzet is ook de wijk zelf relatief groen en waterrijk.

De ontwikkeling van de Florabuurt behoudt de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige structuur, maar brengt wel veranderingen op kavelniveau met zich mee. Op structuurniveau voorziet de voorgenomen ontwikkeling in een verandering voor wat betreft de functionele structuur. In de huidige situatie liggen in het middengebied nog verspreid voorzieningen. Door de herontwikkeling van het middengebied van de Florabuurt worden deze functies gebundeld. Hierdoor ontstaat op in het zuidblok ruimte voor woningbouw. Ook voor wat betreft de woningen worden veranderingen aangebracht door te differentiëren. De mix van woningen resulteert in het toevoegen van nieuwe woningtypologieën.

Ten aanzien van bezonning en windhinder zijn in het gebiedspaspoort Florabuurt vereisten opgenomen.

Dit is beschreven in paragraaf 3.4.7. In navolgende paragrafen vindt de toetsing hieraan plaats.

4.11.1 Bezonning

Gemeente Capelle aan den IJssel hanteert een bezonningsprotocol. Hierin is onderscheid gemaakt tussen een minimumnorm en een streefnorm. De minimumnorm is vergelijkbaar met de lichte TNO-norm en luidt als volgt: Op 19 februari (en 23 oktober) 2 uur zon in de woonkamer tussen 8.40 uur en 16.40 uur. De streefnorm is: Op 20 januari (en 23 november) 3 uur zon in de woonkamer tussen 9.40 uur en 15.40 uur. Daarnaast is een norm opgenomen voor de bezonning van omringende tuinen. Hiervoor geldt het volgende: Op 21 maart (en 23 september) minimaal 5 uur zon op een strook grond van 16 m2 achter de woning tussen 7.40 uur en 17.40 uur.

Onderzoeksresultaten

Door Peutz is een bezonningsonderzoek uitgevoerd (bijlage 13). Hierin is het bouwplan geprojecteerd in de bestaande omgeving en de bezonningsduur op gevels onderzocht voor de data 19 februari, 21 april en 21 juni. De resultaten van februari zijn representatief voor oktober en de resultaten van april voor augustus vanwege de symmetrie van de zonnebaan.

In de huidige bebouwingssituatie voldoet de bezonning van alle woningen aan de lichte TNO-norm. In de situatie met de nieuwe woningen is dat voor de woningen direct ten noordwesten van het plan niet meer het geval. Op 19 februari, de meest kritische datum, neemt de bezonning ter plaatse van deze woningen lokaal met twee tot twee en een half uur af waarna er lokaal nog ca. één tot anderhalf uur zon overblijft. De afname van de mogelijke bezonningsduur op dit blok neemt op 21 april toe tot lokaal vier uur. Ook op deze datum komen een aantal woningen net niet aan de twee uur zon. Dit zijn niet dezelfde woningen als die op 19 februari niet voldoen. Echter zijn deze woningen west-oost georiënteerd, waardoor op de westgevel de gehele middagzon valt. De beperkte afwijking van de norm van de gemeente is derhalve van beperkte invloed op het aantal zonuren van de betreffende woningen. Daarnaast is er een sterke behoefte aan de te realiseren woningen. Alles afwegende is met de beperkte afwijking van het bezonningsprotocol nog steeds sprake van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Uit de bezonningsstudie blijkt dat als gevolg van de nieuwe woningen het aantal zonuren bij bestaande woningen afneemt. Voor een aantal woningen geldt dat niet meer volledig wordt voldaan aan de bezonningsnorm. De afwijking is echter beperkt van omvang en omdat deze woningen aan de westzijde nog de gehele middag zon ontvangen is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het bevoegd gezag heeft besloten van het bezonningsprotocol af te wijken.

