direct naar inhoud van Planregels
Plan: Middengebied Florabuurt zuidblok
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Middengebied Florabuurt zuidblok met identificatienummer NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001 van de gemeente Capelle aan den IJssel;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridische, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in het hoofdgebouw van een woning, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat qua aard, ruimtelijke uitstraling en uitwerking in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder dient niet te worden begrepen detailhandel;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 antenne:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gericht op het ontvangen en/of verzenden van telecommunicatie-dataverkeer, met inbegrip van de bijbehorende zijsprieten, schotelantennes, panelen en technische installatie(s);

1.8 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.9 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antennestaaf, -spriet (al dan niet met dwarssprieten) of -schotel, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.10 appartementen:

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.11 archeologisch onderzoek:

een onderzoek naar archeologische resten in de bodem verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning op grond van de Monumentenwet 1988 beschikt;

1.12 archeologisch waardevol gebied:

gronden waar archeologische waarden aanwezig of te verwachten zijn;

1.13 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied verwachte kans op vondsten van overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.16 bed and breakfast:

een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning of woonschip en ondergeschikt is aan de woonfunctie;

1.17 bedrijf:

een onderneming waarbij de bedrijfsactiviteiten gericht zijn op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en/of verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen, niet zijnde detailhandel;

1.18 begane grondlaag:

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.19 bestaand:
  • a. bestaande bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. bestaand gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat legaal bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een gedeelte van een gebouw, dat is begrensd door twee vloeren, of een vloer en een kap;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.30 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.31 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.32 dakopbouw:

een ondergeschikte constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) van het dak is (zijn) geplaatst;

1.33 eengezinswoningen:

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneen gebouwd, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat;

1.34 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, niet zijnde het bouwvlak, waarbinnen volgens dit plan bij de bestemming behorende bebouwing is toegestaan;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is (qua constructie, afmeting of functie);

1.37 huishouden:

Samenlevingsvorm van één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling.

  • Een kenmerk van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid is het voor onbepaalde tijd samenleven.
  • (bedrijfsmatige) Kamerverhuur en door een instelling geplaatste personen vallen niet onder het begrip huishouden.
1.38 internethandel:

detailhandel in niet-dagelijkse artikelen zonder showroom, waarvan de handel via internet en andere media loopt en waarvan de levering van producten uitsluitend plaatsvindt via post of koeriersdiensten;

1.39 kamerverhuur:

Het (bedrijfsmatig) verhuren of het aanbieden van een onzelfstandige wooneenheid;

1.40 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in de bij de planregels behorende 'staat van bedrijven' (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.41 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.42 luifel:

een uitstekend afdak aan een gebouw;

1.43 maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, sportvoorzieningen, welzijns- en gezondheidsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.44 niet zelfstandige woning:

woning zonder een eigen, afsluitbare, toegang welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen zoals badkamer, toilet en keuken buiten de woonruimte;

1.45 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, warmtenet, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.46 ondergeschikte bouwonderdelen:

ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, (balkon)hekken, schoorstenen, liftopbouwen, installaties, technische ruimten en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen;

1.47 ondersteunende detailhandel:

detailhandel waarbij de detailhandel-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

1.48 ondersteunende horeca:

horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit;

1.49 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

1.50 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouw zijnde: de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.51 plattegrond van een gebouw:

de horizontale projectie van een gebouw;

1.52 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.53 souterrain:

het doorlopende gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of vrijwel gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen wordt begrensd en dat maximaal 1,2 m boven het (straat-)peil is gelegen.

1.54 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfscategoriën behorende bij dit plan;

1.55 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeerregulerende constructies, roadbarriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, abri's e.d.;

1.56 tuin:

Gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.

