Plan: | Hoevelaar fase 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BP2021hoevelaar2-vg01 |
De woningbouwlocatie Hoevelaar ligt ten oosten van de kern Woudenberg, binnen het gebied dat wordt omsloten door de provinciale weg N224 (Stationsweg Oost), de Zegheweg en de Spoorlaan. Het gebied zal conform het Masterplan Hoevelaar, vastgesteld in 2015, fasegewijs en organisch worden ontwikkeld. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van de tweede fase juridisch-planologisch mogelijk. Het betreft het realiseren van 275 woningen.
Hoevelaar fase 2 is het middelste gedeelte van de nieuwe woonwijk en grenst aan de zuidkant aan Hoevelaar fase 1. Ten noordoosten van het plangebied ligt het bedrijventerrein Parallelweg. Ten westen grenst het plangebied aan de Zegheweg. Het plangebied voor de in totaal 275 woningen omvat grofweg de gronden ten zuiden van de Spoorlaan tussen de twee houtwallen. In figuur 1.1 is de globale ligging van het plangebied aangegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied indicatief (bron: Google Earth)
Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ‘Bebouwde Kom Woudenberg’, vastgesteld op 21 december 2017. Tevens geldt ter plaatse van het plan het plangebied het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg', vastgesteld op 20 december 2018. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2 en 1.3.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
De gronden in het plangebied zijn bestemd als 'Agrarisch'. Gedeeltelijk geldt een dubbelbestemming ter bescherming van mogelijke archeologische waarden in het gebied. In het plangebied ligt tevens een hogedruk gastransportleiding van de Gasunie die als zodanig is bestemd. Tevens geldt een dubbelbestemming Leiding - Riool.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 zijn de gewenste ontwikkelingen getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkelingen aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. Ten slotte is in hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid nader toegelicht.
Het plangebied voor de woningbouwontwikkeling Hoevelaar fase 2 ligt ten oosten van de bestaande kern Woudenberg. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de Zegheweg. De houtwallen en watergangen vormen de noord- en zuidgrens van het plangebied. Ook de gronden behorend bij de Stationsweg Oost 239 zijn onderdeel van het gebied waar in de toekomst woningbouw voorzien is.
De identiteit van het plangebied wordt bepaald door de agrarische gronden en de bijbehorende bebouwing in het plangebied. Kenmerkend voor dit landschap zijn de voormalige strokenverkaveling en de bomen die de perceelgrenzen aanduiden.
Figuur 2.1 Ligging plangebied Hoevelaar fase 2
De kern Woudenberg heeft een rijke geschiedenis en is een populaire plek om te wonen, centraal gelegen, goed ontsloten en in een fraaie afwisselende omgeving. Ten noorden van Hoevelaar fase 1 zal fase 2 tot woningbouwlocatie worden ontwikkeld. De realisatie van plan Hoevelaar is een logische stap in de ruimtelijke ontwikkeling van Woudenberg in een gebied met gewaardeerde landschappelijke en groene waarden en met veel potentie voor een zeer aantrekkelijk woon- en leefmilieu.
De bebouwing in het westen van het plangebied wordt gehandhaafd (Stationsweg 239). Hier bevindt zich een intensieve veehouderij met fruitteelt.
Uitgangspunt is een gevarieerd woningaanbod afgestemd op de marktvraag. De vormgeving richt zich op een aantrekkelijke woonwijk in een passende dichtheid met dorpse principes waar groen en water een prominente plek krijgen.
In de structuurvisie Woudenberg 2030 is de nieuwe ruimtelijke invulling van het gebied ten oosten van Woudenberg beschreven. In vervolg op de structuurvisie is het Masterplan Hoevelaar vastgesteld, zie Bijlage 2 Masterplan Hoevelaar. In het masterplan is geschetst op welke wijze de woningbouwontwikkeling Hoevelaar zal worden vormgegeven. De woningbouwlocatie Hoevelaar omvat in totaal de realisatie van maximaal 1.000 woningen in de periode tot 2030 binnen het gebied dat wordt omsloten door de provinciale weg N224, de Zegheweg en de voormalige spoordijk. Hoevelaar sluit aan op de in 2018 afgeronde nieuwbouwwijk Het Groene Woud. In figuur 2.2 is de masterplankaart afgebeeld.
Figuur 2.2 Masterplan Hoevelaar
Het masterplan stelt op structuurniveau randvoorwaarden voor de ontwikkeling van het gebied. Het masterplan schetst, door middel van uitgangspunten en impressies, een beeld van de inrichtingsmogelijkheden van het gebied. Ook geeft het inzicht in de wijze waarop het gebied zich (gefaseerd) kan ontwikkelen. Het plan is geen blauwdruk maar een kaderstellend document, waarin de ruimtelijke uitgangspunten zijn vastgelegd. Het masterplan biedt de flexibiliteit om binnen het raamwerk organische ontwikkeling mogelijk te maken.
Het masterplan heeft geen juridische status, maar vormt wel het gemeentelijke beleidskader op basis waarvan het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is opgesteld.
Het plangebied maakt onderdeel uit van de totaalontwikkeling van Hoevelaar als woongebied. De hoofdkenmerken en de visie van het masterplan worden vertaald in een stedenbouwkundig plan. Dit bestemmingsplan biedt het juridische kader waarin is gekozen voor een globale bestemming om ruimte te geven aan de stedenbouwkundige invulling, de locaties van de beoogde woningen en ruimtereservering voor wegen, water en groenstructuren.
De hoofdstructuur voor het gemotoriseerd verkeer wordt aangesloten op de Stationsweg Oost. Vanaf deze weg wordt het plangebied voor fase 1 en 2 ontsloten. De ligging van de gasleiding in de noord-zuid richting wordt ingepast in dit verkeerskundige raamwerk.
De langzaam verkeersverbindingen worden ingevoegd om een relatie te kunnen leggen met het omringende landschap, de kern met de voorzieningen en Hoevelaar te voorzien van slingerende noord-zuid routes waaraan de nieuwe buurten ook met elkaar verbonden kunnen worden.
De bestaande houtwallen en sloten zijn oost-west georiënteerd en vormen de noordelijke en zuidelijke grens van fase 2. Deze noordelijke grens zal in de nieuwe planvorming behouden en versterkt worden. De huidige groenstructuren van oost naar west blijven behouden en worden versterkt. Hiernaast wordt een verticale groenverbinding toegevoegd. De sloten in het gebied worden omgezet naar traditionele singels.
De Zegheweg wordt versterkt als rustige en historische route met bomenlaan.
Er wordt een mix aan woningtypes gerealiseerd. De verschillende grondgebonden woningen worden afgewisseld met appartementen. Voor het gehele gebied geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 en 11 meter. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor de realisatie van appartementengebouwen met maximaal 4 lagen. Enkel aan de oostzijde van het plangebied is deze afwijking toegestaan tot een bouwhoogte van 11 meter. Er worden 2 verschillende woonmilieus toegepast: de erven en de singels. Bij beide woonmilieus zijn groen en water erg belangrijk.
Beeldkwaliteitplan
Om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te bereiken bij de ontwikkeling van Hoevelaar, fase 2 is een beeldkwaliteitplan opgesteld, zie bijlage 3. Het beeldkwaliteitplan wordt vastgesteld als toetsingskader als onderdeel van de gemeentelijke Nota Ruimtelijke Kwaliteit, zodat de bouwplannen hieraan getoetst worden (welstandstoets).
Expeditie Duurzaamheid gemeente Woudenberg 2014-2018 en Oplegger Aanpak Duurzaamheid
In de Expeditie Duurzaamheid gemeente Woudenberg 2014-2018 zijn de milieu- en duurzaamheidsambities van de gemeente Woudenberg beschreven en wordt ook speciaal aandacht besteed aan Hoevelaar (Woudenberg Oost). De volgende ambities zijn verwoord:
Bij het uitwerken van het stedenbouwkundige plan worden de duurzaamheidsambities meegenomen en worden de duurzaamheidsmaatregelen voor de ontwikkeling uitgewerkt.
De beoogde ontwikkelingen moeten getoetst worden aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is het beleid nader beschreven.
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Voor dit project relevante nationale belangen zijn:
De belangrijkste keuzes zijn:
Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.
Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.
Toetsing
De ontwikkeling woningbouw Hoevelaar fase 2 past binnen de nationale ambities om de omgevingskwaliteit van Nederland te versterken. Duurzame energie wordt in dit woningbouwproject ingepast met oog voor omgevingskwaliteit.
Het Barro is de juridische vertaling van het nationaal ruimtelijk beleid. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Barro wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.
Het kabinet heeft vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen, bijvoorbeeld voor defensie en waterveiligheid, de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. Het gaat daarbij om het beschermen van de nationale belangen. Naar aanleiding van een advies van de Raad van State voorziet het Barro ook in een bij dit besluit behorende ministeriële regeling (Rarro).
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggende bestemmingsplan en de daarin voorziene ontwikkelingen van toepassing zijn.
Het plangebied ligt vanuit de Rarro in het radarverstoringsgebied van het radarstation Soesterberg. Binnen deze zone geldt een beperking voor de hoogte van windturbines. Omdat hiervan in het plangebied geen sprake is, is de ontwikkeling ook passend binnen de Rarro.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat te worden gemotiveerd in de toelichting.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van maximaal 275 nieuwe woningen en betreft daarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Uit jurisprudentie blijkt dat in dit geval sprake is van een locatie buiten bestaand stedelijk gebied omdat het plangebied nu een agrarische bestemming heeft (ondanks dat de provincie het gebied heeft aangemerkt als stedelijk gebied).
Beschrijving behoefte
De woningbehoefte wordt jaarlijks onderzocht. Het meeste recente onderzoek is van mei 2020 (WBO Woudenberg 2020, stec groep).
In de komende jaren groeit het aantal inwoners in Woudenberg van 13.170 in 2019, naar circa 16.200 inwoners in 2040. Deze groei is resultaat van natuurlijke aanwas enerzijds, en een positief migratiesaldo anderzijds. Het aantal huishoudens groeit onder invloed van de huishoudensverdunning en een relatief sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens sneller dan het aantal inwoners. In 2019 waren er in totaal 5.050 huishoudens in Woudenberg. Dit aantal groeit in 2030 naar 6.420 en in 2040 naar 7.430 huishoudens. Daarbij is er sprake van een vergrijzing van de Woudenbergse bevolking. Dit zien we aan de sterke groei van het aantal oudere huishoudens tot 2040. Omdat het aantal jonge huishoudens en hun aandeel op de totale bevolking tot 2030 nog toeneemt zal pas na 2030 sprake zijn van ontgroening. Daarmee heeft Woudenberg een unieke positie ten opzichte van andere gemeenten in Nederland waar gemiddeld sneller sprake is van ontgroening.
In de sociale voorraad in Woudenberg neemt het aantal actief woningzoekenden jaarlijks toe, voornamelijk door de groei van het aantal jonge actief woningzoekenden met een laag en middeninkomen. Tegelijkertijd zijn er in 2019 minder sociale huurwoningen verhuurd ten opzichte van vorige jaren. Woningen worden in toenemende mate verhuurd aan de lage middeninkomens. De (hoge) middeninkomens in Woudenberg hebben het in de huidige woningmarkt moeilijk door de opgelopen prijzen voor woningen en strengere eisen voor het verkrijgen van een hypotheek. Daarnaast komen de (hoge) middeninkomens door de verplichting om passend toe te wijzen steeds minder vaak in aanmerking voor een sociale huurwoning.
Doordat de betaalbaarheid van koopwoningen onder druk staat is op de korte termijn vooral vraag naar betaalbare woningen voor middeninkomens. Het zal niet alleen gaan om compacte en daardoor betaalbare koopwoningen, maar in mindere mate ook om passende (midden)huurwoningen voor zowel jong als oud. Er is daarnaast ruimte voor toevoeging van woningen in het (sociale) huursegment als het midden en hogere koopsegment.
Op basis van deze ontwikkelingen is de additionele woningvraag in totaal 2.245 woningen tot 2040, waarvan circa 1.115 (reguliere) grondgebonden en circa 1.130 levensloopbestendige woningen (zoals patiowoningen, benedenwoningen of appartementen met lift). Belangrijk is niet alleen de toegankelijkheid van woningen, maar ook de omgevingskwaliteit en daarmee de locatie van de woningen. De jaarlijkse behoefte komt de komende twintig uit op 50 tot 60 grondgebonden woningen en 50 tot 60 levensloopbestendige woningen. De vraag naar grondgebonden koopwoningen blijft tot 2040 dominant. Ten aanzien van levensloopbestendige woningen is er een forse behoefte in alle segmenten.
De totale additionele woningvraag voor de periode 2020-2040 is vastgesteld op 2.245 woningen. Op basis de actuele planlijst van de gemeente Woudenberg (oktober 2020) is er voor de periode 2020-2040 plancapaciteit voor de toevoeging van 1.744 woningen, waarvan 925 woningen in plan Hoevelaar (fase 1 t/m 3) en 500 woningen in Woudenberg Zuid Oost. Op basis hiervan is er een mogelijk plantekort van 501 woningen. In Hoevelaar fase 2 werd nog uitgegaan van 250 woningen. Inmiddels is duidelijk dat hier 275 woningen kunnen worden gerealiseerd.
Motivering locatiekeuze
Het is niet mogelijk om 275 grondgebonden woningen binnen het bestaand stedelijk gebied van Woudenberg te realiseren. Daarom is er voor gekozen om uit te breiden op Hoevelaar. Deze keuze is ook vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie en verordening.
Conclusie
De ontwikkeling van Hoevelaar fase 2 is in de planning opgenomen en moet mede voorzien in het oplossen van de grote woningbehoefte. Er is nu onvoldoende harde plancapaciteit om in de behoefte te kunnen voorzien.
De provincie Utrecht werkt met de Omgevingsvisie en interim Omgevingsverordening. Met de interim Omgevingsverordening wordt de periode tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet overbrugd.
De visie laat zien wat de provincie wil in de fysieke leefomgeving. Daarnaast bevat de Omgevingsvisie ook alle sociale aspecten die hierbij horen. Het is van belang dat iedereen mee kan doen in de samenleving (inclusieve samenleving) en de provincie wil blijven werken aan het verbeteren van de welvaart en het gezonder en veiliger maken van de leefomgeving.
De komende 30 jaar pakt de provincie omvangrijke, complexe en urgente opgaven aan. Er is veel ruimte nodig voor duurzame ontwikkeling van diverse functies, zoals wonen, werken, mobiliteit, energie, recreatie, natuur en landbouw.
Tegelijkertijd is het haar ambitie om de bestaande Utrechtse kwaliteiten verder te versterken. Het is belangrijk om nu al na te denken over de juiste balans tussen opgaven en Utrechtse kwaliteiten en keuzes te maken die daarvoor nodig zijn.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht bevat een uitwerking in thema's en in gebieden.
Met zeven beleidsthema's wordt richting gegeven aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is er een inclusieve en circulaire provincie Utrecht:
Thema's: Vitale steden en dorpen
Het thema vitale steden en dorpen is voor deze woningbouwontwikkeling het meest relevant. De locatie is in het provinciale beleid op de kaart 'Vitale steden en dorpen' aangemerkt als stedelijk gebied.
Basisprincipes voor verstedelijking
Prognoses wijzen uit dat de provincie de komende decennia nog fors gaat groeien, en dat er extra ruimte nodig is om deze groei op te vangen. De toekomstige ontwikkeling van woon- en werklocaties wordt in samenhang bezien met bereikbaarheid, en in samenhang met de overige opgaven en kwaliteiten zoals in deze visie verwoord. Daarom hanteert de provincie bij de locatiekeuze voor nieuwe verstedelijking de volgende basisprincipes:
Ruimte voor wonen en leven
Ambities:
Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Dit is een grote opgave, die alleen kan worden gerealiseerd door als overheden onderling en met andere partners in de bouwwereld samen te werken. Voor deze opgave is al veel plancapaciteit in beeld, maar veel daarvan heeft nog de status 'zacht' en 'potentieel' en het is dus zaak om daarin keuzes te maken en te werken aan 'harde', uitvoerbare, plannen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwacht de provincie dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn.
Voor de locatiekeuze voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen worden de hiervoor aangegeven basisprincipes gehanteerd, maar daarnaast staat deze onder invloed van de effecten van klimaatverandering, van bereikbaarheid, van nabijheid van functies en behoud van de leefbaarheid, van behoud van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, van behoud van biodiversiteit en van de energie-infrastructuur.
Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, is het noodzakelijk om de woningbouwproductie te versnellen.
Figuur 3.1 Woningbouwopgave (Bron: Omgevingsvisie Provincie Utrecht)
Naast voldoende woningen is de kwaliteit van de te bouwen woningen belangrijk. Eenieder moet in de provincie Utrecht een woning kunnen vinden die past bij de persoonlijke voorkeur, gezinssituatie en portemonnee. Daarbij wordt gestreefd naar een inclusieve samenleving, bijvoorbeeld door menging van typen woningen en woonmilieus in stadsdelen, wijken en kernen. Omdat de koop- en huurprijzen van de bestaande woningvoorraad relatief hoog zijn, stuurt de provincie er op dat van de toe te voegen woningen ten minste 50% moet worden gerealiseerd in de segmenten 'middelduur' en 'sociaal'. Dit percentage wordt op regionaal niveau bezien. Om te voldoen aan de ambitie van een CO2-neutrale provincie in 2050, is het uitgangspunt dat alle woningbouwplannen die worden gerealiseerd energieneutraal zullen zijn dan wel gebruik maken van duurzame vormen van energie.
Stedelijke kwaliteit
Gezien de grote ruimtevraag die op de provincie afkomt, is het zaak om zorgvuldig om te gaan met de ruimte. Een groot gedeelte van de mensen woont graag in een stedelijke of dorpse omgeving. De menging en aanwezigheid van functies zoals wonen, werken en voorzieningen draagt bij aan deze aantrekkelijkheid. Binnen het stedelijk gebied van steden en dorpen is nog veel ruimte aanwezig die kan worden benut voor verdichting, herontwikkeling of intensivering. In de afgelopen jaren zijn er weliswaar al veel binnenstedelijke locaties ontwikkeld, maar er zijn nog steeds binnenstedelijke mogelijkheden en er komen continu nieuwe mogelijkheden bij. Door structurele economische veranderingen verliezen veel gebouwen en locaties hun oorspronkelijke functie en komen daarmee voor herontwikkeling in beeld. Deze drie aspecten maken dat de provincie primair blijft inzetten op binnenstedelijke ontwikkeling.
Daarbij wordt aandacht gevraagd voor de wijze van verdichting. Om te kunnen voldoen aan de toekomstige behoefte aan wonen en werken zal in alle kernen, innovatiever en compacter moeten worden gebouwd. De mate van compactheid is afhankelijk van de locatie, en hangt ook af van hetgeen mogelijk is relatie tot de opgaven en ambities op het gebied van onder andere binnenstedelijke kwaliteit, energieneutraliteit en gezondheid. De provincie zet in op een efficiënt gebruik van de ruimte, zodat het benodigde aantal extra hectares voor de woningbouwopgave zo veel mogelijk beperkt blijft.
Ook is er aandacht nodig voor de kwaliteit van de openbare ruimte: klimaatverandering en gezondheid vragen om een stedelijke omgeving waar tevens ruimte is voor groen, waaronder bomen, en blauw en voor bewegen. Tevens wordt aandacht gevraagd voor het op peil houden van het niveau, de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van culturele en recreatieve voorzieningen. Op die manier blijft de binnenstedelijke kwaliteit op een goed niveau.