4.11.2 Windklimaat

Voor het aspect windhinder bestaat geen wettelijk kader. Hiervoor wordt in de praktijk aangesloten bij de Nederlandse Norm (NEN 8100). Van 'windhinder' is volgens de NEN 8100 sprake als kleding wappert, haren verwaaien en hinder wordt ondervonden bij het lopen. De mate van windhinder wordt uitgedrukt in de vorm van een oordeel over het lokale windklimaat: een 'goed windklimaat' betekent weinig hinder, een 'slecht windklimaat' betekent veel hinder. Hoe de windhinder wordt ervaren, is sterk afhankelijk van de activiteit die men op dat moment onderneemt; windhinder wordt meer bij stilzitten dan bij lopen ervaren. Het lokale windklimaat wordt beoordeeld op basis van (1) de kans op het voorkomen van een uurgemiddelde windsnelheid hoger dan 5 m/s, ofwel de overschrijdingskans, en (2) het soort activiteit dat op de betreffende locatie wordt verricht. Ten aanzien van de activiteit in en rondom het projectgebied en aan welke norm dient te worden voldaan heeft de gemeente Capelle aan den Ijssel het volgende opgenomen in het Gebiedspaspoort Florabuurt:

“Hogere gebouwen kunnen windhinder en mogelijk zelfs windgevaar veroorzaken. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning moet met een windhinderonderzoek worden aangetoond dat aan de windhindernorm NEN 8100 kan worden voldaan. In de openbare ruimte én op de balkons van de woongebouwen in de omgeving moet voldaan worden aan het niveau 'slentergebieden'. Uitzondering is als uit het windhinderonderzoek blijkt dat in de huidige situatie al niet aan dat niveau wordt voldaan. In dat geval mag de windhinder niet verslechteren ten opzichte van het huidige niveau.”

Van 'windgevaar' is volgens de NEN 8100 sprake bij het 'optreden van een zodanig hoge windsnelheid dat bij personen in ernstige mate problemen optreden bij het lopen'. De referentiesnelheid voor windgevaar is 15 m/s. Op basis van de overschrijdingskans van deze windsnelheid zijn in de norm twee criteria voor windgevaar geformuleerd: beperkt risico en gevaarlijk. Een beperkt risico op windgevaar is slechts toelaatbaar bij activiteiten die te scharen zijn onder de klasse 'doorlopen'. Voor de activiteitenklassen 'slenteren' en 'langdurig zitten' is zelfs een beperkt risico niet toelaatbaar. Situaties die te classificeren zijn als gevaarlijk zijn in geen geval toelaatbaar en moeten vermeden worden.

Onderzoeksresultaten

Om het windklimaat in de directe omgeving van de De Bongerd te beoordelen is een onderzoek uitgevoerd. Dit is bijgevoegd als bijlage 14 bij dit bestemmingsplan. Hieruit blijken de volgende onderzoeksresultaten:

  • Direct rond de nieuwe bebouwing kan een windklimaat verwacht worden dat als goed beoordeeld wordt voor de categorie loopgebied;
  • Voor de categorie slenteren is rondom het gebied overwegend sprake van een goed en matig windklimaat. Op de zuidoostelijke hoek van het nieuwe gebouw is sprake van een slecht windklimaat voor de categorie slenteren. Zie ook onderstaande afbeelding.
  • Op basis van de berekeningen uit het onderzoek is er geen sprake van windgevaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0028.png"

Afbeelding: windhinder rondom nieuwe bebouwing voor verschillende categorieën

Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de gestelde eis van het gebiedspaspoort; er is overwegend sprake van een matig en goed windklimaat voor de categorie slenteren. Voor de zuidwestelijke hoek van het gebouw moet bepaald worden of dit als openbare ruimte ingericht wordt. Indien dat het geval is, zijn mitigerende maatregelen nodig. Hierbij kan gedacht worden aan een luifel, dichte wintergroene begroeiing of uitkragende eerste bouwlagen met daarboven op een smallere toren. Op de balkons van de woongebouwen moeten voldoende hoge windschermen aan één of twee zijden van het balkon worden toegepast om voor het windklimaat te voldoen aan de activiteitsklasse slenteren. Dit geldt met name voor de balkons bij een aantal hoeken van de toren en op de hogere verdiepingen ook voor de uitkragende balkons aan de zuid- en westgevel van de woontoren. Met deze maatregelen is het mogelijk om het windklimaat op de balkons te verbeteren tot 'goed' voor de activiteitsklasse slenteren.

Omdat het bouwplan nog niet definitief is, is overeenkomstig het gebiedspaspoort, ten aanzien van het aantonen dat wordt voldaan aan de windhindernormen een vergunningplicht opgenomen.