1.57 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.58 voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.59 voorgevelrooilijn:

denkbeeldige lijn die strak wordt getrokken langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen;

1.60 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.61 Wgh-inrichtingen:

bedrijven zoals bedoeld in onderdeel D van Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht (of Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) onder de Omgevingswet) die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken;

1.62 wonen:

het bewonen van een woning of wooneenheid door niet meer dan één huishouden;

1.63 woning of zelfstandige wooneenheid:

een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.64 zendmast:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, waarop antenne-installaties worden geplaatst.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 grondoppervlakte van bebouwing:

de oppervlakte van de grond, in beslag genomen door de horizontale projectie van een gebouw;

2.7 hoogte van een bouwlaag:

tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen; indien sprake is van één bouwlaag is de hoogte daarvan gelijk aan de goothoogte;

2.8 diagonaal van de plattegrond van een gebouw:

de afstand tussen de verst uit elkaar gelegen buitenwerkse hoeken van het gebouw, gemeten vanuit de horizontale projectie overeenkomstig onderstaande afbeelding;

afbeelding "i_NL.IMRO.0502.BP23FlorabrtZuid-3001_0030.png"

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grasvelden, beplanting en andere vegetatie;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, waterberging, sierwater en wadi's;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals, wandel- en fietspaden, alsmede bermen, straatmeubilair, kunstobjecten, kunstwerken, bruggen, geluidwerende voorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen van openbaar nut, opstelplaatsen voor (ondergrondse)inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen, (vis)vlonders, verharding ten behoeve van bereikbaarheid veiligheidsdiensten en bruggen.
3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

3.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
  • a. De maximale toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:
  • 1. van palen en (licht)masten: 12 meter;
  • 2. van vlaggenmasten: 6 meter;
  • 3. van kunstobjecten: 7 meter;
  • 4. van toegangspoorten: 2 meter;
  • 5. van relingen van bruggen: 1 meter;
  • 6. van speelvoorzieningen: 4 meter;
  • 7. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter.

  • b. Het bouwen van overkappingen is niet toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • b. wegen, inritten, voet- en fietspaden;
  • c. standplaatsen voor ambulante handel;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water;
  • f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals speelvoorzieningen, (fiets)parkeervoorzieningen, voorzieningen voor openbaar nut, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, laadpalen, bruggen, duikers, kunstwerken, kunstobjecten, laad- en losvoorzieningen, (ondergrondse)opstelplaatsen voor inzamelmiddelen en -voorzieningen voor afvalstoffen.
4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

4.2.1 Gebouwen

Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximale toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:

  • a. van palen en (licht)masten: 10 meter;
  • b. van vlaggenmasten: 6 meter;
  • c. van kunstobjecten: 7 meter;
  • d. van toegangspoorten: 2 meter;
  • e. van relingen van bruggen: 1 meter;
  • f. van speelvoorzieningen: 4 meter;
  • g. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. water ten behoeve van de aan- en afvoer, waterberging en sierwater;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals: bruggen, duikers, kunstwerken, keermuren voor de waterbeheersing, beschoeiing, (inlaat)gemalen, visvlonders, steigers, zinkers en andere vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
5.2 Bouwregels
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • b. Het bouwen van vlonders en steigers is uitsluitend toegestaan na schriftelijk advies en vergunning door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met aan-huis-gebonden beroepen, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen, erven en verharding, bergingen, voorzieningen van openbaar nut, garages, (fiets)parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, bruggen en kunstwerken.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte = 62' mag de diagonaal van de plattegrond van een gebouw, vanaf de 7e bouwlaag en hoger, horizontaal geprojecteerd maximaal 33 strekkende meter bedragen;
  • e. het maximale aantal toegestane woningen binnen het desbetreffende bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • f. woningen kleiner dan 40 m2 zijn niet toegestaan.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximale toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag ten hoogste bedragen:

  • a. van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 meter;
  • b. van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 meter;
  • c. van tuinmeubilair: 2,5 meter;
  • d. van speelvoorzieningen: 2,5 meter;
  • e. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Onder gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het gebruik van de gronden en bebouwing ten behoeve van een aan huis gebonden beroep, internethandel en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten indien niet wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij maximaal 30% van het totale vloeroppervlak van de woning als zodanig mag worden gebruikt, tot een maximum van 50 m2;
    • 2. de bewoner zelf het beroep of de activiteit uitoefent;
    • 3. bedoeld gebruik geen hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
    • 4. de parkeerbalans in de directe woonomgeving niet onevenredig nadelig wordt of kan worden beïnvloed;
    • 5. het gebruik geen onevenredige nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer;
    • 6. geen activiteit plaatsvindt betreffende een inrichting als genoemd in artikel 2.1, lid 1, sub e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteit geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van de nabij gelegen woonbebouwing;
    • 7. door de uitoefening van de activiteiten het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert, dat de woning het karakter van een woning geheel of gedeeltelijk verliest;
  • b. tot een gebruik in strijd met de bestemming ‘Wonen’ wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van een woning voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
    • 2. kamerverhuur;
    • 3. gebruik als niet-zelfstandige woning.
  • c. Niet als strijdig gebruik als bedoeld in lid 6.3 onder b wordt aangemerkt het gebruik als c.q. het doen gebruiken voor kamergewijze bewoning die op het moment van ter visie leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan legaal plaatsvond. Deze bestaande afwijkingen worden geacht te voldoen aan de bepalingen van het bestemmingsplan.
6.4 Voorwaardelijke verplichting windhinder
  • a. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt enkel verleend indien bij de aanvraag met een windhinderonderzoek een plan wordt overlegd waaruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat.
  • b. Van een aanvaardbaar windklimaat is in ieder geval geen sprake indien uit dit windonderzoek volgt dat er sprake is van windgevaar en/of een slecht windklimaat binnen de activiteitsklasse 'slenteren' als bedoeld in NEN 8100.

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Rapport archeologisch deskundige

In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en/of dieptematen welke genoemd zijn in 7.3.1.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Verbod

n het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 7.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 1,0 m beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlakte groter dan 200 m² beslaan.

7.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden

  • a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook);
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven;
  • e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen.

7.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden

Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of voor werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten.

7.3.4 Vergunning

Vergunning wordt verleend nadat de aanvrager een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overlegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning

  • a. Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:
  • b. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • c. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek;
  • d. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

Artikel 8 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de afvoer en berging van oppervlaktewater, sediment en ijs;
  • b. de waterhuishouding;
  • c. aanleg, beheer en onderhoud en verbetering van de hoofdwatergang;
  • d. het vergroten van de afvoercapaciteit.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter, mits advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het waterbergend vermogen;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, mits positief advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het waterbergend vermogen.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 onder b. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen, positief advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  • d. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijzen indrijven van voorwerpen;
  • e. diepploegen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
8.4.2 Uitzondering

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de watergang of hoofdwatergang betreffen;
  • b. die reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt;
  • c. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende vergunning.
8.4.3 Voorwaarden

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien positief advies wordt ingewonnen bij de waterbeheerder(s) en door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen (onevenredige) afbreuk wordt gedaan aan de belangen van het waterbergend vermogen en de landschappelijke waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de verbeelding worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, entreeportalen, en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt met dien verstande dat de overschrijding voor balkons maximaal 2 meter mag bedragen en voor luifels maximaal 5 meter mag bedragen;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
10.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten
  • a. Voor een bouwwerk, dat krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel middels een verleende vergunning gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan:
    • 1. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen worden aangehouden als ten hoogste toelaatbaar;
  • b. Ingeval van herbouw is lid a. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
10.3 Toegelaten bouwwerken op een afwijkende locatie
  • a. Voor een bestaand bouwwerk dat krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, maar buiten het bouwvlak is geplaatst, geldt dat de bestaande locatie van het bouwwerk mag worden aangehouden als toelaatbaar;
  • b. Herbouw van de onder a. bedoelde bouwwerken mag uitsluitend plaatsvinden op dezelfde locatie;
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
10.4 Hoogteaanduidingen

De maximale toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag - tenzij in hoofdstuk 2 anders is geregeld - ten hoogste bedragen:

a. van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 meter;

b. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn: 2 meter;

c. vlaggenmasten: 6 meter;

d. van schotelantennes: 3 meter;

e. van lichtmasten: 10 meter;

f. van overig straatmeubilair: 4 meter;

g. van geluidwerende voorzieningen: 4 meter;

h. van tuinmeubilair: 2,5 meter;

i. van speelvoorzieningen: 4 meter;

j. van overkappingen: 3 meter;

k. van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 3 meter.

