|
De gemeente Amsterdam heeft als doel om Schinkelkwartier te transformeren van een geïsoleerd werkgebied tot een inclusieve, levendige en groene stadswijk die goed verbonden is met de omgeving. Onderdeel van dit voornemen is voorliggend plan om de huidige kantoren aan de Overschiestraat 182 en 188 te slopen en een nieuwbouw appartementencomplex met voorzieningen te realiseren. De locatie maakt onderdeel uit van het transformatiegebied Schinkelkwartier (deelgebied Sloterstrip grenzend aan deelgebied Riekerpark).
Het totale programma heeft een omvang van maximaal 30.500 m2 bvo, waarvan maximaal 96 procent bestaat uit woningen en circa 4-10 procent uit voorzieningen. In absolute zin komt dit overeen met 380 tot 430 appartementen en maximaal 3.050 m2 bvo aan voorzieningen in de plint (begane grond). Tevens voorziet het plan in ontsluiting en een ondergrondse parkeervoorziening voor auto's en fietsen. De maximale bouwhoogte aan de westzijde en bedraagt 34 m.
Dit programma en verschillende ruimtelijke en milieukundige randvoorwaarden zijn vastgelegd in de bij het plan behorende bouwenvelop (Gemeente Amsterdam, Bouwenvelop Overschiestraat 182 en 188, 23 december 2021). Deze bouwenvelop vormt de basis voor de ontwikkeling en de juridische vertaling daarvan in voorliggend bestemmingsplan. De bouwenvelop is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Figuur 1: Transformatiegebied Schinkelkwartier met deelgebieden en plangebied Overschiestraat 182 en 188
Er gelden voor het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan 'Nieuwe Meer e.o.'
Het bestemmingsplan Nieuwe Meer e.o. is vastgesteld op 26-06-2013.
De volgende bestemmingen zijn van toepassing op het plangebied:
Figuur 2: Uitsnede vigerende bestemmingsplan Nieuwe Meer e.o.
Het beoogde bouwplan is in strijd met deze bestemmingen en bouwregels en mede aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan 'Overschiestraat 182 en 188' heeft de volgende doelstellingen:
Bestemmingsplan grondwaterneutrale kelders
Het plangebied ligt in overige zone 2. Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'overige zone 1' en 'overige zone 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.13.
1.13: het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.
Bestemmingsplan 'Drijvende bouwwerken'
Het bestemmingsplan Drijvende bouwwerken is vastgesteld op 18 september 2019 en is opgesteld naar aanleiding van de op 1 januari 2018 in werking getreden Wet Verduidelijking voorschriften woonboten.
Er zijn geen bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied van de Overschiestraat 182 en 188.
Voorbereidingsbesluiten
Op het plangebied liggen twee voorbereidingsbesluiten. Dit betreft;
Zowel darkstores/flitsbezorgers en/of hyperscale datacenters zijn niet voorzien in het plangebied. Het plan is hiermee niet in strijd met beide voorbereidingsbesluiten.
Schinkelkwartier is in de huidige situatie voornamelijk een werkgebied. Schinkelkwartier heeft een grote aantrekkingskracht op jonge innovatieve bedrijven en er liggen kansen om het gebied intensiever te gebruiken en te transformeren naar een divers en duurzaam werk- en woongebied. Schinkelkwartier kent echter ook beperkingen. Er ontbreekt een goede infrastructuur, het gebied is relatief slecht bereikbaar met openbaar vervoer en er liggen verschillende milieucontouren over het gebied heen.
Principenota
Het college van B&W heeft op 12 februari 2019 de principenota Schinkelkwartier vastgesteld, waarin een aantal hoofdlijnen geschetst zijn waarop in volgende fasen concrete plannen voor Schinkelkwartier kunnen worden uitgewerkt. De principenota geeft richting aan planontwikkeling van de gemeente en van private partijen om de volgende ambitie voor Schinkelkwartier waar te maken: transformatie van een perifere en monofunctionele stadsrand tot een intensief gebruikt, innovatief, divers en duurzaam Amsterdams stadsgebied. Een stadswijk die bij uitstek kan voldoen aan de vraag naar wonen en werken in een aantrekkelijke gemengde omgeving. Om de kansen binnen Schinkelkwartier te kunnen benutten en de uitdagingen aan te pakken is een samenhangend toekomstperspectief met haalbaarheidsonderzoek voor dit gebied gewenst. Dit heeft geleid tot de projectnota.
Projectnota
De projectnota Schinkelkwartier is op 14 december 2021 door het college van B&W vastgesteld en is het resultaat van de haalbaarheidsfase. In de projectnota is als ambitie geformuleerd: het transformeren van een geïsoleerd werkgebied tot een inclusieve, levendige en groene stadswijk die goed verbonden is met de omgeving. Met ruimte voor 11.000 woningen, 1.020.000 m2 werkruimte (ten opzichte van circa 700.000 m2 in de huidige situatie) en 450.000 m2 maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Schinkelkwartier als geheel heeft een goede hoofdstructuur nodig om de ambities in dit gebied waar te kunnen maken. Daarom is in de projectnota een stedenbouwkundig kader opgenomen, waarmee richting gegeven kan worden aan de definitieve uitwerking van stedenbouwkundige plannen.
Gelijktijdig met de projectnota is een Omgevingseffectrapport (OER) opgesteld (Gemeente Amsterdam en Antea Group, Omgevingseffectrapport (OER) Schinkelkwartier). De uitkomsten van het concept OER, waarin de effecten en alternatieven zijn beoordeeld, zijn richtinggevend geweest voor de hoofdkeuzes in de projectnota. Na vaststelling van de projectnota zijn in het OER de effecten van die vastgestelde projectnota beoordeeld.
De projectnota bevat de volgende zes ambities voor Schinkelkwartier:
Om de bovengenoemde ambities binnen Schinkelkwartier waar te kunnen maken in het transformatieproces heeft de gemeente de volgende ontwikkelstrategie vastgesteld. Omdat de transformatie alleen mogelijk is als private partijen investeren regisseert de gemeente waar het moet en faciliteert waar het kan. De gemeente schept de juiste voorwaarden voor private initiatieven en biedt per deelgebied toegesneden ontwikkelruimte en zorgt voor een helder stedenbouwkundig raamwerk. Tot slot zal de gemeente ook zelf investeringsruimte moeten maken voor bepaalde maatregelen in de openbare ruimte per project of een deelgebied. Actieve grondverwerving kan nodig zijn om maatschappelijke voorzieningen te realiseren of openbare ruimte aan te kunnen leggen.
Het zal waarschijnlijk meer dan 25 jaar duren voordat de beoogde eindsituatie van Schinkelkwartier is bereikt. Er wordt ruimte geboden aan tijdelijke initiatieven, spontane ontwikkeling en ondernemerschap wordt aangemoedigd en gefaciliteerd. De gemeente stelt geen nieuw bestemmingsplan voor het gehele gebied vast om de volledige transformatie van Schinkelkwartier mogelijk de maken. De transformatie zal geleidelijk gaan en op deze manier kan altijd maatwerk worden geboden per plan of project dat definitief tot ontwikkeling komt. Er zullen dus diverse planologische besluiten binnen Schinkelkwartier worden genomen, waaronder voorliggend plan voor Overschiestraat 182 en 188.
In paragraaf 3.1 en 3.2 wordt nader uiteengezet welk programma is bepaald voor Schinkelkwartier en op welke wijze de ontwikkeling Overschiestraat 182 en 188 passend is binnen de projectnota Schinkelkwartier.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of de beoogde ontwikkeling m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Een m.e.r.-beoordeling is een beoordeling of bij een ontwikkeling belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
De transformatie van Schinkelkwartier met het beoogde programma is een m.e.r.-beoordelingsplichtige ontwikkeling. De ontwikkeling valt onder de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) van de bijlage bij het Besluit m.e.r. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare.
Omdat belangrijke nadelige milieugevolgen voor de gehele ontwikkeling binnen Schinkelkwartier niet op voorhand kunnen worden uitgesloten is voor Schinkelkwartier een Milieueffectrapport (MER) opgesteld en wordt een m.e.r. procedure doorlopen. In de geest van de aanstaande Omgevingswet is voor Schinkelkwartier het MER opgesteld als Omgevingseffectrapport (OER). Het OER Schinkelkwartier heeft een brede reikwijdte waarin alle aspecten van de fysieke leefomgeving zijn betrokken. Het OER met bijbehorende bijlagen is opgenomen als bijlagen 2 t/m 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het doel van een m.e.r.-procedure is om in de besluitvorming over ruimtelijke ontwikkelingen het milieubelang volwaardig mee te nemen. De m.e.r.-procedure, waarmee het OER Schinkelkwartier uiteindelijk bestuurlijk wordt aanvaard, is gekoppeld aan een bestemmingsplan voor een concrete ontwikkeling in Schinkelkwartier. Het voorliggende plan, het bestemmingsplan voor Overschiestraat 182 en 188, is het eerste ruimtelijk besluit dat voorziet in de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. De m.e.r.-procedure voor Schinkelkwartier is dan ook aan dit bestemmingsplan gekoppeld.
In voorliggend bestemmingsplan is waar mogelijk gebruik gemaakt van de (globale) onderzoeken uit het OER en zijn de uitkomsten van het OER geborgd. Het bestemmingsplan is aan de omgevingsaspecten en spelregels uit het OER getoetst. Deze toetsing is opgenomen in hoofdstuk 5 en is als bijlage 7 bij deze toelichting toegevoegd.
De Crisis- en herstelwet (Chw) beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen ter bestrijding van de laatste economische crisis.
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan is aan te merken als een project als bedoeld in artikel 3.1 van bijlage 1 van de Chw. Schinkelkwartier is als onderdeel van Koers 2025 in de '17e tranche Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet' aangewezen als duurzaam innovatief experiment. Dit maakt het mogelijk om, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024, met nieuw juridisch instrumentarium te kunnen werken. Zo kan worden geëxperimenteerd met bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte. Daardoor kan een plantermijn van 20 jaar worden gehanteerd, is globaal onderzoek mogelijk en kunnen flexibele kaders (spelregels uit het MER) worden opgesteld die passen bij gefaseerde ontwikkeling.
De projecten in het kader van Koers 2025 zijn opgenomen in artikel 7c, lid 17 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De bepalingen van artikel 7c zijn hierdoor op het bestemmingsplan 'Overschiestraat 182 en 188' van toepassing, waardoor een bestemmingsplan met een verbrede reikwijdte kan worden opgesteld. Hierdoor wordt het onder meer mogelijk om:
Het bevoegd gezag mag deze experimenteerruimte benutten maar is daartoe niet gehouden.
Tot slot brengt dit alles met zich mee dat bij een eventueel beroep alle beroepsgronden in het beroepschrift moeten worden opgenomen en deze na afloop van de beroepstermijn niet meer kunnen worden aangevuld. Verder verloopt de behandeling van het beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State versneld.
Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling. De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden bij de bestemmingsplanregeling (relevant beleid en resultaten van uitgevoerde onderzoeken).
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 8 hoofdstukken. Volgend op deze inleiding zijn dat:
Het plangebied ligt ten noorden van de A4 en ten westen van de A10. Ten noorden van het plangebied ligt de Henk Sneevlietweg (s107). Ten oosten van het plangebied bevindt zich een metrospoor en treinspoor. Het dichtstbijzijnde metrostation is de Henk Sneevlietweg, op circa 5 minuten lopen. Kadastraal betreft het perceel 4996.
Figuur 3: Plangebied Overschiestraat 182 en 188
Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied Overschiestraat ligt binnen Schinkelkwartier, dat tot het midden van de twintigste eeuw bestond uit de Riekerpolder, de Sloterbinnenpolder en de Middelveldse gecombineerde polders. Deze polders werden doorsneden door de Sloterweg, de historische route van Amsterdam naar Leiden tussen het dorp Sloten en de Overtoomsesluis.
Als onderdeel van de uitvoering van het Algemeen Uitbreidingsplan (1935) werden in de naoorlogse jaren het dijklichaam van het ringspoor en een bedrijventerrein langs de Schinkel aangelegd. In de jaren zestig werd begonnen met de aanleg van de tuinstad Westlandgracht en de ringweg A10. Ook verdween de oude Sloterweg om plaats te maken voor de fabrieken en kantoren. Met de aanleg van de infrastructuur en het ophogen van de tussenliggende gebieden zijn de oorspronkelijke polderverkaveling en de historische bebouwing grotendeels verloren gegaan. De Henk Sneevlietweg werd als vervangende route voor de auto aangelegd, om niet veel later zelf deels overbodig te worden door de verlenging van de A4 tot knooppunt Nieuwe Meer.
De tussenliggende poldergebieden werden opgehoogd en deels ingericht als bedrijventerrein en deels als sportterrein, terwijl zich langs de Johan Huizingalaan diverse medische instellingen vestigden. In jaren negentig werd ook de Riekerpolder bij de A4 ontwikkeld tot kantoorgebied. Schinkelkwartier kreeg een metro-ontsluiting toen bij aanleg van de ringlijn een station tussen de Henk Sneevlietweg en de Vlaardingenlaan werd gerealiseerd. De kantoren aan de Overschiestraat (182), zijn ook in de jaren negentig gebouwd.
Het plangebied ligt in het deelgebied Sloterstrip en grenst aan het deelgebied Riekerpark, in het stadsdeel Nieuw West. Ten noorden van het plangebied ligt de Henk Sneevlietweg, dit is de hoofdontsluiting van het autoverkeer in Schinkelkwartier naar de A10. Ten oosten van het plangebied ligt de A10 en ten zuiden de A4.
Direct ten westen en ten zuiden van het plangebied zijn watergangen en een groenstrook aanwezig, die deel uitmaken van de hoofdgroenstructuur respectievelijk ecologische structuur.
Figuur 4: Aanzicht kantoorgebouwen Overschiestraat 182 en 188
Het plangebied Overschiestraat ligt binnen Schinkelkwartier. Van oudsher is Schinkelkwartier een vestigingslocatie voor ruimte-extensieve functies zoals bedrijven, kantoren, zorginstellingen en uiteenlopende perifere functies, zoals sportvelden, tijdelijk wooncomplex voor statushouders en studenten, distributiecentra, opslag en stalling, datacenters, hulpwarmtecentrale en stadsdeelwerf. Het plangebied heeft een kantoorfunctie, zie ook figuur 5.
Figuur 5: Huidige niet-woonfuncties in het Schinkelkwartier, plangebied Overschiestraat (rode kader)
In de projectnota Schinkelkwartier (vastgesteld op 14 december 2021) is de haalbaarheid van de gebiedsontwikkeling Schinkelkwartier beoordeeld en zijn keuzes gemaakt over de benodigde maatregelen, de ruimtelijke inpassing en het programma op hoofdlijnen. De ambitie van de gemeente voor Schinkelkwartier is het transformeren van een geïsoleerd werkgebied tot een inclusieve, levendige en groene stadswijk die goed verbonden is met de omgeving. Met ruimte voor 11.000 woningen, 1.020.000 m2 werkruimte (ten opzichte van circa 700.000 m2 in de huidige situatie) en 450.000 m2 maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Een gebied waar straks 22.000 mensen wonen en 45.500 mensen werken.
Om deze ambitie te vertalen in een stedenbouwkundig kader en een ontwikkelstrategie zijn (mede in het kader van het OER) diverse adviezen ingewonnen, onderzoeken uitgevoerd en alternatieven beoordeeld en afgewogen. Op basis hiervan zijn in de projectnota de volgende richtinggevende keuzes gemaakt:
Schinkelkwartier transformeert naar een inclusieve, levendige en groene stadswijk met circa 2.470.000 m² bvo woningen, kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het programma op hoofdlijnen is als volgt:
De planning van de transformatie van Schinkelkwartier wordt voornamelijk bepaald door private partijen. Een getailleerde planning kan dan ook niet worden vastgesteld. Wel wordt al ingezet op investeren in infrastructuur en openbare ruimte waar dit de ontwikkeling van Schinkelkwartier het meeste stimuleert. Verplaatsing van kabels en leidingen en inrichten van openbare ruimte zal gekoppeld aan projecten plaatsvinden. Het realiseren van voorzieningen gaat zoveel mogelijk gelijk op met het realiseren van woningen.
Tot 2030 worden al wel aan de volgende infrastructurele ingrepen en geluidmaatregelen in Schinkelkwartier gewerkt:
De projectnota verdeelt Schinkelkwartier in verschillende deelgebieden (zie ook figuur 1). Per deelgebied zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten beschreven. De ontwikkeling aan de Overschiestraat 182 en 188 is gelegen binnen deelgebied Sloterstrip, maar sluit ook aan bij deelgebied Riekerpark. In de volgende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.
Het plangebied Overschiestraat 182 en 188 ligt in weliswaar in het deelgebied Sloterstrip aan de Henk Sneevlietweg, maar vanuit ruimtelijk oogpunt is het meer onderdeel van deelgebied Riekerpark. In deze paragraaf wordt daarom ook het deelgebied Riekerpark verder beschreven.
Onderstaande afbeelding geeft de raamwerkkaart weer en de bredere context van de herontwikkeling van het plangebied (bron: bouwenvelop Overschiestraat 182 en 188, 23 december 2021).
Figuur 6: Plangebied op de grens van Sloterstrip en Riekerpark
Het deelgebied Riekerpark werd in de jaren zestig in gebruik genomen als sportpark, maar deze functie is de afgelopen jaren afgebouwd. Momenteel biedt het park ruimte aan twee bijzondere tijdelijke voorzieningen: het Startblok, een complex met 500 woningen voor een mix van studenten en statushouders, en de Kaskantine, een zelfvoorzienend café-restaurant dat in de zomer zijn deuren opent.
Aan de Overschiestraat, in het noorden van de buurt, staan enkele kantoor- en bedrijfsgebouwen uit de jaren tachtig en negentig. Deelgebied Riekerpark wordt een woonbuurt waarin de nadruk ligt op gezinnen, veel groen en een breed scala aan voorzieningen. In de buurt komen ook kleinschalige bedrijfsruimten en woonwerkgebouwen voor kenniswerkers en creatieve ondernemers.
Om wonen in Riekerpark mogelijk te maken zijn langs de randen geluidwerende maatregelen nodig (zie hoofdstuk 5). Gedacht wordt aan een parkwal aan de zuidzijde langs de A4, een aaneengesloten en relatief hoge eerstelijnsbebouwing aan de oostkant, geluidschermen langs de A10 en aan de westkant aaneengesloten eerstelijnsbebouwing en geluidschermen langs het metrospoor.
De bereikbaarheid per openbaar vervoer is door de ligging naast het nieuwe metrostation Riekerpark erg goed. Dit station krijgt een uitgang aan de (door te trekken) Nieuwe Sloterweg.
Voor het langzaam verkeer, komen er aantrekkelijke routes die aansluiten op het netwerk in de omgeving, zodat iedereen snel en veilig zijn bestemming kan bereiken. De autobereikbaarheid is goed, maar binnen het overgrote deel van de buurt heeft langzaam verkeer de prioriteit en geldt een 30 kilometerregime.
Bepalend voor de structuur van Riekerpark is een centraal buurtpark, een groene ruimte met veel water en diverse faciliteiten voor informeel sport en spel. Het waterpeil wordt hier verlaagd, bij voorkeur naar een peil dat aansluit op het omliggende polderpeil. Het park krijgt daardoor een lage ligging om maximaal contact tussen land en water mogelijk te maken.
De Sloterstrip is een langgerekt deelgebied tussen de Henk Sneevlietweg en de Vlaardingenlaan/Aletta Jacobslaan, beginnend bij het Aalsmeerplein en eindigend bij de Johan Huizingalaan.
Beeldbepalend is vooral de Henk Sneevlietweg, ooit onderdeel van de autosnelweg naar Den Haag, waar de auto dominant is. De verandering van Sloterstrip heeft veel te maken met de aanpassingen aan de Henk Sneevlietweg. Dit is nu vooral een straat voor autoverkeer. In de toekomst wordt het een stadstraat met meer ruimte voor fietsers en voetgangers. Met een brede stoep, woningen, kantoren en winkels en voorzieningen op de begane grond. Deze functies richten zich dan meer naar de Henk Sneevlietweg toe. Een goed voorbeeld van de Henk Sneevlietweg van de toekomst is de Wibautstraat. Er blijft ruimte voor stadsverzorgende voorzieningen in het gebied. Ook wordt metrostation Henk Sneevlietweg aangepakt. Het station krijgt in de toekomst een nieuwe ingang aan de Henk Sneevlietweg. Zo zijn de andere deelgebieden beter verbonden met de metro.
De huidige bebouwing van de Sloterstrip kent nog de losse opzet van de naoorlogse wijken en de functies verraden nog de perifere ligging. Een bebouwing met twee gezichten, zowel aan de Aletta Jacobslaan als aan de Henk Sneevlietweg. Die dubbele oriëntatie blijft ook in de toekomst bestaan, de stoepen en entrees blijven aan de hoofdstraten, maar daartussen komen dwarsverbindingen die het binnengebied ontsluiten, waar onder meer het parkeren plaatsvindt, ondergronds of onder een dek. De bebouwing is gemiddeld 5 lagen hoog met een dubbelhoge plint aan de hoofdstraten en maximaal 2 extra verdiepingen die terug liggen. Om eenvormigheid te voorkomen zijn de panden maximaal tweemaal zo breed als ze hoog zijn. Daarbij vraagt de hellingbaan naar de A10 om slimme oplossingen om het hoogteverschil te overbruggen.
De gemeente Amsterdam heeft als doel Schinkelkwartier te transformeren naar een goed bereikbaar stedelijk woon-werkgebied. Onderdeel van dit voornemen is voorliggend plan om de huidige kantoren aan de Overschiestraat 182 en 188 te slopen en een nieuwbouw appartementencomplex met voorzieningen te realiseren.
De gemeente heeft voor het plangebied Overschiestraat 182 en 188 een bouwenvelop opgesteld met daarin randvoorwaarden en ruimtelijke kaders van zowel programmatische, ruimtelijke als milieukundige aard die vertaald zijn in voorliggend bestemmingsplan. Deze randvoorwaarden sluiten aan bij de projectnota Schinkelkwartier. Het totale programma heeft een omvang van maximaal 30.500 m2 bvo, waarvan maximaal 96 procent bestaat uit woningen en 4-10 procent uit voorzieningen. Dit betekent:
Het programma voor de woningbouw is gebaseerd op gemeentelijk beleid en de bouwenvelop en kent een verdeling van:
Het gemiddelde gebruiksoppervlak van woonruimten bedraagt minimaal 49 m2 GO.
Met de sloop van het bestaande kantoorgebouw ontstaat er ruimte om circa 7.600 m2 te herontwikkelen. Voor deze herontwikkeling is door OZ Architecten een plan opgesteld bestaande uit een appartementengebouw met een (geluidluwe) binnenterrein en voorzieningen op de begane grond. Autoparkeren vindt plaats in verdiepte garages.
Figuur 7: Uitwerking VO, impressie [OZ Architecten]
De ontsluiting van het plangebied kan op verschillende manieren plaatsvinden. Hiermee kan worden geanticipeerd op een gefaseerde uitwerking van de toekomstige ontsluitingssituatie. Het verkeer wordt in de basis via de bestaande wegenstructuur in oostelijke richting op de Overschiestraat afgewikkeld. Daarnaast wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd om het verkeer via het Riekerpark te laten verlopen. Deze nieuwe ontsluitingsweg, die ook nodig is voor de verkeersafwikkeling van beoogde (tijdelijke) woningbouw in Riekerpark, is inmiddels vergund. Daarmee kan het verkeer via het westen over deze nieuwe weg worden ontsloten. Indien op termijn het bouwblok op het noordelijk gelegen buurperceel wordt ontwikkeld, ontstaat tevens de mogelijkheid om het verkeer vanaf het plangebied in de toekomst tevens via de westzijde rechtstreeks op de Henk Sneevlietweg af te wikkelen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) is door de NOVI vervangen. De NOVI is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Het is de eerste integrale nationale beleidsvisie conform de Omgevingswet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de NOVI vastgesteld onder de Wet ruimtelijke ordening als structuurvisie. De inrichting van de NOVI sluit aan op de voorwaarden die op basis van de Omgevingswet aan de visie worden gesteld. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de Omgevingswet bedoeld. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda.
Visie
De NOVI bevat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige ontwikkeling van
de leefomgeving in Nederland. Nederland staat voor een groot aantal opgaven, op het
gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid
en woningbouw. De NOVI biedt daarbij een perspectief om deze grote opgaven aan te
pakken. Omgevingskwaliteit is daarbij het kernbegrip.
Uitvoeringsagenda
In de uitvoeringsagenda staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol
bij de uitvoering van de NOVI. In de uitvoeringsagenda is onder andere een overzicht
van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen
opgenomen. De uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
In de uitvoeringsagenda worden de opgaven centraal gesteld aan de hand van vier prioriteiten.
De uitvoeringsagenda beschrijft de volgende vier prioriteiten:
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Om dit afwegingsproces tussen beschermen en ontwikkelen en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
1. Combineren boven enkelvoudig;
2. Kenmerken en identiteit;
3. Afwentelen voorkomen.
Conclusie
De transformatie van Schinkelkwartier en de herontwikkeling van het plangebied sluiten aan bij de doelstelling van het Rijk om sterke en gezonde steden en regio's te ontwikkelen. In het plangebied kunnen 380 tot 430 appartementen worden gerealiseerd, waarvan 40% sociale huur. Dit sluit aan bij de doelstelling van het Rijk om voldoende betaalbare woningen te realiseren.
De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geborgd. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.
De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal het Barro worden vervangen voor het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Conclusie
Voorliggend plan betreft een herontwikkeling in het stedelijk gebied van Amsterdam naar een woon-werkgebied. Het plan raakt niet aan nationale belangen waarvoor in het Barro (beschermende) regels zijn opgenomen.
In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.
Artikel 3.1.6 lid 2 Bro luidt als volgt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
Het doel dat hiermee wordt beoogd, is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en een goede ruimtelijke ordening bewerkstelligen, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. De behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom worden afgewogen en gemotiveerd. In dit kader is de Ladder van duurzame verstedelijking doorlopen (Antea Group, Onderbouwing Ladder voor duurzame verstedelijking Overschiestraat 182 en 188 Amsterdam). Deze onderbouwing is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting.
Hieronder worden de belangrijkste bevindingen weergegeven:
Conclusie
De herontwikkeling van de Overschiestraat 182 en 188 in Amsterdam voldoet aan de principes van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is gebaseerd op paragraaf 8.2.1 van de Wet luchtvaart (Wl). Met het LIB wordt met kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van het gebruik van gronden en de (hoogte van) bebouwing, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven.
De genoemde beperkingen betreffen:
Schiphol bevindt zich op enkele kilometers ten zuidwesten van het plangebied. Voor dit bestemmingsplan is daarom een Plan-/Objectanalyse i.v.m. Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) uitgevoerd. Deze is opgenomen als bijlage 9 bij deze toelichting.
Op grond van het LIB Schiphol geldt een beperkingengebied in de omgeving van Schiphol. Gemeenten met gronden die (deels) gelegen zijn binnen het beperkingengebied rondom Schiphol moeten rekening houden met beperkingen die worden gesteld aan het ruimtegebruik uit het LIB. De regels moeten door gemeenten in acht worden genomen bij de totstandkoming van bestemmingsplannen en bij het beoordelen van aanvragen om een omgevingsvergunning. Het plangebied ligt binnen het planologisch afwegingsgebied LIB-5 zone, waarbinnen bij toevoeging van woningbouw een afwegingsplicht geldt ten aanzien van geluid en externe veiligheid.
Figuur 8: Plangebied binnen LIB- 5 zone
Conclusie
Ten behoeve van het plan is onderzoek gedaan naar de beperkingen die het LIB stelt. Voor de motivering en resultaten wordt verwezen naar verschillende paragrafen elders in dit bestemmingsplan.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
Daarnaast wordt met de Omgevingsvisie NH2050 een richting uitgezet en wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe 'lokaal wat kan, regionaal wat moet'. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Conclusie
Het initiatief sluit aan bij de ambities uit de Omgevingsvisie NH2050, vooral ten aanzien van het versterken van het bestaand verstedelijkt gebied en het aansluiten bij de kwalitatieve behoeftes en trends.
In de Provinciale Omgevingsverordening NH2020 (POV) zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. De POV geldt vanaf 17 november 2020.
De POV stelt nadere eisen en/of regels aan de beoogde ontwikkeling ten aanzien van LIB-5 zone Schiphol, het peilbesluit en de regionale verdringingsreeks van Amstel Gooi en Vechtstreek.
In hoofdstuk 6 van de POV staan de instructieregels van de provincie. Aan deze regels dient een bestemmingsplan te voldoen. Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende instructieregels van toepassing:
Voor de afwegingen op deze aspecten wordt verwezen naar de paragrafen 5.2.2, 5.2.3 en 5.4.1 van deze toelichting.
Conclusie
Met de provincie Noord-Holland heeft de gemeente Amsterdam een Woonakkoord 2021-2025 afgesloten. Hiermee wordt voldaan aan artikel 6.3. In paragraaf 5.2.2 en 5.2.3 wordt een nadere toelichting gegeven op de wijze waarop dit plan bijdraagt aan de klimaatadaptatie en in paragraaf 5.4.1 op het 'wonen binnen de LIB-5 zone Schiphol' en Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoet aan de Provinciale Omgevingsverordening.
De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en gemeenteraden van de aangesloten provincies en gemeenten.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.
De Metropoolregio Amsterdam heeft de gezamenlijke ambitie om te streven naar een Metropoolregio Amsterdam als een internationale economische topregio met hoge leefkwaliteit in drie thema's verdeeld:
Conclusie
De transformatie van het plangebied naar een gemengd woon- en werkgebied past binnen het thema 'een regio voor iedereen, naar menselijke maat' en sluit dan ook aan bij de doelstellingen van de Metropoolregio Amsterdam.
De Omgevingsvisie Amsterdam 2050: een menselijke metropool is op 8 juli 2021 door de raad vastgesteld. De Omgevingsvisie vervangt daarmee de Structuurvisie Amsterdam 2040, met uitzondering van de onderwerpen hoofdgroenstructuur en hoogbouw.
In de Omgevingsvisie staan de opgaven waar Amsterdam voor staat. De visie beschrijft de gewenste ontwikkeling op basis van vijf strategische keuzes: meerkernige ontwikkeling, groeien binnen grenzen, duurzaam en gezond bewegen, rigoureus vergroenen en samen stadmaken. De visie bevat ook een ruimtelijk-programmatisch kader en een beleidsagenda waarin al het bestaand beleid voor de fysieke leefomgeving is samengevat. Verder wordt aangegeven welke nieuwe richtingen nodig zijn.
Figuur 9: Uitsnede Omgevingsvisie Amsterdam 2050
Een van de hoofddoelen van de Omgevingsvisie is een stad en regio te worden met meer stedelijke kernen. Deze ingreep in de structuur van de stad is mogelijk door gebieden te transformeren naar bruisende stadsbuurten. Schinkelkwartier wordt in de Omgevingsvisie benoemd als een van die grote ontwikkelingsgebieden.
Het binnen Schinkelkwartier gelegen plangebied is aangeduid als hoogstedelijke buurt: ontwikkeling van woonbuurten met een hoogstedelijke dichtheid en meer ruimte voor niet-wonen. Groen krijgt een plek in de straten, buurtparkjes en grote stadsparken. Maatschappelijke voorzieningen, ruimte voor nutsvoorzieningen, groen en sport zijn naast ruimte voor wonen en werken onderdeel van de opgave voor de ontwikkeling.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van woningen binnen de bestaande stad mogelijk in combinatie met passende werkfuncties en bijbehorende voorzieningen. Het ruimtegebruik wordt hierdoor geïntensiveerd. Er wordt ingezet op beperkt autogebruik. Daarnaast zal door de groene binnentuin de hoeveelheid groen in het gebied toenemen.
De ontwikkeling Overschiestraat 182 en 188 past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van de Omgevingsvisie.
Koers 2025 - Ruimte voor de Stad is op 24 mei 2016 vastgesteld door het college van B&W. In Koers 2025 is de ambitie neergelegd om tot 2025 binnen de stadsgrenzen de bouw van 50.000 woningen mogelijk te maken door nieuwbouw en voor een deel ook door transformatie van onder meer bedrijventerreinen. Om in de verwachte groei van Amsterdam te kunnen voorzien en de druk op de woningmarkt te verlichten is in Koers 2025 een integrale en stadsbrede inventarisatie gemaakt van concrete en mogelijke woningbouwlocaties.
Figuur 10: Uitsnede kaart Koers 2025
Conclusie
De ontwikkeling van het plangebied valt binnen de mogelijke woningbouwlocaties, de locatie waarin dit project valt ligt binnen de zone (oranje) dat is aangewezen als versnellingslocatie. De planontwikkeling Overschiestraat past binnen de ambities van Koers 2025.
In 2016 heeft de provincie Noord-Holland de gemeenten in de (toenmalige) Stadsregio Amsterdam gevraagd om, in navolging van de provinciale Woonvisie 2010, een Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) op te stellen voor de periode 2016 tot 2020. Het RAP bevat de thema's woningbouwproductie, betaalbare voorraad en woonruimteverdeling. Dit zijn de thema's waarop de gemeenten op het gebied van de woningmarkt willen blijven samenwerken.
Aanvullend op het RAP hebben de drie deelregio's Amstelland-Meerlanden, Zaanstreek-Waterland en Amsterdam in de Oplegger Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (juli 2017) een aanvulling gegeven op het regionale bouwprogramma. In de oplegger is onder meer in beeld gebracht wat de actuele woningbehoefte is, hoeveel plancapaciteit er op binnenstedelijke locaties is en hoeveel potentiële buitenstedelijke woningbouwplannen er zijn tot 2025.
Uit de kwantitatieve en kwalitatieve match tussen vraag en aanbod blijkt dat er regionaal een tekort aan harde plancapaciteit is van ruim 17.000 woningen, in vrijwel alle marktsegmenten. Daarmee is voor binnenstedelijke plannen de actuele regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aangetoond. Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling van buitenstedelijke plannen van belang is om te voorzien in de actuele woningbehoefte en dat niet alle woningbehoefte binnenstedelijk kan worden opgevangen.
Conclusie
De woningbouw binnen het plangebied komt tegemoet aan de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte, zoals omschreven in het RAP. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan voldoet aan het RAP.
Op 19 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld.
De Woonagenda 2025 heeft als uitgangspunt voor de langer termijn: voldoende, betaalbare en goede woningen in 2025. Hiertoe zijn 25 acties geformuleerd. Met de woonagenda wordt in kaart gebracht waar de huidige woningmarkt tekortschiet, wat er nu reeds aan gedaan wordt en welke aanvullende acties nodig zijn. Kern van het nieuwe Amsterdamse woonbeleid is dat het college wil blijven investeren in een stad waar voldoende woningen zijn voor alle Amsterdammers, de woningen duurzaam en van goede kwaliteit zijn en betaalbaar voor de Amsterdammers die erin wonen of gaan wonen.
In de Woonagenda 2025 staat de prognose dat er in 2025 een tekort zal zijn aan sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen. Ter voorkoming van dat tekort heeft de gemeente een stedelijk uitgangspunt voor de programmering van nieuwbouw geformuleerd: 40 procent sociale huurwoningen, 40 procent middeldure woningen (huur en koop) en 20 procent dure woningen (huur en koop).
Daarnaast draagt de ontwikkeling van nieuwbouw bij aan de 'ongedeelde stad', een stad met zo min mogelijk ruimtelijke en sociale segregatie. Het woningbouwprogramma van het projectgebied Overschiestraat 182 en 188 is gebaseerd op het gemeentelijk beleid, tevens vastgelegd in de bouwenvelop en kent een verdeling van:
Conclusie
Het woningbouwprogramma binnen de ontwikkeling Overschiestraat 182 en 188 sluit aan bij de Woonagenda 2025 en is als zodanig vastgelegd in het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met dit beleid.
Het gemeentebestuur heeft 7.500 woningen per jaar als doelstelling geformuleerd, in de verdeling 40 procent sociale huur, 40 procent middelduur en 20 procent duur. Er moeten nieuwe woningen komen in verschillende groottes en in verschillende prijsklassen, zodat meer mensen in de stad naar een passende woning verhuizen. Daarnaast is de wens om het bouwen van woningen te vereenvoudigen.
Het Woningbouwplan 2022-2028 bevat daartoe de volgende doelstelling en aanpak:
Een groot deel van de geplande woningen kan worden gerealiseerd binnen de bestaande plannen. Er zijn tot en met 2025 voldoende bouwplannen, daarna zijn nieuwe bouwlocaties nodig.
Conclusie
Het woningbouwprogramma in het plangebied Overschiestraat 182 en 188 sluit aan bij het Woningbouwplan 2022-2028. Het bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met dit beleid.
In Amsterdam zijn relatief weinig middeldure huurwoningen (met een maandhuur van € 710 tot € 971). De vraag naar middeldure huurwoningen is de afgelopen jaren enorm toegenomen. De oorzaken hiervan zijn divers: huishoudens met een middeninkomen kunnen niet meer terecht in de sociale voorraad, de flexibilisering van de arbeidsmarkt betekent dat minder huishoudens een woning kunnen kopen en de grote prijsstijgingen in de koopsector hebben tot gevolg dat meer huishoudens zijn aangewezen op een middeldure huurwoning. De verwachting is bovendien dat de vraag naar deze huurwoningen de komende jaren verder zal toenemen. Er is daarom een inhaalslag nodig. De komende jaren moeten meer middeldure huurwoningen in aanbouw worden genomen. In het Actieplan meer middeldure huur is dit voornemen uitgewerkt. Het is geen nieuw beleid maar het zet in op het versterken van het huidige beleid.
Door voorwaarden te stellen wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe woningen langdurig in het middeldure segment blijven, niet na de eerste mutatie verdwijnen naar het dure segment en worden toegewezen aan een omschreven doelgroep. Het vastleggen van deze voorwaarden wordt geregeld in het tenderdocument, het erfpachtcontract en de huisvestingsverordening. Marktpartijen kunnen inschrijven onder de nieuwe voorwaarden voor middeldure huur:
Conclusie
40 procent van de te realiseren woningen binnen de ontwikkeling aan de Overschiestraat 182 en 188 worden woningen in het middensegment. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstellingen van het Actieplan middeldure huur.
In 2009 is door de gemeente beleid voor short stay opgesteld (Beleidsnotitie Short stay). Short stay is het tijdelijk wonen in een zelfstandige woning voor een periode van tenminste vijf nachten en maximaal zes maanden. Doel van dit beleid is om aan de behoefte van werknemers van internationale bedrijven aan tijdelijke woonruimte tegemoet te komen. Dit beleid is na twee jaar geëvalueerd, wat in juli 2012 geleid heeft tot een geactualiseerd beleid voor short stay. De afweging of het realiseren van nieuwe short stay wenselijk is, vindt plaats in het kader van de benodigde vergunning voor woningonttrekking (Huisvestingsverordening). Stadsdelen kunnen in het kader van het ruimtelijk beleid afwegen dat nieuwbouw ten behoeve van short stay niet of niet geheel past binnen het gewenste ruimtelijk kader.
In 2014 is het short stay-beleid opnieuw geactualiseerd, op grond van een in 2013 uitgevoerde evaluatie van het beleid. Uit de inventarisatie is gebleken dat het aantal short stay-appartementen op 1 januari 2014 ongeveer 800 bedroeg, waarmee het streefgetal uit 2009 is bereikt. Naar aanleiding daarvan is de nieuwe beleidsnotitie vastgesteld, waarin is bepaald dat er 'pas op de plaats' wordt gemaakt en er geen nieuwe vergunningen voor short stay meer zullen worden verleend.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen short stay mogelijk en is daarmee in overeenstemming met dit gemeentelijk beleid.
Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) richt zich op het reduceren van de structurele leegstand van werklocaties in de MRA. Binnen het platform werken gemeenten, provincies en ondernemers samen. Er vindt in dat kader regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Sinds de start tien jaar geleden is 75 procent van de bouwplannen voor nieuwe kantoren geschrapt of gefaseerd. Daarnaast is door sloop en herontwikkeling 1,5 miljoen m2 aan bestaande kantoorruimte verdwenen. Voor bedrijventerreinen is 30 procent van de planvoorraad geschrapt en krijgt de kwaliteitsverbetering steeds meer vorm.
In het kader van Plabeka is een uitvoeringsstrategie vastgesteld die periodiek wordt bijgesteld. Op 23 juni 2017 heeft het Plabeka ingestemd met de derde uitvoeringsstrategie Plabeka, waarin de nieuwe afspraken over de afstemming bedrijfsterreinen en kantoren in de metropoolregio Amsterdam zijn vastgelegd voor de periode 2017 tot 2030. Deze nieuwe afspraken kenmerken zich door een grote mate van flexibiliteit binnen de afgesproken kaders. Deze flexibiliteit is nodig om goed te kunnen blijven inspelen op de economische dynamiek, terwijl de regionale kaders en regionale afstemming moeten zorgen voor een gezonde markt voor kantoren en bedrijventerreinen.
Mede onder invloed van schaalverkleining in het bedrijfsleven, digitalisering en verduurzaming is sprake van een toenemende populariteit van meer gemengde multifunctionele gebieden. Het betreft centrumgebieden, gemengde woon-werklocaties en knooppuntlocaties en 'third places' als koffiegelegenheden en dergelijke. Deze toenemende vraag vertaalt zich in de uitvoeringsstrategie onder meer in een aanzienlijke transformatie-opgave voor zowel kantoren als bedrijventerreinen.
Conclusie
De transformatie van het plangebied Schinkelkwartier naar een gemengd woon- en werkgebied past binnen de doelstellingen van Plabeka.
De bevolkingsgroei in Amsterdam hangt samen met werkgelegenheidsgroei. Ruimte voor de Economie van Morgen is de economische uitwerking van de stedelijke groeistrategie Koers 2025 en biedt een inventarisatie van economische kansen die verder worden uitgewerkt in gebiedsontwikkeling, ruimtelijke projecten en bij gronduitgifte voor kantoor- en bedrijventerreinen. Bij deze inventarisatie wordt onderscheid gemaakt tussen woon-werkgebieden, kantoorgebieden en productiezones.
Figuur 11: Afbeelding kansenkaart Ruimte voor de economie van morgen
Ruimte voor de Economie van Morgen wijst het projectgebied aan als 'creatieve wijk'. Creatieve wijken zijn woon-werkwijken die door menging met kleine zelfstandige kantoorruimtes voorzien in de behoefte aan nieuw stedelijk werkmilieu. Het zijn wijken die in economisch opzicht aansluiten op het bestaande Amsterdamse centrummilieu binnen de ring A10.
Conclusie
Het bestemmingsplan sluit aan bij de in de Ruimte voor de Economie van Morgen aangewezen kansen binnen het plangebied.
Op 20 mei 2020 heeft de gemeenteraad de bedrijvenstrategie Amsterdam 2020-2030, Amsterdam duurzaam productief' vastgesteld. Veel traditionele bedrijventerreinen veranderen naar woon/werkgebieden, mede ook vanwege de woningbouwopgave. Met deze transformaties neemt het aanbod aan traditionele vestigingslocaties voor bedrijven af, terwijl de vraag naar bedrijfsruimte juist toeneemt, door onder andere nieuwe economie en toepassingen voor de circulaire economie en de energietransitie. Dit vormt de aanleiding voor de bedrijvenstrategie.
Met de transformatie van bedrijventerreinen zullen zonder aanvullende maatregelen diverse vormen van ambacht, maakindustrie en reparatie uit de stad verdwijnen. Doel van de strategie is om binnen de bredere ontwikkeling van stad voldoende ruimte te creëren en te behouden voor bedrijven. In de strategie zijn de volgende actiepunten geformuleerd:
Figuur 12: Afbeelding speerpunten- en actiekaart
Conclusie
Schinkelkwartier is een locatie die binnen de Bedrijvenstrategie Amsterdam aangewezen is als een transformatiegebied, van een bedrijventerrein naar een woon/werkgebied. Dit bestemmingsplan sluit aan bij de geformuleerde uitgangspunten van deze strategie.
Het horecabeleid van de gemeente is opgedeeld in verschillende stadsdelen. Het beleidsstuk voor Nieuw-West is vastgelegd in de Horeca en leisurevisie Nieuw-West 2013-2017. Momenteel is nieuw stedelijk horecabeleid in voorbereiding.
In het horecabeleid van stadsdeel Nieuw-West is opgenomen dat horecavoorzieningen een belangrijke functie hebben als ontmoetingsplek en kunnen daarmee een positieve bijdrage leveren aan het leefklimaat. Gezien het belang, vraagt het horeca-aanbod in Nieuw-West om een kwantitatieve en kwalitatieve impuls. In de omgeving van het plangebied is weinig horeca aanwezig. Uitbreiding is zeker gewenst en kan een belangrijke bijdrage leveren aan het doorbreken van het op dit moment monofunctionele karakter van het werkgebied.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in maximaal twee horecavestigingen en sluit daarmee aan op het horecabeleid van stadsdeel Nieuw-West.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient beoordeeld te worden of de beoogde ontwikkeling m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Een m.e.r.-beoordeling is een beoordeling of bij een ontwikkeling belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
De transformatie van Schinkelkwartier is een m.e.r.-beoordelingsplichtige ontwikkeling. De ontwikkeling valt onder de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare.
In een m.e.r.-procedure is gewoonlijk het milieueffectrapport (MER) het centrale instrument. Voor het Schinkelkwartier is in plaats van een MER een Omgevingseffectrapport (OER) opgesteld. Het OER (zie bijlage 2) heeft dezelfde functie en status als het MER, maar kent een bredere reikwijdte. In het OER worden namelijk de gevolgen voor de gehele fysieke leefomgeving onderzocht. Milieueffecten worden in het OER dan ook 'omgevingseffecten' genoemd. Door deze verbreding kan het instrument, in de geest van de Omgevingswet, beter bijdragen aan het evenwichtig toedelen van functies in Schinkelkwartier.
Om optimaal gebruik te maken van de uitkomsten fungeert het OER als inhoudelijke onderlegger van de projectnota Schinkelkwartier. In de projectnota is de haalbaarheid van de transformatie van Schinkelkwartier in beeld gebracht. Die uitkomsten van het OER zijn, samen met de overwegingen over fasering, financiën en maatschappelijk draagvlak, richtinggevend geweest voor het stedenbouwkundig kader en de ontwikkelstrategie in de projectnota Schinkelkwartier. Daarnaast zijn de in het OER geformuleerde maatregelen en spelregels kaderstellend voor ruimtelijke plannen in Schinkelkwartier en zorgen deze ervoor dat nadelige milieugevolgen worden beperkt of voorkomen.
De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan het eerste ruimtelijk besluit voor een stedelijk ontwikkelingsproject in Schinkelkwartier, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Dat is het voorliggende bestemmingsplan voor Overschiestraat 182 en 188. Het OER Schinkelkwartier is dan ook juridisch-planologisch aan dit bestemmingsplan gekoppeld. In voorliggend bestemmingsplan is waar mogelijk gebruik gemaakt van de (globale) onderzoeken uit het OER en zijn de uitkomsten van het OER geborgd. Het bestemmingsplan is aan de omgevingsaspecten en spelregels uit het OER getoetst.
Het OER heeft drie kerntaken die helpen om richting te geven aan de transformatie van Schinkelkwartier:
Hieronder volgt een beschrijving en overzicht van de opbouw van het OER waarmee deze drie kerntaken bereikt worden.
Figuur 13: Schematische weergave methodiek OER
Deel A – Algemeen
In dit eerste deel van het OER zijn de aanleiding en een beschrijving van het plangebied opgenomen. Verder zijn de beleidskaders, de ambities, de uitgangspunten, het programma en de gehanteerde methodiek beschreven. Dit vormt daarmee het fundament voor de overige delen van het OER.
Deel B – Leefomgevingsfoto en effectbeoordeling transformatie
In deel B is aan de hand van onderzoek de huidige situatie en referentiesituatie per thema in beeld gebracht. Het betreft de (hoofd)thema's duurzame inrichting, mobiliteit, gezonde en veilige leefomgeving en energie en circulariteit.
De waarden, belemmeringen en aandachtsgebieden van de huidige situatie zijn naast de beschrijving in het OER in een digitale leefomgevingsfoto verwerkt, die online voor iedereen toegankelijk is via: leefomgevingsfoto OER Schinkelkwartier. Op basis van de huidige en referentiesituatie zijn in een worst-case benadering (ofwel zonder stedenbouwkundig kader en zonder aanvullende maatregelen) de effecten van de transformatie van Schinkelkwartier beschouwd. Hierbij is door middel van een zevenpuntschaal (zeer positief tot zeer negatief) aangegeven in hoeverre sprake is van een verbetering of verslechtering ten opzichte van de referentiesituatie. Daarnaast is ook kwalitatief inzichtelijk gemaakt of de transformatie een positieve of negatieve impact heeft op de ambities.
Uit de beoordeling kunnen maatregelen en/of spelregels volgen die de effecten en impact op de ambities kunnen mitigeren of optimaliseren. Het effect van deze maatregelen en spelregels is niet betrokken bij de initiële effectbeoordeling maar is apart inzichtelijk gemaakt. Wanneer sprake is van een negatief tot zeer negatief effect op de referentiesituatie en/of een van de ambities of een licht negatief effect op meerdere ambities, welke niet gemitigeerd of geoptimaliseerd kunnen worden, wordt gekeken naar andere alternatieven. Er wordt overgegaan op een 'nadere keuze'.
Deel C – Nadere keuzes
Voor de omgevingsaspecten waarvoor een nadere keuze nodig is zijn in deel C verschillende alternatieven (keuzemogelijkheden) geformuleerd om de ambities te behalen en/of ongewenste effecten te voorkomen. De alternatieven zijn beoordeeld op basis van de impact op de ambities voor Schinkelkwartier, waarna een voorkeursalternatief is gekozen (dat richtinggevend is geweest voor de projectnota Schinkelkwartier). Voor het voorkeursalternatief zijn aanvullende maatregelen en spelregels opgesteld waarmee de kwaliteit in de verdere planontwikkeling wordt geborgd.
Deel D – Toetsing projectnota
In deel D is de vastgestelde projectnota Schinkelkwartier getoetst en vergeleken met de referentiesituatie (op basis van dezelfde beoordelingsmethodiek als beschreven in deel B). Daarnaast is op basis van het definitieve programma uit de projectnota en het meest recente verkeersmodel aanvullend onderzoek gedaan. Daarbij is uitgegaan van het vastgestelde programma, de opgenomen voorkeursalternatieven, aangepaste keuzes en de maatregelen en spelregels uit het spelregelkader. Op basis daarvan zijn de aangepaste scores inzichtelijk gemaakt en vergeleken met de initiële effectbeoordeling uit deel B.
Deel E – Flexibiliteit en monitoring
In deel E is ingegaan op de opgaven per deelgebied, gevolgen van programmatische wijzigingen en fasering van deelgebieden en maatregelen. Ook wordt nader beschreven welke tijdelijke effecten kunnen optreden gedurende de transformatie, zodat actief gestuurd kan worden om negatieve effecten tegen te gaan. Om de ontwikkelingen goed te kunnen volgen, effecten inzichtelijk te maken en waar nodig bij te kunnen sturen wordt een monitoringsplan voor Schinkelkwartier opgesteld. In deel E worden de aanleiding, onderwerpen en systematiek van monitoring en leemten in kennis beschreven.
Zoals in de methodiek beschreven zijn de potentiële omgevingseffecten van de ontwikkeling getoetst aan de beoordelingscriteria die in het OER Schinkelkwartier zijn gehanteerd. Dit is verwerkt in de notitie Doorwerking uitkomsten OER in bestemmingsplan, die als bijlage 7 bij deze toelichting is opgenomen. Hierin zijn de omgevingsaspecten en beoordelingscriteria uit het OER overgenomen en vervolgens toegelicht of het betreffende omgevingsaspect van toepassing is op het voorliggend ruimtelijk besluit en zo ja, in hoeverre de ontwikkeling tot potentiële omgevingseffecten leidt. Voor die omgevingsaspecten waarbij sprake is van mogelijke nadelige omgevingseffecten is in deze toelichting gemotiveerd op welke wijze de nadelige effecten worden gemitigeerd of voorkomen.
Op basis van de effectbeoordeling is geconcludeerd dat potentiële omgevingseffecten optreden ten aanzien van geluid, omgevingsveiligheid, ultrafijnstof, hittestress, bezonning, windhinder en grondwater, maar dat met inachtneming van maatregelen deze effecten worden voorkomen of zodanig worden beperkt dat sprake is van een aanvaardbaar woon-, leef- en verblijfsklimaat. De betreffende maatregelen zijn geborgd in de regels en/of verbeelding en verwerkt in de toelichting.
De spelregels in het spelregelkader OER Schinkelkwartier zijn kaderstellend voor ruimtelijke plannen in Schinkelkwartier. Het spelregelkader bevat algemene en locatiespecifieke spelregels. De algemene spelregels gelden in heel Schinkelkwartier, voor zover het omgevingsaspect op het bouwplan van toepassing is. De locatiespecifieke spelregels zijn gekoppeld aan een leefomgevingsfoto, waaruit blijkt welke spelregels voor voorliggend bouwplan van toepassing zijn. In de notitie Doorwerking uitkomsten OER is onderbouwd in hoeverre de spelregels van toepassing zijn en zo ja, op welke wijze deze spelregels zijn toegepast en geborgd in het plan (in regels en/of verbeelding en/of toelichting of nadere planuitwerking).
De conclusie is dat met voorliggend plan aan het spelregelkader van het OER wordt voldaan.
Het bestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 is het eerste ruimtelijk besluit dat voorziet in de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit Schinkelkwartier. De m.e.r.-procedure voor Schinkelkwartier is dan ook juridisch-planologisch aan dit ruimtelijk besluit gekoppeld.
In de notitie Doorwerking uitkomsten OER is onderbouwd op welke wijze de uitkomsten van het OER Schinkelkwartier doorwerken in het ruimtelijk besluit voor de ontwikkeling van de Overschiestraat 182 en 188. Daarbij is beoordeeld in hoeverre sprake is van potentiële omgevingseffecten en op welke wijze de spelregels uit het OER zijn toegepast en geborgd in het ruimtelijk besluit.
De conclusie is dat potentiële omgevingseffecten optreden ten aanzien van geluid, omgevingsveiligheid, ultrafijnstof, hittestress, bezonning, windhinder en grondwater, maar dat met inachtneming van maatregelen deze effecten worden voorkomen of zodanig worden beperkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon-, leef- en verblijfsklimaat. De betreffende maatregelen zijn geborgd in de regels, op de verbeelding en/of in toelichting.
Inleiding
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden moet ten aanzien van het thema bodem en ondergrond rekening worden gehouden met bodemopbouw, bodemkwaliteit, eventuele niet gesprongen explosieven en aanwezige kabels en leidingen. Deze omgevingsaspecten kunnen beperkingen opleveren voor de ontwikkeling. Afhankelijk van in hoeverre sprake is van beperkingen kunnen maatregelen nodig zijn. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar bodemkwaliteit en eventuele beperkingen in de ondergrond.
Toetsingskader
Bodemkwaliteit
De bescherming van de bodem wordt wettelijk onder andere geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (onder andere Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging. De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.
De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
Onderzoeksresultaten
Bodemopbouw
De ondergrond bestaat tot een diepte van circa NAP -12 m. uit een Holocene deklaag. De Holocene deklaag bestaat uit afwisselend slecht en goed doorlatende lagen, hierdoor zijn er geen doorlatendheden bekend van de deklaag. Hieronder bevindt zich een zandige laag uit de Formatie van Boxtel en Kreftenheye. Deze formaties vormen het eerste watervoerende pakket.
De maaiveldhoogte is bepaald op basis van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Het maaiveld binnen het plangebied bevindt zich gemiddeld op circa NAP +0,10 m. Het maaiveld in het plangebied varieert met ongeveer ±0,15 meter.
Om een nader beeld te krijgen van de opbouw van de ondergrond en met name de opbouw van de Holocene deklaag, zijn boringen in DINO loket geraadpleegd. De bodem heeft een sterk wisselende opbouw. Lokaal zijn zandlaagjes aanwezig, die worden afgewisseld door een klei- en veenlaag. Er is geen sprake van aaneengesloten zandbanen in de deklaag. De doorlatendheid van de deklaag varieert tussen 0,01 m/dag en 3 m/dag.
Het plan voorziet in realisatie van een ondergrondse parkeergarage. Voor de effectbeoordeling ten aanzien van grondwater wordt verwezen naar paragraaf 5.2.2.
Bodemkwaliteit
Er is bodemonderzoek verricht voor het plangebied (Hofstede CS, Terrein aan de Overschiestraat 182 en 188 te Amsterdam, Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 (bijlage 10 bij deze toelichting). De resultaten van het bodemonderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
Samengevat is in de bodem geen noemenswaardige verontreiniging vastgesteld. De bodemkwaliteit op de locatie is op een representatieve wijze vastgelegd. De aangetroffen plaatselijke lichte verontreiniging legt geen beperkingen op aan het huidige terreingebruik en mogelijk toekomstige gebruik als wonen. Voor de volledigheid wordt opgemerkt, dat een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 niet specifiek gericht is op het vaststellen van de mogelijke aanwezigheid van asbest in de bodem. Gelet op de onderzoeksresultaten wordt de kans op een belangrijke asbestverontreiniging op deze locatie als klein beoordeeld.
Deze bevindingen zijn bevestigd in een recenter onderzoek uit 2022 (Antea Group, Aanvullend historisch onderzoek Overschiestraat 182-188 te Amsterdam (zie bijlage 10 bij deze toelichting). In dit aanvullend historisch onderzoek wordt gesteld dat voor de bestemmingsplanprocedure het bodemonderzoek uit 2018 als leidend kan worden gehanteerd.
Vrijgekomen grond wordt zoveel mogelijk middels een gesloten grondbalans gebruikt in eigen terrein. Indien er grond te veel is wordt dit conform gemeentelijke regeling teruggegeven aan de verpachter (de gemeente) om in goede afstemming meestal elders in de buurt te worden hergebruikt.
Bij grondwerkzaamheden wordt een actueel verkennend onderzoek uitgevoerd naar mogelijke verontreiniging van oppervlakte- en grondwater ter plaatse. In geval van aantreffen van verontreiniging geldt dat eventuele verontreiniging niet mag worden verspreid en advies wordt gevraagd aan Waternet.
Niet gesprongen explosieven
Uit het OER Schinkelkwartier volgt dat het plangebied niet verdacht is op aanwezigheid van niet gesprongen explosieven, zodat geen sprake is van potentiële omgevingseffecten.
Kabels en leidingen
In Schinkelkwartier liggen veel belangrijke kabels en leidingen. Het gaat om transportleidingen voor riool, drinkwater, hogedruk gas en stadswarmte en transportkabels voor hoogspanning en data. De belangrijkste tracés zijn gelegen parallel langs de A4, de A10 en de westzijde spoorlijn en ter plaatse van de Johan Huizingalaan, Vlaardingenlaan/Aletta Jacobslaan, Louwesweg, Overschiestraat, Anthony Fokkerweg, Valschermkade en Vliegtuigstraat.
Figuur 14: Kabels en leidingen plangebied
Op en naast het perceel Overschiestraat 182 en 188 liggen diverse kabels en leidingen. Sommige kabels en leidingen zullen in het kader van de ontwikkeling moeten worden verlegd. Bij verlegging van sommige kabels en leidingen zal op en naast deze plot ruimte moeten worden gevonden voor een nieuw tracé. Om de nieuwbouw vrij van kabels en leidingen te krijgen zal de gemeente een wenstracéprocedure doorlopen voor de bouwrijpfase. Het product van de procedure is een Definitief Tracé Akkoord met kabels- en leidingbedrijven en beheerders. Deze procedure duurt 1 jaar waarna er gestart kan worden met de verlegging van kabels en leidingen.
Figuur 15: Transportleidingen drinkwater
Figuur 15 toont transportleidingen voor drinkwater (blauw/gele lijnen) in het plangebied. Deze zijn van groot belang voor leveringszekerheid van drinkwater. Aan weerszijden van deze leidingen geldt een bebouwingsvrije zone van 10 meter. De rode lijnen op de kaart geven een indicatieve ligging weer van benodigde toekomstige uitbreidingen van het drinkwaternetwerk. Het plangebied Overschiestraat 182 en 188 is aangegeven in het rode kader in bovenstaande figuur.
In de toekomstige situatie op de Overschiestraat is het nodig een drinkwatertransportleiding voor drinkwater te verleggen, zodat bebouwingsvrije zone van 10 meter aan weerszijde van de leiding behouden blijft. Deze waterleiding wordt verplaatst in zuidelijke richting naar de Nieuwe Sloterweg en komt daarmee buiten dit bestemmingsplangebied te liggen. Over de verlegging van de drinkwaterleiding zijn afspraken gemaakt met Waternet. Waternet is gestart met de voorbereiding voor de verlegging. Hierover vindt nader afstemming plaats tussen de ontwikkelaar en Waternet. De beschermingszone van de huidige drinkwaterleiding langs de westelijke zijde van de plangrens ligt wel binnen het plangebied en is als zodanig bestemd op de verbeelding en in de regels van dit bestemmingsplan.
In de toekomst moet tevens rekening worden gehouden met nieuwe traforuimtes die de elektra geschikt maken voor woningen en bedrijven. Niet alleen aanvoer van elektra vraagt een verzwaring van het elektranetwerk, ook moet rekening worden gehouden met teruglevering van elektra door zonnepanelen. Hiervoor moeten in overleg met Liander in veel gevallen extra transformatoren voor worden geplaatst. Om in 2040 aardgasvrij te zijn, zal ook het gasnetwerk in het plangebied geruimd of anders ingezet gaan worden. De benodigde ondergrondse infrastructuur, waaronder uitbreiding van het stadswarmtenet (zie paragraaf 5.5), is afhankelijk van de keuze voor het toekomstige energiesysteem.
Conclusie
Ten aanzien van bodem en ondergrond kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Hiermee zijn voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot bodem en ondergrond.
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf. Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. In het geohydrologisch onderzoek (zie bijlage 11) is de invloed op de grondwaterstand als gevolg van de ontwikkeling in beeld gebracht. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Toetsingskader
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De voornaamste doelstelling van het KRW is het beschermen en verbeteren van aquatische ecosystemen (grond- en oppervlaktewater). Dit door onder andere stroomgebieden te karakteriseren, ecologische doelstellingen te definiëren, economische analyses uit te voeren en de chemische en ecologische toestand te monitoren. De uit de KRW voortkomende milieudoelstellingen en maatregelen zijn verwerkt in de waterbeheerplannen van de waterschappen.
Nationaal Water Programma
Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In het Nationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het doel is schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is.
Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:
Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Om aan te geven hoe hiermee om te gaan, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.
Waterbeheerprogramma AGV 2022-2027
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Elke zes jaar leggen waterschappen vast welke aanpak en welke maatregelen nodig zijn om de watertaken goed te kunnen uitvoeren. Dit gebeurt in het Waterbeheerprogramma (WBP), dat een instrument is onder de nieuwe Omgevingswet.
Samen werken aan een toekomstbestendig watersysteem is de rode draad in het Waterbeheerprogramma AGV 2022-2027. AGV werkt samen met maatschappelijke partners aan een toekomstbestendige leefomgeving. AGV doet dit vanuit:
Keur AGV 2019 (Amstel, Gooi en Vecht)
De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:
Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening: de Keur. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en risico's voor het watersysteem te voorkomen. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem.
Watervisie Amsterdam 2040
Op 14 september 2016 heeft de gemeenteraad de Watervisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de visie is een ruimtelijk-economisch perspectief op het gebruik van water geschetst waar een uitvoeringsagenda tot 2018 aan is gekoppeld. De Watervisie gaat over het gebruik van water en water als onderdeel van de openbare ruimte. Andere aspecten, zoals waterbestendigheid, veiligheid, waterkwaliteit en ecologie zijn of worden uitgewerkt in ander beleid en andere programma's.
Hemelwaterverordening Amsterdam
Op 26 april 2021 is de Hemelwaterverordening Amsterdam vastgesteld. In het Omgevingsprogramma Riolering 2022-2027 is de ambitie opgenomen om een bui van 70 mm in één uur aan te kunnen zonder dat schade aan huizen en vitale infrastructuur ontstaat. Om dit te bereiken zal zowel in de bestaande stad als in nieuw te ontwikkelen gebieden rekening moeten worden gehouden met extreme neerslag. Daarbij is onder meer van belang dat zowel op particulier terrein als op openbaar terrein voldoende waterberging wordt gerealiseerd.
De gemeente en Waternet zorgen ervoor dat het hemelwater in de openbare ruimte snel weg kan stromen. In beginsel zijn particulieren zelf verantwoordelijk voor het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf hun perceel. Dit is alleen anders wanneer het niet redelijk is om te verlangen het hemelwater zelf af te voeren. Om belasting op de openbare riolering terug te brengen, is het belangrijk dat particulieren het hemelwater langer op eigen terrein vasthouden en vertraagd afvoeren.
In de Hemelwaterverordening is daarom verplicht gesteld dat bij nieuwbouw het regenwater op eigen perceel wordt opgevangen en verwerkt. Volgens de verordening is het bij de realisatie van nieuwe bouwwerken (ook vergunningsvrije) verplicht om per vierkante meter minimaal 60 liter hemelwater te bergen op eigen terrein en dit hemelwater over de opvolgende 60 uur vertraagd af te voeren. Dit is te realiseren via een maximum debiet op een pomp of via een geknepen afvoer onder vrij verval.
Onderzoeksresultaten
Oppervlaktewater
Schinkelkwartier bestaat uit vier polders met verschillende peilgebieden en daarmee verschillende waterhuishoudkundige eisen en wensen:
Figuur 16: Poldergebieden en primaire waterkeringen
Het peilgebied Riekerpolder watert af naar het gemaal aan de Nieuwe Meer, door middel van twee onderdoorgangen onder de A4 bij de Johan Huizingalaan (in het plangebied) en de Anderlechtlaan (ten westen van het plangebied). Vroeger werd de polder bemalen door de Riekermolen. Deelgebied Riekerpark maakt deel uit van de Riekerpolder, maar heeft grotendeels een hoger peil (winterpeil -1,2 meter NAP en zomerpeil -0,7 meter NAP). Dit deelgebied watert via stuwen af op de Riekerpolder. In het knooppunt Nieuwe Meer is voor de opvang van hemelwateroverschot een vijver gecreëerd, die via een persleiding wordt geloosd op dit peilgebied Riekerpark. Het afwijkende polderpeil in Riekerpark is vanuit het oogpunt van waterbeheer een onwenselijke situatie.
Het plangebied ligt in de Riekerpolder. Nabij het plangebied is oppervlaktewater aanwezig, zie figuur 17. De watergangen ten noorden en westen van het plangebied en betreffen wateren van de categorie 'primair water'. Uit figuur 17 blijkt dat watergang RIEKE025 ter hoogte van het perceel doodlopend is. Door waterschap Amstel, Gooi en Vecht zijn peilbesluiten opgesteld waarin het peil is vastgelegd.
Het plangebied heeft een vast peil NAP -1,90 m. Geconstateerd wordt dat de hoogste grondwaterstanden circa 0,9 m. hoger liggen dan het waterpeil. De grondwaterstanden van peilbuizen die op korte afstand van de waterlopen staan, liggen dichter bij het waterpeil.
Figuur 17: Uitsnede legger oppervlakte waterlichaam (bron: legger waterschap AGV)
Het oppervlaktewater in Schinkelkwartier heeft verschillende functies. Het zorgt voor de opvang van hemelwater, het tegengaan van hittestress en een goede verblijfskwaliteit van de openbare ruimte. Het bestaande watersysteem in Schinkelkwartier kent echter knelpunten op het gebied van oppervlaktewater, waterbeheer, grondwater, klimaatbestendigheid, waterkwaliteit en maaiveldhoogte. Om die te kunnen oplossen en te komen tot een toekomstbestendige waterhuishouding zijn keuzes nodig over het watersysteem en het waterpeil. Een belangrijke ingreep is het aanleggen van nieuwe verbindingen, waardoor een robuuster watersysteem ontstaat zonder doodlopende watergangen met meer doorstroming en een betere waterkwaliteit. Een dergelijk circulair watersysteem scoort positief op de ambities voor ruimtelijke kwaliteit en gezondheid.
Belangrijke maatregelen zijn daarbij het doortrekken van de Westlandgracht naar de havenkom in Schinkelhaven, een tweede oostwest waterverbinding onder de spoordijk, een nieuwe hoofdwatergang door Nieuwe Meer Oost, extra waterverbindingen in Nieuwe Meer West en een watergang langs de Johan Huizingalaan. Het doortrekken van de Westlandgracht zorgt ook voor een nieuwe recreatieve vaarroute en extra watercompensatie in de stadsboezem. Een tweede keuze is nodig over het waterpeil, vooral in het deelgebied Riekerpark. Hier ontbreken primaire watergangen en wordt het water afgevoerd via een drainagesysteem. Daarbij wordt het hemelwater niet goed opgenomen in de grond door een slecht doorlatende zandlaag en ontstaat er snel wateroverlast.
Figuur 18: Aanpassing watersysteem
Het uitgangspunt van het stedenbouwkundige kader in de projectnota Schinkelkwartier is dat de watergang ten noorden van het plangebied (langs de Henk Sneevlietweg) in het kader van de realisatie van een circulair watersysteem in toekomst verdwijnt en de watergang direct ten zuiden van planlocatie wordt verbreed.
In het kader van de planontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 is geen watercompensatie nodig, aangezien het verhard oppervlak door realisatie van een groen binnenterrein afneemt.
Waterveiligheid
Waterkeringen zorgen voor de waterveiligheid. Om deze veiligheid te kunnen waarborgen zijn eisen gesteld, deze zijn opgenomen in de Keur van Amstel, Gooi en Vecht (AGV). In het plangebied zijn geen keringen aanwezig. Wel ligt net ten noorden van het plangebied een kering. Deze indirecte secundaire kering heeft geen normering en dient uitsluitend ter bescherming van het achterland (Sloterbinnen- en Middelveldse polder) wanneer de secundaire kering faalt.
Grondwater
Op grond van het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' is in het bestemmingsplan de aanduiding overige zone-2 opgenomen. Ter plaatse van die aanduiding zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen.
Grondwaterneutraal bouwen is het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast.
Het plan voorziet in de aanleg van ondergrondse parkeervoorzieningen. In dat kader is geohydrologisch onderzoek verricht (Antea Group, Geohydrologisch onderzoek) ten behoeve van het vaststellen van de opstuwing van het grondwater. Het onderzoek is opgenomen als bijlage 11 bij deze toelichting.
Uit het geohydrologisch onderzoek blijkt dat de aanleg van een ondiepe parkeerkelder (minder dan 4 m -mv.) in het plangebied grondwaterneutraal is te realiseren. De verandering van de grondwaterstand is namelijk kleiner dan 5 cm. Bij een dergelijke kleine verandering (<=5 cm) van de grondwaterstand is geen sprake van een verandering van eventuele wateroverlast en worden de gevolgen voor andere belangen als verwaarloosbaar klein beschouwd. De aanleg van een parkeerkelder dieper dan 4 m - mv heeft mogelijk wel effect op de grondwaterstand in de directe omgeving. Om een diepe parkeerkelder grondwaterneutraal te kunnen realiseren zijn maatregelen nodig. Er wordt voorgesteld om rondom de parkeerkelder een drainagelaag van circa 5 m. (met kD-waarde van 2 m/dag) te realiseren. Door de aanwezigheid van watergangen ten zuiden van het plangebied wordt geen grondwateroverlast verwacht.
Bij verdere planuitwerking (waaronder definitieve ligging en diepte) dient rekening te worden gehouden met de bebouwing aan de noordzijde van het plangebied. Bij een afstand tot minimaal 10 m. van deze bebouwing zal geringe opstuwing naar verwachting geheel uitgedempt zijn. Om eventuele negatieve grondwatereffecten te voorkomen is een zone van 5 m. vanaf de noordelijke plangrens opgenomen op de verbeelding en in de regels. Binnen deze zone is het verboden een kelder te realiseren. Deze zone van 5 m. komt overeen met minimaal 10 m. vanaf de bebouwing aan de noordzijde van het plangebied.
Bij de bouw van de parkeerkelder wordt rekening gehouden met maatregelen, zoals het aanbrengen van grof zand onder en rondom de parkeerkelder. In de planregels is geborgd dat mitigerende maatregelen die nodig zijn om een kelder grondwaterneutraal te kunnen bouwen volledig binnen het bouwvlak en dus op eigen perceel moeten worden gerealiseerd. Bij de bouwaanvraag is nader geohydrologisch onderzoek vereist om aan te tonen dat de aan te leggen kelder grondwaterneutraal wordt gebouwd.
Waterkwaliteit
Uit bodemonderzoek blijkt dat in de bodem en het grondwater geen noemenswaardige verontreiniging is vastgesteld. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Hemelwater
Als gevolg van klimaatverandering worden meer en hevigere buien verwacht. Om hiermee om te kunnen gaan is het van belang dat gebieden 'rainproof' worden ingericht. Het aanleggen van steeds grotere riolen is een relatief dure oplossing dus moet er gezocht worden naar alternatieven, door het aanleggen van meer (lagergelegen) groen, waterneutrale daken en afstroming via maaiveld. Hierin is leidend dat extreme neerslag niet mag leiden tot schade aan eigendommen en vitale infrastructuur.
De kavels in het plangebied moeten worden ingericht volgens de principes van de waterneutrale bouwenvelop. Dit betekent concreet: 70 mm neerslag vasthouden, afvoernorm 2,5 mm/uur, hoge plaatsing van technische/elektrische installaties en vitale infrastructuur, voldoende hoog bouwpeil, waterkerende plint en benutting van opgevangen hemelwater.
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig verhard met platte daken en bestrating. In de nieuwe situatie ontstaat een gunstigere situatie. Er is immers ruimte voor binnentuinen. Deels zal daar nog verharding aanwezig zijn, in de vorm van toegangspaden, maar deze kunnen waterdoorlatend worden aangelegd. Hoofdzakelijk is er echter ruimte voor groen, tuinen, speelvoorzieningen, etc. Deze ruimte is in het bestemmingsplan geborgd door het opnemen van een maximaal bebouwingspercentage van 70 procent, waarmee circa 30 procent 'onbebouwd' blijft. Tevens moet minimaal 50 procent van het onbebouwde deel uit groen bestaan. Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plan.
Figuur 19: Oppervlaktes bebouwd en onbebouwd
De concrete wateropgave bestaat hierbinnen uit de volgende elementen die een plek krijgen in het groene binnengebied met voedselbos en op de daken. In combinatie met de groenmaatregelen (zie paragraaf 5.2.3) wordt hiermee een integrale invulling gegeven aan klimaatadaptie die bijdraagt aan de opgaven voor water (en droogte), groen en gezondheid.
Bij nieuwe ontwikkelingen is het gebruik van uitlogende materialen niet toegestaan in verband met negatieve effecten op de kwaliteit van hemel- en oppervlaktewater.
Conclusie
Relevant oppervlaktewater en waterkeringen liggen buiten het plangebied en er is geen sprake van verontreiniging of demping van oppervlaktewater. Er is sprake van een waterneutrale en klimaatadaptieve planontwikkeling. Ten aanzien van het aandeel verhard oppervlak leidt het plan met een groen binnenterrein tot een gunstigere situatie ten opzichte van de huidige situatie, die aansluit bij de geldende toetsingskaders en de ambities voor Schinkelkwartier. Het plan voorziet in maatregelen waarmee invulling wordt gegeven aan de benodigde waterbergingscapaciteit.
Er wordt met de planontwikkeling geen grondwateroverlast verwacht. De aanleg van een parkeerkelder in het plangebied is grondwaterneutraal te realiseren. Bij verdere planuitwerking dient rekening te worden gehouden met de bebouwing aan de noordzijde van het plangebied. Om eventuele negatieve effecten te voorkomen is in het bestemmingsplan een zone van 5 m. vanaf de noordelijke plangrens opgenomen waar kelders verboden zijn. Dit komt overeen met een afstand van minimaal 10 meter tot aan de bebouwing aan de noordzijde van het plangebied. In de planregels is geborgd dat eventuele mitigerende maatregelen die nodig zijn om een kelder grondwaterneutraal te kunnen bouwen op eigen perceel moeten worden gerealiseerd.
Met bovenstaande geeft het plan invulling aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Hiermee zijn met de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot water.
Inleiding
Deze paragraaf gaat in op landschap, groen en natuur. Aan de orde komt het relevante beleid en onderzoeksresultaten, waaronder de uitgevoerde natuurtoets en het onderzoek naar stikstofdepositie. Er is daarbij onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Toetsingskader
Groenvisie Amsterdam
Op 21 december 2020 heeft de gemeenteraad de 'Groenvisie 2020-2050, Een leefbare stad voor mens en dier' vastgesteld. De Groenvisie schetst een beeld van Amsterdam als groene stad en hoe dit zich tot 2050 verder kan ontwikkelen.
Groen in de stad levert een essentiële bijdrage aan de gezondheid en het sociale welzijn van de bewoners. In de visie van Amsterdam wordt daarom gestreefd naar verbinding en verbetering van het groen in de stad, met als doel een sterke groene structuur. De groenstructuur moet bestaan uit een gevarieerd palet van bloemen tot bomen, van rustige tot drukkere gebieden, van ecologisch groen tot speelgroen. In de publieke en in de private buitenruimte moet geleidelijk een samenhangend groen netwerk ontstaan waarin en waarlangs men kan bewegen en elkaar kan ontmoeten. Die groene structuur wordt gerealiseerd door waardevol groen te behouden, groen toe te voegen waar dat kan, en groen zo aan te leggen dat het meer waarde heeft voor mens en dier.
Groen draagt ook bij aan de opgave om hitte te dempen en om het toenemende regenwater als gevolg van de verandering van het klimaat op te vangen. En groen draagt bij aan een grotere biodiversiteit. De Groenvisie streeft daarmee naar het beter maken van de stad: een prettiger plek om te leven, gezonder, socialer, ecologisch sterker en duurzamer. De hoofdlijnen van de Groenvisie zijn verbeeld op een schetskaart met de ambities voor 2050.
Amsterdamse referentienormen
Amsterdam heeft referentienormen vastgesteld voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen (9 januari 2018). Het doel van het vaststellen van een stedelijke referentienorm is voorzien in voldoende en divers kwalitatief aanbod van voorzieningen (maatschappelijk, groen en spelen) en deze niet-woonfuncties steviger te verankeren in de groei van de stad. Resultaat is een Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen die in beeld brengt welke opgave hoort bij de in Koers 2025 vastgestelde woningbouwambitie.
Voor gemengd stedelijk woonmilieu zijn de normen als volgt: voor gebruiksgroen is de norm 16 m2 per woning. Voor ecosysteem groen is de norm 6 m2 per woning en 0,1 m2 per 1 m2 bvo kantoor-, winkel- of bedrijfsruimte. Tot slot is er een referentienorm voor afstanden tussen groen en woningen: buurtgroen op 250 meter en stadsparken op 750 meter.
Beleidskader Hoofdgroenstructuur Amsterdam
De Amsterdamse hoofdgroenstructuur omvat de minimale benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen en bestaat uit gebieden die waardevol zijn voor de stad. De hoofdgroenstructuur omvat uiteenlopende typen groen, zoals stadspark, ruigtegebied/struinnatuur, corridor, volkstuinenpark, sportpark en begraafplaats. In de directe omgeving van het plangebied is geen hoofdgroenstructuur aanwezig.
Figuur 20: Hoofdgroenstructuur Amsterdam
Bebouwing en verharding die het specifieke groentype niet ondersteunt, is in principe niet inpasbaar. Initiatieven in de hoofdgroenstructuur moeten worden getoetst aan het instrumentarium zoals opgenomen in de Structuurvisie Amsterdam 2040. Daarbij moet advies worden gevraagd aan de bevoegde afdeling van de gemeente Amsterdam.
Momenteel wordt een nieuw beleidskader voor de Amsterdamse hoofdgroenstructuur voorbereid, waarin de ecologische structuur Amsterdam als stadsnatuur wordt opgenomen.
Ecologische structuur Amsterdam
De ecologische structuur Amsterdam, opgenomen in de Ecologische Visie Amsterdam, heeft als doel de NNN te versterken en aan te vullen. Nieuwe ontwikkelingen mogen in principe niet leiden tot aantasting of verzwakking van de ecologische structuur en bestaande knelpunten in de ecologische structuur worden zo veel mogelijk opgelost. In het plangebied Schinkelkwartier zijn de volgende delen onderdeel van de ecologische structuur: de westoever van de Schinkel, groenstroken langs de A10 en A4, taluds en sloten van de spoor- en metrolijnen en waterpartijen in Nieuwe Meer West.
Figuur 21: Ecologische structuur Amsterdam
Momenteel wordt een nieuw beleidskader voor de Amsterdamse hoofdgroenstructuur voorbereid, waarin de ecologische structuur Amsterdam als stadsnatuur wordt opgenomen.
Natuurinclusief bouwen en ontwerpen (december 2018)
Amsterdam is een snelgroeiende stad. In de komende jaren zal veel worden bijgebouwd. Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en de openbare ruimte. Amsterdam heeft de ambitie om natuurinclusief bouwen als randvoorwaarde op te nemen in het planproces. Nieuwe gebouwen kunnen worden voorzien van neststenen voor vogels. Ook voor vleermuizen kunnen voorzieningen worden ingepast. Tuinen en de openbare ruimte kunnen zo worden ingericht dat allerlei soorten dieren een thuis vinden. Door natuurinclusief te ontwerpen kan de stad zich gezond ontwikkelen.
Elk project(gebied) draagt bij aan een gezond functionerend stedelijk ecosysteem, zorgt voor meer biodiversiteit en een prettig leefklimaat. Het groen en de natuurmaatregelen maken de stad klimaatadaptief, verminderen het hitte-eiland-effect en stimuleren bewoners om te bewegen. Aan de hand van een puntensysteem kan worden beoordeeld of het plan hier voldoende aan bijdraagt. Het plangebied moet minimaal 30 punten scoren, zoals vastgelegd in de Bouwenvelop.
Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden
Natura 2000-gebieden zijn beschermde natuurgebieden die deel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur. Voor deze gebieden gelden op grond van de Wet natuurbescherming strenge beschermingsregimes en instandhoudingsdoelen. Ontwikkelingen mogen niet zondermeer plaatsvinden indien deze significante negatieve gevolgen hebben op beschermde Natura 2000-gebieden.
Om te kunnen beoordelen of het plan effect heeft op beschermde Natura 2000-gebieden moet onderzoek naar stikstofdepositie worden uitgevoerd. Het plangebied ligt op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn De Botshol (ten zuiden van het plangebied), Markermeer & IJmeer (ten westen van het plangebied) en Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (ten noorden van het plangebied). Al deze gebieden liggen op circa 10 kilometer afstand van het plangebied.
Figuur 22: Plangebied ten opzichte van omliggende Natura 2000-gebieden
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland
De nationale ecologische hoofdstructuur is vastgelegd in Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit vormt een samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. De Nieuwe Meer, ten zuiden van het plangebied is onderdeel van NNN. Het Christoffel Plantijnpad, ten westen van het plangebied, is als verbinding onderdeel van het NNN. De kenmerken en waarden van een NNN-gebied mogen niet worden aangetast.
Figuur 23: Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
Soortenbescherming: beschermde plant- en diersoorten
In de Wet natuurbescherming is een zorgplicht opgenomen die toeziet op bescherming van flora en fauna. Daarnaast zijn bepaalde plant- en diersoorten specifiek beschermd. De belangrijkste beschermde soorten om rekening mee te houden tijdens ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn vleermuizen, kleine marterachtigen, ringslang, rugstreeppad en vogels waarvan het nest het gehele jaarrond is beschermd (huismus, gierzwaluw, spreeuw en roofvogels).
In Amsterdam geldt de 'Gedragscode voor het zorgvuldig handelen bij ruimtelijke ontwikkeling en bestendig beheer en onderhoud'. Daarin worden de voorzorgsmaatregelen beschreven bij het uitvoeren van werkzaamheden, gericht op de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Bij werkzaamheden zal rekening moeten worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen plant- en diersoorten.
Onderzoeksresultaten
Landschap
Schinkelkwartier valt landschappelijk gezien te verdelen in drie type identiteit en kwaliteit: groene voegen, lange lijnen en gevarieerde enclaves. De 'groene voegen' langs de randen van de enclaves en langs de infrastructuurlijnen zorgen voor landschappelijke samenhang in het plangebied. Het gaat onder andere om de spoordijken, langs de Henk Sneevlietweg die grenzen aan het plangebied. De groene voegen zijn geen op zichzelf staande groene lijnen, maar volgen het verloop van de dijken van de infrastructuur, waterlopen en de Nieuwe Meer.
Figuur 24: Plangebied en haar landschappelijke kenmerken
Een tweede landschappelijk kenmerk in Schinkelkwartier zijn de lange lijnen: wegen, groen verbindingen en waterlopen. De planmatige opzet van het AUP heeft geresulteerd in lange noord/zuid- en oost/west-verbindingen. Ook enkele historisch belangrijke routes vallen onder deze landschapstypologie. De lange lijnen in Schinkelkwartier zijn onder andere te herkennen in de ringspoorlijn en de Henk Sneevlietweg. Deze grenzen beide aan het plangebied.
Het plan heeft geen directe invloed op de landschappelijke kenmerken. Het plangebied ligt buiten de groene voegen en lange lijnen. Indirect heeft het plan wel invloed, door te kiezen voor hoogteaccenten op de hoeken langs het spoor en de Henk Sneevlietweg. Hiermee worden de landschappelijke structuren versterkt en wordt invulling gegeven aan een van de ambities van de transformatie van het Schinkelkwartier.
Groen
Het plangebied vraagt om een stevige groene rand en de gunstige effecten daarvan. De Garden of Eden heeft de ambitie om een van de nieuwe groene kernen van de ontwikkeling Riekerpark te worden. Door de tuin in te richten als meer dan alleen een weelderige en groene binnenplaats, maar als voedselbos, is het doel om een aantrekkelijk en inclusief groen knooppunt te creëren voor zowel de bewoners van de blokken als voor de hele buurt.
Het leidend thema voor het binnenhof (binnentuin) is het voedselbos. Het driedimensionale hof vormt een serie van groene buitenruimtes waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten en waar zij een plek kunnen vinden om te verblijven, tuinieren, bewegen, spelen of ontspannen in de luwte van de stad. De tuinen hebben een gemeenschappelijk karakter en maken ontmoeting op een informele manier mogelijk. Omsloten door een levendig woonprogramma voelen de buitenruimtes als een geborgen en gemeenschappelijke plek om in te verblijven.
Figuur 25: Garden of Eden (bron: Flux)
In het ontwerp worden meerdere verblijfsplekken geïntegreerd, zoals zitgelegenheid voor (grotere) groepen, maar ook informele zitjes aan de randen van de paden. Met fruitbomen, (kleine) notenbomen, eetbare klimplanten, groenten en kruiden raakt het binnenhof thematieken van de circulaire ambities op deze plek, zoals natuurinclusiviteit, biodiversiteit, groen, sociale cohesie, beweging, voedselproductie, afvalstromen en rainproof Amsterdam.
Het beoogde groene oppervlak van de totale binnentuin bedraagt circa 2.120 m2. Hiermee krijgt 28 procent van het totale plangebied een groene inrichting en wordt 68 procent van het onbebouwde oppervlak groen ingericht. Het plan geeft daarmee invulling aan de referentienorm groen.
Gebiedsbescherming
Schinkelkwartier ligt niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Beschermde Natura 2000-gebieden liggen op circa 10 kilometer van het plangebied. In het kader van het bestemmingsplan is een berekening van eventuele stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden (Sweco, Stikstofdepositie Overschiestraat 182 en 188, bijlage 13 bij deze toelichting) uitgevoerd. Daaruit volgt dat er geen sprake is van een verhoging van de depositie op de verschillende omliggende Natura 2000-gebieden tijdens de gebruiksfase. Ook tijdens de bouwfase is er geen verhoogde depositie op de Natura 2000-gebieden. De eindconclusie luidt dat er geen sprake is van een significante verhoging van de depositie. Er is geen vergunning van de Wet natuurbescherming nodig. Andere aantastingen van kwalificerende habitats of soorten in Natura 2000-gebieden door de werkzaamheden, kunnen worden uitgesloten.
De gebieden die onderdeel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland liggen op afstand van de planlocatie. Gelet op de afstand, aard en de omvang van het voornemen, wordt geen effect verwacht. Het plan heeft geen impact op de hoofdgroenstructuur. De groenzone ten westen en de watergang direct ten zuiden van het plangebied zijn onderdeel van de ecologische structuur Amsterdam. De ontwikkeling van het plangebied leidt niet tot aantasting of verzwakking van de ecologische structuur.
Soortenbescherming
Soortbescherming is specifiek onderzocht in een quick scan ecologie (Els en Linde B.V., Quick scan ecologie, zie bijlage 12 bij deze toelichting). Onderstaand zijn de conclusies opgenomen.
Figuur 26: Garden of Eden ambities Natuurinclusief bouwen (bron: Flux)
Het ontwerp voor Garden of Eden (Flux, 22 november 2022) geeft inzicht in de ambities voor natuurinclusiviteit. De gevels en galerijen worden vergroend met klimplanten op steunconstructie. Aansluitend op de groene voorzieningen wordt een rijk scala aan nestkasten geïntegreerd. Gevelgroen is in The Garden of Eden niet alleen aankleding, maar biedt vogels ook beschutte rust- en nestplaatsen. Verschillende type beplanting, bomen, heesters en vaste planten (bijvoorbeeld 10 procent, 20 procent, 70 procent) waarvan 50 procent inheems is en uitheemse soorten, trekken insecten en vlinders aan en versterken daarmee de biodiversiteit.
Met bovenstaande keuzes draagt het plan bij aan een gezond functionerend stedelijk ecosysteem, dat zorgt voor meer biodiversiteit en een prettig leefklimaat. Het plan scoort voldoende punten. In totaal scoort het plan 57 punten van de minimaal 30 benodigde punten.
Figuur 27: Garden of Eden puntentelling natuurinclusief bouwen
Figuur 28: Bomenplan
Bomen
Er zijn geen beeldbepalende en/of monumentale bomen aanwezig in het plangebied. Er is een bomenplan opgesteld ten behoeve van het plan. Hieruit blijkt dat zeven bomen worden verwijderd en een tweetal bomen, afhankelijk van de kwaliteit, blijft gehandhaafd. Daarnaast worden in de binnentuin in totaal 50 nieuwe bomen geplaatst. Daarmee neemt het aantal bomen per saldo aanzienlijk toe.
Conclusie
Samengevat blijkt uit de onderzoeksresultaten het volgende:
Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot landschap, groen en natuur.
Inleiding
Cultuurhistorische waarden zijn structuren en bebouwing die een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Deze waarden bepalen veelal de identiteit van een gebied en bieden aanknopingspunten voor gebiedsontwikkeling. Archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Toetsingskader
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient per 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Erfgoedverordening Amsterdam
Op 16 december 2015 is de Erfgoedverordening Amsterdam vastgesteld. Deze stedelijke verordening vervangt de erfgoedverordeningen van de stadsdelen en de centrale stad en is geldig voor heel Amsterdam. De Erfgoedverordening beschermt de boven- en ondergrondse cultuurhistorische waarden van de gemeente Amsterdam. Voor Amsterdam komt het verankeren van de cultuurhistorie in het proces van ruimtelijke ordening ook aan bod in de Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld 14 november 2011) en in "Erfgoed voor de stad, agenda voor het erfgoed in een groeiend Amsterdam" (vastgesteld op 5 juli 2016).
Onderzoeksresultaten
Cultuurhistorie
In Schinkelkwartier, maar vooral langs de randen van het plangebied, bevinden zich structuren die vanuit cultuurhistorisch oogpunt waardevol zijn en bij de gebiedsontwikkeling benut kunnen worden. Ter plaatse van het plangebied gaat het om de voormalige Sloterweg (zie onder archeologie).
Sommige gebouwen in het Schinkelkwartier zijn opgenomen op waarderingskaarten voor de 19e -eeuwse ring, gordel 20-40 en AUP. Daarnaast is een concept waarderingskaart voor bebouwing in de categorie Kantoren, havens en bedrijventerrein tot 1985 opgesteld. Op basis van waarderingskaarten is een overzichtskaart gemaakt van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing in Schinkelkwartier die (voorlopig) is gewaardeerd als orde 1 en orde 2.
Figuur 29: Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing Schinkelkwartier
De gebouwen in het plangebied vallen niet onder cultuurhistorische waardevolle bebouwing (orde 1 of 2) en het plangebied grenst niet aan cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
Archeologie
Vanaf de 20e eeuw ontstond de eerste lintbewoning langs de Sloterweg. Met de snelle groei van Amsterdam ontwikkelde de Sloterweg zich van een eenvoudig pad op een veendijk tot een belangrijke stedelijke ontsluitingsweg. Tot in de twintigste eeuw had het plangebied een landelijk karakter, met enige bebouwing boerderijen en landhuizen langs de Sloterweg. De bewoningszone van 75 meter langs de Sloterweg is aangeduid met een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie figuur 30). Dit duidt op een dichtere verspreiding van archeologische resten met een sterke onderlinge samenhang. Hier kunnen bewoningssporen voorkomen zoals huisterpen, houten en bakstenen funderingen, erfafscheidingen, ophogingslagen en materiële losse vondsten.
In de jaren twintig van de twintigste eeuw zijn de eerste boerderijen langs de Sloterweg gesloopt voor stadsuitbreiding. In de decennia daarna werd alle aanwezige bebouwing afgebroken en werd het polderland gereed gemaakt voor bebouwing en infrastructuur door dit met zand op te hogen. Eventuele archeologische sporen zijn daardoor afgedekt door een ophogingspakket van circa 1,5 meter. De Sloterweg is ten westen van het plangebied nog aanwezig, maar is in Schinkelkwartier alleen nog herkenbaar in de eigendomsgrenzen.
Plangebied Overschiestraat 182 en 188 bevindt zich in beleidscategorie 11 en 5A. Voor 11 geldt dat er geen verwachtingswaarde geldt en geen archeologisch bodemonderzoek nodig is. Voor beleidscategorie 5A daarentegen is wel onderzoek nodig bij bodemingrepen groter dan 500 m2 of dieper dan 1,5 meter.
Figuur 30: Archeologische verwachtingswaarde
Gezien de archeologische verwachting is onderzoek verricht door Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam (bijlage 14 bij deze toelichting). Uit het onderzoek volgt dat de planlocatie een hoge archeologische verwachtingswaarde heeft, vanwege de ligging in het voormalige tracé van de Sloterweg. Aangezien het bouwplan leidt tot bodemverstoring over een groter oppervlak dan 500 m2 (namelijk circa 7.600 m2) en dieper gaat dan 1,5 m (namelijk 4 m. onder maaiveld) geldt als beleid dat een archeologisch veldonderzoek in het bouwproject wordt opgenomen. Uitgangspunt voor dit veldonderzoek is een door het college van B&W vastgesteld archeologisch Programma van Eisen (PvE). De initiatiefnemer van de bouw is verantwoordelijk voor het laten opstellen van dit PvE en het inschakelen van een archeologisch uitvoerder voor het veldonderzoek, de uitwerking en rapportage
Conclusie
Er zijn geen cultuurhistorische waarden in het geding. De te slopen gebouwen Overschiestraat 182 en 188 zijn niet cultuurhistorisch waardevol. Cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het plan. Ten aanzien van archeologie geldt een hoge archeologische verwachting ter plaatse van het tracé van de voormalige Sloterweg. Deze verwachting (Waarde-archeologie) is opgenomen op de verbeelding en geborgd in de regels, op grond waarvan de aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een archeologisch programma van eisen dient te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden. Op deze wijze zijn de archeologische belangen voldoende geborgd in het plan.
Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.
Inleiding
Deze paragraaf gaat in op het aspect bouwhoogte en de effecten daarvan op het stadslandschap, privacy, sociale veiligheid, bezonning, windhinder en hoogtebeperkingen gezien de nabijheid van Schiphol. De bevindingen zijn vastgelegd in een Hoogbouweffectrapportage. Deze is opgenomen als bijlage 15 bij deze toelichting.
Toetsingskader
Hoogbouwbeleid
In de Structuurvisie Amsterdam 2040 is het huidige hoogbouwbeleid vastgelegd. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden waar hoogbouw wordt gestimuleerd en gebieden waar hoogbouw zeer terughoudend wordt toegepast. Onder hoogbouw wordt verstaan: gebouwen vanaf 30 meter hoogte of tweemaal de hoogte in hun directe omgeving. In het bijzonder wordt ingezet op verdichting in gebieden en zones in de zuidflank, langs het waterfront en langs de A10/ringlijn. In een zone van 2 kilometer rondom de in het kader van Unesco aangewezen binnenstad wordt terughoudend met hoogbouw omgegaan.
Het plangebied valt in de zone langs infrastructuur bundel. In die zone wordt ingezet op verdichting en toepassing van hoogbouw met name rond stations. Daarbij wordt een gedifferentieerd hoogbouwmilieu beoogd, met ensembles van circa 60 meter hoogte bij de knooppunten.
In het hoogbouwbeleid wordt het opstellen van een hoogbouweffectrapportage (HER) aanbevolen. Daarmee worden de effecten van hoogbouw op het stadslandschap, privacy, sociale veiligheid, bezonning, windhinder en hoogtebeperkingen vanwege Schiphol in beeld gebracht. Op basis van een HER kunnen waar nodig maatregelen worden getroffen om negatieve effecten weg te nemen of te beperken. De HER voor de Overschiestraat 182 en 188) (Antea Group, Hoogbouweffectrapportage Overschiestraat 182 en 188) is als bijlage 15 bij deze toelichting opgenomen. De uitkomsten worden hieronder beschreven. In dit onderzoek zijn separaat ook de onderzoeken naar bezonning en windhinder opgenomen.
Figuur 31: Toetskaart hoogbouwbeleid
Bezonning
Het plan is getoetst aan de lichte TNO-norm: ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari - 21 oktober (gedurende 8 maanden) in midden vensterbank binnenkant raam. Aanvullend is het plan ook getoetst aan de Amsterdamse norm. De gemeente Amsterdam hanteert een iets lichtere eis dan de lichte TNO-norm. In plaats van 8 maanden per jaar wordt 6 maanden per jaar minimaal 2 mogelijke bezonningsuren per dag geëist. De gestelde periode loopt van 21 maart - 21 september.
Er is voor de gevels gezocht naar de tijdstippen waarbinnen de woningen voldoen aan bovenstaande eis. Indien het niet mogelijk is alle woningen te laten voldoen aan de eis binnen de gestelde periode is in het onderzoek aangegeven binnen welke periode de woningen wél voldoen aan de eis van 2 uur zon.
Tot slot is het plan ook beoordeeld in relatie tot de omgeving en zijn de effecten inzichtelijk gemaakt op de noordelijk gelegen kantoorgebouwen
Windhinder
Windhinder is een indicatie van hoeveel last een individu van wind zal ondervinden. Het ervaren van windhinder is afhankelijk van de activiteit die men onderneemt; de kans dat bij een bepaalde windsnelheid hinder wordt ondervonden bij stilzitten is groter dan bij lopen.
Er zijn geen formele landelijke eisen aan windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving. Echter, gemeenten kunnen wel richtlijnen opstellen ten aanzien van windhinder en windgevaar. Regelmatig wordt de NEN8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' gebruikt als uitgangspunt, waarbij overschrijdingskans van referentiesnelheden wordt gerelateerd aan een comfortklasse. De NEN8100 onderscheidt windhinder en windgevaar. Onderstaande tabel uit de NEN8100 toont hoe goed of slecht een windklimaat is, afhankelijk van de activiteit.
Figuur 32: Kwaliteitsklassen windhinder
Windhinder is acceptabel, zolang het niet overmatig vaak optreedt. Een matig of slecht windklimaat kan worden opgelost door gevoelige functies te verplaatsen (b.v. een terras naar een gebied met klasse A verplaatsen), of door maatregelen te treffen die het windklimaat beïnvloeden.
Windgevaar dient te allen tijde voorkomen te worden op plaatsen waar mensen regelmatig komen. Windgevaar kan optreden vanaf een snelheid van 15 m/s. De kwalificatie van windgevaar refereert aan de overschrijdingskans van een hoge windsnelheid. Windgevaar is onafhankelijk van de activiteit.
Figuur 33: Kwaliteitsklassen windgevaar
Vliegveiligheid
Schinkelkwartier ligt in de nabijheid van luchthaven Schiphol. Om de vliegveiligheid te waarborgen zijn in een gebied rondom de luchthaven hoogtebeperkingen van kracht, die zijn opgenomen in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol (zie paragraaf 4.1.4). Het LIB is gebaseerd op paragraaf 8.2.1 van de Wet luchtvaart (Wl). Met het LIB wordt met kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de maximale bouwhoogte van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer (veiligheid en radar). In de gebiedsdelen waar hoogtebeperkingen gelden mogen op basis van artikel 2.2.2 van het LIB geen objecten worden opgericht of geplaatst die hoger zijn dan de in bijlage 4 bij het besluit aangegeven maximale hoogtes.
Onderzoeksresultaten
Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing
Het gebied bestaat net als de nog te ontwikkelen omliggende bouwblokken uit 7-10 bouwlagen om te zorgen voor een geluidsluw binnenklimaat met binnenin royale groene binnenterreinen. De bouwhoogte bedraagt maximaal 34 m. Deze hoogte is ingegeven vanuit de beperkingen van Schiphol in het kader van de vliegveiligheid. De ontwikkeling zal aan de westzijde opbouwen hebben, wat stedenbouwkundig goed inpasbaar is aangezien de westzijde aan een verhoogde spoordijk ligt. Ook vervult de hoogbouw langs het spoor de functie als landmark tussen de verschillende knooppunten van infrastructuur, zoals de twee metrohaltes.
Vanuit Sloterstrip zal de bebouwing voornamelijk zichtbaar zijn vanaf de Henk Sneevlietweg. De hoogbouw zal niet erg aanwezig of hinderlijk zijn aangezien deze achter de bestaande bebouwing staat of er zit een treinspoor en park tussen. Ditzelfde geldt voor het deelgebied Nieuwe Meer Oost. De bebouwing staat op afstand tot dit deelgebied met een park en een spoorlijn ertussen, waardoor het als een herkenningspunt in de wijk fungeert.
Door de setback in de bebouwing zal vanuit de openbare ruimte niet het gevoel worden opgewekt naast een hoog gebouw te staan. Dit geldt ook voor de kantoren op de noordelijke percelen. Deze zijn weliswaar lager, maar door de ruimte en vrije ligging aan de Henk Sneevlietweg is deze goed passend en houdt voldoende haar eigen ruimtelijke en functionele karakter, zowel fysiek als op maaiveld. De dichtheid van de bebouwing, plinten, entrees en de mix van functies zullen positieve invloed hebben op de sociale veiligheid in het plangebied en de omgeving, dat nu relatief monotoon is.
Conclusie is dat de nieuwe bebouwing in plangebied Overschiestraat 182 en 188 qua hoogte en ruimtelijke invulling goed past in de stedenbouwkundige structuur van het gebied en de verdere herontwikkeling van Schinkelkwartier. De hoogbouw past binnen de beleidsambities van Amsterdam en draagt hieraan bij aangezien het in een zone ligt waar woningbouw, hoogbouw en verdichting wenselijk is. Het plangebied ligt niet in een zone waar het zichtbaar is en impact kan hebben op het UNESCO-gebied (Amsterdamse binnenstad).
Privacy en sociale veiligheid
De plint van de gebouwen biedt ruimte aan commerciële functies die zorgen voor een actieve en levendige omgeving. Deze commerciële functies hebben een toegevoegde waarde voor de bewoners en de omgeving. De commerciële-community ruimten worden specifieke verhuurbare ruimten voor functies ten dienste van het wonen. Plekken die ontmoeting voor bewoners en verenigingen bewerkstelligen. Denk hierbij aan een concept zoals de wasbar, pakketpunt, uitleenpunt, flexwerk plekken of een buurtkamer.
Voor de levendigheid op straat krijgt iedere niet woonfunctie een aparte toegang. Woningen worden ontsloten via een kleinschalige ontsluiting zoals een portieketage, liftportiek, korte galerij of corridor-ontsluiting. Lange galerij of corridor-ontsluitingen zijn niet toegestaan. Hierdoor liggen veel voordeuren aan de straat en blijft het aantal woningen per laag beperkt. Levendigheid en sociale controle op straat worden gestimuleerd door meerdere entrees naast de passages. Een combinatie van entrees voor de woningen, werkruimtes, fietsenstalling en individuele woningen die direct vanuit de straat worden ontsloten dragen bij aan een sociaal, actief en veilig leefklimaat binnen het plangebied en voor de noordelijk gelegen kantoorgebouwen.
Entrees aan de binnenzijde van de bouwblokken zijn toegestaan en dragen bij aan het semiopenbare karakter van de binnenterreinen. Bouwblokken worden opgedeeld in behapbare eenheden. Aan de hoofdstraten vormen panden een doorlopend geheel met een breedte tussen de 16 en 64 meter. Aan de secundaire straten zijn panden smaller, de breedte varieert tussen de 16 en 48 meter.
Conclusie is dat de dichtheid van de bebouwing, plinten, entrees en de mix van functies positieve invloed zullen hebben op de sociale veiligheid in het plangebied en de omgeving.
Bezonning
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft OZ Architecten een zonstudie uitgevoerd (zie bijlage 15 bij de HER en separate bijlage 16 bij deze toelichting). De zonstudie is gedaan voor eventuele effecten op de nieuwbouw en voor eventuele effecten op de bestaande kantoorgebouwen ten noorden van het plangebied. Hierin is voor de nieuwbouw het Voorlopig Ontwerp van het plan getoetst aan de lichte TNO-norm en de Amsterdamse variant daarop. Voor de bestaande kantoorgebouwen is een maximaal (worst-case) volume onderzocht.
De onderzoeksresultaten voor de nieuwbouw laten zien dat in de totale ontwikkeling van 420 woningen (Voorlopig Ontwerp) ± 44 woningen niet gedurende de volledige periode van 8 maanden (19 februari - 21 oktober) voldoen aan de eis van 2 uur zon per dag. Het betreft de woningen aan de binnenzijde van het plan, zoals hieronder weergegeven met de rode streep.
Het betreft circa 30 woningen met een oost-oriëntatie. Deze woningen voldoen gedurende een periode van 5 maanden (1 april tot 1 september). De woningen liggen gedurende de resterende periode in de schaduw van de eigen ontwikkeling doordat de woningen in 'de oksel' van de ontwikkeling liggen. Uiteraard voldoen er tussen 19 februari - 1 april en 1 september - 21 oktober steeds meer woningen wél.
De gekozen momenten (1 april en 1 september) betreffen de dagen dat alle woningen voldoen aan de eis van 2 uur zon. Het betreft ± 14 woningen met een zuidoriëntatie. Deze woningen voldoen nagenoeg de volledige periode maar voldoen in de eerste 2 weken van de gestelde periode niet aan de gestelde eis.
Figuur 34: Onderzoeksresultaten lichte TNO-norm
Op basis van de Amsterdamse norm blijkt dat in de totale ontwikkeling van 420 woningen +- 30 woningen niet gedurende de volledige periode van 6 maanden (21 maart - 21 september) voldoen aan de eis van 2 uur zon per dag. Het betreft de woningen aan de binnenzijde van het plan, zoals hieronder weergegeven met de rode streep.
Figuur 35: Onderzoeksresultaten Amsterdamse norm
Het betreft +- 30 woningen met een oost-oriëntatie. Deze woningen voldoen gedurende een periode van 5 maanden (1 april tot 1 september). De woningen liggen gedurende de resterende periode in de schaduw van de eigen ontwikkeling doordat de woningen in de 'oksel' van de ontwikkeling liggen. Uiteraard voldoen er tussen 21 maart - 1 april en 1 september - 21 september steeds meer woningen wél. De gekozen momenten (1 april en 1 september) betreffen de dagen dat alle woningen voldoen aan de eis van 2 uur zon.
Er kan in het plan niet voldaan worden aan de wens van de gemeente Amsterdam om aan de lichte TNO-norm voor bezonning te voldoen. Evenmin kan voldaan worden aan de Amsterdamse norm, maar daarin is wel een verbetering zichtbaar. Samengevat is sprake van een beperkte afwijking van circa 10 procent. Mede in het licht van de totale opgave in het plangebied (bouwen in hoge dichtheid met een gesloten bouwblok met aantrekkelijke binnentuin en rekening houdend met de akoestische situatie) kan echter gesteld worden dat in totaliteit bezien geen sprake is van een onevenredig negatieve bezonningssituatie.
Ten aanzien van de bezonning in relatie tot de naastgelegen kantoorgebouwen ten noorden van het plangebied wordt op basis van een maximale volumestudie het volgende geconcludeerd:
Windhinder
Ten behoeve van het bouw- en bestemmingsplan heeft OMRT een windstudie uitgevoerd op basis van de NEN8100 (OMRT, Overschiestraat Windstudie). Doel is inzicht te geven wat, op basis van het plan, het windcomfort op straatniveau is. De windstudie is opgenomen als bijlage bij de HER (bijlage 15) en als separate bijlage 17 bij deze toelichting.
Figuur 36: Onderzoeksresultaten windhinder
Figuur 37: Onderzoeksresultaten windhinder
Uit de onderzoeksresultaten naar windhinder blijkt dat tussen de bestaande en nieuwe situatie een wijziging van het windklimaat optreedt. Er treden wijzigingen op rondom de hoeken en ten noorden van het plangebied. Daarnaast treden vooral effecten op bij de doorgangen aan de zuidzijde. Het onderzoek stelt dat rondom entrees over het algemeen een windklimaat A of B wenselijk is, en dat een windklimaat C idealiter vermeden wordt. Hier voldoen de doorgangen niet aan. Er treedt hier een 'trechtereffect' op en uit het onderzoek blijkt dat deels sprake is van windklimaat klasse D. Hier zijn maatregelen noodzakelijk.
Uit de onderzoeksresultaten naar windgevaar blijkt dat zowel in de bestaande als de nieuwe situatie er geen sprake is van windgevaar.
Figuur 38: Onderzoeksresultaten windgevaar
Uit de resultaten blijkt op meerdere plaatsen een matig tot slecht windklimaat aanwezig te zijn (windhinder kwaliteitsklasse C of hoger). Gezien de relatief lage bebouwing is dit uitzonderlijk. Hieronder worden enkele mogelijke verklaringen gegeven.
Deze twee aspecten tezamen, de sterke zuidwestelijke wind en de beperkte obstructies, resulteren in hoge windsnelheden vanaf de zuidwestelijke richting. Het patroon van sterke winden uit die richting is ook duidelijk te zien in het windklimaat rondom de bebouwing.
Ter plaatse van de percelen aan de noordzijde van het plangebied is sprake van windklassen C (goed voor doorlopen en matig voor slenteren) en D (matig voor doorlopen). Deze treden op ter plaatse van de parkeerplaats en de groenstrook tussen de gebouwen en het plangebied. Uit het onderzoek volgt dat hoewel het windklimaat verslechtert, deze aanvaardbaar is voor de gebruiksfuncties van de gronden als doorloopgebied (parkeerplaatsen en een groenstrook).
Om tot een acceptabel verblijfsklimaat te komen moeten maatregelen worden getroffen:
Met het in acht nemen van de maatregelen is sprake van een acceptabel windklimaat. Windhinder vormt hiermee geen belemmering voor het plan.
Vliegveiligheid
Schiphol bevindt zich op enkele kilometers ten zuiden van het plangebied. Voor dit bestemmingsplan is een Plan-/Objectanalyse i.v.m. Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) uitgevoerd (zie bijlage 9).
Figuur 39: Maatgevende kaart toetshoogte (L) en toetshoogte radar (R)
Op grond van het LIB geldt een beperkingengebied in de omgeving van Schiphol. Er geldt hier een maatgevende toetshoogte en een toetshoogte radar. De hoogte van gebouwen, overige bouwwerken en tijdelijke objecten moet hieraan worden getoetst.
De maatgevende toetshoogte bedraagt volgens het LIB 36-39 meter. Deze toetshoogte bedraagt 39 meter in het noordoostelijk deel van het plangebied. De toetshoogte loopt in zuidwestelijke richting af naar 36 meter. De hoogtematen zijn gerelateerd aan NAP ter plaatse. De bouwhoogte van het plan is ook beperkt door de toetshoogte radar, die op deze locatie oploopt van 40 meter in het zuidwesten naar 41 meter in het noordoosten.
Het bestemmingsplan maakt een bouwhoogte mogelijk van maximaal 34 meter. Op basis van de algemene afwijkingsregels is het mogelijk om ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, ventilatie-inrichtingen en antennes met 2 meter af te wijken van de maximale bouwhoogte. Daarmee is dus maximaal een bouwhoogte van 36 meter mogelijk. Hiermee kan geconcludeerd worden dat het plan past binnen de maatgevende toetshoogte en toetshoogte radar op grond van het LIB.
Figuur 40: Uitsnede kaart maatgevende toetshoogte
Figuur 41: Uitsnede kaart toetshoogte radar
Het plan past binnen de toetshoogtes op grond van het LIB. De maximum bouwhoogte van het plan vormt daarmee in het kader van vliegveiligheid geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Conclusie
Conform het hoogbouwbeleid is een HER opgesteld, waarmee inzicht is gegeven in de effecten van het plan op het stadslandschap, privacy, sociale veiligheid, bezonning, windhinder en hoogtebeperkingen gezien de nabijheid van Schiphol. Samengevat blijkt uit de onderzoeksresultaten het volgende:
Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Potentiële omgevingseffecten ten aanzien van bezonning en windhinder worden beperkt. De potentiële effecten voor bezonning worden aanvaardbaar geacht en ter voorkoming van windhinder worden maatregelen getroffen. Met inachtneming van deze maatregelen zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot bouwhoogte.
Inleiding
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied heeft invloed op de inrichting van de openbare ruimte en leidt tot een toename van verkeersintensiteiten. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de verkeerseffecten, waaronder de afwikkeling in en rondom het plangebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op mobiliteit, waarbij onderscheid wordt gemaakt in autoverkeer, openbaar vervoer, fietsverkeer en voetgangers. In het kader van het bestemmingsplan is een verkeersonderzoek (Actualisatie Verkeersonderzoek Overschiestraat 182+188, Gemeente Amsterdam) opgesteld, dat als bijlage 18 bij deze toelichting is opgenomen.
Toetsingskader
Beleidskader Mobiliteit
Op 12 december 2017 heeft de regioraad het Beleidskader Mobiliteit van de Vervoerregio Amsterdam vastgesteld. Het Beleidskader Mobiliteit geeft richting aan de activiteiten en investeringen van de Vervoerregio Amsterdam aan hand van vijf strategische opgaven:
Uitvoeringsagenda mobiliteit
In de Uitvoeringsagenda Mobiliteit staat centraal hoe de groeiende stad de komende jaren bereikbaar kan blijven. Daarbij zijn de volgende drie prioriteiten gesteld: doorstroming op de belangrijkste routes, meer openbare ruimte op plekken waar het wringt en verbinden van de stad. Relevante onderdelen voor Schinkelkwartier zijn: het verkennen van de doortrekking Noord-Zuidlijn richting Schiphol, het verbeteren van de autodoorstroming op de uitvalswegen Johan Huizingalaan, Oude Haagseweg en Henk Sneevlietweg en het optimaliseren van doorgaande fietsroutes.
Investeringsagenda OV
In het programma Investeringsagenda Openbaar Vervoer (IAOV) werken de Vervoerregio Amsterdam (voorheen de Stadsregio), de gemeente Amsterdam en het GVB samen aan de betrouwbaarheid van het Amsterdamse openbaar vervoer. Het programma is primair gericht op infrastructurele maatregelen om de doorstroming te verbeteren. Het programma IAOV kent een looptijd van 10 jaar, van 2015 t/m 2024, en heeft een totaal investeringsbudget van 440 miljoen euro.
Vanwege enerzijds de continuïteit van het programma en anderzijds het inspelen op de urgente problematiek van de OV-bereikbaarheid als gevolg van de woningbouwplannen van programma Koers 2025, is het programma opgedeeld in opeenvolgende tranches. Eén van de vier in de IAOV opgenomen projecten waarvoor infrastructuur een randvoorwaarde is om de grootschalige gebiedsontwikkeling per openbaar vervoer goed te ontsluiten, is Schinkelkwartier.
Agenda Amsterdam Autoluw
De openbare ruimte in Amsterdam is beperkt. Met de Agenda Amsterdam Autoluw wil de gemeente de openbare ruimte aantrekkelijk maken en houden en deze zo goed mogelijk gebruiken. Een autoluwe stad betekent nu eenmaal meer leefruimte en schonere lucht. In de agenda zijn duidelijke keuzes gemaakt. Keuzes voor nu, voor over een paar jaar en voor over 20 jaar. Er zijn 5 doelstellingen:
Deze doelstellingen moeten tot aan 2040 worden behaald door een breed pakket aan maatregelen. Deze variëren van maatregelen in het openbaar vervoer en voor voetgangers en fietsers, tot gedragsmaatregelen die moeten leiden tot minder autoritten en minder autoparkeren.
Investeringsagenda Fiets
Met de vaststelling van de Investeringsagenda Fiets heeft de Stadsregio Amsterdam (inmiddels Vervoerregio) tot en met het jaar 2025 €200 miljoen voor de fiets gereserveerd. De investeringsagenda geeft aan waar en voor welk bedrag er zo efficiënt mogelijk geïnvesteerd kan worden om de positie van de fiets te waarborgen en te verbeteren op diverse aspecten, zoals bereikbaarheid, verkeersveiligheid en aantrekkelijkheid.
Ten aanzien van het plangebied is relevant dat de investeringsagenda zich richt op het afstemmen van de fietsvoorzieningen op het aanzienlijke groeitempo in hoogstedelijk gebied. Dat betekent in de praktijk het beter benutten van het Plusnet Fiets (bijvoorbeeld spreiding van stromen in tijd, beter afstellen VRI's), het verbeteren van zwakke schakels voor doorstroming, comfort én verkeersveiligheid en stallingen en gerichte uitbreidingen op plekken waar de bereikbaarheid het meest onder druk staat, zoals rond stations en bij een aantal resterende ontbrekende schakels.
Onderzoeksresultaten
Bereikbaarheid openbaar vervoer
De metrolijnen met de bijbehorende halte Henk Sneevlietweg en buslijnen met de bijbehorende bushalte Maassluisstraat zijn de dichtstbijzijnde OV ontsluitingen.
Bereikbaarheid fiets en voetganger
Het plangebied is in de huidige situatie goed bereikbaar voor fiets en voetganger. De openbare ruimte rondom de nieuwe bebouwing wordt heringericht wat positief is voor de bereikbaarheid voor fiets en voetganger.
Modal split
De modal split is de verdeling tussen de vervoersmiddelen van de verplaatsingen uit een bepaald gebied. In onderstaande tabel zijn de percentages weergegeven voor de verschillende varianten voor het plangebied.
Figuur 42: Modal split
Tussen de referentie en de 2032_varianten is een stijging van het aandeel fiets en OV te zien. Tegelijkertijd is er sprake van een afname van het aandeel auto. De totale afname van het aandeel auto is redelijk gelijk verdeeld over fiets en OV. Deze modaliteiten kennen een grote onderlinge uitwisseling. Deze modal split verschuiving wordt waarschijnlijk voornamelijk veroorzaakt doordat het plangebied van voornamelijk bedrijven naar een groter aandeel woningen gaat.
Openbaar vervoer
Een betere bereikbaarheid per openbaar vervoer voor Schinkelkwartier is belangrijk. Het metrostation Henk Sneevlietweg speelt daarbij een grote rol. Er wordt op dit moment onderzocht wat in de toekomst de beste locatie is voor dit metrostation en voor de toegang tot het metrostation. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de dienst Metro en Tram van de gemeente Amsterdam in opdracht van de Vervoerregio Amsterdam. Daarbij wordt samengewerkt met het projectteam Schinkelkwartier van de gemeente. Het onderzoek richt zich op drie mogelijke locaties voor het metrostation Henk Sneevlietweg, zie de afbeelding en uitleg hieronder (figuur 43):
Figuur 43: Locatieanalyse metrostation Henk Sneevlietweg
Auto
Er is onderzoek verricht naar de verkeerseffecten als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied (zie bijlage 18). Het beoogde plan heeft invloed op het verkeer in en om het gebied. Hiervoor is de plansituatie 2032 doorgerekend met het verkeersmodel Amsterdam (VMA 4.0), waarbij als referentie de 2022_referentie variant uit het eerder O-220145 Verkeersonderzoek Overschiestraat 182+188 (bijlage D bij het verkeersonderzoek) is gebruikt.
Figuur 44: Netwerk omgeving plangebied 2032
Het autoverkeer zal in beginsel via de bestaande wegenstructuur in oostelijke richting worden afgewikkeld. Daarnaast wordt een ontsluitingsweg aangelegd om het verkeer af te kunnen wikkelen via Riekerpark (zie figuur 45). Voor deze ontsluitingsweg, die ook nodig is voor de verkeersafwikkeling van beoogde tijdelijke woningbouw in Riekerpark, is op 18 juni 2023 een omgevingsvergunning verleend (inmiddels onherroepelijk). Hierdoor is het mogelijk om, via een binnenplanse afwijking, het verkeer via het westen te laten ontsluiten. Indien op termijn het bouwblok ten noorden van het plangebied wordt ontwikkeld, ontstaat de mogelijkheid om het verkeer in de toekomst via de westzijde op de Henk Sneevlietweg af te wikkelen.
Figuur 45: Ontsluitingsweg Riekerpark
Direct ten noorden van het plangebied, liggen twee percelen met daarop twee kantoorgebouwen. De gebruikers ontsluiten via een weg door het plangebied die uitkomt ten oosten daarvan op het Heenwegpad. Voor deze ontsluiting is een erfdienstbaarheid gevestigd (erfdienstbaarheid akte 14687 nr. 1 d.d. 11-12-1997). Na uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling, zal het niet langer mogelijk zijn om via deze route te ontsluiten. Dat betekent dat de percelen direct ten noorden van het plangebied op een andere manier moeten worden ontsloten.
Figuur 46: Ontwerp aansluiting Henk Sneevlietweg
In dit kader wordt de realisatie van een ontsluitingsroute via een directe aantakking op de Henk Sneevlietweg voorbereid (figuur 46). Een ontsluitingsweg op deze locatie is passend binnen het bestemmingsplan Nieuwe meer e.o. Deze rechtstreekse ontsluiting op de Henk Sneevlietweg voldoet als een volwaardige alternatieve ontsluiting en is positief beoordeeld door het Toetsteam Openbare Ruimte & Mobiliteit en kan naar verwachting in de tweede helft van 2024 worden aangelegd. In het bestemmingsplan is geborgd dat de bestaande ontsluitingsweg toegankelijk en bruikbaar moet blijven, totdat in een alternatieve ontsluiting voor de percelen ten noorden van het plangebied is voorzien.
Uit het onderzoek volgt dat op etmaalbasis meer autoverkeer (circa 1.200 extra mvt/etmaal) dan in de referentiesituatie (2022). Deze toename wordt, naast door de ontwikkeling van de Overschiestraat 182+188, ook veroorzaakt door andere ontwikkelingen in zone 467 en door de toename van het wegverkeer in Amsterdam als geheel. Het totaal aantal verplaatsingen (auto, fiets en OV) ligt circa 4.500 hoger dan in de autonome situatie. De modal split voor auto is lager dan in de autonome situatie.
Er is in de plansituatie ten opzichte van de referentiesituatie zowel op een aantal wegvakken sprake van een af- als een toename van de intensiteit. De grootste toename is op de Overschiestraat zuid. Deze wordt gedeeltelijk veroorzaakt door de toename van het verkeer dat gebruikt maakt van de onderdoorgang Overschiestraat. De toename van 1.200 ritten per etmaal tussen 2022_referentie en 2032_plan leidt niet tot extra knelpunten. Dit geldt ook voor de afwikkeling van het verkeer over de aan te leggen ontsluitingsweg via Riekerpark. Op de wegen in de buurt van het plangebied is het verschil nog wel enkele honderdtallen motorvoertuigbewegingen per etmaal, maar al snel zijn de effecten niet meer terug te vinden.
Knelpunten in binnenstedelijke gebieden zijn voornamelijk voorrangskruispunten, geregelde kruispunten (VRI's) en rotondes. Vanuit het VMA is een eerste globale analyse uitgevoerd naar het functioneren van de kruispunten waar extra verkeer wordt verwacht door de ontwikkelingen. Dit gebeurt op basis van de V/C ratio, een verdeling waarbij de intensiteiten en capaciteiten per richting op de kruising worden vergeleken.
Figuur 47: Kruispuntanalyse
De kruispuntbelastingen zijn voor zowel ochtend- als avondspits berekend met VMA. Hierbij geldt:
In figuur 47 is met groen (<0.89), oranje (tussen de 0.89 en 1) en rood (>1) weergegeven hoe de kruispunten functioneren. In de visualisatie is de gemiddelde spits genomen. Te zien is dat voor de gemiddelde spitsen alle waarden onder de streefwaarde blijven in de plansituatie.
In de maximale situatie wordt op basis van de drukste stroom bepaald wat de ratio is. Wanneer een kruispunt in de maximale situatie boven de 100 procent zit kan dit mogelijk al door een aanpassing in de verkeerslichtregeling of het verlengen van de opstelstrook verbeterd worden.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de kruising met de Sloterweg en de Johan Huizingalaan verbetert. De toerit naar de A10 vanuit noordelijke richting verslechtert enigszins in de plansituatie. Deze kruising is echter in de referentiesituatie ook al belast en blijft ook in 2032 een aandachtspunt. In het kader van de gebiedsontwikkeling Schinkelkwartier wordt hier nader onderzoek naar gedaan. Daarnaast is er ook een verbeterde doorstroom zichtbaar rondom de andere toerit en afritten van de A10.
Figuur 48: Kruispuntbelastingen referentie- en plansituatie
Door het extra verkeer van en naar het plangebied neemt de belasting op een aantal kruispunten toe. Tegelijkertijd neemt de belasting op drie van de kruispunten richting de A10 in de plansituatie af ten opzichte van de referentiesituatie. Uitsluitend de toerit van de A10 vanuit noordelijke richting blijft een knelpunt. Dit is echter ook al een knelpunt in de referentiesituatie. Alleen het planeffect is waarschijnlijk niet de oorzaak van de hogere belastingen, dat is eerder toe te schrijven aan de groei van heel Schinkelkwartier.
Verkeersveiligheid
Ten aanzien van verkeersveiligheid kan het volgende worden opgemerkt:
Figuur 49: Black spots omgeving plangebied
Conclusie
Ten aanzien van verkeer kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 zijn geen belemmeringen met betrekking tot verkeer.
Inleiding
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied leidt tot een parkeerbehoefte. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het noodzakelijk inzicht te verkrijgen in de parkeerbehoefte en moet worden getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen en –richtlijnen. In deze paragraaf wordt ingegaan het toetsingskader voor auto-, fiets- en scooterparkeren en wordt inzicht gegeven in de parkeerbalans voor het beoogde programma. Bij nieuwe ontwikkelingen worden deelmobiliteit en dubbelgebruik van parkeerplaatsen gestimuleerd, wat kan leiden tot een aangepaste parkeerbehoefte.
Toetsingskader
Nota parkeernormen Auto
In de Nota Parkeernormen Auto (vastgesteld op juni 2017 en gewijzigd op 29 november 2017) zijn de parkeernormen voor auto's vastgesteld voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger.
Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat. Bewoners van nieuwbouw krijgen geen parkeervergunning meer voor parkeren op straat, ongeacht de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein. De nieuwe bewoners moeten dus het wel of niet beschikbaar zijn van een parkeerplaats op eigen terrein, meenemen in hun keuze voor een woning. De parkeerbehoefte van bezoekers van bewoners (0,1 pp per woning) mag ook op eigen terrein/inpandig worden opgelost.
Nota parkeernormen Fiets en Scooter
Met de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (vastgesteld 14 maart 2018) kan bij nieuwe ontwikkelingen of herontwikkelingen worden voorkomen dat de parkeerbehoefte op de openbare ruimte wordt afgewenteld. Om de stad leefbaar en bereikbaar te houden heeft de beleidsnota als uitgangspunt dat bij nieuwbouw en herontwikkeling zowel het fiets- als het scooterparkeren op eigen terrein wordt geregeld, al dan niet inpandig. Ten aanzien van het fietsparkeren bevat de nota bindende beleidsregels voor niet-woonfuncties. Bij de planvorming van bouwinitiatieven is het verplicht om te zorgen voor voldoende en goede parkeervoorzieningen voor fietsen bij niet-woonfuncties.
Voor nieuw te bouwen woningen is de verplichting voor fietsparkeren vastgelegd in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 verplicht ontwikkelaars om bij nieuwe woningen een individuele (fietsen)berging te realiseren, maar biedt ook ruimte voor gelijkwaardige alternatieven zoals gezamenlijke fietsenstalling. De beleidsregels bepalen wat de minimale eisen zijn die aan verschillende niet-woonfuncties worden gesteld aan fietsparkeervoorzieningen. Voor het realiseren van scooterparkeervoorzieningen geldt geen verplichting, maar wordt geadviseerd de normen uit de nota toe te passen. Daartoe bevat de nota niet-bindende richtlijnen. Naast de richtlijnen voor het scooterparkeren, bevat de nota ook richtlijnen voor fietsparkeervoorzieningen bij woningen en richtlijnen voor de toegankelijkheid, inrichting en bruikbaarheid van de parkeervoorzieningen voor zowel fiets als scooter.
Onderzoeksresultaten
Invulling parkeerbehoefte
De ontwikkeling van het plangebied leidt tot een parkeervraag voor auto's, fietsen en scooters. In geval van bouwen en/of uitbreiden van gebouwen en/of een wijziging van het gebruik met een toename van de parkeerbehoefte moet voldoende parkeerruimte worden aangebracht en in stand worden gehouden. Bij het berekenen van de parkeervraag zijn de geldende gemeentelijke parkeernormen aangehouden. Deze zijn kaderstellend.
Het parkeren voor eigen gebruik moet ondergronds op eigen terrein worden opgelost. Het plan voorziet in een ondergrondse parkeergarage. De stallingsgarage voor het auto-, fiets- en scooterparkeren is verdiept aangelegd met daarboven een grondpakket. De garage voor auto's is gesplitst van de fietsenstalling. De hellingbanen naar de parkeergarage worden inpandig opgelost. Inpandig is eveneens een vlakstand op maaiveld niveau van minimaal 5 meter lengte aanwezig, om voetgangers te beschermen voor auto's die hard omhoog rijden op de helling. In de openbare ruimte komen geen zuilen of andere obstakels ten behoeve van de parkeergarage.
Het parkeren van auto's voor bezoekers wordt door de gemeente gefaciliteerd in de openbare ruimte op nog nader te bepalen plaatsen (ontwerpuitwerking) en is opgenomen in artikel 9 van de planregels.
Autoparkeerbalans woonprogramma
Op basis van de Nota Parkeernormen Auto is de Overschiestraat gecategoriseerd als 'B-locatie'. In de parkeernota wordt een B-locatie als volgende gedefinieerd: B-locaties zijn met het openbaar vervoer goed te bereiken, maar zijn verder van de intercitystations gelegen. Het grootste gedeelte van Amsterdam wordt als B-locatie geclassificeerd. Hier kiest de gemeente ervoor om naast een maximum parkeernorm ook een minimum parkeernorm te hanteren. Ontwikkelaars worden verplicht om bij nieuwbouw een minimum aantal parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. De parkeernormen worden daarnaast toegekend aan het type woning. De parkeernorm voor bezoekersparkeren is gelijk bij alle woningtypen, markt, middelhuur en sociaal, en is 0,1 per woning.
Daarnaast is beleidsregel 5 van toepassing:
Figuur 50: Beleidsregel 5 parkeernormering B-locaties
Voor het plangebied betekent dit het volgende voor de normering.
Prijsklasse/type woning | Minimum parkeernorm | Maximum parkeernorm |
Sociaal en middelduur Woningen tussen de 30 m² en 60 m² bvo |
Geen | 1 |
Vrije sector Woningen boven de 60 m² bvo |
0,6 | 1 |
Figuur 51: Parkeernormen B-locatie Gemeente Amsterdam
Type woning | Aantal | Minimum aantal parkeerplaatsen | Maximum aantal parkeerplaatsen |
Sociale huur | 172 | 0 | 172 |
Middelduur | 172 | 0 | 172 |
Vrije sector | 86 | 52 | 86 |
Totaal | 430 | 52 | 430 |
Figuur 52: Parkeerbehoefte auto's wonen
Privaatrechtelijk geldt een afspraak van een maximum parkeernorm van 0,3 parkeerplek per woning (bron: Bouwenvelop Overschiestraat, december 2021). Dit is inclusief bezoekersparkeren. Het plan moet voorzien in minimaal 52 parkeerplaatsen. Dat is voldoende parkeergelegenheid voor het woningbouwprogramma op basis van de Nota Parkeernormen. Er mogen in ieder geval niet meer dan 129 parkeerplaatsen komen ten behoeve van het woonprogramma zoals is afgesproken in de bouwenvelop.
Het autoparkeren voor bezoekers van de woningen wordt door de gemeente gefaciliteerd in de openbare ruimte. Ten oosten van het plangebied bevinden zich op de Overschiestraat binnen een loopafstand van circa 30 tot circa 300 meter ruim voldoende openbare parkeerplaatsen. Het betreft de parkeerplaatsen gelegen aan de Overschiestraat - ten oosten en noorden van het plangebied - en nabij de Sportparklaan. Er is ruim voldoende capaciteit voor de bezoekers van de woningen om op straat te parkeren. Er zal daarom geen sprake zijn van een onaanvaardbare parkeersituatie.
Autoparkeerbalans voorzieningenprogramma
Voorzieningen is een zeer diverse categorie. Alles wat geen woning of kantoor is, valt in het Amsterdams parkeerbeleid onder deze categorie. Het kan gaan om commerciële functies van gebouwen (zoals hotels en bedrijven) of maatschappelijke functies (zoals scholen, sportvoorzieningen, kerken en moskeeën). Voor het berekenen van de parkeerbehoefte van de commerciële voorzieningen is uitgegaan van de kencijfers uit CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren – kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van een 'zeer sterk stedelijk'-gebied in de 'rest van de bebouwde kom'.
Functie | Categorie CROW | Aantal (m2) | Min. norm (per 100 m2) |
Max. norm (per 100 m2) |
Min. parkeer- behoefte |
Max. parkeer- behoefte |
Horeca IV | Restaurant | 500 | 12,0 | 14,0 | 60 | 70 |
Voorzieningen | Commerciële dienstverlening met baliefunctie | 2.550 | 1,4 | 1,9 | 36 | 48 |
Totaal | 96 | 118 |
Figuur 53: Parkeerbehoefte auto's voorzieningen
Uitgangspunt is hierbij dat 100% van de horeca in categorie B valt. Dit is komt overeen met horeca IV (restaurant). Deze categorie heeft de hoogste parkeernorm. Hiermee wordt inzicht gegeven in het maximaal aantal parkeerplaatsen dat het bestemmingsplan voor horeca mogelijk maakt. Eveneens is het nog onbekend met welke voorzieningen de maatschappelijke functies en dienstverlening exact worden ingevuld in de toekomstige situatie. Het CROW kent daarin een beperkt onderscheid, maar gezien de aard van de beoogde functies kan in algemene zin het best worden aangesloten bij 'commerciële dienstverlening met baliefunctie'. In relatie tot de regels van het bestemmingsplan benadert 'commerciële dienstverlening met baliefunctie' het beoogde programma het best.
Op basis van de gemeentelijke parkeernormen bedraagt de totale maximale verwachte parkeerbehoefte voor voorzieningen 118 parkeerplaatsen. Het plan moet minimaal voorzien in 96 plekken. De totale parkeerbehoefte van de woningen en de commerciële voorzieningen gezamenlijk bedraagt minimaal 148 parkeerplaatsen.
Fiets- en scooterparkeren
Op basis van deze geldende normen voor fiets- en scooterparkeren is berekend hoeveel fiets- en scooterstallingen gerealiseerd dienen te worden. Voor fietsparkeren bij de woningen geldt dat de normering afhankelijk is van de woninggrootte.
Figuur 54: Normering fietsparkeren per woninggrootte
In onderstaande tabel staan de normen voor fietsparkeren bij een gezamenlijke fietsenberging. Voor bezoekersparkeren geldt een richtlijn van 0,5 per woning. Voor minimaal 15% wordt hierin voorzien in de openbare ruimte. Omgezet naar het bouwplan betekent dit het volgende aantal fietsparkeerplaatsen benodigd is.
Oppervlakte woning | Aantal | Norm | Aantal fietsparkeerplaatsen |
<50 m2 | 251 | 2,0 p/w | 502 |
>50 - <75 m2 | 179 | 3,0 p/w | 537 |
>75 - <100 m2 | 0 | 4,0 p/w | 0 |
Subtotaal | 430 | - | 1.039 |
Bezoekersparkeren | 430 | 0,5 p/w | 215 |
TOTAAL | 1.254 |
Figuur 55: Parkeerbehoefte fietsen wonen
Voor fietsparkeren van de horeca en voorzieningen geldt zone 2. Het plangebied ligt in de 'Ringzone West en omgeving station Sloterdijk', met gemiddeld fietsgebruik.
Functie | Categorie | Aantal (m2) | Norm (per 100 m2 zone 2) | Parkeerbehoefte |
Horeca IV | Restaurant | 500 | 14,0 | 70 |
Voorzieningen | Bedrijfsverzamelgebouw | 2.550 | 3,5*) | 28 |
TOTAAL | 98 |
Figuur 56: Normering fietsparkeren voorzieningen
*) per balie, inschatting op maximaal 8 balies
De totale parkeerbehoefte voor fietsen voor het woon- en voorzieningenprogramma bedraagt 1.352 parkeerplekken. Ten behoeve van de woningen zijn hiervan in totaal 860 in laag rek beschikbaar conform de norm van 2 lage parkeerplekken per woning.
Voor scooterparkeren gelden onderstaande normen voor wonen en voorzieningen.
Type Woning | Aantal | Norm | Aantal Scooterparkeerplaatsen |
Sociale huur | 172 | 0,13 | 22 |
Middelduur | 172 | 0,13 | 22 |
Vrije Sector | 86 | 0,13 | 11 |
Totaal | 430 | - | 55 |
Figuur 57: Normering scooterparkeren wonen
Functie | Categorie | Aantal (m2) | Norm (per 100 m2) | Parkeerbehoefte |
Horeca IV | Restaurant | 500 | 1,0 | 5 |
Voorzieningen | Kantoor met balie | 2.550 | 0,6*) | 5 |
Totaal | 10 |
Figuur 58: Normering scooterparkeren voorzieningen
*) per balie, inschatting op maximaal 8 balies
Rondom de stallingsgarage voor auto's worden de fietsen- en scooterbergingen inpandig gefaciliteerd (onder de bouwblokken). De totale oppervlakte van deze fietsen- en scooterbergingen is circa 1.760 m² bvo. Deze zullen goed toegankelijk worden ontworpen vanuit het openbaar gebied en de bovengelegen bouwblokken en bieden voldoende ruimte om aan de berekende behoefte te voldoen.
Er is voldoende ruimte binnen het plangebied om 148 auto parkeerplekken te realiseren. De kavel van het beoogde woongebouw (bestemming Wonen) is 7.600 m2 groot. Daarbinnen kan circa 7.000 m² worden ingezet om een ondergrondse parkeergarage inclusief een stalling voor fietsen en scooters. Uitgaande van een ruimtebeslag van 1.760 m2 voor de stalling, blijft een oppervlakte van ruim 5.000 m² beschikbaar voor autoparkeren. Gezien het gemengde gebruik (wonen en voorzieningen) en daarmee een relatief hoog aantal parkeerwisselingen, wordt per auto parkeerplek een ruimtegebruik van 29 m2 aangehouden. De voorwaarden/eisen waar een parkeergarage aan moet voldoen staan in NEN 2443:2013. Voor de totale behoefte voor autoparkeren is een oppervlakte van circa 4.300 m² (148 x 29 m²) nodig. Het minimaal aantal benodigde parkeerplaatsen kan hiermee ruim binnen het plangebied gerealiseerd worden.
Ongeacht de exacte programmatische invulling en het definitieve ontwerp van de garage kan het plan voorzien in de parkeerbehoefte van hetgeen minimaal vereist is op basis van het maximale programma dat bestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 mogelijk maakt. Tot slot wordt bij nieuwe ontwikkelingen deelgebruik van auto's gestimuleerd en minimaal 25 procent van de parkeerplaatsen wordt voorzien van laadpalen voor elektrische auto's.
Conclusie
Ten aanzien van parkeren kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Met bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 zijn geen belemmeringen met betrekking tot parkeren.
Inleiding
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van industrie-, rail- en wegverkeersgeluid. Op grond van de Wgh gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. In verband met de ligging van het plangebied binnen de LIB-5 zone van Schiphol moet op grond van de Wet luchtvaart ook een afweging met betrekking tot luchtvaartgeluid worden gemaakt. Ook is beoordeeld in hoeverre sprake is van eventuele hinder als gevolg van grondgeluid.
Het plangebied bevindt zich op een locatie die geluidbelast is. In het kader van dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd (bijlage 19 bij deze toelichting), waarin is getoetst aan de Wgh en in kader van een goede ruimtelijke ordening is beoordeeld of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In deze paragraaf worden de onderzoeksresultaten beschreven.
Toetsingskader
Wet geluidhinder
In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidnormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of industrieterrein.
In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meerdere relevante geluidbronnen, kan slechts een besluit hogere waarden worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidbelasting, de binnenwaarde worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.
Amsterdams geluidbeleid
Het Amsterdams geluidbeleid is onder andere opgesteld voor de beoordeling van ruimtelijke ontwikkelingen, met als doel het borgen van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het geluidbeleid stelt aanvullende voorwaarden voor de goedkeuring van plannen. Voorwaarden voor het vaststellen van hogere grenswaarden zijn:
Het gemeentelijke geluidbeleid bevat geen beleidskeuzes voor de beoordeling van maximale geluidniveaus.
Cumulatie geluidbelasting
Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Indien een plan binnen de zone van meer dan één geluidbron ligt, dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Er dient te worden aangegeven op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij het bepalen van de te treffen maatregelen (art. 110a en 110f van de Wgh).
De Wgh stelt geen grenswaarden voor de gecumuleerde geluidbelasting. Conform het gemeentelijk geluidbeleid is er sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.
Voordat hogere waarden worden vastgesteld, is het plan ter advisering voorgelegd aan het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluid Amsterdam (TAVGA). Het advies van het TAVGA is betrokken bij de besluitvorming en genoemd in het besluit.
VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering
Voor de analyse om te bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de gevoelige bestemmingen als gevolg van bedrijvigheid en of belemmeringen optreden voor bestaande bedrijvigheid is aangesloten bij de systematiek uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. Op grond van deze publicatie gelden per milieucategorie indicatieve richtafstanden voor geluidgevoelige functies nabij geluidbelastende activiteiten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen afstand tot een rustige woonwijk en gemengd gebied. Hiermee wordt zoveel mogelijk hinder voor omwonenden voorkomen en hebben bedrijven voldoende zekerheid dat zij hun activiteiten kunnen (blijven) uitoefenen. Van de indicatieve richtafastanden kan gemotiveerd worden afgeweken. In de publicatie is een stappenplan opgenomen, gebaseerd op een toetsingskader in vier stappen waarbij per stap de geluidbelasting en daarmee de onderzoeks- en motiveringsplicht groter wordt.
Toetsingskader luchtvaartgeluid
Op grond van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol gelden beperkingengebieden in verband met geluid. Daarnaast is sprake van een planologisch afwegingsgebied LIB-5 zone, waarbinnen bij toevoeging van woningbouw een afwegingsplicht geldt ten aanzien van geluid. Op grond van de Provinciale Omgevingsverordening NH2020 van de provincie Noord-Holland geldt dat in de LIB-5 zone rekenschap wordt gegeven van de geluidbelasting van luchtvaart bij het toelaten van nieuwe woonbestemmingen. Vanuit de gemeente Amsterdam geldt de beleidsregel 'Wonen en vliegen 20 Ke-contour Schiphol'. Voor grondgeluid van vliegtuigen gelden geen wettelijke normen.
Onderzoeksresultaten
In het kader van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek verricht (Akoestisch onderzoek Overschiestraat 182 en 188, DGMR). De rapportage is opgenomen als bijlage 19 bij deze toelichting. Het plangebied ligt binnen de invloedsfeer van de volgende geluidsbronnen:
Daarnaast zijn voor geluid relevant:
Tot slot besteedt het onderzoek aandacht aan geluidhinder en slaapverstoring.
Voor het aanpassen van het bestemmingsplan moet de geluidbelasting van deze bronnen berekend worden. De geluidbelasting wordt getoetst op basis van de Wgh, de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, omgevingsvergunningen milieu, beleid en informatie over luchtvaartgeluid en het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam. Uiteindelijk beoordeelt de gemeente of ter plekke van de nieuwbouw sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Industriegeluid
Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Wel moet rekening worden gehouden met geluid van individuele bronnen in de directe omgeving van het plangebied: datacenter Global Switch en sportvelden Riekerpark. Het uitgangspunt voor Schinkelkwartier is dat zich op termijn uitsluitend bedrijvigheid kan vestigen die mengbaar is met woningbouw.
Datacenter Global Switch in deelgebied Nieuwe Meer Oost is volcontinu in bedrijf, waarbij met name de koelinstallaties voor geluidbelasting zorgen. De plannen voor toekomstige uitbreiding zijn vastgelegd in de omgevingsvergunning milieu, waarin meerdere scenario's zijn opgenomen voor de bedrijfsuitbreiding en ontwikkeling van woningen aan de zuidzijde van het datacenter. De geluidcontour van Global Switch, gebaseerd op de vergunde geluidruimte, heeft overlap met het plangebied.
Figuur 59: Vergunde geluidruimte datacenter Global Switch
In de omgevingsvergunning milieu is vastgelegd dat het bedrijf ten tijde van realisatie van woningen aan de zuidzijde op 15 meter hoogte zal voldoen aan 50 dB(A) op 30 meter vanaf de inrichtingsgrens. Voor woningbouw aan de oostelijke zijde, ter hoogte van het plangebied, zijn geen vergunningpunten vastgelegd.
Op basis van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering mag de geluidsbelasting niet meer bedragen dan 50 dB (A) – etmaalwaarde om met zekerheid sprake te laten zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Op basis van de geluidsmodellen die door Peutz ten behoeve van dit onderzoek zijn aangeleverd, is de geluidsbelasting op de westelijke gevels van de woningen Overschiestraat 182 en 188 bepaald. Daarbij is onderscheid gemaakt in de geluidbelasting voor de scenario's (A t/m D) zoals opgenomen in de omgevingsvergunning milieu.
De hoogst berekende langtijdgemiddelde geluidsbelasting ter plaatse van de westelijke gevels van de beoogde woningen in het plangebied als gevolg van de verschillende scenario's staan in de onderstaande tabel weergegeven.
Figuur 60: Geluidbelasting vergunde scenario's Global Switch
In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van scenario C, omdat dit scenario als de worst case situatie voor de beoogde woningen in het plangebied kan worden beschouwd. Uit de omgevingsvergunning milieu volgt namelijk dat 'scenario C in werking treedt op het moment dat Global Switch is gestart met (een deel van) zijn uitbreiding volgens het 'Masterplan Global Switch Amsterdam', en nieuwbouw van gevoelige objecten aan de zuidzijde van Global Switch nog niet zijn gebouwd en opgeleverd'.
De verschillende scenario's zijn doorberekend met en zonder te treffen maatregelen. Uit de rekenresultaten blijkt dat indien de maatregelen worden genomen er in scenario's B, C en D een zeer beperkte overschrijding is van de richtwaarde (50 dB(A)) volgens stap 2 uit de VNG-publicatie. Aangezien sprake is van een gemengd gebied en met oog op de overige geluidbronnen in de omgeving is 51 dB(A) een aanvaardbaar geluidniveau. Zonder deze maatregelen is de maximaal berekende geluidbelasting op de gevels van de woningen in het plangebied 54 dB(A) etmaalwaarde. Ook in dat geval is sprake van een aanvaardbaar woon– een leefmilieu. In beide gevallen wordt voldaan aan de richtwaarde (55 dB(A)) volgens stap 3 uit de VNG-publicatie. Het berekende maximale geluidniveau (piekgeluiden) voldoet ruimschoots aan de richtwaarde van 70 dB(A) volgens stap 2 uit de VNG-publicatie.
Bij een geluidbelasting van zowel 51 dB(A) als 54 dB(A) etmaalwaarde is met een standaard gevelwering van 20 dB bij de woningen in het plangebied een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde te behalen. In verband met de geluidbelasting als gevolg van andere geluidbronnen wordt overigens in een hogere geluidwering voorzien. Om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en te voorkomen dat de vergunde geluidruimte en bedrijfsvoering van Global Switch wordt beperkt is in de planregels van het bestemmingsplan geborgd dat bij het bepalen van de gevelwering van de woningen, de maximaal berekende geluidbelasting als gevolg van Global Switch in acht wordt genomen.
De sportactiviteiten die in Riekerpark plaatsvonden, ten zuiden van het plangebied, worden verplaatst. Momenteel is daar nog de kaskantine (restaurant) en een hondenschool aanwezig:
Snelweggeluid
Uit het OER Schinkelkwartier blijkt dat het plangebied aanzienlijk wordt belast door geluid van snelwegen A4 en A10.
Figuur 61: Snelweggeluid Schinkelkwartier (20 m hoogte)
In onderstaande figuur is de geluidsbelasting vanwege de rijkswegen A4 en A10 weergegeven op de gevels van de woningen/appartementen. Zoals in artikel 3.8 van het Reken- en Meetvoorschrift 2012 beschreven moeten de geluidbelastingen van de A4 en A10 gezamenlijk beoordeeld worden. De resultaten zijn inclusief de aftrek volgens artikel 110g Wet geluidhinder (2, 3 of 4 dB).
Figuur 62: Geluidbelasting snelwegen op zuidoostelijke gevels
Figuur 63: Geluidbelasting snelwegen op noordwestelijke gevels
Uit de resultaten blijkt dat:
Geluid stedelijke wegen
Uit het OER Schinkelkwartier blijkt dat het plangebied wordt belast door geluid van stedelijke wegen Henk Sneevlietweg en Overschiestraat (Voetbalstraat en Sportparklaan voldoen aan voorkeursgrenswaarde).
Figuur 64: Geluid stedelijke wegen Schinkelkwartier (20 m hoogte)
In de onderstaande figuur is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Henk Sneevlietweg (Lden) weergegeven. De resultaten zijn inclusief aftrek van 5 dB volgens artikel 110g Wet geluidhinder.
Figuur 65: Geluidbelasting Henk Sneevlietweg op noordwestelijke gevels
Figuur 66: Geluidbelasting Henk Sneevlietweg op noordoostelijke gevels
Uit de resultaten blijkt dat:
In de onderstaande figuur is de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Overschiestraat (Lden) weergegeven. De resultaten zijn inclusief aftrek van 5 dB volgens artikel 110g Wet geluidhinder.
Figuur 67: Geluidbelasting Overschiestraat op zuidoostelijke gevels
Uit de resultaten blijkt dat:
Spoorweggeluid
Uit het OER Schinkelkwartier blijkt dat het plangebied wordt belast door geluid van de spoorlijn Amsterdam Sloterdijk – Amsterdam Zuid.
Figuur 68: Geluidbelasting spoorweggeluid Schinkelkwartier (20 m hoogte)
In onderstaande figuur is de geluidbelasting vanwege het railverkeer (treinspoor) weergegeven op de gevels van de woningen.
Figuur 69: Geluidbelasting railverkeer op zuidoostelijke gevels
Figuur 70: Geluidbelasting railverkeer op noordwestelijke gevels
Uit de resultaten blijkt dat:
Metrogeluid
Uit het OER Schinkelkwartier blijkt dat het plangebied wordt belast door geluid van de metrolijn 50/51.
Figuur 71: Geluidbelasting metrogeluid Schinkelkwartier (20 m hoogte)
In de onderstaande figuur is de geluidbelasting (Lden) vanwege de metro in de omgeving op de gevels van de woningen weergegeven. De resultaten zijn inclusief aftrek van 2 dB volgens artikel 110g Wet geluidhinder.
Figuur 72: Geluidbelasting metrospoor op zuidoostelijke gevels
Figuur 73: Geluidbelasting metrospoor op noordwestelijke gevels
Uit de resultaten blijkt dat:
Maatregelen
In het kader van de Wet geluidhinder moeten maatregelen worden afgewogen om de geluidbelasting als gevolg van de spoorweg, de rijkswegen A4 en A10, de metrolijnen en de Henk Sneevlietweg te reduceren tot de voorkeurswaarde. De volgende maatregelen zijn onderzocht in het akoestisch onderzoek.
Een maatregel moet voldoende effectief zijn en niet op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren stuiten (artikel 110a Wgh).
Bronmaatregelen
Overdrachtsmaatregelen
Gevelmaatregelen
Vaststelling hogere waarden Wet geluidhinder
Geluidsmaatregelen zijn niet toereikend om de geluidbelasting door snelweggeluid, geluid stedelijke wegen, spoorweg- en metrogeluid te verminderen tot de voorkeursgrenswaarde, dus is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk.
In onderstaande tabel zijn de vast te stellen hogere waarden per bron opgenomen. De hoogst berekende geluidbelasting van een bepaalde geluidbron is weergegeven. Deze geldt dan voor het gehele gebouw (alle gevels en alle bouwlagen). In de omgevingsvergunning tot bouwen toont de ontwikkelaar per gevel en per bouwlaag aan, dat aan deze vastgestelde waarden voldaan wordt.
Figuur 74: Vast te stellen hogere waarden
Advies TAVGA
De akoestische situatie en het akoestisch onderzoek is beoordeeld door het Technisch Ambtelijk Vooroverleg Geluidhinder Amsterdam (Gemeente Amsterdam, Advies TAVGA, 16 juni 2022, zie bijlage 20 bij deze toelichting). Het TAVGA is akkoord met vaststellen hogere waarde bij het bestemmingsplan, maar merkt daarbij het volgende op:
Oplossing voor stille zijde
Bij het ontwerp van de gebouwen moeten, voor het creëren van een stille zijde, de gebouw- en gevelmaatregelen per gebouw/woning nader gespecificeerd worden. Voor de huidige indeling ligt het voor de hand om geluidluwe gevels te plaatsen aan de 'binnenplaats', waarbij alle woningen minimaal één aangrenzende gevel hebben. In de onderstaande figuur staat weergegeven welke gevels luw kunnen zijn. Voor de woningen die niet aan de binnenplaats grenzen, zal een stille zijde gecreëerd moeten worden door het toepassen van een geluidsvoorziening te weten een gesloten loggia.
Figuur 75: Geluidluwe gevels (groen) en niet-geluidluwe gevels (oranje)
Voor het deel van de woningen dat geen 'natuurlijk' geluidluwe gevel/stille zijde heeft, is het noodzakelijk om geluidwerende voorzieningen aan te brengen in of aan de gevel, zodat aan de eis van de stille zijde wordt voldaan. Voor gevels met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde, maar onder de maximale ontheffingswaarde kan dit worden bereikt door toepassing van een loggia of en balkon met afscherming. Voor de woningen met een dove gevel (dus boven de maximale ontheffingswaarde) kan een stille zijde worden gecreëerd door het toepassen van een gesloten loggia.
Cumulatieve geluidbelasting
In het kader van het vaststellen van hogere waarden moet ook rekening worden gehouden met de cumulatieve geluidbelasting. In het plan is sprake van relevante optelling door de geluidbelasting van de rijkswegen A4 en A10, de Henk Sneevlietweg, de Overschiestraat en de spoor- en metrolijnen (exclusief aftrek).
Datacenter Global Switch heeft een relevante bijdrage op de gevels van de geprojecteerde woningen. Op grond van de scenario's in de omgevingsvergunning milieu van het datacenter bedraagt de hoogst mogelijke geluidbelasting op de westelijke gevel 54 dB(A). Vanwege de ligging buiten het beperkingengebied van Schiphol (LIB-4 zone) hoeft luchtvaartgeluid (zie onder) niet in de berekening van cumulatie te worden meegenomen.
Volgens het Amsterdams geluidbeleid is een gecumuleerde geluidbelasting die maximaal 3 dB hoger is dan de hoogste maximaal toegestane ontheffingswaarde nog aanvaardbaar. De hoogste maximaal toegestane ontheffingswaarde bedraagt 68 dB, waarmee de maximaal aanvaardbare cumulatieve geluidbelasting uitkomt op 71 dB. De hoogst berekende gecumuleerde waarde op de gevels is 65 dB, als gevolg van de wegen in de omgeving, het railverkeer en Global Switch. Deze cumulatieve geluidbelasting kan volgens het Amsterdams geluidbeleid als aanvaardbaar worden beschouwd.
Luchtvaartgeluid
Het plangebied ligt in de nabijheid van Schiphol. Het ligt buiten de beperkingengebieden voor geluid, maar binnen het planologisch afwegingsgebied voor geluid (LIB-5 zone, zie paragraaf 4.1.4). Op grond van de beleidsregels van de provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam moet, in het kader van een zorgvuldige afweging, inzicht worden gegeven in de te verwachten geluidsbelasting, het belang van woningbouw op die locatie en mogelijke geluidbeperkende maatregelen. Omdat het plangebied als bestaand stedelijk gebied kan worden aangemerkt, is het mogelijk om geluidgevoelige bestemmingen zoals woningbouw toe te staan op voorwaarde dat in de planvorming expliciet rekening wordt gehouden met luchtvaartgeluid en bewoners vooraf actief worden geïnformeerd.
De keuze en relevantie van woningbouw in het plangebied is in de basis vastgelegd in verschillende beleidsdocumenten, zoals beschreven in hoofdstuk 4, waaronder Koers 2025 – Ruimte voor de Stad, Omgevingsvisie Amsterdam 2050, Woonagenda 2025 en projectnota Schinkelkwartier. Tot slot is specifiek voor het bestemmingsplan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen (zie bijlage 8 bij deze toelichting). Daaruit blijkt dat in Amsterdam vooral vraag is naar appartementen in alle segmenten.
De wettelijke kaders voor de beoordeling van luchtvaartgeluid zijn gebaseerd op de hinderbeleving. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zogenaamde dosis-effectrelaties, waarmee de relatie wordt uitgedrukt tussen de jaarlijkse geluidbelasting en het aantal mensen dat daarbij hinder ondervindt. De wettelijke mogelijkheden voor woningbouw worden begrensd door de LIB-4 zone, waarvan de buitengrens overeenkomt met de 58 dB(A) Lden contour. Boven de 48 dB(A) Lden is de kans dat hinder wordt ervaren groot (gemiddeld 15 procent ernstig gehinderden). Boven het niveau van 40 dB(A) Lnight kan ernstige slaapverstoring optreden.
Het plangebied wordt belast door vliegverkeer van en naar luchthaven Schiphol. Dit wordt met name bepaald door startende vliegtuigen vanaf de Zwanenburgbaan en landende vliegtuigen richting de Oostbaan en in mindere mate door startende vliegtuigen vanaf de Polderbaan. De jaargemiddelde geluidbelasting in het plangebied bedraagt 50 - 51 dB(A) Lden. De jaargemiddelde geluidsbelasting in het plangebied in de nachtperiode (tussen 23.00 en 7.00 uur) bedraagt ongeveer 39 dB(A) Lnight.
Figuur 76: Geluidcontour 50 dB(A) Lden (bron: BAS)
Figuur 77: Geluidcontour 39 dB(A) Lnight (bron: BAS)
Het is mogelijk dat de geluidbelasting ter plaatse van het plangebied in de toekomst verandert. Enerzijds kan het luchtverkeer toenemen, anderzijds kunnen vliegroutes worden gewijzigd. Inmiddels heeft het kabinet op 24 juni 2022 echter besloten dat het aantal vluchten van en naar Schiphol (tijdelijk) moet krimpen tot uiteindelijk 440.000. Dit besluit heeft gevolgen voor de geluidbelasting in de omgeving van Schiphol. De precieze effecten kunnen nog niet worden vastgesteld.
Vanuit het OER Schinkelkwartier volgt dat 'bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige functies rekenschap moet worden gegeven van de geluidbelasting vanwege luchtvaart, waarbij gemotiveerd wordt op welke wijze invulling is gegeven aan geluidadaptieve maatregelen om de blootstelling aan luchtvaartgeluid te beperken en in hoeverre sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau vanwege luchtvaart'. Dit aspect is nader onderzocht door Soundscape consulting en design (Luchtvaartgeluid rond Overschiestraat 182 188 // QuickScan Voorlopig Ontwerp op basis van geluidadaptief bouwen). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 21 bij deze toelichting.
Figuur 78: Maximale geluidniveaus voor de drie vliegroutes boven/rond het plangebied
Uit een analyse en berekening van het luchtvaartgeluid rondom het plangebied blijkt dat alleen voor de meest zuidoostelijk georiënteerde 'rand' van het plangebied, en alleen bij landend vliegverkeer (Oostbaan), de maximale geluidniveaus (geluid van een vliegtuigpassage) gemiddeld genomen boven de referentiewaarde van 65 dB(A) LAmax uitkomen. Daarbij kan de bebouwing een afschermend effect hebben. Daarom is bij de kwalitatieve beoordeling van bouwblokken alleen gekeken naar de invloed van het ontwerp op geluid van landend vliegverkeer richting de Oostbaan.
Maatregelen gericht op het verminderen van geluid van het landend vliegverkeer zullen (waarschijnlijk) ook effect hebben op het verminderen van geluid van opstijgend vliegverkeer vanaf de Zwanenburgbaan. De reden hiervoor is de positie van de vliegroute, die in beide gevallen ten oosten van het gebied ligt. Het plangebied ligt op ruime afstand van de vliegroutes voor vluchten vanaf de Polderbaan. De kans op geluidhinder door nachtvluchten zal daarmee beperkt zijn.
Ten aanzien van het geluidadaptief bouwen is in het onderzoek gekeken naar de positionering van de bebouwing, vormgeving van de bebouwing, oriëntatie van de woningen ten opzichte van de geluidluwe gevels, het gevelontwerp en het groenontwerp. Het volgende wordt geconcludeerd:
Net als de oostelijke gevel van het ensemble zal de gevel grenzend aan het binnenhof met een oriëntatie op het noordoosten tijdens vliegtuigpassages het meest worden blootgesteld aan luchtvaartgeluid. In het VO is deze gevel voorzien van een rechte gevel met veel glasoppervlak en weinig tot geen textuur. De reflecties van het invallend luchtvaartgeluid op deze gevel(s) zullen via de gevel naar de omsloten binnentuin worden weerkaatst. Het effect van de reflecties kan worden verminderd door de textuur of materialisatie van de gevel te wijzigen.
Toekomstige bewoners worden tijdig geïnformeerd over de geluidbelasting vanwege luchtvaartgeluid en eventuele getroffen maatregelen, zodat zij in de gelegenheid worden gesteld om bewust een keuze te maken voor wonen in een door luchtvaartgeluid belast gebied. In het kader van de informatieplicht wordt in koop- en huurovereenkomsten opgenomen dat sprake kan zijn van geluidhinder vanwege luchtvaart.
Grondgeluid Schiphol
Naast geluid van vliegtuigen in de lucht kan ook het geluid van vliegtuigen op de grond een zekere mate van hinder veroorzaken. Uit eerder onderzoek van NLR (2011) naar grondgeluid in onder andere Amsterdam-West blijkt dat grondgeluid in Schinkelkwartier, met name bij winterse omstandigheden, waarneembaar is en in sommige gevallen als hinderlijk kan worden ervaren. In het kader van het OER Schinkelkwartier heeft TNO een verkennend onderzoek gedaan naar grondgeluid in Schinkelkwartier.
Grondgeluid is het laagfrequente geluid (tussen 31,5 en 63 Hz) dat wordt veroorzaakt door vliegtuigen die beginnen te rollen en de intentie hebben een start uit te voeren. De mate van grondgeluid is afhankelijk van vliegtuigtype, motorvermogen, uitstralingsrichting, afstand, windrichting en bodem. Vooral de zware vliegtuigen produceren grondgeluid. Het uitgestraalde geluid uit de straalmotoren is het sterkst schuin achterwaarts, onder ongeveer 120 tot 140 graden ten opzichte van de startrichting van het vliegtuig. Recht achter het vliegtuig (onder 160 tot 180 graden) is de sterkte van de bron ruim 10 dB lager.
Laagfrequent geluid wordt slechter gedempt dan hoogfrequent geluid wanneer het zich beweegt door de atmosfeer. Weliswaar geldt dat naarmate de afstand tot de geluidbron groter wordt, het geluidniveau afneemt. Echter, geluid buigt onder meewindcondities naar beneden af en weerkaatst tegen de grond (zie figuur 79). Door deze reflecties tegen de bodem kan het geluid een waarneempunt op grote afstand via meerdere paden bereiken. Meewindcondities kunnen leiden tot meer dan 10 dB hogere geluidniveaus dan in de situatie zonder wind.
Figuur 79: Geluidoverdracht in windstille situatie en bij meewind
De bodem is van belang voor de geluidoverdracht van grondgeluid. Bij een absorberende bodem (bijvoorbeeld bij een omgeploegde akker), neemt het via de bodem gereflecteerde geluid na iedere reflectie sterker af dan bij een 'harde' bodem (door water of bevriezing). Dit leidt ertoe dat de geluidniveaus bij winterse omstandigheden kunnen worden versterkt en daardoor hoger zijn dan bij zomerse omstandigheden.
Bebouwing en dijklichamen tussen de geluidbron en de ontvanger zorgen voor een zekere mate van afscherming en verstrooiing van het grondgeluid. Op grotere waarneemhoogte wordt de invloed van de afscherming kleiner, maar neemt ook de invloed van de bodem af. De geluidniveaus op grotere waarneemhoogte (20-40 meter) kunnen tot wel 5 dB lager zijn dan dichtbij maaiveld.
Er zijn geen normen voor grondgeluid. Ook is er geen breed geaccepteerde beoordelingsmethode om de aanvaardbaarheid van grondgeluid vast te kunnen stellen. Om de mate van hinder in Schinkelkwartier te kunnen beoordelen zijn de berekende niveaus vergeleken met de niveaus in Vrijschot-Noord (Hoofddorp), waar enige ervaring is met hinder als gevolg van grondgeluid van de Polderbaan. In deze woonwijk wordt hinder door grondgeluid ervaren sinds de ingebruikname van de Polderbaan in 2003. Destijds is geconcludeerd dat geluidniveaus buitenshuis bij voorkeur tot 80 dB beperkt moeten worden om voor de bewoners acceptabel te zijn. Hieruit volgde de doelstelling om het niveau van het grondgeluid in Vrijschot-Noord met 10 dB te verminderen. Daartoe zijn tussen de Polderbaan en de woonwijk wigvormige heuvels (ribbels) gerealiseerd die de geluidniveaus met ruim 5 dB hebben verminderd. De hinder is daarmee afgenomen, maar is nog niet voor alle bewoners aanvaardbaar.
Om de geluidniveaus inzichtelijk te maken is een modelmatige berekening uitgevoerd naar grondgeluid ter plaatse van het meest zuidwestelijk deel van Schinkelkwartier in Nieuwe Meer West (op circa 3,5 km afstand van Schiphol), waarbij rekening is gehouden met (ongunstige) meewindcondities. Om de mate van hinder als gevolg van grondgeluid in Schinkelkwartier te kunnen beoordelen is inzicht nodig in enerzijds de geluidniveaus en anderzijds de frequentie waarin deze niveaus optreden.
Schinkelkwartier wordt beïnvloed door grondgeluid van startende vliegtuigen op de Kaagbaan, de Aalsmeerbaan en de Buitenveldertbaan. Schinkelkwartier ligt grotendeels binnen de dominante voortplantingsrichting voor het grondgeluid dat afkomstig is van de Aalsmeerbaan (zie figuur 80) en de Buitenveldertbaan. De Kaagbaan wordt vaak als startbaan gebruikt (ruim 78.000 starts in gebruiksjaar 2022), maar gezien de relatief gunstige ligging van Schinkelkwartier ten opzichte van deze baan zijn de te verwachten geluidniveaus circa 10 dB lager dan die van de Aalsmeerbaan.
Figuur 80: Schinkelkwartier ten opzichte van dominante uitstralingsrichting Aalsmeerbaan
De berekende grondgeluidniveaus als gevolg van de Buitenveldertbaan (zie figuur 81) zijn iets hoger dan die van de Aalsmeerbaan, maar daar staat tegenover dat de Buitenveldertbaan in westelijke richting zelden als startbaan wordt gebruikt (1.900 starts in gebruiksjaar 2022). Gezien de berekende geluidniveaus en het baangebruik (ruim 30.000 starts in gebruiksjaar 2022) is naar verwachting vooral grondgeluid van de Aalsmeerbaan bepalend voor de mate van hinder in Schinkelkwartier.
Figuur 81: Invloed bodem en afscherming op geluidoverdracht Buitenveldertbaan (waarneemhoogte 2 m)
De berekende grondgeluidniveaus als gevolg van de Aalsmeerbaan zijn hoger dan 80 dB en kunnen in met name het meest zuidwestelijk deel van Schinkelkwartier hinder veroorzaken, wat overeenkomt met de bevindingen in het eerdere onderzoek van NLR (2011). Daarin is geconstateerd dat grondgeluid in het westelijk deel van Schinkelkwartier voornamelijk 'waarneembaar' en deels als 'hinderlijk' kan worden ervaren. Ook elders in Schinkelkwartier kan grondgeluid een zekere mate van hinder veroorzaken, al nemen de geluidniveaus af naarmate de afstand tot de bron groter wordt en kunnen tussenliggende bestaande bebouwing en dijklichamen voor een zekere afscherming van grondgeluid zorgen. De geluidniveaus zijn daar dan ook (aanzienlijk) lager dan in Nieuwe Meer West.
De berekende niveaus als gevolg van de Aalsmeerbaan in Schinkelkwartier zijn circa 5 dB lager dan de geluidniveaus in Vrijschot-Noord als gevolg van de Polderbaan in de situatie voorafgaand aan realisatie van ribbels. Gezien de ervaringen in Vrijschot-Noord is de verwachting dat grondgeluid in Schinkelkwartier voor hinder kan zorgen, maar dat de frequentie waarin de geluidniveaus optreden in Schinkelkwartier aanzienlijk lager ligt dan in Vrijschot-Noord. De Polderbaan wordt namelijk bijna twee keer zo vaak (ruim 53.000 starts) als startbaan gebruikt als de Aalsmeerbaan en wordt bovendien ook 's nachts gebruikt.
Op grond daarvan wordt verwacht dat de mate van hinder en slaapverstoring door grondgeluid in Schinkelkwartier beperkter is dan in Vrijschot-Noord. Bovendien is van belang dat toekomstige bewoners van Schinkelkwartiers, anders dan de bewoners van Vrijschot-Noord, grondgeluid vooraf kunnen meewegen bij de keuze van hun woonlocatie. Het is aannemelijk dat dit gunstig is voor de ervaren hinder.
Uit het verkennend onderzoek grondgeluid in het kader van het OER volgt dat hinder in het plangebied Overschiestraat 182 en 188 niet kan worden uitgesloten. In dat onderzoek is de invloed van bebouwing, die voor afscherming of verstrooiing van grondgeluid kan zorgen, niet gedetailleerd meegenomen. Daarom zijn ter plaatse van het plangebied metingen verricht naar de niveaus van grondgeluid als gevolg van startende vliegtuigen vanaf de Aalsmeerbaan en de Kaagbaan. Het plangebied bevindt zich op circa 4,5 kilometer van het startpunt van de Aalsmeerbaan en circa 6 kilometer van de Kaagbaan.
Uit de meting grondgeluid (bijlage 22 bij de plantoelichting) blijkt dat de hoogst gemeten niveaus tijdens de maatgevende piek tussen de 71 en 76 dB liggen. Op 1,5 m. hoogte is het hoogste niveau gemeten, op 7,5 m. en 20 m. hoogte zijn de niveaus veelal tot 5 dB lager. Met correctie van het seizoen (de niveaus bij winterse omstandigheden zijn veelal enkele dB's hoger dan in de herfst) zijn de niveaus naar verwachting niet hoger dan 80 dB. Aangezien niveaus hoger dan 80 dB als hinderlijk worden beschouwd, kunnen de gemeten niveaus in het plangebied aanvaardbaar worden geacht. De woningen in het plangebied bevinden zich met name op de verdiepingen, waar de geluidniveaus tot 5 dB lager zijn dan op 1,5 m. hoogte. Bovendien kunnen de beoogde toekomstige bebouwing in Schinkelkwartier en de beoogde 15 meter hoge parkwal langs de A4 op termijn voor extra afscherming en daarmee een verdere afname van de geluidniveaus zorgen. Conclusie is dat grondgeluid in het plangebied waarneembaar is, maar niet leidt tot (ernstige) hinder of een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Geluidhinder en slaapverstoring
Op grond van het OER Schinkelkwartier moet bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige functies inzicht worden geven naar de mate van ernstige hinder en slaapverstoring als gevolg van de geluidbelasting op de gevels. In het kader van akoestisch onderzoek (bijlage 19) is in kaart gebracht welke percentages van de toekomstige bewoners mogelijk ernstig gehinderd en ernstig slaapverstoord zouden kunnen worden door de optredende geluidbelasting in het plangebied. Daarbij is aangesloten op de geluidklassen en percentages ernstig geluidgehinderden en slaapverstoorden uit het Handboek voor gezonde inrichting van de leefomgeving (januari 2018) van GGD GHOR Nederland.
In het akoestisch onderzoek is per bronsoort (binnenstedelijke wegen, rijkswegen, spoorwegen, metro en luchtvaart) en cumulatief de mate van ernstige geluidhinder en slaapverstoring en de bijbehorende GES-scores inzichtelijk gemaakt. In aansluiting op het OER Schinkelkwartier is dit in beeld gebracht voor de worst case transformatie, gebaseerd op geluidcontouren op de gevels. Deze geluidcontouren houden geen rekening met het effect van gevelwering en -maatregelen op de ervaren hinder.
Uit de beoordeling van de mate van ernstige hinder en slaapverstoring volgen de volgende resultaten:
De geluidbelasting in het plangebied kan een zekere mate van hinder en slaapverstoring veroorzaken, maar de geluidbelasting kan aanvaardbaar worden geacht als de benodigde gevelwering en –maatregelen in acht worden genomen.
Conclusie
Ten aanzien van geluid kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Ten aanzien van geluid treden potentiële omgevingseffecten op. Met het plan en bovenstaande maatregelen wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER en worden de potentiële omgevingseffecten beperkt, waardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188, met in achtneming van de maatregelen, geen belemmeringen met betrekking tot geluid.
Inleiding
Trillinghinder kan van invloed zijn op de gezonde leefomgeving en dient te worden afgewogen in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Voor trillingen geldt geen wetgeving. Wel is in mei 2019 door het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen gepubliceerd. Deze handreiking bevat handvatten voor de beoordeling van mogelijke trillingseffecten op plannen in de omgeving van het spoor. In de basis hanteert de Handreiking de toetsingscriteria die voorheen ook werden toepast, te weten de beoordelingscriteria zoals opgenomen in de Stichting Bouwresearch (SBR) Trillingsrichtlijn.
Voor de beoordeling van geprognotiseerde trillingsniveaus worden derhalve de toetsingscriteria uit de SBR Trillingsrichtlijn gehanteerd. Er is hiertoe gebruik gemaakt van de in 2002 door de Stichting Bouwresearch (SBR) gepubliceerde richtlijn deel B over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke Hinder voor Personen. Onder hinder voor mensen in gebouwen wordt in deze richtlijn verstaan:
In genoemde richtlijn zijn streefwaarden gedefinieerd voor het Veff,max (de hoogst optredende trillingssterkte) en het Vper (tijdsgemiddelde trillingsniveau).
Onderzoeksresultaten
Voor Schinkelkwartier geldt dat in een zone van 100 meter van het spoor onderzoek naar mogelijke trillinghinder moet worden gedaan. Gezien de ligging van het plangebied nabij het trein- en metrospoor is in het kader van de bestemmingsplanprocedure een QuickScan trillingen uitgevoerd naar de te verwachten trillingen van het trein- en metroverkeer (Antea Group, Quickscan trilling spoor). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 24 bij deze toelichting.
Doel van het onderzoek is vaststellen in hoeverre een verhoogde kans op trillingshinder in de beoogde woningen, vanwege de vervoersbewegingen over het nabijgelegen spoor, in voldoende mate is uit te sluiten. Als de resultaten van de QuickScan hiervoor aanleiding geven (trillingshinder niet zondermeer uit te sluiten) dan worden aanbevelingen gedaan voor oplossingsrichtingen en vervolgstappen.
Figuur 82: Ligging plangebied ten opzichte van trein-/metrospoor
De locatie van het plangebied en de spoorlijn is in bovenstaande afbeelding weergegeven. De kleinste afstand tot het beoogde bouwvlak in het nieuwe bestemmingsplan bedraagt:
Ten opzichte van het metrospoor betekent dit dat circa 55 procent van het bouwplan binnen de zone van de metro ligt. Ten opzichte van het treinspoor betekent dit dat circa 30 procent van het bouwplan binnen de zone van de trein ligt.
Uit de resultaten van de uitgevoerde quickscan volgt dat het trillingsniveau Veff, max op geprojecteerde woningen lager zal zijn dan de streefwaarde A1 voor nieuwe situaties (0,1 mm/s). Hieruit kan geconcludeerd worden dat hoogstwaarschijnlijk wordt voldaan aan de SBR-richtlijn deel B voor trillingen. Daarmee is voldoende aannemelijk gemaakt dat potentiële omgevingseffecten worden voorkomen.
Conclusie
Ten aanzien van trillinghinder wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Potentiële omgevingseffecten ten aanzien van trillingshinder worden voorkomen. Voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 zijn geen belemmeringen met betrekking tot trillinghinder.
Inleiding
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.
Toetsingskader
Wet luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Ingevolge de wet is een specifiek op luchtkwaliteit betrekking hebbende titel 5.2 in de Wet milieubeheer opgenomen. De wet voorziet onder meer in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het begrip 'niet in betekenende mate' (nibm) en gebiedssaldering. Als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor het vaststellen van een bestemmingsplan:
Voor luchtkwaliteit als gevolg van wegverkeer is NO2 (jaargemiddelde) in Amsterdam het meest maatgevend, aangezien deze stof door de invloed van het wegverkeer het snelst een overschrijding van de grenswaarde uit de wet veroorzaakt. Daarnaast zijn ook de concentraties van PM10 van belang.
Besluit gevoelige bestemmingen
Het Besluit gevoelige bestemmingen is in januari 2009 in werking getreden. Met deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) wordt beoogd de realisering van scholen en andere gevoelige bestemmingen in de nabijheid van drukke (snel)wegen tegen te gaan als op de locatie in kwestie sprake is van een (dreigende) overschrijding van de Europese normen voor luchtkwaliteit. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen. Achtergrond hiervan is dat kinderen, ouderen en zieken extra gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden.
Actieplan luchtkwaliteit Amsterdam
In het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam zijn diverse maatregelen opgenomen om de kwaliteit van de lucht te verbeteren door bestaande knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit op te lossen. Amsterdam houdt binnen het Actieplan vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad, verbetering van het stedelijk functioneren door een grotere concentratie van de functies wonen, werken en recreëren. Daarnaast houdt Amsterdam vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het Hoofdnet Auto.
Richtlijn gevoelige bestemmingen
Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het college van B&W, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam. Uitgangspunten zijn dat:
Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, namelijk: gebouwen geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarige, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
Onderzoeksresultaten
Gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit
In onderstaande figuur zijn de snelwegen met de daarbij behorende afstand tot gevoelige functies in het Schinkelkwartier en het plangebied gevisualiseerd. Het plangebied bevindt zich voor circa de helft (oostelijk deel) in de 300 meter zone. In de planregels van het bestemmingsplan zijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit uitgesloten.
Figuur 83: Zonering gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit, 300 m. zone rijkswegen
Stikstofdioxide, fijnstof en zeer fijnstof
Ten behoeve van de transformatie van Schinkelkwartier is de bestaande situatie aangaande luchtkwaliteit geanalyseerd. In het OER Schinkelkwartier wordt het volgende geconcludeerd voor het plangebied en haar omgeving:
Figuur 84: Concentratie NO2, huidige situatie
Figuur 85: Concentratie PM10, huidige situatie
Voor de toekomstige situatie is berekend of het plan 'niet in betekenende mate' (nibm) bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Hiervoor is door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu een rekentool gemaakt waar op basis van de verkeersgeneratie een berekening wordt gemaakt.
Figuur 86: Overzicht NIBM tool
Bovenstaande laat zien dat het voorziene programma en de daarmee samenhangende verkeersgeneratie (circa +1.200 mvt) niet in betekende mate een bijdrage levert aan de luchtkwaliteit.
Ultrafijnstof
Ultrafijnstof (stofdeeltjes kleiner dan 0,1 micrometer) komt via wegverkeer en vliegverkeer binnen in Schinkelkwartier. Ultrafijnstof bevat roet, maar ook andere stoffen. De hoogste concentraties roet komen langs wegen voor. De hoeveelheid is afhankelijk van verkeersintensiteiten en weersomstandigheden zoals neerslag, temperatuur en windsnelheid. Wegverkeer levert een substantiële bijdrage aan de concentraties ultrafijnstof in het plangebied. Bij zuidwestelijke wind blijkt de bijdrage van wegverkeer overigens aanzienlijk lager te zijn dan die van luchtvaart.
Figuur 87: Concentraties roet, huidige situatie
De bijdrage van Schiphol aan de concentratie ultrafijnstof ter plaatse van Schinkelkwartier bedraagt tussen 3.000 en 7.000 deeltjes ultrafijnstof per cm3. Daarbij is uitgegaan van 450.000 vluchten, wat ongeveer overeenkomt met de beoogde krimp van het aantal vluchten. De berekende niveaus hebben een onzekerheid van 15 tot 25 procent. Er zijn geen wettelijke grenswaarden ultrafijnstof, omdat hier nog te weinig over bekend is.
Figuur 88: Concentraties ultrafijnstof Schiphol
Toekomstige bewoners worden actief en tijdig geïnformeerd over de luchtkwaliteit ter plaatse en eventuele getroffen maatregelen, zodat zij in de gelegenheid worden gesteld om bewust een keuze te maken voor wonen in een gebied met een zekere mate van luchtverontreiniging.
Conclusie
Zowel in de huidige als toekomstige situatie vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor het plan. Aan de voorwaarden uit de Wet milieubeheer wordt voldaan. Het plan voldoet aan de Richtlijn gevoelige bestemmingen. Het plangebied ligt deels binnen de 300 m. vanaf de snelweg A10. Om potentiële effecten te voorkomen zijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit uit de richtlijn, zoals een kinderdagverblijf, in dit bestemmingsplan uitgesloten.
Op basis van bovenstaande wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER en worden potentiële omgevingseffecten voorkomen. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot luchtkwaliteit.
Inleiding
Geur en/of stof kan in de woon- en leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur en stof gaat het veelal om de geur- en stofemissie van bedrijven. Geur- en stofhinder kan ontstaan als nieuwe gevoelige bestemmingen (zoals woningen) nabij bedrijven met een geur- of stofpotentieel worden toegestaan of als nieuwe bedrijven met een geur- of stofpotentieel zich nabij bestaande woningen vestigen.
Toetsingskader
Er is geen specifieke wetgeving ten aanzien van geur en stof van bedrijven, met uitzondering van veehouderijen. Het beoordelingskader voor geur en stof van bedrijven is vastgelegd in VNG-richtafstanden bedrijven en milieuzonering en heeft daarmee geen wettelijke status. De provincie Noord-Holland heeft geurbeleid vastgesteld voor inrichtingen. De gemeente heeft geen eigen geur- of stofbeleid. Het beleid van de provincie is erop gericht om (nieuwe) hinder te voorkomen. Het beleid biedt de mogelijkheid dat het bevoegd gezag van dit algemene uitgangspunt afwijkt en een besluit neemt over een acceptabel niveau van hinder. Indien op een bepaald moment geen sprake is van een acceptabel hinderniveau, verdient het de voorkeur om maatregelen te treffen om dit acceptabele hinderniveau wel te bereiken. Het treffen van bronmaatregelen wordt hierbij genoemd als beste oplossing, maar geur- en stofhinder kan ook worden verminderd of voorkomen worden door het ruimtelijk scheiden van (potentiële) geur- en stofbronnen en (potentieel) gehinderden. Het lokale bevoegd gezag bepaalt per specifieke situatie welke mate van hinder nog acceptabel is.
Onderzoeksresultaten
Uit het OER Schinkelkwartier blijkt dat in de omgeving van het plangebied Overschiestraat 182 en 188 geen bedrijven aanwezig zijn die potentiële hinder veroorzaken op het gebied van geur en/of stof. Ook ligt het plangebied niet binnen indicatieve richtafstanden van geur- of stofrelevante bedrijven. Daarnaast maakt het plan geen nieuwe bedrijven mogelijk.
Wegverkeer en luchtvaart kunnen in delen van Schinkelkwartier tot waarneembare geurconcentraties leiden. Voor wegverkeer blijft dit beperkt tot de directe nabijheid van de snelwegen. Gezien de beperkte concentraties is vanwege wegverkeer geen geurhinder te verwachten. Het plangebied ligt buiten de maatgevende geurcontour van Schiphol.
Nader onderzoek naar de inpasbaarheid van de nieuwe woningen ten aanzien van geur en stof wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
In het plangebied is geur- en/of stofhinder niet aan de orde. Daarmee is ook geen sprake van potentiële omgevingseffecten. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot geur en/of stof.
Inleiding
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.
Toetsingskader
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's te beperken waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven (bijvoorbeeld LPG-tankstations, ammoniakkoel-installaties en chemische fabrieken).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Aan grenswaarden moet altijd worden voldaan, van richtwaarden kan om gewichtige redenen worden afgeweken. Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de grenswaarde worden voldaan en met de richtwaarde rekening worden gehouden. Op basis van het Bevi geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. Er dient inzichtelijk te worden gemaakt op welke basis een bepaald groepsrisico aanvaardbaar wordt geacht.
Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR worden als norm genoemd:
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten). Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). Uit het Basisnet volgt waar nog nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gebouwd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Ten aanzien van de normen voor het PR en GR is aangesloten op de normstelling in het Bevi. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan worden getoetst aan de normen voor het PR. Tevens moet het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord. Een deel van de verantwoording GR (i.c. onderzoek naar maatregelen ter beperking van het GR) kan achterwege worden gelaten indien:
Luchthavenindelingbesluit Schiphol
Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt veiligheidsrisico's met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn daarom regels opgenomen ten aanzien van externe veiligheid.
Schiphol bevindt zich op meerdere kilometers ten zuidwesten van het plangebied. Op grond van het LIB Schiphol geldt een beperkingengebied in de omgeving van Schiphol. Het plangebied ligt binnen de LIB-5 zone, zie paragraaf 4.1.4. De LIB-5 zone is een afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid. Voor de afweging luchtvaartgeluid wordt verwezen naar paragraaf 5.4.1. Binnen de LIB-5 zone dient de gemeente Amsterdam in het kader van de ruimtelijke procedure te motiveren hoe rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam
Het Uitvoeringsbeleid externe veiligheid Amsterdam gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen. Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied. Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen dat door dichtbevolkt gebied gaat.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn waarbij voor nieuwe situaties met overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico als specifieke beslispunten worden voorgelegd aan het college van B&W. Reeds bekende overschrijdingen langs de Ringweg A10-Zuid en -West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico's.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen bij rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking van het uitvoeringsbeleid moet worden voorgelegd aan het college van B&W.
Onderzoeksresultaten
Risicovolle inrichtingen
Nabij het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen (Bevi) aanwezig. In of nabij het plangebied bevinden zich ook geen windmolens/-turbines. In dit bestemmingsplan of de nabije omgeving wordt het plaatsen van windmolens/-turbines ook niet mogelijk gemaakt.
Transport over weg, spoor en water
Nabij het plangebied zijn transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig. Over de rijkswegen A10 en A4 vindt het transport van gevaarlijke stoffen plaats. Voor het groepsrisico moet rekening worden gehouden met een invloedsgebied van 355 meter aan weerszijden van wegvakken. De afstand van de A10 tot het plangebied bedraagt circa 250 meter, de afstand van de A4 tot het plangebied bedraagt circa 550 meter. Het plangebied ligt daarmee binnen het invloedsgebied van deze rijkswegen.
Figuur 89: Veiligheidscontouren rondom snelwegen
Aangezien de planlocatie binnen het invloedsgebied van de rijkswegen is gelegen is beperkte verantwoording van het groepsrisico conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) verplicht. In het kader van de verantwoordingsplicht moet het bevoegd gezag aangeven of het groepsrisico aanvaardbaar wordt geacht. Bij de verantwoording van het groepsrisico moet ook rekening worden gehouden met een ongeval met toxische stoffen, waarbij het invloedsgebied tot 880 meter van de weg reikt.
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan (vooroverleg 3.1.1. Bro) heeft de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland op het voorontwerp bestemmingsplan gereageerd in de vorm van een advies. Het advies geeft inzicht in de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening. Geadviseerd wordt de beschreven maatregelen te overwegen en bij de afweging over de acceptatie van het risico (verantwoording groepsrisico) de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en hulpverlening te betrekken. Deze maatregelen zijn:
Het plan geeft in het kader van de beperkte verantwoording van het groepsrisico op verschillende manieren invulling aan zelfredzaamheid en hulpverlening. Artikel 7 verplicht – bij het realiseren van nieuwbouw - tot het beschouwen van zelfredzaamheid van de bewoners en de bestrijdingsmogelijkheden nabij de risicobron. Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
In het plan wordt hoofzakelijk wonen, maar ook een maatschappelijk programma mogelijk gemaakt. Het is geen vast gegeven dat deze personen beschouwd moeten worden als beperkt- of niet zelfredzame personen, maar het is ook niet uitgesloten. Het plangebied bevindt zich op relatief grote afstand van de risicobronnen. Hierdoor is er meer tijd om te kunnen handelen waardoor de zelfredzaamheid van deze personen wordt vergroot. Ten aanzien van de zelfredzaamheid wordt opgemerkt dat het gezien de afstand tot de rijksweg, gaat om de impact van incidenten met toxische stoffen. Omdat sprake is van nieuwbouw voldoen de woningen en voorzieningen aan de moderne thermische (kier)isolatie-eisen zodat giftige stoffen vertraagd binnentreden. Daarnaast moet de mechanische ventilatie verplicht handmatig afschakelbaar worden uitgevoerd.
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen om een verschillend aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Er vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats over het treinspoor direct ten westen van het plangebied (traject Sloterdijk-Schiphol). Ook ligt het plangebied niet in de nabijheid van een vaarweg waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Transport buisleidingen
Er zijn in of nabij het plangebied geen buisleidingen met externe veiligheidsrisico's aanwezig.
Luchtvaart
Door de nabijheid van Schiphol kan het plangebied worden blootgesteld aan de gevolgen van een vliegtuigongeval. Vanuit externe veiligheid worden geen specifieke maatregelen getroffen om de gevolgen van een vliegtuigongeval te beperken.
Conclusie
Er zijn in en nabij het plangebied geen externe veiligheidsbronnen met een plaatsgebonden risico aanwezig die beperkingen opleggen aan het plan. Wel is voor onderstaande aspecten een nadere afweging gemaakt ten aanzien van eventuele veiligheidsrisico's en is beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbare situatie. Dit is gedaan voor:
Met bovenstaande onderdelen van het plan wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is sprake van potentiële omgevingseffecten, maar de risico's zijn met inachtneming van de genoemde maatregelen aanvaardbaar. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot omgevingsveiligheid.
Inleiding
Naast geluid, omgevingsveiligheid, luchtkwaliteit, geur en stof zijn ook de volgende aspecten relevant in het kader van gezondheidsbescherming: hittestress, lichthinder en stralingshinder. In deze paragraaf worden deze aspecten beschreven.
Toetsingskader
Hittestress
Uit onderzoek naar microklimaat in de stad blijkt dat er een significant verschil is tussen de temperatuur in de dichtbebouwde stad en de temperatuur in het omringende landschap (meer dan 5 graden Celsius). Dit warmteverschijnsel wordt het 'stedelijk hitte-eiland' genoemd. Het hitte-eiland effect is het grootst gedurende de nacht en kent verschillen binnen de stad. In een omgeving met veel verhard oppervlak, weinig bomen en water kan de hitte minder snel vervliegen en kan daardoor lang blijven hangen.
Figuur 90: Stedelijk hitte-eiland effect
Boven een zekere grens leiden hoge temperaturen tot hittestress. Dit kan onder andere leiden tot slaapverstoring, gedragsverandering, concentratieproblemen en verminderde arbeidsproductiviteit, maar ook ernstige gezondheidseffecten. De meest gevoelige mensen voor hittegerelateerde ziekten en sterfte zijn ouderen boven de 75 jaar en chronisch zieken. Tijdens hittegolven stijgt het aandeel overledenen met 12 procent ten opzichte van gemiddelde dagen. Voor hittestress geldt geen wettelijk toetsingskader, uitgangspunt is om hittestress zo veel mogelijk te voorkomen.
Lichthinder
Stedelijke gebieden zijn 's avonds en 's nachts vaak continu verlicht. Dit is afkomstig van snelwegen, kantoren, bedrijven, woningen, sportvelden, straatverlichting en auto's. Kunstmatige verlichting maakt het mogelijk om 's avonds en 's nachts langer actief te zijn, bijvoorbeeld sporten of uitgaan. Daarnaast draagt het bij aan verkeersveiligheid en sociale veiligheid. In de nacht zijn er ook economische activiteiten, zoals transport en reclame. Continue nachtelijke verlichting in stedelijke gebieden heeft ook een keerzijde. Slaap en donkerte zijn essentieel voor het biologische ritme van mens en dier. Als er 's nachts continue veel licht aanwezig is kan dit tot slaapverstoring leiden. Er ontstaat lichthinder als sprake is van ongemak als gevolg van overmatige belichting. Lichthinder kan in kaart gebracht aan de hand van de hemelhelderheid, uitgedrukt in microcandela (mcd)/m² en het aantal zichtbare sterren onder een hoek van 45 graden vanaf een specifieke locatie.
Stralingshinder
In de directe nabijheid van onderstations, transformatorhuisjes en hoog- en middenspanningskabels zijn elektromagnetische velden aanwezig. Het langdurig verblijven van mensen nabij bovengrondse hoogspanningslijn binnen magneetvelden sterker dan 0,4 microtesla wordt geassocieerd met gezondheidsrisico's. De rijksoverheid hanteert daarom uit voorzorg het beleidsprincipe dat binnen die zone geen gevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. Gevoelige bestemmingen zijn plekken waar kinderen normaal gesproken langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven.
In aanvulling op het landelijk beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen is de gemeente Amsterdam voornemens om voor alle netwerkcomponenten als beleidsprincipe te hanteren dat mensen langdurig verblijven in een jaargemiddeld magneetveld sterker dan 0,4 microtesla wordt voorkomen. Verder is het beoogde uitgangspunt dat netbeheerders in nieuwe situaties standaard proportionele maatregelen treffen om het magneetveld te beperken. In geval van realisatie van nieuwe gevoelige bestemmingen of verplaatsing of realisatie van netwerkcomponenten moet binnen bepaalde afstanden van de bron onderzoek worden gedaan naar de omvang van het magneetveld. Voor 50 kV kabels wordt een onderzoekszone van 10 meter gehanteerd en voor 50 kV onderstations een onderzoekszone van 25 meter. Als sprake blijkt te zijn van een magneetveld sterker dan 0,4 microtesla dan worden in overleg met netbeheerders en na advies van GGD Amsterdam eventueel aanvullende maatregelen getroffen.
Onderzoeksresultaten
Hittestress
Het plangebied ligt in een overgangsgebied tussen de dichtbebouwde stad en het omringende landschap, waar duidelijk sprake is van grote temperatuurverschillen. Op de kaart zijn onder andere de verharde omgeving van datacenter Global Switch, de koele sportvelden en de koelpotentie van de omgeving van de Nieuwe Meer goed zichtbaar. In de huidige situatie blijven met name de snelwegen, bedrijfs- en kantoorgebouwen en parkeerterreinen nog lang warm, terwijl de sportvelden en het groene profiel van het spoortracé 's nachts juist snel afkoelen. Ook het plangebied is goed zichtbaar als locatie waar de warmte lang aanwezig blijft.
Figuur 91: Temperatuurverschillen omgeving Schinkelkwartier
In het kader van de transformatie van het plangebied wordt rekening gehouden met hittestress. De gemeente stimuleert marktpartijen om groen en water in een vroegtijdig stadium van de gebiedsontwikkeling te integreren in het ontwerp. De integratie van groen en water draagt niet alleen bij aan de klimaatbestendigheid, maar ook aan de leefbaarheid en gezondheid van het gebied, aangezien het hittestress tegengaat. Bij nieuwe ontwikkeling dient daarom rekening te worden gehouden met voldoende zonbescherming/schaduwplekken, groen- en watervoorzieningen en voldoende watertappunten.
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel volledig verhard met platte daken en bestrating. In de nieuwe situatie ontstaat een gunstigere situatie. Het plan voorziet immers in een binnentuin. Deels zal daar nog verharding aanwezig zijn, maar er wordt hoofdzakelijk voorzien in ruimte voor groen, tuinen, speelvoorzieningen, etc. (zie ook paragraaf 5.2.2 en 5.2.3). Deze ruimte is in het bestemmingsplan geborgd door het opnemen van een maximaal bebouwingspercentage van 70 procent, waarmee circa 30 procent 'onbebouwd' blijft. Tevens moet minimaal 50 procent van het onbebouwde deel uit groen bestaan. Het groen oppervlak van de totale binnentuin bedraagt circa 2.120 m2. Hiermee krijgt 28 procent van het totale plangebied een groene inrichting en wordt 68 procent van het onbebouwde oppervlak groen ingericht. Het plan voorziet tevens in zonwering en de toepassing van een wadi voor verkoeling. Op deze wijze wordt de kans op hittestress verminderd.
Lichthinder
Uit onderstaande figuur blijkt de hemelhelderheid ter plaatse van Schinkelkwartier (in het zuidwesten van de afbeelding) 6 tot 8 mcd/m² te bedragen.
Figuur 92: Hemelhelderheid Amsterdam
De snelwegen A4 en A10, in het bijzonder knooppunt Nieuwe Meer, leveren een belangrijke bijdrage aan de nachtelijke verlichting in Schinkelkwartier. In het plangebied zijn veel grote bedrijven en kantoren aanwezig waarvan een groot deel van het terrein en/of het gebouw verlicht is. Ook de sportterreinen in en nabij het plangebied zorgen voor veel licht, al gelden hiervoor regels op grond van het Activiteitenbesluit.
De transformatie van Schinkelkwartier leidt mogelijk tot zeer beperkte extra lichthinder. Gebouwen stralen licht uit, evenals straatverlichting, extra gemotoriseerd verkeer en OV-haltes. In hoeverre licht in een stedelijke omgeving als Amsterdam als 'hinderlijk' ervaren wordt, is subjectief. Daarbij moet opgemerkt worden dat de maatgevende lichtbronnen (rijkswegen, de binnenstad, sportvelden, Schiphol) een gegeven zijn.
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gemotiveerd op welke wijze rekening is gehouden met het voorkomen van lichthinder, waarbij aandacht wordt besteed aan eventuele lichtreclame, de wijze waarop gebouwen worden verlicht, eventuele lichtinval in de directe omgeving en de mogelijke impact op vleermuizen. Bij nadere uitwerking van de plannen wordt hier verder invulling aan gegeven.
Het verlichtingsniveau van het binnenterrein en de entrees moet gelijk zijn aan het verlichtingsniveau in de openbare ruimte, waarbij:
Stralingshinder
In het plangebied is stralingshinder niet aan de orde. In de huidige en toekomstige situatie zijn geen stralingsbronnen aanwezig die elektromagnetische velden veroorzaken die tot mogelijke gezondheidsrisico's leiden. Nabij het plangebied, ten westen, lopen wel enkele hoog- en middenspanningskabels en onderstations bij Global Switch. Ten zuiden van het plangebied liggen een 150 kV hoogspanningsverbinding en transformatorstation Nieuwe Meer. Deze voorzieningen liggen op ruim voldoende afstand van het plangebied.
Aanvullend geldt dat inpandige trafohuisjes, onderstations en aanleggen van nieuwe of verleggen van bestaande hoogspanningskabels (>50 kV) alleen mogelijk is nadat advies met betrekking tot elektromagnetische velden is ingewonnen bij GGD Amsterdam.
Conclusie
Het bouwplan draagt met het groene binnenterrein bij aan het verminderen van hittestress. In het plangebied is stralingshinder niet aan de orde. In de huidige en toekomstige situatie zijn geen stralingsbronnen aanwezig die elektromagnetische velden veroorzaken die tot gezondheidsrisico's leiden. Daarmee worden potentiele omgevingseffecten voorkomen. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot hittestress, lichthinder en stralingshinder.
Inleiding
Ruimtelijke gezondheidsbevordering heeft betrekking op het stimuleren van gezond gedrag. Gezondheid kan worden gestimuleerd door voorzieningen en routes te realiseren die uitnodigen tot sporten en bewegen, zoals sporttoestellen, fietsroutes en groenvoorzieningen. Ongezond eetgedrag en roken kunnen deels worden verminderd door rookvrije plekken in te stellen en de beschikbaarheid van ongezonde eetgelegenheden te beperken. Met name nabij scholen en andere plekken waar veel jongeren verblijven heeft dit positieve gevolgen voor de gezondheid.
Toetsingskader
Sport en bewegen
Er zijn geen wettelijke normen voor het voorzien in voldoende sportvoorzieningen. Wel kent Amsterdam de “Bewegende Stad” (Amsterdamse Beweeglogica). Dit betekent de stad zo inrichten, dat deze uitnodigt tot bewegen. De Bewegende Stad is een stad waarin bewegen een vanzelfsprekend onderdeel is van het alledaags leven. Doel hiervan is gedragsverandering te bewerkstelligen.
De uitgangspunten van de Beweeglogica zijn:
Daarnaast kent Amsterdam referentienormen voor sport en spelen, zoals vastgelegd in de nota 'Amsterdamse referentienorm voor maatschappelijke voorzieningen, groen en spelen' (9 januari 2018).
Voor de benodigde hoeveelheid sportvoorzieningen in de toekomstige situatie dient te worden getoetst aan de Amsterdamse referentienormen voor sport:
Leefstijl
Amsterdam zet in op het verbieden van ongezonde eetgelegenheden in de nabijheid van scholen. Binnen 250 meter van bestaande en nieuwe scholen worden geen nieuwe snackbars (horecacategorie 1) toegestaan. Ook wordt beoogd dat openbare ruimten rookvrij zijn. Daarnaast adviseert de GGD ook om houtstook te verbieden, wat de gezondheidssituatie in het plangebied ten goede komt. Bij de ontwikkeling van het plan wordt rekenschap gegeven van de Amsterdamse doelstelling voor een rookvrije omgeving, waarbij roken en het stoken van hout wordt ontmoedigd.
Onderzoeksresultaten
Sport en bewegen
Het plan is getoetst aan de Amsterdamse referentienormen voor sport en spelen. Uit deze toets volgt dat het plan hieraan voldoet voor wat betreft spelen en sporten.
Het plan voorziet in een groen binnenterrein met een speelplek van 150 m2. Deze binnentuin kent een zones tussen 'avontuurlijk' naar 'rustig'. In de 'avontuurlijke' zone is een speelplaats opgenomen waarbij gebruik is gemaakt van natuurlijke speelelementen zoals bijvoorbeeld boomstammen, stapstenen in de wadi, een zandbak en eventueel een petanque baan.
Echter niet alle sport- en bewegingsfuncties zijn voorzien in het plangebied. Voor binnensport, veldsport en een speelveld is geen ruimte in het plangebied, maar wel elders binnen Schinkelkwartier. Deze functies zijn in de toekomst op loop- en fietsafstand bereikbaar, waarmee invulling wordt gegeven aan de uitgangspunten van de Beweeglogica.
Leefstijl
Horeca is toegestaan binnen het plangebied, maar horeca van categorie D (snackbars) zijn uitgesloten. Binnen 250 m. afstand van het plangebied zijn namelijk twee scholen aanwezig: Het Lumion College ligt op circa 150 m. afstand van het plangebied, het ROC op circa 200 m. afstand van het plangebied.
Het leidend thema voor het binnenhof (binnentuin) is het voedselbos met onder meer fruitbomen. Het driedimensionale hof vormt een serie van groene buitenruimtes waar bewoners elkaar kunnen ontmoeten en waar zij een plek kunnen vinden om te verblijven, tuinieren, bewegen, spelen of ontspannen in de luwte van de stad. De tuinen hebben een gemeenschappelijk karakter en maken ontmoeting op een informele manier mogelijk.
Conclusie
Het plan voorziet in maatregelen waarmee gezondheid wordt bevorderd. Met bovenstaande onderdelen van het plan wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER. Er is geen sprake van potentiële omgevingseffecten of deze worden voorkomen. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot gezondheidsbevordering.
Met de transformatie van Schinkelkwartier wordt een duurzame en energieneutrale leefomgeving beoogd. Om een toekomstbestendig plangebied te realiseren dat bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen moet een keuze worden gemaakt over het toepassen van een duurzaam energiesysteem, het hergebruiken van materialen en het op een verantwoorde wijze inzamelen van afval.
Inleiding
Energie heeft raakvlakken met de ambities duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Het reduceren van energiegebruik, de keuze voor het energiesysteem en het benutten van de potentie voor duurzame opwekking dragen bij aan het behalen van de ambities voor duurzaamheid.
Toetsingskader
Agenda duurzaamheid
De Agenda Duurzaamheid bevat de gemeentelijke ambities voor duurzame energie, schone lucht, uitbreiding van milieuzones, circulaire economie en klimaatbestendigheid. De agenda bevat onder meer concrete doelen voor duurzame opwekking, energiebesparing en het versneld aardgasloos maken van de stad. Naar aanleiding van het klimaatinitiatief is de ambitie voor duurzame energie in 2018 verder aangescherpt.
Routekaart Amsterdam Klimaatneutraal 2050
De Routekaart Klimaatneutraal beschrijft de lange termijn visie en strategie op de Amsterdamse energietransitie, die ook voor Schinkelkwartier richtinggevend zijn. In 2040 zijn alle gebouwen in Amsterdam aardgasvrij en worden duurzaam verwarmd. Daarnaast geldt vanaf 1 januari 2021 voor alle nieuwbouw dat deze moeten voldoen aan de BENG-normen. Vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet zullen er publiekrechtelijk ambitieuzere BENG-eisen komen voor nieuwbouwwoningen.
Nieuwbouw is in de toekomst alleen nog maar energieneutraal. In 2030 is al het verkeer op Amsterdamse wegen en over het water uitstootvrij. Van de elektriciteit die huishoudens gebruiken wordt in 2030 80 procent opgewerkt uit zonne- en windenergie.
Transitievisie Warmte
De Transitievisie Warmte beschrijft hoe de overstap naar aardgasvrij zorgvuldig en betaalbaar kan zijn, welke oplossingen het beste passen en in welke volgorde. Voor nieuwbouw- en transformatiegebieden zoals Schinkelkwartier wordt met name in gezet op warmtenetten. Daarbij is de fasering van de gebiedsontwikkeling bepalend voor de uitrol van de warmtetransitie.
Onderzoeksresultaten
Energievraag huidig
In het kader van het OER Schinkelkwartier is onderzoek gedaan naar de huidige en verwachte toekomstige energievraag in Schinkelkwartier. Het huidige energieverbruik in Schinkelkwartier (bestaande uit elektriciteit en warmte gebruik) is geschat door kerngetallen voor gebruik te koppelen aan de gebruiksoppervlakte. Het verbruik is ingeschat op 210 Gwh waarvan een koudevraag van 9,2 Gwh.
Figuur 93: Energiegebruik (warmte en elektriciteit)
Het huidige warmtegebruik in Schinkelkwartier is ingeschat op 135 GWh. De oude gebouwen zijn de gebouwen die het meeste verbruiken. De bestaande gebouwen in plangebied Overschiestraat 182 en 188 behoren ook tot de grote verbruikers met betrekking tot energieverbruik.
Energievraag toekomstig
De inschatting is dat de elektriciteitsvraag als gevolg van transformatie in totaal circa 30 procent toeneemt tot 271 GWh, waarvan een koudevraag van 13 GWh. Het aantal vierkante meters neemt echter met meer dan 250 procent toe. De verklaring voor de relatief beperkte toename van de elektriciteitsvraag komt doordat in de toekomstige situatie sprake is van een groot aandeel nieuwbouw. Voor nieuwbouw geldt, uitgaande van de BENG-norm, een veel lager gebruik per m2. Bovendien komt een deel van de nieuwbouw in de plaats van bestaande panden met een relatief hoog elektriciteitsgebruik.
De inschatting is dat als gevolg van transformatie de warmtevraag met circa 16 procent toeneemt tot 155 GWh. Net als bij elektriciteitsvraag is dit te verklaren doordat een relatief groot deel nieuwbouw is gepland, waarbij voor nieuwbouw een veel lager warmteverbruik per m2 geldt. Bovendien komt een deel van de nieuwbouw in de plaats van bestaande panden met een relatief hoog warmtegebruik. Het plan zet ten aanzien van de energievraag in op de volgende maatregelen:
Energiesysteem
In de huidige situatie is de bebouwing in Schinkelkwartier ten behoeve van de warmtevoorziening hoofdzakelijk aangesloten op aardgas. Voor heel Nieuw-West, dus heel Schinkelkwartier exclusief deelgebied Schinkelhaven, geldt een concessie waarbij alle nieuwe bebouwing aangesloten moet worden op het bestaande stadswarmtenet van Westpoort Warmte. Het bestaande stadswarmtenet is een net op hoge temperatuur dat recent in Schinkelkwartier is uitgebreid met nieuwe aanvoerleidingen en een hulpwarmtecentrale in de sporendriehoek.
Figuur 94: Stadswarmtenet
Nieuwbouw binnen 40 meter van het warmtenet van Westpoort Warmte wordt daar in principe op aangesloten, tenzij op grond van het gelijkwaardigheidsbeginsel van de aansluitplicht mag worden afgeweken. In 2019 heeft de gemeenteraad de motie lage temperatuur (LT) aangenomen waarin is opgenomen dat alle nieuwbouw aangesloten moet worden op een LT-systeem. De gemeente Amsterdam heeft private afspraken gemaakt met hierin een inspanningsverplichting, waarbij partijen op de hoogte moeten worden gebracht van de geldende aansluitplicht.
De herontwikkeling Overschiestraat 182 en 188 betreft nieuwbouw. Dit houdt in dat in de toekomstige situatie geen gebruik wordt gemaakt van aardgas. Het plan wordt aardgasloos opgeleverd. Het plangebied ligt op meer dan 40 m. afstand van het warmtenet, namelijk op circa 200 meter. Stadswarmte is daarmee wel mogelijk, maar een afsluitplicht is afhankelijk van de aanbieding van de concessiehouder. WKO is daarom nog een alternatief. Dit maakt het bestemmingsplan mogelijk.
Energiepotentie
De transformatie van Schinkelkwartier heeft invloed op de energiepotentie: meer bebouwing betekent een groter beschikbaar (dak)oppervlakte voor PV- of PT- panelen. Hierdoor neemt de opbrengst toe. Doordat zowel voor de potentie van warmte als van elektriciteit gerekend wordt met dezelfde oppervlaktes, kunnen deze twee waarden niet zonder meer bij elkaar worden opgeteld. Een dakoppervlak wordt in de berekeningen nu of maximaal ingezet voor PV-panelen (elektriciteit) of PT-panelen (warmte).
Het plan levert een bijdrage aan duurzame energieopwekking door de toepassing van PV-panelen.
Conclusie
De herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geeft op verschillende manieren invulling aan de energieambities van de gemeente en het Schinkelkwartier. Het plan voorziet in:
Met bovenstaande onderdelen van het plan wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER en worden potentiële omgevingseffecten voorkomen. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot energie.
Inleiding
Uitgangspunt van circulair bouwen is dat grondstoffen en bouwmaterialen zo lang mogelijk hoogwaardig in de keten worden gehouden en dat gebieden en bouwwerken toekomstbestendig worden gemaakt. Met het sluiten van de kringloop, waarbij grondstoffen en bouwmaterialen maximaal worden hergebruikt, behouden gebouwen hun waarde en worden negatieve effecten op klimaat, gezondheid en ecologie beperkt.
Toetsingskader
Agenda duurzaamheid
De gemeente zet in op een circulaire economie. Hieronder hoort ook het gebruik van duurzame materialen. Het gebruik van hout met het FSC-keurmerk is een randvoorwaarde. De ambitie is om een zo laag mogelijke MPG- score te behalen, waarbij een score van 0,8 maximaal is.
De gemeente Amsterdam wil de stad zo snel mogelijk, maar uiterlijk in 2050, circulair maken. Daarbij heeft het huidige stadsbestuur de volgende ambities gesteld:
Amsterdam Circulair 2020-2025
Amsterdam wil in 2050 een circulaire stad zijn: een stad waar waardevolle materialen en grondstoffen worden hergebruikt en netto geen afval wordt geproduceerd. In de gebiedsontwikkeling kan met hergebruik van materialen in gebouwen en openbare ruimte een grote bijdrage aan deze ambitie worden geleverd, in het geval van een gebiedstransformatie zoals Schinkelkwartier is dat nog vanzelfsprekender.
Onderzoeksresultaten
Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden. Onderstaande ambities zijn benoemd in de bouwenvelop en richtinggevend geweest voor het bestemmingsplan. In de verdere bouwkundige en architectonische uitwerking van het bouwplan zullen deze aspecten verder worden uitgewerkt.
Circulair bouwen
De gemeente zet in op een circulaire economie. Hieronder hoort ook het gebruik van duurzame materialen. Het gebruik van hout met het FSC-keurmerk is een randvoorwaarde. De ambitie is om een zo laag mogelijke MPG- score te behalen. Er geldt een norm van 0,8 voor de milieuprestatie van een gebouw (MPG). Bij voorkeur wordt gestreefd naar een MPG van maximaal 0,5.
Afval
Het afval afkomstig van de woningen, wordt in ondergrondse afvalcontainers in de openbare ruimte opgevangen. De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden en legen van deze afvalcontainers. Afval voor utiliteit wordt inpandig georganiseerd, uit het zicht en logistiek goed bereikbaar. Het plan voorziet hierin. Hiermee worden potentiële omgevingseffecten voorkomen.
De doelstelling van de gemeente is om van alle afval grondstoffen te maken, zodat er uiteindelijk geen sprake meer is van restafval. Dat kan alleen als afval zo veel mogelijk gescheiden wordt ingezameld. Uiteindelijk zou er in 2050 geen restafval meer moeten overblijven.
Grondstoffen
De transformatie van Schinkelkwartier levert een bijdrage aan het stimuleren van circulair bouwen en het verminderen van het gebruik van primaire grondstoffen. Voor de beoordeling van de effecten van transformatie wordt als uitgangspunt gehanteerd dat ten aanzien van bouwen wordt voldaan aan de wettelijke eisen. Nieuwe woningen en kantoren moeten daarbij voldoen aan de Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) van 0,8. Deze waarde gaat de gemeente Amsterdam implementeren in de Bouwverordening op basis van experimenten in het kader van de Crisis- en herstelwet.
Voor demontage (verfijnde manier van slopen) geldt als uitgangspunt dat dit wordt uitgevoerd volgens de bestaande wet- en regelgeving voor sloop. Zo worden de gevaarlijke componenten gescheiden gehouden net als bijvoorbeeld asbest. Daarnaast is het zo veel mogelijk (her)gebruiken van grond in het gebied uitgangspunt bij de transformatie.
Het plan gaat uit van de toepassing van duurzame en herbruikbare materialen, waaronder FSC-hout. Uitgangspunt voor het plan is een MPG-norm van maximaal 0,8. Daarmee worden potentiële omgevingseffecten voorkomen.
Bij sloop en nieuwbouw wordt een grondstoffenpaspoort opgesteld, waarmee inzichtelijk wordt gemaakt welke materialen worden gebruikt, welke materialen zijn hergebruikt en welke fundamentele onderdelen en materialen weer kunnen worden hergebruikt. Het rapport wordt opgesteld bij het definitief ontwerp.
Grondbalans
Bij nieuwe ontwikkelingen wordt rekening gehouden met het optimaliseren van de grondbalans, waarbij bij voorkeur aangeleverde grond uit het gebied afkomstig is en afgevoerde grond in het gebied wordt toegepast.
Conclusie
De herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geeft op verschillende manieren invulling aan de circulaire ambities van de gemeente en het Schinkelkwartier. Het plan voorziet in:
Met bovenstaande onderdelen van het plan wordt invulling gegeven aan de spelregels uit het OER en worden potentiële omgevingseffecten voorkomen. Hiermee zijn er voor de herontwikkeling van Overschiestraat 182 en 188 geen belemmeringen met betrekking tot circulariteit.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsplanregels. Daarbij wordt uitgelegd wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen, gebieds-, functie- en bouwaanduidingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen voor het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden toegelicht.
De toelichting heeft geen juridisch bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.
De verbeelding is de kaart waarop door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes en bouwvolumes staan aangegeven. De verbeelding heeft, in samenhang met de planregels, een juridisch bindend karakter. De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en verbeelding. De verbeelding is opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehorende kleurgebruik en het gebruik en de vorm van aanduidingen. Als ondergrond is een recente topografische ondergrond (GBKN) gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. De verbeelding is verder voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens op de verbeelding weergegeven.
De indeling van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels omvat twee artikelen: een artikel met de begripsbepalingen en een artikel dat de wijze van meten bepaalt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels geeft een invulling aan de opgenomen bestemmingen, waarbij in de meeste gevallen het volgende stramien wordt gevolgd:
Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat regels die gelden voor meerdere in het plan opgenomen bestemmingen:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bevat regels die betrekking hebben op:
In deze paragraaf wordt per artikel uiteengezet op welke wijze het beleid, de regelgeving, het ruimtelijk kader, onderzoeksresultaten en spelregels uit het OER zijn vertaald in de regels van het bestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188.
Begrippen (artikel 1)
Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan, met uitzondering van de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan', op alfabetische volgorde.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel is geregeld op welke manier moet worden gemeten.
Groen (artikel 3)
De bestemming 'Groen' is toegekend aan een strook aan de zuidkant van het plangebied, waar het van belang is om het aanwezige groen te handhaven of te versterken. Op deze gronden zijn groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, fietsparkeervoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, bruggen en viaducten, steigers, water, oevers, waterhuishoudkundige voorzieningen en bijbehorende bouwwerken en bijbehorende voorzieningen ter voorkoming of vermindering van windhinder toegestaan.
Voor het aanleggen of uitbreiden van ongebouwde parkeervoorzieningen geldt een vergunningplicht. Op de voor 'Groen' bestemde gronden zijn gebouwen uitsluitend toegestaan in de vorm van erkers, balkons, luifels of geluidwerende voorzieningen en daarmee te vergelijken bouwonderdelen. Deze bouwonderdelen (van de hoofdgebouwen van de naastgelegen bestemming 'Wonen') mogen maximaal 0,7 meter uitsteken. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 1,0 meter. Voor de genoemde bouwonderdelen geldt dat ze uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag (1e verdieping) zijn toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter voorkoming of verhindering van windhinder geldt een maximum bouwhoogte van 5 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter.
Verkeer (artikel 4)
De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de gronden waar rijwegen, fiets- en voetpaden, niet zijnde autosnelwegen en de openbare ruimte zijn voorzien. Op deze gronden zijn ongebouwde parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, bruggen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, bijbehorende bouwwerken en bijbehorende voorzieningen ter voorkoming of vermindering van windhinder en opstelplekken voor laden en lossen toegestaan.
Op de voor 'Verkeer' bestemde gronden zijn gebouwen uitsluitend toegestaan in de vorm van erkers, balkons, luifels of geluidwerende voorzieningen en daarmee te vergelijken bouwonderdelen. Deze bouwonderdelen (van de hoofdgebouwen van de naastgelegen bestemming 'Wonen') mogen maximaal 0,7 meter uitsteken. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken tot maximaal 1,0 meter. Voor de genoemde bouwonderdelen geldt dat ze uitsluitend vanaf de tweede bouwlaag (1e verdieping) zijn toegestaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ter voorkoming of verhindering van windhinder geldt een maximum bouwhoogte van 5 meter. Voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 10 meter.
Wonen (artikel 5)
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, ten behoeve van bewoning, daaronder begrepen aan-huis-gebonden-beroep. Uitsluitend in de eerste bouwlaag zijn toegestaan: dienstverlening en horeca van categorie A en B met de daarbij behorende. Op deze gronden zijn bijbehorende bouwwerken, bijbehorende bouwwerken en bijbehorende voorzieningen ter voorkoming of vermindering van windhinder, groenvoorzieningen, tuinen en erven, speelvoorzieningen, speelplek, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, ondergrondse parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, binnenterreinen en daarmee vergelijkbare verblijfsgebieden en onderdoorgangen.
Het programma bestaat uit een maximum bruto vloeroppervlakte van gebouwen van 30.500 m2. Hiervan mag maximaal 96 procent benut worden voor woningen. De gemiddelde gebruiksoppervlakte van de woonruimten mag niet minder dan 49 m2 bedragen. Dienstverlening en horeca is toegestaan met een bruto vloeroppervlakte tussen de 4 en 10 procent van de 30.500 m2. De niet-woonfuncties zijn uitsluitend toegestaan op de eerste bouwlaag (de begane grond). Er zijn maximaal twee horecagelegenheden toegestaan van maximaal 250 m2. Dienstverlening is toegestaan met 350 m2 per unit.
De minimale- en maximale bouwhoogtes zijn op de verbeelding met de maatvoeringsaanduidingen 'maximum bouwhoogte' en 'minimum bouwhoogte' opgenomen. Het maximum aantal bouwlagen is met de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal bouwlagen' ook vastgelegd op de verbeelding. In de regels is opgenomen dat de eerstelijnsbebouwing van de westgevel (ter afscherming van geluid) aaneengesloten moet worden gebouwd, met uitzondering van de onderdoorgangen en in- en uitritten van gebouwen ten behoeve van parkeren.
Om een aanvaardbaar windklimaat te borgen kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan het bouwplan. In dat kader is voor de omgevingsvergunning voor het bouwen een nader windhinderonderzoek verplicht.
Vanwege overschrijding van de maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder is in de bouwregels op een deel van de gevels een bepaling opgenomen met betrekking tot dove gevels. De betreffende gevels zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – dove gevel'. Als bijlage bij de regels is een overzicht opgenomen waarin te zien is welke gevels het betreft. Een dove gevel mag onderbroken worden door geluidwerende voorzieningen (zoals een serre, loggia of verglaasd balkon) waardoor de voorkeursgrenswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt. Dit geldt niet voor een voorziening die louter bestaat uit geluiddempende lamellenroosters. Daarnaast kan in een dove gevel een andere maatregel worden toegepast, zodat er wel te openen delen worden gerealiseerd. Dit is alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking en als een stille zijde aanwezig is.
Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dient ten minste één geluidluwe gevel aanwezig te zijn. Een stille zijde kan gecreëerd worden middels toepassing van een geluidwerende voorziening zoals een loggia óf afgeschermd balkon. Onder voorwaarden is het mogelijk om af te wijken van de eis van de stille zijde. Dit geldt alleen voor de woningen waar de geluidbelasting onder de maximale ontheffingswaarde ligt. In dat geval kan een alternatieve geluidoplossing, zoals een geluiddempende lamellenrooster worden toegepast. Gemotiveerd moet worden dat aan het doel van het Amsterdams geluidbeleid wordt voldaan.
De geluidbelasting als gevolg van het datacenter ten westen van het plangebied dient bij het bepalen van de geluidwering van de gevels in acht genomen. Hiermee wordt geborgd dat sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenniveau in de woonruimten. Het gaat om de meest westelijk gelegen woningen ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'.
Het uitgangspunt van de ontwikkeling is dat de bovenste twee bouwlagen van elk gebouw met een 'setback' (wisselende daklijn) worden gerealiseerd. Dit houdt in dat de gevels van de bovenste twee bouwlagen een verspringing hebben en dus (minimaal 2 meter) achter de denkbeeldige verticaal doorgetrokken voorgevel van het gebouw worden gebouwd. Het is denkbaar dat niet op elk gebouw een setback wordt gerealiseerd op de bovenste twee bouwlagen. Om de flexibiliteit in het ontwerpproces te waarborgen in een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waardoor het mogelijk blijft om geen setback te realiseren of alleen een setback op de bovenste bouwlaag te realiseren. De afwijkingsmogelijkheid kan worden gebruikt indien geen sprake is van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Daarnaast zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Eén voorwaardelijke verplichting borgt het realiseren van een binnenterrein. Onder dit binnenterrein is het mogelijk een ondergrondse parkeervoorziening te realiseren, mits voldaan wordt aan de aanvullende eisen zoals het aanbrengen en in standhouden van een leeflaag. De andere voorwaardelijke verplichting borgt dat een nieuwe (alternatieve) ontsluitingsweg voor het plangebied is gerealiseerd en dat tijdens het realiseren van deze nieuwe ontsluitingsweg de bestaande ontsluitingsweg niet mag worden belemmerd.
Tot slot geldt dat het verboden is om een kelder te bouwen op de gronden met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - kelder'. Het gaat om een zone van 5 m. tot aan de noordelijke plangrens.
Leiding – Water (artikel 6)
Ter bescherming van de aanwezige (ondergrondse) drinkwatertransportleiding geldt ter plaatse de dubbelbestemming 'Leiding – Water'. Deze dubbelbestemming is geldt primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemming 'Verkeer'. De aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van (ondergrondse) drinkwatertransportleiding met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een maximum hoogte van 5 meter. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden geldt een vergunningplicht.
Waarde – Archeologie (artikel 7)
Ter bescherming van de mogelijke archeologische waarden geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.
Anti-dubbeltelregel (artikel 8)
Door middel van dit artikel wordt voorkomen dat grond welke betrokken is geweest bij het toestaan van een bouwplan bij de beoordeling van een later bouwplan wederom betrokken is.
Algemene bouwregels (artikel 9)
In dit artikel is een regeling opgenomen ten aanzien van parkeren voor auto- en fietsparkeren. Daarmee is geborgd dat voldoende ruimte voor auto- en fietsparkeren wordt aangebracht op eigen terrein, overeenkomstig de geldende gemeentelijke beleidsregels voor parkeernormering.
Algemene gebruiksregels (artikel 10)
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die specifiek gebruik van gronden en bouwwerken verbieden.
Algemene aanduidingsregels (artikel 11)
In het plangebied zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen, namelijk de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerszone - lib artikel 2.2.3 (vogels)' en 'overige zone-2'.
Binnen de aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - lib artikel 2.2.3 (vogels)' geldt dat geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan, conform hetgeen bepaald in artikel 2.2.3 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.
Binnen de aanduiding 'overige zone-2' geldt een verbodsbepaling om kelders te bouwen of te vergroten. De regel voor het bouwen van kelders is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Grondwaterneutrale kelders' (NL.IMRO.0363.GA2102PBPGST-VG01). Voor het bouwen van kelders in het plangebied groter dan 300 m2 of een bouwdiepte van meer dan 4 meter is een geohydrologisch onderzoek benodigd, op grond waarvan afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. In het geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de kelder grondwaterneutraal kan worden gerealiseerd. Deze afwijking kan niet worden toegepast voor zover een kelder is geprojecteerd binnen de gronden met de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - kelder'. Verder is opgenomen dat mitigerende maatregelen volledig binnen het bouwvlak gerealiseerd moeten worden.
Algemene afwijkingsregels (artikel 12)
Het college kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn de algemene ondergeschikte afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit mogelijk wordt gemaakt ten aanzien van de regels. Dit zal maatwerk zijn per situatie waarbij rekening moet worden gehouden met de gebruiksmogelijkheden en belangen van derden.
Algemene wijzigingsregels (artikel 13)
In dit artikel zijn situaties geschetst waarvoor het bestemmingsplan, door middel van een door het college van B&W vastgesteld wijzigingsplan, gewijzigd kan worden.
Overgangsrecht (artikel 14)
In dit artikel wordt geregeld dat legale bouwwerken mogen worden behouden of legaal
gebruik mag worden voortgezet vanaf het moment dat het plan rechtskracht heeft verkregen
ondanks dat de bebouwing of het gebruik niet (langer) overeenkomt met de regels die
in dit bestemmingsplan worden gegeven. Het opnemen van een dergelijke regeling is
voorgeschreven vanuit het Besluit ruimtelijke ordening.
Slotregel (artikel 15)
Dit wordt ook wel de citeerbepaling genoemd. Hierin wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan genoemd is.
Op grond van artikel 3.1.6 onder f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet de toelichting van het bestemmingsplan inzicht geven in de uitvoerbaarheid van het plan. Daaronder wordt ook de economische uitvoerbaarheid begrepen.
Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijk ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld. Afdeling 6 van de Wro (grondexploitatie) is erop gericht dat de gemeente kosten verhaalt die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Een exploitatieplan is verbonden aan het bestemmingsplan en volgt het besluitvormingstraject van een bestemmingsplan.
Op basis van artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
De verplichting tot vaststelling van een exploitatieplan geldt niet als het kostenverhaal van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Dat is bijvoorbeeld het geval als de gemeente zelf eigenaar is van de grond of als de gemeente over het kostenverhaal anterieure overeenkomsten heeft gesloten met eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.
In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd via het erfpachtstelsel. Bovendien hebben de gemeente en de ontwikkelende partij een overeenkomst (afsprakenbrief) gesloten. Daarin is onder meer overeengekomen dat de kosten van eventuele planschade voor rekening van de erfpachter zijn.
In een planschaderisicoanalyse is het risico op planschade beoordeeld. Hierbij is een planologische vergelijking gemaakt tussen het huidige planologische regime en het nieuwe planologische regime. Uit de vergelijking blijkt een minimaal risico op planschade aan de zuidzijde. Planschade wordt pas uitgekeerd nadat een verzoek daartoe gehonoreerd is. De planschaderisicoanalyse is gebaseerd op veronderstellingen die leiden tot de meest negatieve uitkomst (worst case).
Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie is verzekerd via het erfpachtstelsel, zodat het vaststellen van een exploitatieplan niet nodig is. Tussen de ontwikkelende partij en de gemeente Amsterdam is een overeenkomst gesloten (afsprakenbrief) waarin onder meer is overeengekomen dat de kosten van eventuele planschade voor rekening van de erfpachter zijn. Hiermee wordt voorzien in de economische uitvoerbaarheid van het plan.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan heeft betrekking op de communicatie met belanghebbenden en het draagvlak voor het plan. In het kader van de planvoorbereiding is gedurende de verschillende planfasen met gebruikers in het gebied, omwonenden, omliggende bedrijven en marktpartijen gesproken. In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan heeft vooroverleg met wettelijke overlegpartners plaatsgevonden. De reacties zijn samengevat en beantwoord.
Op grond van de Algemene inspraakverordening is bepaald dat geen inspraak plaatsvindt als voor het beleidsvoornemen al bij wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien, zoals het geval is bij een bestemmingsplan. Er heeft om die reden geen algemene inspraak plaatsgevonden over voorliggend voorontwerpbestemmingsplan.
Participatie is het actief en structureel laten 'meedoen' van stakeholders bewoners, ondernemers, erfpachters en andere stakeholders en gebruikers van het gebied aan (onderdelen van) de planvorming. Participatie is van groot belang in alle fasen van gebiedsontwikkeling. Participatie zorgt voor een betere kwaliteit van en meer draagvlak voor de plannen. De gemeente volgt daarbij het beleidskader Participatie, d.d. 1 juni 2021.
Bij de ontwikkeling van Schinkelkwartier zijn vastgoedeigenaren, bedrijven en bewoners uit het gebied zo goed mogelijk betrokken. Vanaf 2019 zijn in het kader van de projectnota Schinkelkwartier (digitale en fysieke) bijeenkomsten georganiseerd voor bewoners, bedrijven en stakeholders in en rond het plangebied. Tijdens de bijeenkomsten is veel informatie opgehaald. De inspraakperiode en de informatiemogelijkheden zijn vooraf breed gecommuniceerd, via zowel off- als online kanalen.
Het niveau en de vorm van participatie kan in alle fasen verschillen. Dit is afhankelijk van het doel van de participatie dat per fase vastgesteld wordt. Naast de fasering uit het Plaberum heeft Schinkelkwartier verschillende deelgebieden met uiteenlopende eigenschappen. Bijvoorbeeld wat betreft het grondeigendom, complexiteit, aard van het deelgebied en aantal stakeholders. Dat betekent dat de participatieaanpak per deelgebied kan verschillen.
Communicatie en proces met de omgeving van Overschiestraat 182 en 188 is gevoerd door de ontwikkelende partij in de vorm van verschillende overleggen.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 om reactie verstuurd naar de volgende instanties:
Er is een reactie ontvangen van:
ProRail, GVB Directie Metro en Liander hebben aangegeven dat zij geen opmerkingen hebben op het voorliggend plan.
Gedeputeerde Staten van Provincie Noord-Holland heeft opgemerkt dat de gemeente in voldoende mate rekenschap heeft gegeven van het feit dat op de locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer. Tevens worden de redenen genoemd die geleid hebben tot deze woningbouwontwikkeling. In de toelichting is eveneens omschreven op welke wijze de gemeente rekening houdt met de risico's van klimaatverandering. Het plan past binnen de regels van de Omgevingsverordening NH2020.
Bureau Monumenten en Archeologie heeft opgemerkt dat archeologie voldoende is geborgd.
Alleen van Waternet/AGV en de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland is een inhoudelijke reactie binnengekomen, die heeft geleid tot een aanpassing van het plan en/of de toelichting. Deze zijn hieronder samengevat en van antwoord voorzien.
Reactie Waternet/ AGV d.d. 12 augustus 2022
Waternet vraagt aandacht voor:
Antwoord
In de plantoelichting (paragraaf 5.2.2) is de waterparagraaf aangevuld en aangepast op bovengenoemde aspecten. Tevens is de drinkwatertransportleiding opgenomen op de verbeelding en in de regels. Het geohydrologisch onderzoek is eveneens aangepast. Deze gewijzigde versie is opgenomen als bijlage 11 bij deze toelichting.
Reactie Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland d.d. 28 juli 2022
Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland vraagt aandacht voor zelfredzaamheid, hulpverlening
en maatregelen.
Antwoord
De plantoelichting (paragraaf 5.4.4) is aangevuld met de adviezen en suggesties op bovengenoemde aspecten.
De bestemmingsplanprocedure bestaat uit de fase voorontwerp, ontwerp, vaststelling en beroep.
Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat de gemeente overlegt met alle betrokken overheden en partijen. Dit vooroverleg dient plaats te vinden voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Het voorontwerpbestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 is op 12 juli 2022 door de wethouder Ruimtelijke Ordening vrijgegeven voor wettelijk vooroverleg en advies. Gelijktijdig is aan het dagelijks bestuur van stadsdeel Nieuw-West gevraagd om advies uit te brengen.
Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
De resultaten van het vooroverleg zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 en bijbehorende stukken (onderzoeken, concept OER en ontwerpbesluit hogere waarden) van 13 april tot 25 mei 2023 ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Van 6 september tot 18 oktober 2023 is het ontwerpbestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 met bijbehorende stukken opnieuw ter inzage gelegd.
Tijdens de periode van terinzagelegging zijn drie zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Een aantal zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan heeft geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. In de Nota van beantwoording zienswijzen bestemmingsplan Overschiestraat 182 en 188 (bijlage 25 bij deze toelichting) zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van beantwoording. Naast wijzigingen die zijn aangebracht naar aanleiding van zienswijzen zijn ook ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. In de Nota van wijzigingen (bijlage 26 bij deze toelichting) is aangegeven op welke punten de regels en verbeelding van het bestemmingsplan zijn aangepast.
Vaststelling bestemmingsplan
Na verwerking van zienswijzen stelt het college van B&W het besluit hogere waarden vast. De gemeenteraad aanvaardt de uitkomsten van het OER en stelt het bestemmingsplan vast. Het vastgestelde plan wordt ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging kan beroep tegen het plan worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State.
Inwerkingtreding en onherroepelijk bestemmingsplan
Het bestemmingsplan treedt in werking de dag nadat de beroepstermijn is afgelopen en geen schorsingsverzoek is ingediend. Het plan is dan tevens onherroepelijk als er geen beroep is ingediend. Is er wel beroep ingediend, dan kan het bestemmingsplan onherroepelijk worden, als de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State een uitspraak heeft gedaan over het ingestelde beroep.
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0363.F2207BPGST-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
Een dienstverlenend beroep, dat in een woonruimte door de bewoner zelf wordt uitgeoefend, waarbij de woonruimte in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
Werkzaamheden naar het bodemarchief die ten behoeve van de archeologische monumentenzorg worden uitgevoerd volgens de eisen zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), zoals bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
Rapportage waarin de archeologische waarde van het terrein waarop de aanvraag betrekking heeft, wordt vastgesteld die naar het oordeel van burgemeester en wethouders/ het dagelijks bestuur voldoet aan de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie als bedoeld in de Regeling archeologische monumentenzorg, zoals deze geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan;
Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld;
Het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;
Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, opslag en/of transport;
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
Maatregelen in de vorm van bijbehorende bouwwerken of voorzieningen, zoals overkappingen, luifels, lagere bebouwing of schermen, om smalle openingen tussen bebouwing, waardoor windhinder ontstaat, te voorkomen of te verminderen;
Een openbaar toegankelijk terrein bestaande uit een, overwegend groen, onbebouwd gebied;
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Het totale oppervlak van de bouwlagen met inbegrip van de bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen etc.;
Een alcoholvrije horeca-inrichting zonder kansspelautomaten en zonder terras, waar softdrugs worden verkocht in gebruikershoeveelheden aan meerderjarigen voor gebruik ter plaatse of voor gebruik elders;
Musea, (muziek)theaters, expositieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
Een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:
Een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
Het totale vloeroppervlakte tussen de omsluitende wanden minus vaste obstakels van omvang. Het gebruiksoppervlak (GBO) wordt vastgesteld aan de hand van NEN2580;
Een voor publiek toegankelijk kantoor of gelegenheid waarvan het hoofdbestanddeel van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;
Amsterdams Geluidbeleid 2016, Hogere waarde Wet geluidhinder (gewijzigd) als vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 5 maart 2019. Indien het geluidbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen;
Een bouwkundige constructie bestaande uit een geluidabsorberende glasplaat in een dove gevel, of een gevel met een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde, waarin te openen delen aanwezig zijn;
Een bouwkundige constructie die wordt aangebracht aan de buitenzijde van een te openen deel, met als doel een geluidsreductie op het te openen deel te bewerkstelligen tot een geluidsbelasting die gelijk of lager is dan de voorkeursgrenswaarde;
Geluidgevoelige gebouwen en terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder;
Een serre, loggia, verglaasd balkon of vergelijkbare voorzieningen (niet zijnde geluiddempende lamellenroosters) die aan de gevel is/wordt gerealiseerd waardoor de voorkeursgrenswaarde op de scheidingsconstructie van de achtergelegen verblijfsruimte wordt bereikt. Het toepassen van uitsluitend een geluiddempend lamellenrooster in de gevel geldt niet als een vergelijkbare geluidwerende voorziening;
Het resultaat van een geohydrologisch onderzoek neergelegd in een rapport met daarin de eigenschappen en kenmerken van het grondwatersysteem op een bepaalde locatie. In het geohydrologisch rapport worden in ieder geval in beeld gebracht:
Een op de verbeelding aangegeven lijn, waarin de gevel van de gebouwen aan de betreffende zijde moet worden opgericht;
Gevoelige bestemming luchtkwalteit in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren;
Het bouwen van een kelder waarbij de stand en stroming van het grondwater buiten het perceel waarop de kelder is geprojecteerd niet of nauwelijks veranderen, waar mogelijk zal verbeteren, en geen negatieve grondwatereffecten optreden. Tot negatieve effecten worden in ieder geval gerekend risico's op opbarsten van de deklaag, welvorming, grondwateroverlast en grondwateronderlast;
Een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld door bevoegd gezag.
Een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
Een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;
Een gelegenheid waar de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig de gelegenheid bieden tot internetten (het raadplegen van websites, e-mailen en dergelijke);
Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzende peil/maaiveld is gelegen;
Een laag grond, met een gemiddelde dikte van 1,0 meter, geschikt voor bomen- en plantenleven;
Buitenruimtes die - behoudens de permanente openingen om buitenlucht te verkrijgen - volledig afgesloten kunnen worden;
De hoogste gevelbelasting waarvoor op basis van de Wet geluidhinder een hogere waarde kan worden aangevraagd.
De Nota Parkeernormen Auto, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juni 2017 en gewijzigd op 29 november 2017. Indien het parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen;
De Nota Parkeernormen Fiets en Scooter, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2018. Indien het parkeerbeleid gedurende de planperiode wordt gewijzigd dient te worden voldaan aan de desbetreffende wijzigingen;
Een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen;
Doorgangen, waarboven bebouwing mag worden opgericht, niet zijnde in- en uitritten van gebouwen ten behoeve van parkeren;
Niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan de hoofdfunctie is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie.
Woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;
Het bedrijfsmatig opslaan en verpakken en verhandelen van goederen voor zover voortvloeiende uit het opslaan en verpakken van goederen, niet zijnde detailhandel;
Inrichting bestemd voor het parkeren of stallen van voertuigen, zoals auto's, scooters en fietsen;
Onder het peil wordt verstaan:
Een horizontale opstelruimte in een verdiepte of half verdiepte parkeergarage, waar auto's voor het uitrijden kunnen stilstaan;
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Een horecavoorziening waar de exploitatie hoofdzakelijk bestaat uit het bieden van diensten voor het roken van gearomatiseerde pijptabak met een waterpijp;
Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een week en maximaal zes maanden;
Een winkel waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;
De voorzieningen die het spelen mogelijk maken, zoals een schommel of een wip;
Een (deel van een) gevel waar de geluidbelasting gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde of lager;
De verbeelding van het bestemmingsplan 'Overschiestraat 182 en 188' bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.F2207BPGST-VG01;
een verblijfsgebied is een aaneengesloten gebied waar het doen van verplaatsingen bij het gebruik van de weg ondergeschikt is aan andere functies waarvoor dit gebied geschikt is, zoals ontmoeten van mensen, of spelen door kinderen;
Gronden die in gebruik zijn als verkeersruimte voor al dan niet gemotoriseerd verkeer, bestaande uit rijwegen, fiets- en voetpaden, niet zijnde autosnelwegen;
Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel op grond van de Wet geluidhinder;
Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder mede begrepen (natuurlijke) oevers, kademuren, sluizen, gemalen, bergbezinkbassins, duikers en dammen;
Het uitvoeren van werken of werkzaamheden, voor zover dat geen bouwwerken of onderdelen daarvan zijn, bijvoorbeeld een bestaande weg veranderen of een nieuwe weg aanleggen, ophogen of afgraven van gronden, dempen of aanleggen van watergangen, leggen van (buis)leidingen of drainage of het aanbrengen van verhardingen;
Een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag of ten minste moet worden bebouwd, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend;
Vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk;
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met inbegrip van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftuitloop, installatietechnische onderdelen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, tenzij anders in de regels is bepaald;
Tussen de bovenzijde van de vloeren van geheel of gedeeltelijk onder elkaar gelegen bouwlagen;
Vanaf de bovenkant van de constructie van een bouwwerk tot de bovenkant van de leeflaag;
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
alsmede voor:
Op en onder in 3.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Voor bouwen van erkers, balkons, luifels of geluidwerende voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a en toestaan dat erkers, balkons, luifels of geluidwerende voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, voor zover deze zijn verbonden met een gebouw in de aangrenzende bestemming, maximaal 1 meter uit de gevellijn of rooilijn grenzend aan openbaar gebied mogen uitsteken, mits geen sprake is van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Op de in 3.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op en onder in 4.1 genoemde gronden mag slechts worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.
Voor bouwen van erkers, balkons, luifels of geluidwerende voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a en toestaan dat erkers, balkons, luifels of geluidwerende voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, voor zover deze zijn verbonden met een gebouw in de aangrenzende bestemming, maximaal 1 meter uit de gevellijn of rooilijn grenzend aan openbaar gebied mogen uitsteken, mits geen sprake is van overwegende bezwaren van stedenbouwkundige aard.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Op en onder de in 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming;
Voor bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
Voor de in lid 5.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksregels:
Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), met dien verstande dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan met een maximum hoogte van 5 meter, onder voorwaarden dat:
Op en onder de in 6.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
Het bepaalde in 6.3.1 is niet van toepassing op de werken en werkzaamheden, die:
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 6.3.1 mag slechts worden verleend, indien:
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd, overeenkomstig artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan te wijzigen door het bestemmingsvlak met de dubbelbestemming 'Leiding - Water' geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien de leiding is verwijderd of niet langer als zodanig wordt gebruikt en de betreffende leidingbeheerder hierover heeft geadviseerd.
De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient een veldonderzoek uit te voeren aan de hand van een archeologisch Programma van Eisen (PvE) en een archeologisch rapport te overleggen indien de aanvraag leidt tot grondroerende werkzaamheden:
Het bepaalde in lid 7.2.1 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan bouwplannen die voorzien in grondroerende werkzaamheden, zijnde:
Op en onder de in 7.1 genoemde gronden is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden)de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in 7.3.1 is niet vereist voor de volgende werken en werkzaamheden:
De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de werken of werkzaamheden, het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een archeologisch onderzoek naar mogelijk aanwezige archeologische waarden in de betrokken gronden heeft plaatsgevonden en waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
Het bepaalde in lid 7.3.4 is niet van toepassing indien uit aanvullend bureauonderzoek blijkt dat er een lage archeologische verwachting is en er geen nader archeologisch onderzoek nodig is.
Aan de omgevingsvergunning kunnen in het belang van de archeologische waarden de volgende voorschriften worden verbonden:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 10.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing:
Binnen de aangeven aanduiding 'luchtvaartverkeerszone - lib artikel 2.2.3 (vogels)' geldt dat geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan, conform hetgeen bepaald in artikel 2.2.3 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.
Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen 'overige zone 2' zijn de betreffende gronden, naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen en aanduidingen, mede bestemd voor de bescherming van het belang van grondwaterneutraal bouwen als genoemd in 1.42.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 11.2.1 onder a, mits de kelder grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Hierbij gelden de volgende regels:
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften ontheffing kan worden verleend, dan kan het bevoegd gezag afwijken van de desbetreffende regels van dit bestemmingsplan, ten behoeve van:
mits de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Het bevoegd gezag is bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Lid 14.4, is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.