Conclusie

Het aspect windklimaat vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning dient een definitief bouwplan met maatregelen te worden onderzocht waaruit blijkt dat de windhinder is weggenomen. Dit is ook in de planregels opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Standaard en plansystematiek

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het verplicht bestemmingsplannen geheel digitaal op te stellen en vast te stellen. Het bestemmingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De regels zijn qua opzet en inhoud, uiteraard voor zover relevant, gelijk aan de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Schenkel-Zuid'.

5.2 Toelichting op de regels

De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke bestemmingsregels en van de verbeelding te garanderen.
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels in verband met de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk inhoudelijke regels, die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels van het plan waaronder een aantal algemene bouw-, gebruiks- en aanduidingsregels.
  • Hoofdstuk 4 bevat overgangs- en slotregels.

De regels van de artikelen uit hoofdstuk bestaan in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels. De bestemmingsomschrijving licht toe welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt toegelicht onder welke voorwaarden gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden toegestaan. Hierna volgt een artikelsgewijze toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2: Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

De groenvoorzieningen van enig formaat met een beeldbepalend karakter zijn in deze bestemming ondergebracht. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de bestemming zijn toegestaan. Snippergroen langs wegen is opgenomen in de bestemming 'Verkeer – Verblijfsgebied'. Voorzieningen van openbaar nut zijn binnen deze bestemming toegestaan alsmede voet- en fietspaden. Binnen de bestemming 'Groen' is tevens een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om desgewenst parkeervoorzieningen mogelijk te maken, mits de parkeerbehoefte is aangetoond.

Artikel 4 Verkeer - verblijfsgebied

De in het plangebied aanwezige openbare wegen met een verblijfsfunctie zijn bestemd als 'Verkeer-Verblijfsgebied'. Deze wegen zijn vooral gericht op het verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming is ook ruimte voor nuts- en parkeervoorzieningen, groen en water. Ten behoeve van deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting zijn vergunningsvrij en gereguleerd in het Besluit omgevingsrecht. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, is gereguleerd in de regels.

Artikel 5 Water

Het water vervult niet alleen een functie voor de waterhuishouding, maar maakt tevens deel uit van de ruimtelijk-landschappelijke hoofdstructuur. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, en voorzieningen die ten dienste staan aan de bestemming, zoals constructies voor bruggen, kademuren en duikers, waterbeheersing, beschoeiingen, zinkers, steigers en vlonders en andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, zijn toegestaan.

Artikel 6 Wonen

Binnen deze bestemming vallen zowel de eengezinswoningen als de appartementen (gestapelde woningbouw). De bijbehorende regels beogen een zekere flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden te bewerkstelligen welke gebaseerd is op de kaders uit het gebiedspaspoort Florabuurt. Op de verbeelding zijn de bouwmogelijkheden aangegeven door middel van maatvoeringsaanduidingen. Voor het bepalen van de positie van de 20 bouwlagen is de maatvoering uit het gebiedspaspoort gehanteerd, zie de afbeelding hieronder. De horizontale maatvoering hiervan is in het gebiedspaspoort niet opgenomen. Deze is bepaald aan de hand van de verhouding tussen de afstand tot de verticale scheidingslijn tussen de 20 en 6 bouwlagen en de breedte van 53,25 meter van het bouwvlak. Aan de hand van deze verhouding blijkt dat het bouwvlak met maximaal 20 bouwlagen 28 meter breed is. Dit is overgenomen in de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0029.png"

Afbeelding: uitsnede maatvoering gebiedspaspoort

Artikel 7 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de beschermingszones langs de (hoofd)watergangen in het plangebied. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken indien de bij de bestemming betrokken regels in acht worden genomen en het belang van de waterbeheerder door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

De formulering van de anti-dubbeltelregel is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met deze regel wordt voorkomen dat bepaalde gronden meerdere keren worden gebruikt om de toegestane oppervlakte van verschillende gebouwen te bepalen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot strijdig gebruik.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Op grond van de algemene afwijkingsregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering. Deze regel is opgenomen in het bestemmingsplan om enige flexibiliteit aan het bestemmingsplan te geven indien er zich bij omgevingsvergunning onvoorziene omstandigheden voordoen die het noodzakelijk maken om van deze bepaling gebruik te maken. Het moet primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat. De regeling betreft een binnenplanse bevoegdheid waar het College gebruik van kan maken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met het overgangsrecht wordt beoogd dat bouwwerken en gebruik, die wel in overeenstemming zijn met het oude bestemmingsplan, maar niet met het nieuwe, kunnen voortduren. Volledige herbouw van een dergelijk bouwwerk is niet toegestaan, tenzij het teniet gaat als gevolg van een calamiteit. Voor het strijdige gebruik geldt dat als dit langer dan een jaar is onderbroken, niet meer hervat mag worden.

