Plan: | Bloemhof 2023 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0388.BPBloemhof-vg01 |
Stichting Woondiensten Enkhuizen (opererend onder de naam en hierna te noemen: Welwonen) is voornemens om de sociale woningvoorraad in het noordelijk deel van de Bloemenbuurt te Enkhuizen te vernieuwen. De wijkvernieuwing wordt gefaseerd - in 4 fasen - tot stand gebracht. Fase 1, bestaande uit 16 eengezinswoningen, is eind 2022 opgeleverd. Voor de ontwikkeling van fase 2, 3 en 4 biedt voorliggend bestemmingsplan een actueel planologisch kader, waarbinnen de opgave verder kan worden uitgewerkt. De wijkvernieuwing maakt deel uit van de grotere herstructureringsopgave van Plan Noord.
Zoals aangegeven ziet voorliggend bestemmingsplan (enkel) op fase 2, 3 en 4 van de wijkvernieuwing van de Bloemenbuurt. Fase 1 en overige herstructurering van het Plan Noord, vallen buiten de kaders van voorliggend bestemmingsplan. Een en ander is weergegeven op onderstaand figuur.
Figuur 1.1: Fasering wijkvernieuwing Bloemenbuurt
Het plan staat ook wel bekend onder de naam 'Bloemhof'. Het doel is in totaal 96 woningen te realiseren. De woningen worden gerealiseerd in de sociale huursector en worden in diverse typologieën vormgegeven. De huidige bebouwing binnen het plangebied bestaat uit 74 eengezinswoningen, die als gevolg van veroudering en wateroverlast door hoge grondwaterstanden, geheel aan vernieuwing toe zijn.
De vernieuwing van de bestaande woningen binnen het plangebied vraagt om sloop/nieuwbouw. De mogelijkheden om binnen de bestaande bebouwing te voorzien in de duurzaamheidsopgave waar Welwonen voor staat, zijn te beperkt. Met het slopen en opnieuw opbouwen van de woonbuurt ontstaan kansen, niet alleen ten aanzien van duurzaamheid en klimaatadaptatie, maar ook voor het uitbreiden van de woningvoorraad als reactie op de steeds verder toenemende woningbouwbehoefte en de daaruit volgende krapte op de (sociale) woningmarkt.
De voorgenomen herontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan “Noord / Oude Gouw 2008”. Met voorliggend bestemmingsplan wordt daarom een actueel planologisch kader geboden voor de beoogde wijkvernieuwing. Het concept van de woonbuurt is met zorg vormgegeven, met aandacht voor de leefbaarheid, de menselijke maat, sociale cohesie, duurzaamheid en klimaatadaptie. De nieuwe woonbuurt 'Bloemhof' sluit daarmee aan op de eigentijdse woonbehoeften (en op die van de toekomst).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en toelichting. Voorliggend document bevat de toelichting, waarin de achtergrond van het project, de gemaakte keuzes in het bestemmingsplan en de ruimtelijke en milieutechnische aspecten in relatie tot de ontwikkeling zijn beschouwd.
Het plangebied is gelegen in het noordelijk deel van de wijk Bloemenbuurt te Enkhuizen, en wordt globaal begrensd door:
De globale ligging en begrenzing van het plangebied is weergegeven in onderstaande afbeelding. Voor de exacte duiding van de plangrenzen wordt verwezen naar de verbeelding bij voorliggend bestemmingsplan.
Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied (bron: afbeelding opgemaakt in QGIS)
Van belang om te vermelden is dat de fasering zoals geduid in hoofdstuk 1 Inleiding, in dit bestemmingsplan slechts zijdelings aan bod komt; deze is met name relevant voor de uitvoeringsfase en heeft nauwelijks invloed op de planologische procedure, waar voorliggend bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt. Voor zover daarvan sprake is, wordt het onderscheid in de betreffende paragraaf geduid en de relevantie ervan toegelicht. Tot slot wordt volledigheidshalve opgemerkt dat de inmiddels opgeleverde woningen binnen fase 1 (blauw gearceerd op figuur 1.1), buiten de scope van dit bestemmingsplan vallen.
Het geldende planologische regime binnen het plangebied betreft het bestemmingsplan "Noord / Oude Gouw 2008", vastgesteld door de gemeenteraad van Enkhuizen op 11 april 2008. Daarnaast is door het rijk twee keer een voorbereidingsbesluit vastgesteld met betrekking tot datacenters, waarmee wordt voorkomen dat ontwikkelingen plaatsvinden die de realisatie van datacenters kunnen bemoeilijken. Aangezien de voorbereidingsbesluiten niet relevant zijn voor het bestemmingsplan en het bestemmingsplan op zijn beurt geen invloed op de mogelijke ontwikkeling van grootschalige datacenters, wordt daar niet verder op ingegaan.
Het plangebied kent de volgende bestemmingen:
In aanvulling op het bovenstaande wordt nog stilgestaan bij de aanvullende bestemming in verband met de waterkering (Westfriese Omringdijk). Deze valt op basis van de plankaart behorend bij het huidige bestemmingsplan buiten de grenzen van de wijkvernieuwing van fase 2, 3 en 4. In voorliggend bestemmingsplan is dit - mede op grond van het Barro (zie paragraaf 2.1.3 Barro en Rarro) - anders. Ter bescherming van het doelmatig functionerend houden van de waterkerende functie van de dijk is een beschermingsregeling opgenomen. In paragraaf 5.10 Water, wordt de waterkering en de invloed ervan op het plangebied, nader besproken.
Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Noord / Ouwe Gouw 2008" ter hoogte van plangebied (bron: Uitsnede plankaart ruimtelijkeplannen.nl)
Relatie tot ontwikkeling
Hoewel het plangebied reeds in de huidige situatie de bestemming 'Wonen' (en Verkeer - Verblijfsgebied) kent, bieden de bouwmogelijkheden binnen de vigerende bestemming(en) onvoldoende ruimte voor de realisatie van de gewenste aantallen en typologieën. Omdat de ontwikkeling niet passend is binnen de vigerende bebouwingsmogelijkheden, is sprake van strijd met het bestemmingsplan "Noord / Ouwe Gouw 2008".
In hoofdstuk 2 passeren de voor het plangebied relevante beleidsdocumenten de revue. Hoofdstuk 3 en 4 gaan in op de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en op de gewenste toekomstige situatie, waarbij hoofdstuk 4 tevens ingaat op de stedenbouwkundige visie, verkeer en parkeren en duurzaamheid.
Hoofdstuk 5 bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen. Het uitvoeren van onderzoeken en het maken van analyses van het plangebied is nodig overeenkomstig artikel 3.1.6 Bro.
In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, verbeelding en de regels voor het gebruik en te realiseren bebouwing.
In hoofdstuk 7 wordt de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De resultaten van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden na afronding daarvan toegevoegd aan de betreffende paragraaf. Ook de resultaten uit de omgevingsdialoog worden hierin weergegeven. Na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, wordt middels een Nota van Zienswijzen uiteengezet welke zienswijzen op het plan zijn binnengekomen en wat de gemeentelijke reactie op deze zienswijzen is.
Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
Relatie tot bestemmingsplan
In de NOVI zijn de volgende nationale belangen genoemd die het project raken:
Voor wat betreft de volgende nationale belangen “Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en alle onderdelen van de fysieke leefomgeving”, “Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit”, “Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving”, “Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid “en “Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater” wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van deze toelichting, waar de omgevingsaspecten worden behandeld.
Het realiseren van een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften behelst een zorgvuldige afweging. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, is een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De voorgenomen ontwikkeling dient hieraan getoetst te worden. In de navolgende paragrafen wordt het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid nader behandeld. Aan de hand van het beleid kan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte worden bepaald.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft raakvlakken met diverse nationale belangen. Gelet op de aard en omvang van het project, wordt verder beleid hierover overgelaten aan de decentrale overheden. Het NOVI vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Relatie tot bestemmingsplan
De relevante onderwerpen voor onderhavig project worden behandeld in hoofdstuk 5. Verder dient de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden. De Ladder is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Het doel is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Onderbouwing behoefte
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling omvat een sloop-/ nieuwbouwproject, waarmee per saldo 22 sociale huurwoningen aan de bestaande voorraad worden toegevoegd. Het plan kan daarmee worden getypeerd als nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling te worden aangetoond. Daarbij is zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve behoefte relevant.
In de navolgende paragrafen wordt ingegaan op het geldende woonbeleid vanuit de verschillende bestuurslagen. Hieronder wordt slechts samenvattend ingegaan op de kwalitatieve én kwantitatieve behoefte aan de ontwikkeling. Voor een volledige weergave van het beleid ter zake, wordt verwezen naar (met name) de regionale en gemeentelijk beleidsparagraaf.
Op basis van het regionale beleid is binnen de regio West-Friesland sprake van een woningbouwbehoefte van ca. 16.000 woningen tot 2030. Dat komt neer op ca. 900 woningen per jaar. De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 96 woningen in de gemeente Enkhuizen. Uit de Monitor Plancapaciteit van de provincie Noord-Holland blijkt dat het aantal en type woningen in de Bloemenbuurt is opgenomen onder de 'zachte plancapaiteit'. Dat zijn de plannen waarvoor een besluit in voorbereiding is, dit tegenover de harde plancapaciteit waarvan het besluit onherroepelijk is. Het initiatief maakt daarmee onderdeel uit van de plancapaciteit, zodat gesteld kan worden dat het plan aan de regionale, kwantitatieve behoefte beantwoordt.
Daarnaast blijkt uit de behandeling van het gemeentelijk beleid, dat de ontwikkeling niet alleen in de kwantitatieve behoefte voorziet maar ook op kwalitatief niveau bijdraagt aan de woningbehoefte. De ontwikkeling is in lijn met de voorwaarden die gelden vanuit de Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Afwegingskader wonen Westriesland 2021.
Voor een uitgebreidere onderbouwing van hoe het plan beantwoordt aan de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte wordt - met name - verwezen naar paragraaf 2.3 Regionaal beleid.
Conclusie
Het aspect 'Ladder voor duurzame verstedelijking' voorziet in de actuele behoefte aan woningen in de regio West-Friesland. Tevens past het voorgestelde programma ten aanzien van van woningtypologie, segment en doelgroep aan de het regionale en gemeentelijke woonbeleid, zodat het initiatief niet alleen kwantitatief maar ook in kwalitatieve zin beantwoordt aan de behoeftevraag. Het plan doorstaat daarmee de Laddertoets, zodat de Ladder niet aan de vaststelling van het bestemmingsplan in de weg staat.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die juridisch doorwerken op het niveau van het bestemmingsplan, waardoor het de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperkt, daar waar de nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is per onderwerp aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden. De onderwerpen uit het Barro zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). De verschillende nationale belangen zijn hieronder weergegeven.
Aan de hand van het kaartmateriaal behorende bij het Barro en Rarro kan worden beoordeeld in hoeverre de planlocatie gelegen is binnen of in de nabijheid van een gebied waar nationale belangen een rol spelen. De kaarten zijn digitaal te raadplegen op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl. Uit een toets aan het kaartmateriaal blijkt dat de projectlocatie niet gelegen is binnen een gebied waar nationale belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen restrictief kunnen zijn. Het Barro en Rarro zijn daarmee niet van toepassing op het plangebied of deze specifieke ontwikkeling.
Binnen het plangebied geldt één nationaal belang, te weten die ten aanzien van primaire waterkeringen buiten het kustfundament. Buiten het plangebied, maar in de directe omgeving ervan, is het IJsselmeergebied van belang om te benoemen. Hieronder stilgestaan bij deze belangen en de mate van invloed die zij hebben op voorliggend bestemmingsplan.
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
Primaire waterkeringen buiten het kustfundament dienen in bestemmingsplannen te worden opgenomen. De Westfriese Omringdijk betreft een primaire waterkering (en provinciaal monument). De (beschermingszones van de) waterkering overlappen deels met het huidige plangebied. In de regels bij dit bestemmingsplan, is conform art. 2.3.3 van het Barro een beschermingsregeling opgenomen ten aanzien van de waterkering, bestaande uit enerzijds een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' ter plaatse van de beschermingszones A en B en anderzijds de dubbelbestemming 'Waterstaat -
Waterkering' ter plaatse van de kernzone. Hiermee zijn diens belangen afdoende beschermd en is voldaan aan de verplichting uit het Barro.
IJsselmeergebied
Voor gronden gelegen rondom het IJsselmeergebied gelden beperkingen ten aanzien van landaanwinning en uitbreiding van nieuwe bebouwing, zodat wordt voorkomen dat voldoende ruimte blijft voor de uitbreiding van het IJsselmeergebied. De beperkingen gelden alleen voor zover de gronden gelegen zijn binnen de op kaart 6 bij het Barro aangegeven grenzen. Het plangebied valt daarbuiten. Om die reden gelden de restricties niet op deze locatie en behoort het realiseren van nieuwe bebouwing - ongeacht of deze reeds planologisch was toegestaan - tot de mogelijkheden.
Conclusie
In het plangebied is een dubbelbestemming en gebiedsaanduiding opgenomen met het oog op de belangen van de primaire waterkering. Voor het overige legt het Barro geen restricties op aan de ontwikkeling binnen dit plangebied. Het Barro vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt binnen het bestemmingsplan valt onder de werking Crisis- en herstelwet. Dit is het geval als met een ontwikkeling de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied mogelijk wordt gemaakt. Dit heeft gevolgen voor een eventuele beroepsprocedure. In de beroepsprocedure moeten belanghebbenden op voorhand al hun beroepsgronden uitgewerkt kenbaar maken (dit in tegenstelling tot de mogelijkheid om een pro forma beroep in te stellen en in een later stadium met aanvullingen te komen). Daarnaast wordt de proceduretijd bij de Raad van State aan een maximale doorlooptijd van een half jaar verbonden.
De Omgevingsvisie NH2050 (hierna: de Omgevingsvisie) is vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland op 19 november 2018. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. De Omgevingsvisie richt zich op lange termijn ambities en –doelen, met oog voor kwaliteiten die de provincie langjarig wil koesteren en die proberen in te spelen op veranderingen en transities die tijd nodig hebben. De visie spreekt zich dus uit over het 'waarom' en ten dele over het 'wat'. Onder de hoofdambitie, 'balans tussen economische groei en leefbaarheid', zijn samenhangende ambities geformuleerd. De ambities zijn uitgewerkt in zogenaamde samenhangende bewegingen naar de toekomst. In die bewegingen worden meerdere ontwikkelprincipes gehanteerd. Alle ontwikkelprincipes hangen met elkaar samen.
De Omgevingsvisie laat in algemene zin zien wat de ontwikkelprincipes zijn voor de hele provincie om een hoge leefomgevingskwaliteit te bieden. Deze principes zijn overkoepelend: ze gelden voor de hele provincie. Hierbij komen de thema's gezondheid, veiligheid, klimaatadaptatie en landschap aan bod, alsook een aantal generieke principes voor het gebruik van de fysieke leefomgeving. Daarnaast schetst de provincie vijf samenhangende bewegingen, die laten zien hoe wordt omgegaan met opgaven die op de samenleving afkomen en die de provincie wil faciliteren. Deze bewegingen zijn niet overkoepelend en zijn locatie- of onderwerp specifiek. Het gaat om de onderwerpen: Dynamisch Schiereiland, Metropool in ontwikkeling, Sterke kernen, sterke regio's, Nieuwe energie en Natuurlijk en Vitaal landelijke omgeving.
De ambitie ten aanzien van woningbouw is dat vraag en aanbod van woonlocaties, zowel kwantitatief als kwalitatief, beter met elkaar in overeenstemming zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Daar voldoet het initiatief aan door een bestaande, verouderde woonlocatie binnen de gemeente Enkhuizen volledig te vernieuwen. Duurzaamheid van de totale voorraad is daarbij het uitgangspunt.
De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van maximaal 96 sociale huurwoningen die worden gebouwd conform de huidige wet- en regelgeving op het gebied van duurzaamheid. Zo worden de woningen niet aangesloten op het gas en zal voor elektriciteitsproductie gebruik worden gemaakt van PV-panelen op het dak. Ook wordt een warmtepomp geïnstalleerd. De woningen dienen daarnaast te voldoen aan de wettelijke eisen voor "BENG" (Bijna Energie Neutrale Gebouwen).
De realisatie van dit programma draagt bij aan de ambitie te voorzien in een duurzame en betaalbare woningvoorraad als genoemd in de Omgevingsvisie. Daarbij geldt dat het een sloop-nieuwbouwproject betreft, waarbij met de sloop van 74 bestaande, verouderde woningen per saldo 22 woningen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de ambities en doelstellingen uit de Omgevingsvisie NH2050.
In de Omgevingsverordening NH2020 (hierna ook: de Omgevingsverordening) zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Er wordt gezocht naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.
De belangrijkste ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie, zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland 2020.
De provincie Noord-Holland heeft een interactieve kaart ontworpen, behorend tot de Omgevingsverordening. Het plangebied kent een aantal raakvlakken in deze interactieve kaart, namelijk Bodemsanering, Datacenters uitgesloten, Terreinen binnen de vastgestelde kritische afstand van Natura 2000, Ontgrondingen, Peilbesluit en tot slot Regionale verdringingsreeks IJsselmeergebied. Naast deze loctatiespecifieke onderwerpen gelden ook een aantal onderwerpen die toezien op het specifieke soort ontwikkeling. Dit zijn alle algemene bepalingen die van toepassing zijn op de gronden zoals geduid als Grondgebied Provincie Noord-Holland. Op beide onderdelen in relatie tot het bestemmingsplan wordt hieronder nader ingegaan.
Locatiespecifieke bepalingen
In onderhavige toelichting wordt in paragraaf 5.5 Bodem nader in gegaan op het aspect bodem. Van de ontwikkeling van een datacenter is geen sprake en ontgrondingen vinden evenmin niet plaats. Het bepaalde ten aanzien van kritische afstanden tot Natura 2000-gebieden gaat in op regels ten aanzien van helicopters en andere luchtvaartuigen, waar onderhavig bestemmingsplan niet aan raakt. Het bepaalde ten aanzien van peilbesluiten bevat een opdracht aan het waterschap Hollands Noorderkwartier en is voor dit bestemmingsplan eveneens niet relevant (overigens wordt in paragraaf 5.10 Water nader ingegaan op het wateraspect). De regionale verdringingsreeks tot slot, ziet toe op de situatie van een onmiddellijk of dreigend watertekort en heeft derhalve geen relevantie voor onderhavige ontwikkeling.
De regeling met betrekking tot het peilbesluit betreft een instructieregel aan het waterschapsbestuur, op grond waarvan zij gehouden zijn zorg te dragen voor actuele peilbesluiten voor de oppervlaktewateren binnen een plangebied. Omdat het een instructieregel aan het waterschap betreft, raakt dit niet aan voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast kan worden opgemerkt dat zich binnen of aangrenzend aan de planlocatie geen oppervlaktewaterlichamen bevinden. De bepalingen zoals opgenomen in paragraaf 6.10 van de Omgevingsverordening (thema water), zijn derhalve niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
De wijkvernieuwing vindt plaats in de nabijheid van de Westfriese Omringdijk. De Westfriese Omringdijk betreft een provinciaal monument en is derhalve cultuurhistorisch waardevol. Het plangebied ligt echter niet in het werkingsgebied van dit provinciaal belang. Wel is ter bescherming van de kernkwaliteiten van de Westfriese Omringdijk in 2009 een Beeldkwaliteitsplan vastgesteld. Dit plan onderscheidt naast het werkingsgebied zelf nog twee zones die relevant zijn, namelijk de 'kwaliteitszone' en de 'panoramazone'. De kwaliteitszone kent een breedte van 200 meter, waar het plangebied binnen ligt. Voor de panoramazone is de beleving en het uitzicht vanaf de dijk relevant. In paragraaf 5.9 Archeologie en Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op dit aspect en wordt de relatie ervan tot de ontwikkeling beschreven. Kortheidshalve wordt verwezen naar de betreffende paragraaf.
Soort ontwikkeling
Omdat het plangebied niet in een van de specifieke werkingsgebieden is gelegen, gelden enkel de regels die van toepassing zijn op het gehele grondgebied van de provincie Noord-Holland. Artikel 6.1 van de Omgevingsverordening bepaalt dat paragraaf 6.1.1 van de Omgevingsverordening van toepassing is op nieuwe stedelijke ontwikkelingen voor het gehele provinciale grondgebied. De regels in deze paragraaf zijn onder andere opgesteld met het oog op het actief stimuleren van de regionale afstemming, duurzaam ruimtegebruik en het voorkomen van overprogrammering. Op grond van artikel 6.3 van de Omgevingsverordening kan een ruimtelijk plan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakt schriftelijke afspraken. Voorts geldt dat artikel 6.62 bepaalt dat bij dergelijke nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen oog moet zijn voor klimaatadaptatie. Op dit onderdeel wordt nader ingegaan in paragraaf 4.4 Duurzaamheid
en klimaatadaptatie van voorliggende toelichting. Voor het overige geldt het volgende.
In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daartoe zoekt de provincie aansluiting bij de definitie uit het Besluit ruimtelijke ordening, op basis waarvan een project al dan niet ladderplichtig is (zie paragraaf 2.1.2). Omdat per saldo 22 nieuwe woningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd, kan gesproken worden van een stedelijke ontwikkeling. Of deze ook als 'nieuw' moet worden beschouwd is de vraag; de locatie betreft immers al een woongebied en het huidige bestemmingsplan maximaliseert het aantal te bouwen woningen niet. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, geldt dat een ontwikkeling 'nieuw' is wanneer sprake is van een groter planologisch ruimtebeslag. Het huidige bestemmingsplan legt weliswaar geen beperkingen op aan het aantal te realiseren woningen, maar de bouwmogelijkheden maken het niet mogelijk de gewenste beneden-bovenwoningen en appartementen mogelijk te maken. Zonder de verruiming van de bouwmogelijkheden, zou het aantal te realiseren woningen (in totaal 96, waarvan 22 nieuw) niet mogelijk zijn. Om die reden wordt de ontwikkeling getoetst aan artikel 6.3 van de Omgevingsverordening.
Gelet op de aard van de ontwikkeling kan worden gesproken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de regionale afspraken ten aanzien van woningbouw relevant zijn. Op het regionale woonbeleid wordt ingegaan in paragraaf 2.3 Regionaal beleid van deze toelichting. Kortheidshalve wordt hier vermeld dat de ontwikkeling past binnen de regionale visie ten aanzien van woningbouw en het daarin opgenomen woningbouwprogramma. Op de Monitor Plancapaciteit van de provincie Noord-Holland is voorts te zien dat de wijkvernieuwing Bloemenbuurt is aangemeld en de status 'plan/beslut in voorbereiding' heeft. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2, waarin onder meer wordt ingegaan op het regionale Afwegingskader wonen Westfriesland 2021. Het plan valt onder het aandeel zachte plancapaciteit binnen de regio. Derhalve is voldaan aan de bepaling dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen regionaal moeten zijn afgestemd.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening NH2020 en is daar voor het overige niet mee in strijd.
De Woonagenda van de provincie Noord-Holland is de uitvoeringsagenda van het woonbeleid van de provincie voor de komende vijf jaar. De Woonagenda volgt uit en past binnen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de provinciale Omgevingsvisie NH2050 en het coalitieakkoord ‘Duurzaam doorpakken’. Vanuit het provinciaal én regionaal belang dat de woningmarkt goed functioneert en het wonen optimaal bijdraagt aan het versterken van de kwaliteiten van Noord-Holland, maakt deze agenda de inzet en bijdrage van de provincie daaraan concreet.
De Woonagenda bestaat uit drie delen die samen, binnen de kaders van de Omgevingsvisie, de uitvoeringsagenda voor de komende vijf jaar bevat. In lijn met de ambitie en doelstelling zijn vier ruimtelijke uitgangspunten opgesteld:
De speerpunten voor het woonbeleid 2020-2025 van de provincie Noord-Holland zijn:
De provincie maakt via 'woonakkoorden' afspraken met regio's en gemeenten daarbinnen over woningbouw, programmering en fasering van woningbouwplannen. Uitgangspunt is de juiste balans tussen vraag en aanbod, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er worden maatwerkafspraken gemaakt om tot voldoende, bij de vraag passende woningen te komen en de nieuwbouwopgave zoveel mogelijk klimaatneutraal, klimaatadaptief, natuur- en landschapsinclusief en circulair te kunnen realiseren. De woonakkoorden vervangen daarmee de Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's). Het woonakkoord wordt gesloten tussen de deelnemende partijen, minimaal de gemeenten en de provincie. De provincie stelt het woonakkoord ook vast.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van in totaal 96 duurzame sociale huurwoningen, waarvan per saldo 22 woningen nieuw zijn ten opzichte van de bestaande woningvoorraad. Een dergelijke ontwikkeling beantwoordt aan de alom prangende behoefte aan betaalbare woningen en zorgt daarmee voor meer flexibiliteit in de woningmarkt, enerzijds doordat meer huizen beschikbaar komen en anderzijds doordat hiermee ook de doorstroming op de woningmarkt op gang komt. Daarnaast is oog voor duurzaamheid en klimaatadaptatie. Met een dergelijke ontwikkeling wordt dan ook bijgedragen aan het doel van de provincie en de speerpunten uit de Woonagenda om voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020 - 2025.
De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025.
Het regionale woningbouwbeleid is vastgelegd in de regionale Woonvisie Westfriesland 2017 (hierna: de regionale woonvisie). Hierin is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio’s van Nederland te gaan behoren. Het doel van de regionale woonvisie is om de Westfriese bevolking naar wens en tevredenheid te laten wonen en zoveel mogelijk een breed scala aan woonwensen en woningbehoefte van de inwoners binnen de regio te realiseren. De woonvisie zet daartoe in op de volgende speerpunten:
De ambitie ten aanzien van de bestaande woningvoorraad is om deze betaalbaar, aantrekkelijk en toekomstbestendig te maken en te behouden. Dit is de belangrijkste uitdaging voor alle gemeenten en de andere betrokkenen op de woningmarkt. De gemeenten willen eigenaren en bewoners stimuleren om hun woningen goed te onderhouden en te laten aansluiten bij ontwikkelingen op de woningmarkt, zodat de woningen toekomstbestendig zijn. Bij ingrepen moet rekening gehouden worden met energietransitie en kwaliteit van het openbaar gebied. De Westfriese gemeenten gaan met woningbouwcorporaties om tafel en daarbij zullen prestatieafspraken gemaakt worden. Met de prestatieafspraken wordt een stevige bijdrage geleverd aan de verwezenlijking van de ambities en het beleid op het gebied van wonen. In paragraaf 2.4.2 Woonvisie Enkhuizen 2014 wordt nader ingegaan op de gemeentelijke woonvisie, waarin ook kort stil wordt gestaan bij voornoemde prestatieafspraken.
Het speerpunt voor nieuwbouw heeft de volgende uitgangspunten:
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een sloop-nieuwbouwontwikkeling, waarmee de huidige woningvoorraad in de Bloemenbuurt van Enkhuizen toekomstbestendig wordt gemaakt. Er worden nieuwe woonvormen geïntroduceerd, die ook een andere manier van samenleven met zich meebrengen. De woonvormen zijn bovendien aanvullend; ook grondgebonden eengezinswoningen blijven bestaan, maar dit areaal wordt verrijkt met de mogelijkheid tot het samenwonen aan een hof tussen de beneden-bovenwoningen en samenwonen boven een gemeenschappelijk trappenhuis met uitzicht over/op de dijk. Op die manier wordt een grotere groep woningzoekenden gediend en ontstaan woningtypen die beantwoorden aan de behoeften van een diverse samenleving.
Het plan bestaat verder uit 100% sociale huurwoningen, waarmee de voorraad betaalbaar blijft. Ook is er oog voor duurzaamheid en klimaatadaptatie, zie paragraaf 4.4 Duurzaamheid en klimaatadaptatie. Dit is van belang voor de toekomstbestendigheid, maar draagt ook bij aan een gezonde en prettige leefomgeving.
De voorgenomen ontwikkeling van 96 woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Enkhuizen draagt bij aan de kwaliteit van de woningvoorraad waarbij invulling wordt gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. Daarnaast wordt de vooraad uitgebreid en ontstaan meer diverse woonvormen. Het bestemmingsplan is in lijn met de Regionale Woonvisie Westfriesland 2017.
De uitvoering van de regionale woonvisie vindt plaats via het Woonakkoord 2020-2025 (hierna: het Woonakkoord). In het Woonakkoord staat per speerpunt welk beleid en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. Onderdeel van het Woonakkoord is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader voor wonen. Het afwegingskader vormt de basis voor nieuwe woningbouwplannen en licht deze toe en is vervat in het 'Afwegingskader wonen Westfriesland 2021' (hierna: het afwegingskader).
Met het oog op de groeiende behoefte aan woningen is in 2018 door Atrivé een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek heeft geleid tot nieuwe inzichten, die in het nu geldende woningbouwbeleid zijn verdisconteerd. De belangrijkste conclusie was dat er een grote behoefte aan woningen is en dat de huidige plancapaciteit ontoereikend is. De woningbouwproductie dient daarom versneld uitgebreid te worden en er moet een accent gelegd worden op het prijssegment betaalbare koop. Hiervoor zijn een aantal uitgangspunten benoemd:
Bovenstaande uitgangspunten hebben als basis gediend voor het afwegingskader en voor de aangepaste woningbouwprogrammering.
Afwegingskader wonen Westfriesland
Het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking is in de regio West-Friesland vastgelegd in het Afwegingskader wonen West-Friesland 2021 (AWF 2021). Daarin zijn de minimumvereisten vastgelegd waaraan elk plan moet voldoen (Westfriese basis). Aan de hand van de stappen in deze basis kan worden beoordeeld of een nieuwbouwplan wel of niet kan worden gerealiseerd. Hierin is onder meer van belang dat een plan moet passen in de vastgelegde woningbouwbehoefte. Daarnaast zijn er een aantal vereisten waar minstens voor de helft aan voldaan moet worden (Westfries vooruitdenken).
Van belang is dat de ontwikkeling dient te voldoen aan de minimale vereisten van de Westfriese basis. Daarnaast dient te worden beoordeeld in hoeverre de ontwikkelling rekening houdt met de ambities van het Westfries vooruitdenken. Hieronder wordt op beide onderdelen ingegaan.
De minimumvereisten van de Westfriese basis waaraan elk plan moet voldoen zijn:
Met behulp van de Monitor Plancapaciteit (plancapaciteit.nl) van de provincie Noord-Holland kan de plancapaciteit in beeld worden gebracht. De monitor plancapaciteit heeft als doel actueel in beeld te hebben wat de capaciteit in woningbouwplannen is. Het gaat hierbij om zowel harde (vastgestelde) als zachte woningbouwplannen (incl. potentiele locaties voor woningbouw). Figuur 2.1 toont de Bloemenbuurt en maakt duidelijk dat ter plaatse een besluit/plan in voorbereiding is.
Figuur 2.1: Uitsnede Monitor Plancapaciteit Noord-Holland (bron: plancapaciteit.nl/kaart)
Daarnaast is te zien is dat 112 nieuwbouwwoningen zijn aangemeld als onderdeel van dat besluit in voorbereiding. Tevens is een vermelding gedaan van het aantal te slopen woningen, namelijk 94. Het plan Bloemhof 2023 voorziet in 76 appartementen en beneden-bovenwoningen, en in 20 grondgebonden woningen. De overige 16 grondgebonden woningen die zijn aangemeld, komen toe aan de inmiddels gerealiseerde fase 1. De ontwikkeling waar voorliggend bestemmingsplan in voorziet, is daarmee onderdeel van de zachte plancapaciteit in de regio.
Enkhuizen betreft een van de krachtige kernen binnen de regio. Het plan voldoet derhalve aan dit vereiste.
De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied.
Dit onderdeel is niet van toepassing omdat het vorige minimumvereiste positief beoordeeld is.
Voor de ambities voor het Westfriese vooruitdenken, geldt het volgende:
De ontwikkelling gaat uit van 100% sociale woningbouw. Het plan past daarmee binnen deze ambitie.
Omdat het aandeel sociaal in dit plan 100% is, is geen ruimte voor woningen in de vrije huursector voor middeninkomens. Omdat het streven voor de verdeling van woningcategorieën 20% sociaal, 40% middelduur en 40% duur is, leidt een 100% sociaal plan er wel toe dat mogelijk elders binnen de gemeente een plan kan worden ontwikkeld waarin het aandeel sociaal lager ligt, zodat aldaar meer ruimte kan worden geboden aan middeldure (en dure) woningen. Het plan levert daarmee indirect een bijdrage aan deze ambitie, maar voldoet er op zichzelf beschouwd niet aan.
Onderdeel van dit plan is de realisatie van 48 gelijkvloerse appartementen en 28 beneden-bovenwoningen. De benedenwoningen zijn eveneens gelijkvloers. Omdat de gelijkvloerse woningen ook rollatorbestendig worden gemaakt, leveren de woningen een stevige bijdrage aan de ambitie langer zelfstandig wonen te stimuleren.
Met het plan is sprake van herstructurering binnen een bestaande woonwijk. De huidige woningen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats worden nieuwe woningen gebouwd. De nieuwe woningen worden duurzaam en gasloos gebouwd met de ambitie om op planniveau energieneutraliteit te bereiken. Leidend hierbij is het Bouwbesluit waarin de energie prestatienormen voor nieuwbouwwoningen de komende jaren steeds scherper worden.
Vanaf 1 januari 2021 moeten de vergunningaanvragen voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze nieuwe bouwregels stellen eisen aan de maximale energiebehoefte, het fossiele energiegebruik en aan de opwek van hernieuwbare energie van gebouwen. Dit betekent dat bij nieuwe woningen en gebouwen niet alleen rekening moet worden gehouden met een goede isolatie van de gebouwschil en energiezuinige installaties, maar ook met de toepassing van duurzame energie. De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van drie individueel te behalen eisen:
De herstructurering biedt een kans om op een duurzame manier om te gaan met het hemelwater. In het plan worden hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld en afgevoerd. Vooralsnog wordt aangenomen dat het hemelwater vertraagd wordt afgevoerd naar het riool (via bijvoorbeeld groene daken, regentonnen en/of infiltratiekratten in het terrein). Door ook eventueel extra oppervlaktewater te creëren (in de vorm van bijvoorbeeld een wadi of het verbreden van watergangen daar waar ze onder hetzelfde peilgebied vallen) worden geen problemen verwacht voor de benodigde waterberging. Met een eventuele afkoppeling van het verhard oppervlak is er, ten opzichte van de huidige situatie, sprake van een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.
Onderdeel van de nadere uitwerking van het ontwerp openbare ruimte alsook bijvoorbeeld het ontwerp voor de inrichting van de binnentuin in fase 2, betreft het groenplan. De uitwerking hiervan vindt o.a. plaats aan de hand van het kader zoals vastgesteld in het Omgevingsprogramma Bomen.
De aantrekkelijke woonomgeving is de meest genoemde vestigingsfactor onder nieuwkomers van buiten de regio. Dit hangt enerzijds samen met de woonvormen binnen een gebied en anderzijds met de waarborgen voor een prettige en gezonde leefomgeving, waarbij met name de groenbeleving een belangrijke bijdrage kan leveren.
Het plan voorziet in meerdere typen woningen: eengezinswoningen, appartementen en beneden-bovenwoningen. De omgeving zelf kenmerkt zich door de herkenbare identiteit van de Bloemenbuurt. Het groen is nooit ver weg. De buurt wordt namelijk omzoomd door groen, met name aan de noordzijde goeddeels gekoppeld aan de beeldbepalende westfriese omringdijk. Uitgangspunt voor de verdere uitwerking van het groenplan/beplantingsplan voor de openbare ruimte, is het in 2021 vastgestelde Omgevingsprogramma Bomen. Hierin is onder meer bepaald dat het percentage 'kroonbedekking' (de mate waarin het groen van bomen het plangebied bedekt) 15% bedraagt, waarbij wordt uitgegaan van bomen op eindbeeld. Ook andere groentoepassingen, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen in het groen, dragen bij aan de aantrekkingskracht van de regio als geheel (en de Bloemenbuurt in het bijzonder).
Voet- en fietspaden in de dijkzone maken het tot belangrijk recreatief uitloopgebied voor bewoners. In de noordwesthoek van het plangebied, ook tegen de dijk, bevindt zich een grote(re) open ruimte waarin een speeltuin is gerealiseerd (Tulpenplein). De beoogde ontwikkeling op deze plek kan daarmee uitvoering geven aan deze beleidsambitie.
Aan alle minimumvereisten van de Westfriese basis wordt voldaan. Daarnaast wordt met betrekking tot het Westfries vooruitdenken voldaan aan vijf van de acht ambities. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking en de vereisten zoals is vastgelegd in het AWF 2021.
De Stadsvisie Enkhuizen 2030 is op 2 december 2009 vastgesteld door de gemeenteraad. Centraal in deze stadsvisie staat de identiteit van Enkhuizen in 2030: Gastvrije haven en historische glorie. De gemeente wil dat de stad in 2030 een moderne uitstraling heeft met een zichtbaar rijke geschiedenis als waterstad. Een functionele en overzichtelijke stad, door slimme zonering van gerichte gebieden voor toerisme, wonen en werken. De gemeente kijkt vanuit verschillende thema's naar 2030: sociaal, economisch, wonen en bouwen, toerisme en infrastructuur en mobiliteit.
De gemeente geeft in het thema wonen en bouwen aan dat ze van Enkhuizen een gewilde woonplaats wil maken door de combinatie van kleinschaligheid en levendigheid. Er wordt rekening gehouden met krimp van de bevolking, maar ook met groei.
De gemeente heeft vierendertig richtinggevende uitspraken gedaan, waarvan voor deze ruimtelijke onderbouwing drie relevante uitspraken op het gebied van wonen en bouwen en één relevante uitspraak op het gebied van sociaal perspectief:
Structuurvisie Enkhuizen 2020
Onderdeel van de Stadsvisie Enkhuizen 2030 is de structuurvisie Enkhuizen 2020. De Structuurvisie beperkt zich tot het ruimtelijke beleid en heeft de opzet van een beleidsplan. De eerdergenoemde thema's met richtinggevende uitspraken worden verder uitgewerkt in de structuurvisie.
In de buitenstad is de woonfunctie primair. In deze woongebieden is het aandeel huurwoningen groter dan de binnenstad. Het bestemmen van Plan Noord tot duurdere koopwoningen kan eerst als blijkt dat er voldoende sociale huurwoningen in Enkhuizen aanwezig zijn, en blijven. Het beleid is hier gericht op bouwen voor doelgroepen (senioren, starters; architectonische vernieuwing).
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de visie van het aanpakken van het verouderde woningaanbod, zodat er meer balans kan worden aangebracht tussen het koop- en (sociale)huuraanbod in Enkhuizen. De Bloemenbuurt maakt deel uit van Plan Noord, de eerste naoorlogse uitbreiding van Enkhuizen. De behoefte aan een toekomstbestendige woningvoorraad vraagt om vervanging van een deel van de kwalitatief slechte woningen in de wijk, naast renovatie- en groot onderhoudsmaatregelen. Uit gegevens van het CBS (2017) blijkt ook dat het aandeel eenpersoonshuishoudens in Enkhuizen Noord boven het landelijk gemiddelde ligt. Gemiddeld genomen ontstaat er bij corporaties een overschot aan eengezinswoningen en een tekort aan 'kleinere' wooneenheden.
De voorgenomen ontwikkeling anticipeert op deze demografische ontwikkeling en realiseert 48 gelijkvloerse appartementen en 28 beneden-bovenwoningen. Dat de behoefte gewijzigd is, betekent echter niet dat in het geheel geen behoefte meer is aan eengezinswoningen. Om die reden voorziet het plan ook in een aandeel van eengezinswoningen. Daarmee ontstaat een gemengd woonprogramma met een gemêleerde samenleving, hetgeen ook een impuls geeft aan de sociale cohesie in het gebied.
De herstructurering van de Bloemenbuurt is in lijn met de Stadsvisie Enkhuizen. Het voorgenomen plan kan uitvoering bieden aan deze Stadsvisie.
Op 2 april 2013 heeft de gemeenteraad van Enkhuizen het college van Burgemeester en Wethouders de opdracht gegeven een herziening van het lokaal woonbeleid voor te bereiden. Op 6 maart 2014 is de Woonvisie Enkhuizen 2014 Balans in de stad: “Samen zorgen voor kwaliteit” (hierna: de woonvsie) vastgesteld door de gemeenteraad.
De thema's waar in de woonvisie aandacht aan wordt besteed, zijn:
Bij aanpassingen aan de bestaande vooraad ligt de focus op het verduurzamen ervan. Verduurzamen is voor de gemeente niet alleen het vergroten van de energetische kwaliteit van het woningen, maar ook het beter geschikt maken van woningen voor senioren.
Gezien de ontwikkeling op de langere termijn is het volgens de gemeente ook essentieel om verstandig om te gaan met wat men wenst toe te voegen, passend bij de doelstellingen. Daar gaat thema B over. Het faciliteren van de vraag op de markt vraagt daarom om flexibiliteit in bestemmingsplannen. Ook het doorlichten van regelgeving is gewenst; welke regelgeving is noodzakelijk en waar is ruimte voor deregulering. Op die manier is snelheid mogelijk: aansluiten bij de vraag die aanwezig is op de woningmarkt in Enkhuizen.
Specifiek voor het voorliggende plan staat daarnaast het volgende in de Woonvisie: “In Plan Noord staan veel huurwoningen. In deze wijk ligt de prioriteit van Welwonen om te investeren in de kwaliteit van de woningen in deze buurt. Bovendien hebben deze woningen ook potentie om geschikt te worden gemaakt voor senioren. We maken afspraken met Welwonen over hun inzet voor de buurt in Plan Noord.” De prestatieafspraken zien toe op het aantal te realiseren sociale huurwoningen, een betere aansluiting van de woonvormen op de woonbehoeft, de kwaliteit van de woningen en de betaalbaarheid ervan. De wijkvernieuwing van de Bloemenbuurt maakt integraal onderdeel uit van deze prestatieafspraken. Hiermee levert Welwonen een stevige bijdrage aan het verwezenlijking van het gemeentelijk woonbeleid.
Daarnaast is het voorgenomen plan een wijziging van het bestemmingsplan om zo de sloop/nieuwbouw van de Bloemenbuurt mogelijk te maken. Voor de planregeling is gekozen voor een flexibele opzet, waarbij stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn meegegeven maar het bestemmingsplan (lees: de bouwvlakken op de verbeelding) niet als krimpfolie over het bouwplan zijn gelegd. Dit past bij de visie van de gemeente om flexibiliteit te willen faciliteren in bestemmingsplannen. Ook ten aanzien van de aanpassingsopsgave van de bestaande voorraad draagt het plan bij aan de gemeentelijke ambities: in dit geval maakt sloop/nieuwbouw het mogelijk een groot deel van de Bloemenbuurt toekomstgericht en duurzaam in te richten. Er worden nieuwe woonvormen aan het gebied toegevoegd en op 20 van de 96 woningen na, kan worden gesteld dat ook geschikt zijn voor ouderen (rollatorbestendig) en het daarom mogelijk maken langer zelfstandig in de eigen woning te blijven.
Het plan voldoet aan de uitgangspunten van het gemeentelijke woonbeleid. De gekozen planvorm en woningtypologieën alsmede de verduurzaming van de wijk, dragen bij aan de verwezenlijking van de gemeentelijke ambities op het thema wonen.
In de beleidsnota, die op 15 mei 2013 is vastgesteld, is beschreven hoe wordt omgegaan met (mogelijke) waardevolle archeologische en cultuurhistorische waarden binnen de gemeentegrenzen. De doelstelling van de "Archeologische Beleidsnota" is het archeologische erfgoed waar nodig te beschermen als bron van het gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wettenschappelijke studie zonder meer maatschappelijke lasten in het leven te roepen dan strikt noodzakelijk. De uitgangspunten zijn:
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Archeologie Westfriesland een archeologische quickscan uitgevoerd. In paragraaf 5.9 Archeologie en Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op dit aspect. Vooropgesteld wordt dat het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten uit de Archeologische Beleidsnota.
Dit onderwerp wordt nader besproken in 5.9 Archeologie en Cultuurhistorie. Het plan voldoet aan de uitgangspunten. Archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan, mogelijk aanwezige waarden worden in dit plan afdoende beschermd.
De Welstandsnota is door de gemeenteraad van de gemeente Enkhuizen vastgesteld op 1 oktober 2013. Als vertegenwoordiger van het algemeen belang regisseert de gemeente het uiterlijk aanzien van de stad. Het gemeentebestuur van Enkhuizen geeft met deze welstandsnota inhoud aan de aspecten die een rol spelen bij de welstandsbeoordeling en richting aan de kaders waarbinnen die beoordeling zich afspeelt. Hierdoor is er voor burgers (bijvoorbeeld opdrachtgevers, of architecten) openheid en duidelijkheid rondom de welstandsbeoordeling. Daarbij is de welstandsnota een sturend en stimulerend hulpmiddel voor een optimale beleving van de leefomgeving van Enkhuizen.
Het plangebied is gelegen binnen het welstadsgebied 'Enkhuizen Noord'. Hier geldt een regulier welstandsregime, wat betekent dat de basiskwaliteit van het gebied moet worden gehandhaafd.
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Deze is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd. Hierbij is rekening gehouden met de criteria zoals deze in de Welstandsnota zijn opgenomen. De woningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt zullen hieraan moeten voldoen. Met het stedenbouwkundig plan als basis is vervolgens een architectenselectie gehouden waarbij KAW als winnaar uit de bus is gekomen. De winnende voorstellen die KAW op basis van de uitvraag heeft gedaan, zijn eveneens opgenomen in het stedenbouwkundig plan. De toetsing aan de Welstandsnota Enkhuizen 2013 vindt uiteindelijk plaats in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.
Met het opstellen van het stedenbouwkundig plan is de Welstandsnota in acht genomen. De uiteindelijke welstandsbeoordeling vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'. Omdat het stedenbouwkundig plan de basis biedt voor de nadere uitwerking van het bouwplan, worden hierin geen knelpunten verwacht.
Het verkeersplan Enkhuizen uit 2005 heeft een actualisatie gekregen waarin het beleid op een aantal punten is aangepast. Er zijn verkeerskundige aspecten die vragen om een koerswijziging en daarnaast zijn er ook trends die in 2005 nog niet waren voorzien maar die wel vragen om aanpassingen in het beleid. Een voorbeeld hiervan is de elektrische auto. Voor het overige is het bestaande beleid op veel gebieden nog steeds actueel.
Belangrijkste wijziging is de beschreven hoofddoelstelling en subdoelstellingen. De nieuwe hoofddoelstelling is: Het bevorderen van een vlotte en veilige afwikkeling van het verkeer dat noodzakelijk is voor de economische vitaliteit en leefbaarheid van Enkhuizen, waarbij de hinder zoveel mogelijk wordt beperkt, duurzame verplaatsingen worden gestimuleerd en het historische karakter wordt gerespecteerd. Naast deze hoofddoelstelling zijn er nog afzonderlijke subdoelstellingen geformuleerd op het gebied van:
Met de beoogde ontwikkeling wordt voorzien in de herstructurering van het noordelijk deel van de bestaande Bloemenbuurt. Het gebied wordt opnieuw ingericht en opgewaardeerd. De ontsluiting van het plangebied blijft grotendeels gelijk aan de huidige situatie, maar er wordt wel voorzien in een nieuwe oost-west ontsluiting die de Begoniastraat met de Violenstraat verbindt, zie figuur 2.2.
Een nieuwe oost-west ontsluiting in het verlengde van het Tulpenplein markeert de overgang tussen de jaren '50 verkaveling en de bijzondere 'groene' zone langs de dijk. Verkeerskundig vervangt de nieuwe oost-west verbinding een deel van de huidige Asterstraat. Hierdoor kan een deel van de Asterstraat autovrij worden gemaakt, het bestaande éénrichtingsregime blijft daarbij wel gehandhaafd. De Asterstraat wordt vervolgens - ter hoogte van de noordgrens van het plangebied - iets verlegd. Deze straat wordt deels afgesloten voor doorgaand autoverkeer. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Planbeschrijving.
De overig omliggende (hoofd)ontsluitingswegen blijven gehandhaafd en worden ook niet aangepast. Zoals ook uit paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren zal blijken, neemt de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling bovendien niet of nauwelijks toe.
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, heeft geen nadelige invloed op de verkeersveiligheid. Qua bereikbaarheid wordt het plangebied beter ontsloten door de toevoeging van de nieuwe oost-westontsluiting. Verder geldt dat de aanpassingen het historisch karakter van de wijk beter inzichtelijk maken door de overgang te markeren.
De verkeerssituatie wijzigt niet ten opzichte van het huidige gebruik. De ontwikkelig is in lijn met het gemeentelijk Verkeersplan 2017 - 2025 van Enkhuizen.
De gemeente Enkhuizen heeft parkeerbeleid opgesteld in de vorm van een beleidsnotitie "Parkeernormen en parkeerfonds, gemeente Enkhuizen 2014". In het verlengde van het parkeerbeleid worden momenteel in de praktijk de CROW-kencijfers ook voor de andere gebieden toegepast. Het bestemmingsplan "Parapluplan Enkhuizen" legt deze cijfers en daarmee de dagelijkse praktijk vast.
Binnen de systematiek van de CROW wordt een categorie-indeling gemaakt. Enkhuizen is een kleine stad en is te typeren als ‘matig stedelijk’. Per categorie is een bandbreedte opgenomen met minimale en maximale parkeercijfers per categorie. In Enkhuizen wordt het gemiddelde van de minimale en maximale cijfers toegepast.
In dit bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de parkeernormen. Hiertoe wordt verwezen naar artikel 12.1 Parkeren van de planregels. Door de regeling op te nemen in het bestemmingsplan, is gewaarborgd dat het bouwplan ten tijde van de aanvraag concreet kan worden getoetst aan de op dat moment geldende normen.
Voorts geldt voor dit plan het volgende. In tegenstelling tot de beleidslijn zoals verwoord in de beleidsnotitie, wordt er in dit plan voor gekozen de hogere zijde van de bandbreedte op te zoeken in plaats van uit te gaan van het gemiddelde. Aanleiding hiertoe vormt de hoge parkeerdruk die op dit moment ervaren wordt in de wijk. Voor een nadere uiteenzetting van dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.3 Verkeer en parkeren.
Het plan houdt rekening met het gemeentelijk parkeerbeleid. Daarnaast is in de planregels een bepaling opgenomen waarmee de gemeente een juridische regeling in handen heeft om de nader uit te werken aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen', te kunnen toetsen. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan het geldende beleid hieromtrent.
De gronden maken deel uit van de wijk Noord, gebouwd in de periode tussen 1954 - 1967. Noord is, samen met de wijk Oude Gouw, de eerste woonwijk van Enkhuizen die buiten de binnenstadsgordel werd gebouwd. Deze noordelijke buurten van Enkhuizen zijn opgezet in een vrij regelmatig verkavelingspatroon, waarbij aangesloten is op de IJsselmeerdijk en op het oorspronkellijke netwerk van sloten en vaarten. De wijk Noord is net achter de Oosterdijk opgezet als 'stedelijk tuindorp'. De Oosterdijk maakt onderdeel uit an de Westfriese Omringdijk, aangewezen als provinciaal monument met hoge historische waarde.
De wijk Noord, met in totaal ca. 740 woningen, kent een noord-zuid gerichte verkaveling van gesloten en half gesloten diepe bouwblokken met eengezinswonen, allen georiënteerd op de straat. De wijk Noord staat inmiddels ook wel bekend als de Bloemenbuurt. Voorliggend bestemmingsplan ziet toe op een deel van de Bloemenbuurt, en wel het deel gelegen langs de Asterstraat, direct ten zuiden van de dijk.
In de huidige situatie betreft het plangebied een woonbuurt met uitsluitend sociale huurwoningen. In totaal gaat het om 74 eengezinswoningen.
Het plangebied bevindt zich ten noorden van het centrum van Enkhuizen, dat op grofweg 1 kilometer afstand gelegen is. Direct aangrenzend aan het plangebied ligt de Oosterdijk, met ten noorden daarvan de sportvereniging Enkhuizen.
De bestaande woningen zijn verouderd en weinig duurzaam. Daarnaast zijn de gevolgen van wateroverlast door hoge grondwaterstanden merkbaar. Om een toekomstbestendige buurt te creëren, zijn de woningen aan vernieuwing toe.
Figuur 3.1 toont een overzichtsbeeld van de bestaande situatie, inclusief de fasering. De figuren 3.2, 3.3 en 3.4 tonen de huidige uitstraling van de bestaande woningen in het plangebied.
Figuur 3.1: Luchtfoto ontwikkelgebied (bron: afbeelding opgemaakt in QGIS)
Figuur 3.2: Bestaande situatie - impressie woningen fase 2 (bron: uitsnede rapportage locatiebezoek ecoloog)
Figuur 3.3: Bestaande situatie - impressie woningen fase 3 (bron: uitsnede rapportage locatiebezoek ecoloog)
Figuur 3.4: Bestaande situatie - impressie woningen fase 4 (bron: uitsnede rapportage locatiebezoek ecoloog)
In dit hoofdstuk wordt het plan uiteengezet en beschreven aan de hand van een aantal aspecten. De stedenbouwkundige opzet geeft de indeling van het plan en de inpassing in de omgeving aan. De beeldkwaliteitsaspecten worden beschreven. Het programma geeft de woningtypologie weer. De ontsluiting en het parkeren worden behandeld. Tot slot worden de duurzaamheidsaspecten beschreven.
Ten behoeve van de ontwikkeling is door Sacon een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in bijlage 1 bij voorliggend bestemmingsplan. Op basis van het definitieve stedenbouwkundig plan zijn 3 gerenommeerde architectenbureau's uitgenodigd om een architectonisch uitwerkingsplan te presenteren binnen de geformuleerde ambitie en binnen de geformuleerde randvoorwaarden. Hieruit is KAW als winnaar uit de bus gekomen.
Het winnende schetsontwerp (n.a.v. de gehouden prijsvraag) van KAW heeft Sacon verwerkt in het stedenbouwkundig plan. Tussen de opzet van het stedenbouwkundig plan en de sfeerimpressies van KAW kunnen wel kleine discrepanties zitten. De impressies zoals hieronder weergegeven, zijn daarin leidend maar blijven impressies; de definitieve uitwerking vindt plaats in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' en het daartoe benodigde definitief ontwerp.
Stedenbouwkundige opzet
Het stedenbouwkundig plan voorziet in sloop/nieuwbouw van het noordelijk deel van de Bloemenbuurt. De hoofdopzet van de nieuwbouw sluit sterk aan bij de huidige situatie waarbij met name in de noordrand ruimte is gecreëerd voor appartementen. Daarnaast wordt voorzien in beneden-bovenwoningen en grondgebonden woningen, één en ander conform onderstaande globale situatietekening.
Figuur 4.1 Stedenbouwkundige opzet nieuwbouw fasen 2, 3 en 4 (bron: KAW Architecten)
De bestaande oost-west verbinding wordt verlegd, min of meer in het verlengde van het Tulpenplein. Hierdoor kan een deel van de huidige Asterstraat vervallen en onderdeel worden van een landschappelijke zone langs de dijk, die ook autovrij wordt.
Figuur 4.2 Nieuwe oost-westverbinding (bron: Stedenbouwkundig plan Sacon)
Het parkeren wordt grotendeels opgelost door langs de nieuwe oost-west verbinding haakse parkeerplaatsen te maken. Deze voorzien voor het grootste deel in de parkeerbehoefte vanuit de aanliggende appartementen, die als alzijdige blokken vrij in een groene ruimte staan.
Ten zuiden van de nieuwe oost-west verbinding worden woningen gerealiseerd binnen de karakteristieke bouwenvelop van twee woonlagen met langskap. Dit geldt ook voor de appartementen tussen Asterstraat en Begoniastraat, die daarom het karakter van boven-benedenwoningen krijgen. Ze zijn zo gesitueerd dat de gevelrooilijnen aansluiten op de bebouwing in de woonstraten. Op de kop van deze boven-benedenwoningen wordt de bebouwing afgesloten met een compact appartementsgebouwtje waardoor er een hofje ontstaat. Met deze opzet krijgt men vanuit de woonstraten zicht op de groene dijk en de nieuwe parkzone.
Woonmilieus
Het plan biedt verschillende woonmilieus. De woonstraten zijn traditioneel en vertrouwd met eengezinswoningen met een voor- en achtertuin, heel geschikt voor gezinnen. De boven- en benedenwoningen liggen rondom een hofje, hier ontstaat een collectieve woonvorm waar mensen een gezamenlijke buitenruimte delen. Dit is bij uitstek geschikt voor mensen die niet zo anoniem en graag wat meer beschermd wonen. De woongebouwen in de landschappelijke zone langs de dijk is een plek waar men vrij woont met ruim uitzicht en veel groen.
Beeldkwaliteit en architectuur
Een groot deel van de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd en dat is de reden dat in de architectuur aangesloten wordt op het bestaande beeld. Dat betekent onder meer het gebruik van baksteen. In de bestaande bebouwing zitten soms verbijzonderingen in metselwerkpatronen in de borstweringen, deze komen in de nieuwbouw terug. Met betonnen waterslagen, banden en rollagen wordt een horizontale geleding gebracht in de boven- en benedenwoningen en de appartementen.
Figuur 4.3 Sfeerimpressie totaalplan, bezien vanuit noordzijde plangrens (bron: KAW Architecten)
Groen
De functie van de dijkzone als buurtpark wordt versterkt. Tussen de appartementengebouwen, op de koppen van de Violen-, Goudsbloem en de Begoniastraat worden openbare groengebieden toegevoegd aan de wijk. Het nieuwe openbaar groen in de groen/dijkzone wordt parkachtig ingericht, passend bij het oorspronkelijke karakter van de wijk met gras, bomen, (bloem)heesters en (heester)groepen. Omdat ter plaatse geen autoverkeer meer plaatsvindt als gevolg van de aanpassing van de Asterstraat en nieuwe oost-westverbinding, ontstaan relatief veilige verbindingen met de dijkzone en de daar aanwezige voetpaden.
Figuur 4.4 Sfeerimpressie groene dijkzone (bron: KAW Architecten)
Bij de uitwerking wordt er naar gestreefd om speel- en ontmoetingsplekken zoveel mogelijk te integreren in het terreinontwerp. Voor de nadere uitwerking van de openbare ruimte is de Leidraad Inrichting Openbare Ruimte (LIOR) leidend. Daarnaast is het Omgevingsprogramma Bomen relevant. Deze uitvoeringsaspecten komen nader tot uiting in de nader uit te werken aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.
De voorgenomen ontwikkeling betreft het vervangen van de bestaande 74 woningen door in totaal 96 nieuwe woningen. Per saldo voegt de ontwikkeling daarom 22 woningen toe aan de bestaande woningbouwvoorraad. Het programma, zowel ten aanzien van de sloop als ten aanzien van de nieuwbouw, is hieronder per fase weergegeven.
tabel 4.1 Programmering
Hierboven weergegeven programma vormt uitgangspunt voor voorliggend bestemmingsplan en de onderliggende onderzoeken. Hieronder is een nadere toelichting opgenomen op de diverse woningtypologieën in dit plan.
Grondgebonden woningen
De 20 nieuwe grondgebonden woningen sluiten aan bij het karakteristieke van de huidige buurt. Deze nieuwe woningen hebben een eenvoudig zadeldak en ook de architectuur is relatief sober, maar wel eigentijds.
De koppen van de rijwoningen tegenover de appartementengebouwen dienen op de nieuwe weg te worden georiënteerd. Door deze koppen vormgevend te verbijzonderen worden de bouwstroken zichtbaar beëindigd. Voor ogen staat een wegbegeleidende identiteit waarin de zijdelingse erfscheidingen zorgvuldig worden mee-ontworpen in het straatbeeld.
Beneden-bovenwoningen
De 28 woningen bevinden zich op de kop van de Asterstraat en de Begoniastraat en omvatten voornamelijk 2- en/of 3-kamer appartementen. Qua vormgeving zijn de bouwblokken familie van - en sluiten zij aan op - de grondgebonden woningen. Ook hier is sprake van twee lagen met een zadeldak in de lengterichting van de straat. Omdat deze z.g. boven-benedenwoningen iets door de oost-westlijn schuiven, ontstaat er aanleiding voor een beeldkwalitatief moment of architectonische verbijzondering in de (zicht)lijn vanaf het Tulpenplein. Vormgevend is deze verbijzondering verwant aan de koppen van de grondgebonden woningen.
Tezamen vormen ze een zichtbare begeleiding van de nieuwe oostwest verbinding. De benedenwoningen hebben de voordeur aan de straatzijde en een (aangebouwde) berging. De voortuinzone wordt voorzien van een uniforme haag of randbeplanting. De overige inrichting van deze zone is collectief of individueel. Het bouwblok wordt bij voorkeur als herkenbaar complex ('hof') uitgewerkt.
Woningen op de verdieping worden door middel van een galerij aan de achterzijde ontsloten. Bergingen voor de bovenwoningen zijn geclusterd op het terrein gesitueerd en dienen zorgvuldig in samenhang met de woningen te worden ontworpen. Op deze manier ontstaat er min of meer een omsloten binnenterrein, die als gemeenschappelijke tuin wordt ingericht. Benedenwoningen hebben een terras of stoep aan deze binnentuin.
Appartementen
De appartementengebouwen met voornamelijk 3 kamerappartementen liggen als bijzondere gebouwen in de groen/dijkzone. De bijzonderheid is vooral ook de gebouwvorm, die smaller wordt aan de kant van de dijk en daar tegelijkertijd in hoogte oploopt. De maximale bouwhoogte aan de dijkzijde omvat 5 bouwlagen. De gebouwen liggen autonoom in het groen waarbij met name de overgang in bouwhoogte zorgt voor een eveneens goede hechting aan de buurt.
De appartementen worden vanaf een representatief binnenterrein aan de nieuwe oost-west verbinding ontsloten. Aan de buitenzijde loopt het openbaar groen zo ver mogelijk door tot aan het gebouw. Dit houdt in dat appartementen op de begane grond (ook) geen tuin hebben aan deze zijde, maar een terras dat als buitenruimte is vormgegeven als 'gebouwd' onderdeel van het gebouw.
De appartementengebouwen zijn alzijdig georiënteerd. Appartementen op de hoeken/uiteinden van het gebouw hebben daarom (tevens) een woonoriëntatie op de weg of op het fiets-/voetpad. Hoofdoriëntatie van de woningen is oost-west voor een optimale zon- en lichtinval. Zicht op de dijk/groenzone is een belangrijk (ontwerp)thema bij de verdere planuitwerking.
Bergingen zijn onderdeel van het hoofdvolume.
Voor de herontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Voorheen was dit in de gemeentelijke bouwverordening verdisconteerd, echter zijn met een wijziging van de Woningwet in 2014, stedenbouwkundige randvoorwaarden uit deze verordeningen komen te vervallen. Dit geldt onder andere voor de grondslag voor toetsing aan gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat behoefte bestaat aan een (actueel) toetsingskader waar aanvragen om omgevingsvergunningen aan kunnen worden getoetst en waarmee kan worden geborgd dat met een ruimtelijke ontwikkeling, tevens wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
De parkeereis op basis van het voorgestelde programma, is gebaseerd op het gemeentelijk parkeerbeleid. Dit beleid is opgenomen in de nota 'Parkeernormen en parkeerfonds 2014' en geeft toepassing aan de geldende CROW-normen. In de beleidsnotitie wordt gerefereerd aan de CROW-publicatie 317. Deze publicatie is inmiddels verouderd en vervangen door publicatieversie 381. De berekende parkeerbehoefte is derhalve gebaseerd op de actuele kencijfers.
De kencijfers gaan uit van de woningtypologieën en ligging binnen de gemeente. Hieronder wordt ingegaan op de wijze waarop parkeren wordt geregeld voor het voorliggende initiatief.
Bestaande situatie
Bekend is dat in de huidige situatie veel parkeerproblematiek wordt ervaren in de wijk. Parkeren vindt op maaiveld, in openbaar gebied, plaats. In totaal zijn op 74 bestaande woningen, 55 parkeerplaatsen beschikbaar. Gemiddeld genomen komt daarmee de parkeerbalans uit op 0,7 parkeerplaats per woning. Dit ligt ruim onder de kencijfers voor parkeren zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381. Dit vormt dan ook aanleiding voor de huidige parkeerproblematiek in de wijk.
Situatie na planontwikkeling
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een woningbouwprogramma bestaande uit 96 woningen, vormgegeven in diverse typologieën. Onderstaande tabel toont het programma in relatie tot de parkeernormen. Daarbij wordt in afwijking van de algemene beleidslijn binnen Enkhuizen uitgegaan van de hogere zijde van de bandbreedte. Aanleiding hiertoe is de huidige parkeerproblematiek in de wijk. Daarnaast geldt dat waar grotere gemeenten doorgaans toekomen met lagere parkeernormen wegens goede bereikbaarheid met het OV, die bereikbaarheid in Enkhuizen beperkter is. Ook om die reden is het niet gewenst de parkeernormen omlaag te brengen, dan wel de minimale kant van de bandbreedte op te zoeken.
Als uitgangspunt voor de parkeerberekening is uitgegaan van eengezinswoningen enerzijds (huur, huis, sociale huur) en beneden-bovenwoningen en appartementen anderzijds (huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)). Daarnaast hanteert de gemeente Enkhuizen in haar Beleidsnotitie 'Parkeernormen en parkeerfonds', gemeente Enkhuizen 2014 een vaste norm. Deze norm komt voort uit het gemiddelde CROW-parkeerkencijfer voor "matig stedelijke centrumgebieden". Gelet op de huidige parkeerdruk in de wijk, wordt voor de Bloemenbuurt fase 2 t/m 4 een hogere parkeernorm gehanteerd. In overleg met de gemeente komt daarmee de volgende parkeerberekening tot stand.
tabel 4.2: Berekening parkeerbehoefte nieuwe situatie (norm is incl. 0,3 pp voor bezoekers)
Op basis van bovenstaande gegevens dient te worden voorzien in 139 parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn te realiseren aan de openbare weg dan wel op het erf van nieuw te realiseren grondgebonden woningen. Door het opstellen van een parkeerbalans met toepassing van dubbelgebruik in verband met het bezoekersaandeel (29 parkeerplaatsen), kan dit aantal nog iets omlaag worden gebracht. Het aantal van 139 parkeerplaatsen betreft daarmee een worst-case scenario. In de toekomstige situatie zijn in het plan nu 139 parkeerplaatsen opgenomen. Indien dit in de nadere uitwerking toch niet mogelijk blijkt kan dubbelgebruik nog een uitkomst bieden.
Bij de nader uit te werken en in te dienen bouwaanvraag zal te zijner tijd de definitieve behoefte worden vastgesteld. In de overige regels van dit bestemmingsplan is een bepaling opgenomen aan de hand waarvan de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' kan worden getoetst aan het relevante beleid. Hiertoe wordt verwezen naar artikel 12.1 Parkeren .
Verkeersgeneratie huidige en toekomstige situatie
Om het effect van de ontwikkeling op de omliggende weginfrastructuur te bepalen is - net als voor de berekening van de parkeerbehoefte - gebruik gemaakt van de landelijke verkeersgeneratiecijfers van het CROW (publicatieversie 381). In de huidige situatie is sprake van 74 eengezinswoningen (huur, huis, sociale huur). Na herontwikkeling is sprake van 96 woningen, bestaande uit eengezinswoningen (huur, huis, sociale huur) en uit beneden-bovenwoningen en appartementen (huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)).
Voor de berekening van de verkeersgeneratie is de feitelijke situatie bekeken, zodat een reëel beeld ontstaat. In het parkeerbeleid is namelijk bewust de beleidskeuze gemaakt voor de gehele gemeente de parkeerbehoefte te berekenen op basis van het gemiddelde voor de norm een "matig stedelijk centrumgebied". Echter, oordelend op basis van de werkelijke ligging van de locatie aan de rand van Enkhuizen, is sprake van "rest bebouwde kom". Dit is dan ook als uitgangspunt genomen voor de berekening van de verkeersgeneratie, waarmee tevens over een worst-case benadering kan worden gesproken. Tabel 4.3 en 4.4 tonen een berekening van de verkeersgeneratie van de huidige en van de toekomstige situatie op basis van bovenstaande uitgangspunten.
tabel 4.3: Berekening verkeersgeneratie huidige situatie
tabel 4.4: Berekening verkeersgeneratie toekomstige situatie
Op basis van de getoonde berekeningen kan geconcludeerd worden dat de verkeersstromen van en naar de locatie per saldo nagenoeg gelijk blijven aan de huidige situatie, dan wel (worst-case) toenemen met ca. 17,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Een dergelijke toename is, ten opzichte van de totale verkeersgeneratie van het plan alsmede ten aanzien van het heersende verkeersbeeld in de omgeving, verwaarloosbaar. De bestaande (gebieds-)ontsluitingswegen dan wel erftoegangswegen zijn afdoende uitgerust om de verkeersstromen af te wikkelen.
In aanvulling op het bovenstaande, geldt dat binnen het plangebied een nieuwe weg wordt aangelegd die de Begoniastraat met de Violenstraat verbindt. De nieuw aan te leggen weg zal zodanig worden vormgegeven dat deze eveneens voldoende is uitgerust om de verkeersstromen van en naar de nieuwe buurt op te kunnen vangen.
Ontsluiting plangebied
De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt grotendeels plaats conform de bestaande situatie, namelijk via de Violenstraat, Goudbloemstraat, de Begoniastraat en/of de Asterstraat naar (uiteindelijk) de N505. Daarnaast wordt een nieuwe oost-west ontsluiting in het verlengde van het Tulpenplein aagelegd. Verkeerskundig vervangt de nieuwe oost-west verbinding een deel van de huidige Asterstraat. Hierdoor kan een deel van de Asterstraat autovrij worden gemaakt, het bestaande éénrichtingsregime blijft daarbij wel gehandhaafd. De Asterstraat wordt vervolgens - ter hoogte van de noordgrens van het plangebied - iets verlegd. Deze straat wordt deels afgesloten voor doorgaand autoverkeer.
De locatie is iets minder goed bereikbaar met het openbaar vervoer. De meest nabijgelegen bushalte is gelegen aan de Noorderweg, ten zuiden van het plangebied. Afhankelijk van het vertrekpunt is deze halte op ca. 5 a 10 minuten loopafstand gelegen. Hier stopt buurtbus 438, die van en naar het station rijdt.
Voor langzaamverkeer (voetgangers, fietsers) kan gebruik gemaakt worden van de bestaande infrastructuur in en om het plangebied. Langs de Westfriese Omringdijk (noord- en oostzijde plangebied) is daarnaast een fietsroute gelegen.
Er is voldoende ruimte binnen het plangebied om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte. Daarnaast is blijven de verkeersstromen van en naar het plangebied vergelijkbaar met de huidige situatie. De huidige weginfrastructuur is voldoende uitgerust om deze verkeersstromen op te blijven vangen. Voor voetgangers en fietsers zijn er voldoende mogelijkheden binnen en in de nabijheid van het plangebied. Openbaar vervoer is beperkt beschikbaar, maar met de buurtbus kan het station van Enkhuizen goed worden bereikt. De aspecten verkeer en parkeren vormen daarom geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Duurzaamheid is de balans tussen ecologische, economische en sociale belangen voor het heden en de toekomst. Duurzaamheid bij gebouwen wordt vooral verbonden met technische en/of goed meetbare aspecten. Zo kan de nadruk liggen op het gebruik van duurzame materialen, of op een hoge energiebewustheid (energieneutraal gebouw). Los van deze technische aspecten kan duurzaamheid ook vanuit een kwalitatief architectonisch en cultuurhistorisch gezichtspunt worden bekeken.
Landelijk beleid
Op 28 juni 2019 publiceerde het kabinet het Klimaatakkoord; de Nederlandse uitwerking van de internationale klimaatafspraken van Parijs. Hierin zijn de klimaatdoelen uitgewerkt in concrete
middelen en maatregelen. De plannen zijn verdeeld over vijf sectoren (klimaattafels):
1. de gebouwde omgeving;
2. mobiliteit;
3. industrie;
4. de elektriciteitssector;
5. de landbouw.
Voor de gebouwde omgeving moeten bijna alle gebouwen in Nederland onderhanden genomen worden om de klimaatdoelen te halen. In 2050 moeten 7 miljoen woningen en 1 miljoen andere gebouwen van
het aardgas af. Een eerste stap is om tot 2030 minimaal 1,5 miljoen bestaande woningen en andere gebouwen te verduurzamen.
In 2016 bracht het kabinet het 'Rijksbrede programma Nederland Circulair in 2050' naar buiten. Hierin wordt geschetst hoe de economie kan veranderen naar een duurzame, volledig circulaire economie in
2050. De rijksoverheid heeft het 'grondstoffenakkoord 5 transitieagenda's' opgesteld. In 2019 werden deze transitieagenda's gepresenteerd in het 'Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023' door het kabinet. De actualisatie hiervan vond plaats in 2021. In dit programma staat onder andere de Transitieagenda Circulaire Bouweconomie. Hierin staat de eerste aanscherping van de
milieuprestatie-eis die inwerking trad op 1 juli 2021. Daarnaast worden meerdere wettelijke eisen stapsgewijs aangescherpt om de halveringsnorm van 2030 te behalen.
De Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) is de overkoepelende Nederlandse strategie op het gebied van klimaatadaptatie. Deze strategie uit 2016 beschrijft de belangrijkste klimaatrisico's voor
Nederland en zet de koers uit om deze risico's aan te pakken. Het programmateam NAS heeft deze koers vertaald naar plannen en acties in het uitvoeringsprogramma 2018 - 2019. Dit programma richt zich op sectoren, ketens, thema's en klimaatrisico's die niet in het Deltaprogramma en het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie voorkomen en vult een aantal thema's hieruit aan. Met het rapport 'Nationaal perspectief klimaatadaptatie' uit 2020 blikt het team terug op wat er tot dan toe bereikt is en biedt het perspectief voor de toekomst.
Vanaf 1 januari 2021 moeten de vergunningaanvragen voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Deze nieuwe
bouwregels stellen eisen aan de maximale energiebehoefte, het fossiele energiegebruik en aan de opwek van hernieuwbare energie van gebouwen. Dit betekent dat bij nieuwe woningen en gebouwen
niet alleen rekening moet worden gehouden met een goede isolatie van de gebouwschil en energiezuinige installaties, maar ook met de toepassing van duurzame energie. De energieprestatie bij
BENG wordt bepaald aan de hand van drie individueel te behalen eisen:
Met het plan is sprake van herstructurering binnen een bestaande woonwijk. De huidige woningen voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. Deze worden gesloopt en hiervoor in de plaats
worden nieuwe woningen gebouwd. De woningen worden duurzaam en gasloos gebouwd met de ambitie om op planniveau energieneutraliteit te bereiken. Leidend hierbij is het Bouwbesluit 2012 waarin de
energie prestatienormen voor nieuwbouwwoningen de komende jaren steeds scherper worden. De woningen zullen in elk geval voldoen aan de BENG-normen.
De herstructurering biedt een kans om op een duurzame manier om te gaan met het hemelwater. In het plan worden hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld en afgevoerd. Vooralsnog wordt aangenomen dat het hemelwater vertraagd wordt afgevoerd naar het riool (via bijvoorbeeld groene daken, regentonnen en/of infiltratiekratten in het terrein). Door ook eventueel extra oppervlaktewater te creëren (in de vorm van bijvoorbeeld een wadi of het graven van extra oppervlaktewater) worden geen problemen verwacht voor de benodigde waterberging. Met een eventuele watervertraging en/of afkoppeling van het verhard oppervlak is er, ten opzichte van de huidige situatie, sprake van een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse van het plangebied.
Het aspect duurzaamheid en klimaatadaptatie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
In bijlage D worden in kolom 2 drempelwaarden gegeven. Indien een ontwikkeling boven de drempelwaarden uitkomt, geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Op het moment dat een ontwikkeling genoemd staat in bijlage D, maar onder de drempelwaarden valt, dient te worden beoordeeld of sprake kan zijn van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze beoordeling vindt plaats middels de zogeheten 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Sinds 16 mei 2017 dient het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit te nemen teneinde vast te stellen of voor een ruimtelijke ontwikkeling kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Hiertoe dient een aanmeldnotitie te worden opgesteld door de initiatiefnemer. Dit volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU.
De ontwikkeling omvat de realisatie van 96 woningen, waarbij geldt dat per saldo 22 nieuwe woningen worden toegevoegd aan de woningvoorraad van Enkhuizen. Een dergelijke ontwikkeling kan worden getypeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat genoemd in bijlage D, onderdeel D11.2 en is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer. Onderhavige ontwikkeling valt daarmee ruim onder de drempelwaarden. Er geldt geen directe m.e.r.-beoordelingsplicht, een vormvrije m.e.r.-beoordeling is wel noodzakelijk. Indien hieruit blijkt dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten, geldt alsnog een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Aanmeldnotitie
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is een aanmeldnotitie opgesteld en ter beoordeling voorgelegd aan het bevoegd gezag. Uit de aanmeldnotitie en het onderzoek naar de verschillende milieu- en omgevingsaspecten in dit bestemmingsplan blijkt dat er geen MER-procedure doorlopen hoeft te worden. De aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting.
Wet geluidhinder
In het kader van de Wet geluidhinder moeten geluidsgevoelige objecten voldoen aan de wettelijk bepaalde normering als het gaat om de maximale geluidsbelasting op de gevels. De limitatieve lijst geluidsgevoelige gebouwen bestaat uit:
Relevante geluidbronnen in het kader van de Wet geluidhinder zijn wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Op het moment dat een van bovenstaande functies ontwikkeld wordt in de nabijheid van voornoemde geluidbronnen of binnen de zones daarvan, zal middels een geluidsonderzoek aangetoond moeten worden of er voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde.
In het kader van de Wet geluidhinder wordt door onderzoeksbureau Alcedo een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd, welke is opgenomen in bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. De resultaten uit dit onderzoek zijn hieronder weergegeven.
In het onderzoek van Alcedo zijn de maximale planologische bouwmogelijkheden als uitgangspunt gehanteerd. In de omgeving van het plan liggen wegen die ervoor zorgen dat het plan wordt belast met geluid. Het betreft de Piet Smitstraat en Noorderweg. In de omgeving van het plan liggen ook 30 km/uur wegen. Deze wegen hoeven vanuit de Wet geluidhinder niet bij het onderzoek te worden betrokken. Omdat deze wegen wel invloed kunnen hebben op de totale geluidsituatie, zijn deze wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel meegenomen in het onderzoek. Het geluid wordt getoetst aan de grenswaarden volgens de Wet geluidhinder. Voor zover bekend beschikt de gemeente Enkhuizen niet over gemeentelijk geluidbeleid waaraan getoetst dient te worden.
Uit het onderzoek blijkt dat op de oostelijke grens van het bouwvlak fase 2 de geluidbelasting vanwege de Noorderweg 49 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met 1 dB overschreden. Vanwege de overige wegen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Omdat sprake is van een hogere geluidbelasting, moet volgens het Bouwbesluit 2012 ook een hogere geluidwering worden gerealiseerd. Dat is hier ook het geval. Bij het ontwerp van het gebouw en de aanvraag van de omgevingsvergunning moet daarom rekening worden gehouden met deze hogere geluidbelasting. De gecumuleerde geluidbelasting op de oostelijke grens van de woonbestemming in fase 2 bedraagt ten hoogste 56 dB. De benodigde geluidwering van de gevels wordt bepaald op basis van de in het Bouwbesluit gestelde eis ten aanzien van het binnenniveau in een verblijfsgebied. Deze bedraagt 33 dB. De benodigde geluidwering van de gevels bedraagt dan voor de maatgevende woning 23 dB (56- 33 = 23 dB).
Overigens dient opgemerkt te worden dat het aanvragen van hogere grenswaarden niet aan de orde is, wanneer de woningen op in fase 2 op 5 meter afstand van de rand van de woonbestemming worden gerealiseerd. In dat geval wordt namelijk voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Gelet op voorgaande wordt een hogere waarden besluit voorbereid door het college van burgemeester en wethouders. Het ontwerp van dit besluit wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Daarnaast is in de Regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting ten aanzien van geluid opgenomen. Middels deze voorwaardelijke verplichting wordt geborgd dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ofwel aangetoond moet worden dat aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan ofwel aangetoond moet worden dat aan het hogere grenswaarden besluit wordt voldaan.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de luchtkwaliteitseisen opgenomen. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM).
In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder:
In onderhavig geval is sprake van de realisatie van 96 woningen. Dit zijn er 22 extra ten opzichte van de bestaande situatie, met een maximale toename van 4 mvt/e. Op basis van bovenstaande voorbeelden mag geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse.
Voor de volledigheid is op basis van de berekende verkeersgeneratie (zie paragraaf 4.3) de NIBM-rekentool gebruikt. Daarbij is - vanuit een worst-case benadering - de maximale verkeersgeneratie, zonder reductie van het huidige gebruik, gehanteerd. Op basis daarvan kan eveneens geconcludeerd worden dat de grenswaarde van 3% niet wordt overschreden en de ontwikkeling daarmee niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een luchtkwaliteitsonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Tabel 5.1: Berekening NIBM (bron: InfoMil)
In aanvulling op het bovenstaande wordt opgemerkt dat binnen de ontwikkeling geen gevoelige bestemmingen zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) mogelijk worden gemaakt. Ook om deze reden is een aanvullend luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig.
Goed woon- en leefklimaat
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40 µg/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.
Tabel 5.2 toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via CIML op 17 augustus 2023). Te zien is dat de huidige waarden ruim onder de grenswaarden liggen. De maximale bijdrage van het extra verkeer, leidt niet tot een overschrijding van deze waarden. Een goed woon- en leefklimaat wordt daarmee gewaarborgd.
Tabel 5.2: Achtergrondconcentatries luchtkwaliteit (bron: NSL Monitoringstool)
Het milieuaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan
Milieuzonering is een instrument dat helpt bij het afwegen en verantwoorden van keuzes aangaande nieuwe woningbouw- en bedrijvenlocaties en beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie. Het gaat hierbij om de milieuaspecten: geluid, geur, stof en gevaar, waarbij de belasting afneemt naarmate de afstand tot de bron toeneemt. Om ervoor te zorgen dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen, is de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. Door toepassing te geven aan deze handreiking wordt zoveel mogelijk voorkomen dat woningen hinder en gevaar ondervinden van bedrijven en dat die bedrijven in hun milieugebruiksruimte worden beperkt.
In de handreiking zijn richtafstanden opgenomen voor een scala aan milieubelastende activiteiten, opslagen en installaties. De richtafstand geldt vanaf de grens van de inrichting tot de bestemmingsgrens van omliggende woningen en betreft nadrukkelijk een leidraad en geen norm. Indien goed gemotiveerd en onderbouwd door middel van relevant milieutechnisch onderzoek, kan ervoor worden gekozen van de richtafstand af te wijken.
Tabel 5.3: Richtafstanden bedrijven en milieuzonering
De richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk. Zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat kan de richtafstand met één stap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied. In gemengd gebied komen direct naast woningen bijvoorbeeld winkels, horeca en kleine bedrijven voor.
De met voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling omvat een woningbouwontwikkeling. Daarbij is van belang dat de nieuwe woningen niet onevenredig mogen worden gehinderd door omliggende hinderveroorzakende functies. Andersom geldt ook dat dient te worden voorkomen dat omliggende bedrijven dan wel instellingen worden gehinderd door de nieuw te realiseren woningen.
Het plangebied kent de bestemming 'Wonen-1', 'Wonen-2', 'Verkeer- Verblijfsgebied' en 'Groen'. Omliggende bestemmingen betreffen overwegend 'Recreatie - Zwembad', 'Sport', 'Cultuur en ontspanning – Attractiepark', 'Maatschappelijk', 'Groen' en 'Wonen'. Omdat binnen het plangebied sprake is van een rustige woonwijk, wordt voor de beoordeling van omliggende bestemmingen ten opzichte van onderhavig plan, rekening gehouden met de richtafstanden voor een rustige woonwijk.
Hieronder wordt van noord naar zuid (en weer naar noord) uitgewerkt wat ter plaatse speelt.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat in de huidige situatie reeds woningen gesitueerd zijn in het plangebied. Dat betekent dat ervan uit mag worden gegaan dat de locatie geschikt is om te wonen. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is bedrijven en milieuzonering desalniettemin uitgebreid beschouwd. In alle gevallen wordt voldaan aan de geldende richtafstand. Geconcludeerd kan worden dat omliggende hinderveroorzakende funcites niet onevenredig worden beperkt door de woningen. Andersom geldt dat toekomstige bewoners geen onevenredige hinder zullen ervaren.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor bodem en bodemverontreiniging is de Wet bodembescherming (Wbb) inclusief de aanvullende besluiten leidend. In de Wbb wordt een algemeen beschermingsniveau ingesteld voor de bodem ten aanzien van het voorkomen van nieuwe verontreiniging van de bodem.
De Wbb geeft regels voor bodemverontreiniging, waarvan sprake is als het gehalte van een stof in de grond of in het grondwater de voor die stof geldende streefwaarde overschrijdt. Of een verontreiniging acceptabel is, hangt af van de aard van de verontreiniging en van de bestemming van de gronden.
Ten behoeve van de ontwikkeling is door IDDS een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van 27 september 2023 is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. De doelstelling van het bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit en te verifiëren of deze vanuit de Wet bodembescherming een belemmering vormt voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De resultaten ervan zijn hieronder integraal opgenomen. Voor een volledige uiteenzetting wordt verwezen naar het bijgevoegde bodemonderzoek.
Op basis van de onderzoeksresultaten worden de navolgende conclusies vastgesteld:
Met de huidige onderzoeksresultaten kan niet worden uitgesloten dat er een bodemvolume van minimaal 25 m3 aaneengesloten grond aanwezig is waarbinnen gemiddeld de interventiewaarde voor de parameters koper en lood worden overschreden. Om die reden is IDDS gevraagd nader bodemonderzoek te verrichten. Dit onderzoek is als Bijlage 5 opgenomen bij deze toelichting. Uit het aanvullend onderzoek volgt dat:
Op basis van de analyseresultaten blijkt dat de verontreiniging met zware metalen met name aanwezig is in de bodemlaag met bijmengingen in het traject 0,0 tot 0,5 à 1,0 m-mv. De betreffende verontreinigingen zijn vermoedelijk gerelateerd aan de aanwezige ophooglaag en hebben derhalve een historische aard met een diffuus heterogeen karakter.
Geadviseerd wordt om aanvullend nader bodemonderzoek te verrichten naar de mate en omvang van de (eerder) aangetroffen verontreiniging. Hierbij dient met name de achtertuin van de woning aan de Begoniastraat 2 aanvullend onderzocht te worden. Nader bodemonderzoek dient uitsluitsel te verschaffen omtrent het feit of er ten aanzien van de verontreiniging in de grond sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming. Van een geval van ernstige bodemverontreiniging wordt gesproken indien de gemiddelde concentratie van een verontreinigde stof in 25 m3 grond en/of 100 m3 grondwater of meer de bijbehorende interventiewaarde overschrijdt.
De bodemkwaliteit vormt vooralsnog geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen onder externe veiligheid. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en voor het vervoer van gevaarlijke stoffen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Normen voor ondergrondse buisleidingen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang
Het Ipo (Interprovinciaal overleg) heeft een risicokaart ontwikkeld waarop verschillende risicobronnen inclusief bijbehorende relevante gegevens zijn weergegeven. De risicokaart vormt een hulpmiddel bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast kan ook het risicoregister worden geraadpleegd.
Met behulp van de risicokaart op Atlas Leefomgeving kunnen de risicobronnen in de omgeving van een plangebied in kaart worden gebracht. In figuur 5.5 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven. Het plangebied ligt in de nabijheid van een buisleiding en van een aantal risicovolle inrichtingen.
Figuur 5.2 Uitsnede risiciokaart, plangebied groen omcirkeld (bron: Atlas Leefomgeving)
Plaatsgebonden risico
Het plangebied is gelegen buiten de berekenende plaatsgebonden risicocontouren en veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico van Bevi inrichtingen en overige risicovolle activiteiten binnen inrichtingen. Daarnaast is het plangebied gelegen buiten het invloedgebied van Bevi inrichtingen. Hiermee vormen dergelijke contouren geen belemmering voor de realisatie van kwetsbare objecten, zoals een woning, binnen het plangebied.
Groepsrisico
Transport gevaarlijke stoffen over de weg
Ten westen van het plangebied, op een afstand van circa 17,3 kilometer, worden gevaarlijke stoffen getransporteerd over de A7. Gelet op de ruime afstand tot het plangebied, vormt deze transportroute geen risico voor het plan.
Ingeval het plangebied binnen een afstand van 200 meter van een transportroute ligt, binnen het effectgebied, dan dient een groepsrisicoberekening uitgevoerd te worden. Echter ligt de locatie hier niet binnen, waardoor geen groepsberekening nodig is. De verschillende stoffen die over de transportroute vervoerd kunnen worden hebben invloedsgebieden van diverse omvangen. Het invloedsgebied is groter dan het effectgebied. Indien de locatie binnen het effectgebied is gelegen, dient een groepsrisicoverantwoording plaats te vinden.
Voor gevaarlijke stoffen over de weg geldt een maximaal invloedsgebied van >4.000 meter, dit geldt voor de stoffen LT3, LT4, GT4 en GT5. Gekeken is of over de A7 , één of meer van de stoffen met een invloedsgebied van >4.000 meter worden vervoerd. Dit is niet het geval, waardoor geen beperkte groepsrisicoverantwoording benodigd is.
Buisleidingen
In de directe omgeving van het plangebied zijn meerdere buisleidingen gelegen. Ten zuidwesten/westen van het plangebied zijn de dichtstbijzijnde buisleidingen gelegen op circa 1,8 kilometer afstand. De afstand is groter dan de maximale effectafstand van de buisleidingen, waardoor het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de buisleidingen ligt en derhalve dit geen belemmering vormt.
Binnen of in de nabijheid van het plangebied is geen sprake van relevante risicobronnen in het kader van externe veiligheid. Buiten de (wettelijke) kaders die toezienop externe veiligheid om, is veiligheid in het algemeen desalniettemin een belangrijk aspect bij gebiedsontwikkeling. Zo dient in voldoende mate te worden voorzien in bluswatervoorzieningen. Ook is de bereikbaarheid voor de hulpiensten relevant en dient voorts zorg te worden gedragen voor de zelfredzaamheid van ouderen indien zich een brand of andere calamiteit voordoet.
Voor de bovenstaande onderwerpen is de 'Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid' relevant. Deze handreiking is opgesteld door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord en wordt gebruikt bij de beoordeling van een concreet uitwerkt bouwplan. Bij de verdere uitwerking van de aanvraag om omgevingsvergunning 'bouwen', alsmede de overige besluten of ontwerpen die voorzien in de uitvoering van de ontwikkeling, wordt rekening gehouden met voornoemde handreiking.
Het plangebied bevindt zich buiten de risicocontouren en invloedsgebieden van inrichtingen, hogedruk aardgasbuisleidingen, transportroutes waarover vervoerr van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, en windturbines. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
De Nederlandse ondergrond verbergt nog veel ontplofbare oorlogsresten (OO's) zoals munitie, granaten en bommen, met name afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. OO's worden regelmatig ontdekt bij bouw-, graaf-, bagger- en saneringswerkzaamheden. Het aantreffen ervan kent veiligheidsrisico's in de vorm van ontploffingsgevaar.
Ontplofbare oorlogsresten in de bodem zijn enerzijds afkomstig van bombardementen en gevechtshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Anderzijds is aan het einde en in de periode na de Tweede Wereldoorlog munitie geruimd en gedumpt in bijvoorbeeld watergangen, oude loopgraven, bomkraters. Om die reden is het belangrijk om te weten waar (zware) bombardementen hebben plaatsgevonden, waar (loopgraaf)gevechten en verdedigingslinies zijn geweest en waar munitie werd opgeslagen. Daar waar de bodem mogelijk verdacht is op ontplofbare oorlogsresten dient te worden beoordeeld in hoeverre deze explosieven een risico vormen.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door onderzoeksbureau IDDS een oriënterend onderzoek naar ontplofbare oorlogsresten uitgevoerd. Het doel van dit vooronderzoek is vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen in de conflictperiode (1939-1945) waardoor er (mogelijk) ontplofbare oorlogsresten op/in de bodem zijn achtergebleven.
Figuur 5.3: Onderzoeksgebied en analysegebied (bron: OO-OO IDDS)
Het gehele plangebied is onverdacht op het aantreffen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Deze conclusie volgt uit een literatuurstudie en het raadplegen van diverse bronnen, zoals nationale en internationale archieven, kaartmateriaal en luchtfotografie. Bij het raadplegen van deze bronnen is de aandacht gericht op het achterhalen van mogelijk relevante indicaties van oorlogshandelingen die binnen of nabij de huidige Bloemenbuurt hebben plaatsgevonden. Daarbij valt te denken aan bombardementen, beschietingen, grondgevechten, het aanleggen van mijnenvelden of verdedigingswerken en dergelijken. Er zijn dus te weinig (concrete) indicaties aangetroffen die doen vermoeden dat er explosieven kunnen worden aangetroffen binnen het onderzoeksgebied.
Het plangebied is onverdacht op het aantreffen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Dit betekent dat de voorgenomen werkzaamheden op reguliere wijze kunnen plaatsvinden en dat er geen aanvullende maatregelen (zoals een opsporingsonderzoek) noodzakelijk zijn.
Sinds 1 januari 2017 is één wet van toepassing die de natuurwetgeving in Nederland regelt: de Wet natuurbescherming. De wet ligt in de lijn van Europese wetgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. De Wet natuurbescherming vervangt de Boswet, de Flora- en Faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998.
Wet natuurbescherming
Via de Wet natuurbescherming wordt de soortenbescherming en gebiedsbescherming geregeld. De soortenbescherming heeft betrekking op alle, in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in de bijlage van de Wet natuurbescherming. Dat houdt in dat, bij planvorming, uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met gevolgen, die ruimtelijke ingrepen hebben, voor instandhouding van de beschermde soort.
Gebiedsbescherming wordt geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de Regeling PAS (Programmatische aanpak Stikstof) voor, maar naar aanleiding een tweetal belangrijke uitstpraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden, en kan al sprake zijn van een negatief effect op het moment dat de rekenresultaten meer depositie dan 0,00 mol/ha/jr weergeven.
Natuurnetwerk Nederland
Het natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van gebieden in Nederland waar de natuur voorrang heeft. Het netwerk helpt voorkomen dat planten en dieren in geïsoleerde gebieden uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. Het NNN kan worden gezien als de ruggengraat van de Nederlandse natuur. NNN is tevens opgenomen in het streekplan van de provincie. Indien het projectgebied in het NNN gelegen is, verlangt de provincie een 'nee-tenzij-toets'. Afhankelijk van de provincie kan dit ook gelden voor projectgebieden in de nabijheid van het NNN.
Ten behoeve van de ontwikkeling zijn door Van der Goes & Groot per fase quikscans uitgevoerd naar de effecten op beschermde soorten. De rapportages d.d. 5 januari 2023 zijn opgenomen in de bijlagen 7, 8 en 9 bij voorliggende toelichting. In de drie bovengenoemde rapportages komen de conclusies overeen. De resultaten worden in deze paragraaf per onderdeel beschreven.
Het plangebied is daarnaast in potentie geschikt voor diverse soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren. Echter, alleen vrijgestelde soorten kunnen verblijvend aanwezig zijn. Daarnaast kan het plangebied incidenteel gebruikt worden door de Sperwer en Ransuil, maar voor deze soorten wordt geen negatief effect verwacht omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied. Bovendien is in de naaste omgeving vergelijkbaar of zelfs beter biotoop aanwezig. Voor de hierbovengenoemde soorten is daarom geen andere toetsing of een ontheffing nodig.
Nader onderzoek vleermuizen, huismus en gierzwaluw
Voor fase 3 en 4 van de voorgenomen ontwikkeling heeft Vonk Ecologie een nader onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen, de huismus en de gierzwaluw. Deze rapportages zijn in respectievelijk Bijlage 10 en Bijlage 11 opgenomen. De resultaten worden hieronder per fase weergegeven.
Fase 3
In de te slopen bebouwing binnen fase 3 zijn in twee van de te slopen woonblokken vier nesten van huismussen aanwezig. Er dienen maatregelen getroffen te worden en er dient een ontheffing te worden aangevraagd. De beoogde sloopwerkzaamheden van de twee andere woonblokken kunnen zonder maatregelen te treffen voor huismussen uitgevoerd worden. Achter de woonblokken is essentieel functioneel leefgebied aanwezig. Dit dient gecompenseerd te worden en er dient een ontheffing te worden aangevraagd.
In de te slopen bebouwing zijn geen nesten en verblijfplaatsen van respectievelijk de gierzwaluw en vleermuis aanwezig. De beoogde sloopwerkzaamheden kunnen voor deze soorten zonder maatregelen uitgevoerd worden en een ontheffing is niet noodzakelijk. Ook ontbreken andere functies zoals vliegroutes en foerageergebieden op of dichtbij het perceel.
Fase 4
In de te slopen bebouwing binnen fase 4 zijn in twee van de te slopen woonblokken drie nesten van huismussen aanwezig. Er dienen maatregelen getroffen te worden en er dient een ontheffing te worden aangevraagd. De beoogde sloopwerkzaamheden van de twee andere woonblokken kunnen zonder maatregelen te treffen voor huismussen uitgevoerd worden. Achter de woonblokken is essentieel functioneel leefgebied aanwezig. Dit dient gecompenseerd te worden en er dient een ontheffing te worden aangevraagd.
In de te slopen bebouwing zijn geen nesten en verblijfplaatsen van respectievelijk de gierzwaluw en vleermuis aanwezig. De beoogde sloopwerkzaamheden kunnen voor deze soorten zonder maatregelen uitgevoerd worden en een ontheffing is niet noodzakelijk. Ook ontbreken andere functies zoals vliegroutes en foerageergebieden op of dichtbij het perceel.
Ontheffing
Fase 2
Op 13 juli 2022 is voor de te slopen bebouwing in fase 2 een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 3.3 en 3.8 van de Wet natuurbescherming (Wnb) gedaan. Specifiek is ontheffing gevraagd van de verbodsbepalingen genoemd in:
Om negatieve effecten van de werkzaamheden op de gierzwaluw, de huismus, de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis te beperken, zijn maatregelen voorgesteld. Het betreffen maatregelen die zien op de beschikbaarheid van tijdelijke en permanente alternatieve verblijfplaatsen in de directe omgeving van de te slopen en nieuw te bouwen woonblokken. Daarnaast worden voorafgaand aan de werkzaamheden de nesten en verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt buiten de meest kwetsbare periodes van de gierzwaluw, de huismus, de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis maar in de actieve periode van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis.
In het kader van de ontheffingaanvraag is aangetoond dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat, dat er niet bij of krachtens enig andere artikel van de Wnb vrijstelling is of kan worden verleend, dat er geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, en dat zij nodig is op grond van een in de wet genoemd belang.
De ontheffing is op 24 april 2023 verleend door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord (ODNHN) en als Bijlage 12 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Fase 3 en 4
Voor fase 3 en 4 zal een ontheffing worden aangevraagd. Onderdeel van deze ontheffingaanvraag is een activiteitenplan en een compensatie- en mitigatieplan. Mede gelet op de verleende ontheffing voor fase 2, is het aannemelijk dat de ontheffing voor fase 3 en 4 zal worden verleend. Er is daarmee zicht op het verkrijgen van een ontheffing voor deze fases, waardoor de noodzaak tot het verkrijgen van een ontheffing niet aan de vaststelling van dit bestemmingsplan in de weg staat.
Het plangebied ligt op ca. 700 meter afstand tot het IJsselmeer, hetgeen is aangewezen als Natura 2000-gebied. Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is, buiten eventuele indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van het NNN, inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden. Er kunnen geen negatieve effecten door de plannen op het NNN-gebied optreden. De plannen hoeven verder niet getoetst te worden aan beschermde waarden binnen dit netwerk. Het plangebied ligt tot slot ook niet in een gebied dat is aangewezen als Bijzonder Provinciaal Landschap.
Figuur 5.4 Beschermde gebieden omgeving plangebied Bloemhof 2023 (bron: Uitsnede quickscan Wnb
Van der Goes & Groot).
Stikstof
Ten behoeve van de ontwikkeling is door IDDS een stikstofdepositieberekening uitgevoerd naar de effecten op beschermde gebieden. De rapportage is bijgevoegd in bijlage 13 van deze toelichting. Uit de notitie blijkt dat de zowel de bouwfase als de gebruiksfase geen depositiewaarden op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden toont van meer dan 0,00 mol/ha/jr.
Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is derhalve niet nodig.
Uit het nader ecologisch onderzoek volgt dat voor fase 3 en 4 een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is. Dit vormt een noodzakelijke voorwaarde voor de uitvoering van de sloopfase, maar staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Voor fase 2 is reeds een ontheffing verleend. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van omliggende beschermde natuurgebieden, is tevens geen sprake van negatieve effecten. Ook uit de stikstofberekening blijkt dat geen significant negatieve effecten optreden als gevolg van de herontwikkeling. Het aspect flora en fauna vormt derhalve geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
De Erfgoedwet bevat de geldende wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. De wet regelt tevens de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. De uitvoering van de Erfgoedwet en de integratie van archeologie en ruimtelijke ordening is primair een gemeentelijke opgave. De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Dit volgt uit een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg. De Erfgoedwet is een voorloper op de Omgevingswet, welke naar verwachting in 2024 in werking treedt.
De gemeenteraad van Enkhuizen heeft op 2 april 2013 de 'Archeologische Beleidsnota gemeente Enkhuizen 2013' vastgesteld en tegelijkertijd de Erfgoedverordening Enkhuizen 2010 daarop aangepast. Een belangrijk onderdeel van deze nota is de Beleidskaart Archeologie. Op deze kaart is aangegeven waar de bekende archeologische vindplaatsen zich bevinden en welke archeologische verwachtingszones er zijn in de categorieën (zeer) hoog, middel en lage verwachting. De verwachting is gecombineerd met een beleidsadvies per archeologische verwachtingszone.
De ontwikkeling vindt plaats in twee verschillende zones, te weten:
Figuur 5.5: De ligging van het plangebied en nieuwbouw op de beleidskaart archeologie van de gemeente Enkhuizen (bron: Quickscan Archeologie West-Friesland).
Ter bescherming van de archeologische belangen, zijn in de planregels van onderhavig bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen overeenkomstig bovenstaande vrijstellingsgrenzen.
In aanvulling op het bovenstaande wordt vermeld dat het plangebied "Bloemhof 2023" iets verder naar het noorden en oosten toe reikt dan het ontwikkelgebied zelf. De reden is louter een administratieve; de plangrens is opgerekt om een logischer aansluiting op het omliggende bestemmingsplangebied te creëren. Dat betekent dat de plangrens deels overlapt met de dijk. Deze dijk wordt in het bestemmingsplan Noord/ Oude Gouw (in de toelichting) aangewezen als archeologisch en cultuurhistorisch van waarde. Daarom is de dubbelbestemming overgenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Met de opname van de dubbelbestemmingen zijn de mogelijk aanwezige archeologsche waarden in de bodem afdoende beschermd. In het kader van de bouwaanvraag dient te zijner tijd een proefsleuvenonderzoek te worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal gefaseerd worden uitgevoerd, overeenkomstig de fasering van het project. Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek is reeds een Programma van Eisen opgesteld door onderzoeksbureau IDDS. Deze wordt separaat met het bevoegd gezag gedeeld en vormt geen onderdeel van voorliggend bestemmingsplan, omdat deze toeziet op de kwaliteitseisen voor het nader onderzoek.
Binnen het plangebied worden geen monumenten of beeldbepalende objecten weggenomen. Daarnaast is het plangebied niet gelegen binnen een beschermd stads- of dorpsgebied.
Wel wordt de stedenbouwkundige en architectonische samenhang gezien als belangrijke cultuurhistorische kwaliteit van het gebied. Het bewaken van de samenhang is een belangrijk uitgangspunt bij planvorming. Mede met het oog daarop is een stedenbouwkundig plan opgesteld, waarmee deze samenhang wordt bewaakt. Het stedenbouwkundig plan is leidend voor de nadere uitwerking van het planvoornemen. Daarmee is behoud van de stedenbouwkundige en architectonische samenhang bewaakt.
Een ander belangrijk onderdeel betreft de Westfriese Omringdijk. De Westfriese Omringdijk betreft een provinciaal monument. Deze ligt buiten het ontwikkelgebied van de wijkvernieuwing. Door de gekozen opzet van de verbeelding bij dit bestemmingsplan, raakt het plangebied wel net aan de begrenzing van het werkingsgebied van dit monument. De ontwikkeling zelf vindt echter plaats buiten de contouren van het provinciaal monument.
Figuur 5.5 toont de situering van de Westfriese Omringdijk en markeert het gebied waarop de provinciale regels van toepassing zijn.
figuur 5.5: Duiding werkingsgebied provinciaal monument
Omschrijving waarden
De Westfriese Omringdijk is cultuurhistorisch van betekenis omdat hij West-Friesland door de eeuwen heen beschermd heeft tegen het water van de zee en de omringende meren. Het tracé van de dijk is historisch bepaald. Men kan daarin sporen waarnemen van de strijd tegen het water in de loop der tijden.
In de eerste plaats is dat het bochtige tracé zelf. Bochten in een dijk duiden meestal op inbraken. Vervolgens geven de wielen een indruk van regelmatig terugkerende doorbraken en zijn de kleiputten de resultaten van het voortdurende onderhoud en herstel van de dijk. Tenslotte vormen de buitendijkse landen een essentieel onderdeel van de oudste vorm van een dijkverdedigingssysteem, waarbij men vóór de dijk voorland liet liggen om de slag van het water te breken.
Historisch-morfologisch is de dijk van betekenis omdat hij in de loop der tijd hersteld, opgehoogd en afgegraven is en successievelijk van een aarden, wier- en steenbekleding is voorzien. Belangrijk hierbij is de samenstelling van het dijklichamen de vorm van het profiel daarvan, zoals minimum breedte, taludhelling etc.
De dijk vormt een beeldbepalend element in het Noord-Hollandse polderlandschap door de continuïteit en de hoogte van de dijk en de openheid van het landschap. Tenslotte heeft de dijk nog historisch-ruimtelijke betekenis als scheiding tussen oud land en de zee en tussen oud en nieuw land, waardoor hij een essentieel deel uitmaakt van het omringende dijklandschap.
Beeldkwaliteitsplan 2009
Door zijn hoogte is de dijk op veel plaatsen markant aanwezig in het landschap. Vanaf de dijk is er vaak weids zicht op het landschap en vanuit de omgeving is de dijk veelal goed zichtbaar. Het (meestal) vrije zicht aan weerszijden van de dijk en het contact met het water geven nog steeds het eilandgevoel en ondersteunen het autonome karakter van de dijk.
In het Beeldkwaliteitsplan uit 2009 zijn twee zones aangewezen die bepalend zijn bij het waarborgen van de openheid en de ruimtelijke relaties.
Het betreft de ‘kwaliteitszone’: een zone rondom de dijk tot maximaal 200 meter van de dijk. Deze maat refereert aan de zone van 200 meter die, van oudsher, binnendijks werd vrijgehouden van bebouwing in verband met de stabiliteit van de dijk. Deze zone zorgt er nu voor dat de dijk vandaag de dag nog zo
herkenbaar en vrij in het open landschap ligt. Ontwikkelingen die de openheid aantasten worden bij voorkeur niet in deze zone geplaatst. Als er toch ontwikkelingen plaatsvinden moeten deze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van de dijk. De maat van deze zone wordt gemotiveerd vanuit de visuele beleving van openheid vanaf de dijk en vanaf het landschap naar de dijk toe.
Daarnaast is er de ‘panoramazone’. Deze benoemt belangrijke ruimtelijke relaties tussen dijk en de omgeving buiten de kwaliteitszone, zoals het panorama op het IJssel- en Markermeer en het zicht op de duinen aan de westzijde. Ontwikkelingen in deze zone hebben invloed op de manier waarop de dijk beleefd wordt. Binnen deze zone is het belangrijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de beleving van de dijk.
Relatie tot plangebied
De Asterstraat ligt in de kwaliteitszone van het provinciaal monument. Hierbij geldt dat de bebouwing eerder stond dan dat de dijk werd beschermd. Daarmee is openheid van de zone niet aan de orde. Wel dient bij vervanging van de bebouwing een dusdanige afstand tot de dijk te worden gehouden dat de dijk als onderdeel van een continuerende lijn in het landschap herkenbaar blijft. Daarvoor geldt dat de afstand van de nieuwe bebouwing tot de dijk gelijk blijft aan die in de huidige situatie. Hierdoor blijft de dijk als onderdeel van een continuerende lijn in het landschap herkenbaar. Door de vrijstaande alzijdige appartementenblokken langs de dijk ontstaat er meer groen in de buurt dat onderdeel wordt van de groene dijkzone. Dit versterkt deze zone. Bovendien is door de trechtervormige beëindigingen van de woonstraten het dijklichaam beter beleefbaar vanuit de buurt.
Met de opname van de dubbelbestemmingen in de planregels is de bescherming van archeologische waarden in het plangebied voldoende geborgd. De Westfriese Omringdijk is een belangrijk en cultuurhistorisch waardevol element in de nabijheid van het gebied, maar de ontwikkeling is inpasbaar in de nabijheid hiervan, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de dijk. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het doorlopen van de watertoets verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is, om in overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder aandacht te besteden aan de waterhuishoudkundige aspecten, zodat de waterhuishoudkundige doelstellingen worden gewaarborgd. De uitgangspunten voor het watersysteem dienen op een juiste wijze in het plan te worden verwerkt.
Elk waterschap stelt een keur vast waarin de gebods- en verbodsbepalingen zijn opgenomen die het waterschap nodig oordeelt ter uitvoering van zijn taak: de waterstaatkundige verzorging van het beheersgebied. De legger is onlosmakelijk verbonden met de Keur Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet. In de legger staat waar de keur van toepassing is en is gedetailleerd vastgelegd wie wat in hoeverre moet onderhouden.
Waterkwaliteit
Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.
Grondwater
Voor grondwater geldt dat geen ondergrondse bebouwing aanwezig is in de huidige situatie en dat ook geen ondergrondse bebouwing wordt gerealiseerd bij de planontwikkeling. Van een wijziging in grondwaterpeil en/ of grondwaterstromen als gevolg van ondergrondse bebouwing is derhalve geen sprake. Voor de uitvoering van het project is ook ontgraving anders dan ontgraving voor ondergrondse bebouwing niet noodzakelijk.
De bestaande bebouwing wordt weggenomen en de nieuwe bebouwing wordt op hetzelfde maaiveldniveau opgericht. Doorgaans zijn er dan geen risico's ten aanzien van opbarsten en omhoogkomend grondwater. In dit plangebied echter, is bekend dat in de bestaande situatie al sprake is van grondwateroverlast. Dat betekent onder meer dat goed moet worden nagedacht over de fundatie va de bestaande bebouwing; die zal in elk geval niet worden getrokken, zodat voorkomen kan worden dat via de gaten die dan ontstaan grondwater omhoog komt.
Verder is de onderdruk vanuit het IJsselmeer relevant. Beoordeeld dient te worden wat deze druk betekent voor de herontwikkeling van de wijk. Hiertoe wordt een geohydrologisch onderzoek uitgezet. Deze is formeel niet noodzakelijk voor voorliggend bestemmingsplan.
Waterkwantiteit
Bij (stedelijke) ontwikkelingen dient de toename van het verhard oppervlak in beeld te worden gebracht en zo nodig te worden gecompenseerd. Veranderende weersomstandigheden maken het daarnaast noodzakelijk dat zo veel mogelijk zorg wordt gedragen voor het opvangen van hemelwater ter voorkoming van overstroming bij zware regenval. Voor waterberging geldt de voorkeursvolgorde 'vasthouden, bergen en afvoeren'.
Watercompensatie verhard oppervlak
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling neemt het verhard oppervlak toe. Hierdoor stroomt hemelwater versneld af richting oppervlaktewater, in plaats van dat het de onverharde bodem infiltreert. Om de effecten van deze versnelde afvoer op te vangen, dient te worden voorzien in watercompensatie zoals hieronder omschreven.
Het totale verharde oppervlak (bebouwing en wegen/ paden) in de bestaande situatie betreft ca. 11.310 m². In de toekomstige situatie zal het verhard oppervlak ca. 12.085 m² beslaan, waardoor het verhard oppervlak toeneemt met ca. 775 m². Op basis van de Keur van het Hoogheemraadschap geldt een compensatieverplichting wanneer het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 800 m2. Daar raakt de ontwikkeling niet aan. Wel dient met het oog op klimaatadaptatie rekening te worden gehouden met extreme neerval van hemelwater, zie hierna.
Waterberging extreme neerslag
In aanvulling op de compensatieopgave zoals hierboven omschreven, dient met het oog op klimaatadaptatie het creëren van extra waterberging waar mogelijk in de planontwikkeling te worden meegenomen. In beperkte mate kan deze oplossing worden gevonden in het aanleggen van groenvoorzieningen, hetgeen in dit plan gebeurt door het toepassen van groene daken en de zorg voor voldoende groen in de openbare ruimte. Voor waterberging dat voldoet aan de voorkeursvolgorde 'vasthouden, bergen en afvoeren' zijn de genoemde oplossingen echter niet voldoende. Toereikende oplossingen hiervoor kunnen gelegen zijn het realiseren van wadi's, waterretentie kratten of daarmee vergelijkbare oplossingen. Ook waterpasserende bestrating of een weloverwogen inrichting van het openbaar gebied kunnen daaraan bijdragen. Dergelijke voorzieningen maken het mogelijk hemelwater bij extreme neerslag (tijdelijk) vast te houden, zodat versnelde afvoer naar oppervlaktewater met risico tot overstroming zo veel mogelijk kan worden vermeden. Een en ander vraagt een verdere technische uitwerking, waarbij onder andere de geohydrologische gesteldheid van de bodem van invloed is op de keuzes die daarin dienen te worden gemaakt. Voor dit plan worden de mogelijkheden tot extra waterberging onderzocht, bijvoorbeeld door waterbergende voorzieningen aan te brengen in de binnentuinen van de woongebouwen. Om dergelijke voorzieningen juridisch planologisch mogelijk te maken, wordt in de regels binnen de diverse bestemmingen specifiek de mogelijkheid opgenomen waterbergende voorzieningen te realiseren.
Waterveiligheid
Beschermde gebieden, of beschermingszones, zijn opgenomen op de leggerkaarten van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en borgen, in samenhang met de Keur, dat de betreffende waterstaatswerken aan de taken kunnen blijven voldoen. Dit betekent dat werken in beschermingszones aan regels is geboden. De volgende leggerkaarten zijn beschikbaar:
Het plangebied is niet gelegen in of in de nabijheid van oppervlaktewater
Figuur 5.6: Uitsnede legger wateren
Wel wordt het plangebied aan de noord- en oostgrens begrenst door de primaire waterkering van de Omringdijk. Het plangebied ligt in zijn geheel binnen de beschermingszones A en B, zie onderstaande figuren.
Figuur 5.7: Uitsnede legger waterkeringen
figuur 5.8: Uitsnede legger waterkeringen, ingezoomd
Het oranje gedeelte tussen de stippellijnen is de kernzone van de waterkering en omvat de Oosterdijk. Het daarbuiten gelegen licht oranje gedeelte is beschermingszone A en het licht groene gedeelte is beschermingszone B.Voor deze ontwikkeling is beschermingszone B niet relevant maar voor beschermingszone A geldt hiervoor de watervergunningplicht en moet worden beoordeeld of deze ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de waterkerende functie van de dijk.
In lijn met de verplichting uit het Barro zoals omschreven in paragraaf 2.1.3 Barro en Rarro, is voor het gehele plangebied (dus ook voor beschermingszone B) een vrijwaringszone opgenomen, zie artikel 14 Algemene aanduidingsregels. Hierbinnen geldt dat bouwen niet zonder meer is toegestaan en dat hiertoe een nadere afweging van het bevoegd gezag en de beheerder van de dijk noodzakelijk is. In de praktijk zal dit - gezien de huidige bebouwing in het gebied - niet op belemmeringen stuiten. Wel is hiermee een extra waarborg in het plan gebracht waarmee de dijk en het doelmatig functioneren daarvan, voldoende is beschermd.
Riolering en afvalwater
Momenteel sprake van gemengd stelsel. Na herontwikkeling is sprake van een gescheiden stelsel, waarbij schoon homelwater wordt afgekoppeld van het vuilwaterriool. Het stelsel dient te voldoen aan hetgeen in de Leidraad Inrichting Openare Ruimte (LIOR) is gesteld. Dit vormt een nadere uitwerking die plaatsvindt buiten de kaders van voorliggend bestemmingsplan.
Voor (huishoudelijk) afvalwater geldt dat dit in de toekomstige situatie toe zal nemen. Dit is inherent aan de toename van het aantal woningen binnen het plangebied. Daarentegen zijn de bestaande 74 woningen nog aangesloten op een gemengd stelsel. Door het schoon hemelwater in de toekomstige situatie af te koppelen wordt de druk op het vuilwaterriool beperkt. Er ontstaat daardoor een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan.
De regels en de plankaart vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. De toelichting is niet juridisch bindend, maar bevat een uitleg van de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende gedachten en onderzoeken die hebben geleid tot de gewenste ontwikkeling binnen het plangebied.
Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart met het Plan identificatie nummer NL.IMRO.0388.BPBloemhof-vg01 zijn alle noodzakelijke gegevens ingetekend. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. In dit bestemmingsplan zijn de enkelbestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied', Wonen' opgenomen. Daarnaast gelden dubbelbestemmingen in verband met archeologie en de primaire waterkering. Ter bescherming van deze kering is daarnaast een vrijwaringszone opgenomen, waarmee tevens voldaan is aan de verplichting uit het Barro (zie paragraaf 2.1.3 Barro en Rarro).
De bestemming wordt op de verbeelding zichtbaar gemaakt door middel van een kleur. Deze op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een artikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden.
Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze elementen zijn direct bindend en vormen o.a. de toetsingsgrond voor een aanvraag om omgevingsvergunning. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van de onderhavige toelichting, die niet juridisch bindend is maar wel inzage geeft in de gemaakte afwegingen binnen dit bestemmingsplangebied.
Bij het opstellen van de regels is rekening gehouden met de Wet ruimtelijke ordening. Om te voorkomen dat de planregels niet mogelijk maken wat achteraf gezien toch eigenlijk wel aanvaardbaar is bevat het bestemmingsplan de nodige flexibiliteit. Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen 2012.
Leeswijzer bestemmingsregels
De bestemmingsregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. In de inleidende regels zijn in artikel 1 de definities van de verschillende in het bestemmingsplan gebruikte begrippen opgenomen en in artikel 2 de wijze van meten. De wijze van meten geeft aan hoe de oppervlakte, inhoud, goothoogte, nokhoogte e.d. van een bouwwerk moet worden bepaald.
Deze regels zijn noodzakelijk voor een juiste interpretatie van de bestemmingsregels. Het tweede hoofdstuk bevat de bestemmingsregels voor de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer - Verblijf', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en de dubbelbestemmingen in verband met archeologie en de waterkering. In deze regels zijn het toelaatbare gebruik van gronden en bouwwerken aangegeven (bestemmingsomschrijving) en zijn diverse bepalingen inzake het bouwen opgenomen. Hieronder worden de bestemmingen van een nadere toelichting voorzien.
Het openbaar groen en parkruimtes in het plangebied zijn bestemd als ‘Groen’. Het is van belang deze groenstructuren in het plangebied te behouden. Om het groene karakter te behouden zijn binnen deze bestemming geen gebouwen toegestaan. Uitzondering op de regel vormen kleine gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Verder zijn binnen deze bestemmingen speelvoorzieningen en voetpaden toegestaan.
Verkeer - Verblijf
De wegen in het plangebied hebben een duidelijke verblijfsfunctie. Deze wegen zijn daarom bestemd als 'Verkeer - Verblijf'. Naast wegen zijn binnen deze bestemming ook openbare parkeerplaatsen en groen- en speelvoorzieningen toegestaan. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Er is tevens een regeling opgenomen ten aanzien van waterbergende voorzieningen.
Wonen - 1 en Wonen - 2
De woningen in het plangebied vallen onder de bestemmingen ‘Wonen - 1’ en ‘Wonen - 2’. De bouwregels van deze bestemmingen zijn afgestemd op de gebruikelijk systematiek van de gemeente voor deze bestemming.
Onder ‘Wonen - 1’ vallen de eengezinswoningen. ‘Wonen - 2’ ziet toe op gestapelde woningbouw, waar de appartementen en de beneden- en bovenwoningen (bebo) onder vallen. Het maximale aantal woningen is per typologie opgenomen in de regels, omdat de onderliggende onderzoeken alsook de parkeeroplossing zijn afgestemd op deze aantallen. In lijn met diverse andere bestemmingsplannen binnen de gemeente is ervoor gekozen wel bestemmingsvlakken op te nemen, maar geen bouwvlakken te projecteren. Hierdoor ontstaat enige ontwerpflexibiliteit, die nodig is voor een nadere uitwerking voor de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'. Hiermee wordt tevens voorkomen dat beperkte afwijkingen ten opzichte van de bouwvlakken niet direct nopen tot het doorlopen van een planologische procedure, hetgeen belemmerend werkt voor een doelmatige uitwerking en uitvoering van de ontwikkeling. De stedenbouwkundige randvoorwaarden - zoals bijvoorbeeld de maximale bouwhoogte - zijn wel verwoord in de regels en bieden houvast bij de verdere uitwerking, zonder dat het bestemmingsplan als krimpfolie om het bouwplan wordt gelegd.
Aan-huis-verbonden beroepen worden toegestaan, mits het om ondergeschikte bedrijfsactiviteiten gaat en er geen hinder ontstaan voor de woonbuurt. Het is niet de bedoeling om de woonfunctie te laten vervallen en zelfstandige praktijk- en bedrijfsruimte in de woning te realiseren. Er geldt een beperking van de maatvoering van de bedrijfsruimte aan huis. De bedrijfsvloeroppervlakte mag niet meer zijn dan 50 m² of (in geval van kleine panden) 30% van de totale gezamenlijke vloeroppervlakte op de begane grond van alle aanwezige bebouwing op het bouwperceel.
Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 3 en Waarde - Archeologie 5
Ter bescherming van archeologische waarden in de bodem is de dubbel-bestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor de bescherming van deze waarden is een archeologisch onderzoek nodig waarbij duidelijk moet zijn wat de gevolgen voor deze waarden zijn voor een omgevingsvergunning voor bouwen verleend kan worden.
Ter bescherming van de aanwezige waterkering is de dubbel-bestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
Overige regels
Het derde hoofdstuk bevat algemene regels die gelden voor alle in het plangebied voorkomende bestemmingen. De antidubbeltelregel (artikel 11) is opgenomen conform artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de artikelen 14 tot en met 16) zijn de voor het plan geldende algemene bouw-, gebruiks- en afwijkingsregels opgenomen. Deze bepalingen gelden voor alle in het plan opgenomen bestemmingen.
In het vierde hoofdstuk zijn de overgangs- en slotregels opgenomen. In dit hoofdstuk is onder andere bepaald hoe om te gaan met het gebruik en het bouwen voor thans nog aanwezige functies die niet in overeenstemming zijn met het plan. Deze regels volgen uit de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening. In de slotbepaling is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald: het bestemmingsplan 'Bloemhof 2023'.
Op grond van artikel 6.12 Wro dient de gemeenteraad bij een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Het doel van een exploitatieplan is om bijkomende kosten te verhalen op ontwikkelaars in het plangebied. Op grond van artikel 16, tweede lid Wro kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Middels het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente, zijn de kosten anderszins verzekerd.
Voortraject
Welwonen heeft in samenwerking met Sacon een uitgebreid participatietraject opgezet om input vanuit de omgeving voor het stedenbouwkundig plan voor de wijkvernieuwing op te halen. Een uiteenzetting hiervan is opgenomen in het stedenbouwkundig plan van Sacon, hetwelk is opgenomen in Bijlage 1 bij voorliggend bestemmingsplan. Ook in de periode daarna heeft Welwonen de bewoners actief geïnformeerd en betrokken bij het proces. Een totaaloverzicht van de gevoerde participatie en bijbehorende tijdlijnen is opgenomen in Bijlage 14. Hieronder is het traject op hoofdlijnen integraal weergegeven. Voor een gedetailleerdere omschrijving wordt verwezen naar voornoemde bijlagen.
Ten behoeve van de gewenste en noodzakelijke wijkvernieuwing is reeds in 2017 aangevangen met de eerste verkenningen. Hiertoe zijn aan de start van het proces twee wijkwandelingen georganiseerd, die plaatsvonden op 30 mei en 1 juni 2017. Aan deze wandelingen hebben 25 buurtbewoners deelgenomen. Op een informele manier is met bewoners gesproken over zowel positieve als negatieve zaken met betrekking tot de wijk en tot de woningen.
Op 11 juni 2017 vond een terugkomdag plaats, waar 23 van de 25 buurtbewoners die hebben meegewandeld bij aanwezig zijn geweest. Tijdens deze bijeenkomst zijn een aantal onderwerpen ter discussie gesteld en is met de aanwezigen van gedachten gewisseld. Onder andere de vraag of renovatie of sloop/nieuwbouw de voorkeur heeft, is besproken. Sloop/vervangende nieuwbouw wordt belangrijk gevonden voor de toekomst van de buurt en er is een grote bereidheid om meer huur te betalen als de energielasten omlaag gaan.
Volgend daarop vond op 9 januari 2018 een inloopbijeenkomst plaats waarbij de bewoners geïnformeerd zijn over de voorgenomen sloop van een deel van de woningen in de Bloemenbuurt. Met aanwezigen is gesproken over het waarom, over de voorlopige planning en betrokkenheid bij het ontwerpproces, maar ook over persoonlijke consequenties van voorgenomen sloop. Naar aanleiding hiervan (en ook bij verhindering op deze bijeenkomst) konden mensen zich opgeven voor een persoonlijk gesprek met een van de verhuurmedewerkers van Welwonen. De inloopmarkt had een goede belangstelling. Enkele personen hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een persoonlijk gesprek.
Op 6 februari 2018 en 13 maart 2018 vonden participatiebijeenkomsten plaats. De belangstelling voor deze avonden was zeer groot en de sfeer overwegend positief. Onderwerpen zoals zonnepanelen, waterberging, groen maar ook woningtypologie en verkeer/parkeren zijn tijdens eerste avond de revue gepasseerd. De tweede avond stond in het teken van de complexiteit van het maken van een stedenbouwkundig plan, waarbij bewoners zelf op basis van een aantal randvoorwaarden en minimumvereisten een plan konden ontwerpen. Belangrijke doelstelling en winst van de avond was dat bewoners werden meegenomen in het planproces en in de keuzes die daarbij moeten worden gemaakt. Bij het uitwerken van het concept stedenbouwkundig plan heeft Sacon zich vervolgens vooral laten inspireren door verschillende aspecten uit de verschillende plannen welke die avond zijn gepresenteerd. Het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp is uiteindelijk op 10 april 2018 gepresenteerd.
In mei 2018 zijn de uitkomsten, inclusief een eerste concept stedenbouwkundig plan, waarin de input van bewoners is gevoegd, in een nieuwsbrief teruggekoppeld aan de wijk.
Tussen mei 2018 en april 2019 is het concept stedenbouwkundig plan in overleg tussen de stedenbouwkundige van Welwonen en de stedenbouwkundige van de gemeente aangepast. Het aangepaste stedenbouwkundig plan is in april 2019 via een nieuwsbrief aan de wijk teruggekoppeld.
In april 2019 heeft Welwonen bewoners opgeroepen om deel te nemen aan een klankbordgroep nieuwbouw. De klankbordgroep is opgesteld om mee te denken en richting te geven aan de inrichting voor de nieuwbouw. In 2020 is Welwonen 1-op-1 langsgegaan bij de bewoners voor een draagvlakmeting. Deze draagvlakmeting is op deze manier uitgevoerd vanwege de maatregelen die op dat moment golden rondom Covid-19. Daarna volgde een periode van het uitwerken van de 1-op-1 gesprekken.
In diezelfde periode voerde een door Welwonen ingeschakelde specialistische partij een woonwensenonderzoek uit. De gespecialiseerde partij onderzocht, wederom in 1-op-1 gesprekken, de individuele behoeften van de bewoners. Bijna alle bewoners hebben hier aan meegewerkt. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat veel bewoners willen terugkeren in de Bloemenbuurt. Na de uitvoer van dit onderzoek heeft Welwonen in de periode van mei 2022 t/m april 2023 diverse nieuwsbrieven verstuurd (mei 2022, september 2022, februari 2023, maart 2023 en april 2023). Vervolgens zijn de bewoners uitgenodigd voor de bewonersbijeenkomst van 25 mei 2023, hierin heeft Welwonen nogmaals de plannen voor de wijk gepresenteerd en konden bewoners vragen stellen aan Welwonen. In navolging van de bewonersavond is opnieuw een nieuwsbrief verspreid om de gehele wijk te informeren.
In juni 2023 zijn persoonlijke gesprekken gevoerd met bewoners die hier behoefte aan hadden. Tijdens die gesprekken werd opnieuw hun behoefte gepolst, eventuele afspraken gemaakt en/of uitleg over de wijkvernieuwing gegeven. Tevens ontving de gehele Bloemenbuurt in juni 2023 een nieuwsbrief n.a.v. de vergadering gemeenteraad.
Naast de omgeving is ook de gemeente tussentijds geïnformeerd over de plannen. Bij besluit van 27 juni 2023 (Djuma-8645) heeft de gemeenteraad ingestemd met het voorstel om tot wijkvernieuwing over te gaan. Dit vormde het startsein voor het uitvoeren van de benodigde onderzoeken en het opstarten van de planologische procedure, waar voorliggend bestemmingsplan onderdeel van uitmaakt.
Informatievoorziening
De bewoners zijn via de website van Welwonen en door middel van nieuwsbrieven op de hoogte gehouden van het proces. Daarnaast zal Welwonen de bewoners actief informeren voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het artikel 3.1.1. Bro toegezonden aan de bestuurlijke instanties, waarbij de gelegenheid is geboden om een reactie te geven op het plan. Hierop is gereageerd door de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord, de Archeologische dienst West-Friesland, de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De reacties hebben - kort samengevat - geleid tot de volgende (tekstuele) aanpassingen in de toelichting en regels van dit bestemmingsplan:
Aanpassingen naar aanleiding van reactie Omgevingsdienst Noord-Holland Noord
Aanpassingen naar aanleiding van Archeologische dienst West-Friesland
Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VRNHN)
De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft aangegeven dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het planvoornemen. De bereikbaarheid en de bluswatervoorziening dienen aan de eisen te voldoen zoals opgenomen in de handreiking bluswater en bereikbaarheid VRNHN 2021. Met betrekking tot de realisatie van de appartementengebouwen wordt de veiligheidsregio graag betrokken bij een verdere uitwerking van de plannen, met name met betrekking tot de opstelplaatsen en de bluswatervoorziening.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK)
Het HHNK heeft enkel twee punten vanuit waterveiligheid aangehaald. Dit betreffen de volgende punten:
Richting het HHNK is als volgt gereageerd:
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 14 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze kenbaar te maken op het plan. Hiervan is geen gebruik gemaakt.