10.5 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bebouwing is uitsluitend ter plaatse van gebouwen (hoofdgebouwen, en bijbehorende bouwwerken) toegestaan, met dien verstande dat de bouwregels ten aanzien van de maximaal te bebouwen oppervlakte van het perceel van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Voorwaardelijke verplichting

  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van het gebruik van gebouwen of gronden – al dan niet gecombineerd - wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in vigerende beleidsregels met betrekking tot het parkeren en fietsparkeren en deze in stand wordt gehouden.
  • b. Een omgevingsvergunning voor een nieuw bouwwerk, verandering van een bouwwerk, verandering van gebruik van een bouwwerk of van gronden – al dan niet gecombineerd -, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt verleend, mits aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte en deze in stand wordt gehouden.
11.2 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1 in achtneming met de vigerende beleidsregels met betrekking tot het parkeren en fietsparkeren.

11.3 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 11.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
  • b. de woon- en leefsituatie.
11.4 Overig verboden gebruik
  • a. Onder verboden gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo wordt - tenzij in hoofdstuk 2 anders bepaald - in ieder geval verstaan:
    • 1. standplaats voor onderkomens;
    • 2. het opslaan van materialen en voorwerpen;
    • 3. het al dan niet ter verkoop opslaan van ongebruikte en/of gebruikte motorrijtuigen of aanhangers, dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorrijtuigen of aanhangwagens, welke bruikbaar en niet aan hun bestemming onttrokken zijn;
    • 4. het stallen van caravans en boten en daarmee gelijk te stellen voertuigen;
    • 5. het gebruiken als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en materialen;
    • 6. de vestiging van nieuwe bedrijfswoningen;
    • 7. een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
    • 8. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als seksinrichtingen of seksbedrijf;
    • 9. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als automatenhal/speelhal/casino;
    • 10. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als partycentrum, nachtclub, dancing of discotheek;
    • 11. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers, welke primair zijn opgericht voor het dragen van antennes voor reclamedoeleinden;
    • 12. inrichtingen ten behoeve van het verstrekken van verdovende middelen vallende onder de Opiumwet;
    • 13. het oprichten van een vuurwerkverkooppunt binnen een straal van 500 meter van een ander vuurwerkverkooppunt;
  • b. het bepaalde in sub a is niet van toepassing voor zover het betreft het tijdelijk opslaan van materialen en werktuigen, welke nodig zijn voor de realisering of handhaving van de in het plan aangewezen bestemmingen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijking

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. deze regels en toestaan dat het beloop of de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • b. de voorgeschreven minimum en maximum maten inzake hoogte, afstanden, oppervlakten en bebouwingspercentages met niet meer dan 10%, voor zover daarvoor in de regels geen bijzondere afwijkingsregels zijn opgenomen.
12.2 Voorwaarden waaronder kan worden afgeweken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regels van dit plan ten behoeve van de herbouw van hoofdgebouwen buiten de bestaande fundamenten met dien verstande dat:

  • a. de herbouw plaatsvindt binnen hetzelfde bestemmingsvlak;
  • b. de bebouwing gericht is naar de weg, waaraan de bebouwing gelegen is;
  • c. de bebouwing gebouwd wordt in de voorgevelrooilijn, zoals deze geldt voor de omliggende bebouwing;
  • d. voldaan wordt aan het bepaalde uit de Wet geluidhinder.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Lid 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

14.1 Citeertitel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het 'bestemmingsplan Middengebied Florabuurt zuidblok' van de gemeente Capelle aan den IJssel.