Artikel 13 Slotregel

In de slotregel is de citeertitel van het bestemmingsplan vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Met de ontwikkelaar is op 23-11-2023 een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten, voor zover toerekenbaar aan deze ontwikkeling, de aanleg van de benodigde parkeerplaatsen in het openbaar gebied evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.

Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Op basis van de opgaven zoals beschreven in de Structuurvisie 2030 van de gemeente is in 2020 gestart met een koersdocument voor de Florabuurt. Dit koersdocument is ter consultatie voorgelegd aan de raad en aan de buurtcoalitie. De buurtcoalitie werd gevormd door vertegenwoordigers van verschillende (maatschappelijke) organisaties die betrokken zijn bij de Florabuurt. De buurtcoalitie had een adviserende rol bij het opstellen van de plannen. Op basis van de ingekomen reacties is het koersdocument aangepast. Vervolgens is de gebiedsvisie Florabuurt, het gebiedspaspoort middengebied Florabuurt en het actieprogramma opgesteld. Deze zijn mede tot stand gekomen door intensieve gesprekken met de grondeigenaren en samenwerking met de omgeving voor een integrale ontwikkeling van het gebied. Samen met de grondeigenaren is de haalbaarheid van volumestudies onderzocht die uitvoering geven aan de ambities voor het gebied. Met Havensteder en Pameijer zijn voor de gebiedsvisie Florabuurt tussen 2018 en 2021 vele gesprekken met betrokken partijen plaatsgevonden. Tijdens informatiebijeenkomsten zijn (bouw)plannen en ideeën met omwonenden en andere belanghebbenden verder besproken. Op de conceptversies zijn inspraakreacties gekomen welke hebben geleid tot de aangepaste, definitieve versies. Deze zijn vastgesteld door de gemeenteraad op 13 december 2021. De ontwikkeling van het zuidblok aan de Bongerd maakt onderdeel uit van deze grotere gebiedsontwikkeling in de Florabuurt.

Gemeente Capelle aan den IJssel heeft een participatiegids opgesteld. Hierin is een stappenplan opgenomen dat als leidraad gehanteerd kan worden voor de te houden informatiebijeenkomsten. De initiatiefnemer heeft een participatieplan opgesteld en daarin opgenomen dat circa vier weken voor de terinzagelegging van dit (ontwerp)bestemmingsplan een bijeenkomst wordt georganiseerd. Deze bijeenkomst heeft op 6 november 2023 plaatsgevonden en het verslag is opgenomen in bijlage 15. Voordat de omgevingsvergunning voor het realiseren van de woningen wordt aangevraagd, wordt het bouwplan nog verder uitgewerkt. Tevens zal circa vier weken voor aanvraag van de omgevingsvergunning nog een informatiebijeenkomst plaatsvinden.

Inspraak en vooroverleg

In artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is verplicht gesteld dat het concept ontwerpbestemmingsplan aan de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen wordt voorgelegd. Het concept van dit bestemmingsplan is op 20 september 2023 aan de vooroverlegpartners voorgelegd. De gemeente Capelle aan den IJssel heeft 6 vooroverlegreacties ontvangen van:

  • Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard
  • Provincie Zuid-Holland
  • Rijkswaterstaat
  • Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond
  • Gemeente Krimpen aan den IJssel
  • DCMR

De reacties hadden betrekking op het woningbouwprogramma, de uitgevoerde milieuonderzoeken, de watercompensatie en de waterhuishoudkundige structuur. De vooroverlegreacties zijn in het bestemmingsplan verwerkt.

Zienswijzen

In artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) jo. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage worden gelegd. Dit heeft plaatsgevonden van PM tot en met PM. Binnen deze periode konden zienswijzen kenbaar worden gemaakt aan de gemeenteraad van Capelle aan den IJssel. Er zijn PM zienswijzen ingediend. Voor de beantwoording van de zienswijzen wordt verwezen naar bijlage X Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen.