Zeeburgereiland Bedrijvenstrook    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In het Ontwikkelingsplan Zeeburgereiland (vastgesteld op 13 april 2005) zijn de eerste programmatische en financiële kaders voor ruimtelijke ontwikkelingen voor het Zeeburgereiland beschreven en de te ontwikkelen deelgebieden gedefinieerd. In 2007 is er een verkavelingsplan gemaakt voor de Bedrijvenstrook. Veranderingen in het programma en een gewijzigde ontwikkelingsstrategie hebben ertoe geleid dat er anno 2020 een nieuw kader is gemaakt voor de Bedrijvenstrook. De interesse voor de bedrijvenstrook is groot, wat betekent dat ook het faciliteren van aanvragen weer actueel is. Om aan deze vraag tegemoet te komen, is besloten om een bestemmingsplan op te stellen als vertaling van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland (2020).

In de structuurvisie Amsterdam 2040 wordt het deelgebied Bedrijvenstook aangeduid als stadsverzorgend bedrijventerrein. De stadsverzorgende bedrijvigheid, draagt er in belangrijke mate toe bij dat de stad kan blijven functioneren als volwaardig leefmilieu. De stadsverzorgende bedrijvigheid is de smeerolie van de metropool. Door de verplaatsing van de grootschalige, milieuhinderlijke bedrijven van Zeeburgereiland, zoals de waterzuivering RI-Oost, naar elders, is er ruimte ontstaan om een nieuw stedelijk gebied te ontwikkelen dat goed aansluit bij de bestaande stad. Een stedelijk gebied met zowel ruimte voor wonen als werken. De Bedrijvenstrook is een aanvulling hierop. Een stadsverzorgend bedrijventerrein dat past bij de ligging van de Bedrijvenstrook binnen de ring A10 en bij de transformatie van Zeeburgereiland naar hoogstedelijk gebied.

De potentie van het Zeeburgereiland en daarmee ook de Bedrijvenstrook wordt grotendeels bepaald door de goede bereikbaarheid. Het Zeeburgereiland ligt binnen de ring A10 en is daardoor goed bereikbaar vanuit zowel de regio als de binnenstad. Deze bereikbaarheid is gelijk ook een aandachtspunt voor de Bedrijvenstrook.

De Bedrijvenstrook heeft een hoge duurzaamheidsambitie. Primair wordt er ingezet op energieneutraliteit en het ontwikkelen op een natuurinclusieve en klimaatbestendige wijze. Als derde thema is circulariteit van groot belang. Naast dat het goed is voor milieu en klimaat draagt het ook bij aan ruimtelijke kwaliteit en dus een prettige werkomgeving.

De samenwerking tussen bedrijven, onderling en als collectief, wordt gestimuleerd voor meer sociale cohesie, uitwisseling van kennis, goederen, energie, circulariteit, afval en collectief beheer.

De ontwikkelstrategie voor de Bedrijvenstrook is een geleidelijke ontwikkeling over circa 10 jaar. Een deel van de kavels is zo goed als bouwrijp, een deel van kavels wordt anno 2020 bouwrijp gemaakt en een deel moet nog bouwrijp gemaakt worden.

1.2 Doel bestemmingsplan     

Voorliggend bestemmingsplan vormt het juridisch planologisch kader voor de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook. Toekomstige aanvragen voor omgevingsvergunningen worden aan dit bestemmingsplan getoetst. Met het bestemmingsplan wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de wijze van bestemmen van andere actuele bestemmingsplannen om te komen tot uniformiteit in regels. Met dit bestemmingsplan wordt tevens vorm gegeven aan de Amsterdamse wens om te komen tot digitaal raadpleegbare en uitwisselbare bestemmingsplannen.

Dit bestemmingsplan is de juridisch planologische vertaling van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland (vastgesteld door de gemeenteraad op 2 juli 2020).

1.3 Ligging plangebied en plangrens     

Het Zeeburgereiland met daarop de Bedrijvenstrook is een binnenstedelijke locatie aan de ring van Amsterdam (A10). Het eiland ligt tussen het Oostelijk Havengebied en IJburg. Het is een belangrijke schakel op de verstedelijkingsas Centraal Station - IJburg.

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de IJburglaan aan de zuid-westzijde en Bob Haarmslaan aan de westzijde. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de A10 en aan de noordzijde door het Buiten IJ.

verplicht

 Ligging plangebied (bron: maps.google.nl)

verplicht

Ligging plangebied in de nabije omgeving (bron: maps.google.nl)

verplicht

Begrenzing plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

In het gebied van het voorliggende bestemmingsplan zijn momenteel de volgende bestemmingsplannen van kracht:

  1. Bestemmingsplan Zeeburg - Schellingwoude; vastgesteld op 26 april 1978, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van provincie Noord Holland op 11 september 1979 en onherroepelijk sinds 24 mei 1984;
  2. Facetherziening zonebesluit Oostelijk Havengebied-Zeeburg; vastgesteld op 7 juli 2010 en onherroepelijk op 3 september 2010;
  3. Zeeburgereiland RI-Oost; vastgesteld op 30 september 2009 en onherroepelijk op 2 maart 2010.



De facetherziening heeft betrekking op de geluidzone - industrielawaai van het industrieterrein Cruquius en het uitbreiden van de regels met betrekking tot strijdig gebruik. Bestemmingsplan Zeeburgereiland RI-Oost heeft betrekking op de oever van het Buiten-IJ.

1.5 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting en bijlagen. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

De toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geeft aan welke ontwikkelingen zijn beoogd in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende milieuaspecten en hoofdstuk 5 behandelt de overige relevante omgevingsaspecten.

Een toelichting op de juridische systematiek, met een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is beschreven in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en in hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid en de te doorlopen procedures.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

In dit hoofdstuk is de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en de nieuwe ontwikkelingen. Aandacht is besteed aan functies zoals bedrijven, (commerciële) voorzieningen en structuren zoals de beoogde bebouwingsstructuur van het plangebied.

2.1 Historie     

Het ontstaan van het Zeeburgereiland is in feite het gevolg van de aanleg van de Oranjesluizen en het

Amsterdam-Rijnkanaal. De sluizen vereisten namelijk de aanleg van een strekdam richting IJmeer, die

later de noordelijke dijk van het Zeeburgereiland zou worden. De westelijke dijk van het eiland ontstond

toen het Amsterdam-Rijnkanaal (destijds het Merwedekanaal) werd gegraven. Rond 1900 is ook de

zuidelijke dijk aangelegd, waardoor een driehoekig baggerdepot ontstond. Toen het depot eenmaal was gevuld, was er sprake van het destijds genoemde Eiland Zeeburg.

De historie van het Zeeburgereiland is die van een typische ‘rafelrand’ van de stad, met door de tijd heen allerlei activiteiten die elders in de stad niet gewenst waren: een marinevliegkamp, een Luftwaffe basis

voor watervliegtuigen, camping, artistieke enclave, hondentrainingsveld, volkstuinen, asielzoekerscentrum en tot 2005 de rioolwaterzuiveringsinstallatie RI-Oost.

In de Sportheldenbuurt zijn de silo’s en slibvijzelgemalen opgenomen in het plan. De dijkhuisjes blijven

in het plan voor de Sluisbuurt bestaan. In de Baaibuurten zijn nog een wachtershuis, contouren van

oude loodsen, enkele Duitse bouwwerken en het schuifhuis van de Syphonsluis zichtbaar. In de planvorming voor de Baaibuurten zullen deze elementen worden behandeld. De dijklichamen worden gezien als waardevolle elementen voor het eiland als geheel. De dijken zijn de kaders voor het eiland met elk hun eigen kwaliteiten.

Ondanks dat er op Zeeburgereiland oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden is het niet aannemelijk is dat er nog (restanten van) explosieven aanwezige zijn. In de na-oorlogse periode hebben er diverse werkzaamheden plaatsgevonden waarbij de grond dusdanig is geroerd dat het niet aannemelijk is dat er (restenten van) explosieven aanwezig zijn.

Dijken

In de loop van de jaren werd het Zeeburgereiland steeds meer een knooppunt van verkeerswegen die het eiland in stukken hebben gesneden. Dat maakte het onmogelijk om het eiland als één samenhangend gebied te ontwikkelen. Daarom is en wordt dat nu per buurt gedaan, beginnend met de (meer inzichzelf gekeerde) Sportheldenbuurt en de Sluisbuurt.

De drie dijken hebben de potentie om de samenhang te herstellen, elke dijk vanuit zijn eigen karakter:

  • De westelijke dijk langs de mond van het Amsterdam Rijnkanaal is onderdeel van een groene recreatieve route richting de Oranjesluizen, met zicht op de stad en het weidse water van het IJ;
  • De zuidelijke dijk ligt aan een kleine waterkom, heeft een intiemer karakter en wordt gekenmerkt door woonboten langs de oever. De dijk wordt opgewaardeerd naar primaire waterkering en krijgt daarmee een nieuwe inrichting die gericht is op recreatie;
  • De noordelijke dijk is meer functioneel en stenig van karakter. Hier is een wijds zicht op het open water van het buiten-IJ en het landschap van Noord.

Vanaf 2022 wordt de primaire waterkering verlegd van de westelijke naar de zuidelijke dijk en wordt het binnenwater van het eiland aangesloten op het binnen-IJ. Het is vooral de westelijke dijk die ruimtelijk de meeste betekenis heeft; met zijn groene karakter, aanlanding op de Oranjesluizen, en het weidse uitzicht op stad en water.

Toekomst

Het Zeeburgereiland verandert in gestaag tempo van een rommelige stadsrand tot een volwaardige stedelijke locatie. De huidige ontwikkelingen in de Sportheldenbuurt laten zien dat er veel belangstelling is voor wonen op het Zeeburgereiland. En met de Sluisbuurt krijgt het eiland een buurt met hoogstedelijk karakter. In de toekomst heeft het eiland ca. 20.000 bewoners. Waar mensen wonen moet ook ruimte zijn voor mensen om te werken, hun auto te laten repareren en voor voorzieningen en bedrijven die hun diensten aan de stad kunnen aanbieden. Dergelijke bedrijven en voorzieningen die niet zijn te combineren met woningbouw omdat ze in een hogere milieucategorie vallen kunnen terecht op Bedrijvenstrook Zeeburgereiland. Dit vraagt wel om goede verbindingen tussen de buurten. De Zuiderzeeweg en vooral de IJburglaan en de A10 vormen voor langzaam verkeer nog een grote barrière. Dit moet in het kader van de ontwikkeling van de Baaibuurten en de Oostpunt verder uitgewerkt worden.

2.2 Planbeschrijving     

2.2.1 Doelstelling en ambities     

De Bedrijvenstrook moet een bedrijventerrein worden dat past op de schaal en in het beeld van Zeeburgereiland, dat voorziet in de behoefte van Zeeburgereiland en IJburg en waarbij alles op acceptabele fiets- en loopafstand is. Een bedrijventerrein dat modern is en past bij de ambities van dit gemeentebestuur: energieneutraal, circulair, natuurinclusief en klimaatbestendig. Bovenal moet er een prettige omgeving ontstaan voor alle gebruikers. Op de Bedrijvenstrook moet ingezet worden op intensief ruimtegebruik, op bedrijvigheid die niet footloose en/of heel grootschalig is, maar gedifferentieerd en op bedrijvigheid die gebonden is aan deze locatie omdat bijvoorbeeld de klanten in de omgeving te vinden zijn.

Criteria

Het programma en verkaveling voor de Bedrijvenstrook staat nog niet precies vast. Op basis van resultaten uit vooronderzoek en het beleid in de Structuurvisie worden een aantal mogelijke programmaonderdelen benoemd. Voor geïnteresseerde bedrijven geldt dat die moeten voldoen aan de volgende criteria:

  • Het dient stadsverzorgende bedrijvigheid te betreffen;
  • De beeldkwaliteit dient voldoende te zijn;
  • Het ruimtegebruik is intensief;
  • Aantoonbare minimale verkeersaantrekkende werking;
  • Duurzaam karakter.

Deze criteria worden nog nader uitgewerkt in een afwegingskader en concrete bouwregels voor de kaveluitgifte en tenders.

Bedrijven

Er is ruimte voor in totaal ruim 76.000 m2 bvo voor kleine en middelgrote stadsverzorgende bedrijven (ambachten, bouwbedrijven, onderhoud en reparatiebedrijven, afval- en reinigingsdiensten, groothandels en toeleveranciers) en een bouwmarkt. Als gevolg van eerdere besluitvorming en contracten zijn onderdeel daarvan ruimtereserveringen voor een gebouwde P+R (600 auto en 20 touringcarplekken), een Hulpwarmtevoorziening, een recyclepunt (max. 10.000 m2 bvo) en een Politiebureau (basisteambureau 1.600 m2 bvo). Ook is ook een buurtmoestuin gerealiseerd (2020).

De vrije ruimte voor stadsverzorgende bedrijven en de bouwmarkt is maximaal ruim 33.000 m2 bvo. De Bedrijvenstrook is geschikt voor kleinschalige (100 tot 250 m2 bvo) en middelgrote (tot 6.000 m2 bvo) bedrijvigheid met een maximale milieucategorie 3.2. Op de Bedrijvenstrook wordt circa 4 ha grond uitgegeven in erfpacht. Doordat er gekozen is voor variatie in verschijningsvorm, grootte van kavels en ontwikkelingsstrategie (zelfbouw, bedrijfsverzamelgebouw, etc.), zal het gebied aanspreken bij een grote groep ondernemers.

Door een divers kavelaanbod worden de risico’s gespreid wat de levensvatbaarheid van het gebied ten goede komt. Omdat het beleid zoals beschreven in de Structuurvisie uitgaat van het bouwen in een hoge dichtheid op stadsverzorgende bedrijventerreinen wordt het bouwen in meerdere lagen mogelijk gemaakt. Stedenbouwkundig is een hogere dichtheid gewenst om een stedelijk karakter te creëren. Door functies te stapelen kunnen kavels dichter worden bebouwd en de grond zo effectief mogelijk worden gebruikt. Lichte productie kan op een verdieping worden geplaatst. Gebouwen moeten hiervoor geschikt worden gemaakt. Door eisen voor hogere verdiepingshoogtes en ruimte voor goederenliften in de bouwenveloppen op te nemen kunnen initiatieven getoetst worden. Ook kantines en ondergeschikte kantoorruimtes kunnen op een eerste of hogere verdieping. Op basis van de gemeentelijke Bedrijvenstrategie (zie hoofdstuk 3) wordt uitgegaan van een 70% bedrijfsruimte en maximaal 30% kantoor (behorende bij het bedrijf) per ontwikkeling of erfpachter.

Hoofdopzet Bedrijvenstrook

De Bedrijvenstrook is binnenstedelijk gebied onder andere vanwege de ontwikkelingen op het Zeeburgereiland. Schaarse en daarmee dure ruimte vragen om een intensief gebruik van de grond. Er dient in de rooilijn gebouwd te worden zodat de scheiding tussen openbare ruimte en uitgegeven terrein helder is gedefinieerd. Zo ontstaat een duidelijke opzet van straten waartussen uitgeefbare kavels liggen met een grote variatie in kavelmaten. De variatie in kavelgrootte en de gunstige ligging aan de A10 en op korte afstand van het centrum en IJburg zijn goede uitgangspunten voor een goed functionerend stadsverzorgend bedrijventerrein. Mede vanwege de ligging nabij het woongebied de Sportheldenbuurt ligt bij het ontwerp voor dit bedrijventerrein de nadruk op de ontwikkeling van een gebied met een groene, duurzame en aantrekkelijke uitstraling in een sociaal veilige omgeving. Door de hoofdstructuur van de Sportheldenbuurt door te zetten ontstaan er visuele verbindingen tussen de gebieden waarmee de Bedrijvenstrook en de Sportheldenbuurt stedenbouwkundig een geheel vormen.

Er zijn al enkele, voornamelijk gemeentelijke, initiatieven waarvoor ruimte is gereserveerd op de Bedrijvenstrook. De overige kavels zullen in tender of 1 op 1 worden uitgegeven. Er wordt voorang verleend aan bedrijven in transformatiegebieden mits deze passen binnen het nog nader op te stellen afwegingskader.

Structuur

Vanuit de Sportheldenbuurt worden twee structurerende zichtlijnen, de Faas Wilkesstraat en de EefKamerbeekstraat, doorgetrokken tot in de Bedrijvenstrook. Deze lijnen vormen de hoofdstructuur van de openbare ruimte, waardoor drie bouwvelden ontstaan. Door dezelfde straatprofielen en openbare ruimte inrichting als in de Sportheldenbuurt toe te passen, ontstaat er samenhang tussen beide gebieden. De bouwvelden die overblijven tussen de twee zichtlijnen kunnen opgedeeld worden in nader te bepalen eenheden. De genoemde indeling van de kavels is dan ook indicatief.

verplicht

structuur Sportheldenbuurt doorzetten

Korrelgrootte

De Bedrijvenstrook biedt door een groote variatie aan korrelgrootte ruimte aan verschillende bedrijven. Op de Bedrijvenstrook kunnen kavels van ca 100m2 tot ca 9.000m2 worden uitgegeven. In de verkaveling moet de variatie terugkomen. De verschillende maten kavels zijn niet gezoneerd maar worden gemengd door het gebied. Daarbij wordt wel de grootste ruimtevragers aan de zijde van de A10 geplaatst.

Groenstroken

Langs de kavels aan de Faas Wilkesstraat en de Anthonie van Akenstraat worden groenstroken aangelegd die onderdeel zijn van de openbare ruimte. In profiel sluit dit aan op de Sportheldenbuurt. De groenstrook is hier specifiek bedoeld voor vergroening van de Bedrijvenstrook en draagt bij aan een natuurinclusieve en klimaatbestendige ontwikkeling van de Bedrijvenstrook.

Milieucategorie

Voor de gehele Bedrijvenstrook worden bedrijven met een maximale milieucategorie van 3.2 toegestaan. Op basis van de VNG brochure Bedrijven en milieuzonering kan het hele Zeeburgereiland worden aangemerkt als gemengd gebied. Dit door de nabijheid van de IJburglaan, scheepvaartroutes op het Amsterdam- Rijnkanaal en het Buiten IJ, de A10, en de niet-woonfuncties die het geldende bestemmingsplan toe laat in de Sportheldenbuurt.

verplicht

afstand bedrijven tot Sportheldenbuurt

Voor een gemengd gebied kunnen richtafstanden worden gehanteerd zoals in onderstaande tabel zijn weergegeven.

verplicht

richtafstanden op basis van VNG Brochure Bedrijven en milieuzonering

2.2.2 Programma en initatieven     

De bedrijvenstrook betreft mede vanwege de ontwikkelingen op Zeeburgereiland een binnenstedelijk gebied. Gebouwen worden in de rooilijn gebouwd zodat de scheiding tussen openbare ruimte en uit te geven terrein is gedefinieerd. Voor de kavelmaten is gekozen voor een grote variatie (ca. 100m² tot ca. 9.000m²). Voor een aantal ontwikkelingen is reeds ruimte op het Bedrijventerrein gereserveerd (zie hieronder). Het gaat om een parkeergebouw (P+R), een politiebureau, een gebouw voor de hulpwarmtevoorziening, een bestaand tankstation, een recyclepunt en een moestuin.

Voor de Bedrijvenstrook ligt de nadruk op een gebied met een groene, duurzame en aantrekkelijke uitstraling in een sociaal veilige omgeving. Voor de bedrijvenstrook is gekozen om de hoofdstructuur van de Sportheldenbuurt door te zetten. Dit zijn de Faas Wilkestraat en de Eef Kamerbeekstraat. Hierdoor ontstaan er visuele verbindingen tussen de gebieden waarmee de Bedrijvenstrook en de Sportheldenbuurt stedenbouwkundig één geheel vormen. De lijnen vormen de hoofdstructuur van de openbare ruimte, waardoor drie bouwvelden ontstaan. Door dezelfde straatprofielen en openbare ruimte inrichting als in de Sportheldenbuurt toe te passen, ontstaat er samenhang tussen beide gebieden. De bouwvelden die overblijven tussen de twee zichtlijnen kunnen opgedeeld worden in nader te bepalen eenheden. De genoemde indeling aan de kavels is dan ook indicatief. De kleine kavels krijgen naar verwachting een plek in het middelste bouwveld aan de zijde van de Sportheldenbuurt.

Langs de Faas Wilkestraat en de Anthonie van Akenstraat worden groenstroken aangelegd die onderdeel zijn van de openbare ruimte. Dit sluit aan op de Sportheldenbuurt. De groenstrook is hier specifiek bedoeld voor vergroening van de Bedrijvenstrook en draagt bij aan een natuurinclusieve en klimaatbestendige ontwikkeling van de Bedrijvenstrook.

Initiatieven op de Bedrijvenstrook

De Bedrijvenstrook Zeeburgereiland is een van de weinige plekken in Amsterdam waar nog kavels voor bedrijven beschikbaar zijn. Er is veel vraag en het is daarom zaak zorgvuldig om te gaan met de uitgiften. Naast bedrijven hebben ook veel gemeentelijke diensten en (nuts)voorzieningen interesse in de Bedrijvenstrook.

Uit recent onderzoek van de STEC groep (2018, zie ook hoofdstuk 3) blijkt daarnaast dat er een flink tekort aan bedrijfsruimten in en rond de stad zal ontstaan, als gevolg van de woningbouwopgave op bedrijventerreinen. 15 bedrijventerreinen zijn genomineerd om tot woon-werkwijk te transformeren. Met name de grotere (>2.000 m2) (en verkeersintensieve) bedrijven zullen in de moeilijk in woon-werkwijken geïntegreerd kunnen worden. Om aan ambities zoals de inclusieve stad (een baan voor iedereen, op ieder opleidingsniveau), de energietransitie, de duurzame bevoorrading en Amsterdam autoluw tegemoet te komen is het noodzakelijk om voldoende ruimte voor deze bedrijvigheid te behouden op strategische en bereikbare plekken in de stad.

De Bedrijvenstrook Zeeburgereiland is ook een kansrijke plek voor perifere detailhandel (PDV) gericht op de consument uit het verzorgingsgebied Zeeburgereiland, IJburg, wellicht Indische buurt en Zeeburg. Er komt een Recyclepunt en het geheel maakt het geschikt voor de wat grotere klus. Het terrein is minder geschikt voor een cluster gericht op de professionele markt, daarvoor is de schaal te klein. Omdat solitaire locaties (te) weinig aantrekkingskracht bieden op zichzelf, is enige clustering wel gewenst. Omdat er zodanig weinig ruimte is voor bedrijven aan de oostkant van de stad, zal de Bedrijvenstrook Zeeburgereiland mogelijk een pilotlocatie worden voor gestapelde bedrijvenfuncties. Daarbij moet rekening worden gehouden met de beperkte verkeerscapaciteit van o.a. de IJburglaan.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het mogelijk maken van een combinatie van enkele PDV concepten (max 6.000 m2 bvo), waarin ruimte is voor één volwaardige bouwmarkt van 2.000-5.000 m2 bvo, aangevuld met enkele kleinere PDV-zaken (250-500 m2 bvo) en/of bedrijven die goed passen in het cluster zoals een meubelmaker, groothandel voor tegels/ houthandel.

Voor het programmaprofiel van de Bedrijvenstrook en voorliggend bestemmingsplan zijn daarnaast de volgende conclusies relevant:

  • Intensief ruimtegebruik is uitgangspunt vanwege de binnenstedelijke ligging;
  • Ruimtereserveringen voor de HWV (hulpwarmtevoorziening), het parkeergebouw, recyclepunt en politiebureau respecteren;
  • Verder aan te vullen met kleine en middelgrote stadsverzorgende bedrijven (ambachten, bouwbedrijven, onderhoud en reparatiebedrijven, afval- en reinigingsdiensten, groothandels en toeleveranciers) en een bouwmarkt;
  • Om het bedrijventerrein goed in te passen op deze plek, is vanuit de participatie in het kader van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland het idee naar voren gekomen om kleinschalige commerciële functies (ca. 250 m2), zoals horeca en/of een sportvoorziening en een broedplaats, met goedkope makersruimtes, mogelijk te maken. Spreiding van deze commerciele voorzieningen op de Bedrijvenstrook is gewenst met het oog op de functiemenging en levendigheid in het gebied. Het bestemmingsplan faciliteert deze commerciele functies door zones aan te geven waar deze functies toelaatbaar zijn. Het gemeentelijk zwembadbeleid biedt ruimte aan private initiatieven. Er is een toenemende behoefte aan plekken voor leszwemmen en er ontstaan ook steeds meer partijen die dit als product aanbieden.

verplicht

zoekgebieden voor horeca en sport (blauwe zones)

Het grootste deel van de vraag naar bedrijfsruimte betreft bedrijven uit transformatiegebieden, die verplaatsen vanwege de verdichting en woningbouw. Op basis van een nog nader op te stellen afwegingskader worden bedrijven definitief geselecteerd en start een één-op-één traject.

Kriterion

Het tankstation Kriterion is al jaren op de Bedrijvenstrook gevestigd en is onlangs uitgebreid met een wasstraat, wasboxen en snellaadstations voor elektrische voertuigen. De LPG installatie is verwijderd. De ondergeschikte detailhandel blijft behouden.

Hulp Warmte Voorziening (HWV)

Een ruimtereservering voor de HWV maakt onderdeel uit van de stadswarmteovereenkomst Zeeburgereiland en is nodig om pieken in de warmtevraag op te vangen en bij storingen aan de warmtevraag te kunnen voldoen. Het gereserveerde kavel biedt voldoende ruimte voor deze voorziening.

Basisteam Bureau Politie

De politiebureaus op de IJburglaan en de Balistraat gaan fuseren en zoeken een nieuwe locatie. De Bedrijvenstrook ligt tussen de twee locaties in en de politie kan optimaal gebruik maken van de uitvalroutes die het Zeeburgereiland heeft. De planvorming is in een vergevorderd stadium. Start bouw is gepland in Q4 2020.

Recyclepunt

De Gemeente heeft de ambitie om de afvalpunten op termijn te transformeren tot recyclepunten. In deze strategie worden recyclepunten zo gepositioneerd dat de dienstverlening naar de burgers (beter) toegankelijk is, er meer afval gescheiden wordt ingezameld en de afvalpunten goed in de huidige en toekomstige stad worden geïntegreerd. Ter vervanging van het afvalpunt op Cruquius komt er op de Bedrijvenstrook een recyclepunt. Door de goede bereikbaarheid zou het voor burgers eenvoudiger zijn om hun (grof-)afval aan te bieden en te scheiden. Naast een plek om grof afval en spullen te brengen kan dit ook een locatie zijn voor educatie, om tweedehands spullen te halen of spullen te laten repareren. Daarmee krijgt het het recyclepunt ook een functie voor de buurt. Dit zou kunnen in combinatie met een werkplaats voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.

In eerdere communicatie naar de buurt over de komst van een afvalpunt op de bedrijvenstrook is gesproken over 'het afschermen van de geluidsbron door een overkapping met gevels' en dat een recyclepunt 'naast een (overdekt) afvalpunt' ook voorziet in andere functies. Ook is gesproken over een '(mogelijk geheel) ingepakt afvalpunt'. Bij brief van 19 juli 2021 zijn omwonenden geïnformeerd over de stand van zaken van het recyclepunt. Daarin is aangegeven dat tot op heden studies nog niet hebben geleid tot een haalbaar plan voor het realiseren van een recyclepunt/circulair ambachtscentrum op de bedrijvenstrook. De daarvoor noodzakelijke middelen (geld) zijn ook nog niet door de gemeenteraad toegekend. Daarom ontwikkelen we nu het afvalpunt met intakezone voor recycling eerst en onderzoeken we parallel daaraan verder scenario's voor een doorontwikkeling naar een recyclepunt/ambachtscentrum. Met de huidige inzichten is het onzeker of de eerder gedane uitspraak over een '(mogelijk geheel) ingepakt recyclepunt' in de eindsituatie gestand kan worden gedaan. Het belang van de komst van een recyclepunt achten wij van groot algemeen belang.

Het college van b en w heeft een gebiedsoverstijgende afweging gemaakt om het afvalpunt van Cruquius naar de bedrijvenstrook op Zeeburgereiland te verplaatsen. De urgentie ervan is ontstaan door de verplaatsing van basisschool De Kleine Kapitein die tot uiterlijk januari 2021 op de Kop van het Java-eiland kon blijven en daarna is verhuisd naar het Cruquiusgebied. Hier ontstond vanwege de transformatie van dit gebied naar woningbouw, een onderwijsbehoefte. Het afvalpunt moet - net als de school - ergens op een geschikte locatie landen. De bedrijvenstrook op Zeeburgereiland is daarvoor als meest geschikte locatie beschouwd. De locatie is goed ontsloten met een directe verbinding naar de snelweg. Aan deze kant van de stad – voornamelijk in IJburg en Zeeburgereiland - worden veel nieuwe woningen gebouwd waarmee het verzorgingsgebied van het afvalpunt meer naar het oosten verschuift. Daarbij is de nabijheid van bewoners en een goede spreiding van dergelijke punten over de stad van belang om de duurzaamheidsambitie van Amsterdam te kunnen realiseren. Hoe meer mensen hun afval als grondstof inleveren, hoe meer er hergebruikt en gerecycled kan worden.Tegen deze achtergrond is in het bestemmingsplan niet vastgelegd dat een afvalpunt overdekt moet worden. Een daartoe strekkende planregel zou niet financieel uitvoerbaar zijn. In het bestemmingsplan is binnen de grenzen van het vereiste van een goede ruimtelijke ordening flexibiliteit geboden voor de in het plangebied te vestigen voorziening. Daarbij is van belang dat voor het op voorhand voorschrijven van een inpandige voorziening geen milieuhygiënische argumenten bestaan.

Het bestemmingsplan maakt een overdekt afvalpunt mogelijk, maar verplicht daar niet toe. Dit laat onverlet dat de gemeente bij de inrichting van de bedrijvenstrook en de vestiging van een definitief recyclepunt op de bedrijvenstrook uiteraard streeft naar een goede stedenbouwkundige, groene inpassing. In het ruimtelijk ontwerp wordt daarom wel gestreefd naar het zoveel mogelijk overkappen/inpakken van het bedrijf. Dit biedt de ruimte voor groene gevels/dak en het plaatsen van zonnepanelen. Hiertoe is eerder een inrichtingsplan voor de openbare ruimte vastgesteld en zijn bepalingen in de regels van het bestemmingsplan opgenomen. Hiermee is in dit opzicht sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De extra kosten van het overkappen van het recyclepunt staan niet in verhouding tot een eventuele winst vanuit ruimtelijke inpassing.

Gebouwde parkeervoorziening (P+R)

Wanneer de Baaibuurten worden ontwikkeld zullen de huidige P+R Zeeburg 1 en 2 moeten verdwijnen. Een P+R in gebouwde vorm is een functie die past op de Bedrijvenstrook. Daarom is er een ruimtereservering voor een P+R voorziening van circa 600 plaatsen, gelijk aan het aantal plaatsen op de huidige P+R Zeeburg en zoals het ook in de Structuurvisie 2040 staat omschreven.

De locatie ten noorden van Kriterion, dichtbij de IJtramhalte ‘Bob Haarmslaan’ en nabij de afslag van de A10 is vanwege de goede overstapmogelijkheden op het openbaar vervoer en een goede bereikbaarheid per auto een geschikte locatie. Aanvullende diensten zoals fietsverhuur kunnen nader onderzocht worden. De parkeervoorziening kan ook voorzien in de behoefte aan parkeerplaatsen voor publiektrekkende functies in de Sportheldenbuurt, te weten de sportvelden, de Urban Sport Zone (skatebaan) en het toekomstige programma voor de silo’s.

Gelet op de maatregelen die worden getroffen in het kader van de autoluwe stad kan het nodig zijn om P+R Zeeburg in de Bedrijvenstrook te gaan benutten voor nieuwe doelgroepen. Bijvoorbeeld voor bewoners uit meer centrale delen van de stad die hun auto op afstand parkeren. En bijvoorbeeld ook voor deelconcepten voor autogebruik stad-uit. Dit kan ertoe leiden dat er op termijn meer plekken nodig zijn.

verplicht

overzicht reserveringen

Studie onderstation Liander en TenneT

De groei van de stad en de opgave om Amsterdam klimaatneutraal te maken in 2050 hebben een grote impact op de elektriciteitsvoorziening van de stad. Dit is in 2018 en 2019 door de gemeente Amsterdam samen met de netbeheerders Liander en TenneT nader verkend. Dit leidde tot de Thematische studie 'Elektriciteit Amsterdam' (gemeente Amsterdam en Liander, mei 2019).

Om aan de fors groeiende elektriciteitsvraag op basis van het hoge scenario uit de Themastudie elektriciteit te kunnen voldoen en de wens om op termijn een robuust elektriciteitsnetwerk in Amsterdam te garanderen, dienen er nieuwe onderstations te worden gebouwd. Deze nieuwe onderstations moeten gerealiseerd worden vóór 2030. Voor deze nieuwe onderstations dienen locaties te worden gezocht, gelegen in verschillende delen in de diverse windrichtingen van de stad.

Verschil onderstations Liander en TenneT

Liander reageert op de vraag van de bij haar aangesloten woningen, bedrijven en andere functies. TenneT reageert vervolgens op de vraag vanuit de Liander onderstations of direct aangesloten functies. De TenneT onderstations die onderwerp zijn van dit locatieonderzoek zijn nodig om de elektriciteit van de hoogspanning transportleidingen (150kv) te verdelen naar meerdere distributieleidingen die de Liander onderstations voeden(150 kV). De uiteindelijke omvang en locatie van TenneT onderstations is vooral afhankelijk van de keuzes die Liander samen met de gemeente maakt, gericht op een robuuste en duurzame energievoorziening van de stad.

Momenteel wordt er onderzocht waar op het Zeeburgeiland geschikte ruimte is voor een een nieuw Liander onderstation en een nieuw TenneT onderstation op Zeeburgereiland. De Bedrijvenstrook is één van de locaties die op Zeeburgereiland in dit kader onderzocht wordt. Dit kan er toe leiden dat hiervoor ruimte beschikbaar moet worden gesteld.

Coffeeshop

Bestuurlijk bestaat vanuit Stadsdeel Oost de wens om de mogelijkheid te bieden voor de verplaatsing van een coffeeshop naar de bedrijvenstrook. Door de grote druk op de openbare ruimte in Oud-Oost veroorzaakt door het grote aantal coffeeshops, is gekeken naar een locatie waar minder overlast zal kunnen ontstaan. Op Zeeburgereiland, noch op Steigereiland of IJburg is momenteel een coffeeshop aanwezig. Amsterdam is sinds 2012 bezig met een pilot waarbij wordt geprobeerd om coffeeshops zoveel mogelijk over de stad te verspreiden. Op deze manier probeert de stad overlast door softdrugsverkoop en –gebruik tegen te gaan. Uit dit oogpunt is de mogelijkheid onderzocht van de verplaatsing van een coffeeshop richting een bedrijventerrein op Zeeburgereiland. Een coffeeshop kan passen bij de hierboven genoemde commerciele functies. De kans op overlast zoals deze wordt ervaren in Oud-Oost zal naar verwachting in de bedrijvenstrook kleiner zijn omdat het niet direct in een woonwijk gelegen is. De gunstige ligging nabij de A10 zal naar alle waarschijnlijkheid wel meer klandizie en verkeersbewegingen tot gevolg hebben. Het is de vraag of een coffeeshop op Zeeburgereiland de softdrugsoverlast op Zeeburgereiland, Steigereiland en IJburg sterk af zal doen nemen, aangezien er momenteel niet veel meldingen van drugsgerelateerde overlast zijn. We voorzien echter met de groei van IJburg en Zeeburgereiland een toenemende behoefte aan softdrugs. Wanneer dit gepaard gaat met toenemende handel op straat, kan een coffeeshop in de toekomst alsnog een mogelijke oplossing zijn.

Bij de verplaatsing van een coffeeshop worden er strenge eisen gesteld. Gelet op deze strenge eisen komt overlast bij coffeeshops niet vaak voor. We verwachten dat overlast op de nieuwe locatie minimaal zal zijn. De nieuwe locatie ligt op een bedrijventerrein aan de kant van de A10. De coffeeshop is via de Marie Baronlaan direct toegankelijk vanaf de snelweg. Omwonenden worden dus niet direct geconfronteerd met de coffeeshop, de afnemers of verkeer langs hun huis. Hierdoor is de druk op de buurt beperkt.

Gelet hierop is het wenselijk om op het bedrijventerrein op Zeeburgereiland rekening te blijven houden met de eventuele komst van een coffeeshop. Met dat doel zou er aan de oostkant van het bedrijventerrein, op een loopafstand van in ieder geval meer dan 250 meter van de middelbare scholen, ruimte aangewezen moeten worden met een horeca bestemming. Of er daadwerkelijk een coffeeshop komt, wordt niet door de bestemming bepaald, maar door het gedoogbeleid coffeeshops van de burgemeester. Op dit moment wordt niet concreet gewerkt aan een verplaatsing. De gemeente wil de optie wel graag open houden en de komende tijd goed de softdrugsoverlast op Zeeburgereiland, Steigereiland en IJburg in de gaten houden.

Tijdelijk Afvalpunt

Op de hoek Faas Wilkesstraat-Marie Baronlaan is in november 2019 een tijdelijk afvalbrengstation geopend, voor een periode van 3 tot maximaal 5 jaar. Deze is ter vervanging van het afvalbrengstation op Cruquius en loopt vooruit op het definitieve recyclepunt.

Haddock

Aan de noordkant van de Bedrijvenstrook is het tijdelijke restaurant Haddock gevestigd. Haddock heeft een huurovereenkomst tot september 2021. In afwachting van de definitieve invulling van het kavel wordt onderzocht of Haddock langer kan blijven.

Tijdelijke moestuin

Aan bewoners van de Sportheldenbuurt is een kavel tussen het fietspad en de sloot op de Bedrijvenstrook, aan de noordzijde van de Bob Haarmslaan in tijdelijk gebruik gegeven voor moestuinbakken. Veel bewoners uit de Sportheldenbuurt tuinieren er en er is een samenwerking met de basis- en middelbare scholen. Ook zet de moestuinvereniging zich in voor statushouders. De trekkers van de moestuin hebben in 2017 bij de gemeente aangegeven verder te willen met de moestuin na afloop van het tijdelijke contract. De buurtmoestuin speelt inmiddels een belangrijke rol in de buurt. Samen met de gemeente zijn ze op zoek gegaan naar een meer definitieve locatie aan de noordzijde van de Bedrijvenstrook aan het Buiten-IJ. De tuin zal in belangrijke mate door de moestuinvereniging zelf beheerd worden.

In 2020 is de tuin verplaatst worden naar de nieuwe locatie in het plangebied (noordzijde). Het project komt tot stand dankzij co-financiering van verschillende vastgoedpartijen uit de Sportheldenbuurt en de gemeente Amsterdam en is begeleid door De Gezonde Stad.

Tijdelijke sportvelden

Totdat de sportvelden in de Sportheldenbuurt gereed zijn kunnen de scholen en de buurt gebruik maken van de tijdelijke sportvelden in de Bedrijvenstrook.

Park+Ride

Om ruimte te maken voor Startblok Zeeburg in de Baaibuurt Oost zal een groot deel van 'P+R Zeeburg 2' verplaatst worden naar de Bedrijvenstrook. Tijdelijk zijn hier 265 parkeerplekken beschikbaar. Deze plekken gaan op termijn op in een parkeergebouw.

verplicht

overzicht tijdelijke functies

2.2.3 Duurzaamheid     

De Bedrijvenstrook op Zeeburgereiland is een perfecte locatie voor bedrijven om zich te vestigen in de stad Amsterdam, dichtbij het centrum. Het bedrijventerrein kenmerkt zich door een intensief ruimtegebruik waarin een variatie aan stadsverzorgende bedrijven en andere wijkgerichte bedrijfsfuncties een plek vinden. De centrale locatie vraagt erom een voorbeeld functie te vervullen en het terrein onderscheidt zich daarom op het gebied van duurzaamheid door hoog in te zetten op energieneutrale (Epc=0) gebouwen met lokale opwek van duurzame energie. Relatief veel groen geeft het terrein extra kwaliteit, draagt bij aan de biodiversiteit van het gebied en creëert een prettige werk- en woonomgeving. De ontwikkelaars en de gebruikers van het terrein vervullen een belangrijke rol in het realiseren en in stand houden van een duurzame Bedrijvenstrook Zeeburgereiland. De maatregelen voor de individuele ambities overlappen of versterken elkaar: een groene gevel bijvoorbeeld faciliteert meer biodiversiteit, is goed voor de isolatie van het gebouw en kan hittestress voorkomen. Door een groene gevel en/of dak worden dus de opgaven op het gebied van hitte/droogte, rainproof, natuurinclusief en klimaatbestendigheid getackeld.

Belangrijk is om de ontwikkelaars of investerende eindgebruikers direct te wijzen op en te betrekken bij de gewenste resultaten op het gebied van duurzaamheid, vooral omdat hier voornamelijk sprake zal zijn van 1 op 1 kavel uitgifte en maar beperkt van tenders. Wanneer wet- en regelgeving en Amsterdams beleid op het gebied van duurzaamheid scherper wordt in de nabije toekomst, kan dit in bij de individuele uitgiftes door middel van de bouwenveloppen worden aangepast.

  1. Lokale en duurzame energie;

Warmte & Koude

De warmte- en koudevoorziening op de Bedrijvenstrook wordt duurzaam en gasloos gerealiseerd. Voor het gebied geldt in beginsel de Overeenkomst Stadswarmte Zeeburgereiland met Westpoort Warmte (WPW). Het hoofdnet voor warmte loopt direct over de Bedrijvenstrook en is dus aanwezig. De ontwikkeling van de politiepost, die vooruitloopt op de besluitvorming over het (herziene) Investeringsbesluit en dit Stedenbouwkundig Plan, wordt daarom wel aangesloten op Stadswarmte.

Gezien de ambitie van Amsterdam om vooral de bestaande stad aan te sluiten op hoge temperatuur stadswarmte en bij nieuwe ontwikkelingen een duurzamer alternatief te realiseren is voor de Bedrijvenstrook besloten tot het opnemen van het gemiddeld best scorende alternatief, namelijk individuele oplossingen voor warmte en koude per gebouw (per uitgifte). WPW/Vattenfall heeft te kennen heeft gegeven, bereid te zijn af te zien van de aansluitplicht op stadswarmte voor de bedrijvenstrook Zeeburgereiland.

Elektriciteit

De Bedrijvenstrook wil zijn ruimte meervoudig gebruiken. De Bedrijvenstrook beschikt over relatief veel dakoppervlak in verhouding tot de bouwhoogten. De doelstelling (eis) voor de Bedrijvenstrook is dan ook minimaal energieneutraal bouwen, epc=0, met 100% lokale duurzame opwek voor de gebouwgebonden energie. De aanstaande BENG-eisen die vanaf 2020 gaan gelden, worden voor de Bedrijvenstrook aangepast naar een vergelijkbare eis als epc=0. De daken moeten constructief geschikt gemaakt worden voor het gewicht van de plaatsing van zonnepanelen en groene (groen-blauwe) daken. Daarnaast is de ambitie om de Bedrijvenstrook als gebied te ontwikkelen tot energiepositief gebied en dus zoveel mogelijk energieleverend te bouwen (nul op de meter en meer), zoveel mogelijk duurzame energie lokaal op te wekken, ook voor het gebruik van de gebouwen en het opladen van elektrisch vervoer. In de openbare ruimte wordt energiezuinige LED- verlichting geplaatst. De doelstelling om energieneutraal te bouwen kan worden gerealiseerd door gebouwen zo energiezuinig mogelijk te bouwen, door de benodigde energie voor verwarming en koeling (buitenzonwering) zo laag mogelijk te houden.

Gebouwen waarin het energieconcept goed tot zijn recht zou kunnen komen zijn het parkeergebouw (P+R) en het recyclepunt. Deze gebouwen worden dan als energie hub ontwikkeld, waarbij de grote dakoppervlakten (en mogelijk de gevels) worden ingezet voor de opwek van zonne-energie en -warmte. De P+R kan zich dan tevens onderscheiden voor bezoekers die hun elektrische auto’s moeten opladen tijdens het bezoek aan de stad. Er zijn verschillende exploitatieconstructies denkbaar, waaronder het apart exploiteren van de daken en gevels, in combinatie met de oplaadpunten voor elektrisch vervoer in de P+R. Deze constructie kan ook met andere bedrijven worden afgesproken om zo het dakoppervlak beschikbaar te stellen voor producenten van duurzame energie. Een voorbeeld is een energiecoöperatie, waarbij bewoners uit de omgeving in staat worden gesteld hierin een aandeel te verwerven.

  1. Natuurinclusief en klimaatbestendig;

De Bedrijvenstrook wordt als een verbindingszone beschouwd, tussen het groengebied van de Oostpunt en de nieuwe woonwijk Sportheldenbuurt waarmee het leefgebied voor natuur wordt vergroot en het leefklimaat van het Zeeburgereiland ten goede komt. Daarnaast zijn de randen van het Zeeburgereiland onderdeel van een ecologische verbinding. Naast dat het voor het welzijn van mensen van groot belang is, verhoogt natuurinclusiviteit de betekenis en de bijdrage van de Bedrijvenstrook om ontwikkeld te worden als een groen bedrijventerrein van de toekomst.

De voornaamste maatregel bij klimaatbestendig bouwen is goed isoleren. Natuurinclusieve maatregelen kunnen hieraan bijdragen. Natuurinclusief bouwen zal bij uitgifte onderdeel zijn van de kavelregels. Er wordt ingezet op vergroenen van het gebouw op een manier waarmee leefgebied van diverse fauna wordt vergroot en waarmee kan worden voldaan aan de opgave om waterneutrale kavels te maken. Hierin wordt gevraagd om 30-50% van het kaveloppervlak in oppervlak groen uit te voeren op daken of aan de gevels. Het percentage zal afhankelijk zijn van het kavel.

Gevels

Qua biodiversiteit is verticaal groen goed voor: vlinders, wilde bijen, vogels, vleermuizen en planten. De gevels kunnen verschillend worden ontworpen met ingebouwde vleermuisverblijfsplekken, insectenkasten, dan wel vogelnestkasten. Voor de juiste plaatsing van deze elementen moet een ecoloog betrokken worden. Gevels kunnen op een eenvoudige of een uitgebreidere manier plek aan groen bieden, zoals het toepassen van zelfhechtende klimplanten langs de gevel, klimplanten met een constructieve ondersteuning, een groene gevelmuur of een geveltuin. Bij toepassing van een groene gevel is het belangrijk om rekening te houden met de afmetingen van de groenstrook en de inrichting van de stoep. Voor een goed functionerende geveltuin is een minimale diepte van 30 cm en breedte van 120 cm nodig.

verplicht

maatvoering gevelbeplanting

verplicht

voorbeeld gevelbeplanting

Daken

Daklandschappen spelen een belangrijke rol in biodiversiteit, het optimaliseren van energiegebruik en regenwateropvang. Bovendien zijn ze belangrijk onderdeel van het stadslandschap en de stadsnatuur. Een natuurinclusief ingericht dak kent verschillende vormen. Groene daken (intensief of extensief) hebben beplanting en waterbergende capacatiteit. Een bruin dak is bedekt met lokale grond waarmee de lokale biotoop zich kan herstellen. Afhankelijk van de inrichting en intensiteit trekken natuurinclusieve daken vlinders, wilde bijen, vogels en vleermuizen aan. De combinatie van een groen dak met zonnepanelen wordt gestimuleerd. Zonnepanelen hebben aangetoond een beter rendement in combinatie met een groen dak.

verplicht

maatvoering groene en bruine daken

Openbare ruimte

Onderdeel van de openbare ruimte van zijn groenstroken van 1,5 meter tussen trottoir en gebouw in de Faas Wilkesstraat en de Anthonie van Akenstraat. Deze stroken krijgen een groene en natuurinclusieve inrichting, zodat het groen in de buurt een ecologische eenheid vormt en bijdraagt aan de lokale biodiversiteit. Hierbij gaat het onder andere om het gebruiken van minimaal 50% inheemse plantensoorten en bloem- en kruidenrijke planten voor bijen en vlinders zoals omschreven in het handboek Natuurinclusief bouwen en ontwerpen.

In de openbare ruimte worden bomen geplant en wordt waar mogelijk ruimte gemaakt voor groene, onverharde delen. Doordat parkeren in belangrijke mate op eigen terrein opgelost moet worden is hiervoor in de openbare ruimte relatief veel ruimte. De Bedrijvenstrook wordt verder aan drie zijden omzoomd met groen. Tussen de bebouwing van de Sportheldenbuurt en de bebouwing van de Bedrijvenstrook komt een driedubbele bomenrij. Aan de noordzijde van de Bedrijvenstrook komt een buurtmoestuin en de strook langs de A10 (tevens waterkering) wordt ook zoveel mogelijk groen ingevuld met bloemen en kruidenrijke groenstroken ter bevordering van de biodiversiteit. De inrichting van de openbare ruimte wordt in de loop van 2020 nader uitgewerkt in een Voorlopig en Definitief Ontwerp.

Hitte en droogte

Het voorkomen van hitte eilanden in de stad is aandachtspunt in de ontwikkeling van nieuwe gebieden in Amsterdam. Bedrijventerreinen hebben vaak een stenig karakter en zijn daarom gevoelig voor overmatige opwarming. Het bedrijventerrein wil zich ontwikkelen tot prettige en gezonde omgeving voor de mensen die hier komen te werken, de bezoekers en aangrenzende bewoners. Groen draagt bij aan het voorkomen van hittestress. Groene gevels zijn effectief in het voorkomen van hittestress.

In tegenstelling tot een sedumdak draagt een groen intensief dak bij aan zowel het klimaat van het gebouw als verkoeling van het gebied.

Naast groen heeft ook de materialisatie van de gebouwen en openbare ruimte invloed op de temperatuur in het gebied. Ambitie bij een op een selecties en tenders is om bedrijven te laten kiezen voor licht gekleurde en slecht geleidende materialen die warmte minder goed absorberen, zoals hout. Zwarte daken en stalen gevels worden voorkomen. Beperkt glasoppervlak en verdiept liggende ramen verminderen opwarming van het gebouw. Het combineren van groene daken met zonnepanelen en wateropvang wordt gestimuleerd.

In de openbare ruimte zal gezocht worden naar mogelijkheid voor vergroening. Bijvoorbeeld door parkeervakken, waar mogelijk, in te richten met halfverharding (zie paragraaf Openbare ruimte en verkeer).

Rainproof

De Bedrijvenstrook wordt regenbestendig ontwikkeld. De eis bij een op een uitgifte en tenders is de capaciteit voor het verwerken van regenwater op de kavels minimaal 60mm/uur per m2, zodat er geen schade aan gebouwen en vitale infrastructuur ontstaat (Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021). Het dak en de overige ruimte op de kavels kan gebruikt worden voor het vasthouden

en infiltratie van regenwater. Het is op de Bedrijvenstrook niet mogelijk om alles lokaal te laten infiltreren. Regenwater wat op straat valt zal afstromen. Voor de openbare ruimte wordt ook de norm van 60mm/uur per m2 gehanteerd.

c. Circulaire gebiedsontwikkeling

Duurzaam en circulair bouwen

De Bedrijvenstrook onderscheid zich door de hoge mate van circulair materiaalgebruik voor gebouwen en de flexibiliteit om zich aan te kunnen passen aan gebruikers. In vergelijking tot woongebieden verandert de functionaliteit van bedrijfsgebouwen sneller. Het aanpassen naar een nieuwe functie moet eenvoudig en duurzaam mogelijk zijn. De gebouwen hebben een gridmaat, draagconstructie en hoogte die flexibliteit in de toekomst borgt, zodat de gebouwen in de toekomst ook voor andere functies gebruikt kunnen worden zonder ingrijpende verbouwingen. Door demontabel te bouwen gaat de flexibiliteit nog een stap verder. Gebouwen die bestaan uit zogenoemde ‘droge verbindingen’ zijn uit elkaar te halen en elders (deels) her te gebruiken. Demontabel bouwen maakt het ook mogelijk om gebouwen naar behoefte te vergroten of te verkleinen. Bij tenders of 1 op 1 selectie wordt daarom gevraagd om een materialenpaspoort, Hiermee kan er bij hergebruik van materialen eenvoudig worden nagegaan wat de herkomst, gebruik en waarde is. Het materiaal krijgt daarmee een identiteit waarmee het van waarde blijft wanneer het van eigenaar wisselt. Gebouwen moeten altijd naar boven toe kunnen worden uitgebreid. De plinten op de Bedrijvenstrook hebben een minimale verdiepingshoogte van 4 meter bij meerdere lagen. Bij één bouwlaag is de minimale hoogte 6 meter. Circulair materiaalgebruik is niet alleen beperkt tot gebouwen. Ook voor de inrichting van de openbare ruimte wordt gekeken naar de mogelijkheid van het gebruik van circulair materiaal, het hergebruik van materialen en materialen met een lange levensduur.

MilieuPrestatie Gebouwen (MPG)

De gebouwen worden in principe zoveel als mogelijk gebouwd van hernieuwbare, gerecyclede en biobased materialen, als FSC-gecertificeerd hout of vergelijkbaar. Daarna heeft het gebruiken van gerecycled materiaal uit Nederland en/of directe omgeving Amsterdam de voorkeur. Om duurzame ontwikkeling van gebouwen te borgen hanteren we een eis van maximaal MPG van € 0,7/m2, waarbij de ambitie op een MPG van € 0,5/m2 ligt.

Dichtheid

Het ontwikkelen van een gebied in hoge dichtheid met meervoudig grondgebruik draagt bij aan een duurzame stad. De gemiddelde Floor Space Index (FSI) op kavelniveau is 1,3 zodat er optimaal gebruikt gemaakt wordt van de bebouwde grond.

Samenwerking tussen bedrijven

De ambitie voor de Bedrijvenstrook is om de bedrijven die zich willen vestigen op het terrein zich te laten verenigen. Een goede samenwerking tussen de bedrijven is de basis voor een duurzame Bedrijvenstrook. Doel van de samenwerking is een goed beheer van het bedrijventerrein waarmee gelijke kwaliteit voor het gehele bedrijventerrein kan worden gegarandeerd en waarmee verkeersgeneratie kan worden gereduceerd. Een verzorgd en groen bedrijventerrein draagt bij aan het welzijn van de werknemers én is het visitekaartje van de bedrijven die zich daar vestigen.

Vanuit de samenwerking kan worden ingezet op de realisatie van de volgende doelstellingen, waarmee naast milieuwinst ook financieel voordeel behaald kan worden:

  • Groen: het gezamenlijk (aanleggen en) beheren het groen op de kavels en gebouwen om zo de biodiversiteit, de waterberging en verkoeling op hete dagen in het gebied te borgen;
  • Afval: het gezamenlijk ophalen van afval door de bedrijven, waardoor het aantal rijbewegingen in het gebied en naar het gebied wordt verminderd. Bedrijven dienen hiertoe nadrukkelijk ruimte te reserveren in hun gebouw voor het gescheiden inzamelen en de tijdelijke opslag van afval. Mogelijk kan het Recyclepunt hierbij voor sommige spullenstromen een rol spelen;
  • Deelmobiliteit: Het gezamenlijk organiseren van (elektrische) deelmobiliteit (auto’s/ busjes/fietsen) voor gebruikers voor het gebied om zo het auto bezit te beperken en bedrijven altijd te laten kiezen voor het meest duurzame vervoer;
  • Energie: Bedrijven kunnen gezamenlijk duurzame energie inkopen en/of hun daken beschikbaar stellen voor de opwek van energie;
  • Mogelijk: Multifunctioneel gebouw/logistieke hub: In dit flexibele gebouw over meerdere lagen kunnen stadslogistieke bedrijven buiten de spits en ‘s nachts hun goederen (post en pakketten, horeca en catering, etc) overladen naar kleiner en schoner vervoer;
  • Van belang is dat bedrijven elkaar weten te vinden en daarmee de gezamenlijke potentie van het gebied in beeld krijgen.

Afval wordt grondstof

Door de bedrijven te stimuleren gezamenlijk afval op te halen, wordt het aantal vervoersbewegingen op het terrein en naar het terrein beperkt. Dit draagt bij aan een vermindering van CO2 uitstoot en schone lucht. Mogelijk is er ook tussen bedrijven en organisaties (zoals Jeugdland) synergie te vinden op het gebied van hergebruik van afval, waarbij het afval van de één grondstof is voor de ander. Het vragen naar een afvalpaspoort, als onderdeel van een tender of 1 op 1 selectie, kan helpen bij het stroomlijnen van afval en het matchen van vraag en aanbod van afval als grondstof.

Het gemeentelijke Recyclepunt dat op het terrein wordt ontwikkeld kan hierin een rol spelen. Op het Recyclepunt wordt grof huishoudelijk afval verzameld en zoveel mogelijk hergebruikt (recyclen en upcyclen). Ook het grofafval van kleine bedrijven wordt idealiter bij het recylepunt afgegeven en indien relevant kunnen gevestigde bedrijven grondstoffen van het Recyclepunt afnemen voor eigen werkzaamheden (lokaal ambachtscentrum met reparatiebedrijven, recyclingbedrijven en bedrijf in reserve onderdelen). Het Recyclepunt zal ook voor de buurt een rol spelen, doordat er educatie, maar ook verblijf gestimuleerd wordt door de aanwezigheid van bijvoorbeeld een repaircafé en een bijpassende tweedehands winkel in de vorm van ondergeschikte detailhandel.

d. Schone lucht

De hoofdthema’s met betrekking tot duurzaamheid zijn energie, natuurinclusief en klimaatbestendigheid, en circulariteit. Echter is hier nog veel meer mogelijk:

Duurzame mobiliteit

Met de maatregelen uit het Actieplan Schone Lucht zal er in de toekomst steeds meer elektrisch gereden worden. De milieuzone wordt de komende jaren geleidelijk uitgebreid voor personen- en vrachtvervoer. Goed voor de luchtkwaliteit. Bedrijven wordt gevraagd om genoeg voorzieningen voor hun werknemers te treffen zodat elektrisch rijden geen probleem zal worden en minimaal 20 % van de parkeerplekken van laadpunten voorzien. Minimaal 30% van de openbare parkeerplekken worden voorzien van elektrische laadpunten. Parkeerplaatsen in openbaar gebied en op eigen kavels moeten voor 100% technisch worden voorbereid elektrisch laden. Voor de openbare ruimte zullen er vooraf al voldoende kabels in de ondergrond worden opgenomen.

Goed toegankelijke fietsparkeerplekken met voldoende (inpandige) ruimte voor (bak)fietsen/scooters en een aantal oplaadpunten voor elektrische fietsen en scooters zijn daarnaast randvoorwaardelijk om duurzame mobiliteit te bevorderen. Voldoende ruimte voor fiets- en scooterparkeren zal dan ook in de bouwenveloppen als eis worden opgenomen. Door fietsverhuur bij de P+R te organiseren kunnen bezoekers op de fiets de stad in. En zo een bijdrage wordt geleverd aan een schone lucht. Het gebruik van OV door werknemers en bezoekers moet worden gestimuleerd.

Duurzame en slimme bouwlogistiek

Amsterdam stimuleert een duurzame en slimme bouwlogistiek (Uitvoeringsagenda Stedelijke Logistiek Amsterdam 2016). De stimulering dient meerdere doelen o.a. vermindering van de uitstoot van CO2, een gezondere luchtkwaliteit (door minder uitstoot van stikstofdioxide en fijnstof), minder geluidoverlast, een betere doorstroming van het verkeer over weg en water, een grotere verkeersveiligheid en minder schade aan bruggen, kades en wegen. De inzet van schone bouwwerktuigen wordt gestimuleerd. Gebruik zoveel mogelijk elektrische bouwwerktuigen of bouwwerktuigen met een schone emissienorm. In de bouwenveloppen zullen partijen hierop gewezen worden.

2.2.4 Openbare ruimte en verkeer     

Eenheid in openbare ruimte is hét middel om samenhang tussen de verschillende deelgebieden van het Zeeburgereiland te brengen. Om die reden is de inrichting van de openbare ruimte van de Bedrijvenstrook zoveel mogelijk gelijk aan die van de Sportheldenbuurt, maar waar mogelijk groener.

Goed beheer heeft een hoge prioriteit. Het accent ligt dus op een doelmatig ingericht, goed ogende openbare ruimte die bestand is tegen veranderingen en intensief gebruik. Een stevige ondergrond is een vereiste evenals materiaal dat snel en gemakkelijk kan worden vervangen. De openbare ruimte moet voldoen aan de Visie Openbare Ruimte 2025 (2017) en zal volgens Puccinimethode worden ingericht.

Voor de gehele Bedrijvenstrook geldt een 30km/u regime. Vlak na de kruising met de IJburglaan worden op de Marie Baronlaan 30km/u borden en drempels geplaatst. Op nader te bepalen punten binnen het gebied zullen de drempels herhaald worden. In de straten is voldoende ruimte voor het manoeuvreren met vrachtverkeer.

Straatprofielen

Vanwege het stadsverzorgende karakter en de nabijheid van een woonbuurt moet de Bedrijvenstrook een aantrekkelijke uitstraling krijgen. Bomen en groen ingerichte groenstroken dragen hier aan bij.

verplicht

indicatief profiel Sportheldenbuurt Bob Haarmslaan

Op de Bedrijvenstrook zullen de profielen van de oost-weststraten bestaan uit brede trottoirs waarop om de circa 14 meter bomen staan. Tussen de bomen komen parkeerplaatsen op plekken waar geen entree voor bedrijven zit. De 14 meter tussen de bomen is voldoende om wagens met een lengte van 12 meter het kavel te laten bereiken. Dit is hetzelfde profiel als de straten van de Sportheldenbuurt die in het verlengde liggen. Hierdoor ontstaat er eenheid tussen de twee gebieden.

verplicht

indicatief profiel Marie Baronlaan

Op de Marie Baronlaan na worden alle straten van de Bedrijvenstrook met klinkers ingericht. Klinkerbestrating betekent dat er een extra fundering nodig is om bestand te zijn tegen zwaarder verkeer. De Marie Baronlaan is de belangrijkste ontsluiting voor de Bedrijvenstrook en de Sportheldenbuurt. Deze laan heeft een asymmetrisch profiel. Aan de zijde van de bedrijven komt een bomenrij. Deze komen verder uit elkaar te staan dan in de oost-weststraten zodat het in deze straat mogelijk is om de kavels met grotere voertuigen, circa 17,5 meter, te bereiken. Waar geen toegang tot de kavels zit komen tussen de bomen parkeerplaatsen. Aan de kant van de A10 ligt een groene zoom met een vrijliggend fiets- en voetpad op verzoek van de buurt en ruimte voor waterberging. Of hier ook ruimte is voor bomen moet nader onderzocht worden. In de groene zone tussen Marie Baronlaan en A10 ligt namelijk een primaire waterkering. Hier kunnen alleen buiten de kernzone bomen of struiken worden geplant. Deels is deze grond van Rijkswaterstaat.

Bij het bepalen van parkeerplaatsen in de openbare ruimte zal rekening gehouden worden met de toegangen naar bedrijven. De ritmering van de bomen wordt zo min mogelijk onderbroken. De Bob Haarmslaan is voornamelijk een ontsluitingweg ten behoeve van de Sportheldenbuurt en de bezoekers aan de kleine bedrijven die hieraan gelegen zijn. Ten oosten van de laan wordt langsgeparkeerd. Daarnaast ligt een vrijliggend fietspad in twee richtingen en het trottoir, gescheiden van de parkeerstrook door een rij bomen. De rijbaan, parkeervakken en trottoir worden in rode klinkers uitgevoerd. Het fietspad is van asfalt.

verplicht

rainproof

Rainproof openbare ruimte

Hemelwater dat op het openbare terrein van de Bedrijvenstrook valt zal zoveel mogelijk lokaal worden geborgen. Echter is in de Bedrijvenstrook beperkt ruimte om grote plekken te maken waar voldoende water kan worden geborgen. Om de kansen voor rainproof inzichtelijk te maken heeft Waternet een oplossingenkaart gemaakt waarop maatregelen voor de Bedrijvenstrook zijn weergegeven. De belangrijkste maatregel is het maken van waterspreidende straten waarin zoveel mogelijk ruimte wordt gezocht voor berging en infiltratie. Dit kan door extra te vergroenen. Bijvoorbeeld door parkeerplaatsen een waterbergende capaciteit te geven. Of extra groenvoorzieningen te treffen in de openbare ruimte door middel van groenstroken. Overtollig hemelwater zal via hemelwaterafvoer uitkomen in het oppervlakte water rondom de Sportheldenbuurt.

Het maaiveld rondom Kriterion is het laagste punt van de Bedrijvenstrook. Er komen watertegenhoudende drempels om te voorkomen dat al het water zich daar verzamelt en goed afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater. Ten westen van Kriterion moet een waterplein of vergelijkbare oplossing het water verzamelen dat in deze zone valt.

In de groene zoom langs de Marie Baronlaan ligt ook een kans om water te bergen. De Marie Baronlaan is een ontsluitingsweg voor de Bedrijvenstrook en de Sportheldenbuurt. Om deze reden ligt het fietspad los van de rijbaan. Door tussen het fietspad en de rijbaan zoveel mogelijk ruimte te creëren ontstaat er een strook van circa 3,50 meter waarin water kan worden geborgen en het kan infiltreren in de bodem. Met een juiste inrichting van planten geeft dit een extra kwaliteit aan de fietsroute. Inrichting hiervan is in overleg met eigenaar van de grond, Rijkswaterstaat.

verplicht

voorbeeld waterinfiltrerende parkeerplaatsen

Bij wijze van experiment komt er een waterbergende straat in de Iet van Feggelenstraat, de tussenstraat in bouwveld 2. Een waterbergende straat betekent dat parkeervakken een bergende functie moeten hebben en er veel ruimte is voor groenvakken waar water naar toe kan worden gestuurd. In samenwerking met de Commissie Puccinimethode zal hiervoor een pilot worden opgezet. Deze maatregelen zullen verder worden uitgewerkt in het ontwerp van de openbare ruimte.

Inrichtingselementen

Alle openbaar toegankelijke ruimtes moeten goed verlicht zijn. Uitgangspunt voor het op te stellen verlichtingsplan is dat dit wordt afgestemd op het verlichtingsplan voor de Sportheldenbuurt. De structuur van de Bedrijvenstrook is een voortzetting van de stratenstructuur uit de Sportheldenbuurt. Door in de straten eenzelfde gelijkende bomen (nader te bepalen) te planten in een zelfde ritme wordt deze structuur versterkt. In het profiel van de Bob Haarmslaan wordt langs de ringsloot, op verzoek van bewoners van de Sportheldenbuurt, een derde rij bomen toegevoegd. De bomen worden in het voorjaar van 2020 geplant.

Bedrijven worden geacht zelf hun afval te scheiden en op te slaan op eigen terrein en te zorgen voor het ophalen daarvan. Er komen geen ondergrondse bergingsystemen in de openbare ruimte. Het ontwerp voor en de eisen aan het straatmeubilair worden in het Voorlopig Ontwerp Openbare Ruimte verder uitgewerkt.

Nutsvoorzieningen

Stroom en transformatorkasten dienen zorgvuldig in de gevels van bebouwing te worden opgenomen zodat de openbare ruimte vrij blijft van verrommeling. Uitzondering hierop vormt de toekomstige HWC welke gezien de markante zichtlocatie, bijzondere functie en technische randvoorwaarden vraagt om een verbijzondering in architectuur.

Parkeren

Uitgangspunt bij de Bedrijvenstrook is dat parkeren, zowel voor medewerkers als bezoekers, op eigen terrein moet worden georganiseerd. Als leidraad wordt de Nota Parkeernormen Auto en Nota Parkeernormen Fiets en Scooter gehanteerd. Dat betekent dat parkeren op een slimme wijze op eigen kavel moet worden opgelost om ook ambities zoals waterberging en klimaatadaptief bouwen mogelijk te maken binnen het kavel.

In de voorbeeldverkaveling die gebruikt is om de parkeerbehoefte te berekenen zijn de kavels in het blok tegenover de Sportheldenbuurt een uitzondering op deze regel. De kavels hebben een beperkte maat waarin naar verwachting parkeren op eigen terrein financieel en ruimtelijk niet haalbaar is. Voor deze strook moeten 40 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden opgenomen. In de voorbeeldverkaveling heeft de Iet van Feggelenstraat, de tussenstraat door blok 2, ruimte voor 33 parkeerplaatsen. De overige 7 moeten rondom 2.1 een plek krijgen. Hiervoor is ruimte in de Bob Haarmslaan en in de Faas Wilkesstraat of de Anthonie van Akenstraat. Aan de Bob Haarmslaan is ruimte voor 49 parkeerplaatsen. Wanneer blijkt dat er in de Sportheldenbuurt op piekmomenten, zoals evenementen bij de Urban Sport Zone, in de sporthal en in de Silo's, te weinig parkeerplekken zijn, kan deze ruimte worden omgezet naar parkeerplekken.

Ontsluiting Bedrijvenstrook

Door de ligging aan de A10 is de Bedrijvenstrook een aannemelijke locatie voor weggebonden transport en verkeer. Echter loopt de IJburglaan steeds meer dicht in de spits. Er is door de goede overige voorzieningen zoals openbaar vervoer en fietsinfra een aantrekkelijk alternatief. Met de maatregelen uit het Mobiliteitsplan blijft dit in de toekomst gegarandeerd en verder versterkt.

De Marie Baronlaan en de Bob Haarmslaan zijn de twee straten die toegang geven tot het gebied. Beide zijn aangesloten op de IJburglaan door voorrangskruisingen geregeld met verkeerslichten. Op deze straten zijn zijstraten aangesloten die verdere toegang geven tot de overige kavels. De straten in het gebied zijn allemaal gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30 km/h. Deze snelheid wordt afgedwongen door de inrichting van de weg waarbij gebruik gemaakt wordt van drempels en plateaus. De tussenstraat is een uitzondering en wordt ingericht als erf. Voor langzaam verkeer is een doorsteek voorzien van de Anthonie van Akenstraat naar de Bob Haarmslaan.

Binnen een 30 km/h zone is het gebruikelijk om langzaam en snel verkeer te mengen. Maar omdat de Marie Baronlaan en de Bob Haarmslaan onderdeel zijn van het grotere fietsnetwerk van het Zeeburgereiland is er voor gekozen hier vrijliggende tweerichtingenfietspaden aan leggen.

Momenteel zijn de Bob Haarmslaan en de Marie Baronlaan de ontsluitingen voor de oostelijke zijde van de Sportheldenbuurt. Als maatregel uit het Mobiliteitsplan is hier het voorstel om een knip te maken bij de kruising Bob Haarmslaan-IJburglaan. Met deze maatregel is het niet meer mogelijk om vanuit de Bob Haarmslaan af te slaan richting IJburg en A10. Deze maatregel leidt tot een betere doorstroming op de IJburglaan. De Marie Baronlaan zal hiermee nadrukkelijker de hoofdontsluiting worden voor zowel de Bedrijvenstrook als het oostelijk deel van de Sportheldenbuurt.

In het kader van de verbetering van de doorstroming op de IJburglaan voor auto en voor tram en meerdere ruimteclaims op Zeeburgereiland vinden nog verschillende studies plaats. Dit kan op een later moment leiden tot aanpassingen van het verkaveling en de ontsluiting. Hierover zal dan nadrukkelijk besluitvorming plaatsvinden.

verplicht

Ontsluiting fiets- en autoverkeer Bedrijvenstrook

2.2.5 Bebouwing     

Het past bij de ambitie om een verscheidenheid aan grootte van ontwikkelingen mogelijk te maken om variatie in bedrijvigheid een plek te kunnen geven op de Bedrijvenstrook. Die variatie moet ook terug te zien zijn in de bebouwing. Herkenbare eenheden geven een gedifferentieerd straatbeeld. Naar de belangrijkste openbare ruimte dient de bebouwing een representatieve uitstraling te krijgen zodat er een relatie ontstaat tussen de bebouwing en de openbare ruimte.

verplicht

hoofdopzet Bedrijvenstrook

verplicht

beeld Bob Haarmslaan; gevarieerde invulling

Rooilijnen

Het stedelijke karakter komt tot uiting in het heldere onderscheid tussen openbare ruimte en de bebouwing. Door bouwen in de rooilijn verplicht te maken worden kavels richting de openbare ruimte uitgevuld en blijft er geen ruimte over voor verrommeling in de vorm van opslag, expeditie en parkeren. Al dit soort activiteiten dienen te gebeuren in of achter het gebouw. Bebouwing aan de Bob Haarmslaan is per blok aaneengesloten. Hier zijn openingen ten behoeve van expeditie niet mogelijk vanwege het vrijliggende fietspad. De continue bebouwing is een begeleiding van de laan en draagt bij aan het stedelijke karakter. Gevels richting de IJburglaan vormen één facade en staan 100% in de rooilijn. Hier zijn geen openingen ten behoeve van expeditie. Een mogelijke uitzondering hierop is een entree van de P+R. Hoofdentrees van de gebouwen kunnen wel in deze gevels een plek krijgen om de vindbaarheid te verbeteren en de zichtbaarheid vanaf de IJburglaan te benutten.

Voor de Iet van Feggelenstraat (de tussenstraat; locatie indicatief) is de strikte regel van bouwen in de rooilijn niet van toepassing. Deze straat biedt de mogelijkheid tot kleinschaligere ontwikkelingen die een gezamenlijk terrein voor parkeren delen.

Bouwhoogten

Het is voor te stellen dat bedrijven maar één laag bouwen. Daarvoor geldt een minimale bouwhoogte van 6 meter. Wanneer een bedrijf een tweede of misschien wel derde bouwlaag maakt geldt dat de eerste bouwlaag een minimale hoogte heeft van 4 meter. De maximale hoogte van de Bedrijvenstrook is 12 meter aan de zijde van de Sportheldenbuurt en 18 meter aan de IJburglaan en Marie Baronlaan. Voor de locatie van de P+R is het mogelijk om de bouwhoogte te verhogen naar 22,5 meter om een kwalitatief hoogwaardig gebouw te kunnen realiseen. Daarnaast zijn er enkele kavels waar een hoogte accent is gewenst; de kop van kavel 1 richting het water, kavel 2.4 op de hoek van de Marie Baronlaan en Anthonie van Akenstraat, de kop van kavel 3.1 richting de IJburglaan en kavel 4. Deze kavels staan op beeldbepalende plekken in de Bedrijvenstrook. Ze zijn van grotere afstand zichtbaar of markeren een hoek. Deze accenten zijn maximaal 18 meter hoog.

verplicht

bouwhoogten en bouwlagen

Er bestaat een kans dat de HWV een zogenaamd buffervat en een schoorsteen nodig heeft. Deze kan een hoogte hebben van 30 meter. De maximale gebouwhoogte bedraagt hier 18 meter.

Omdat de Bedrijvenstrook een intensief bebouwd gebied wordt is er weinig ruimte om een buitenplek te realiseren om bijvoorbeeld te lunchen. Daarom is het toegestaan om daken te gebruiken voor bijvoorbeeld dakterrassen.

verplicht

aanzichten bouwhoogten

verplicht

aanzicht langs IJburglaan en mogelijke vormgeving hoekkavel

Entrees en parkeren

De bedrijven hebben hun entrees aan de openbare ruimte. De gevels aan de openbare ruimte krijgen hierdoor een open karakter en het bevordert levendigheid op en aan de openbare ruimte. De bedrijven in de strook aan de Bob Haarmslaan hebben hun hoofdentree aan de Bob Haarmslaan en een secundaire entree via de Iet van Feggelenstraat. Bezoekers en werknemers van de bedrijven moeten parkeren op de eigen kavel of in het geval van bedrijven aan de Iet van Feggelenstraat op een gedeeld terrein.

Naar de belangrijkste straten zijn de gevels zoveel mogelijk aaneengesloten. Langs de Faas Wilkesstraat, Anthonie van Akenstraat en de Marie Baronlaan zijn openingen van maximaal 5 meter breed toegestaan. Dit is voldoende om een vrachtwagen met een lengte van 14,5 meter in te laten draaien. Op deze manier kunnen deze kavels op eigen terrein laden en lossen. Deze toegangen dienen gebruikt te worden om een achterliggend terrein te bereiken of om te laden en te lossen. Langdurige opslag van goederen is hier niet toegestaan. Dit dient zo opgelost te worden dat dit niet vanaf de openbare ruimte zichtbaar is

Er geldt één opening per kavel. Als bouwregel geldt hier dat minimaal 100% minus 5 meter in de rooilijn gebouwd dient te worden. Er geldt één opening per gevelzijde per kavel. Als bouwregel geldt hier dat per gevel minimaal 100% minus 5 meter in de rooilijn gebouwd dient te worden. Voor de gevels aan de Iet van Feggelenstraat is deze bouwregel niet van toepassing. Hier kunnen meerder kleine ontwikkelingen gebruik maken van gezamenlijk, in erfpacht uitgegeven ruimte voor parkeren.

verplicht

Entrees, toegangen tot achterterreinen en de rijcurves van vrachtwagens met een lengte van ca. 14,5 meter

2.2.6 Welstand en ruimtelijke kwaliteit     

Voor de Bedrijvenstrook is de welstandsnota “De Schoonheid van Amsterdam’ van toepassing. Zeeburgereiland valt samen met IJburg onder het ruimtelijk systeem van de ‘IJ-landen’. Er geldt voor de Bedrijvenstrook een gewoon welstandsniveau. De welstandsnota heeft naast algemene criteria aanvullende criteria voor Zeeburgereiland waaraan nieuwbouw moet voldoen. De criteria gaan over:

Ligging

  • Gebouwen maken deel uit van een stedenbouwkundig patroon, waarin vooral de voorgevelrooilijnen en hoeken van belang zijn;
  • Gebouwen met de voorgevel richten op de belangrijkste openbare ruimte(n);
  • Nieuwbouw inpassen in de structuur, waarbij met name aandacht uitgaat naar doorzichten en zichtlijnen in samenhang met doorlopende groenstructuren en waterpartijen.

Massa

  • De bouwmassa is gedifferentieerd en evenwichtig en afgestemd op de samenhang in rij of cluster bezien vanuit de openbare ruimte;
  • Accenten in hoogte en vormgeving hebben een stedenbouwkundige aanleiding;
  • Uitbreidingen zoals aanbouwen en dakkapellen indien goed zichtbaar vanuit de openbare ruimte vormgeven als ondergeschikt element of opnemen in de hoofdmassa en bij voorkeur per woningtype gelijk uitvoeren (volgens de trendsettermethode);
  • Gebouwen met bijzondere functies harmoniëren met het karakter van het gebied en kunnen afhankelijk van hun ligging afwijken van de gebruikelijke massa, opbouw en vorm.

Architectonische uitwerking

  • De architectonische uitwerking en detaillering zijn zorgvuldig en evenwichtig;
  • Aan voorkanten van rijen en blokken zowel de aanwezige herhaling als de aanwezige differentiatie behouden;
  • De overgang tussen privé en openbaar zorgvuldig vormgeven wijzigingen en toevoegingen in stijl en afwerking afstemmen op het hoofdvolume.

Materiaal en kleur

  • Materialen en kleuren zijn bij voorkeur terughoudend en aan voorkanten per stedenbouwkundige eenheid in samenhang;
  • Gevels bij voorkeur in baksteen of vergelijkbaar steenachtig materiaal uitvoeren, hout en metaal is eventueel denkbaar;
  • Op- en aanbouwen indien goed zichtbaar vanuit de openbare ruimte in materiaal en kleur afstemmen op de hoofdmassa.

Reclameuitingen

Reclameuitingen mogen, passend in de criteria van de welstandsnota, in de gevel worden opgenomen of aan de gevel worden bevestigd. Uitingen haaks op de gevel zijn toegestaan vanaf 3 meter hoogte en mogen maximaal een meter uit de gevel steken.

Beeldkwaliteit

De gewenste beeldkwaliteit van een stedelijk karakter moet worden bereikt door heldere kavelregels voor te leggen. Sleutel-elementen zijn daarbij vaste rooilijnen, op bepaalde plekken toestaan van kleine onderbrekingen voor entrees en voorschrijven van het open/transparante karakter van gevels. Naast de bouwregels is de uitgifte van de kavels een belangrijk element in het bereiken van de gewenste beeldkwaliteit. Hiermee kan de gemeente sturen op een gevarieerde korrelgrootte. Belangrijk is dat gebouwen als individuele ontwikkelingen herkenbaar zijn waardoor het gevarieerde beeld wordt versterkt. De grootschalige bebouwing komt door middel van geleding in de gevel minder volumineus over.

Representatieve uitstraling

De straten in het verlengde van de Sportheldenbuurt, langs de Bob Haarmslaan en aan de IJburglaan zijn dagelijks in het zicht van mensen die de Bedrijvenstrook niet bezoeken, maar die wel het gezicht van de Bedrijvenstrook bepalen. De Bedrijvenstrook ligt op een plek waar veel mensen langs komen. Voor het imago en het bereiken van een stedelijk karakter zijn er gevels aangewezen waar een representatieve uitstraling gewenst is.

Open en transparant karakter

Aanvullend op de herkenbare eenheden en geleding dienen de gevels aan de Bob Haarmslaan en IJburglaan een open of transparant karakter te hebben. Dit geeft de bedrijven een uitnodigende uitstraling en zorgt voor meer sociale veiligheid.

Architectuur specifiek

Vier plekken op de Bedrijvenstrook zijn geschikt om architectonische accenten te maken. Dit zijn plekken die van een afstand zichtbaar zijn en daarmee de Bedrijvenstrook herkenbaar maken of het is een markatie van een moment. Accenten zijn zowel in hoogte als in extra aandacht voor architectuur.

De noordpunt staat aan het grote water van het IJmeer en is een schakel tussen de Sportheldenbuurt en de Oostpunt, zichtbaar vanaf de Zuider IJdijk. Kavel 3.1 staat direct aan de IJburglaan en steekt voorbij de rooilijn van de Sportheldenbuurt. Het kavel is daardoor zichtbaar vanaf de Piet Heintunnel.

De HWV staat op een plek die enerzijds de driehoek van de Bedrijvenstrook complementeerd en anderzijds opzichzelf staat. Ook de functie van het gebouw vraagt om een bijzondere vormgeving. De laatste is het kavel van het Recyclepunt. Hier is een hoekverdraaing waardoor dit kavel een markante vorm krijgt.

verplicht

Plekken die aanleiding zijn voor expressieve architectuur

verplicht

referenties beeldkwaliteit

Bezonning

In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is de schaduwwerking van de nieuwe gebouwen op de Bedrijvenstrook, op de omgeving in beeld gebracht (zie bijlagen). Hieruit kan worden opgemaakt dat er geen negatieve effecten zijn op de bezonning van de omgeving.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het relevante beleidskader. Het sectorale beleid met betrekking tot lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water (en waterkeringen), archeologie en cultuurhistorie, ecologie en duurzaamheid wordt in de hoofdstukken 4 en 5 uiteengezet.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020) biedt een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want onze ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zetten we een proces in gang waarmee we keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter kunnen maken. Zo bouwen we samen aan een mooier en sterker Nederland.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Met de inwerkingtreding van NOVI vervalt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. Op de Noordzee ligt er bijvoorbeeld een opgave om meer windmolens te plaatsen. Dat kan alleen als we goede afspraken maken met andere gebruikers. Ook moeten we goed nadenken over de plekken waar de opgewekte windenergie aan land komt. Het is efficiënt om juist daar plaats te bieden aan bedrijven die veel stroom gebruiken.

Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. We plaatsen bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen.

3. Sterke en gezonde steden en regio’s

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van het plangebied een bijdrage levert aan de priorititen van de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 2011) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)     

Het besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening), is in werking getreden op 30 december 2011.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR (voorloper NOVI) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin, dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Met ingang van 1 oktober 2012 (en meest recent aangepast in 2016) is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen: Rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, natuurnetwerk, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Voor de onderwerpen die met name van belang zijn voor het plangebied, namelijk de rijksvaarwegen en de hoofdwegen, werden in 2012 aanvullende voorschriften opgesteld. Dit heeft geresulteerd in:

  1. een vrijwaringszone langs het Buiten-IJ en het Amsterdam Rijnkanaal van 25 meter aan weerszijden van de begrenzingslijn (oeverkant) van de vaarwegen;
  2. een reserveringsgebied voor de A10 van ten hoogste 34 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met één rijstrook;
  3. bescherming van de primaire waterkering.

Artikel 2.1.2 Barro Vrijwaringszone vaarweg

Het Amsterdam Rijnkanaal wordt in de database 'Vaarwegkenmerken in Nederland' (ViN) aangemerkt als een vaarweg met een CEMT-klasse Het Buiten-IJ wordt in de database 'Vaarwegkenmerken in Nederland' (ViN) aangemerkt als een vaarweg met een CEMT-klasse Va. Voor beide klassen geldt een vrijwaringszone van 25 meter aan weerszijden van de rijksvaarwegen (conform artikel 2.1.2 Barro).

Binnen de vrijwaringszone mag een bestemmingsplan, op grond van artikel 2.1.3 Barro, geen functies en bouwwerken mogelijk maken die een belemmering vormen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

verplicht

Vrijwaringszone vaarweg ter hoogte van het plangebied (bron: geoservices.rijkswaterstaat.nl)

Het plangebied valt met een afstand van ca. 120 meter ruim buiten de vrijwaringszone vaarweg waar ten minste een afstand van 25 meter afstand van moet worden gehouden. De vrijwaringszone zorgt hiermee niet voor belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Artikel 2.7.2 Barro (reservering weg)

Bij ministeriële regeling worden hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een bij die regeling vast te stellen reserveringsgebied geldt aan een of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan.

De breedte van een reserveringsgebied als bedoeld in het eerste lid, wordt gemeten vanaf de buitenste kantstreep en bedraagt ten hoogste:

  • 34 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met één rijstrook;
  • 38 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met twee rijstroken;
  • 41 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met drie rijstroken, of
  • 45 meter aan weerszijden van de hoofdweg ten behoeve van de mogelijke verbreding per rijrichting met vier rijstroken.

verplicht

Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een reserveringsgebied mag de volgende activiteiten of bestemmingen niet mogelijk maken:

  • het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is vereist;
  • stortplaats voor afvalstoffen;
  • bergingsgebied als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet. Een bergingsgebied is een gebied voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen.

Op www.ruimtelijkeplannen.nl is ter hoogte van het plangebied een reserveringszone aan de oostzijde van de A10 opgenomen.

Titel 2.11 Barro (regels over primaire waterkering) 

Het Barro bevat in titel 2.11 regels ter bescherming van primaire waterkeringen. Gronden van een bestemmingsplan die betrekking hebben op een primaire waterkering en gronden die deel uitmaken van een beschermingszone krijgen de bestemming waterkering en een gebiedsaanduiding. In het bestemmingsplan is de primaire en regionale kering voorzien van een bestemming Waterkering en is de daarbij behorende beschermingszone op de verbeelding opgenomen. Voor wat betreft de westzijde wordt voor wat betreft de beschermingszone in overleg met de beheerder een passende breedte van de beschermingszone aangehouden. Het bestemmingsplan staat het belang van de primaire kering niet in de weg.

Conclusie

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het Barro de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Het bestemmingsplan houdt rekening met de te bechermen belangen. Het plangebied ligt buiten de vrijwaringszone vaarwegen en buiten het reseveringsgebied van de A10. De primaire waterkering is op de verbeelding aangeduid en voorziem van een beschermende regeling.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening - Ladder duurzame verstedelijking     

Op grond van artikel 3.1.6. lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Het artikel beoogt vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.

Als stedelijke ontwikkeling wordt gezien (artikel 1.1. Bro): de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Indien het ruimtebeslag van een nieuwe stedelijke ontwikkeling minder dan 500 m2 bedraagt, is in beginsel geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Relevantie plangebied

Met het bestemmingsplan Bedrijvenstrook wordt een bedrijventerrein mogelijk gemaakt. De ontwikkeling kan daarmee worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Bedrijvenstrook maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied als behorend bij bestaand stedenbouwkundig samenstel binnen de Ring A10.

Het bestemmingsplan maakt reguliere bedrijven mogelijk, PDV en in beperkte mate horeca en sport.

In het kader van het voornemen zijn de ontwikkelingen getoetst aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en stelt eisen aan ruimtelijke besluiten met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering of leegstand elders te voorkomen. Hiervoor moet aangetoond worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Zeeburgereiland - en daarmee de Bedrijvenstrook - wordt binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.

Hieronder wordt ingegaan op de behoefte aan reguliere bedrijvigheid, PDV en sport/horeca.

Reguliere bedrijvigheid

Met voorliggend bestemmingsplan wordt circa 76.500m2 bvo aan bedrijvigheid mogelijk gemaakt in de milieucategorie tot en met 3.2.

Milieueffectrapportage Zeeburgereiland

In het kader van Mileueffectrapportage (MER) Zeeburgereiland is behoefte onderzoek gedaan (Toets ladder voor duurzame verstedelijking niet-woonprogramma Bedrijvenstrook, Sluisbuurt en Baaibuurten, BRO 22 maart 2018), waarbij is ingegaan op de positionering van de (reguliere) bedrijvigheid op de Bedrijvenstrook. Bedrijven hechten steeds sterker aan de kwaliteit van pand en locatie. Bereikbaarheid (met auto en OV) en multifunctionaliteit staan daarbij bovenaan het wensenlijstje. Door het grote aanbod is er sprake van een vragersmarkt waarin huurders ook in de positie zijn om eisen te stellen.

De kwaliteit van de Bedrijvenstrook is vooral de grote mate van vrije ruimte om te bouwen. Er zijn ruime mogelijkheden om een diverse korrelmaat aan kavels te realiseren. Een andere kwaliteit is dat het gebied duidelijk is afgescheiden van gevoelige functies. De afstand tot de woningen op aangrenzende Sportheldenbuurt is circa 65 meter of meer. Hierdoor is er sprake van een ruime buffer. De Sportheldenbuurt is door de ligging nabij de snelweg en de functiemenging aan te merken als 'gemengd gebied'. Aan de noord-, oost- en zuid-zijde grenst de Bedrijvenstrook aan infrastructuur en/of water. Hierdoor zijn in de Bedrijvenstrook bedrijven met max. categorie 3.2 mogelijk.

Door de goede bereikbaarheid en de beschikbare ruimte voldoet de Bedrijvenstrook op Zeeburgereiland aan de gemeentelijke vestigingsplaatseisen voor een binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein. De locatie is ontsloten op de A10-Oost via de S114 en afrit 14 die op korte afstand van de Bedrijvenstrook ligt. Ook de OV-bereikbaarheid is goed door de nabijheid van bus- en tramhaltes (halte Bob Haarmslaan). Daarbij is de Bedrijvenstrook een relatief kleine locatie van 9 ha., waarvan ruim 76.000 m² (7,65 ha.) uitgeefbaar is voor de opvang van reguliere bedrijven. Gezien de functie, is de Bedrijvenstrook geschikt voor de opvang van de volgende typen bedrijven: industrie, ambacht, groot-handel, opslag en/of transport. Het betreft hier terreinen waar bedrijven met een beperkte milieuruimte tot en met 3.2 (geluid, gevaar, geur en stof) worden gevestigd.

Bedrijvenstrategie Amsterdam Duurzaam Productief

In het voorjaar 2020 stelt de raad een nieuwe strategie voor behoud en ontwikkeling van bedrijfsruimte in Amsterdam vast. Met de Bedrijvenstrategie 'Amsterdam Duurzaam Productief' zet het college in om in Amsterdam voldoende ruimte te behouden en creëren voor onder andere de maakindustrie, logistiek en ambachtelijke bedrijven.

De strategie gaat uit van de volgende ruimtelijke speerpunten: (1) maximaal de kansen benutten om bedrijvigheid en wonen te combineren, (2) het bestendigen, intensiveren en verduurzamen van bedrijventerreinen, (3) selectief omgaan met de laatste vrije kavels op bedrijventerrein (4) een regionale aanpak voor bedrijfslocaties.

De positionering van de bedrijvenstrook Zeeburgereiland in de strategie is een nieuw binnenstedelijk bedrijventerrein, dat intensief en duurzaam zal worden bebouwd. De gemeente wil nadrukkelijk ruimte houden voor de stadsverzorgende bedrijvigheid binnen de ring A10. Onder meer, de Bedrijvenstrook op het Zeeburgereiland moet daartoe ruimte bieden.

Aanbod en behoefte aan bedrijfsruimte

De groei van de stad en de grootschalige transformatie van bedrijventerreinen naar stedelijke wijken maakt dat de verhoudingen tussen vraag en aanbod van bedrijfslocaties recentelijk flink zijn gewijzigd. Er is in Amsterdam sprake van een krappe markt, met minder leegstand en sterk stijgende markthuren voor bedrijfsruimten in bestaand vastgoed. STEC groep heeft begin 2019 in opdracht van gemeente Amsterdam het aanbod en de toekomstige behoefte aan bedrijfsruimte in kaart gebracht, in het licht van de grootschalige transformaties en de groei van de vraag door o.a. de energietransitie en opkomst van circulaire economie (Bedrijvenstrategie).

De behoefte is opgebouwd uit:

  1. Vervangingsvraag, de vraag van bedrijven die uit transformatiegebieden verplaatsen.
  2. Uitbreidingsvraag, de behoefte aan bedrijfsruimte die ontstaat door startups, groeiende bedrijven, (scale-ups) of nieuwvestigers13;
  3. Transitiegerelateerde vraag, te verwachten vraag naar bedrijfsruimte vanwege de energietransitie en
  4. de transitie naar een circulaire economie.

Er zijn binnen de gemeentegrenzen nog maar beperkt (75 ha netto, inclusief Zeeburgereiland) vrije kavels op bedrijventerreinen. Deze ruimte concentreert zich aan de westzijde van de stad: Sloterdijk III en IV (37 ha netto), Business Park Osdorp 2e fase (31 ha netto, nog te ontwikkelen), en Alfadriehoek18 (3,5 ha netto). Zeeburgereiland is met 3,8 ha netto het enige terrein met beschikbare kavels aan de Oostzijde van Amsterdam.

De totale vraag in Amsterdam komt neer op ca. 12,7 ha per jaar, wat betekent dat er in Amsterdam al mogelijk binnen 6 jaar een tekort aan bedrijventerreinen ontstaat. Er is daarmee veel vraag naar de ruimte die bedrijvenstrook Zeeburgereiland gaat bieden. Daarbij tonen diverse marktonderzoeken aan dat de vraag het meest nijpend is voor kleinschalige bedrijfsruimten (< 1000 m2) en zich concentreert in stedelijke ambacht en maakindustrie, groothandel- en (kleinschalige) stedelijke (retour)logistiek. Voor deze segmenten biedt de bedrijvenstrook een zeer aantrekkelijke propositie.

Regionale afstemming

De gemeente heeft in het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren afspraken gemaakt over de planning van kantoren en bedrijventerreinen binnen de Metropoolregio Amsterdam (MRA). Hierin is voor Zeeburgereiland geen 'harde' plancapaciteit voor kantoren of voor bedrijventerreinen opgenomen, ook niet voor de Bedrijvenstrook. Gezien de beperkte omvang (kleiner dan 10 ha. bedrijventerrein) van het plan voor de Bedrijvenstrook kan het plan de status 'hard' krijgen, mits de gemeente ontwikkeling bij de provincie meldt.

Conclusie reguliere bedrijvigheid

Binnen de het saldo van de behoefte naar nieuw bedrijventerrein en de transformatie van de bestaande binnenstedelijke bedrijventerreinen is er sterke behoefte aan de Bedrijvenstrook op het Zeeburgereiland. Geconcludeerd wordt dat voor de bedrijventerreinen binnen de ring A10 geldt dat de bestaande bedrijventerreinen in dit gebied in toenemende mate verkleuren door een toename van functies als perifere detailhandel, leisure, creatieve en niet-creatieve kantoren. Zoals hierboven aangegeven, wil de gemeente evenwel ruimte houden voor de stadsverzorgende bedrijvigheid binnen de ring A10. Onder meer, de Bedrijvenstrook op het Zeeburgereiland moet daartoe ruimte bieden. Binnen de het saldo van de behoefte naar nieuw bedrijventerrein en de transformatie van de bestaande binnenstedelijke bedrijventerreinen blijft dan ook behoefte aan de Bedrijvenstrook op het Zeeburgereiland. Daarmee past het beoogde oppervlak van ruim 76.000 m² bvo reguliere bedrijven tot en met categorie 3.2 binnen de behoefte.

Perifere detailhandel

De bedrijvenstrook Zeeburgereiland is een kansrijke plek voor PDV gericht op de consument in de directe omgeving. Verzorgingsgebied: Zeeburgereiland, IJburg, wellicht Indische buurt en Zeeburg. Omdat solitaire locaties (te) weinig aantrekkingskracht bieden op zichzelf, is enige clustering wel gewenst. Tegelijkertijd wil de gemeente ook graag ruimte bieden aan een bredere groep bedrijven, met name uit transformatiegebieden. Omdat er zodanig weinig ruimte is voor bedrijven aan de oostkant van de stad, zal de bedrijvenstrook Zeeburgereiland mogelijk een pilotlocatie worden voor gestapelde bedrijvenfuncties. Daarbij moeten we rekening houden met de beperkte verkeerscapaciteit van o.a. de IJburglaan.

Dit overwegende gaan de gedachten uit naar een combinatie van enkele PDV concepten (max 6.000 m2), waarin ruimte is voor één volwaardige bouwmarkt van 2.000-5.000 m2, aangevuld met enkele kleinere PDV-zaken (250-500 m2) en/of bedrijven die goed passen in het cluster zoals een meubelmaker, groothandel voor tegels/houthandel.

In de 'Ruimtelijk-functionele effectenanalyse bouwmarkt en tuincentrum, Zeeburgereiland' (BRO, april 2015) is de behoefte aan een bouwmarkt (en een tuincentrum) op Zeeburgereiland reeds eerder onderzocht. Hierbij is geconstateerd dat in kwantitatieve zin zowel behoefte bestaat aan een zelfstandige bouwmarkt van gemiddelde omvang (tot 5.000 m² bvo, zijnde 4.000 m² wvo) als aan een zelfstandig tuincentrum (tot 9.375 m² bvo, zijnde 7.500 m² wvo). Daarbij is geconcludeerd dat, gezien de marktruimte, de effecten van de vestiging van een bouwmarkt en tuincentrum op de beoogde locatie in de Bedrijvenstrook voor de detailhandelsstructuur relatief beperkt zullen zijn. Van in ruimtelijke zin onaanvaardbare leegstandseffecten zal geen sprake zijn, waarmee de ontwikkeling van de bouwmarkt (en het tuincentrum) aanvaardbaar is voor het woon-, leef- en ondernemersklimaat.

Verder is het van belang dat de vestiging van een bouwmarkt in kwalitatieve zin inspeelt op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van doelgericht en thematisch aankopen doen (o.a. schaalvergroting, gemak, keuzemogelijkheden voor de consument). Ook omdat het autobezit in stedelijke gebieden beduidend lager is dan gemiddeld, wat betekent dat de consument sterker afhankelijk is van het aanbod in de omgeving, heeft vestiging van een bouwmarkt op Zeeburgereiland positieve effecten op consumentenverzorging van inwoners van Zeeburgereiland en omgeving.

Ook op basis van het regionale koopstromen onderzoek 2018 kan worden opgemaakt dat er marktruimte is voor meer PDV in de regio Amsterdam.

De gemeente heeft in 2019-2020 een Ontwikkelingsperspectief opgesteld (Studie naar ontwikkelperspectief perifere detailhandel 2020-2026). Het Ontwikkelingsperspectief is een uitwerking van het detailhandelsbeleid 2018-2022 (vastgesteld door de raad op 20 december 2017). Het ontwikkelperspectief is een studie naar de huidige staat en de toekomst van perifere detailhandel in Amsterdam. Amsterdam wil borgen dat er voor de inwoners van de stad passende voorzieningen zijn die voorzien in de behoefte om de (nieuwe) woning in te richten en te (ver)bouwen en dat deze locaties vanwege de woningbouwdruk niet komen te verdwijnen. Deze analyse biedt inzicht in de ontwikkeling en mogelijkheden van PDV in een groeiende stad en geeft richting aan hoe PDV in Amsterdam zich kan ontwikkelen gezien de schaalsprong die de stad maakt. Deze studie biedt kaders, niet alleen voor de projecten in de gebiedsontwikkeling vanuit de gemeente Amsterdam, maar ook voor marktpartijen zodat zij gerichter investeringskeuzes voor de toekomst kunnen maken.

Dit is onderzocht aan de hand van kwantitatieve data zoals het koopstromenonderzoek en consumenten enquêtes van OI&S. Verder zijn diverse marktpartijen geconsulteerd uit de PDV sector zoals Gamma, Praxis, Hornbach, Ikea etc. Tevens zijn alle stadsdelen geconsulteerd voor input. Er is marktruimte aan nieuwe PDV-locaties en behoefte vanuit de markt aan een locatie aan de oostkant van de stad.

De conclusies voor Zeeburgereiland in het Ontwikkelingsperspectief zijn: “Op Zeeburgereiland wordt in de plannen voor dit gebied ruimte gemaakt voor één volwaarde bouwmarkt (van 2.000– 5.000 m2), aangevuld met één á twee kleinere PDV-winkels (van 250-500 m2) die passen in het cluster van productieve bedrijvigheid. Dit wordt tevens opgenomen in een investeringsbesluit voor de gebiedsontwikkeling van dit gebied". Het Ontwikkelingsperspectief is voorgelegd aan de Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland-Zuid (ADZ) op 2 juli 2019. Het perspectief is voorgelegd omdat het een uitwerking van het detailhandelsbeleid vormt, die regionale effecten kan sorteren. Het (positieve) advies is gedateerd 15 juli 2019.

Conclusie perifere detailhandel

Op basis van verschillende behoefte onderzoeken naar PDV, waaronder de recente studie naar PDV in Amsterdam wordt bevestigd dat er weinig bouwmarkten zijn aan de oostelijke kant van de stad. Dit rechtvaardigt uitbreiding van bouwmarkten. In 2015 en 2019 heeft de regionale adviescommissie positief geadviseerd (zie bijlage) over de vestiging van een bouwmarkt (en/of tuincentrum). Met het bestemmingsplan wordt ruimtelijk voorgestorteerd op de komst van PDV en bedrijven uit transformatiegebieden door een kavelontwerp te hanteren dat ruimte biedt voor een volwaardige bouwmarkt aangevuld met 1 á 2 kleinere PDV/groothandel units in geclusterde vorm: bijvoorbeeld dicht bij de locatie van het recyclecentrum en de transferiumlocatie (kan parkeerlocatie zijn in het weekend en voorkomt veel verkeer over het terrein). Door de detailhandelsbranches op de bedrijvenstrook te beperken tot volumineuze detailhandel (PDV) blijft de bedrijvenstrook voor deze detailhandelsvormen ook echt beschikbaar. De ruimtelijke effecten van een tuincentrum kunnen anders zijn dan een bouwcentrum. Zo is een tuincentrum in veel gevallen niet overdekt, een bouwmarkt wel. Een tuincentrum wordt daarom niet mogelijk gemaakt met dit bestemmingsplan.

Horeca en sport

Voor horeca wordt in voorliggend bestemmingsplan ruimte geboden voor maximaal 4 vestigingen met een maximale omvang van 300m2 bvo per vestiging. Daarnaast mag één combinatie worden gemaakt met een sportvoorziening zoals een zwembad. Een zwemschool heeft een bassin van ca 20x15m, dus netto 300 m2 bvo. Daarnaast is ook +/- 300 m2 nodig voor een kleine horeca (koffie voor wachtende ouders), kleedkamers en verkeersruimten; totaal van ca 600 m2 bvo.

Milieueffectrapportage Zeeburgereiland

In het MER Zeeburgereiland is de behoefte aan horeca beschouwd. Hierin is opgenomen dat mengvormen met horeca/leisure (en dienstverlening) passend zijn in de beoogde stedelijke omgeving. Met de blurring van functie kan worden ingespeeld op de behoefte aan beleving (in vers), lokaliteit, flexibiliteit en beleving. De omvang van de horeca (2.500m2 bvo voor Zeeburgereiland) is afgestemd op het draagvlak in de Sluisbuurt (en de Baaibuurten). Voor de Bedrijvenstrook is geen eigen programma opgenomen.

Beleid horeca en behoefte Stadsdeel Oost/Zeeburgereiland

Het meest recente horecabeleid voor het Zeeburgereiland dateert uit 2012 (Horecanota Stadsdeel Oost 2012). In de nota zijn voor Zeeburgereiland de volgende reevante ambities van belang.

  • In groeiende stadsdelen (met in de toekomst meer inwoners en bezokers) is ruimte voor uitbreiding van het aantal horecavestigingen. Gestreefd wordt naar een gelijklopende groei van het aantal horecavestigingen en het aantal inwoners/bezoekers.
  • In de nota wordt gesteld dat voor de leefbaarheid van nieuwe woongebieden de aanwezigheid van enkele (zelfstandige) horecafuncties belangrijk is (vooral in de avonduren);
  • De groei van horeca vindt in Oost hoofdzakelijk plaats op en rondom de economische assen en in voorzieningen- en horecaclusters;
  • Bij de uitbreiding van het aanbod wordt kwaliteit verkozen boven kwantiteit. Er wordt gestreefd naar een gevarieerd, kwalitatief goed en hoogwaardig horeca aanbod.

Uit het geldende horecabeleid voor het stadsdeel Oost kan worden geconcludeerd dat, mits er geen ernstige belasting is voor het woon- en leefklimaat en het inspeelt op de behoefte, horeca-uitbreiding op Zeeburgereiland inspeelt op de behoefte. Belangrijk is dat Zeeburgereiland een plek wordt om te wonen en te recreeren, ook in de avond. De beoogde ontwikkeling speelt daar op in.

De horecasector is een groeimarkt. Vooral de afgelopen vijf jaar is de omzet in de horecasector hard gegroeid. Ten opzichte van 2015 is de omzet van de gehele horecasector met bijna 25% gestegen in 2018 (CBS, 2018). Ook de horecaomzet in Amsterdam laat een positieve groei zien. In Amsterdam steeg de horecaomzet met 20% in de periode 2012 tot met een 2016 (Laddertoets horeca, STEC september 2020). De toenemende vraag naar horecagelegenheden genereert ook extra aanbod. Bovendien is een constante behoefte aan het aanbod om bezoekers te blijven trekken. Inspelen op de veranderende horecabehoefte van de consument is belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering én een gezonde marktsituatie. Mede gelet op de verdere ontwikkeling van Oost is er voldoende marktruimte voor het toevoegen van horeca.

verplicht

omzetontwikkeling horeca (2015=100, bron CBS)

Conclusie sport en horeca

Met de functies sport en horeca wordt een bijdrage geleverd aan de diversiteit van functies op de Bedrijvenstrook, en de levendigheid in het gebied, ook in de avond. Het toevoegen van sport past in de ambitie om een bijdrage te leveren aan de sportnorm. Met het toevoegen van programma neemt ook de behoefte aan horeca toe. Deze horeca is ook toegankelijk voor de bewoners van Zeeburgereiland en omliggende wijken.

3.1.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)     

De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft uitwerking aan enkele bepalingen in het Barro.

In artikel 2.1 en bijlage 8.4 van het Rarro zijn zeven radarposten met de daarbij behorende toetsingsgebieden van het ministerie van Defensie aangewezen. De toetsingsplicht maakt onderscheid in windturbines enerzijds en gebouwen en andere bouwwerken anderzijds.

verplicht

Kaart radarstations en radarverstoringsgebieden

Het plangebied ligt buiten de zones met hoogtebeperkingen voor gebouwen en windturbines. Van een belemmering voor de ontwikkeling is daarom geen sprake.

Conclusie

Het plangebied is gelegen buiten de radarverstoringsgebieden. Er is daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.1.5 Luchthavenindelingsbesluit     

Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies.

Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  • voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  • beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Het plangebied

Het gehele Zeeburgereiland ligt buiten het gebied, waarvoor beperkingen gelden voor gebruik. Met de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook neemt het aantal door vliegtuiggeluid gehinderden niet toe.

verplicht

Gebied waarvoor beperkingen gelden voor gebruik (bron: LIB)

Het gehele Zeeburgereiland ligt binnen het invloedsgebied van luchthaven Schiphol. Dit heeft te maken met de maximaal toegestane bouwhoogten (146 meter). De bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan overstijgen deze maximale bouwhoogte niet. Daarmee vormt dit bestemmingsplan geen belemmering voor de vliegroutes van de vliegtuigen.

verplicht

Maximaal toegestane bouwhoogte (bron: LIB)

Voor het goed functioneren van de radarapparatuur (met het oog op veilig luchtverkeer) gelden lagere bouwhoogten. Uit bijlage 4a van het LIB blijkt dat voor het deel van het Zeeburgereiland waar de Bedrijvenstrook ligt een maximale bouwhoogte van 80-100 meter geldt. Hogere bebouwing is toegestaan, mits uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat hogere bebouwing geen belemmering vormt voor het functioneren van de radarapparatuur. Voor het goed functioneren van de radarapparatuur (met het oog op veilig luchtverkeer) gelden lagere maximaal toelaatbare bouwhoogten.

verplicht

Toetshoogte radar Bedrijvenstrook (bron: LIB)

De regels uit voorliggend bestemmingsplan voorzien niet in hoogbouw die deze maximale hoogte overschrijd.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een maximale bouwhoogte van 18 meter voor gebouwen en 30 meter voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (HWV). Het LIB vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050 (2018)     

Op 19 november 2018 heeft de Provincie Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 'Balans tussen economische groei en leefbaarheid' vastgesteld; hier mee wil de Provincie voor een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid zorgen zodat toekomstige generaties het welvaarts-en welzijnsniveau in Noord-Holland op een hoog niveau kunnen houden. Om een goede kwaliteit van de fysieke leefomgeving te kunnen borgen, hanteert de Provincie twee basisrandvoorwaarden die volgen uit Europese/Nationale regelgeving en gaan over gezondheid, veiligheid en klimaatadaptatie. Daarnaast gelden vier generieke ontwikkelprincipes. De basisvoorwaarden luiden als volgt:

  1. Overal wordt voldaan aan de wettelijke basiskwaliteit voor een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier;
  2. Alle nieuwe ruimtelijke (her)ontwikkelingen doorlopen een klimaatstresstest.

waarbij de volgende ontwikkelprincipes worden gehanteerd:

  1. Ontwikkelingen en beheer zijn passend bij de waarden, de karakteristiek en het draagvermogen van het landschap;
  2. Nieuwe ontwikkelingen zijn zo veel mogelijk natuurinclusief;
  3. Nieuwe ruimtelijk-economische ontwikkelingen worden zo veel mogelijk ruimtelijk geclusterd op locaties nabij OV-, weg-, energie en data-knooppunten;
  4. Bij nieuwe ontwikkelingen worden de effecten op de ondergrond meegewogen.



De Omgevingsvisie NH2050 kent ambities en doelstellingen op verschillende thema's:

Leefomgeving

  1. Klimaatverandering: ontwikkelen en inrichten van een klimaatbestendig en waterrobuuste stad, land en infrastructuur;
  2. Gezondheid en veiligheid: het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van bodem-,water- en lucht, externe veiligheid, geluidbelasting en (ontwikkelingen in) de ondergrond;
  3. Biodiversiteit en natuur: ambitie is om de biodiversiteit in Noord-Holland te vergroten.



Gebruik van de leefomgeving

  1. Economische transitie: ambitie is een duurzame economie, met innovatie als belangrijke motor. We bieden daarom ruimte aan de ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
  2. Wonen en Werken: ambitie is dat vraag en aanbod van woon- en werklocaties (kwantitatief en kwalitatief) beter met elkaar in overeenstemming zijn. De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is uitgangspunt.
  3. Mobiliteit: ambitie is dat de inwoners en bedrijven van Noord-Holland zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen, waarbij de negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk meegewogen worden;
  4. Landschap: ambitie is het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.



Energietransitie

De provincie heeft ten slotte de ambitie dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en is gebaseerd op (een maximale inzet op opwekking van) hernieuwbare energie. Daarvoor biedt de provinice ruimte aan de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Rekening houdend met de ambities voor verstedelijking en landschap. De provincie monitoort de ontwikkeling van de energievraag, het aandeel duurzame energie en de hoogte van de CO²-uitstoot.



Conclusie

De ontwikkeling van de Bedrijvenstrook met nadrukkelijke aandacht voor duurzaamheid, natuurinclusiviteit en circulariteit past binnen de kaders van de omgevingsvisie NH2050. Het plangebied is goed bereikbaar met verschillende modaliteiten.

3.2.2 Omgevingsverordening Noord-Holland     

Bovengenoemde structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) opgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Verordening is op 17 november 2020 vervallen met het ingaan van de opvolger; de Omgevingsverordening NH2020. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) stonden alle regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moesten voldoen. Naast de PRV bestonden nog andere verordeningen, waaronder de Provinciale Milieuverordening, Wegenverordening en Waterverordening. Vanaf 17 november zijn de 21 verordeningen die zijn samengevoegd in de omgevingsverordening ingetrokken en opgegaan in de Omgevingsverordening NH2020.

Relevant zijn de instuctieregels voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.3) en detailhandel (artikel 6.13). Het plangebied valt buiten het werkingsgebied Natuurnetwerk Nederland en het werkingsgebied natuurverbindingen.

Artikel 6.3 sluit aan op de wettelijk verplichte toepassing van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking, zoals vastgelegd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het accent van dit artikel ligt op datgene wat niet in de wet is vastgelegd. Dat zijn de regionale afspraken. Evenals de Ladder gaat de omgevingsverordening uit van een ‘ja, mits’ voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een ruimtelijk plan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als de ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.

Artikel 6.13 richt zich op alle nieuwe detailhandel, ongeacht of deze detailhandel ook kwalificeert als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het artikel worden beperkingen gesteld aan het mogelijk maken van detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties. Ook moet de vestiging van detailhandel in het landelijk gebied worden voorkomen. Dit is om ruimtelijk relevante leegstand in winkelgebieden te voorkomen. Een van de hoofddoelstellingen van het provinciale detailhandelsbeleid is een detailhandelsstructuur die uitgaat van duurzaam ruimtegebruik.Een ruimtelijk plan kan uitsluitend nieuwe detailhandel mogelijk maken op bedrijventerreinen of kantoorlocaties, indien sprake is van detailhandel in de vorm van (onder andere) volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totaal winkelvloeroppervlak meer dan 1500 m2 bedraagt, geldt dat:

  1. dit aantoonbaar niet leidt tot ruimtelijk relevante leegstand in bestaande winkelgebieden; en
  2. de regionale adviescommissie detailhandel hierover een advies heeft uitgebracht.

Nieuwe stedelijk ontwikkeling

In de uitvoering van de provinciale verordening en omgevingsregeling zijn richtlijnen afgesproken in regionaal verband en is ervoor gekozen om alleen plannen regionaal af te stemmen die groter zijn dan 10.000 m² bvo (kantoren) of 10 ha netto (bedrijventerrein). Met deze procedure wordt de gemeentelijke autonomie gerespecteerd, terwijl tegelijkertijd het regionale belang in voldoende mate wordt geborgd. Tot 10 netto ha (bedrijventerreinen) of 10.000 m2 BVO (kantoren) is er alleen een meldplicht in het Programmateam van het Platform Bedrijventerreinen en Kantoren van de Metropoolregio Amsterdam (Plabeka); plannen mogen altijd doorgang vinden. De bedrijvenstrook biedt ruimte aan circa 4 ha aan (stadsverzorgend) bedrijventerrein; daarom is geen regionale afstemming noodzakelijk. De ontwikkeling van de bedrijvenstrook is gemeld in het Programmateam Plabeka.

Detailhandel

De RAC (voorloper van de huidige ADZ; zie bijlagen van de toelichting van het bestemmingsplan) heeft in 2015 kennisgenomen van de leegstandseffecten op basis van het BRO-onderzoek. De rapportage van BRO is nog actueel. In de rapportage van BRO is geconcludeerd dat er marktruimte zal zijn voor de vestiging van een bouwmarkt met een omvang van 4.000m2 wvo. Het rapport zegt over leegstand: “Ondanks het feit dat er distributieve ruimte aan te geven is, is het niet uit te sluiten dat er als gevolg van de veranderde concurrentieverhoudingen effecten voor bestaand doe-hetzelf of tuincentrum-aanbod kunnen zijn en dat er hierdoor elders enige leegstand zal ontstaan. Omdat het hierbij vrijwel altijd om (bedrijfs)panden op bedrijventerreinen zal gaan, waar bestemmingsplanmatig ook andere bedrijvigheid dan detailhandel is toegestaan, is de kans op structurele, onaanvaardbare leegstand klein. Mede vanwege de locatie zal van duurzame negatieve effecten op het woon- en leefklimaat dan waarschijnlijk ook geen sprake zijn “.

En verder “Van belang is dat de vestiging van een bouwmarkt in kwalitatieve zin inspeelt op actuele trends in vraag en aanbod op het gebied van doelgericht en thematisch aankopen doen (o.a. schaalvergroting, gemak, keuzemogelijkheden voor de consument). Ook omdat het autobezit in stedelijke gebieden beduidend lager is dan gemiddeld, wat betekent dat de consument sterker afhankelijk is van het aanbod in de omgeving, heeft vestiging van een bouwmarkt op Zeeburgereiland positieve effecten op consumentenverzorging van inwoners van Zeeburgereiland en omgeving.”

Het positieve advies van de regionale adviescommissie is gebaseerd op dit onderzoek, inclusief het deel over de leegstandseffecten.

De ADZ heeft op 15 juli 2019 ook positief geadviseerd op het gemeentelijke Ontwikkelingsperspectief perifere detailhandel 2020-2026, als uitwerking van het gemeentelijke detailhandelsbeleid. Met dat positieve advies geeft de commissie aan dat een bouwmarkt van 5.000m2 bvo – ook in relatie tot te verwachten leegstand – nog verantwoord is.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoet aan de Provinciale Omgevingsverordening.

3.2.3 Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015 - 2020     

Op 15 december 2014 heeft Provinciale Staten van Noord-Holland het Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015 - 2020 vastgesteld. De provincie Noord-Holland zet zich in om de detailhandelsstructuur in Noord-Holland te versterken.

De missie van de provincie is ‘het versterken van de detailhandelstructuur in Noord-Holland’. Daarbij behoren de volgende drie hoofddoelstellingen:

  • Een detailhandelstructuur die uitgaat van duurzaam ruimtegebruik;
  • Een detailhandelstructuur die bijdraagt aan een vitale regionale economie;
  • Een detailhandelstructuur die bijdraagt aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving.

Deze zijn omgezet in zes beleidsdoelen:

  1. Prioriteit geven aan hoofdwinkelgebieden;
  2. Voorkomen van extra leegstand;
  3. Internet-afhaalpunten bij voorkeur situeren in bestaande winkelcentra;
  4. Een vitale, dynamische en concurrerende detailhandelsstructuur, ruimte geven aan kwaliteit;
  5. Primaire detailhandel bereikbaar op een aanvaardbare afstand;
  6. Detailhandel die bijdraagt aan aantrekkelijke binnensteden.

In het beleid zijn specifieke uitgangspunten opgenomen voor detailhandel op bedrijventerreinen. De provincie staat in principe geen detailhandel toe op bedrijventerreinen met uitzondering van een aantal specifiek benoemde branches die een lage bezoek-frequentie hebben. De branches waarvoor een uitzondering wordt gemaakt betreffen:

  • Detailhandel in volumineuze goederen;
  • Internet-afhaalpunten waar geen goederen worden getoond;
  • Detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • Detailhandel als nevenactiviteit.

De categorie detailhandel in volumineuze goederen levert een zeer beperkte bijdrage aan de kwaliteit van een winkelcentrum (geen synergie-effecten met andere winkels, zeer specifieke aankopen, weinig frequent bezoek), en vragen vanwege de grootte van de goederen om een specifieke locatie, de goederen kunnen alleen per auto worden vervoerd. Een locatie nabij het openbaar vervoer is daarom niet zo zinvol. Ook wordt vanwege de grootte van de goederen en de manier van uitstallen gevraagd om een groot winkeloppervlak. Op basis van ruimtelijke overwegingen kan daarom een uitzondering gemaakt worden voor deze categorie. Bouwmarkten en tuincentra zijn aan te merken als detailhandel in volumineuze goederen.

Onder meer voor detailhandelsontwikkelingen in volumieuze goederen vanaf 1.500 m2 dienen aan de Regionale advies commissie te worden voorgelegd.

Vanwege de ontwikkelingen van woningbouw op Zeeburgereiland, heeft de gemeente laten onderzoeken of er behoefte is aan een bouwmarkt en/of tuincentrum op Zeeburgereiland (zie bijlage 4 Behoefteonderzoek bouwmarkt en tuincentrum). Momenteel zijn er 2.550 woningen geprojecteerd in de Sportheldenbuurt. Voor de Sluisbuurt zijn plannen om circa 3.500 woningen te realiseren. Onderzocht is of er marktruimte is voor een zeflstandige bouwmarkt en een zelfstandig tuincentrum.

Uit onderzoek is gebleken dat er een marktruimte is voor 3.000 tot 4.000 m2 aan winkeloppervlakte bouwmarkt en 5.000 tot 7.500 m2 aan winkeloppervlakte tuincentrum. De Regionale Commissie Winkelplanning (RCW) heeft de Stadsregio Amsterdam positief geadviseerd over de realisatie van een bouwmarkt en tuincentrum (zie bijlage 7 Advies RCW). De RCW ziet de plannen voor de bouwmarkt en tuincentrum als passend in het detailhandelsbeleid van de Stadsdregio Amsterdam, dat handel in volumineuze goederen op bedrijventerreinen mogelijk maakt. De commissie plaatst de volgende opmerkingen:

  • Geadviseerd wordt om de bouwmarkt te maximeren op 3.000 - 4.000 m2. Het bestaande aanbod van grote bouwmarkten, inclusief de nog te realiseren bouwmarkt aan de D. Goedkoopstraat/ Spaklerweg, laat niet meer marktruimte over. Het is daarom niet wenselijk dat elders in het gebied (bijvoorbeeld IJburg) nog meer bouwmarkten gerealiseerd worden.
  • De bestemming van de bouwmarkt zou flexibel moeten zijn, zodat ook andere bedrijfsfuncties (geen winkelfuncties zijnde) mogelijk zijn.
  • Tuincentra kennen een belangrijke mate van branchevervaging. Dit kan effect hebben op de detailhandelstructuur in dit deel van de regio. Geadviseerd wordt om de functie tuincentrum in het bestemmingsplan duidelijk te definiëren.

De Stadsregio en de Regionale Adviescommissie Detailhandel Noord-Holland Zuid onderschrijven het advies en de gemaakte opmerkingen van de RCW (zie bijlage 8 Advies Stadsregio Amsterdam en 9 Advies provincie bouwmarkt en tuincentrum) dat een bouwmarkt en een tuincentrum passen op een dergelijk bedrijventerrein en passend zijn binnen het detailhandelsbeleid van de Stadsdregio. De adviescommissie heeft in 2019 ook een positief advies uitgebracht op het eerder genoemde concept Ontwikkelingskader voor PDV.

Conclusie

In dit bestemmingsplan zijn de adviezen van de commissie vertaald in de regels.

3.2.4 Watervisie 2021     

Water is enorm belangrijk voor ons land en de provincie. De belevingswaarde van het alom aanwezige water en de mogelijkheden die het biedt, het leven met en strijden tegen, dat is wat Noord-Holland uniek maakt. Vanuit dit vertrekpunt wil de provincie het waterbeleid Noord-Holland mooier, bedrijviger en veiliger maken dan het al is, op een haalbare en betaalbare manier. Het waterbeleid wordt daarom zo ingezet dat er een impuls vanuit gaat voor de leefomgevingskwaliteit en/of het vestigingsklimaat. Dat gebeurd stapsgewijs. Dat kan, omdat de meeste waterproblemen - de lopende dijkversterkingen uitgezonderd - niet van vandaag op morgen opgelost hoeven te zijn. Waterproblemen worden aangepakt wanneer er toch al gebiedsontwikkeling plaats vindt. Uitgangspunt is het zoveel mogelijk koppelen aan andere ontwikkelingen en dan verschillende problemen tegelijk aanpakken.

Hiervoor is innovatie nodig, niet alleen technisch, ook procesmatig en organisatorisch. Als provincie die aan bijna alle kanten omgeven is door groot water en voor meer dan de helft onder NAP ligt, is Noord-Holland het ideale toepassingsgebied voor technische en procesinnovaties op gebied van kust- en dijkversterkingen, ruimtelijke adaptatie, zoetwatervoorziening en verbetering van de waterkwaliteit. Noord-Holland is een waterinnovatietuin waar innovaties daadwerkelijk tot toepassing komen. De ambitie is om dit nog verder te versterken.

De aanpak van meekoppelen volgt de provincie in het waterbeleid al langer, bijvoorbeeld door extra ruimtelijke kwaliteit toe te voegen bij dijkversterkingen of extra natuur bij waterbergingen, maar in de toekomst gaat het dus ook in omgekeerde richting, het water koppelt straks ook mee bij ruimtelijk-economische investeringen. Daarom zoekt de provincie met name de ruimtelijke transformatiegebieden op.

Conclusie

Voor het plangebied geldt geen specifieke wateropgave. Met de waterbelangen wordt bij de planontwikkeling integraal rekening gehouden; zie ook paragraaf 5.2.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Meteropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincie. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam     

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

Detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 

De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren. Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis -op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen.

Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van foodretail of de verkoop van dagelijkse artikelen op bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • versterking van bestaande winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.



Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:

  • terughoudendheid in het toevoegen van nieuwe meters;
  • meer ruimte voor kwaliteit;
  • maatwerk op de perifere locaties;
  • pro-actief acquisitiebeleid.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan maakt maximaal 5.000 m² bvo detailhandel in de vorm van een bouwmarkt mogelijk. Dit programma is zoals hierboven reeds aangegeven afgestemd met de Regionale detailhandelscommissie. Reguliere detailhandel is uitgesloten.

3.3.3 Snoeien om te kunnen bloeien. Uitvoeringsstrategie PlaBeKa 2010-2040.     

De Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een krachtige en dynamische economie. Deze is gebaseerd op een brede en diverse structuur, een sterke internationale oriëntatie en een goede naam en faam. Het is de ambitie om de komende jaren te blijven behoren tot de selecte groep van European Global Business Gateways en daarmee de economische motorfunctie van Nederland te blijven vervullen. Dit betreft een hoog ambitieniveau dat een forse inspanning van alle partijen vergt om dit te bereiken. Eén van de voorwaarden om dit te realiseren is een excellent vestigingsmilieu. Een dergelijk vestigingsmilieu bestaat uit veel elementen – waarvan voldoende beschikbaarheid van kwalitatief goede werklocaties een belangrijke is. Met deze strategie wordt voldaan aan de afspraak met het Rijk om het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 regionaal uit te werken en te verankeren.

Om te blijven behoren tot de top 5 van Europese metropoolregio’s is het van belang om een gezond evenwicht te creëren tussen vraag en aanbod van werklocaties. Het gaat daarbij niet alleen om de kwantiteit, maar vooral ook om de kwaliteit van werklocaties. Dit betekent een aanbod van voldoende, gedifferentieerde en toekomstbestendige werklocaties om aan alle uiteenlopende vestigingswensen van (potentiële) bedrijven tegemoet te komen. Op deze wijze is de MRA in staat nieuwe werkgelegenheid aan te trekken en bestaande werkgelegenheid te behouden. De doelstelling van de uitvoeringsstrategie voor werklocaties in de MRA is:

Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

Monitoring en evaluatie

Een goede monitoring van de nieuwe Plabeka-afspraken is essentieel om te kunnen bepalen of alle partners hun afspraken nakomen, of de voorgestelde maatregelen werken en of het beleid het gewenste effect heeft. Door de monitor jaarlijks uit te voeren is bijsturing mogelijk van de ontwikkeling van bedrijventerreinen en kantoorlocaties aan de hand van marktontwikkelingen op regionaal niveau. Zo blijft een vraaggericht regionaal kantoren- en bedrijventerreinenbeleid gewaarborgd. Bovendien wordt ook duidelijk in hoeverre de ambities van een versnelling van de herstructurering van bedrijventerreinen en het transformeren van kantoren gehaald worden.

Zacht-hard procedure

Bij vaststelling van de uitvoeringsstrategie is van alle plannen de hardheid bekend. Plannen die niet in de uitvoeringsstrategie zijn opgenomen, worden aangemerkt als 'zacht'. Plannen waarvoor een bestemmingsplan geldt, worden als 'hard' aangemerkt.

Het omzetten van een ‘zacht’ naar een ‘hard’ plan is in alle gevallen onderwerp van regionale afstemming. Zo wordt een werkwijze gecreëerd waarmee expliciet een vinger aan de pols kan worden gehouden, opdat wordt voorkomen dat de vraag-aanbod-verhoudingen op deelregionaal of MRA-niveau onverantwoord (verder) uit evenwicht worden gebracht. Met deze procedure wordt bovendien de gemeentelijke autonomie gerespecteerd, terwijl tegelijkertijd het regionale belang in voldoende mate wordt geborgd. In praktische zin is gekozen om de daadwerkelijke afstemming te laten gebeuren voor plannen die groter zijn dan 10.000 m² bvo (kantoren) of 10 ha netto (bedrijventerrein).

Conclusie

De Bedrijvenstrook biedt ruimte aan circa 4 ha aan (stadverzorgend) bedrijventerrein. Gezien de omvang is geen regionale afstemming noodzakelijk.

3.3.4 Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 - 2020     

Op 15 maart 2016 heeft de Regioraad van de Stadsregio Amsterdam het Regionaal detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 - 2020 vastgesteld.

De noodzaak om in de regio te beschikken over een goed functionerend voorzieningenapparaat waarin ruimte is voor dynamiek in de detailhandel en tegelijk wordt gewerkt aan het tegengaan van de leegstand, is aanleiding geweest voor de Stadsregio het detailhandelsbeleid tegen het licht te houden. Daar komt bij dat de provincie Noord-Holland het provinciale detailhandelsbeleid onlangs heeft vernieuwd en het is belangrijk dat provinciaal en regionaal beleid goed met elkaar in de pas lopen. Daarom heeft de Stadsregio besloten het regionale beleid te actualiseren en aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen.

Een belangrijk speerpunt daarvan is een fijnmazige detailhandelsstructuur. Hierbij staat de leefbaarheid centraal en wordt uitgegaan van de behoefte van inwoners om dichtbij huis - op aanvaardbare afstand - hun aankopen te kunnen doen. Voor de consument is het aangenaam en efficiënt om een aaneengesloten, compact winkelgebied te hebben met veel verschillende soorten winkels. Om dergelijke – kansrijke – locaties te behouden zal soms verspreide bewinkeling of een niet goed lopend (deel)centrum moeten worden afgebouwd. De fijnmazigheid komt daarmee wellicht deels onder druk te staan, maar hierdoor blijft het netwerk gewaarborgd van goede en goed bereikbare winkelgebieden in de buurt van de consument.

Uitgangspunt is terughoudendheid bij het ontwikkelen van nieuwe detailhandelslocaties. Dit is alleen anders als sprake is van een significante stadsuitbreiding of bevolkingstoename. Hier geldt dat ook moet worden voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie hiervoor paragraaf 3.1.3). Bij voldoende draagvlak kunnen bestaande winkelgebieden worden vernieuwd door herontwikkeling, functiemenging en uitbreiding.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het beleid. Het bestemmingsplan maakt geen reguliere detailhandel mogelijk.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, Economisch sterk en Duurzaam     

De Structuurvisie is opgesteld in opdracht van het gemeentebestuur van Amsterdam. Na instemming van het college van B&W op 12 oktober 2010 heeft de gemeenteraad de structuurvisie in december 2010 vastgesteld. De structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch planologische plannen (waaronder bestemmingsplannen) en stedenbouwkundige plannen (plannen in het kader van het Plaberum) van stad en stadsdelen aan de Structuurvisie zullen worden getoetst. De structuurvisie bestaat uit een visie, een hoofdstuk 'uitvoering' en een hoofdstuk 'instrumentarium'.

verplicht

Uitsnede 'Visie uitrol centrumgebied 2040', bron: Structuurvisie Amsterdam 2040

Visie

In het eerste deel van de Structuurvisie, de visie, worden ruimtelijke ontwikkelingen beschreven: sterke groeiprocessen vanuit de kracht van het hart van de metropool Amsterdam. De visie geeft aan welke ontwikkelingen gewenst zijn en worden gestimuleerd.

Uitvoering

Nadat de ontwikkelingsrichting van de stad is verwoord, wordt in het hoofdstuk 'uitvoering' de vraag gesteld hoe, waar en wanneer de opgaven die uit de Structuurvisie volgen, te realiseren zijn. Daartoe wordt de Structuurvisie vertaald in 'plannen' of 'projecten'. Voor deze plannen wordt een globale raming gemaakt van het te realiseren programma en er wordt een indicatie gegeven van de financiële opgaven die ermee gemoeid zijn. Tot slot wordt bepaald in welke tijdsvolgorde deze plannen aan de orde kunnen zijn. Hiermee wordt ook duidelijk in welke delen van de stad welk deel van de realisatie van de Structuurvisie ter hand wordt genomen.

Instrumentarium

In het visiedeel zijn de ambities van de gemeente Amsterdam neergelegd en wordt uiteengezet welk beleid voor de komende jaren wordt ingezet om die ambities waar te maken. In samenhang daarmee is de regelgeving ondergebracht in deel drie: het instrumentarium.

De aspecten die in de structuurvisie van belang zijn voor het plangebied zijn:

  • Stadsverzorgende bedrijventerreinen;
  • Verkeer en vervoer;
  • Duurzaamheid. Voor een uitgebreide beschrijving van de duurzaamheidsambities wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3 en 5.5;
  • Waterfrontontwikkeling;
  • Detailhandel;
  • Locatiebeleid.

Stadsverzorgende bedrijventerreinen

Met name de cruciale rol van de stadsverzorgende bedrijvigheid geeft aan dat het een absolute must is dat er bedrijventerreinen binnen de ringweg A10 blijven bestaan. Hoe belangrijk deze terreinen momenteel zijn voor het functioneren van de stad blijkt uit de beperkte leegstand van 3 procent. Bovendien tonen prognoses aan dat de vraag naar deze binnenstedelijke bedrijventerreinen in de toekomst onverminderd hoog blijft. Hier komt bij dat zeventigduizend woningen erbij in de stad ook een groeiende vraag naar bouw- en onderhoudswerkzaamheden, naar voedsel, naar diensten met zich mee zal brengen.

Op binnenstedelijke stadsverzorgende bedrijventerreinen mogen alleen de volgende typen bedrijven zich vestigen: industrie, ambacht, groothandel, opslag en/of transport. Dit betekent dat er vanwege de milieuhinder geen ruimte is voor woningbouw binnen deze gebieden.

Deze bedrijventerreinen zijn speciaal bedoeld voor stadsverzorgende bedrijven, zoals ambachten, bouwbedrijven, onderhoud- en reparatiebedrijven, afval- en reinigingsdiensten, groothandels en toeleveranciers. Het betreft hier terreinen waar bedrijven met een beperkte milieuruimte tot en met categorie 4.2 (geluid, gevaar, geur en stof) worden gevestigd. Dat sluit menging met wonen uit op het terrein zelf. Deze terreinen kunnen ook een inwaartse zonering hebben, zodat naast het betreffende terrein milieugevoelige functies zoals woningen mogelijk zijn.

Standpunt is verder dat op deze terreinen terughoudendheid nodig is t.a.v. functiemenging. Verdere verkantorisering op deze bedrijventerreinen wordt in afwachting van de kantorenstrategie vooralsnog tegengegaan. Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre verdere intensivering van de werkfunctie op deze bedrijventerreinen mogelijk is.

Op grootschalige bedrijventerreinen wordt 100% van het terrein bestemd voor grootschalige en stadsverzorgende bedrijven. Daarbij is maximaal 30%, tot maximaal 2.000 m2 kantoorvloeroppervlak per bedrijfsvestiging (niet per gebouw of gebied) toegestaan.

Verkeer en vervoer

De keuze om de Amsterdamse woningbouwopgave te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied is gunstiger voor de bereikbaarheid dan het verder spreiden van de inwoners naar de stadsrand en naar regiogemeenten. Meer mensen krijgen zo de kans om dicht bij hun werk en bij voorzieningen te wonen, waarmee reiskilometers vermeden kunnen worden. Tegelijkertijd wordt hiermee het verkeer- en vervoernetwerk beter benut. Meer mensen en meer banen – in Amsterdam maar ook in de rest van de metropoolregio – betekent echter hoe dan ook meer mobiliteit. Groeiende mobiliteit zorgt naast hinder door geluid en emissies, vooral voor extra druk op de toch al schaarse openbare ruimte binnen de stad en de waardevolle open ruimte buiten de stad.

De afgelopen decennia is het autoverkeer in het centrumgebied al sterk afgenomen als gevolg van het gevoerde parkeerbeleid (hogere tarieven, beperking parkeerareaal en realisatie P+R-faciliteiten). De fiets heeft hier een aanzienlijk groter aandeel gekregen. Ook het autobezit in het centrum is afgenomen.

In het gebied tussen de singelgracht en de ringweg is sprake van een stabilisatie van het autogebruik. Het autobezit is daar nog wel toegenomen, maar ook in dit deel van de stad wordt aanzienlijk meer gefietst. Ook het autogebruik door bezoekers van deze delen van de binnenstad is verminderd, ten gunste van het ov-gebruik. Ook hier is het gevoerde parkeerbeleid de belangrijkste verklaring voor de verandering in vervoerwijzen, in combinatie met verbeterde alternatieven.

Het centrumgebied van Amsterdam zal groeien. Ruimte voor de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer wordt dan steeds belangrijker. Daar waar dat nodig en haalbaar is, zal ruimte voor het autoparkeren op straat ingeruild worden voor inpandige of ondergrondse parkeervoorzieningen. De vrijgekomen ruimte wordt dan gebruikt om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, maar ook om de capaciteit voor de alternatieven te vergroten, zoals bredere stoepen en fietspaden, meer stallingruimte voor fietsen, ruimere ov-haltes en beter functionerende bus- en trambanen. Prioriteit voor herinrichting ligt bij smalle straten met veel winkel- en verblijfsfuncties en bij beschermde stadsgezichten en straten met veel monumenten.

Waterfrontontwikkeling (paragraaf 2.3.3 van de structuurvisie)

De verdere uitbouw van de nieuwe gebieden IJburg en Zeeburgereiland, als onderdeel van de 'waterfrontontwikkeling' wordt als één van de drie hoofdopgaven benoemd voor het voormalige stadsdeel Oost. De verdere groei van Zeeburgereiland en IJburg bouwt voort op de weg die is ingeslagen met de eerste fase van IJburg. Wel wordt een sterke klemtoon gelegd op het realiseren van klimaatneutrale eilanden. De vervoeras rond de IJtram is een belangrijk structurerend element voor de ontwikkeling van Zeeburgereiland en de tweede fase van IJburg. Om de te verwachten vervoersstromen op een duurzame wijze te kunnen opvangen zullen de nieuwe gebieden echter ook meerzijdig ontsloten moeten worden met tram- en/of hov-buslijnen en op langere termijn de IJmeerlijn.

verplicht

Faseringsbeeld ontwikkelingen

Detailhandel

Commissie Winkelplanning Amsterdam

Amsterdam kent de zogenaamde Commissie Winkelplanning, samengesteld uit vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en de overheid. Deze commissie toetst initiatieven in de geest van het gemeentelijk centrale beleid in algemene zin.

Initiatiefnemers van plannen, waarin detailhandel is opgenomen met een oppervlak van 2.000 m2 of meer en de instelling van nieuwe (waren-)markten, zijn verplicht om advies in te winnen bij de Commissie Winkelplanning Amsterdam.

Regionale Commissie Winkelplanning (RCW)

De RCW beoordeelt de gevolgen van winkelplannen op de regionale detailhandelsstructuur, op basis van de nota 'Selectieve dynamiek 2006–2010' (13 december 2005) van de Stadsregio Amsterdam. Advisering door de RCW is verplicht voor iedere detailhandelsontwikkeling met een (mogelijk) bovenlokaal effect, maar zeker voor plannen met een metrage detailhandel dat groter is dan 1.500 m2 verkoop vloeroppervlak (v.v.o.) buiten binnenstedelijke woongebieden (c.q. op bedrijventerreinen) en 5.000 m2 v.v.o. in binnenstedelijke woongebieden.

Locatiebeleid Amsterdam 2008

Bedrijven – groot of klein, internationaal, nationaal of regionaal – moeten in Amsterdam een attractieve plek kunnen vinden om hun bedrijf goed te kunnen laten functioneren. Een belangrijk aspect hierbij is een uitstekende bereikbaarheid van deze plekken. Het locatiebeleid heeft tot doel de bereikbaarheid van (werk)locaties te garanderen en daarmee een gezond woon-, leef- en vestigingsklimaat te behouden en de economische positie van Amsterdam te versterken.

In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd en wordt niet-noodzakelijke autoverkeer beperkt.

Het locatiebeleid maakt onderscheid in 3 gebieden:

  • A-locaties zijn de gebieden rondom de vijf belangrijkste NS stations (Centraal Station, Amstelstation, station Sloterdijk, station Zuid en station Bijlmer ArenA) en
  • B-locaties zijn locaties in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstation en overige NS stations of gelegen binnen het fijnmazige netwerk van trams en bussen;
  • C-locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. De vestiging van kantoren wordt op C-locaties ontmoedigd.

Voor niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen in het locatiebeleid opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad kunnen zelf normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid. De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de 'regels'.

Op C locaties, die goed via het hoofdnet auto zijn ontsloten, gelden geen parkeernormen voor bedrijven. Voor kantoren zal op C locaties afhankelijk van de locatie, de grootte en de ruimtelijke inpassingmogelijkheden maatwerk worden geleverd. Nieuw is in dit beleid dat voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) de Amsterdamse parkeerkencijfers als hulpmiddel worden gebruikt om te komen tot het vaststellen van het aantal parkeerplaatsen. De Amsterdamse parkeerkencijfers zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. CROW maakt onderscheid in verschillende soorten van stedelijkheid.

Om de schaarse ruimte efficiënt te benutten en het (niet-noodzakelijke) autoverkeer terug te dringen, is een parkeerbalans een onmisbaar instrument om de vraag naar en het aanbod van parkeerplaatsen te berekenen en daarmee de hoeveelheid parkeerplaatsen in een gebied zo optimaal mogelijk te bepalen. Aanbevolen wordt om een parkeerbalans op te stellen bij plannen waar meerdere niet-woonfuncties zijn voorzien. Een parkeerbalans kan worden opgesteld op het niveau van een structuurvisie, een programma van eisen, een bestemmingsplan en een bouwplan.

Conclusie

  • stadsverzorgende bedrijvigheid: de bedrijvenstrook is aangewezen als bedrijventerrein voor stadsverzorgende bedrijvigheid tot ten hoogste vategorie 3.2.
  • verkeer en vervoer: nabijheid van OV en fietsroutes, terughoudend omgaan met autoverkeergeneratie.
  • waterfrontontwikkeling: de ontwikkeling sluit aan bij de ontwikkeling en aangegeven fasering.
  • detailhandel: zie paragraaf 3.2.2. Advies RCW, Stadsdregio en provincie Noord-Holland zijn positief.
  • locatiebeleid: parkeerbalans voor niet-woonfuncties; C norm is maatwerk

In de structuurvisie wordt aangegeven dat binnenstedelijke bedrijventerreinen belangrijk zijn voor het functioneren van de stad. Op stadsverzorgende bedrijventerreinen mogen alleen de volgende typen bedrijven zich vestigen: industrie, ambacht, groothandel, opslag en/of transport. Dit betekent dat er vanwege de verwachte milieuhinder geen ruimte is voor woningbouw of bedrijven die een grote hinder geven (bijvoorbeeld door een grote verkeersaantrekkende werking) op de Bedrijvenstrook.

3.4.2 Mobiliteitsaanpak en Uitvoeringsagenda Mobiliteit (2015)     

Amsterdam groeit en blijft groeien. En dat heeft ook een keerzijde. Het groeiend aantal Amsterdammers, bezoekers en toeristen dat zich verplaatst in onze stad, zet de schaarse openbare ruimte in de stad nog verder onder druk. Om de stad bereikbaar en veilig te houden en de openbare ruimte toegankelijk en aantrekkelijk, moet de gemeente Amsterdam keuzes maken en maatregelen treffen.

Tot 2025 worden er per jaar meer dan 5.000 woningen bijgebouwd. De bevolkingsdichtheid zal toenemen van 5.100 inwoners per km2 nu naar 5.700 in 2030. De sterkste toename van de bevolkingsdichtheid wordt verwacht rondom Sloterdijk, IJ-oevers en Zeeburgereiland.

Tegelijkertijd moet de stad wel voor iedereen toegankelijk blijven. Er is simpelweg geen plek voor én de fiets én de voetganger én het OV én de auto naast elkaar. Dat betekent dat er keuzes gemaakt moeten worden. Op termijn zal het bijvoorbeeld niet meer mogelijk zijn om per persoon een parkeerplek te claimen. Omdat de auto echter een belangrijke rol zal blijven spelen, zal er nagedacht moeten worden over andere vormen. Van individueel naar collectief vervoer. En van bezit naar gebruik.

Behorend bij de Mobiliteitsaanpak Amsterdam 2030 (MAA) is een breed pakket aan maatregelen in stelling gebracht, samengevat in de Uitvoeringsagenda Mobiliteit. Concrete maatregelen uit de Uitvoeringsagenda Mobiliteit zorgen voor meer ruimte en betere doorstroming voor voetganger, fietser, ov-reiziger en de automobilist. De Agenda heeft als pijlers doorstroming, creeren van ruimte en, verbindingen. De basis voor alle maatregelen is verkeersveiligheid. Bijvoorbeeld door voetgangers en fietsers meer ruimte te geven. Soms in combinatie met een verlaging van de snelheid voor auto’s.

verplicht

De uitgangspunten uit MobiliteitsAanpak Amsterdam en de Uitvoeringsagenda Mobiliteit zijn verwerkt in het beleidskader Verkeersnetten. De functie van de verkeersnetten is onder andere de stad bereikbaar houden, zorgen voor een goede bereikbaarheid tussen stadsdelen en goede en veilige doorstroming van het verkeer. De belangrijkste routes voor voetganger, fiets, openbaar vervoer en auto staan in het beleidskader verkeersnetten. De verkeersnetwerken bestaan uit:

  • Plusnetten: gericht op het bieden van (doorstroom)kwaliteit voor grote verkeersstromen met de hoogste prioriteit als er afwegingen gemaakt moeten worden tussen netwerken.
  • Hoofdnetten: gericht op het behouden van voldoende ruimte om het verkeer af te kunnen wikkelen.
  • Basisnetten met standaard-inrichtingseisen.

De route IJburglaan is aangewezen als Plusnet Auto, Plusnet Fiets en Plusnet Tram. Ter hoogte van het plangebied is een tramhalte aanwezig.

Op het gebied van doorstroming geldt dat uitgangspunt is het creeren van aantrekkelijkere P+R-locaties aan de randen van de stad. Op de locatie van de huidige P+R Zeeburg I en II, in de Baaibuurten, is vanaf 2024 woningbouw mogelijk. Vanwege de veranderende automobiliteit in het centrum van de stad, de toenemende parkeerbehoefte buiten het centrum en het succes van het P+R-concept is in de Uitvoeringsagenda Mobiliteit als maatregel opgenomen om het aanbod van Park and Ride (P+R) in Amsterdam uit te breiden (maatregel 24). Als onderdeel van de maatregel is een haalbaarheidsonderzoek (februari 2016) gedaan naar een gebouwde parkeervoorziening van ca. 1.000 parkeerplaatsen. Momenteel worden de mogelijkheden naar bredere concepten voor parkeergebouwen nader onderzocht.

Voor de bereikbaarheid van de Oostflank is een separaat Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg, vastgesteld. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.1.

3.4.3 Agenda Duurzaamheid (2015)     

In de Agenda duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam' is het duurzaamheidsbeleid beschreven. De gemeente wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. In 2020 kent Amsterdam 20% meer duurzame energie en 20% minder energiegebruik ten opzichte van 2013. Concrete plannen zijn er voor energiebesparing en het versneld aansluiten op stadswarmte van bestaande woningen. De markt zal worden uitgedaagd om nog duurzamer te bouwen. Verdere stimulering van elektrisch vervoer, slimme distributie en de uitbreiding van de milieuzone naar bestelwagens moet de lucht in de stad gezonder maken. In de komende jaren worden 111 scholen gezonder en duurzamer gemaakt.

In de Agenda Duurzaamheid staan vijf transitiepaden omschreven waarmee Amsterdam verduurzaming van de stad wil bewerkstelligen. De eerste vier paden gaan over duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en een klimaatbestendige stad. Het laatste transitiepad is de verduurzaming van de gemeentelijke bedrijfsvoering.

Voor de Bedrijvenstrook komen al deze aspecten aan bod en wordt extra ingezet op duurzame energie, klimaatbestendigheid en natuurinclusiviteit. Op het aspect duurzaamheid en het daarbij behorende beleid wordt nader ingegaan in paragraaf 2.2.3 en 5.5.

3.4.4 Koers 2025 (2016)     

In de Structuurvisie 2040 is de strategie omschreven om te verdichten binnen de stad: bouwen binnen bestaand stedelijk gebied, en verdichten en transformeren waar mogelijk. De stad verdichten betekent niet alleen de bouw van meer dan 5.000 woningen per jaar tot 2025 maar ook het ontwikkelen van een leefbare stad. We willen dat de stad betaalbaar en bereikbaar blijft en in het tempo waarin de stad groeit, neemt de urgentie om te handelen toe. Hiervoor is gesproken met stadsdelen, stedelijke belangengroepen en partners op het gebeid van cultuur, onderwijs, infrastructuur en duurzaamheid. Deze adviezen zijn door het college van B en W bestudeerd en hebben geresulteerd in een ontwikkelstrategie, vastgelegd in Koers 2025.

Koers 2025 bevat het plan van aanpak voor de bouw van 50.000 huizen tot 2025, met de strategische keuzes die daar bij horen. De Amsterdamse ontwikkelstrategie richt zich vooral op het realiseren van voldoende woningen in kwalitatief hoogwaardige, gemengde stedelijke milieus. Jaarlijks wordt over de voortgang van deze ontwikkelingen gerapporteerd in een Voortgangsrapportage Ruimte voor de Stad. Parallel daaraan worden in een Werkprogramma Ruimte voor de Stad de projecten en verkenningen voor het komende jaar aangegeven.

Centraal gelegen (stadsverzorgende) bedrijventerreinen bieden kansen om te voorzien in de groeiende economische behoefte naar gemengde stedelijke vestigingsmilieus. De ambitie van Amsterdam om te bouwen voor bevolkings- en economische groei roept vragen op over de ruimtebehoefte van de ‘Economie van morgen’. Deze economie ontwikkelt zich steeds meer in gemengde woon-werkmilieus. De woningbouwproductie kan echter de komende jaren op een aantal ontwikkellocaties ook bepaalde typen bedrijvigheid verdringen. Er moet voorkomen worden dat ruimtegebrek in de toekomst een reden is voor bedrijven om Amsterdam te mijden. We moeten blijven zorgen voor een gunstig vestigingsklimaat voor het MKB en het behouden en versterken van de internationale concurrentiepositie. De ruimtebehoefte van de ‘Economie van morgen’ is daarom integraal onderdeel van de stedelijke groeistrategie.

3.4.4.1 Ruimte voor de Economie van morgen (2018)     

Met de Koers 2025 heeft het College van Burgemeester en Wethouders ingezet op de bouw van minimaal 50.000 woningen voor de komende tien jaar. Maar dat betekent niet dat Amsterdam de komende jaren alleen maar woningen zal bouwen. Een complete stad heeft veel meer nodig zoals scholen, cultuur, bruggen, maatschappelijke instellingen, sportfaciliteiten, openbaar vervoer en parken. Met Ruimte voor de Economie van Morgen biedt het College economische bouwstenen voor nieuwe gebiedsontwikkeling. Met deze bouwstenen als opgaven voor ruimtelijk projecten wordt het vestigingsklimaat van Amsterdam versterkt, en bieden de nieuwe delen van Amsterdam ook kansen voor nieuw en divers ondernemerschap waardoor iedereen kan profiteren van economische groei in de stad.



Voor deze periode agendeert Ruimte voor de Economie van Morgen drie ruimtelijk-economische opgaven:

  1. Sluit aan bij de vestigingsbehoefte van de stedelijke kenniseconomie;

    Om de groei van de stedelijke economie te faciliteren zijn gemengde woonwerkmilieus met zelfstandige kantoorruimte en voorzieningen belangrijk. Door deze gemengde milieus te ontwikkelen sluit Amsterdam aan bij hedendaagse vestigingstrends en het toenemende belang van nabijheid in de moderne diensteneconomie. Voor de menging met kantoren worden vier typen woon-werkmilieus onderscheiden: internationaal topmilieu, multimodale knooppunten, innovatiedistricten en creatieve wijken. Deze vormen de basis voor een nieuwe geactualiseerde kantorenstrategie die niet uitgaat van monofunctionele kantoorparken, maar streeft naar gemengde milieus waar vraag naar is.
  2. Ontwikkel Amsterdam als inclusieve stad van en voor iedereen, en maak ruimte voor economische diversiteit;

    Koers 2025 heeft in totaal 230 hectare bedrijventerrein aangewezen voor nieuwe stedelijke groei.Daarvan is een groot deel in de Structuurvisie 2040 aangewezen als bedrijventerrein voor ‘stadsverzorgende’ bedrijven. Het inzetten van deze bedrijventerreinen voor stedelijke groei vraagt om een nieuwe visie voor ruimte voor bedrijven in de stad. Ruimte voor de Economie van Morgen gaat in lijn met Koers 2025 uit van deze transformatie van bedrijventerreinen, en ontwikkelt, in het belang van sociaal-economische diversiteit, een ruimtelijke strategie voor het behoud van bedrijven in stad en regio.

Deze bedrijvenstrategie bestaat uit de volgende elementen:

  • Integratie van bedrijven die passen in woon-werkmilieu in nieuwe productieve wijken en stadsstraten;
  • Duidelijke keuzes maken voor invulling laatste kavels bedrijventerrein;
  • Reserveren van ruimte voor verplaatsende bedrijven om stedelijke groei mogelijk te maken;
  • Behouden van bedrijvigheid in de metropoolregio;
  • Coördinatie tussen projecten, gronduitgifte en metropoolregio is noodzakelijk om verplaatsende bedrijven plek te bieden, om te bouwen voor eindgebruikers en om ondernemerschap te behouden voor stad en regio.
  1. Houd rekening met economische dynamiek en verandering.

    Vier nieuwe stedelijke woon-werkmilieus – internationaal topmilieu, innovatiedistricten, creatieve wijken en productieve wijken – zijn gebaseerd op economische scenario’s die door de metropoolregio en de Amsterdam Economic Board zijn ontwikkeld. Door bij gebiedsontwikkeling woon-werkmilieus adaptief te bouwen is ruimtelijke aanpassing en bijsturing mogelijk, en blijft de economie van Amsterdam weerbaar, divers en flexibel bij economische voor- en tegenspoed, en bij veranderingen die voortkomen uit geopolitieke en technologische ontwikkelingen.

In het beleid is Zeeburgereiland aangewezen als creatieve wijk. Het zijn wijken die in economisch opzicht aansluiten op het bestaande Amsterdamse centrummilieu binnen de ring A10.

Relevantie voor het plangebied 

De Bedrijvenstrook is in de Ruimte voor de economie van morgen aangewezen als bedrijventerrein. De Structuurvisie Amsterdam 2040 en Koers 2025 hebben samen in totaal ruim 230 hectare bedrijventerrein aangewezen voor transformatie. Het aanbod aan bedrijventerreinen in Amsterdam wordt minder; bedrijven zullen als gevolg van de groeiambitie van Amsterdam op zoek moeten naar andere locaties. Amsterdam zal voor het schaarse aanbod aan bedrijventerreinen moeten kiezen aan welke bedrijven ze binnen de stad nog ruimte wil bieden en aan welke niet meer. Voor bedrijventerreinen gelden de volgende vuistregels:

  • Uitsluiten van grootschalige extensieve functies;
  • Reserveren van ruimten op bedrijventerreinen voor bedrijven uit transformatiegebieden;
  • Intensivering van grondgebruik;
  • Kantoren en creatieve bedrijvigheid weren op Functionele bedrijventerreinen (Bedrijventerreinen voor bedrijven die geluid, stank of andere hinder veroorzaken en/of zware logistieke behoeften hebben).

In aansluiting op het karakter van de creatieve wijk is er op de Bedrijvenstrook ook ruimte voor andere functies zoals horeca en sport.

Conclusie



Het programma voor dit bestemmingsplan draagt bij aan de ruimtelijk-economische opgaven die in het kader van Ruimte voor de Economie van Morgen voor Amsterdam zijn gedefineerd.

3.4.5 Kantorenstrategie (2017)     

De kantorenstrategie geeft richting aan de rol van de gemeente Amsterdam om de leegstand op de kantorenmarkt terug te brengen tot een acceptabel niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief. In de kantorenstrategie zijn IJburg en Zeeburgereiland tezamen aangeduid als groeigebied. De Bedrijvenstrook wordt daar echter niet als zodanig benoemd; de groeimogelijkheden hebben betrekking op de woongebieden. Voor de Bedrijvenstrook geldt daarom dat het aanbod van kantoren niet groter mag worden. Zelfstandige kantoren worden niet mogelijk gemaakt.

Voor alle nieuwbouwontwikkelingen die voor meer dan 50% als kantoor gebruikt worden gelden de kaders van de kantorenstrategie. Daarbij geldt dat alle etages van een bedrijfspand behalve de begane grond worden beschouwd als kantoor, tenzij de initiatiefnemer kan aantonen dat de verdiepingen als bedrijf zullen worden gebruikt. In het bestemmingsplan zullen zelfstandige kantoren niet worden toegestaan. Ondergeschikte kantoren van bedrijven worden tot 30% van het vloeroppervlak worden wel mogelijk gemaakt.

Met de kantorenstrategie wordt ingespeeld op ontwikkelingen op de kantorenmarkt en wordt er ruimte gemaakt voor de functie werk die binnen de bestemming kantoor past op verschillende stedelijke locaties.

3.4.6 Amsterdam Duurzaam Productief (Bedrijvenstategie 2020-2030)     

De bedrijvenstrategie is een ruimtelijke strategie en focust vooral op de vestigingsplaatsen van maakindustrie en logistiek: bedrijvigheid met enige vorm van productie, reparatie en op- en overslag van goederen, en de plekken waar deze zaken plaats kunnen vinden: in solitaire bedrijfsruimten, op bedrijven- en haventerreinen en in gemengde woon-werkwijken.

Amsterdam staat bekend om haar ondernemerschap en bedrijvigheid, die zorgen voor goede banen en kansen voor Amsterdammers en ver daarbuiten. De logistiek en (maak) industrie zijn de machinekamer van de economie in de regio. De ruimte voor deze bedrijven is echter aan verandering onderhevig, mede omdat in de stad veel woningen nodig zijn. Nieuwe stedelijke wijken zijn gepland op bedrijventerreinen zoals het Hamerkwartier, Cruquius, Sloterdijk I Zuid en Overamstel. Op de langere termijn wordt Haven-Stad ontwikkeld. Deze terreinen worden ook wel transformatiegebieden genoemd.

Met deze transformaties neemt het aanbod aan traditionele vestigingslocaties voor bedrijven af, terwijl de vraag naar bedrijfsruimte juist toeneemt, door o.a. nieuwe economie en toepassingen voor de circulaire economie en de energietransitie. Dit vormt de aanleiding voor de bedrijvenstrategie. Met de transformatie van bedrijventerreinen zullen zonder aanvullende maatregelen diverse vormen van ambacht, maakindustrie en reparatie uit de stad verdwijnen. Doel van de strategie is om binnen de bredere ontwikkeling van stad voldoende ruimte te creëren en te behouden voor bedrijven, zodat Amsterdam een diverse economie houdt met een inclusieve arbeidsmarkt, en duurzaam aantrekkelijk is voor ondernemers. Dit willen we bereiken in nauwe samenwerking met de Metropoolregio Amsterdam.

Speerpunten en acties

Amsterdam zet in op de volgende speerpunten en acties voor de uitvoering van deze strategie:

  1. Maximaal de kansen benutten om bedrijvigheid en wonen te combineren.
  • In gemenge buurten specifiek programmeren en bestemmen op de functie bedrijfsruimte, en het organiseren van handhaving op gebruik van bedrijfsruimte.
  • Structurele ondernemersbetrokkenheid en marktonderzoek bij programmering en ontwerp.
  • Een platform opzetten voor vraag en aanbod van (tijdelijke) bedrijfsruimten.
  • Verkennen mogelijkheden van een pilot voor een plintcoöperatie in het Hamerkwartier.
  • Verkenning morgelijkheden bedrijfsverzamelpanden, met daarin ruimtelijke mogelijheden en marktonderzoek naar behoefte bedrijfsruimte vanuit kleinschalige en startende bedrijvigheid.

  1. Bestendigen, intensiveren en verduurzamen van bedrijventerreinen.
  • Verstevigen gemeentelijk accountmanagement t.b.v. intensivering en verduurzaming bedrijventerreinen, o.a. om met stakeholders in gesprek te gaan over de kansen hier toe.
  • Ondersteuning van ondernemersorganisaties bij een intensiverings- en verduurzamingsaanpak per gebied.
  • Aanstellen kavelcoach ter ondersteuning bedrijven bij vertaling intensiverings- en verduurzaamheidscriteria naar bouwontwerp.
  • Verkennen mogelijkheden voor intensiveren en verduurzamen voor Landslust, Westerkwartier en Amstel III. Voor Sloterdaijk West loopt hiertoe een gebiedsvisie.
  • Bij uitgifte van nieuwe kavel worden ambitieuze criteria voor duurzaamheid en intensief ruimtegeruik standaard opgenomen in de kavelpaspoorten en tenders, waarbij de toegeankelijkheid voor bedrijven uit transformatiegebieden eveneens richtinggevend is.
  • Ontwikkelen handout 'duurzaam bouwen in Amsterdam'.

  1. Selectief omgaan met de laatste vrije kavels bedrijventerrein.
  • Reserveren vrije kavel (tot 19,5 ha) op Sloterdijken (III/IV) voor bedrijven uit transformatiegebieden, die voldoen aan het afegingskader gebiedsvisie Sloterdijk-West.
  • Faciliteren de vestiging van een cluster circulaire economie op Sloterdijk III door een ruimtereservering op de N5/N6 kavel.

  1. Een regionale aanpak voor bedrijfslocaties.
  • Zorgen dat bedrijven met een ruimtevraag beter hun weg vinden naar passend aanbod van ruimte, o.a.door de portal bedrijvenlocaties MRA, de bedrijvenadviseur transformatie, naar het Havenbedrijf Amsterdam en het regionaal coördinatieteam Plabeka.
  • In Plabekaverband werken aan de opzet voor een regionale strategie voor uimte voor bedrjven, waarin vervanings- en uitbreidingsvraag vanuit de deelregios's wordt gekoppeld aan beschikbare locaties en ambities.
  • Met het Havenbedrijf Amsterdam maken we afspraken over het accommoderen van kadegebonden bedrijven uit transformatiegebieden. Amsterdam zet zich in voor voldoend vestigingsmogelijkheden voor deze doelgroep op de langere termijn in het Noordzeekanaalgebied. Uitgangspunt van Amsterdam is dat aanvullende (haven)terreinen bespreekbaar zijn als alle mogelijkheden op bestaande (haven)terreinen zijn benut, conform de vigerende visie Noordzeekanaalgebied 2040.

Conclusie

Amsterdam wil bijdragen aan een duurzaam en sterk vestigingsklimaat voor bedrijven in de MRA. Door de beschikbare ruimte voor bedrijvigheid in Amsterdam maximaal te benutten en waar mogelijk te vergroten. Binnen de bedrijvenstrategie is aandacht voor onder andere inclusiviteit, verduurzaming en regionale concurrentiekracht.

Het gevaar van de snelle groei en verstedelijking is uitsortering: een situatie waarin banen en functies in het lagere en middensegment worden weggedrukt door meer lucratieve activiteiten. Het is voor Amsterdam van groot belang om in de periode van snelle groei de balans te behouden. De Amsterdamse bedrijventerreinen moeten klaar zijn voor de toekomst. Dit betekent dat de te (her) ontwikkelen bedrijfslocaties passen bij de economische activiteiten van vandaag en morgen, op goed bereikbare locaties liggen, een prettig en goed werkklimaat bieden en zo duurzaam mogelijk zijn qua bebouwing en openbare ruimte.

Amsterdam zet de resterende kavelruimte, zoals op de Bedrijvenstrook Zeeburgereiland, strategisch in om de transformatieopgave en circulaire ambities te ondersteunen. De nieuwe terreinen zoals de Bedrijvenstrook worden via 1 op 1 uitgiften of via tenderprocedures uitgegeven. Intensief ruimtegebruik en duurzaamheid zullen als criteria worden opgenomen.

3.4.7 Actieplan Schone Lucht (2019)     

Het Actieplan Schone Lucht zet in op het verbeteren van de luchtkwaliteit, zodat de gemiddelde Amsterdammer in 2030 drie maanden langer leeft. De Gemeente neemt daarvoor zoveel mogelijk vervuilingsbronnen weg en ze zet haar energie op de bronnen waar ze de meeste invloed op heeft: het verkeer, de passagiers- en pleziervaart, biomassa/houtstook en de mobiele werktuigen. De maatregelen in het Actieplan zorgen dat Amsterdam zo snel mogelijk voldoet aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.

In het Actieplan Schone Lucht is de ambitie uitgesproken om ervoor te zorgen met regelgeving dat alle verkeer binnen de ring in 2025 uitstootvrij is. Hiervoor zijn 4 concrete maatregelen opgenoemen in het Actieplan Schone Lucht:

In het Actieplan Schone Lucht is de ambitie uitgesproken om ervoor te zorgen met regelgeving dat alle verkeer binnen de ring in 2030 uitstootvrij is. De belangrijkste mijlpalen Actieplan Schone Lucht:

  • In 2020 mogen dieselauto’s en dieselbestelauto’s met een Euro3-motor niet meer binnen de ring A10 rijden.
  • Vanaf 2022 mogen OV-bussen en touringcars alleen het centrumgebied in met een elektrische motor of op waterstof. Vrachtverkeer mag alleen de milieuzone in met uitstootvrije voertuigen of met een Euro6-dieselmotor.
  • In 2025 mogen alleen elektrische brom- en snorfietsen in de bebouwde kom van Amsterdam rondrijden. Vracht- en bestelwagens, taxi, ov-bussen en touringcar mogen alleen binnen de ring A10 als ze uitstootvrij zijn. Dit geldt ook voor de passagier- en pleziervaart en de GVB-veren.
  • In 2030 is de hele bebouwde kom uitstootvrij voor alle modaliteiten, dus ook voor personenauto’s en motoren.

Met de maatregelen uit het Actieplan Schone Lucht zal er in de toekomst steeds meer elektrisch gereden worden. De milieuzone wordt de komende jaren geleidelijk uitgebreid voor personen- en vrachtvervoer.

Voor de Bedrijvenstrook geldt dat wordt ingezet op elektrisch rijden, duurzame energiebronnen en gebruik van schoon materieel bij de realisering.

3.4.8 Gebiedsplan en -agenda Stadsdeel Oost, IJburg en Zeeburgereiland     

Op dinsdag 17 december 2019 heeft het dagelijks bestuur van de gemeente Amsterdam het gebiedsplan IJburg en Zeeburgereiland 2020 vastgesteld. In het gebiedsplan staan de projecten en onderwerpen waar de gemeente extra aandacht aan geeft.



Relevantie voor het plangebied



De prioriteiten en de daarbij behorende doelstellingen uit het gebiedsplan en -agenda van IJburg en daarmee ook de Bedrijvenstrook in vogelvlucht:

  1. Goede bereikbaarheid waarborgen.

    Doelstellingen: Tijdige oplossingen om het gebied berijkbaar te houden, goede verkeersveiligheid realiseren, milieuvriendelijke oplossingen voor de verbetering van de breikbaarheid.
  2. Een ruimer aanbod van kunst, cultuur, sport en sociale voorzieningen in de wijk.

    Doelstellingen: Meer buurtruimtes en buurtactiviteiten, meer kunst en cultuur in de wijk, meer sportvoorzieningen en waterrecratie en ecologie in samengang ontwikkelen.V
  3. Veilig en prettig samenleven in een nieuwe gemengde wijk.

    Doelstellingen: Sterkere verbondenheid tussen buurtgenoten, bewoners met verschillende leefstijlen leven goed met elkaar samen, horgere kwaliteit van de leefomgeving en bewoners moeten zich veilig voelen in hun buurt.
  4. Ruime kansen voor de vele kinderen en jongeren in het gebied.

    Doelstellingen: Jongeren zijn trots op hun buurt en de buurt op hen, meer voorzieningen, programmereing en zorg voor de jeugd, jeugdoverlast aanpakken door preventie en repressie.
  5. Groen en Duurzaam IJburg en Zeeburgereiland.

    Doelstellingen: Groen in de buurt, circulaire economie, duurzaam bouwen en op weg naar energienetraal.
  6. Sterke locale economie.

    Doelstellingen: Meer samenwerking tussen ondernemers, ondernemers vervullen een sociale functie, meer toerisme en recreatie uit de stad naar IJburg trekken.



In het stedenbouwkundig plan voor de Bedrijvenstrook zijn de hiervoor genoemde prioriteiten en doelstellingen die uit het Gebiedsplan en de agenda Stadsdeel Oost voorkomen, integraal doorgevoerd. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt volop uitvoering gegeven aan het Gebiedsplan en de agenda Stadsdeel Oost.

3.4.9 Nota Parkeernormen     

De gemeenteraad heeft op 29 november 2017 de Nota Parkeernormen auto vastgesteld. Daarin zijn nieuwe parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw- en transformatieprojecten in de stad. Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is dat de stad bereikbaar en leefbaar moet blijven. Om die reden is ervoor gekozen bewoners van nieuwbouw geen parkeervergunning meer te geven voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de hele stad zijn de minimumparkeernormen naar beneden bijgesteld, en geldt een maximum parkeernorm van 1 auto per woning.

De Bedrijvenstrook wordt in de Nota Parkeernormen Auto als een C-locatie aangeduid. Hierbij wordt per gebied maatwerk toegepast voor het parkeren. Binnen paragraaf 5.1 (Verkeer en vervoer) wordt nader ingegaan op het aspect parkeren en hoe mee binnen voorliggend plan zal worden omgegaan.

3.4.10 Nota parkeren fiets en scooter     

Amsterdam verplicht nieuwe kantoren, horeca, onderwijsinstellingen en uitgaansgelegenheden om voldoende en goede parkeervoorzieningen voor de fiets op eigen terrein te realiseren. Dat draagt bij de kwaliteit van de openbare ruimte, een rustiger straatbeeld en meer ruimte voor voetgangers, groen en verblijfsplekken. Welke norm er wordt toegepast, is mede afhankelijk van de locatie waar gebouwd wordt. In het centrum is het fietsgebruik bijvoorbeeld veel hoger dan in de gebieden aan de rand van de stad.



Relevantie voor het plangebied

De Bedrijvenstrook wordt in de Nota Parkeernormen Auto als een C-locatie aangeduid. Hierbij wordt per gebied maatwerk toegepast voor het parkeren.

Ook op dit aspect zal nader worden ingegaan in paragraaf 5.1 (Verkeer en vervoer).

3.4.11 Horecabeleid stadsdeel Oost     

In oktober 2012 heeft stadsdeel Oost de 'Horecanota stadsdeel Oost 2012' vastgesteld. Met dit horecabeleid is er voor het grondgebied van (het voormalige) stadsdeel Oost één beleidsstuk op het gebied van horeca. Bij het horecabeleid staat prettig wonen en het versterken van de levendigheid voorop. Oost wil dat bewoners met plezier in het stadsdeel wonen. Kwalitatief goede horeca is daar onderdeel van. Leefbaarheid is een randvoorwaarde. Horeca moet passen bij een buurt en de bewoners.

Het stadsdeel zet in op kwalitatief hoogwaardige horeca. Ook hier is in Oost een opwaartse trend zichtbaar met vele vernieuwende concepten. Met de term hoogwaardig wordt in dit geval bedoeld: een horeca gelegenheid met een kwalitatief goed aanbod van eten en drinken, dat van toegevoegde waarde voor de buurt is en waar mensen graag verblijven en elkaar ontmoeten.

Stecgroep heeft onderzoek gedaan naar de behoefte van zelfstandige horeca in het gebied Zeeburgereiland (zie hoofdstuk 3 en de bijlage van de toelichting). Tussen 2012 en 2016 steeg de omzet in de Amsterdamse horeca met 20%. Verwacht wordt dat deze omzetstijging sinds 2016 minimaal op gelijke voet is door blijven zetten en ook in de komende jaren door al zetten. Reden om dit aan te nemen is de enorme groei in de woningbouw en de enorme groei in toerisme. Wanneer we deze stijging ook meenemen in de verwachte vraag, zal de behoefte aan horecameters in de komende jaren fors doogroeien.

Conclusie

De horecanota geeft aan dat de ontwikkeling van Zeeburgereiland een aandachtpunt vormt: een groei in het aanbod dient gelijk op te gaan met de groei van het stadsdeel.

3.4.12 Sportvisie     

De Sportvisie 2025 bepaalt de kaders van het sportbeleid. Die benoemt op grond van trends en ontwikkelingen de belangrijkste uitdagingen en bijbehorende speerpunten in het Amsterdamse sportbeleid. Amsterdam heeft de ambitie om zwemmen en waterrecreatie een prominente rol te geven. Dat past bij de stad, want met onder andere de grachten, de Amstel en het IJ zit water in het DNA van Amsterdam en in het bloed van de Amsterdammers. De Agenda Zwembaden maakt duidelijk hoe de Sportvisie 2025 zich vertaalt in uitgangspunten en speerpunten voor de Amsterdamse zwembaden. Daarmee waarborgen we de continuïteit van het zwemaanbod en betrekken we de gebruikers van de baden er meer en meer bij. Invulling van het doelgroepen/-instructiebad in de bedrijvenstrook op Zeeburgereiland, als aanvulling op de publieke zwembaden, geeft uitvoering aan de ambitie van de Agenda Zwembaden 2025 om te blijven voorzien in een goed gespreid en voldoendeaanbod van overdekte zwemcapaciteit in Amsterdam, waarbij ook private initiatieven nadrukkelijk ruimte krijgen voor een meer divers sportaanbod in de stad.

In Amsterdam Oost is een tekort aan binnenzwemwater, wat zich vertaald naar een tekort van zo’n 700 m2 in 2019 en meer dan 1.000 m2 in 2040. Het tekort is deels op te lossen met beter programmeren van de nu al bestaande zwemvoorzieningen in oost, anderzijds blijft het toevoegen van nieuwe accommodaties nodig voor het invullen van de gehele zwembehoefte (Noititie behoeftenonderzoek zwemwater Amsterdam oost; gemeente Amsterdam en TSB/MB, januari 2020). Naast het toevoegen en/of intensiveren van publieke zwemvoorzieningen, is het toevoegen van kleinere private (instructie- en doelgroepen)zwembaden van belang voor de zwemmende Amsterdammer. Voor de bijdrage aan het tekort van zwemwater, voor een evenredige spreiding van binnenzwemwater in Amsterdam Oost (zwemvoorzieniningen daar waar de bevolkingstoename het grootst is), en voor een meer divers aanbod aan zwemvoorzieningen.

Het toelaten van het zwembad en de ondersteunende horeca in de bedrijvenstrook is bedoeld voor doelgroepen/instructiezwemmen. Realisatie en exploitatie vindt vanuit private initiatief. Het gebruik van dit private zwembad en de mogelijke combinaties met horeca-, welness-, leisure en maatschappelijke functies, leidt tot het meer aansluiten van de recreatievraag van de zwemmende Amsterdammer, en voor een meer divers aanbod aan zwemvoorzieningen in Oost. De maat van 600m2 blijkt uit de praktijk een werkende exploiteerbare maat voor dergelijke initiatieven.

3.4.13 Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022     

De gemeenteraad heeft op 20 december 2017 het Detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 vastgesteld. Hierin is als uitgangspunt opgenomen dat winkels in Amsterdam worden geclusterd in winkelgebieden. Amsterdam staat de vestiging van nieuwe winkelfuncties buiten de winkelgebieden in principe niet toe. Er gelden enkele uitzonderingen op dit clusteringsvereiste.

Zo is ondergeschikte detailhandel binnen een andere functie (een ambachtelijk bedrijf, consumenten dienstverlening, alcoholvrije horeca of cultuurinstelling) wél mogelijk buiten de winkelgebieden. Detailhandel is ondergeschikt wanneer maximaal 20% (met een plafond van 50 m2) van het bruto vloeroppervlakte van de betreffende andere functie bestaat uit winkelruimte. Verder geldt dat de exploitant van de ondergeschikte detailhandel óók de hoofdfunctie moet exploiteren. Hierdoor ligt de ondergeschikte detailhandel in het verlengde van de hoofdfunctie.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is in lijn met het detailhandelsbeleid. Voor een binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein (zie ook Structuurvisie Amsterdam 2040) is detailhandel alleen in de zin van perifere detailhandel en/of grootschalige detailhandel alleen onder voorwaarden mogelijk. De Bedrijvenstrook Zeeburgereiland is een kansrijke plek voor perifere detailhandel (PDV) gericht op de consument uit het verzorgingsgebied Zeeburgereiland, IJburg, wellicht Indische buurt en Zeeburg. Ondergeschikte detailhandel bij een bedrijf is onder voorwaarden mogelijk.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

4.1 Milieueffectrapportage     

Voor de ontwikkeling van Zeeburgereiland is een milieueffectrapportage opgesteld (MER Zeeburgereiland, Antea Group, 2018). Deze ziet op de ontwikkeling van de Sluisbuurt, de Baaibuurten en de Bedrijvenstrook. Het MER is procedureel gekoppeld geweest aan het bestemmingsplan Sluisbuurt. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Sluisbuurt is de m.e.r.-plicht verwerkt. Voorliggend bestemmingsplan maakt circa 76.500 brutovloeroppervlak (niet-woningbouwprogramma) mogelijk. In de MER zijn de effecten hiervan op het milieu onderzocht. Daaruit blijkt dat het programma uitvoerbaar is.

In het MER is aanbevolen om bij de totale ontwikkeling van Zeeburgereiland in breder perspectief naar de bereikbaarheidsproblematiek te kijken, naast het treffen van lokale maatregelen. Het gaat hier om een planoverstijgend mobiliteitsplan. In het MER wordt voorgesteld om dit op vier pijlers te laten rusten:

  • inzet op modal shift
  • verbetering doorgaande fietsverbindingen
  • verbetering openbaar vervoer
  • verbetering autoinfrastructuur

Het Mobiliteitsplan is inmiddels vastgesteld (zie paragraaf 5.1 van deze toelichting).

Voor een bespreking van de milieuaspecten wordt verwezen naar onderstaande paragrafen. De milieueffecten van het bestemmingsplan blijven binnen de bandbreedte van de resultaten van het MER.

4.2 Milieuzonering bedrijven     

4.2.1 Kader     

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen B&M) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor verschillende functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Het plangebied en omgeving wordt aangemerkt als gemengd gebied. In het plangebied worden bedrijven tot maximaal categorie 3.2 toegelaten.

verplicht

Richtafstanden tabel (bron: www.Infomil.nl)

Deze afstanden in B&M zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar.

  • Rustige woonwijk. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
  • Gemengd gebied. Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de VNG-uitgave ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter.

4.2.2 Plangebied     

Voor bedrijven met milieucategorie 3.2 geldt een minimale aan te houden afstand van 50 meter ten opzichte van gevoelige functies. De afstand tussen de gevels van de meest dichtbij gelegen woningen in de Sportheldenbuurt en het bouwvlak van de te realiseren bedrijven bedraagt tenminste ca. 60 meter. Hiermee wordt aan de richtlijn voor gemengd gebied voldaan.

Het beoogde plan maakt naast bedrijven uit categorie 3.2. ook commerciele voorzienigen, horeca en sport, politiebureau, een bouwmarkt en een P+R voorziening mogelijk. Voor deze functies gelden geen richtafstanden. Voor wat betreft een (overdekt) zwembad kan worden uitgegaan van ten hoogste categorie 3.1. In de regels zijn bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking niet zonder meer toegelaten. Dergelijke bedrijven zijn pas toegestaan na beoordeling van de verkeersaantrekkende werking, bijvoorbeeld aan de hand van een bij de aanvraag te overleggen mobiliteitsplan.

Conclusie  

Voorliggend plan voldoet aan de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. 

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Kader     

Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  1. De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  2. De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.

In de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor zeven stoffen en richtwaarden voor vijf stoffen opgenomen voor de concentraties in de buitenlucht. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) het meest kritisch. Daarnaast is ook voor zeer fijn stof (PM2,5) een jaargemiddelde grenswaarde van kracht. In het algemeen geldt dat bij voldoen aan de normen voor deze stoffen, overschrijdingen van de normen voor de overige stoffen (zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen) redelijkerwijs kunnen worden uitgesloten.

Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant. In Nederland werken de Rijksoverheid, provincies en lokale overheden samen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zij doen dat binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL heeft twee belangrijke doelen:

  • De luchtkwaliteit verbeteren voor de volksgezondheid: mensen leven langer en zijn minder ziek als zij schonere lucht inademen.
  • Ruimte bieden aan maatschappelijk gewenste ruimtelijke ontwikkelingen zoals woningbouw en nieuwe wegen.

Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen. Van onderzoek naar luchtkwaliteit kan worden afgezien indien het betreffende project is aangemeld in het kader van het NSL.

verplicht

overzicht normen luchtkwaliteit

In artikel 5.19 Wm is vastgesteld op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit plaats hoeft te vinden. Dit wordt beschreven in het zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel. Er wordt niet getoetst op:

  • locaties die zich bevinden in gebieden waartoe leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is;
  • terreinen waarop een of meer inrichtingen zijn gelegen, waar bepalingen betreffende gezondheid en veiligheid op arbeidsplaatsen van toepassing zijn. Het gaat hier om bedrijfsterreinen of terreinen van industriële inrichtingen waar ARBO-regels gelden;
  • de rijbaan van wegen, en op de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang hebben tot de middenberm.

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen bij dreigende overschrijding van de grenswaarden, worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. De ontwikkeling van Zeerburgereiland is het NSL opgenomen.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam

Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:

  • Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal.
  • Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto.
  • Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in het landelijke Besluit luchtkwaliteit (2005). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stoffen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van het Besluit luchtkwaliteit jaarlijks de stedelijke luchtkwaliteit inventariseren. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van knelpunten, hetgeen in Amsterdam het geval is, moeten Burgemeester en Wethouders op grond van het Besluit luchtkwaliteit een actieplan opstellen dat gericht is op het aanpakken van de geïdentificeerde knelpunten. Dit actieplan is vastgesteld door het College op 24 januari 2006.

Actieplan Schone lucht

De diesel- en benzineauto heeft in Amsterdam de langste tijd gehad. De gemeente wil in 2030 voldoen aan de adviesnormen van de World Health Organization. Het Actieplan Schone Lucht (2019) omschrijft hoe de gemeente dat aanpakt. Stadsverkeer, rook uit de schoorsteen, bouwvoertuigen, industrie en scheepvaart stoten stikstofdioxide en fijnstof uit. Deze stoffen zijn schadelijk voor hart, longen en de conditie van ieders lichaam. De luchtkwaliteit is de laatste 10 jaar een stuk verbeterd. Toch voldoet de stad in 3 straten nog niet aan de Europese normen.

In het Actieplan Schone Lucht zijn maatregelen opgenomen om op korte termijn te voldoen aan de Europese grensnorm voor luchtkwaliteit. Maar de ambitie van het stadsbestuur is groter. In 2030 moet de stad voldoen aan de 2 keer zo strenge advieswaarden van de World Health Organization (WHO). Dit leidt tot een stillere, beter leefbare stad en een mogelijke CO2-vermindering van 9%.

Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam

Deze stedelijke richtlijn heeft het college van B&W in december 2009 vastgesteld. Het belangrijkste uitgangspunt in de richtlijn is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal binnen een afstand van 50 meter (gemeten van de rand van de weg) geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Van de in de richtlijn genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven.

Met deze Amsterdamse richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit is sprake van extra en strengere regelgeving dan Europa voorschrijft, en dan wat er in Nederland in het Besluit gevoelige bestemmingen is opgenomen.

4.3.2 Plangebied     

De ontwikkeling van heel Zeeburgereiland en daarmee ook de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook is onderdeel van het NSL. Hierdoor vervalt de onderzoeksplicht voor luchtkwaliteit. Evenwel is in het kader van het MER. het effect op de luchtkwaliteit beschouwd bij de ontwikkeling van geheel Zeeburgereiland (Sluisbuurt, Baaibuurten en Bedrijvenstrook). De bijdrage van de Bedrijvenstrook op de totaalontwikkeling is zeer gering. Gelet op artikel 5.19 Wm is een beschouwing van de luchtkwaliteit op de Bedrijvenstrook niet aan de orde.

De beschouwing van de luchtkwaliteit heeft daarom betrekking op het effect van het programma van de Bedrijvenstrook op de omgeving. Als gevolg van de plannen voor Zeeburgereiland nemen de verkeersintensiteiten op de diverse wegvakken op Zeeburgereiland toe.

Ter plaatse van de bedrijvenstrook zelf is sprake van een geringe afname van de luchtkwaliteit (NO2). Dit heeft niet zozeer met het extra verkeer te maken, maar vooral met het dichterbij komen van bebouwing langs de A10. Hierdoor kan de lucht zich minder goed verspreiden dan in de referentiesituatie. Ter plaatse is sprake van een toename van maximaal 3 µg/m3 in de bedrijvenstrook.

Bij de eerstlijns bebouwing in de Sportheldenbuurt (bij de kruising IJburglaan/Zuiderzeeweg) doet zich een toename van 0,5 tot 1,5 µg/m3 voor (dit is de toename door het verkeer van Zeeburgereiland als geheel). Ter plaatse van de toename is sprake van een zeer gering aantal blootgestelden. Het gebied waar deze toename aanwezig is, is ook zeer gering. Bij de Sportheldenbuurt zijn geen significante (<0,5 µg/m3) toe- of afnamen voor NO2 berekend. Voor zowel PM10 als PM2,5 doen zich geen toe- of afnames voor ter plaatse van blootgestelden.

De conclusie uit het MER luidt dat voldaan wordt aan de wettelijke grenswaarden voor NO2, PM10 en PM 2,5. In 2020 zijn de jaargemiddelde achtergrondconcentraties voor stikstofdioxide iets meer dan de helft, en voor (zeer) fijn stof minder dan de helft van de geldende grenswaarden. Voor het thema luchtkwaliteit zijn geen wettelijke maatregelen en/of optimaliserende maatregelen benodigd gezien de heersende concentraties en de zeer beperkte lokale toename.

De IJburglaan is gelet op de intensiteiten van het verkeer relevant vanuit de Richtlijn Gevoelige bestemmingen. Het bestemmingsplan Bedrijvenstrook maakt echter geen gevoelige functies mogelijk, waardoor geen beschermingszone hoeft te worden opgenomen in het bestemmingsplan.

Om de invloed van het bestemmingsplan Bedrijvenstrook zelf op de omgeving te kunnen beoordelen, en daarmee de bijdrage van de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook op bovengeboemde resultaten uit het MER, zijn aanvullende luchtkwaliteit berekeningen uitgevoerd, waarin de bijdrage door het verkeer van uitsluitend de Bedrijvenstrook, en de activiteiten van de bedrijven op de Bedrijvenstrook in kaart is beschouwd (LBPSIGHT, zie bijlage).

Uit deze berekeningen blijkt dat de bijdrage aan de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en (zeer) fijn stof als gevolg van de bedrijcigheid, ter hoogte van de dichtstbijzijnde eerstelijns bebouwing respectievelijke maximaal 0,2 m/m3 (NO2) , 0,2 mg/m3 (PM10) en 0,15 mg/m3 (PM2,5) te zijn. De dichtstbijzijnde eerstelijns bebouwing vanuit de Bedrijvenstrook bezien is de hoek Kees Broekmanstraat / Leo Hornstraat. Ter hoogte van de kruising IJburglaan / Zuiderzeeweg zijn deze bijdragen nog lager (alle kleiner of gelijk aan 0,05 mg/m3). Hiermee wordt de conclusie uit het MER bevestigd. In samenhang met de heersende achtergrondconcentraties, de bijdrage van het verkeer van geheel Zeeburgereiland, en de bijdrage door de Bedrijvenstrook, wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Opgemerkt wordt dat uit de nadere analyse van Goudappel Coffeng (zie bijlage van de toelichting) blijkt dat de uitgangspunten uit het MER 'worst case' zijn omdat de totale verkeersgeneratie ter plaatse van het plangebied kleiner is dan in het MER aangenomen. Daarbij komt dat door de knip in de Bob Haarmslaan het verkeer nu in hoofdzaak via de Marie Baronlaan wordt afgewikkeld.

De gemeente Amsterdam heeft als ambitie middels het Actieplan Schone Lucht in 2030 te kunnen voldoen aan de richtlijnen van de World Health Organization (WHO). Deze richtwaarden zijn de helft van de huidige Nederlandse wettelijke grenswaarden. Uit voorgaande blijkt dat in 2020 hier al (bijna in geval NO2) aan voldaan wordt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De ontwikkeling is onderdeel van het NSL.

4.4 Geluidhinder     

4.4.1 Kader     

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd hoeveel decibel geluid in deze situaties zijn toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies of nieuwe infrastructuur mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke onderzoekszone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarden op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

4.4.2 Plangebied     

Op de bedrijvenstrook worden binnen de zone van de A10, IJburglaan, Buiten-IJ (scheepvaartlawaai) en trambaan (IJtram) geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe wegen mogelijk die niet zijn aangewezen als 30km/uur zone. De Bedrijvenstrook wordt ingericht als 30 km-gebied. De Bedrijvenstrook ligt buiten de zonegrens van een gezoneerd industrieterrein.

Op grond van de Wet geluidhinder geldt daarom voor de Bedrijvenstrook geen onderzoeksverplichting.

Het bestemmingsplan maakt bedrijvigheid tot ten hoogste categorie 3.2 mogelijk. Vanuit bedrijven en milieuzoering is het akoestisch klimaat op gevoelige functies van belang.

Door de realisatie van het bedrijventerrein, neemt het autoverkeer op de wegen buiten het plangebied toe. In het kader van de goede ruimtelijke ordening dient het geluideffect hiervan op gevoelige functies te worden beschouwd.

Milieueffectrapportage Zeeburgereiland

In het kader van het MER zijn geluidberekeningen uitgevoerd, waarbij de geluidbelasting is bepaald van de meest maatgevende bronnen in het onderzoeksgebied en de directe omgeving daarvan. Voor het bepalen van de impact van geluid is gefocust op geluidgevoelige objecten.

De berekeningsresultaten zijn weergegeven middels geluidbelastingsklassen. De geluidbelastingen zijn aangegeven in klassen boven de 50 dB, in stapgrootte van 5 dB. Aldus ontstaan zogeheten geluidklassen. De in het gebied optredende geluidbelastingen kunnen zo goed aan de hand van deze geluidklassen worden beoordeeld. Voor het bepalen van de impact van geluid wordt gefocust op geluidgevoelige objecten. Om de mate van blootstelling per onderzochte situatie te kunnen vergelijken is uitgegaan van een aantal bewoners binnen het onderzoeksgebied. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen geluidbelasting bij bestaande geluidgevoelige bestemmingen (bestaande blootgestelden) en geluidbelasting in de nieuwe buurten (nieuw te introduceren blootgestelden).

Het MER laat een toename van het aantal gehinderden zien bij een volledige ontwikkeling van het Zeeburereiland. De bijdrage vanwege de ontwikkeling van de bedrijvenstrook is daarbij echter gering. Uit het MER blijkt dat als gevolg van de verkeersgeneratie van geheel Zeeburgereiland ter plaatse van de eerstelijnbebouwing van de Sportheldenbuurt aan de zijde van de Bob Haarmslaan sprake is van een geluidtoename van nihil tot maximaal 0,5 dB. Het verkeer op de A10 is aan die zijde van de buurt veruit maatgevend. Het verkeer van de Bedrijvenstrook wikkelt af via de Bob Haarmslaan en de Marie Baronlaan en de geluidbelasting van deze wegen is onderschikt aan de aan de al aanwezige geluidbelasting van de omringende wegen ter plaatse de Sportheldenbuurt. De toename van de geluidbelasting van alleen deze twee wegen ligt binnen de bandbreedte van 0 tot minder dan 0,5 dB(A). Deze toename is akoestisch gezien niet relevant en wordt aanvaardbaar geacht.

Opgemerkt wordt dat uit de nadere analyse van Goudappel Coffeng (zie bijlage van de toelichting) blijkt dat de uitgangspunten uit het MER 'worst case' zijn omdat de totale verkeersgeneratie ter plaatse van het plangebied kleiner is dan in het MER aangenomen. Daarbij komt dat door de knip in de Bob Haarmslaan het verkeer nu in hoofdzaak via de Marie Baronlaan wordt afgewikkeld.

In het MER is ook de geluidbelasting vanwege de bedrijven op de Bedrijvenstrook beschouwd.

verplicht

kengetallen voor categorie bedrijven

Uit het MER blijkt dat ter plaatse van de eerstelijns bebouwing aan de A10 zijde van de Sportheldenbuurt een geluidbelasting van circa 47 dB(A) heerst als gevolg van de bedrijvigheid op de Bedrijvenstrook. De eerstelijns bebouwing aan de zijde gericht naar het Buiten-IJ ondervindt een geluidbelasting van circa 40 dB(A). Het binnengebied van de Sportheldenbuurt kenmerkt zich door een geluidbelasting van circa 41 dB(A) tussen de bebouwing tot 45 dB(A) langs de Faas Wilkesstraat.

Conclusie

Op basis van de geluidscontouren uit de MER studie kan geconstateerd worden dat de invloed van de IJburglaan, de snelweg A10 en de Zuiderzeeweg in het onderzoeksgebied dominant is. Het verkeer van de Bedrijvenstrook wikkelt af via de Bob Haarmslaan en de Marie Baronlaan en de geluidbelasting van deze wegen is onderschikt aan de aan de al aanwezige geluidbelasting van de omringende wegen ter plaatse de Sportheldenbuurt. De toename van de geluidbelasting ter plaatse van de eerstelijnbebouwing van de Sportheldenbuurt als gevolg van alleen deze twee wegen ligt binnen de bandbreedte van 0 tot minder dan 0,5 dB(A). Deze marginale toename is aanvaardbaar.

Uitgaande van bedrijvigheid in de categorie 3.2 is de hoogste geluidbelasting ter plaatse van de eerstelijns bebouwing aan de A10 zijde van de Sportheldenbuurt vanwege de bedrijvigheid circa 47dB(A). Deze gecumuleerde geluidbelasting van alle bedrijven tezamen ligt ruimschoots onder de algemeen aan te houden aanvaarbare norm van 50 dB(A) waarbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening

Het aspect geluid vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.5 Bodemkwaliteit     

4.5.1 Kader     

Voor het aspect bodemopbouw en grondbalans geldt geen wetgeving of een beleidskader. Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan echter wel rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Voor bodemkwaliteit is wel wetgeving aanwezig. Hiervoor geldt dat bij functiewijzigingen er bekeken moet worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Ook moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In het kader van het MER is door de gemeente Amsterdam een bureaustudie uitgevoerd naar de bodemkwaliteit en de grondbalans van/op Zeeburgereiland, waaronder de Bedrijvenstrook.

4.5.2 Plangebied     

Raamsaneringsplan Zeeburgereiland

Op het Zeeburgereiland zijn in de loop der jaren op meerdere plekken (water)bodemverontreinigingen ontstaan. Deze verontreinigingen betroffen zowel mobiele als immobiele verontreinigingen. Om grond-/saneringswerk uit te mogen voeren in de sterk verontreinigde grond is in 2006 door Witteveen&Bos een raamsaneringsplan (RSP, zie bijlage) opgesteld voor het gehele Zeeburgeiland. Voor het deel dat betrekking heeft op de bodem is een beschikking afgegeven door de toenmalige Dienst Milieu en Bouwtoezicht. Voor het deel dat betrekking heeft op de waterbodem is een beschikking afgegeven door de Provincie Noord-Holland.

In het raamsaneringsplan is de saneringsaanpak van de bodemverontreinigingen op hoofdlijnen beschreven. Per sanering wordt een uitvoeringsplan opgesteld, waarin meer gedetailleerd wordt uitgewerkt hoe de betreffende sanering wordt uitgevoerd. Het raamsaneringsplan was gebaseerd op diverse (water)bodemonderzoeken. Inmiddels zijn er meerdere aanvullende bodemonderzoeken uitgevoerd en zijn er al diverse (water)bodemverontreinigingen gesaneerd.

Verkennend (water)bodem en asbestonderzoek

In de Bedrijvenstrook is in 2012 een verkennend (water)bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Wareco, zie bijlage). Hieruit is gebleken dat op één plek in de bovengrond een sterke verontreiniging met koper aanwezig is welke vermoedelijk gerelateerd is aan de funderingslaag van een oude weg. Daarnaast is een matige verontreiniging met zink aangetroffen. Het grondwater is op diverse plekken sterk verontreinigd met arseen. Het beeld van het grondwater met verhoogde gehalten aan arseen komt overeen met eerder uitgevoerde bodemonderzoeken. Waarschijnlijk is sprake van natuurlijk verhoogde gehalten..

De kwaliteit van de aanwezige slib in de watergangen is geclassificeerd als klasse A. Het slib is verspreidbaar op het aangrenzende perceel en in zoet oppervlaktewater. Visueel en analytisch is geen asbest aangetroffen.

Bodem- en verhardingsonderzoek

In opdracht van de afdeling Grond en Ontwikkeling van de Gemeente Amsterdam heeft CRUX Engineering BV in 2019 (zie bijlage) een milieuhygiënisch bodem- en verhardingsonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van tijdens werkzaamheden aan het maaiveld aangetroffen puinlagen en zintuiglijke oliewaarnemingen.

De doelstelling van het onderzoek is onder andere gericht op:

  • het verkrijgen van een indicatie over de hergebruiksmogelijkheden van eventueel vrijkomend funderingsmateriaal;
  • het vaststellen of er sprake is van een bodemverontreiniging met olieproducten in de grond, het grondwater en het oppervlaktewater.

Samengevat is er is funderingsmateriaal aangetroffen bestaande uit puingranulaat met lokaal bijmengingen aan lavalith en/of argexkorrels. De puinfundering heeft een dikte van circa 0,3 à 0,5 m. Uit de analyseresultaten blijkt dat de maximale samenstellingswaarden en de maximale emissiewaarden niet worden overschreden. Asbest is zowel zintuiglijk als analytisch niet aangetoond.

Er is een gehalte van 0,31 ìg/kg aan PFOS aangetoond. PFOA is niet aangetoond in een gehalte hoger dan de detectiegrens. Uit een indicatieve toetsing van de gehalten aan de beleidsregel van de gemeente Amsterdam blijkt dat het puin verontreinigd is met PFOS maar er is geen spoedige sanering noodzakelijk.

Bij een aantal funderingsresten is er funderingsmateriaal aangetroffen bestaande uit puingranulaat met lokaal bijmengingen aan repac en/of resten beton. De puinfundering is aanwezig tot circa 1,0 m-mv. Uit de analyseresultaten blijkt dat de maximale samenstellingswaarden en de maximale emissiewaarden niet worden overschreden. In één van de geanalyseerde mengmonsters is een gewogen gehalte van 2,0 mg/kg ds aan asbest aangetoond. In de overige monsters is geen asbest boven de detectiegrens gemeten. Het gewogen gehalte ligt ruim beneden de grens voor nader onderzoek (50 mg/kg ds) en de interventiewaarde (100 mg/kg ds). Er is een gehalte van 1,80 ìg/kg aan PFOS aangetoond. PFOA is niet aangetoond in een gehalte hoger dan de detectiegrens. Uit een indicatieve toetsing van de gehalten aan de beleidsregel van de gemeente Amsterdam blijkt dat het puin verontreinigd is met PFOS maar er is geen spoedige sanering noodzakelijk.

Met berekking tot olie in het grondwater is ter plaatse van één boring is een zwakke olie-waterreactie waargenomen in de ondergrond (traject 1,5 tot 2,1 m-mv). Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond (traject 1,5 tot 2,1 m-mv) ten hoogste een licht verhoogd gehalte aan minerale olie bevat. Vluchtige aromaten zijn niet verhoogd aangetoond. De grond voldoet (indicatief) aan klasse industrie.

In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan minerale olie of vluchtige aromaten gemeten. Het grondwater bevat een concentratie van 0,7 ìg/l aan MTBE. Deze concentratie ligt ruim beneden de streefwaarde (26 ìg/l) en de interventiewaarde (9.400 ìg/l). ETBE is niet aangetoond in een concentratie hoger dan de detectielimiet.

Met betrekking tot olie in de watergang is tijdens graafwerkzaamheden ten behoeve van het plaatsen van een duiker olie waargenomen in het oppervlaktewater (aan de slootrand). Ten tijde van het uitvoerenvan de veldwerkzaamheden bleek deze zintuiglijke olieverontreiniging niet meer aanwezig.

In het talud is een peilbuis geplaatst. Uit deanalyseresultaten blijkt dat er in het grondwater geenverhoogde concentraties aan minerale olie of vluchtigearomaten zijn gemeten.Er is één monster van het oppervlaktewater (ter plaatse van deaanvankelijk waargenomen zintuiglijke oliewaarneming in dewatergang) geanalyseerd op minerale olie en vluchtigearomaten (BTEXN). Uit de analyseresultaten blijkt dat er lichtverhoogde concentraties aan xylenen en naftaleen zijn gemeten.Minerale olie is niet verhoogd aangetoond.

Verkennend bodemonderzoek PFAS

In 2018 is door de gemeente Amsterdam aan Stantec B.V. opdracht verstrekt voor het uitvoeren van een aanvullend verkennend bodemonderzoek naar de aanwezigheid van PFAS ter plaatse van de bedrijvenstrook Zeeburgereiland te Amsterdam. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de voorgenomen herontwikkeling van de locatie en de geplande graafwerkzaamheden en grondverzet in combinatie met het vermoeden op basis van het historische gebruik dat de locatie mogelijk verontreinigd is met PFAS.

Het uitgevoerde onderzoek betreft een aanvulling op de ter plaatse van de onderzoekslocatie reeds uitgevoerde bodemonderzoeken en richt zich uitsluitend op het vaststellen van mogelijke verontreinigingen met PFAS.

In het opgeboorde materiaal zijn bodemvreemde bijmengingen aangetroffen. Deze bijmengingen bestaan voornamelijk uit sporen/ resten/ brokken baksteen, laagjes Repac,resten houtskool, resten slib. Uit e rappportage blijkt dat de zandige/kleiige bovengrond plaatselijk is verontreinigd met PFOS en PFOA. Deze verontreinigingen hangen vermoedelijk samen met atmosferische depositie en de eerder aanwezige rioolwaterzuivering.

Conform het Besluit bodemkwaliteit heeft de grond deels de kwaliteitsklasse ‘Wonen’ en kent derhalve beperkte toepassingsmogelijkheden elders. De overige grond voldoet aan kwaliteitsklasse Achtergrondwaarde. De resultaten van het huidige onderzoek geven geen aanleiding tot het nemen van aanvullende veiligheidsmaatregelen. De veiligheidsklasse dient te worden vastgesteld op basis van de voorgaande bodemonderzoeken.

Het grondwater is plaatselijk verontreinigd met PFOS en PFOA. Deze verontreinigingen hangen vermoedelijk samen met atmosferische depositie en de eerder aanwezige rioolwaterzuivering.

Bodemonderzoek moes-/pluktuin

Ter voorbereiding op de aanleg van een moes-/pluktuin is bodemonderzoek verricht.Uit de rapportage kan worden opgemaakt dat de dikte van de laag matig humeus zand varieert van 3 tot 30 cm; het gemiddelde is 19 cm. De eronder gelegen laag humusarm zand draagt nauwelijks bij aan de voedselvoorziening van de beoogde beplanting.

De structuur van zowel de toplaag als de bodemlaag eronder is goed. Bij boring B lijkt op 90 cm-mv een storende laag aanwezig, waarboven de bodem vanaf 80 cm-mv gereduceerd is. De ongestoorde bodemlaag hierboven is echter dik genoeg om wateroverlast voor de gewassen te voorkomen. Er zijn dus met het oog op het tijdelijke gebruik geen structuur verbeterende maatregelen nodig.

Door de zandige textuur en het relatief lage klei- en organische stofgehalte van de toplaag ontstaat snel een vochttekort voor de beoogde gewassen, die voor een goede groei veel vocht nodig hebben. Organische stof houdt vocht vast en vergroot hiermee de droogtebestendigheid van de bodem. Verhoging van het organische stofgehalte is dus gewenst. De pH-waarde van de bodem ligt rond het maximum voor de meeste groentegewassen, die gemiddeld genomen een pH van 6,0 á 7,5 verlangen. Verdere verhoging van de pH-waarde moet voorkomen worden, dus toevoeging van kalk is ongewenst. De rapportage geefr vervolgens verschillende aanbevelingen voor de verschllende vormen van beoogd gebruik.

Conclusie

De bodemkwaliteit ten behoeve van herontwikkeling van de locatie is voldoende vastgesteld. Voor de werkzaamheden in de bodem zijn geen maatregelen in het kader van de Wet bodembescherming noodzakelijk. Er wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid     

4.6.1 Kader     

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor risicovolle inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het wettelijke kader, voor buisleidingen is dit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het huidige beleid voor transportmodaliteiten in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (Bevi-bedrijven, transportroutes over de weg en het water, en buisleidingen) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. De spoorlijn (route 470) is voor Zeeburgereiland geen relevante risicobron voor de voorgenomen ontwikkeling.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voorgemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Het gaat hierbij dus niet om de gronden waar de buisleidingen zelf liggen met de belemmeringenstrook, maar om de zones aan beide zijden van de belemmeringenstrook waar het om veiligheidsredenen gewenst is bepaalde functies en gebouwen wel of niet toe te staan en nadere eisen te stellen. Uitgangspunt in het Bevb is dat het PR voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de belemmeringenstrook ligt. Indien de PR-contour voor (beperkt) kwetsbare objecten buiten de belemmeringenstrook ligt, kan voor dat deel van de contour buiten de belemmeringenstrook een gebiedsaanduiding worden toegepast.

Besluit transportroutes gevaarlijke stoffen (Btev)

Per 1 januari 2011 is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking getreden. De Bevb gaat, net als het Bevi, uit van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Uitgaande van de in de Bevb voorgeschreven rekenmethodiek met betrekking tot het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kunnen de externe veiligheidsaspecten met betrekking tot dit plan worden beschouwd.

Volgens het besluit moet er voorts een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding worden vrijgehouden. De belemmeringenstrook bedraagt (in dit geval) ten minste vier meter aan weerszijden van een buisleiding gemeten vanuit het hart van de buisleiding.

Uitvoeringsbeleid externe veiligheid

De gemeente Amsterdam wil haar burgers een veilige leefomgeving bieden. In het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid van de gemeente Amsterdam (van 14 mei 2012) is vastgelegd hoe Amsterdam in besluitvorming omgaat met externe veiligheid. Om de risico’s voor minder zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen en zieken) te verminderen mogen objecten voor deze personen (zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven) niet te dicht bij risicobronnen worden gerealiseerd. Uit het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam volgt dat binnen 80 meter van de route weg transport gevaarlijke stoffen geen nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen mogen worden gerealiseerd.(Beperkt) kwetsbare objecten met zelfredzame personen zijn wel toegestaan binnen deze zone. Het uitvoeringsbeleid stelt wel dat er geen nieuwe kwetsbare objecten gewenst zijn binnen 30 m van een Basisnet weg.

PR en GR

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden de begrippen verder uitgewerkt.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar-contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.(Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels restaurants.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

Verantwoordingsplicht

In het Bevt is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Bij deze verantwoordingsplicht dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico dient het bevoegd gezag advies in te winnen bij de veiligheidsregio. De verantwoordingsplicht van het groepsrisico dient naast de rekenkundige hoogte van het groepsrisico, dat berekend wordt door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), tevens rekening te houden met een aantal kwalitatieve aspecten.

4.6.2 Plangebied     

Risicovolle inrichtingen

Er zijn zoals onderstaand figuur weergeeft geen risicovolle inrichtingen in of direct nabij het plangebied. In het MER onderzoek Milieueffectrapport Zeeburgereiland 2018 zijn wél risicovolle inrichtingen zichtbaar. Dit zijn Metaal Magnus Internationaal en LPG tankstation Kriterion. De activiteiten van Metaal Magnus Internationaal zijn inmiddels beeindigd en de (LPG) vergunning van het tankstation is ingetrokken.

verplicht

risicovolle inrichtingen

In onderstaande figuur zijn de risicovolle transportroutes over de weg en het water nabij het plangebied weergegeven.

verplicht

transportroutes; geel: basisnet weg met PAG (plasbrandaandachtsgebied) indicatie, groen: basisnet weg zonder PAG indicatie, zwart; basisnet binnenvaartroute

Transport over de weg

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van twee Regeling basisnet wegen;

  • Wegvak N18: Omleidingsroute Zeeburgertunnel via Zuiderzeeweg;
  • Wegvak N19: de A10: afrit S114 (Zeeburg) - afrit S115 (Nieuwendam) (incl. Zeeburgertunnel) Over beide wegen worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De Omleidingsroute Zeeburgertunnel via Zuiderzeeweg ligt op ongeveer 80 meter afstand en de A10 op ongeveer 85 meter van het plangebied.

Plasbrandaandachtsgebied

Voor de N19 is conform de Regeling basisnet geen plasbrandaandachtsgebied aangewezen. Voor de N18 is wél een plasbrandaandachtsgebied vastgesteld. Hiervoor geldt een afstand van 30 meter. De bedrijfsbestemming in het bestemmingsplan Bedrijvenstrook ligt op grotere afstand en daarom is het plasbrandaandachtsgebied niet relevantvoor het plangebied.

Transportintensiteiten

Omdat de ontwikkeling binnen de in het Bevt artikel 8 opgenomen 200 meter valt, moet het groepsrisico berekend worden en indien nodig te worden verantwoord. Dit geldt echter alleen voor wegvak N19, omdat conform het Handleiding Risicoanalyse Transport (HART), alléén voor transport over de weg met stofcategorie GF3 (LPG) het groepsrisico berekend moet worden.

verplicht

transportintensiteiten over de weg

In het kader van het algehele gebiedsontwikkeling te Zeeburgereiland is in het MER onderzoek, het groepsrisico berekend ten aanzien van wegvakken N19. Omdat de ontwikkeling van de bedrijvemstrook deel uitmaakt van de algehele gebiedsontwikkeling van Zeeburgereiland, worden de conclusies uit het MER hieronder weergegeven. Voor het gehele onderzoek wordt doorverwezen naar de bijlagen bij het MER.

Uitkomst risicoberekening: Wegvak N19

Plaatsgebonden risico

Conform het regeling basisnet heeft wegvak N18: Omleidingsroute Zeeburgertunnel via Zuiderzeeweg een PR 10/6 contour van 0 meter. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Groepsrisico

Het groepsrisico is ten aanzien van de gehele ontwikkeling van Zeeburgereiland berekend. Uit de berekening is uit te lezen dat het groepsrisico toe neemt ten opzichte van de huidige situatie. Het groepsrisico neemt - in het kader van de gehele ontwikkeling van Zeeburgereiland - toe van 2,9 maal tot 5,2 maal de oriëntatiewaarde.

Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam

Dit beleid schrijft voor dat binnen de 100% letaliteitsafstand (80 m) van een weg waar LPG transport over plaatsvindt (dat is hier het geval) geen nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen gerealiseerd mogen worden. Een afwijking hiervan wordt als specifiek beslispunt voorgelegd aan het bestuur. Bij het realiseren van voorzieningen (b.v. een medisch centrum) dient rekening gehouden te worden met dit aspect. Het bestemmingsplan Bedrijvenstrook maakt dergelijke functies niet mogelijk.

(Beperkt) kwetsbare objecten met zelfredzame personen zijn wel toegestaan binnen deze zone (zoals kleine kantoren, zwembad). Het uitvoeringsbeleid stelt wel dat er geen nieuwe kwetsbare objecten gewenst zijn binnen 30 m van een Basisnet weg. Deze worden met het bestemmingsplan Bedrijvenstrook niet mogelijk gemaakt.

Tevens stelt het Uitvoeringsbeleid dat geen toename van een bestaande overschrijding van de oriëntatiewaarde toegestaan is. Hier is bij de onderhavige ruimtelijke ontwikkelingen wel sprake van. Een toename van een bestaande overschrijding wordt als specifiek beslispunt voorgelegd aan het bestuur.

Op advies van de Brandweer zijn hieronder een aantal maatregelen aangegeven die risico's voor het plangebied kunnen beperken en/of de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid kunnen vergroten. Deze maatregelen zijn niet limitatief, er zijn mogelijk andere maatregelen die toegepast kunnen worden.

  • Toereikende opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen realiseren;
  • Gebouwen in het plangebied tweezijdig bereikbaar maken voor de hulpdiensten;
  • Een goede ontsluiting van het plangebied realiseren waarbij zo veel mogelijk van de risicobronnen (wegtransport IJburglaan en aardgastransportleiding) af gevlucht kan worden;
  • Ontvluchtingsmogelijkheden (vluchtroutes en nooduitgangen) vanuit de gebouwen in het plangebied realiseren die zo veel mogelijk van de risicobronnen (wegtransport IJburglaan en aardgastransportleiding) af gericht zijn;
  • De gebouwen in het plangebied voorzien van afsluitbare ventilatie en/of een noodknop voor het uitschakelen van de ventilatie, waarmee de toevoer van buitenlucht snel kan worden gestopt;
  • Bij het ontwerp van de gebouwen en de te maken keuzes voor bijvoorbeeld materiaaltoepassing en/of uitvoering van de gevels rekening houden met de warmtestralingseffecten van een wegongeval met brandbaar gas (IJburglaan) en/of een ongeval met de aardgastransportleiding;
  • Voorzieningen treffen om de ondergrondse aardgastransportleiding te beschermen;
  • Strikte regulering met betrekking tot de organisatie van (graaf)werkzaamheden nabij de ondergrondse aardgastransportleiding;
  • Waarborgen dat personen in het plangebied snel (kunnen) worden gewaarschuwd bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen;
  • Voorlichting en risicocommunicatie voor bewoners en overige aanwezigen in het plangebied met betrekking tot het handelingsperspectief bij incidenten.

Conclusie

Door de realisatie van geheel Zeeburgereiland neemt het groepsrisico toe. Hierdoor is sprake van een verdere overschrijding van het groepsrisico. Relevant is dat de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook hier een uiterst geringe bijdrage aan levert. De grootste bijdrage wordt geleverd door de ontwikkeling van de Sluisbuurt.Objecten voor minder redzame personen of kwetsbare objecten worden met voorliggend bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. De toename van de reeds bestaande overschrijding van het groepsrisico wordt als beslispunt voorgelegd aan het bestuur.

Transport over het water

Zeeburgereiland zit ingeklemd tussen twee vaarroutes die zijn opgenomen in het Regeling basisnet. Deze zijn:

  • Corridor Amsterdam - Noord-Nederland
  • Corridor Amsterdam – Rijn

Over deze vaarroutes worden gevaarlijke stoffen vervoerd (zie hieronder).

verplicht

transportintensiteiten over het water

Zoals in de tabel te zien is worden verschillende stofcategorieën getransporteerd over de vaarroutes. Omdat deze vaarroutes op ongeveer (Corridor Amsterdam - Noord-Nederland) 540 meter en (Corridor Amsterdam – Rijn) 1000 meter afstand zijn tot het plangebied, is een groepsrisico berekening niet nodig.

Conclusie

Conform de Hart geldt dat voor de stofcategorieën die getransporteerd worden over het water, het invloedsgebied niet reikt tot het plangebied. Een verantwoording ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over het water is derhalve niet verplicht.

Aardgastransportleiding

Zoals in de figuur hierboven zichtbaar is, loopt er een hogedruk aardgastransportleiding (rode stippellijn) langs het plangebied. De hogedruk aardgastransportleiding betreft W-572-01.

verplicht

leidinggegevens

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding.In het kader van het algehele gebiedsontwikkeling te Zeeburgereiland is in het MER onderzoek, het groepsrisico berekend. Omdat de ontwikkeling van de bedrijvenstrook deel uitmaakt van de algehele gebiedsontwikkeling van Zeeburgereiland, worden de conclusies hieronder weergegeven. Voor het gehele onderzoek wordt doorverwezen naar de bijlage van het MER.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR 10/6) bedraagt 0 meter en ligt op de leiding). Zodoende wordt voldaan aan de grens en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.

Groepsrisico

Het invloedsgebied voor het groepsrisico is hieronder weergegeven.

verplicht

invloedsgebied aardgastranspotleiding

Zoals is te zien valt het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding over het plangebied. De realisatie van geheel Zeeburgereiland resulteert in een toename van het groepsrisico van 0,303 naar 0,311 maal de oriëntatiewaarde.

verplicht

groepsrisico huidige en toekomstige situatie

De hoogste GR per kilometer van de hogedruk aardgastransportleiding verschuift ten aanzien van de ontwikkeling van Zeeburgereiland iets richting het noorden. De verschuiving is erg minimaal en zal daardoor geen effect hebben op de beoogde ontwikkeling.

Conclusie

Ten behoeve van de risicoberekening van de hogedruk aardgastransportleiding kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • De buisleiding heeft geen P 10/6 contour. Hierdoor vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling;
  • Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de buisleiding en het groepsrisico neemt toe (van 0,303 naar 0,311). De toename van het groepsrisico bedraagt minder dan een factor 0,1 waardoor conform het Bevt artikel 8 een beperkte verantwoording verplicht is.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is, zoals hierboven geconcludeerd, verplicht ten aanzien van de Omleidingsroute Zeeburgertunnel via Zuiderzeeweg en hogedruk aardgastransportleiding W-572-01.

BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion)

Er zijn twee soorten BLEVES die op kunnen treden. Een koude BLEVE en een warme BLEVE. Een koude BLEVE wordt veroorzaakt door een externe beschadiging, bijvoorbeeld een botsing. Hierdoor scheurt de tank open. LPG komt vrij en ontsteekt direct.

Een warme BLEVE wordt veroorzaakt doordat een aanwezige brand de druk in de tank doet oplopen De effecten van een warme BLEVE kunnen verder reiken dan de effecten van een koude BLEVE (320 om 280 m). Een warme BLEVE is géén relevant scenario voor de ontwikkeling van het politiegebouw, omdat er van uit wordt gegaan dat een warme BLEVE niet kan ontstaan bij transporten over de weg. Hierdoor wordt een warme BLEVE niet nader beschouwd.

Voor beide scenario’s geldt dat er een vuurbal en een drukgolf ontstaat, met hittestraling, overdruk en scherfwerking tot gevolg.

Fakkelbrand

Bij het scenario fakkelbrand wordt uitgegaan van directe ontsteking van het uitstromende gas door statische of kinetische energie. Hierdoor ontstaat een fakkelbrand. Een fakkelbrand heeft hittestraling tot gevolg. De eerste fase, de eerste 20 seconden na de breuk, is de warmtestraling het grootst. Het uitstroomdebiet loopt binnen enkele minuten na de breuk terug totdat een stabiel uitstroomdebiet wordt bereikt. Dit stabiele uitstroomdebiet blijft aanwezig totdat de leidingbeheerder het getroffen leidingdeel met afsluiters inblokt.

Afhankelijk van de locatie van de breuk, het soort leiding en de aan- of afwezigheid van andere leidingen in de omgeving, kan dit enkele uren duren. Na het inblokken blijft de fakkel branden totdat de druk in de leiding gelijk is aan de omgevingsdruk.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Gerichte risicocommunicatie met gebruikers van het gebouw (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).

Bij een dreigend incident, kan vluchten de beste optie zijn. Om goed te kunnen vluchten bij brand in het gebouw, zijn er vanuit het Bouwbesluit eisen gesteld aan de ontvluchtingsmogelijkheden. Bij een (dreigend) incident waarbij toxische stoffen vrij komen, is het van belang dat aanwezigen naar binnen kunnen vluchten en de ramen en deuren kunnen sluiten zodat de toxische stoffen niet naar binnen kunnen komen. Ook is het van belang dat de toxische stoffen niet via de ventilatie naar binnen kan komen. Centraal afsluitbare mechanische ventilatie is hierbij een relatief goedkope veiligheidsmaatregel.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een koude BLEVE-scenario

Een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. Hierdoor is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen ongeveer 100 meter slachtoffer worden. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde. Het geprojecteerde plangebied valt binnen de 100 meter.

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een fakkelbrand

In het geval van een fakkelbrand is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 100 procent-letaliteitscontour slachtoffer worden. De 100 procent-letaliteitscontour ligt op 80 meter. Binnen deze afstand waardoor iedereen binnen dit grensgebied zal te komen overlijden. Het geprojecteerde plan bevindt zich op 135 meter.

Afhankelijk van de richting van de fakkelbrand kan er geschuild worden in een gebouw of in de schaduw van het gebouw (ten opzichte van de fakkelbrand). Dit betekent dat er geschuild kan worden ten westen of ten zuiden van het gebouw. Deze zijden dienen daardoor beschikbaar te zijn om te kunnen vluchten.

Mogelijkheden zelfredzaamheid en ingesloten personen

Het bestemmingsplan Bedrijvenstrook maakt ook een politiebureau mogelijk. Het politiegebouw heeft de mogelijk om personen in te sluiten. De politie kent voor het veilig ontruimen van gebouwen nationale richtlijnen. De verantwoording voor het opstellen van een ontruimingsplan ligt echter bij de inrichting zélf. Omdat op deze specifieke locatie binnen het invloedsgebied van het transport van LPG en toxische stoffen ligt, is het belangrijk om een ontruimingsplan op te stellen én hierbij nadrukkelijk aandacht te besteden aan de omgang met ingesloten personen. Het is tevens van belang om het ontruimingsplan up-to-date te houden gezien de verdere ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied.

Beleid bij ‘ingesloten personen’ is dat deze niet zelfstandig kunnen/mogen vluchten. Ook is het niet wenselijk dat deze personen meteen het aangesloten terrein bereiken. Het is belangrijk hier organisatorisch op af te stemmen (preparatie).

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario’s vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Het plangebied van de Bedrijvenstrook is voor hulpdiensten goed bereikbaar. Hierdoor bestaan er goede bestrijdingsmogelijkheden.

BLEVE-scenario

Het ontstaan van een koude BLEVE is niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden.

Fakkelbrand

In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding en/of uit de ketelwagen. Voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden. De Veiligheidsregio heeft protocollen voor het bestrijden van deze scenario’s.

Hieronder volgt een aantal maatregelen die risico's voor het plangebied kunnen beperken en/of de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid kunnen vergroten. Deze maatregelen zijn niet limitatief, er zijn mogelijk andere maatregelen die toegepast kunnen worden.

  • Toereikende opstelplaatsen en bluswatervoorzieningen realiseren;
  • Gebouwen in het plangebied tweezijdig bereikbaar maken voor de hulpdiensten;
  • Een goede ontsluiting van het plangebied realiseren waarbij zo veel mogelijk van de risicobronnen (wegtransport IJburglaan en aardgastransportleiding) af gevlucht kan worden;
  • Ontvluchtingsmogelijkheden (vluchtroutes en nooduitgangen) vanuit de gebouwen in het plangebied realiseren die zo veel mogelijk van de risicobronnen (wegtransport IJburglaan en aardgastransportleiding) af gericht zijn;
  • De gebouwen in het plangebied voorzien van afsluitbare ventilatie en/of een noodknop voor het uitschakelen van de ventilatie, waarmee de toevoer van buitenlucht snel kan worden
  • gestopt;
  • Bij het ontwerp van de gebouwen en de te maken keuzes voor bijvoorbeeld materiaaltoepassing en/of uitvoering van de gevels rekening houden met de warmtestralingseffecten van een wegongeval met brandbaar gas (IJburglaan) en/of een ongeval met de aardgastransportleiding;
  • Voorzieningen treffen om de ondergrondse aardgastransportleiding te beschermen;
  • Strikte regulering met betrekking tot de organisatie van (graaf)werkzaamheden nabij de ondergrondse aardgastransportleiding;
  • Waarborgen dat personen in het plangebied snel (kunnen) worden gewaarschuwd bij een (dreigend) ongeval met gevaarlijke stoffen;
  • Voorlichting en risicocommunicatie voor bewoners en overige aanwezigen in het plangebied met betrekking tot het handelingsperspectief bij incidenten.

Conclusie

De ontwikkeling van de Bedrijvenstrook leidt tot een toename van het groepsrisico als gevolg van de omleidingsroute gevaarlijke stoffen over (onder andere) de IJburglaan en als gevolg van de aanwezigheid van de aardgastransportleiding. De bijdrage van deze toename van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook is gering. Omdat sprake is van een toename van een bestaande overschrijding wordt deze overschrijding als specifiek beslispunt voorgelegd aan het bestuur. Er bestaan voldoende mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijding waardoor de ontwikkeling van het plangebied aanvaardbaar is. In het licht van het grote belang van de ontwikkeling van de bedrijvenstrook en gezien de aangehouden afstand van bebouwing tot de route gevaarlijke stoffen, in combinatie met het niet mogelijk maken van functies met minder redzame personen acht de gemeente het verantwoord de bedrijvenstrook te realiseren. De restrisico's worden aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid vormt op deze wijze geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Nautische Veiligheid

In het MER Zeeburgereiland zijn ook de effecten van de ontwikkeling van Zeeburgereiland op de nautische veiligheid in beeld gebracht. Nautische veiligheid heeft betrekking op de mate van een vlotte en veilige doorvaart voor de beroeps- en reactievaart op het Amsterdam-Rijnkanaal. Hierin komen de aspecten: zicht, radarverstoring en lichthinder op schepen aan de orde.

De conclusie luidt dat de ontwikkeling van Zeeburgereiland heeft geen invloed op de breedte van de vaarweg van het Amsterdam-Rijnkanaal of Buiten-IJ en daarmee geen effect heeft op de vrije zichtlijnen. Ook is geen sprake van negatieve effecten op de walradar.

De ontwikkeling van Zeeburgereiland leidt tot enige extra lichtuitstraling vanuit de hoogbouw (met name vanuit de woonbebouwing) in de Sluisbuurt langs het Amsterdam-Rijnkanaal. De bebouwing van de bedrijvenstrook grenst niet direct aan het kanaal, tussen het kanaal en de bebouwing is een groenstrook voorzien. Hierdoor kunnen negatieve effecten worden uitgesloten

Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling van de bedrijvenstrook niet leidt tot effecten op de nautische veiligheid. De bebouwing heeft geen invloed op de doorvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Verkeer en vervoer     

De hoofdlijnen van het actuele mobiliteitsbeleid staan beschreven in de MobiliteitsAanpak Amsterdam: Amsterdam Aantrekkelijk Bereikbaar. Hierin staat het beleid in de periode tot 2030 beschreven op welke wijze de economische vitaliteit van Amsterdam op duurzame wijze versterkt kan worden door de bereikbaarheid in en van de stad en de aantrekkelijkheid van de openbare ruimte te vergroten. In het nieuwe mobiliteitsbeleid van Amsterdam blijft bereikbaarheid belangrijk voor het goed functioneren van de stad, maar snelheid is niet meer de centrale factor. Het aantal voorzieningen dat inwoners en bedrijven ook lopend en fietsend kunnen bereiken is minstens zo belangrijk. Voor de verdere toelichting van het gemeentelijk beleid wordt verwezen naar hoofdstuk 2.

Bereikbaarheid van Zeeburgereiland

Zeeburgereiland is goed te bereiken met het openbaar vervoer, de fiets en de auto. Voor auto's zijn met name de Zuiderzeeweg (noord-zuid), de IJburglaan/Piet Heintunnel (oost-west) en de A10 met de aansluiting IJburg van belang. Daarnaast bevindt zich op Zeeburgereiland een veelgebruikte P+R, waarmee de parkeerdruk in het centrum wordt beperkt.

Langs de IJburglaan ligt de tramlijn (lijn 26) tussen de stad (via de Piet Heintunnel) en IJburg. Hiermee zijn reizigers en toekomstige bewoners binnen 10 minuten op Centraal Station. De tramlijn wordt doorgetrokken naar Strandeiland. De bussen maken gebruik van de Zuiderzeeweg richting Noord en Oost. . Om de doorstroming van de buslijn 37 te verbeteren zijn opstelvakken toegevoegd op de kruising Zuiderzeeweg/IJburglaan. Fietsers maken gebruik van de fietspaden langs de Zuiderzeeweg.

Er is voor fietsers nog geen directe verbinding met het (noordelijk deel van het) centrum. De huidige verbinding wordt gevormd door de Amsterdamsebrug. In de toekomst wordt hier een verbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal aan toegevoegd; in eerste instantie in de vorm van een pontverbinding. Hieronder zijn de huidige routes die Zeeburgereiland 'passeren' weergegeven.

verplicht

aanwezige vervoersmogelijkheden Zeeburgereiland

verplicht

mogelijke vervoerswijzen Zeeburgereiland

Bedrijvenstrook

Voor een beschrijving van de verkeerscirculatie op de bedrijvenstrook wordt verwezen naar de planbeschrijving in hoofdstuk 2. De Marie Baronlaan en de Bob Haarmslaan zijn de twee straten die toegang geven tot het gebied. Beide zijn aangesloten op de IJburglaan door voorrangskruisingen geregeld met verkeerslichten. Op deze straten zijn zijstraten aangesloten die verdere toegang geven tot de overige kavels.

Momenteel zijn de Bob Haarmslaan en de Marie Baronlaan de ontsluitingen voor de oostelijke zijde van de Sportheldenbuurt. Als maatregel uit het Mobiliteitsplan is hier het voorstel om een knip te maken bij de kruising Bob Haarmslaan-IJburglaan. Met deze maatregel is het niet meer mogelijk om vanuit de Bob Haarmslaan af te slaan richting IJburg en A10. Deze maatregel leidt tot een betere doorstroming op de IJburglaan. De Marie Baronlaan zal hiermee nadrukkelijker de hoofdontsluiting worden voor zowel de Bedrijvenstrook als het oostelijk deel van de Sportheldenbuurt.

Voor de gehele Bedrijvenstrook geldt een 30km/u regime. Vlak na de kruising met de IJburglaan worden op de Marie Baronlaan 30km/u borden en drempels geplaatst. Op nader te bepalen punten binnen het gebied zullen de drempels herhaald worden. In de straten is voldoende ruimte voor het manoeuvreren met vrachtverkeer.Binnen een 30 km/h zone is het gebruikelijk om langzaam en snel verkeer te mengen. Maar omdat de Marie Baronlaan en de Bob Haarmslaan onderdeel zijn van het grotere fietsnetwerk van het Zeeburgereiland is er voor gekozen hier vrijliggende tweerichtingenfietspaden aan leggen.

Modal split

Door de toevoeging van woningen en diverse andere functies verandert de modal split op Zeeburgereiland. Toekomstige bewoners, bezoekers en werknemers hebben de keuze om de auto, de tram/bus te pakken of met de fiets op weg te gaan. Voor deze drie modaliteiten zijn goede mogelijkheden aanwezig op Zeeburgereiland. Er gaan meer mensen lopend, met de fiets en met het openbaar vervoer en minder mensen met de auto.

Verkeersafwikkeling

In het kader van het MER Zeeburgereiland is het effect van de ontwikkeling van Zeeburgereiland op de verkeersintensiteiten op de wegen in het studiegebied (Zeeburgereiland en daarbuiten) berekend. Uit deze modelberekeningen blijkt dat de bijdrage van de ontwikkeling van Zeeburgereiland aan de verkeersbelasting lokaal is. Opgemerkt wordt dat uit de nadere analyse van Goudappel Coffeng (zie bijlage van de toelichting) blijkt dat de uitgangspunten uit het MER 'worst case' zijn omdat de verkeersgeneratie van het voorliggend bestemmingsplan kleiner is dan in het MER en Mobiliteitsplan aangenomen.

De verdere ontwikkeling van Zeeburgereiland heeft tot gevolg dat het autoverkeer toeneemt op diverse wegvakken. Dit leidt niet tot problemen op deze wegvakken zelf, de capaciteit van de diverse wegen is voldoende. Wel is sprake van een autonoom aandachtspunt op de A10 met betrekking tot de verhouding capaciteit van de weg en aanwezige intensiteiten. Dit aandachtpunt wordt door de ontwikkeling van Zeeburgereiland niet significant vergroot (er is een bijdrage van minder dan 2% bij de gehele ontwikkeling van Zeeburgereiland; de bijdrage van de ontwikkeling van de bedrijvenstrook daaraan is zeer klein).

De toename van het verkeer leidt ertoe dat de diverse kruisingen drukker worden. Buiten de spits zijn geen aandachtspunten aanwezig. In de ochtend- en avondspits worden door het programma van geheel Zeeburgereiland enkele kruisingen zwaarder belast waardoor hier de congestie toeneemt. Deze aandachtspunten kunnen opgelost worden door het treffen van maatregelen bij de kruisingen zelf. Met name bij de aanpak van de op- afrit A10 westzijde geldt dat dit een autonoom aandachtspunt is. Er is wel sprake van een effect als gevolg van de ontwikkeling van heel Zeeburgereiland, maar dat neemt niet weg dat deze kruising ook zonder de ontwikkeling van Zeeburgereiland aangepakt moet worden.

Zonder maatregelen is sprake van een lichte toename van de congestie (bij de volledige ontwikkeling van Zeeburgereiland) bij enkele kruisingen. Dit neemt echter niet weg dat het wenselijk is om diverse kruisingen zijn aan te pakken. Er is echter geen sprake van een verslechterde bereikbaarheid indien de maatregelen worden uitgevoerd.

Op rijksniveau is er aandacht voor de bereikbaarheid van de Amsterdamse regio. De gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s zijn van groot belang. Het gaat hierbij zowel om het versnellen van de woningbouwproductie op de korte termijn als het borgen van voldoende plancapaciteit voor woningbouw op de langere termijn. Het tijdig nadenken over de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit betekent ook tijdig nadenken over de invulling van de andere ruimtelijke opgaven en de benodigde ontsluiting van nieuwe bouwlocaties zodat mensen makkelijk naar werk en vrijetijdsbesteding kunnen komen.

Rijk en regio zijn het eens over de start van het gebiedsprogramma MRA. De ruimtelijk-economische dynamiek in de MRA is groot. De regio groeit tot 2040 met ongeveer 250.000 woningen. Voor de MRA is in het BO MIRT van 15 maart 2018 onder meer afgesproken om bredere actieprogramma’s te starten voor de stedelijke bereikbaarheid en voor slimme en duurzame mobiliteit. Het eerste actieprogramma heeft als doel de groei van de woon-werk autopendel te beperken en huidige bereikbaarheidsknelpunten in stedelijk gebied op te lossen. Het tweede heeft als doel om met publiek-private samenwerking bij te dragen aan (de transitie naar) een slimmer en duurzamer mobiliteitssysteem langs de thema’s: fiets, smart mobility, logistiek, duurzame mobiliteit en de werkgeversaanpak.

Maatregelen

In het MER Zeeburgereiland is aangegeven dat het aanbeveling verdient om in breder perspectief en met een doorkijk naar de verdere toekomst naar de bereikbaarheidsproblematiek te kijken, naast het treffen van lokale maatregelen. In de volgende paragrafen wordt dit nader toegelicht.

Mobiliteitsplan

Om de ontwikkeling van Zeeburgereiland en IJburg in goede banen te leiden en de te verwachtten vervoersvraag te faciliteren, is - in navolging van het advies uit het ME Zeeburgereiland - het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg, Integrale aanpak van de bereikbaarheid 2018 tot 2038 opgesteld. Het mobiliteitsplan is vastgesteld door het college op 15 mei 2018 (en geactualiseerd in 2019). Dit plan bevat een integrale mobiliteitsaanpak om Zeeburgereiland en IJburg bereikbaar te houden vanaf nu tot 2038. De gebiedsontwikkeling Zeeburgereiland en IJburg, is één van de grootste ontwikkellocaties van Amsterdam. Het gebied maakt deel uit van de zogeheten 'oostflank' en groeit de komende 20 jaar van 10.000 woningen tot circa 32.400 woningen. Naast woningen komt er een aanzienlijk niet-wonen poogramma bij (werken, onderwijs, detailhandel, zorg, horeca).

Het Zeeburgereiland is met de auto vanuit alle windstreken bereikbaar. Voor IJburg ligt dit anders. IJburg heeft slechts twee ontsluitingswegen: aan de westkant kan men naar de A10 en aan de oostkant naar de A1 of A9. Het merendeel van de huidige inwoners van IJburg gaat naar de A10. Ook in de toekomst blijft het merendeel van deze inwoners van IJburg 1 zich met de auto via de IJburglaan naar de A10 verplaatsen. Voor de inwoners van IJburg 2 is dat anders, het grootste deel van dit autoverkeer verplaatst zich naar de A9. In 2020 gaat de Overdiemerweg weer open en kan autoverkeer tussen IJburg en de A1 gebruik maken van de afrit Muiden.

De hoofdvraag van het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg is: “Wat moeten we wanneer doen om het gebied Zeeburgereiland en IJburg nu, tijdens de realisatie van de gebiedsontwikkeling, en erna goed bereikbaar te laten zijn?”

Centraal hierbij staat de realisatie van een goed werkend robuust vervoerssysteem. Dat systeem omvat de modaliteiten Openbaar Vervoer, fiets, auto én maatregelen die de automobiliteit kunnen beperken. Om te komen tot dit robuuste verkeersysteem, dat goed voorbereid is op de gehele ontwikkeling van Zeeburgereiland en IJburg, bevat het Mobiliteitsplan een integraal samenhangend pakket aan maatregelen voor de verschillende modaliteiten en bevat maatregelen waarmee het fiets- en OV-gebruik wordt gestimuleerd en om zodoende de automobiliteit te beperken.

De maatregelen zijn onderling samenhangend. Het uitvoeren van slechts een deel van de maatregelen zorgt ervoor dat het mobiliteitssysteem niet goed zal functioneren en een goede bereikbaarheid van het gebied niet kan worden gerealiseerd. Het maatregelpakket is ook samenhangend met de (planning van de) woningbouwontwikkeling. Hierbij zijn 'kantelmomenten' benoemd waarop bepaalde maatregelen moeten zijn uitgevoerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de samenhang tussen de woningbouw en de bezetting van het openbaar vervoer. Met de maatregelen in de Oostflank is blijvende bereikbaarheid aangetoond, kortom uit het Mobiliteitsplan blijkt dat de gebiedsontwikkeling kan. Een overzicht van de maatregelen is hieronder opgenomen.

Programmatische aanpak en sturing  

Het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg heeft een doorlooptijd van 20 jaar jaartal noemen tot 2038 In die periode kan veel veranderen, zowel op het gebied van mobiliteit en gedrag als in met de (woning)bouwontwikkeling. Vanwege deze onzekerheid wordt een 'Programmatische Aanpak' gehanteerd. Dit is een adaptieve strategie waarbij jaarlijks wordt vastgesteld hoe de mobiliteit zich ontwikkeld, wat het tempo is van de ruimtelijke ontwikkeling en welke maatregelen moeten worden opgepakt dan wel bijgesteld.

Monitoring is daarom van wezenlijk belang bij dit programma. In 2019 is de eerste nulmeting en monitor in het kader van het programma uitgevoerd. De uitkomsten van deze monitoring hebben geleid tot de eerste programma update: “Update 2019, 1e voortgangsrapportage van het Mobiliteitsplan Zeeburgereiland en IJburg. Integrale aanpak van de bereikbaarheid – 2018 tot 2038”, die op 9 oktober 2019 door het college is vastgesteld.

Adaptieve programmasturing

De maatregelen zijn in planning afhankelijk van de gebiedsontwikkeling en van elkaar. Door deze afhankelijkheden zijn er logische momenten waarop maatregelen uitgevoerd moeten zijn. Dit zijn de zogenaamde 'kantelpunten zoals hierboven genoemd'. Omdat het voorbereiden van maatregelen vaak 5 tot 10 jaar duurt, moet op tijd besloten worden tot de inzet ervan. Dit zijn de beslismomenten in de planning, veelal bestuurlijke besluiten. Zo is de bereikbaarheid vanaf het moment van eerste bewoning in een projectgebied een belangrijk kantelpunt: op dat moment moet er bijvoorbeeld een tramlijn rijden. Ook het moment dat de capaciteit van de IJtram ontoereikend wordt, en het moment dat het autoverkeer op de IJburglaan en de aansluiting met de A10 niet meer voldoende doorstromen, zijn kantelpunten in het Mobiliteitsplan.

Besluitvorming

Het Mobiliteitsplan bevindt zich qua fasering nog vóór het Amsterdamse principebesluit. Het principebesluit is het besluit dat het college van Burgemeester en Wethouders neemt op basis van een verkenning van de kansen, mogelijkheden en richting van een ontwikkeling, om de planvorming van te starten. Voor de planvorming en uitvoering van de infrastructurele maatregelen uit het Mobiliteitsplan worden de reguliere proces- en besluitvormingslijnen gebruikt. Dit betekent dat voor het vervolg de processtappen uit het PBI (infrastructuur), het Plaberum (ruimtelijk) en uit de planvormingsprocessen van de Vervoerregio en het Rijk worden gehanteerd.

Bij een aantal maatregelen is het wenselijk om vooruitlopend op een formeel planvormingsproces de effecten op de ruimtelijke kwaliteit te onderzoeken. Zo vindt op dit moment reeds onderzoek plaats naar de noordligging van de tram.

Financiering

Het maatregelenpakket bestaat uit extra OV-verbindingen, extra- en verbeterde fietsverbindingen en maatregelen om de doorstroming van het autoverkeer te verbeteren. Het totale pakket aan maatregelen (exclusief de eventuele ingrepen aan de A10 en maatregelen op het gebied van smart mobility) vergt op basis van de eerste globale ramingen een investering van ca. € 665,57 mln. Vertrekpunt bij de verdeelsleutel van dekkingsbronnen is een verdeling naar belang: gebiedsontwikkeling (GREX/VEF), stedelijke bereikbaarheid (SMF) en regionale bereikbaarheid (BDU). Voor maatregelen die nog aan het begin van de projectfasering staan is een verdeling van 3 x 1/3e gehanteerd. Naarmate de scope duidelijker wordt kunnen de bijdragen nader worden gespecificeerd. Daarbij is altijd sprake van maatwerk per project.

De beoogde dekking over de verschillende partijen is als volgt verdeeld: Vervoerregio (BDU) 44,1%, Stedelijk Mobiliteitsfonds 17,3%, grondexploitatie en reserve vereveningsfonds 38,5% en overige dekkingsbronnen 0,2%. Naast deze investeringen zal er bij oplevering van de projecten sprake zijn van extra exploitatie-, handhaving-, beheer- en onderhoudslasten, zowel voor infrabeheer als beheer openbare ruimte. In deze fase van de planvorming is daar nog geen inschatting van gemaakt.

verplicht

overzicht maatregelen Mobiliteitsplan

verplicht

overzicht planning en samenhang maatregelen Mobiliteitsplan

Parkeren

Uitgangspunt bij de Bedrijvenstrook is dat parkeren, zowel voor medewerkers als bezoekers, op eigen terrein moet worden georganiseerd. Als leidraad wordt de Nota Parkeernormen Auto en Nota Parkeernormen Fiets en Scooter gehanteerd. Dat betekent dat parkeren op een slimme wijze op eigen kavel moet worden opgelost om ook ambities zoals waterberging en klimaatadaptief bouwen mogelijk te maken binnen het kavel.

In de voorbeeldverkaveling die gebruikt is om de parkeerbehoefte te berekenen zijn de kavels in blok 2.1 een uitzondering op deze regel. De kavels hebben een beperkte maat waarin naar verwachting parkeren op eigen terrein financieel en ruimtelijk niet haalbaar is. Voor deze strook moeten 40 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden opgenomen. In de voorbeeldverkaveling heeft de Iet van Feggelenstraat, de tussenstraat door blok 2, ruimte voor 33 parkeerplaatsen. De overige 7 moeten rondom 2.1 een plek krijgen. Hiervoor is ruimte in de Bob Haarmslaan en in de Faas Wilkesstraat of de Anthonie van Akenstraat. Aan de Bob Haarmslaan is ruimte voor 49 parkeerplaatsen. Wanneer blijkt dat er in de Sportheldenbuurt op piekmomenten, zoals evenementen bij de Urban Sport Zone, in de sporthal en in de Silo’s, te weinig parkeerplekken zijn, kan deze ruimte worden omgezet naar parkeerplekken.

Bezoekers en werknemers van de bedrijven moeten parkeren op de eigen kavel. Dit geldt niet voor de bedrijven van de kleine (100-250 m²) kavels aan de Bob Haarmslaan. Bezoekers en werknemers van deze bedrijven parkeren aan de Bob Haarmslaan. Of aan de achterzijde van deze bedrijven op de tussenstrook.

Verkeersveiligheid

In het MER Zeeburgereiland is aandacht besteed aan de verkeersveiligheid op Zeeburgereiland. Op Zeeburgereiland kunnen mensen zich met de auto, fiets, bus, tram en lopend verplaatsen. Met name waar uitwisseling tussen deze vervoerswijzen plaatsvindt, kunnen ongelukken ontstaan. In onderstaand figuur staan de locaties waar ongevallen (materiële schade en gewonden/doden) op Zeeburgereiland in de periode 2014 – 2017 voorkwamen. De meeste ongevallen betreffen personenauto's en slechts in twee gevallen een ongeval tussen een (brom)fiets en een personenauto. De meeste ongevallen vinden plaats bij de kruisingen door middel van kop-staartbotsingen en rood-licht-negatie.

verplicht

verkeersongevallen in de periode 2014 – 2017 (bron: www.star-ongevallen.nl)

De verkeersstructuur op Zeeburgereiland is conform recente uitgangspunten met betrekking tot verkeersveiligheid uitgevoerd. Er zijn vrijliggende fietspaden, aparte trottoirs voor voetgangers en de belangrijkste kruisingen zijn met verkeerslichten geregeld. Hoewel elk ongeval er eigenlijk één teveel is, is de bestaande situatie op Zeeburgereiland niet verkeersonveilig.

Amsterdam heeft in september 2016 een nieuw Meerjarenprogramma Verkeersveiligheid vastgesteld. Hierin wordt nog meer ingezet op maatregelen per doelgroep. Ook worden de wegen volgens Duurzaam Veilig ingericht. Voor Zeeburgereiland zijn de wegen reeds zo ontworpen. Voor de verdere inrichting van de bedrijvenstrook geldt ook het principe van Duurzaam Veilig; verwezen wordt naar hoofdstuk 3.

Conclusie

De bereikbaarheid van de bedrijvenstrook met de verschillende modaliteiten is goed. Met de verdere groei van Zeeburgereiland en IJburg nemen ook de knelpunten op verschillende kruispunten toe. Om de Oostflank bereikbaar te houden is een Mobiliteitsplan vastgestel dat is gebaeerd op verschillende pijlers. Met het doorvoeren van de in dit plan opgenomen maatregelen is de verkeersafwikkeling geborgd. Het plan kent een programmatische aanpak, en voorziet in periodieke monitoring.

Voor wat betreft het parkeren wordt het actuele parkeerbeleid toegepast. Parkeren op eigen terrein is uitganspunt. Voor het parkeren in de openbare ruimte is voldoende ruimte aanwezig. Voor de inrichting van de wegen in en rond de bedrijvenstrook geldt naast het Handboek voor Toegankelijkheid het principe Duurzaam Veilig.

Met de uitvoering van het Mobiliteitsplan vormt het aspect verkeer en vervoer geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.2 Water     

5.2.1 Wet en regelgeving     

Besluit op de ruimtelijke ordening

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in deruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.

Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De voor-naamste doelstelling van het KRW is internationaal en stroomgebiedsgericht het beschermen en verbeteren van aquatische ecosystemen (grond- en oppervlaktewater). De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen en maatregelen zijn verwerkt in de waterbeheerplannen (2016-2021) van de waterschappen.

Waterwet

De landelijk geldende Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteembenadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen, waaronder waterkeringen, oppervlaktewater- en grondwaterlichamen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik, watergebruikers, de omgeving en de ruimtelijke ordening. Volgens de Waterwet mag een ondergrondse ontwikkeling tevens geen structureel nadelige effecten op de grondwaterstand hebben

Keur

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van AGV en hier geldt de keur (wettelijke status). De keur van AGV is gericht op het beschermen van de water aan- en –afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de keur zijn verschillende geboden en verboden opgenomen, waaronder de beperkingen die gelden in de kern- en beschermingszones van de waterkering. Onder voorwaarden kan hierop ontheffing worden verleend

Hemelwaterverordening

Dat is een verordening die regelt dat voor nieuwbouw in de stad een verplichting komt een voorziening te maken voor de opvang en het verwerken van regenwater op het eigen perceel. De reden hiervoor is dat klimaat verandert en dat in de toekomst steeds vaker zwaardere buien kunnen vallen. Hierdoor kan overlast en schade ontstaan. De verordening vereist dat nieuwe bouwwerken, ook vergunningsvrije, de eerste 60 mm zelf opvangen en daarna geleidelijk afvoeren.

5.2.2 Beleid     

Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP)

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo gelijk blijft of toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar maken en houden. De primaire keuze om water vast te houden is niet alleen van belang bij veel neerslag en daarmee bij de aanpak van overlast. Het kan ook helpen om watertekorten te beperken.

Anders omgaan met water. Waterbeleid in de 21ste eeuw

Dit kabinetsstandpunt uit december 2000 geeft de overkoepelende visie van het Rijk weer op de aanpak van veiligheid en wateroverlast. In dit beleidsstuk wordt de watertoets geïntroduceerd om te voorkomen dat de bestaande ruimte voor water geleidelijk afneemt, door bijvoorbeeld landinrichting, de aanleg van infrastructuur of woningbouw. De voorkeursvolgorde is te verwerken (hemel)water eerst vast te houden, dan te bergen en pas in laatste instantie af te voeren

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

Het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) sloten in mei 2011 het Bestuursakkoord Water (BAW). In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Op 31 oktober 2018 hebben de waterpartners aanvullende afspraken gemaakt over de volgende onderwerpen: informatiesamenleving, digitale dreigingen, samenwerking en omgevingswet

Waterbeheerplan (WBP) waterschap AGV 2016-2021

Het waterbeheerplan AGV gaat in op de verantwoordelijkheden van het waterschap: zorgen voor voldoende, schoon water en veiligheid achter de dijken. De essentie van het nieuwe WBP is dat AGV doorgaat met het garanderen van voldoende waterstaatkundige veiligheid voor mensen, dieren en goederen, voldoende en schoon water.

Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021

De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor 3 watertaken: stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. De gemeente Amsterdam heeft de zorgtaak en de uitvoering van de watertaken zijn aan Waternet gemandateerd

Watervisie Amsterdam 2040

De Watervisie is een uitwerking van de gemeentelijk Structuurvisie Amsterdam 2040 en heeft als doel het geven van een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water en oevers in Amsterdam op de lange termijn (2040) met een aantal speerpunten voor de korte termijn (2018

Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie 2018

Het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie is een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om Nederland klimaatbestendig en waterrobuust in te richten. Het Deltaplan versnelt en intensiveert de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen

5.2.3 Waterparagraaf     

Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1 en 3.1.6 van het Besluit op de ruimtelijke ordening, moet in het kader van een bestemmingsplan een watertoets worden verricht. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder het systeem van oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en waterkeringen, de waterkwaliteit en de riolering. De waterparagraaf is het resultaat van het overlegproces met de waterbeheerders (de watertoets) en geeft inzicht in de wijze waarop het geldende waterbeleid is vertaald naar de plankaart en de voorschriften van het bestemmingsplan.

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgplicht, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, hemelwater en de drinkwatervoorziening.

In het kader van het MER Zeeburgereiland (vastgesteld door de gemeenteraad Amsterdam op 28 november 2018) is door de gemeente Amsterdam een uitebreid geohydrologisch onderzoek uitgevoerd voor Zeeburgereiland. Daarnaast is in het kader van het MER het oppervlaktewatersysteem en het hemelwatermanagement uitgewerkt. Beide rapportages vormen een bijlage bij het MER. Deze waterparagraaf is gebaseerd op deze onderzoeken, aangevuld met actuele en specifieke informatie over ontwikkelingen in de Bedrijvenstrook.

Oppervlaktewater en waterkwaliteit

In de Bedrijvenstrook is in de toekomstige situatie geen oppervlaktewater aanwezig. Het verhardingspercentage neemt als gevolg van de ontwikkeling toe. Inclusief Kriterion is uiteindelijk maximaal 80% van de Bedrijvenstrook verhard. Volgens de Keur AGV dient watercompensatie te worden aangelegd voor verhardingstoenames; op het Zeeburgereiland dient oppervlaktewater te worden aangelegd ter grootte van 10% van de verhardingstoename. Te dempen oppervlaktewater dient 1 op 1 te worden teruggebracht. Om te compenseren voor de verhardingstoename en demping van enkele kleine watergangen in de Bedrijvenstrook is rond 2009 een primaire watergang aangelegd rondom de Sportheldenbuurt. Deze ringwatergang dient als waterberging voor zowel de Sportheldenbuurt als de aangrenzende Bedrijvenstrook, voor de eindsituatie waarin het gehele gebied is bebouwd en er geen oppervlaktewater in de Bedrijvenstrook aanwezig is.

Waterveiligheid

Dijkring 44 wordt zodanig uitgebreid dat het Zeeburgereiland erbinnen gaat vallen: zie figuren hieronder . Hiertoe wordt aan de noord- en zuidzijde van het Zeeburgereiland een primaire waterkering aangelegd. Dit heeft als consequentie dat de huidige waterkering aan de westzijde, langs het Amsterdam-Rijnkanaal, kan worden afgewaardeerd van primair naar secundair. Conform de Deltabeslissing Waterveiligheid (2014) wordt gewerkt met nieuwe normeringen, waarbij de normen niet alleen samenhangen met de kans op een overstroming maar ook met de gevolgen van een overstroming. De nieuwe normen worden niet meer bepaald per dijkring, maar per dijktraject (onderdeel van een dijk).

verplicht

schematische weergave verlegging van primaire waterkering dijkring 44 Zeeburgereiland, met links de huidige situatie en rechts de toekomstige situatie

verplicht

schematische weergave zones bij een waterkerend dijklichaam

Waterkeringen kennen verschillende beschermingszones. In de terminologie van de Omgevingswet vormen zij samen het beperkingengebied van de waterkering. Het gaat om de kernzone, de beschermingszone en de buitenbeschermingszone, zie figuur hierboven . In de Keur AGV staat per zone vermeld welke beperkingen gelden.

Voor de kernzone gelden de strengste regels. De kernzone heeft een breedte van:

  • 5 meter bij verholen en half-verholen primaire waterkeringen; of
  • 3 meter bij verholen en half-verholen secundaire en tertiaire waterkeringen.

De regels in de beschermingszones zijn op hun beurt weer strenger dan in de daarbuiten gelegen buitenbeschermingszones. De breedte van de zones hangt af van het type waterkering, zie tabel hieronder. Voor werkzaamheden binnen de zoneringen van deze waterkering moet in de meeste gevallen een watervergunning worden aangevraagd bij Waternet.

verplicht

beschermings- en buitenbeschermingszones van waterkeringen (bron: Keur AGV)

In 2021 wordt de primaire waterkering rondom het Zeeburgereiland in werking gesteld. De waterkering loopt voor een deel aan de noordzijde (grondlichaam) en noordoostzijde (damwand) van de Bedrijvenstrook: zie figuur hieronder. In de zones van de waterkering gelden bouwbeperkingen. Aangezien er nog geen Legger is vastgesteld, geldt vooralsnog de conservatieve inschatting van de zones in de figuur hieronder. Aan de hand van de zones van de waterkering van de tabel hierboven, kunnen afhankelijk van de invulling van de kavels bouw-/ dieptebeperkingen zijn aan de noordkant van kavel 1.1, aan de noord- en oostrand van kavel 1.2 en aan de oostkant van kavels 2.3 en 2.4. De Legger dient verder te worden vormgegeven; daarin kan de breedte van de zones aan de oostzijde wellicht smaller worden dan aangeeft, waarmee de bouwbeperkingen kleiner zouden worden.

verplicht

indicatie zones van de waterkering, roze is kernzone, lichtgroen zijn beschermingszones, groen zijn buitenbeschermingszones (Bron Waternet, december 2016)

Grondwater

Er is gekozen voor kruipruimteloos bouwen. Hierbij geldt de grondwaternorm uit het GRPA, die stelt dat de ontwatering ten opzichte van het maaiveld minimaal 0,50 m moet zijn, welke stand gemiddeld eens in de twee jaar overschreden mag worden gedurende maximaal 5 aaneengesloten dagen. De eis is uitgewerkt en getoetst met een grondwatermodel. Om aan de grondwaternorm te voldoen wordt het gebied integraal opgehoogd met zand met doorlatendheid van minimaal 7 m/dag, tot een maaiveldniveau van NAP +1,8 m. Ten noorden van Kriterion wordt een grindkoffer aangelegd, die is aangesloten op de ringwatergang met waterpeil NAP -0,40 m, om een verhoging van de grondwaterstand ter plaatse van Kriterion te voorkomen, zie figuur hieronder.

verplicht

tracé van de de grindkoffer in de toekomstige situatie. 

Voor het bouwrijp maken wordt aanbevolen de 10-20 cm toplaag te verwijderen, het terrein niet uit te vlakken in verband met ondoorlatende klei, en eventuele ophoogfasen met 10 m te laten overlappen om ondergrondse kleidrempels te voorkomen. Kelderbouw is momenteel niet gepland in de Bedrijvenstrook. Indien er alsnog kelders gepland worden, dienen ontwikkelaars van ondergrondse constructies voorafgaand aan de bouw altijd het grondwatereffect aan te tonen en de benodigde maatregelen te treffen.

Infiltratie van hemelwater is in het gebied afgeraden. Als de ontwikkelaar hemelwater wil infiltreren in de bodem van de kavel, dient aangetoond te worden dat de grondwatereffecten geen negatieve gevolgen hebben voor de omgeving.

Hemelwater

De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor de inzameling en verwerking van hemelwater. Afvloeiend hemelwater dient in de nieuwe situatie adequaat verwerkt te worden. Waternet voert de gemeentelijke hemelwaterzorgplicht uit namens de Gemeente Amsterdam. In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRPA) staat verwoord hoe de gemeente Amsterdam de hemelwaterzorgplicht invult. Daarbij dient men onderscheid te maken tussen een “normale” bui en een “extreme” bui. Voor verwerking van hemelwater geldt conform de NBW de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', die moet worden gevolgd bij de aanpak van wateroverlast in een watersysteem.

In de Bedrijvenstrook, zoals in alle ontwikkelgebieden op het Zeeburgereiland, wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het gescheiden stelsel is milieuhygienisch gunstiger dan een gemengd stelsel, omdat de RWZI minder wordt belast met hemelwater dat een relatief goede kwaliteit heeft. Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, grondwater en de waterbodem tegen te gaan, dient het gebruik van uitlogende materialen (PAK, lood, zink en koper) voorkomen te worden.

De klimaatscenario's van het KNMI geven aan dat de kans op extreme buien de komende jaren verder toe zal nemen. Opvang en afvoer van regenwater bij extreme buien is onderwerp van de Rainproof strategie van de gemeente Amsterdam en Waternet/AGV. Als uitwerking van deze Rainproof strategie is als ambitie in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRPA) opgenomen dat een bui van 60 mm in 1 uur kan worden verwerkt zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur. In de aankomende Hemelwaterverordening Amsterdam (voorstel heeft tot 1 april 2020 ter inzage gelegen) wordt vereist dat nieuwe bouwwerken, ook vergunningsvrije, de eerste 60 mm zelf opvangen en daarna geleidelijk afvoeren in 60 uur.

Openbare ruimte

Bij extreme neerslag (denk aan grote herhalingstijden van ordegrootte 20 tot 100 jaar) ontstaat zonder mitigerende maatregelen mogelijk een knelpunt bij tankstation Kriterion aan de IJburglaan. Bij het Kriterion-terrein, dat lager blijft liggen dan de ontwikkelde Bedrijvenstrook en daarmee vatbaar is voor accumulerend hemelwater, wordt het maaiveld rondom het terrein daarom zodanig vormgegeven, dat het extreme hemelwater afstroomt naar de ringwatergang rondom de Sportheldenbuurt en niet naar dit terrein stroomt; met een van het terrein af gericht verhang, drempels en doorsteken. Dit is opgenomen in de maaiveldontwerpen en deels al uitgevoerd; het geldt ook voor de kavels door de afwateringswijze/-punen voor te schrijven in de kavelcontracten. In de tijdelijke situatie, waarbij de waterafvoer nog niet gerealiseerd is, en de kavels nog niet ontwikkeld en/of opgehoogd zijn en braak liggen, kan er hoge grondwaterstand of hoog waterpeil in de nog niet gedempte sloten optreden. Mocht er tijdens de ontwikkeling van de Bedrijvenstrook (grond)wateroverlast optreden, dan worden de nodige mitigerende maatregelen getroffen.

Kavels

De opgave voor hemelwater ligt zowel in het publieke als het private domein. De perceeleigenaar is in principe verantwoordelijk voor de verwerking van hemelwater op eigen terrein. Voor nieuw te ontwikkelen kavels geldt het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam (GRPA). Op d.d. 11-02-2020 is het voorstel voor een hemelwaterverordening Amsterdam (HWA-V) voor inspraak vrij gegeven. In de HWA-V is geregeld dat bij nieuwe bouwwwerken een waterberging moet worden aangelegd en waar deze aan moet voldoen. In lijn met het HWA-V geldt dat de ontwikkelaar waterneutraal moeten bouwen en moet voldoen aan de uitgangspunten ten behoeve van de verwerking van hemelwater. Zodra de HWA-V is vastgesteld, geldt deze verordening voor alle nieuw te ontwikkelen kavels in de Bedrijvenstrook. De belangrijkste vereisten voor hemelwaterberging zijn:

  • Een hemelwaterberging heeft ten minste een capaciteit van 60 liter per vierkante meter nieuw bebouwd oppervlak;
  • Hemelwater wordt bij voorkeur op eigen kavel geïnfiltreerd.
  • hemelwater wordt vertraagd, via een geknepen afvoer, afgevoerd naar de hemelwaterriolering met een debiet van 1 mm/uur (1 l/m2/uur);
  • Wateropvang moet binnen 60 uur leeg zijn.

Bij de bovenstaande vereisten vanuit de HWA-V kan voor de Bedrijvenstrook worden toegevoegd dat infiltratie van hemelwater op de eigen kavel alleen is toegestaan, voor zover er geen negatieve grondwatereffecten optreden. De ontwikkelaar dient dit aan te tonen.

Naast het beleid van de gemeente Amsterdam is het wenselijk dat de ontwikkelaar waterrobuust bouwt door:

  • Technische/elektrische installaties en vitale infrastructuur zodanig plaatsen (hoog, waterdichte kelder) dat er een beperkte kans is op waterschade;
  • De toegang van onder het maaiveld gelegen bouwlagen zodanig te ontwerpen dat het regenwater niet (vanuit de openbare ruimte) naar binnen kan stromen.

Conclusie

Door de plannen voor de Bedrijvenstrook treden er geen negatieve effecten op de waterhuishouding in de Bedrijvenstrook en in de omgeving. De zones van de waterkering stellen mogelijk bouwbeperkingen aan de randen van enkele kavels.Hiervoor is in de regels een beschermende regeling opgenomen in de dubbelbestemming Waterstaat-waterkering. Indien er kelders gebouwd worden dient rekening gehouden te houden met de zones van de waterkering. Geadviseerd wordt om de rainproof maatregelen in het gebied in samenwerking met Waternet nader uit te werken en om in alle bouwenveloppen de eis van waterneutraal bouwen op te nemen.Er wordt een maatregel aangelegd juist ten noorden van Kriterion, die dient als onderschepping van hemelwater uit de Bedrijvenstrook. Deze maatregelen worden alle meegenomen in het maaiveldontwerp.

Gelet op het bovenstaande vormt het aspect water geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie     

5.3.1 Archeologie     

Kader

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Plangebied

In 2015 is mede ten behoeve van het MER Zeeburgereiland archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor de buurten Sluisbuurt, de Bedrijvenstrook, de Baaibuurten en delen van rijksweg A10, het Amsterdam Rijnkanaal en het water van het Nieuwe Diep.

verplicht

Plangebied

Voor het onderzochte gebied gelden drie archeologische beleidszones:

  1. voor de eerste zone geldt dat alle ingrepen in de waterbodem, ongeacht de oppervlakte of de diepte, archeologisch onderzoek behoeven (beleidsvariant 1, verwachtingszone B);
  2. voor de tweede zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 10.000 m2 (beleidsvariant 9b, verwachtingszone A);
  3. voor de derde zone geldt vrijstelling van archeologisch vervolgonderzoek, ongeacht de omvang en diepte van de bodemingreep (beleidsvariant 11, verwachtingszone C).

verplicht

overzicht beleidscategoriën

In het plangebied zijn volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geen archeologische monumenten of zones met een archeologische waarde aangewezen. Uit onderzoek, dat in het kader van het Milieueffectrapport Zeeburgereiland is uitgevoerd (zie bijlage bij deze toelichting), blijkt ook dat op het Zeeburgereiland geen archeologische waarden te verwachten zijn. Voor het gehele plangebied geldt een wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en indien toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Conclusie

Voor het plangebied geldt een vrijstelling van archeologisch vervolgonderzoek, ongeacht de omvang en diepte van de bodemingreep. Archeologie vormt daarmee geen belemmering voor de utvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3.2 Cultuurhistorie     

Kader

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan de bescherming van monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a.1 van de Monumentenwet 1988). Met dit artikel heeft de wetgever het bestemmingsplan als het instrument bij uitstek aangewezen voor de bescherming van archeologische waarden. Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verplicht worden gesteld. Ook kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van zo een vergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van B&W in voldoende mate is vastgesteld.

Verder kan in het belang van de archeologische monumentenzorg worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport dient over te leggen als bedoeld in artikel 39, tweede lid en kan worden bepaald dat aan zo een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Monumentenwet 1988.

Plangebied

In het kader van het MER Zeeburgereiland is een cultuurhistorische verkenning opgesteld voor Zeeburgereiland (zie bijlagen MER). Er zijn in het plangebied geen karakteristieke waardevolle elementen aanwezig die stedenbouwkundige en cultuurhistorische betekenis hebben (zie figuur hieronder). De silo's en de tunnelmond maken geen onderdeel uit van het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

verplicht

Afbeelding: Waardevolle elementen Zeeburgereiland (bron: Milieueffectrapportage Zeeburgereiland).

Conclusie  

Met de realisatie van de bedrijvenstrook worden de hierboven aangegeven waardevolle elementen niet aangetast en blijven de waardevolle elementen in het plangebied behouden. Van een aantasting van cultuurhistorische of archeologische waarden is geen sprake. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de utvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur     

5.4.1 Kader     

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Vanaf 1 januari 2017 is niet de minister, maar de provincie bevoegd gezag voor het verlenen van een ontheffing voor overtreding van verbodsbepalingen (uitgezonderd ontheffingen en vergunningen die dienen te worden aangevraagd bij de Rijksoverheid) en het vaststellen van vrijstellingsregelingen ten aanzien van beschermde soorten. De provincie blijft bevoegd gezag voor het afgeven van vergunningen voor plannen of projecten met effecten op een Natura 2000-gebied.

Natura 2000-gebieden zijn Europees beschermde gebieden. Per gebied zijn hiervoor specifieke instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Significant negatieve effecten op deze doelstellingen zijn in beginsel niet toegestaan.

In hoofdstuk 3 'Soorten' van de Wnb is soortbescherming opgenomen en opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • soorten van de Vogelrichtlijn;
  • soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit Verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn;
  • 'andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora').

Natuurnetwerk Nederland

Naast bescherming vanuit de Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (hierna NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht (Barro, PRV, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving. Binnen de NNN kan de uitwisseling van soorten plaatsvinden en wordt de instandhouding van de biodiversiteit ondersteund. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan, als deze ontwikkelingen de wezenlijke kenmerken of waarden van het NNN aantasten. Voor wat betreft het NNN is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie.

Natuurbeheerplan provincie Noord-Holland

De Wet natuurbescherming verplicht de provincie zorg te dragen voor realisatie van het Natuur Netwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur). De provincies zijn verantwoordelijk voor de Natura 2000-gebieden en het soortenbeleid. Het Natuurbeheerplan is een uitwerking van de Agenda Groen op het onderdeel beheren: beheer dat zich richt op duurzaam, effectief en efficiënt realiseren van beheerdoelen die zijn vastgelegd in het Natuurbeheerplan. Het Natuurbeheerplan bevat de natuurdoelen met betrekking tot het Natuur Netwerk Nederland (NNN en de doelen en begrenzing van de zoekgebieden voor agrarisch natuur- en waterbeheer. De doelen zijn gerelateerd aan de internationale biodiversiteitsdoelen en de internationale natuurgerichte agromilieu-, water- en klimaatdoelen. De provincie wijst de natuurdoelen in het NNN aan. Een natuurdoel beschrijft een bepaalde natuurkwaliteit en wordt gebruikt als een toetsbare doelstelling voor een natuurgebied. De beheerdoelen binnen het NNN zijn aangeduid op twee kaarten; de beheertypenkaart en de ambitiekaart. Op de beheertypenkaart staat de actuele natuursituatie voor het natuurbeheer. Op de ambitiekaart staat de ambitie van de provincie voor de natuur.

Het Natuurbeheerplan heeft geen planologische consequenties. Het planologische beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS). De NNN gebieden van de provincie Noord-Holland rond Amsterdam zijn ook opgenomen in de Hoofdgroenstructuur (HGS), groentype corridor.Deze documenten bevatten ook de begrenzing van de NNN, de ecologische verbindingszones en het weidevogelleefgebied.

Voor gebieden die zijn begrensd als NNN, ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebied geldt een planologisch beschermingsregime. Ingrepen in de NNN, ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen (maatregelen die de negatieve effecten zoveel mogelijk beperken).

Het natuurbeheerplan geeft per gebiedsbeschrijvingen een nadere invulling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Dit betekent echter niet dat voor elk gebied in Noord-Holland uitputtend is vastgelegd wat de wezenlijke kenmerken en waarden zijn. Van de initiatiefnemer van het plan waarvoor gecompenseerd moet worden, wordt daarom verwacht dat hij/zij een eigen inschatting geeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. Gedeputeerde Staten beoordelen deze inschatting.

Het planologische beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV).

Structuurvisie Amsterdam 2040. Economisch sterk en duurzaam (2011).

Hoofdgroenstructuur

De hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

Ieder initiatief in de hoofdgroenstructuur wordt beoordeeld op inpasbaarheid. Uitgangspunt daarbij is behoud van het groene karakter en typologie van het betreffende gebied. De beoordeling of nieuwe functies naar aard, omvang en locatie inpasbaar zijn vindt plaats op basis van de richtlijnen die zijn uitgewerkt per groentype. Daarvoor geldt globaal het onderstaande:

  • Inpasbaar: kleinschalige bebouwing en verharding die het specifieke groentype ondersteunt en die voortvloeit uit het streven naar verbetering van het functioneren van het groen.
  • Niet inpasbaar: bebouwing en verharding die het specifieke groentype niet ondersteunt of niet voortvloeit uit het streven naar verbetering van het functioneren van het groen.

Plannen in de hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel.

Gedragscode Flora- en faunawet Amsterdam

De gedragscode (2018) is van toepassing binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam en het beheer gebied van het Amsterdamse Bos op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de 'Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam' te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.

Met de gedragscode beschrijft de Gemeente Amsterdam de voorzorgsmaatregelen die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • de voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

5.4.2 Plangebied     

Natura 2000-gebieden

In de nabije omgeving van het plangebied ligt op circa 200 meter het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Op ruim 6 km afstand ligt het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Op grotere afstand liggen Polder Westzaan (12 km), Botshol (11,5 km), Naardermeer (11 km) en Oostelijke Vechtplassen (12 km). Directe effecten op habitattypen en leefgebied zijn dus niet aan de orde. Zeeburgereiland vervult geen functie voor de habitattypen en rivierdonderpad waarvoor het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer is aangewezen.

Markermeer & IJmeer is niet aangewezen voor stikstofgevoelige habitats. De overige Natura 2000 gebieden wel.

verplicht

ligging plangebied (aangeduid met ster) en Natura 2000 gebieden

Uit het MER Zeeburgereiland blijkt dat de ontwikkeling van Zeeburgereiland - waaronder de bedrijvenstrook - geen invloed heeft op de instandhoudingsdoelen voor habitattypen en soorten waarvoor het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske, Naardermeer en Oostelijke Vechtplassen. De ontwikkeling heeft ook geen invloed op de instandhoudingsdoelen voor verder weggelegen Natura 2000-gebieden of op Beschermde Natuurmonumenten. Voor de Natura 2000-gebieden gelden verschillende instandhoudingsdoelen voor habitattypen, habitatsoorten, broedvogels en niet-broedvogels. Deze zijn nader beschreven in het achtergrondrapport (Natuurtoets, Bureau Waardenburg, MER Zeeburgereiland).

Om te bepalen of sprake is van relevante depositie van stikstof heeft onderzoek plaatsgevonden (LBP SIGHT, Bestemmingsplan Zeeburgereiland in Amsterdam, onderzoek luchtkwaliteit en stikstofdepositie, zie bijlage). De berekeningen van de planbijdragen voor stikstofdepositie zijn uitgevoerd met het aangewezen rekenmodel AERIUS Calculator van de Rijksoverheid. Uit de berekening blijkt dat het plan niet leidt tot een stikstofdepositie groter dan 0,00 mol N/ha/jaar. Hierdoor zijn op voorhand significant negatieve gevolgen gerelateerd aan stikstofdepositie voor de natuur, uit te sluiten.

Natuur Netwerk Nederland

Buiten het plangebied van het bestemmingsplan Bedrijvensrook, aan de oostzijde van de A10 en Zeeburgereiland liggen het NNN-gebied grote wateren en een NNN natuurverbinding. Directe effecten op de NNN gebieden zijn gezien de liging van deze gebieden ten opzichte van het plangebied uitgesloten.

verplicht

Uitsnede NNN-gebied grote wateren en natuurverbinding

Weidevogelkerngebied

Het poldergebied Waterland ca. 1,0 km ten noordoosten van het plangebied is bestemd als Weidevogelkerngebied (Afbeelding 7). Zeeburgereiland is geen biotoop voor weidevogels en heeft geen functie voor de weidevogels uit Waterland. Op basis van de afstand van dit gebied tot het plangebied, de harde grenzen van breed open water met dijken en de aard van de activiteiten die hier zullen plaatsvinden valt uit te sluiten dat er sprake is van (tijdelijke) negatieve impact op bovengenoemd gebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet noodzakelijk.

verplicht

weidevogelkerngebied (in groen)

Hoofdgroenstructuur

In de gemeentelijke structuurvisie is een globale kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en als aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. De Amsterdamse ecologische visie met bijhorende kaart, is daarvan de uitwerking.

verplicht

ligging hoofdgroenstructuur

Uit bovenstaande afbeeldingen kan worden afgeleid dat het plangebied van het bestemmingsplan Bedrijvenstrook geen onderdeel uitmaakt van de Hoofdgroenstructuur.

Beschermde soorten

In het kader van het MER Zeeburgereiland heeft onderzoek plaatsgevonden naar beschermde soorten. Hieruit blijkt dat de effecten van de ontwikkeling van Zeeburgereiland op beschermde soorten beperkt zijn. Indien het leefgebied van aangetroffen beschermde soorten wordt verstoord, zijn er mogelijkheden om eventuele verstoring van leefgebieden van beschermde soorten te mitigeren.

Met het oog op de actualiteit heeft Ecoresult voor de Bedrijvenstrook een quickscan uitgevoerd naar voorkomende soorten (Ecoresult Ecoresult, 2018, Quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming en Verordening ruimte). Deze qiuck scan is in 2020 geactualiseerd (zie bijlagen).

Soorten Vogelrichtlijn

De Bedrijvenstrook is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen in bomen en gebouwen van vogels met jaarrond beschermde nesten en van vogels met niet jaarrond beschermde nesten. Het plangebied is bovendien ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen of als essentieel functioneel leefgebied voor habitatrichtlijnsoorten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing of het treffen van aanvullende maatregelen is eveneens niet nodig.

Het plangebied is potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Nesten van deze vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van de wet. Het betreft lokaal en regionaal algemene vogels. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is mogelijk indien er geen bezette nesten worden verstoort. Dit dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundig ecoloog onderzocht te worden.

Soorten Habitatrichtlijn

Het plangebied is ongeschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen of als essentieel functioneel leefgebied voor habitatrichtlijnsoorten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing of het treffen van maatregelen is niet nodig.

Nationaal beschermde soorten

Het plangebied is ongeschikt voor in de provincie Noord-Holland niet vrijgestelde Nationaal beschermde soorten. Aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming en het treffen van maatregelen is niet nodig. Het plangebied is redelijkerwijs geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen van nationaal beschermde soorten amfibieën en zoogdieren waarvoor in Noord-Holland een provinciale vrijstelling geldt. Voor deze soorten geldt een meldingsplicht indien negatieve effecten optreden. De werkzaamheden hebben mogelijk een schadelijk effect op deze soorten. Als gevolg van de planontwikkeling moet derhalve een melding gedaan te worden. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

Door adviesbureau Ecologisch is in 2019 onderzoek verricht naar voorkomende soorten op de locatie van het tijdelijk afvalpunt. De notities ondersteunen de rapportage van Ecoresult.

Conclusie

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Ook is geen sprake van een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol.

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Gemeentelijke groenstructuren en Weidevogelkerngebied. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het eemeentelijke groenstructuren en ecologische structuren Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.

Soortenbescherming vormt evenmin een belemmering voor de realisatie van de bedrijvenstrook, indien hierbij de gedragscode wordt gehanteerd. Het aspect natuur vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Natuurinclusief bouwen biedt kansen voor het gebied (zie ook hoofdstuk 2).

5.5 Duurzaamheid     

Kader

In de Agenda duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam' (Gemeente Amsterdam, 2015) is het duurzaamheidsbeleid beschreven. De gemeente wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. In 2020 kent Amsterdam 20% meer duurzame energie en 20% minder energiegebruik ten opzichte van 2013. Concrete plannen zijn er voor energiebesparing en het versneld aansluiten op stadswarmte van bestaande woningen. De markt zal worden uitgedaagd om nog duurzamer te bouwen. Verdere stimulering van elektrisch vervoer, slimme distributie en de uitbreiding van de milieuzone naar bestelwagens moet de lucht in de stad gezonder maken.

De ambities en doelen van deze agenda zijn uitgewerkt via vijf thema's, ofwel transitiepaden. Dat zijn: duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en een klimaatbestendige stad. Met als vijfde pad het verduurzamen van de gemeente zelf.

Voor nieuwbouw geldt dat woningen en utiliteitsgebouwen in 2020 energieneutraal dienen te worden ontwikkeld. Tot 2020 dient 75% van het nieuwbouwportfolio energieneutraal te worden gebouwd. Duurzaamheid wordt meegewogen in de criteria (> 30%) bij de selectie van ontwikkelplannen en ontwikkelende partijen.

Het plangebied

De gemeente kiest voor een integrale duurzame ontwikkeling van Zeeburgereiland. Het doel is om op Zeeburgereiland aan alle pijlers van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid (duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en klimaatbestendige stad) invulling te geven. De Bedrijvenstrook wordt compact opgezet. De bebouwing zal gericht zijn op functies met kansen voor uitwisseling van functies, al ligt in dit gebied de nadruk op flexibiliteit in type bedrijvigheid nu en in de toekomst.

Naast een energiezuinig gebouw kunnen bedrijfspanden ook duurzame energie opwekken, bijvoorbeeld door het plaatsen van zonnepanelen, en kunnen ze bijdragen aan klimaatbestendigheid van de stad.

Bijvoorbeeld door het opvangen, bergen en hergebruiken van regenwater. Eisen voor duurzaamheid zullen bij de selectie van partijen worden gespecificeerd. Zoals in de Agenda Duurzaamheid staat omschreven kent Amsterdam 5 transitiepaden. Voor de bedrijvenstrook liggen de meeste kansen met betrekking tot duurzaamheid bij duurzame energie en klimaatbestendigheid.

Duurzame energie gaat over energie op een duurzame manier opwekken. Bedrijfspanden hebben vaak enorme dakoppervlakten die kunnen worden gebruikt om zonnepanelen op te plaatsen. Dit kan het bedrijf voor zichzelf doen maar ook voor anderen. Bijvoorbeeld voor bewoners uit de Sportheldenbuurt die zelf geen geschikt dak voor zonnepanelen hebben. Klimaatbestendigheid houdt in dat de stad beter is ingericht op de gevolgen van nattere en zachtere winters en warmere zomers. Belangrijke maatregel is waterberging/programma Rainproof. Door waterberging wordt hemelwater tijdelijk vastgehouden voordat het op het riool geloost wordt. Dit verlaagt de druk op het riool tijdens piekmomenten en een deel van het water is verdampt voordat het door geloodst wordt. Met name waterberging vraagt om een aanpassing van de constructie van het gebouw.

De Bedrijvenstrook op Zeeburgereiland is een perfecte locatie voor bedrijven om zich te vestigen in de stad Amsterdam, dichtbij het centrum. Het bedrijventerrein kenmerkt zich door een intensief ruimtegebruik waarin een variatie aan stadsverzorgende bedrijven en andere wijkgerichte bedrijfsfuncties een plek vinden. De centrale locatie vraagt erom een voorbeeld functie te vervullen en het terrein onderscheidt zich daarom op het gebied van duurzaamheid door hoog in te zetten op energieneutrale (Epc=0) gebouwen met lokale opwek van duurzame energie. Relatief veel groen geeft het terrein extra kwaliteit, draagt bij aan de biodiversiteit van het gebied en creëert een prettige werk- en woonomgeving. De ontwikkelaars en de gebruikers van het terrein vervullen een belangrijke rol in het realiseren en in stand houden van een duurzame Bedrijvenstrook Zeeburgereiland. De maatregelen voor de individuele ambities overlappen of versterken elkaar: een groene gevel bijvoorbeeld faciliteert meer biodiversiteit, is goed voor de isolatie van het gebouw en werkt hittestress tegen.

Door een groen gevel en/of dak worden dus de opgaven op het gebied van hitte/droogte, rainproof, natuurinclusief en klimaatbestendigheid getackeld. Belangrijk is om de ontwikkelaars of investerende eindgebruikers direct te wijzen op en te betrekken bij de gewenste resultaten op het gebied van duurzaamheid, vooral omdat hier voornamelijk sprake zal zijn van 1 op 1 kavel uitgifte en maar beperkt van tenders. Wanneer wet- en regelgeving en Amsterdams beleid op het gebied van duurzaamheid scherper wordt in de nabije toekomst, kan dit in bij de individuele uitgiftes door middel van de bouwenveloppen worden aangepast.

Voor de uitwerking van de duurzaamheidsambities wordt verwezen naar hoofdstuk 2 (Planbeschrijving).

Conclusie

De bedrijvenstrook draagt bij aan alle pijlers van het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid, te weten klimaatbestendige stad, duurzame energie, circulaire econome, bewegende stad, schone lucht en een duurzame openbare ruimte.

5.6 Kabels en leidingen     

Hoge druk aardgasleiding

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een hogedruk transportleiding van de Gasunie. Parallel aan de waterkering. De gasunie stelt voorwaarden aan het werken in nabijheid van de gasleiding. Als vuistregel wordt 4 meter afstand tot de leiding bij graafwerkzaamheden, minimaal 15 meter tot bebouwing en 20 meter tot de tunnel aangehouden. Er dient altijd toestemming gevraagd de worden De gasleiding moet een gronddekking hebben van 1,5 meter.

Glasvezelcentrale

Voor de woningen in de Sportheldenbuurt is een glasvezelverdeler nodig. Het maximale bereik van deze wijkcentrale is 2 kilometer. Deze glasvezelcentrale met een oppervlak van ongeveer 15m2 is gebouwd op kavel 3.1. Het gebouwtje zal in de toekomst worden overbouwd en kan ook de Bedrijvenstrook voorzien van glasvezel.

Drink- en vuilwater

De Bedrijvenstrook zal worden aangesloten op het drinkwaternet van Waternet. Het vuilwater zal worden opgevangen met een gescheiden stelsel voor hemel water en afvalwater. Hemelwater loost op de ringsloot.

Electra

Om de kavels van stroom te voorzien zal de Bedrijvenstrook worden aan gesloten op het netwerk van Liander. Op meerdere kavels dient een trafo of APV (algemeen voedingspunt) geplaatst te worden. Aantal en grootte is afhankelijk van het type energievoorziening welke op de Bedrijvenstrook wordt toegepast en wat de energiebehoefte is van de bedrijven die zich hier gaan vestigen. Afmetingen en eisen hieromtrent worden in de bouwenveloppes uitgewerkt.Er wordt nog onderzoek gedaan naar de mogelijke vestiging van een onderstation voor Liander. Vestiging van een onderstation op de Bedrijvenstrook heeft gevolgen voor de inrichting van de ondergrondse infrastuctuur.

Warmte

Op de Bedrijvenstrook is de Overeenkomst Stadswarmte Zeeburgereiland vantoepassing. Gezien de ambitie van Amsterdam om vooral de bestaande stad aan te sluiten op hoge temperatuur stadswarmte en bij nieuwe ontwikkelingen een duurzamer alternatief te realiseren, wordt voor de bedrijvenstrook gekozen voor een WKO-ststeem.

Tracé akkoord kabels en leidingen

Voor de plaatsbepaling van de benodigde tracés zal een Definitief Tracé Akkoord worden opgesteld. Op dit overzicht worden de locaties van alle benodigde nutsvoorzieningen weergegeven welke zijn overeengekomen met de nutsbeheerders. Amsterdam heeft afspraken gemaakt over hoe tracés moeten worden bepaald en dit is vastgelegd in het WIOR regelement. Bij de tracé bepaling zal dit reglement worden gevolgd.

Beheer

Toekomstig beheer

Na het gereedkomen van de Bedrijvenstrook (oplevering bebouwing en maaiveld) zal het openbaar gebied worden overgedragen aan de juridisch wegbeheerder, Verkeer en Openbare Ruimte (V&OR). Zij draagt het dagelijks beheer over aan Stadswerken en wordt daarmee verantwoordelijk voor het onderhoud van het grijs en groen deel van de openbare ruimte. Het beheer van de straten (grijs) betreft het onderhoud van de wegen, het vegen en het beheer van de bomen. De uitstraling van de straten is schoon, heel en veilig. Bij beheer van het groen zijn de bomen, de waterbergende straat en de groenstroken een aandachtspunt. De bomen in de straten zullen met het volgroeien van de kroon een beletsel vormen voor de openbare verlichting. Door het opsnoeien van de kroon wordt dit ondervangen.

Afvalinzameling

Ieder bedrijf dient zelf zorg te dragen voor de juiste verwijdering van bedrijfsafvalstoffen. De containers hiervoor worden op eigen terrein opgesteld en mogen niet zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte. Bedrijfsafval dient vanuit het bedrijf bij het inzamelvoertuig te worden gebracht. Het bedrijfsafval mag niet onbeheerd in de openbare ruimte worden achtergelaten.

Bedrijven kunnen tot 400 liter per week gebruik maken van het Reinigingsrecht en van het inzamelsysteem van het stadsdeel. Dit is alleen van toepassing op de ‘kleine ondernemer’. Boven de 400 liter per week zijn bedrijven aangewezen op overeenkomsten met commerciële inzamelbedrijven zoals Icova, Sita, Gansewinkel, enz. Door het bundelen van afvalinzameling kan het aantal rijbeweging worden gereduceerd.

Beheer tijdens bouw

Tijdens het bouwrijp maken van de kavels is de gebiedseigenaar, Grond en Ontwikkeling, zowel fysiek als juridisch beheerder van de kavels. Het beheer van de bouwwegen wordt opgesplitst in fysiek beheer door Grond en Ontwikkeling en juridisch beheer door Stadswerken Oost.

Beheer bijzonder element: talud A10

Daarnaast zijn er specials te benoemen in het gebied waarover extra afspraken gemaakt moeten worden. Zo ligt ten oosten van de Marie Baronlaan het talud van de A10. Dit talud is onderdeel van het beheergebied en grotendeels eigendom van Rijkswaterstaat. Deze strook leent zich voor toevoegen van extra groen, waterberging en biodiversiteit. Dit zal in nader overleg met Rijkswaterstaat onderzocht worden.

Uitwerking in VO en DO Openbare Ruimte

Veiligheid; In het ontwerp moet rekening worden gehouden met eisen voor de bereikbaarheid van nood- en hulpdiensten, verkeersveiligheid en sociale veiligheid. Het ontwerp wordt in de volgende planfase (VO en DO) hieraan getoetst. Toegankelijkheid; Bij de uitwerking van het ontwerp voor de openbare ruimte wordt rekening gehouden met de eisen die gesteld worden volgens het Handboek voor Toegankelijkheid (Ad van der Steur, 2016). Speciale aandachtspunten zijn de hellingen in het ontwerp voor de openbare ruimte.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting     

6.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

6.2 De bestemmingen     

In hoofdstuk 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van begrippen die in de regels voorkomen, alsmede de wijze van meten. De belangrijkste begrippen zijn hier toegelicht.

In hoofdstuk 2 zijn de verschillende bestemmingen opgenomen.

Bedrijf -1. Deze bedrijfsbestemming is toegekend aan het overgrote deel van de bedrijvenstrook. De bestemming maakt vestiging van bedrijven mogelijk in de categorie tot en met 3.2. Bedrijven met een grote verkeersaantrekkende werking zijn niet zonder meer toegestaan. Hiervoor is een nadere afweging nodig. In de regels wordt voor de toegelaten bedrijven verwezen naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie hieronder voor een nadere toelichting). Voor kleinschalige bedrijvigheid is een specifieke zone aangegeven; hier zijn bedrijven tot een omvang van 250m2 bvo toegestaan.

In de regels is de minimale en maximale bouwhoogte vastgelegd. Bebouwing is uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken en naar de straatzijde dient sprake te zijn van een doorlopende gevel. De locatie voor de P+R is specifiek op een locatie aangeduid. Deze functie is alleen op die plaats toegestaan. De omvang van de P+R is begrensd door het maximale aantal parkeerplaatsen voor auto's en touringcars op te nemen. In afwijking van het SP is voor de P+R een bouwhoogte van 21,5 meter toegestaan mits dit tot extra kwaliteit van het gebouw leidt. De omvang van perifere detailhandel bedraagt maximaal 6.000m2 bvo waarbij de bouwmarkt is begrensd op een omvang van ten hoogste 5.000m2 bvo. In aanvulling hierop is bijvoorbeeld aanvullende detailhandel en bv een groothandel in tegels/sanitair (binnen de toegelaten bedrijvigheid) mogelijk zodat een doe-het-zelfcluster kan ontstaan. Binnen de toegelaten bedrijven is ook een repairroom toegelaten en (kleinschalige) makersruimten.

In de bestemming is door middel van het aanduiden van een zone ook horeca toegelaten. Het aantal vestigingen bedraagt maximaal 4 en om de schaal te beperken is ook de omvang per vestiging aan een maximum van 300m2 begrensd. Tenslotte is er één mogelijkheid om een combinatie met sport (beoogd in de vorm van een zwembad) te maken waardoor een functie van maximaal 600m2 ontstaat. De zone is verspreid over het terrein zodat spreiding ontstaat wat een positief effect heeft op looproutes en daarmee de sociale veiligheid/levendigheid in het plangebied.

In de regels zijn specifieke bouwbepalingen opgenomen met het oog op duurzaamheid en groen Dit zorgt ervoor dat dit thema ook bij het aanvragen van omgevingsvergunningen bouwen de nodige aandact krijgt. De opgenomen bepalingen zijn gericht op energieopwekking, energiegebruik, afvalinzameling, gebruik van duurzame materialen, circulariteit, hittestress en waterberging. De exacte uitwerking van deze thema's en overige ambities die op het thema duurzaamheid in het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland zijn benoemd, vindt plaats via de per kavel op te stellen bouwenveloppen en het plan voor de inrichting van de openbare ruimte. Voor het bouwen is een voorwaardelijke verplcihting opgenomen met als doel om op de kavels een min imum percentage groen te verkrijgen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan waterberging, hittestress, biodiversiteit en daklandschap. Voor wat betreft ecologie ligt de focus in dit gebied op voedselvoorziening en geschikte verblijfplaatsen voor;

  • Huismus
  • Hooibeestje
  • Icarus blauwtje
  • Zwarte roodstaart
  • Huiszwaluw
  • Ruige dwergvleermuis

Een natuurdak tracht bij de oorspronkelijke natuur en de biodiversiteit van een landschap of omgeving aan te sluiten of deze te benaderen. Bij voorkeur handhaaft dit dak zich door herstel van de oorspronkelijke biotoop. De biodiversiteit op het bedrijventerrein kan al gemakkelijk worden verhoogd met deze natuurdaken, door het toevoegen van nest/verblijfsruimte voor dieren kan dit nog worden vergroot. Voor veel insecten zoals solitairen bijen is een oude boomstam al heel interessant of en insectenhotel. Voor vogels kunnen er struiken worden geplaatst (inheems, bes dragend) óf nestkasten. Bij groene daken/gevels zorgt een terrassenlandschap voor vele verschillende plantensoorten. Je kan veel variëren in plantkeuzes. Hoe meer variatie hoe beter.

Door grond uit het gebied op het dak neer te leggen behoud je alle zaden en planten en hiermee geef je de plaatselijke diersoorten (hooibeestje, icarusblauwtje, zwarte roodstaart) een kans om in het gebied te blijven. Op hoge daken kan het dak ook geschikt worden voor sterntjes die dicht bij hun foerageergebied kunnen broeden. Door heesters en bomen op een dak te plaatsen lever je een hoge bijdragen aan de klimaatdoelstellingen van Amsterdam.

Om te zorgen voor een goede situering en bereikbaarheid van de stalling van fietsen is het college bevoegd om bij een aanvraag omgevingsvergunning bouwen, nadere eisen te stellen. Dit uit oogpunt van het stimuleren van het gebruik van de fiets.

Bedrijf -2. Deze bestemming is specifiek toegekend aan de locatie van de hulpwarmtevoorziening. Ook voor deze kavel is de minimale en maximale bouwhoogte aangegeven voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Groen. De zone aan de noord- en oostzijde hebben de bestemming Groen gekregen. Aan de noordzijde is de mogelijkheid voor bebouwing gegeven voor een moes-/pluktuin. Gebouwen zijn voor het overige uitgesloten. Binnen de bestemming zijn ook paden voor langzaam verkeer en calamiteitenpaden toegestaan.

Maatschappelijk. Deze bestemming geldt voor de kavel voor de politiepost. Ook voor deze bestemming is de minimale en maximale bouwhoogte in de regels vastgelegd.

Verkeer. De bestemming Verkeer is toegekend aan de wegen in het plangebied. Binnen deze bestemming is ook groen en water mogelijk. Het bestaande benzineverkooppunt is door middel van een aanduiding aangeven.

Dubelbestemmingen. De aanwezige aardgastransportleiding en waterkering zijn door middel van een dubbelbestemming bestemd. De regels voorzien in een beschermende regeling zodat de belangen van de leiding en de kering zijn geborgd.

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Het betreft in hoofdzaak algemene bouw- en gebruiksbepalingen.

In hoofdstuk 4 zijn de wetelijk voorgeschreven overgangsbepalingen opgenomen, alsmede de slotregel met de naam van het bestemmingsplan.

Toelichting Lijst van Bedrijfsactiviteiten

1. Hoofdindeling

Tabel 1 omvat de bedrijfstypen met codering volgens de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). Bij die bedrijfstypen is rekening gehouden met de normaliter bij deze bedrijven voorkomende opslagen en installaties.

2. Afstanden voor geur, stof, geluid en gevaar

Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woonbebouwing, om hinder en schade aan mensen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Voor elk van de aspecten is de noodzakelijk geachte afstand bepaald. In principe geldt de afstand tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van een woning.

Opgemerkt dient te worden dat de methodiek in de eerste plaats is ontwikkeld om in nieuwe situaties een vestigingsplaats voor een bedrijf vast te stellen en niet voor toetsing van bestaande situaties.

Daarom wordt bij bestaande situaties uitgegaan van de maatregelen, die voor een nieuwe vestiging van een dergelijk bedrijfs- /activiteitstype redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Verder gelden de afstanden alleen in relatie tot rustige woonwijken gelegen in woongebieden, dus niet voor woningen die in gebieden liggen met een andere bestemming of kwalificatie.

Voor de toepassing van deze methodiek op bestaande situaties is het zeker niet zo dat elk bedrijf, dat is gevestigd op kortere afstand tot aaneengesloten woonbebouwing dan de wenselijke, zonder meer onaanvaardbaar is. Wel geeft de gewenste afstand een maat voor potentiële hinder, gevaar of schade.

3. Gevaar: risico (R) en vuurwerk (V)

Voor bepaalde bedrijfstypen is na de afstand voor gevaar de letter R van 'risico' aangegeven. Dat houdt in dat voor deze bedrijfsactiviteiten moet worden nagegaan of het Bevi van toepassing is.

Daarnaast is bij bepaalde bedrijfstypen na de afstand voor gevaar de letter V van 'vuurwerk' opgenomen. Voor deze bedrijfsactiviteiten dient getoetst te worden aan het Vuurwerkbesluit.

4. Categorie

De milieucategorie wordt afgeleid van de grootste afstand van de afstanden, die daarvóór in de kolommen geur, stof, geluid en gevaar zijn vermeld. De milieucategorie is vermeld in kolom 'categorie'.

5. Indices voor verkeersaantrekkende werking

Het aspect verkeer(saantrekkende werking) is kwalitatief beoordeeld. Dat weerspiegelt zich in een indicatie omtrent de bron:

1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking;

2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking;

3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking.

6. Verklaring gebruikte afkortingen

- : niet van toepassing/niet relevant

< : kleiner dan

> : groter dan

= : gelijk aan

cat. : categorie

e.d. : en dergelijke

i.e. : inwonereenheden

kl. : klasse

n.e.g. : niet elders genoemd

o.c. : opslagcapaciteit

p.c. : productiecapaciteit

p.o. : productieoppervlak

b.o. : bedrijfsoppervlak

v.c. : verwerkingscapaciteit

u : uur

d : dag

w : week

j : jaar

B : bodemverontreiniging

L : luchtverontreiniging

R : risico (Besluit externe veiligheid inrichting mogelijk van toepassing)

V : vuurwerkbesluit van toepassing

Z : zonering op basis van Wet geluidhinder

G : goederenvervoer

P : personenvervoer

C : continu

D : divers

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

7.1 Inleiding     

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting van het bestemmingsplan inzicht geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daaronder wordt ook de economische uitvoerbaarheid begrepen. Bij het beoordelen van de economische uitvoerbaarheid speelt de verplichting om een exploitatieplan vast te stellen een belangrijke rol. In dit hoofdstuk wordt naast het kostenverhaal op grond van de Wro ingegaan op de grondexploitatie van de bedrijvensrook.

Wet- en regelgeving

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. Afdeling 6 van de Wro (grondexploitatie) is erop gericht dat de gemeente kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, kunnen deze ook niet worden verhaald. Een exploitatieplan is verbonden aan het bestemmingsplan en gaat mee in het besluitvormingstraject van een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan kan een of meerdere exploitatieplannen omvatten. Het achteraf vaststellen van een exploitatieplan is niet mogelijk.

Voor een te wijzigen bestemming is een eventueel exploitatieplan gekoppeld aan de wijzigingsbevoegdheid en dient dus gelijk met het wijzigingsplan te worden vastgesteld.

Bouwplannen

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om te weten of het plangebied particuliere gronden bevat en of in het bestemmingsplan op deze gronden de realisatie van bouwplannen mogelijk wordt gemaakt. Het onderdeel grondexploitatie in de Wro heeft namelijk alleen gevolgen voor particuliere grondeigenaren die een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro kunnen realiseren en hiervoor een omgevingsvergunning aanvragen.

Grondexploitatie

De gemeente financiert het plan met een grondexploitatie, die door de gemeenteraad is vastgesteld. Dit betekent dat de ontwikkeling niet ten laste komt van de algemene middelen van de gemeente Amsterdam. Door de gronden in erfpacht uit te geven aan ontwikkelende partijen ontvangt de gemeente nieuwe (erfpacht)inkomsten. Deze inkomsten moeten de kosten dekken van het bouwrijp en woonrijp maken van het gebied. De grondexploitatiebegroting bij het Investeringsbesluit heeft een negatief saldo, wat betekent dat het project de stad geld kost. Dit tekort wordt gedekt via het Vereveningsfonds.

Het grootste deel van het plangebied is in eigendom van de gemeente Amsterdam. De zone langs de Rijksweg A10 is eigendom van Rijkswaterstaat. Deze gebieden krijgen de bestemming groen..

Kostenverhaal

Op basis van artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • Het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • Het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

De verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (zoals bedoeld in artikel 6.12 lid 2 Wro). Dat is bijvoorbeeld het geval als de gemeente zelf eigenaar is van de grond of als de gemeente over het kostenverhaal anterieure overeenkomsten heeft gesloten met eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden. Het grootste deel van het plangebied is in eigendom van de gemeente Amsterdam. Op het grondgebied van RWS wordt geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro mogelijk gemaakt.

Omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd, is het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig. De gemeenteraad zal daartoe bij het vaststellen van het bestemmingsplan expliciet besluiten.

Conclusie

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is aangetoond. De projectkosten worden gedekt via de grondexploitatie. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Voortraject     

Voorafgaand aan de afronding van het concept SP heeft participatie plaatsgevonden. Er is een stakeholderswerkgroep opgericht bestaande uit bewoners en bedrijven. De gemeente heeft samen met deze werkgroep een grotere bijeenkomst voorbereid waarop ideeën opgehaald en doorgepraat kon worden aan de hand van drie thema’s: naadloze inpassing, duurzaamheid en bereikbaarheid.

Omwonenden willen graag een groen (groene daken, dakpark) en natuurinclusief (groene gevels en openbare ruimte gaan in elkaar over en houden rekening met kleine dieren) bedrijventerrein. Het bedrijventerrein moet onderdeel worden van looproutes door de buurt, mede door trekkers bijvoorbeeld in de vorm van horeca. Verder is vooral behoefte aan goedkope makersruimten. Samenwerking tussen bedrijven moet gestimuleerd worden ten gunste van circulariteit en optimalisering van de bereikbaarheid.

Bij de voorbereiding op de fase van inspraak op het SP, is de stakeholderswerkgroep betrokken. Voor de komende jaren zal de werkgroep in ieder geval betrokken zijn bij de volgende momenten:

  • Tweede helft 2020: (wettelijke) zienswijze voor eenieder op het ontwerpbestemmingsplan.
  • Tweede helft 2020: inspraak (op basis van inspraakverordening Amsterdam) op ontwerp openbare ruimte.
  • Vierde kwartaal 2020: Participatie en inspraak over Recyclepunt.
  • 2021-2022: participatie en inspraak over P+R-parkeergebouw.
  • Op zijn vroegst 2022: participatie bij selectie marktpartij (tender) d.m.v. buurtjury of iets vergelijkbaars. Spelregels nader te bepalen.

Buurtmoestuin

Parallel aan het participatieproces voor de bedrijvenstrook als geheel vindt al langere tijd participatie plaats met een groepje bewoners die actief is in de tot nu toe tijdelijke buurtmoestuin. Vanwege het succes van de Zeeburgertuin is met de gemeente gekeken naar een permanente locatie voor de moestuin in de openbare ruimte, uiteindelijk gevonden op de noordpunt van de bedrijvenstrook. Middels een medebeheerovereenkomst en co-financiering met private partijen is dit stuk grond ter beschikking gesteld aan de inmiddels officieel opgerichte moestuinvereniging.

Tijdelijk afvalpunt

Voor de inpassing van het tijdelijk afvalpunt op de Bedrijvenstrook is een klankbordgroep in het leven geroepen. Doel was om deze klankbordgroep te betrekken bij de keuze voor 1 van de 3 beoogde locaties op de bedrijvenstrook en daarnaast de aankleding van het afvalpunt op de uiteindelijk gekozen locatie. Op basis van de reacties van de klankbordgroep en de gemeenteraad is het locatieonderzoek verbreed naar de oostpunt en Diemen. Alhoewel het grootste deel van de klankbordgroep het tijdelijke afvalpunt tegen het afvalpunt bleef, is met adviezen van een klein deel van de groep een aankleding van het afvalpunt met houten pergola met groen en doeken aan de zijde van de Sportheldenbuurt tot stand gekomen. Het tijdelijke afvalpunt is in november 2019 in gebruik genomen.

Inspraak Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland

In de periode 28 januari tot en met 9 maart 2020 heeft het concept SP ter inzage gelegen voor inspraak op basis van de Inspraakverordening Amsterdam. Er zijn circa 60 reacties binnengekomen. Alle reacties zijn afkomstig van bewoners.

Ruim ¾ van de reacties heeft betrekking op het onderzoek naar de behoefte voor een coffeeshop in het gebied IJburg en Zeeburgereiland. Een groot deel van de reacties uit ongenoegen tegen een coffeeshop (nabijheid scholen en skatebaan, verkeersoverlast, vervuiling openbare ruimte, criminaliteit/ordeverstoring, bezwaar tegen roken), een klein aantal is positief (juist in de woonwijk ivm sociale controle, voorziet in behoefte met groei IJburg en ZBE). Verder gaan de reacties voornamelijk over bouwhoogtes, programmering (het afvalpunt, wel of juist geen broedplaatsen, wel/geen bouwmarkt, de wens voor een repairroom/-café/ goedkope makersruimte, meer levendigheid door buurtfuncties en/of (lichte) horeca en sportschool/zwembad, meer detailhandel), meer kwaliteit van de gebouwen en openbare ruimte, (sociale) veiligheid buiten openingstijden, Zeeburgereiland als afvoerputje van de stad.

De resultaten van de consultatie en inspraak zijn waar mogelijk en wenselijk verwerkt in het definitieve Stedenbouwkundig Plan. In de Nota van Beantwoording wordt antwoord gegeven op de reacties en wordt staat aangegeven welke reacties hebben geleid tot aanpassing in het plan. Op deze plaats wordt kortheidshalve verwezen naar de Nota van Beantwoording.

Advisering Stadsdeel Oost

In het kader van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland heeft het stadsdeel advies uitgebracht;

  • Onderzoek of het mogelijk is om de wens van bewoners voor goedkope makersruimtes/repairroom en een broedplaats te verenigen is in het concept van het recyclepunt of op een andere locatie op de bedrijvenstrook een plek kan krijgen;
  • Onderzoek de mogelijkheid van een coffeeshop op de bedrijvenstrook;
  • Besteed extra aandacht aan de architectonische kwaliteit van de bijzondere plekken: langs de IJburglaan en langs het IJ;
  • Plaats op deze plekken ook publieke functies, zoals (lichte) horeca, waar zowel bewoners en werknemers gebruik van maken.
  • Betrek bewoners bij de inrichting van de openbare ruimte, daar groen zo’n belangrijk thema is.
  • De verkeersveiligheid op de Faas Wilkesstraat is een punt van zorg. Door de knip op de Bob Haarmslaan / IJburglaan wordt deze straat nog nadrukkelijker de hoofdontsluiting voor de oostzijde van de Sportheldenbuurt voor auto's. Tegelijkertijd biedt deze straat de kortste en (door het ontbreken van verkeerslichten) ook snelste fietsroute tussen IJburg en de Sportheldenbuurt. Na het aanleggen van de Sluisbuurt, het tunneltje onder de Zuiderzeeweg en de vaste-oeververbinding over het Amsterdam-Rijnkanaal zal de hoeveelheid fietsverkeer over deze straat verder toenemen. Daarom wordt geadviseerd extra maatregelen voor verkeersveiligheid te overwegen, bijvoorbeeld een vrijliggend fietspad of een fietsstraat. In de nadere uitwerking verdient ook afslaand fietsverkeer vanaf de Marie Baronlaan naar de Faas Wilkesstraat nadrukkelijke aandacht.
  • De trottoirs op de Let van Feggelenstraat zijn respectievelijk 1,80 en 1,70 meter breed. De stadsdeelcommissie vraagt zich af waarom voor deze breedte is gekozen aangezien in het beleidskader Ruimte voor voetganger een absolute ondergrens voor vrije doorloopruimte op alle trottoirs van 180 cm wordt genoemd en zelfs een streven van 200 cm.

Reactie:

Voor wat betreft de makersruimte en broedplaats geldt dat beide concepten goed passen binnen het concept van het moderne recyclepunt. Op dit moment wordt nog nader onderzoek gedaan naar de financiële haalbaarheid (business case) daarvoor. Mocht dit lastig worden dan is een terugvaloptie dat broedplaatsen en goedkope makersruimte onderdeel worden van een tender voor een bedrijfsverzamelgebouw/bedrijfshal. Het bestemmingsplan biedt voor beide varianten de planologische ruimte.

De mogelijkheid van een coffeeshop is onderzocht. In de toelichting van het bestemmingsplan (hoofdstuk 2) is hiervan verslag gedaan. Voor het toelaten van de verkoop van verdovende middelen is in alle gevallen nog een besluit van de burgemeester nodig.

In het SP is in reactie op het advies van het stadsdeel expliciet opgenomen dat bepaalde plekken nadrukkelijke aandacht krijgen voor architectonische kwaliteit.

Het SP en het bestemmingsplan bieden ruimte voor horeca in aangegeven zones.

Bewoners worden bij de verdere uitwerking van de Bedrijvenstrook betrokken, bijvoorbeeld bij het plan voor de openbare ruimte.

Met betrekking tot de verkeersveiligheid wordt het volgende opgemerkt. Er is in beide gebieden (Sportheldenbuurt en Bedrijvenstrook) gekozen om een 30 km/h regime toe te passen, ook wel erftoegangswegen genoemd. Inherent hieraan is het principe om verkeer te mengen. Vrij liggend fietspaden worden zoveel mogelijk vermeden, deze worden enkel aangeraden waar er bijvoorbeeld vrachtverkeer aanwezig is (Marie Baronlaan). Langs de Marie Baronlaan komt een vrij liggend fietspad. Een voorstel hiervoor is opgenomen in het SP maar er moet nog afstemming plaatsvinden met RWS en Waternet. Ter hoogte van de Faas Wilkesstraat en de Marie Baronlaan wordt een fietsdoorsteek gerealiseerd. Het stadsdeel geeft aan te denken aan een fietsstraat tussen beide plangebieden. Een fietsstraat is in principe ook een erftoegangsweg, hier is echter dan wel een groot aantallen fietsers voor nodig in verhouding met het aantal motorvoertuigen. De huidige aantallen (verwachtte) fiets en motorvoertuigen kan nog ruim voldoende afgewikkeld worden op een reguliere erftoegangsweg. Dit geeft daarnaast een beter verkeersbeeld wat overeenkomt met de overige straten in de buurt. 

In de periode van groei van zowel Sluisbuurt en Sportheldenbuurt en i.c.m. de mogelijke oeververbinding is het wel aan te raden alle stromen op Zeeburgereiland te monitoren en daarop te acteren, dit geldt voor alle wegen binnen het gebied. 

Voor de Iet van Feggelenstraat is nog geen inrichting ontworpen. De straat wordt een tussenstraat en is secundair aan de hoofdstructuur van de Bedrijvenstrook. Voor een passende inrichting kan gedacht worden aan een erfinrichting waar geen onderscheid is voor verschillende verkeersstromen. Bij het ontwerp van de straat wordt te allen tijde rekening gehouden met de veiligheid voor voetgangers en fietsers. 

8.2 Inspraak     

Er heeft geen inspraak op grond van de inspraakverordening plaats gevonden op het voorontwerpbestemmingsplan. Artikel 2 van de inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen ( = voorbereiding van besluiten betreffende waarvan op grond van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard). Het voorontwerpbestemmingsplan is in juni 2020 toegelicht aan de stakeholderswerkgroep met bewoners en bedrijven.

Het ontwerp bestemmingsplan wordt, conform de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd.

8.3 Vooroverleg     

Het plan is in het kader van het vooroverleg (artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening) onder andere aan de volgende instanties gezonden:

  • Provincie Noord-Holland;
  • Waternet;
  • Brandweer Amsterdam-Amstelland;
  • Alliander;
  • Liander;
  • Gasunie;
  • KPN;
  • Rijkswaterstaat;
  • GGD Amsterdam;
  • Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Gelijktijdig met het vooroverleg is het Stadsdeel Oost om advies gevraagd. Het stadsdeel adviseert positief op het bestemmingsplan.

De resultaten van het vooroverleg zijn samengevat in de Nota van vooroverleg en als aparte bijlage bij de toelichting gevoegd.

8.4 Zienwijzen     

Vanaf 19 november 2020 heeft het ontwerpbestemmingsplan, gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn 3 zienswijzen ingediend. In een aparte Nota van Beantwoording zienswijzen zijn de zienswijzen samengevat en beantwoord. Daarbij is aangegeven of en hoe de zienswijze heeft geleidt tot een wijziging van het bestemmingsplan. De nota Beantwoording zienswijzen is toegevoegd als aparte bijlage bij de toelichting.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland van de gemeente Amsterdam;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.M1818BPGST-VG02 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen*).

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Automatenhal     

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

het bebouwingspercentage wordt bepaald door het meten van het percentage van het bouwperceel voor zover gelegen binnen het bouwvlak dat met gebouwen en overkappingen maximaal mag, danwel minimaal moet worden bebouwd; een en ander met dien verstande dat vergunningvrije bouwwerken niet worden meegenomen bij de berekening van het bebouwingspercentage. Kelders en ondergrondse ruimten tellen niet mee voor de bepaling van de bebouwde oppervlakte;

1.8 Bedrijf     

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.9 Belwinkel     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.10 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Beperkt kwetsbaar object     

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.13 Bestaand     

  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;

1.14 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.18 Bouwmarkt     

detailhandel waarop het volledige assortiment van bouw en doe-het-zelf producten (zoals materieel en gereedschap, sanitair, elektra, verlichting en ruwe materialen, zoals hout, verf en schroeven, inrichtings- en kant en klaarproducten, keukens, badkamers, tegels, vloeren, vloerbedekking en behang) wordt aangeboden, met advisering over producten, toepassing en uitvoering, en aanvullende services waaronder verhuur van materiaal en gereedschap;

1.19 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.20 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.21 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.22 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 Dakterrassen     

een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woning(en);

1.24 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 Hoofdgebouwen     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 Hoogtescheidingslijn     

een op de verbeelding aangegeven lijn die de scheiding vormt tussen de gedeelten van een bouwvlak waarop verschillende hoogten zijn toegelaten;

1.28 Horeca     

  1. horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
  2. horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;

1.29 Internetcafé     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet;

1.30 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.31 Kelder     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.32 Kwetsbaar object     

object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.33 Natuurvriendelijke oever     

een geleidelijke overgang tussen water en land, waar verschillende plantensoorten zich ontwikkelen en zo levensvoorwaarden bieden aan diverse diersoorten;

1.34 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.35 Object     

een voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit artikel genoemde begripsbepaling;

1.36 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie;

1.37 Peil     

  1. voor gebouwen: + 1.80 meter NAP;
  2. als in het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;

1.38 Perifere detailhandel     

een voorziening in de vorm van een doe-het-zelf bouwmarkt, meubels of woninginrichting;

1.39 P+R     

een parkeervoorziening bij een halte of station die in hoofdzaak bedoeld is voor automobilisten en touringcars die vervolgens met het openbaar vervoer of ander transport verder reizen. Een voorziening voor de verhuur van mobiliteit alsmede deelconcepten voor (brom/snor)fietsen daaronder begrepen;

1.40 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.41 Short stay     

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden;

1.42 Smartshop     

een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;

1.43 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen, maar ook de jeu de boule baan;

1.44 Souterrain     

een bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.45 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan Bedrijvenstrook Zeeburgereiland' bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.M1818BPGST-VG02.

1.46 Verkoopvloeroppervlakte     

de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;

1.47 Vestigingsgrootte     

een gebouw waar een (dienstverlenend) bedrijf, een detailhandel, een kantoor of een horecabedrijf gevestigd is;

1.48 Volumineuze detailhandel     

detailhandelsbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals detailhandel in auto's, caravans, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen en woninginrichting;

1.49 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.50 Waterstaatsdoeleinden     

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterhuishouding, zoals dammen, dijken, sluizen en beschoeiingen.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.4 Bebouwingspercentage     

een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak of bouwperceel aangeeft dat minimaal moet of maximaal mag worden bebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf-1     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven, met in achtname van het bepaalde in 12.2;
  2. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' is tevens een P+R toegestaan;
  3. horeca III en IV, uitsluitend ter plaats van de functieaanduidingen 'sport' en 'horeca';
  4. sport, uitsluitend ter plaats van de functieaanduidingen 'sport' en 'horeca';
  5. perifere detailhandel;
  6. ondergeschikte detailhandel;

een en ander met inachtame van het bepaalde in 3.4.1, en met de daarbij behorende:

  1. ondergeschikte kantoren, met inachtname van het bepaalde in 3.4.1;
  2. erven;
  3. verblijfsgebied;
  4. bijbehorende bouwwerken;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  7. laad- en losvoorzieningen;
  8. fiets- en voetpaden;
  9. groenvoorziening, waaronder gevelgroen;
  10. water, daaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van waterkoude- en warmte-opslag.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.2 Gebouwen     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. het minimale bebouwingspercentage bedraagt 60%;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte ten minste de aangegeven minimale bouwhoogte;
  6. de eerste bouwlaag heeft een minimale bouwhoogte van 4 meter;
  7. in afwijking van het bepaalde in sub f bedraagt de minimale bouwhoogte van de eerste bouwlaag 6 meter indien slechts sprake is van een gebouw met één bouwlaag;
  8. gebouwen mogen uitsluitend aaneengesloten en op de grens van het bouwvlak worden gebouwd en staan 100% in de rooilijn voorzover op de afbeelding in paragraaf 2.2.5 van de toelichting 'rooilijnen en openingen' voorgeschreven;
  9. openingen in de gevelwand zijn toegestaan voorzover op de afbeelding in paragraaf 2.2.5 van de toelichting 'rooilijnen en openingen' aangegeven, waarbij geldt dat breedte van een gevelopening maximaal 5 meter bedraagt. Hoekkavels hebben de mogelijkheid om aan elke zijde een onderbreking van de gevel tot een maximale breedte van 5 meter te realiseren;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding –1', geldt dat de maximale omvang van een bedrijfsunit ten hoogste 250m2 bvo bedraagt.
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m1;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m1;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m1.

3.3 Specifieke bouwregels     

3.3.1 Specifieke bouwregels     
  1. Gebouwen zijn toegestaan indien ze zijn aangesloten op een warmtenet of een andere, voor wat betreft de milieubelasting, ten minste gelijkwaardige energie-infrastructuur, anders dan gas;
  2. Gebouwen zijn toegestaan indien ze voorzien zijn en blijven, van inpandige voorzieningen voor het gescheiden inzamelen van rest-, glas-, papier en karton-, plastic- en gf(t)-afval;
  3. Gebouwen zijn toegestaan indien bij een aanvraag voor een vergunning aantoonbaar wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van duurzaamheid, met dien verstande dat tenminste voldaan is, en blijft, aan de vereisten dat:
    1. geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen;
    2. slechts FSC gecertificeerd hout wordt gebruikt;
  4. Gebouwen zijn toegestaan indien ze zijn ontworpen om een lange levensduur te kunnen garanderen en circulariteit in de gebruiksfase vorm te geven. Het gaat hierbij om een modulaire en flexibele aanpak, waardoor gebouwen kunnen worden aangepast op nieuwe gebruikers en andere toepassingen;
  5. Technische voorzieningen op het dak vormen een integraal onderdeel van het daklandschap en sluiten in verschijningsvorm aan bij de architectuur van het gebouw (aan het zicht onttrokken).

3.4 Specifieke gebruiksregels     

3.4.1 Specifieke gebruiksregels     
  1. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 2.000m2 bvo per bedrijf mag gebruikt worden voor ondergeschikte, bij het bedrijf behorende, kantoren, zoals bedoeld in 3.1, onder g;
  2. het gezamenlijke bruto vloeroppervlak voor commerciële voorzieningen, zoals bedoeld in 3.1 onder c en d mag in totaal niet meer bedragen dan 1.500m² , met dien verstande dat het maximum metrage voor sport bedraagt ten hoogste 300m2. Er zijn maximaal 4 horecavestigingen toegestaan, waarbij de maximale omvang per vestiging 300m2 bedraagt. Ten hoogste één horecavestiging mag een combinatie met sport realiseren met een maximale omvang van 600m2 bvo;
  3. voor ondergeschikte detailhandel, zoals bedoeld in 3.1 onder f, geldt dat maximal 20% van het bruto vloeroppervlakte van de betreffende andere functie bestaat uit winkelruimte, tot een maximum van 50m2;
  4. de omvang van perifere detailhandel als bedoeld in artikel 3.1 onder e bedraagt ten hoogste 6.000m2 bvo met dien verstande dat uitsluitend één bouwmarkt tot een maximum van 5.000m2 bvo is toegestaan, en voor overige vormen van perifere detailhandel een gezamenlijk maximum en een maximum van 1.000m2 bvo per vestiging geldt;
  5. onder gebruik ten behoeve van een gemeentewerf/milieudienst (afval-inzamelingsdepot), wordt tevens verstaan ondergeschikt gebruik ten behoeve van educatieve doeleinden;
  6. voor wat betreft de P+R als bedoeld in 3.1 onder b geldt dat het maximum aantal plaatsen voor auto's 600 bedraagt, en het maximum aantal plaaten voor bussen 20.
3.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 12.1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. zelfstandige kantoren;
  2. bevi-bedrijven;
  3. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  4. nieuwe activiteiten als bedoeld in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage, waarbij debetreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen wordt overschreden, zijn niet toegestaan.

3.5 Voorwaardelijke verplichting     

Het is verboden een gebouw als bedoeld in artikel 3.2.2 te bouwen als de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het betrokken gebouw niet een plan heeft overlegd aan het bevoegd gezag waarin voldaan wordt aan de volgende eisen, overeenkomstig pagina 30-32 ('natuurinclusief en klimaatbestendig') van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook in bijlage 3 bij deze regels:

  1. op het kavel wordt minimaal 30% intensief en hoogwaardig groen tot stand gebracht en in stand gehouden;
  2. het groen dient bij te dragen aan de biodiversiteit, lokale ecologie, waterberging en het voorkomen van hittestress;
  3. het groen wordt toegepast op maaiveld, dak en/of gevel;
  4. voor groen aan de gevel geldt een minimale diepte van 30 cm en een minimale breedte van 120 cm.

3.6 Afwijken van de bouwregels     

  1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder d - uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1' - een hogere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 21,5 meter indien dit noodzakelijk is voor een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van een P+R-voorziening, en mits dit niet leidt tot onevenredige bezwaren van stedenbouwkundige aard;

b. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c, indien dit noodzakelijk is voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, en mits dit niet leidt tot onevenredige bezwaren van stedenbouwkundige aard.

3.7 Nadere eisen     

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan;

  1. de situering en toegankelijkheid van stallingsplaatsen voor fietsen en scooters in gebouwen;
  2. bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 4 Bedrijf - 2     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bedrijf - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een nutsvoorziening in de vorm van een hulpwarmtevoorziening voor de productie, distributie van stoom, wam water en/of gekoelde lucht;

met de daarbij behorende,

  1. erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. ondergeschikte kantoren;
  4. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen, waaronder gevelgroen;
  7. water, daaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van waterkoude- en warmte-opslag.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.

4.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. het minimale bebouwingspercentage bedraagt 60%;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte ten minste de aangegeven minimale bouwhoogte;
  6. gebouwen mogen uitsluitend aaneengesloten en op de grens van het bouwvlak worden gebouwd en staan 100% in de rooilijn voorzover op de afbeelding in paragraaf 2.2.5 van de toelichting 'rooilijnen en openingen' voorgeschreven.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m1;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m1;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m1;
  5. in afwijking van het bepaalde onder d geldt dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen die onderdeel zijn van de installatie maximaal 30 m1 bedraagt.

4.3 Specifieke bouwregels     

4.3.1 Specifieke bouwregels     
  1. Gebouwen zijn toegestaan indien ze voorzien zijn en blijven, van inpandige voorzieningen voor het gescheiden inzamelen van rest-, glas-, papier en karton-, plastic- en gf(t)-afval;
  2. Gebouwen zijn toegestaan indien bij een aanvraag voor een vergunning aantoonbaar wordt voldaan aan de vereisten ten aanzien van duurzaamheid, met dien verstande dat tenminste voldaan is, en blijft, aan de vereisten dat:
    1. geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen;
    2. slechts FSC gecertificeerd hout wordt gebruikt;
  3. Gebouwen zijn toegestaan indien ze ontworpen zijn om een lange levensduur te kunnen garanderen en circulariteit in de gebruiksfase vorm te geven. Het gaat hierbij om een modulaire en flexibele aanpak, waardoor gebouwen kunnen worden aangepast op nieuwe gebruikers en andere toepassingen;
  4. Technische voorzieningen op het dak vormen een integraal onderdeel van het daklandschap en sluiten in verschijningsvorm aan bij de architectuur van het gebouw (aan het zicht onttrokken).

4.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. voor zover sprake is van gasgestookte onderdelen van de hulpwarmtevoorziening bedraagt de bedrijfduur van de voorziening maximaal 775 uur per jaar;
  2. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak tot een maximum van 2.000m2 bvo per bedrijf mag gebruikt worden voor ondergeschikte, bij het bedrijf behorende, kantoren, zoals bedoeld in 4.1, onder d.

4.5 Afwijken van de bouwregels     

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder c, indien dit noodzakelijk is voor een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, en mits dit niet leidt tot onevenredige bezwaren van stedenbouwkundige aard.

4.6 Voorwaardelijke verplichting     

Het is verboden een gebouw als bedoeld in artikel 4.2.2 te bouwen als de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen voor het betrokken gebouw niet een plan heeft overlegd aan het bevoegd gezag waarin voldaan wordt aan de volgende eisen, overeenkomstig pagina 30-32 ('natuurinclusief en klimaatbestendig') van het Stedenbouwkundig Plan Bedrijvenstrook in bijlage 3 bij deze regels:

  1. op het kavel wordt minimaal 30% groen tot stand gebracht en in stand gehouden;
  2. het groen dient bij te dragen aan de biodiversiteit, lokale ecologie, waterberging en het voorkomen van hittestress;
  3. het groen wordt toegepast op maaiveld, dak of gevel;
  4. voor groen aan de gevel geldt een minimale diepte van 30 cm en een minimale breedte van 120 cm.

4.7 Nadere eisen     

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan;

  1. de situering en toegankelijkheid van stallingsplaatsen voor fietsen en scooters in gebouwen;
  2. bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is.

4.8 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in 12.1 wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. (volumineuze) detailhandel waaronder dagelijkse artikelen als nevenassortiment;
  2. zelfstandige kantoren;
  3. bevi-bedrijven;
  4. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk;
  5. nieuwe activiteiten als bedoeld in bijlage C of D van het Besluit milieueffectrapportage, waarbij debetreffende drempelwaarde genoemd in kolom 2 van de betreffende onderdelen wordt overschreden, zijn niet toegestaan.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen, moes- en pluktuinen;
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. speelvoorzieningen;
  4. inspectie- en calamiteitenpaden;
  5. water en waterstaatsdoeleinden;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  8. objecten van beeldende kunst.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

5.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden met de bouwaanduiding 'specifieke vorm van groen-1', met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduidng maximaal één gebouw is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 meter en een omvang van maximaal 40m2 bvo.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 15 meter;
  2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen bedraagt maximaal 12 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 meter.

Artikel 6 Maatschappelijk     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een politiebureau;

met de daarbij behorende:

  1. erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. groenvoorziening, waaronder gevelgroen;
  7. water, daaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van waterkoude- en warmte-opslag.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Op en onder de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de aldaar genoemde bestemming.

6.2.2 Gebouwen     

Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. het bebouwingspercentage bedraagt ten minste 60%;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan aangegeven;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'minimale bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte ten minste de aangegeven minimale bouwhoogte;
  6. de eerste bouwlaag heeft een minimale bouwhoogte van 4 meter;
  7. gebouwen mogen uitsluitend aaneengesloten en op de grens van het bouwvlak worden gebouwd en staan 100% in de rooilijn voorzover op de afbeelding in paragraaf 2.2.5 van de toelichting 'rooilijnen en openingen' voorgeschreven;
  8. openingen in de gevelwand zijn toegestaan voorzover op de afbeelding in paragraaf 2.2.5 van de toelichting 'rooilijnen en openingen' aangegeven, waarbij geldt dat breedte van een gevelopening maximaal 5 meter bedraagt. Hoekkavels hebben de mogelijkheid om aan elke zijde een onderbreking van de gevel tot een maximale breedte van 5 meter te realiseren.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van reclamemasten en/of vlaggenmasten bedraagt maximaal 10 m1;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m1;
  3. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2,5 m1.

6.3 Specifieke bouwregels     

  1. Gebouwen moeten zijn voorzien en blijven, van inpandige voorzieningen voor het gescheiden inzamelen van rest-, glas-, papier en karton-, plastic- en gf(t)-afval;
  2. Bij een aanvraag voor een vergunning dient te worden voldaan aan de vereisten ten aanzien van duurzaamheid, met dien verstande dat tenminste voldaan is, en blijft, aan de vereisten dat:
    1. geen gebruik wordt gemaakt van uitlogende materialen;
    2. slechts FSC gecertificeerd hout wordt gebruikt;
  3. Gebouwen moeten ontworpen worden om een lange levensduur te kunnen garanderen en circulariteit in de gebruiksfase vorm te geven. Het gaat hierbij om een modulaire en flexibele aanpak, waardoor gebouwen kunnen worden aangepast op nieuwe gebruikers en andere toepassingen;
  4. Voor minimaal 30% van het kaveloppervlak wordt voorzien in groen op maaiveld, daken en/of gevels;
  5. Technische voorzieningen op het dak vormen een integraal onderdeel van het daklandschap en sluiten in verschijningsvorm aan bij de architectuur van het gebouw (aan het zicht onttrokken).

6.4 Nadere eisen     

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere eisen stellen aan;

  1. de situering en toegankelijkheid van stallingsplaatsen voor fietsen en scooters in gebouwen;
  2. bouwplannen met betrekking tot vluchtwegen van de te vestigen bestemmingen ter vergroting van de zelfredzaamheid van gebruikers van de bouwwerken, indien advisering van de Regionale Brandweer daartoe aanleiding geeft en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is.

Artikel 7 Verkeer     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. erftoegangswegen;
  2. verblijfsgebied;
  3. uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen' is een verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, en daarbij behorende bestaande detailhandel en wasstraat toegestaan;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. in- en uitritten;
  6. parkeervoorzieningen
  7. groenvoorzieningen, waaronder gevelgroen van gebouwen;
  8. speelvoorzieningen;
  9. laad-en losvoorzieningen;
  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, alsmede voorzieningen ten behoeve van waterkoude- en warmte-opslag;
  11. nutsvoorzieningen;
  12. objecten van beeldende kunst.

7.2 Bouwregels     

7.2 Algemeen

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.

7.2.1 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van de bestaande gebouwen binnen de functieaanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen'.

7.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    1. maximaal 12 m1 voor speelvoorzieningen;
    2. maximaal 15 m1 voor palen en masten;
    3. maximaal 6 m1 voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Leiding - Gas     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen:

  1. aardgastransportleiding met belemmeringen strook;

met dien verstande, dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen niet zijnde de bestemming Waterstaat - Waterkering, deze andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan de bestemming Leiding - Gas.

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels     

Binnen de belemmeringen strook van de leiding mogen uitsluitend bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leiding.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in 8.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover deze zijn toegelaten op grond van de regels van de andere bestemmingen waarmee de dubbelbestemming Leiding - Gas samenvalt, mits:

  1. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden op of in de in lid 8.1 bedoelde gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, binnen de belemmeringenstrook de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. het verlagen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  6. het aanbrengen van drainage;
  7. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
  8. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  9. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal onderhoud;
  10. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  11. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  12. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
8.4.2 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning     
  1. alvorens te beslissen op een aanvraag zoals bedoeld in 8.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding;
  2. aan de omgevingsvergunning kunnen onder meer voorschriften worden verbonden inhoudende de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de aardgastransportleiding wordt beschermd.
8.4.3 Toegestane werkzaamheden     

Het in 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden:

  1. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  2. die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming Leiding - Gas geheel of gedeeltelijk kan worden gewijzigd en/of verwijderd, indien:

  1. er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  2. geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en de plaatsgebonden risicocontour 10-6 gelegen is binnen de zone(s). Alvorens toepassing te verlenen aan deze regel wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.

Artikel 9 Waterstaat - Waterkering     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. waterkeringen;
  2. waterstaatkundige voorzieningen;
  3. het onderhoud en instandhouding van dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering;
  4. watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen.

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in 9.1 genoemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de bestemmingen, zoals bedoeld in 9.1.

9.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, maximaal 10 meter bedraagt.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.2 en toestaan dat ten dienste van de andere voorkomende bestemmingen bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. daardoor de belangen van de waterkering, zoals bedoeld in 9.2 niet onevenredig worden geschaad;
  2. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen, het bevoegd gezag advies in wint bij de beheerder van de waterkering.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming Waterstaat - Waterkering zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het graven, dempen of verbreden van waterlopen;
  2. het vellen van bomen of opruimen van houtwallen;
  3. het bebossen en beplanten van gronden;
  4. het aanbrengen van boven- en ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  5. het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en/of gronden;
  7. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of andere wijze;
  8. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
9.4.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in 9.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.4.3 Voorwaarden     

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 kan slechts worden verleend, indien:

  1. de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad;
  2. advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1,5 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 meter boven een rijweg;
  3. tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van hijsinrichtingen, dakterrassen, alsmede voorzieningen voor de opwekking van duurzame energie.

11.2 Maximale maten     

  1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in de voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Verbodsregels     

12.1.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, internetcafés en geldwisselkantoren;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.
12.1.2 Afwijking     

Het Bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, zoals genoemd in 12.1.1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

12.2 Toegelaten bedrijven     

12.2.1 Toegestane bedrijven     

Voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven toegestaan:

  1. voor zover de gronden binnen de bestemming Bedrijf-1 en Bedrijf-2 mogen worden gebruikt voor bedrijven, zijn uitsluitend stadsverzorgende bedrijven toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten vallen onder categorie 1 t/m 3.2.
  2. bedrijven die in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid met een P3 of G3 bij de indice Verkeer zijn niet toegestaan.
12.2.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 12.2.1 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van:

  1. een bedrijf dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten onder categorie 4.1 valt maar in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder categorie 3.2 een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  2. een bedrijf dat niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de categorieën 1 t/m 3.2 een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  3. een bedrijf dat in de Staat van Bedrijfsacitviteiten is aangeduid met een de in 12.2.1 onder b genoemde indices of hoger, mits op basis van een mobiliteitsplan wordt aangetoond dat sprake is van een aanvaardbare verkeersgeneratie.
12.2.3 Wijzigingsregel     

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  1. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten bedrijven en/of bedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd of geschrapt;
  2. de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie;
  3. één of meerdere aanduidingen van bedrijven, zoals bedoeld in 12.2.1, geschrapt kunnen worden, zodat ter plaatse alleen nog een bedrijf is toegestaan dat valt onder categorie 1 t/m 3.2, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien het betreffende gebruik langer dan een jaar is beëindigd.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:

  1. in het plangebied de volgende bebouwing toe te staan;
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
    3. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met niet meer dan 1,5 meter wordt vergroot ten behoeve van voorzieningen voor een dakterras;
  3. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste:
    1. 5 meter worden overschreden ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, antennes en vergelijkbare bouwwerken, alsmede bouwdelen voor de opwekking van duurzame energie zoals windturbines en zonnepanelen;
    2. 3 meter worden overschreden ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;
  4. de bebouwingsgrenzen worden overschreden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels     

14.1 Wijzigingsregel wettelijke bepaling     

Het Bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van vaststelling van het plan worden gewijzigd.

14.2 Wijzigingsregel bestemmingsgrenzen     

Het Bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Artikel 15 Parkeren     

  1. Een omgevingsvergunning voor het gebruik van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid;
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
  1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
  2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien;

c. Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient een bevoorradingsplan te worden overlegd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 16 Overgangsrecht     

16.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 16.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1 met maximaal 10%

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Bepaling 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 16.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Bepaling 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zeeburgereiland Bedrijvenstrook.