Systematiek locaties voor wonen
De huidige dynamiek op de woningmarkt vraagt om meer adaptiviteit en samenwerking. Voor de woningbouwprogrammering wordt overgegaan op een gezamenlijke regionale programmering. Samen met gemeenten onderzoeken en overleggen we in regionaal verband welke woonlocaties op welk moment ontwikkeld kunnen worden om tegemoet te komen aan de vraag. Voorafgaand daaraan stellen Provinciale Staten een Kader vast voor deze regionale programmering. In dat Kader zijn onder andere de kwantitatieve bandbreedtes per regio opgenomen, maar ook kwalitatieve ambities op het gebied van bijvoorbeeld bepaalde prijssegmenten, energieneutraliteit en klimaatadaptiviteit van de te realiseren woningen. Om goed in te kunnen spelen op mogelijke planuitval bieden de kwantitatieve bandbreedtes ook ruimte voor overprogrammering. Ten behoeve van de continuïteit van beleid zal dit kader ook een overzicht bevatten van de reeds planologisch afgewogen maar nog niet tot ontwikkeling gekomen locaties die in de programmering moeten worden meegenomen. Gemeenten nemen het initiatief om nieuwe (potentiële) woningbouwlocaties aan te dragen voor dit programma. De hoofdlijnen van deze regionale samenwerking worden door Gedeputeerde Staten opgenomen en vastgesteld in een provinciaal programma. De hoofdlijnen van deze regionale programma's worden door Gedeputeerde Staten opgenomen in een provinciaal programma.
In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan voor woningbouwontwikkeling moet passen binnen het provinciale programma. Voorts stelt de Omgevingsvisie regels ter borging van de Utrechtse kwaliteiten.
Nieuwe locaties voor verstedelijking moeten integraal en op regionaal niveau worden bezien: er moet ook gekeken worden naar de aanwezigheid van groen en blauw ter plaatse en in de nabijheid, de bereikbaarheid en de energie-opgave. De provincie zet in op het stimuleren van duurzaam en circulair bouwen, slimme combinaties en 'meekoppelkansen' van deze opgaven in combinatie met de woningbouwontwikkeling.
Gebieden
Woudenberg ligt binnen de Regio Amersfoort en is beleidsmatig aangemerkt voor "binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkeling". De ontwikkeling past hiermee binnen het provinciale beleid.
Figuur 3.2 Kaart Vitale steden en dorpen
Het plangebied is in de omgevingsverordening aangemerkt als Stedelijk gebied.
Figuur 3.3 Kaart wonen, werken en recreëren
Artikel 9.15 Instructieregel verstedelijking
Toetsing
De woningbouwontwikkeling ligt binnen stedelijk gebied, past binnen het programma wonen en werken en leidt niet tot extra bodemdaling.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn drie oude wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet geïntegreerd. De provincie krijgt met deze wet in belangrijke mate de regie over het natuurbeleid. Op grond hiervan is het noodzakelijk om, bij verordening, voor verschillende onderwerpen nadere regels te stellen.
In de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (VNL) staan eisen en regels voor de bescherming van gebieden, soorten en bomen en bossen (houtopstanden). De regels voor de uitvoering zijn opgenomen in de Beleidsregels Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (BNL). De verordening en de beleidsregels vormen samen het Beleidskader Wet natuurbescherming van de provincie Utrecht, genaamd 'Natuurlijk Waardevol'.
In het beleidskader staan onder meer de eisen en regels om de bijzondere waarden in het landschap te beschermen. Dit zijn bijvoorbeeld natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.
Toetsing
In de Verordening zijn onder andere regels opgenomen over het vellen van houtopstanden en het dempen van watergangen. Bij werkzaamheden zal rekening worden gehouden met deze regels die verdere doorwerking hebben gekregen in de beleidsregels. Ter hoogte van het plangebied zijn beschermde kleine landschapselementen aanwezig die vorm geven aan het landschap, bepalend zijn voor de identiteit van een streek en om deze reden behouden moeten blijven.
De Structuurvisie 2030 is op 23 mei 2013 door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld. Met een beperkte actualisatie, in de vorm van deze oplegger is de Structuurvisie in 2019 geactualiseerd.
In de structuurvisie is op hoofdlijnen de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. De structuurvisie is het instrument om gemeentelijke beleidskeuzen te motiveren. De visie is een richtinggevend maar niet een juridisch bindend instrument voor het bestuur. De Structuurvisie zet in op het verbinden, combineren en vernieuwen van de kwaliteiten van Woudenberg.
Voor wat betreft het wonen staat het behoud van de bestaande woonkwaliteit centraal. Dit houdt in dat de gemeente voldoende woningbouwmogelijkheden wil behouden om in de eigen behoefte te voorzien. Ten aanzien van de agrarische sector wordt in de structuurvisie ingezet op voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven en op een sterke en multifunctionele agrarische sector.
Het plangebied is in de structuurvisie aangewezen als onderdeel van de grootschalige ontwikkellocatie Woudenberg Oost waarbij de volgende visie van toepassing is:
'De toekomstige ontwikkelingen voor Woudenberg Oost hebben een zodanig ruimtebeslag dat de kern Woudenberg en Woudenberg Oost aan elkaar groeien. Daarmee verdwijnt het tussengelegen agrarisch landschap. De N224 zal binnen de bebouwde kom komen te liggen. Deze behoud haar stroomfunctie en krijgt twee nieuwe ontsluitingen.
De spoordijk en de Grebbelinie zijn belangrijke cultuurhistorische elementen in het landschap en blijven behouden bij de ontwikkeling van Woudenberg Oost. De spoordijk snijdt dwars door het gebied en begrenst het bedrijventerrein aan de westzijde. De Grebbelinie vormt de grens aan de oostzijde. Beide zijn tevens ecologische verbindingszone. Ter hoogte van Woudenberg Oost heeft de spoordijk haar functie als ecologische verbindingszone verloren en wordt er ten noorden (via de Zegheweg) en ten zuiden (onder de N224, buiten het plangebied) een bypass gemaakt naar de Grebbelinie.'
In de opgave voor het gebied wordt ingezet op:
Figuur 3.4 Visiekaart ontwikkeling Woudenberg Oost
Toetsing
De voorliggende ontwikkelingen passen binnen de herstructureringsopgave van het gebied, namelijk de bouw van een nieuwe woonwijk waar maximaal 1.000 woningen worden toegevoegd. Met de aanwezigheid van de spoordijk en de Grebbelinie is waar noodzakelijk rekening gehouden in de planvorming. De locatie van de beoogde ontsluitingsweg is gelegen op de locatie zoals aangegeven in de structuurvisie.
De provincie Utrecht vraagt gemeenten kernrandzones met kwaliteit te realiseren. Middels het opstellen van een zogenaamde Kernrandvisie, kan aangeven worden welke gebieden in een kernrandzone waarom wel of niet kunnen worden ontwikkeld en hoe. Op 7 juli 2016 heeft de gemeente Woudenberg de Kernrandvisie gemeente Woudenberg 2016 vastgesteld. De kernrandvisie is een uitwerking van de Structuurvisie Woudenberg 2030. In die structuurvisie zijn de ideeën en ontwikkelingen beschreven die moeten bijdragen aan de kwaliteit van Woudenberg als kern om te wonen, te werken en te recreëren. In de kernrandvisie wordt op basis van de structuurvisie verder ingegaan op het toekomstbeeld en de kwaliteitscriteria om te beoordelen of ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan een integrale verbetering van de gebiedskwaliteit. Uitgangspunt is daarbij dat de kwaliteit van de gebieden in de kernrandzone mede bepaald en beïnvloed worden door het omliggende landschap. De gemeente Woudenberg behoort tot de Gelderse Vallei, een voornamelijk agrarisch landschap.
Toetsing
In de Kernrandvisie zijn vier gebieden aangewezen waar onder voorwaarden ontwikkelingen mogen plaatsvinden buiten de 'rode contour'. Eén van deze gebieden wordt gevormd door de percelen ten oosten van de Zegheweg. Deze vormen het overgangsgebied tussen de woonwijk Het Groene Woud en Hoevelaar. De komende jaren zal het gebied Hoevelaar worden ontwikkeld tot een nieuwe woonwijk. Uitgangspunt is dat de inrichting aansluit bij het omliggende slagenlandschap en dat het buitengebied
kan worden beleefd vanuit de woonwijk.
De Woonvisie 2019+ is op 24 januari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De Woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de Woonvisie 2019+.
Op basis van het recent (2020) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen.
In de Woonvisie is opgenomen dat er 90 – 100 woningen per jaar gerealiseerd worden. Bij projecten van meer dan 20 woningen wordt er minimaal 20% sociale huur gerealiseerd. Uit het WBO 2020 blijkt dat de woningvraag voor de komende jaren toeneemt, waarbij voor de sociale huurwoningen de vraag in eerste instantie afneemt en na 2025 weer stijgt. Om in te spelen op deze stijgende vraag wordt het aantal woningen dat per jaar gebouwd dient te worden aangepast naar 90 – 110 woningen.
Ook al is er de komende jaren sprake van een licht dalende vraag naar sociale huurwoningen, het is wenselijk vast te houden aan het streefpercentage van 20% (bij projecten van meer dan 20 woningen). Zo zijn er ook in de toekomst, wanneer de vraag weer toeneemt, voldoende sociale huurwoningen beschikbaar.
In onderstaande tabel is de ontwikkelstrategie voor de aankomende plannen inzichtelijk gemaakt en is te zien welke nieuwbouwplannen er ontwikkeld worden en bij welke doelgroep deze projecten aansluiten. Tevens zijn in de tabel potentiële locaties toegevoegd. (Met 'Kern' wordt de bebouwde kom bedoeld.) Hoevelaar kan voorzien in de behoefte van alle doelgroepen.
Figuur 3.5 Tabel Potentiële voorkeurslocaties (bron: Woonvisie 2019+, oplegger 2020).
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op het realiseren van woningen in diverse typologieën en daarmee voor diverse doelgroepen. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste differentiatie in woonaanbod en kan doorstroming bevorderd worden. Ook wordt voldaan aan de eis minimaal 20% sociale huurwoningen te realiseren. Hoevelaar fase 2 is onderdeel van de geplande woningbouw. In de overzichtscijfers van oktober 2020 is in de planning rekening gehouden met 250 woningen in fase 2.
De gemeente Woudenberg heeft in het groenbeleidsplan onderverdeeld in de volgende vier thema's:
Voor klimaatadaptatie zijn de volgende ambities verwoord:
Voor biodiversiteit zijn de volgende ambities verwoord.
Voor innoveren en verduurzamen zijn de volgende ambities verwoord:
Voor Burgerparticipatie in groenbeheer zijn de volgende ambities verwoord:
Toetsing
Ter plaatse van het plangebied is sprake van de aanwezigheid van het kenmerkend landschapstype slagenlandschap. De Grebbelinie bevindt zich op basis van het Groenbeleidsplan ten oosten van het bedrijventerrein Parallelweg en daarmee ook ten oosten van plangebied. Ten westen van het plangebied, op de grens met de ontwikkelingslocatie Het Groene Woud loopt een ecologische verbindingszone. De beoogde ontwikkelingen laten deze verbindingszone in stand.
Figuur 3.6 Uitsnede kaart Groenstructuur Woudenberg (bron: Groenbeleidsplan).
De bomenrijen langs de Zegheweg zijn onderdeel van de groene hoofdstructuur. Deze bomen blijven behouden. De twee houtwallen in het gebied zijn onderdeel van de nevengroenstructuur. De praktische inrichtingsrichtlijnen voor duurzaam groenbeheer zoals opgenomen in het Groenbeleidsplan vormen voor de verdere uitwerking de basis.
Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen het gestelde in het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. De ontwikkelingen zijn niet mogelijk binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Voor onderhavig plan dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld. Het beleid staat de uitvoering van deze ontwikkeling niet in de weg.
In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Dit hoofdstuk bevat de uitkomsten van de onderzoeken met conclusies. Voor de toetsing van het planvoornemen voor wat betreft milieuaspecten is uitgegaan van de maximale variant die planologisch mogelijk gemaakt wordt. Dit betekent dat in de onderzoeken voor wat betreft de woningbouwontwikkeling is uitgegaan van maximaal 275 woningen en waarbij de exacte locatie van wegen en woningen niet is vastgelegd op de verbeelding. Om anderzijds ook rechtszekerheid voor omwonenden en andere belanghebbenden te borgen en te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening zijn bepaalde randvoorwaarden opgenomen in de regels en de verbeelding.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
De omvang van de ontwikkelingen blijft ver onder de drempelwaarde van 2.000 woningen en 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte die geldt voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Wel dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd als blijkt dat er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. voor categorie D 11.2), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een m.e.r-beoordelingsnotitie opgesteld (zie bijlage 1). Op basis van deze m.e.r-beoordelingsnotitie besluit het college van B&W besloten of een milieueffectrapportage voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.
Normstelling en beleid
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Woudenberg uit 2006. De basis van de parkeernormen opgenomen in deze nota vormen de richtlijnen gehanteerd door het CROW (ASVV 2012). Uitgangspunt bij de toepassing van de parkeernormen is een gebiedsgerichte aanpak. In plaats van afzonderlijke functies te beschouwen wordt de parkeervraag van verschillende functies met elkaar in verband gebracht. Om de parkeerbehoefte te berekenen is aangesloten bij de meest recente normen gehanteerd door het CROW (publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', 2018). Ook de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van deze kencijfers. Uitgangspunt hierbij is dat Woudenberg valt in de categorie "weinig stedelijk". Voor de ligging van het plangebied wordt uitgegaan van "rest bebouwde kom". Voor het berekenen van zowel de parkeernorm als de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de gemiddelde norm.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
De woningbouwontwikkeling Hoevelaar fase 2 wordt in de toekomstige situatie afgewikkeld op het kruispunt met de Stationsweg Oost (N224).
Het verkeer dat wordt afgewikkeld op de Parallelweg wordt uiteindelijk ook op de Stationsweg Oost afgewikkeld. De Stationsweg Oost (N224) is een provinciale weg tussen de kernen Woudenberg en Scherpenzeel. Ter hoogte van het plangebied geldt op deze provinciale weg een maximumsnelheid van 50 km/u. De Stationsweg Oost (N224) sluit in oostelijke richting aan op de N226 waardoor de A12 bereikt kan worden.
Ontsluiting langzaam verkeer
De nieuwe woonwijk is in de toekomstige situatie te bereiken via de vrijliggende fietspaden die gelegen zijn langs de Stationsweg Oost (N224). En fietspaden vanuit fase 1. Fietsers worden ook gescheiden van het gemotoriseerde verkeer. Vanuit het plangebied worden fietsroutes aangelegd die aansluiten op de kern en richting het buitengebied, dit nabij de Zegheweg en richting de Laagerfseweg. Tevens wordt een deel van de Zegheweg heringericht als fietsstraat. Door middel van deze fietsroutes zijn de kernen van Woudenberg, Scherpenzeel en de omgeving op veilige wijze te bereiken.
Ontsluiting openbaar vervoer
Langs de Stationsweg Oost (N224) is een bushalte gelegen op circa 350 meter vanaf de toegang van het plangebied. Bij deze halte wordt gehalteerd door buslijn 80 van Syntus welke een verbinding biedt tussen Amersfoort Centraal Station - Rhenen Ouwehands Dierenpark. De buslijn heeft een frequentie van twee keer per uur.
Verkeersgeneratie en afwikkeling
In totaal zullen maximaal 275 woningen worden ontwikkeld. Aangezien het woningbouwprogramma nog flexibel is, wordt uitgegaan van een worst-case situatie van de categorie "koop, vrijstaand". Het gehanteerde kencijfer bedraagt, op basis van de in het toetsingskader genoemde uitgangspunten, 8,2 mvt/weekdagetmaal. Voor 275 woningen bedraagt de maximale verkeersgeneratie dan 2.460 mvt/weekdagetmaal.
De huidige intensiteit op de Stationsweg Oost (N224) tussen de Rumelaarseweg en de Laagerfseweg bedroeg in 2021 13.246 mvt/weekdagetmaal. Door de autonome groei, van 1% per jaar, bedraagt de intensiteit op dit wegvak in 2031 naar verwachting 15.926 mvt/weekdagetmaal. De toekomstige intensiteit in 2031, inclusief planontwikkeling fase 2, bedraagt op dit wegvak 18.411 mvt/etmaal.
In bijlage 4 is de mobiliteitstoets opgenomen waarin de toekomstige verkeersafwikkeling wordt beoordeeld. Hieruit blijkt dat de autonome en plansituatie niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Verkeersveiligheid
In de toekomstige situatie zullen de wegen in het plangebied (fase 1 en 2) worden ingericht als erftoegangswegen. Op deze wegen deelt het fietsverkeer de rijbaan met het autoverkeer. Ter hoogte van de aansluiting met de Stationsweg Oost ligt de verkeersintensiteit op circa 5.000 mvt. Met deze intensiteiten is het nog mogelijk om fietsers en gemotoriseerd verkeer van dezelfde rijbaan gebruik te laten maken, maar de verkeersintensiteit van het gemotoriseerde verkeer is wel van dien aard dat op drukke momenten fietsers zich niet altijd veilig voelen.
Om die reden is in fase 1 reeds besloten om vanaf de rotonde ten noorden van de aansluiting het fietsverkeer op een vrijliggend fietspad te leiden naar het kruispunt met de Stationsweg Oost. Hiermee is de verkeersveiligheid voor fietsers voldoende geborgd.
Ook voetgangers hebben een trottoir zodat vanaf de rotonde langs het fietspad veilig gelopen kan worden in de richting van de aansluiting op de Stationsweg Oost.
De verkeersveiligheid is hiermee voldoende geborgd en leidt dan ook niet tot knelpunten.
Parkeren
De parkeerbehoefte van de nieuwe woningen zal geheel binnen het plangebied opgevangen worden. Het parkeren wordt voor een deel voorzien op eigen terrein van de grondgebonden woningen. Daarnaast voorziet het plan in parkeerkoffers, parkeerpleinen en parkeerplaatsen langs de openbare weg. Op basis hiervan is het aannemelijk dat binnen het plangebied voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd kan worden om in de parkeerbehoefte te voorzien. Om te borgen dat er voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd wordt is in de regels van dit bestemmingsplan een parkeerregeling opgenomen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkelingen leiden niet tot een onevenredige verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein en in het openbaar gebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Normstelling en beleid
Woningen zijn op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden
(L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Tabel 4.1 Geluidszones wegen (bron: Wet geluidhinder)
Nieuwe situaties
Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
De gemeente heeft in een aantal situaties de bevoegdheid om van deze waarde van 48 dB af te wijken en een hogere grenswaarde vast te stellen tot een maximum van 53 dB tot respectievelijk 63 dB. De maximum grenswaarde van 53 dB is van toepassing indien sprake is van een buitenstedelijk gebied of van een auto(snel)weg; de maximum grenswaarde van 63 dB geldt indien sprake is van een binnenstedelijk gebied.
Aftrek artikel 110g Wgh
Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Woudenberg heeft de 'Beleidsregels hogere waarden Wet geluidhinder Gemeente Woudenberg 2012' vastgesteld. Deze beleidsregels zijn de lokale uitwerking van de bevoegdheid van burgemeester en wethouders tot het vaststellen van hogere waarden voor geluid op basis van de Wet geluidhinder. In het beleid zijn voor de nieuwbouw van woningen de volgende criteria opgenomen voor het vaststellen van een hogere waarde:
Aanvullend moet de woningen ten minste één geluidsluwe zijde hebben en moeten buitenruimte(n) die als verblijfsruimte word(t)(en) gebruikt aan de geluidsluwe zijnde zijn gesitueerd.
Onderzoeken
In bijlage 5 is het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai voor fase 2 en 3 opgenomen. In bijlage 6 zijn de berekeningen herzien op basis van nieuwe verkeerscijfers. Uit het onderzoek blijkt dat als gevolg van het wegverkeer op de gehele Zegheweg, Randweg en de Interne weg de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Uitstralingseffect interne weg
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het uitstralingseffect van de verkeersaantrekkende werking van fase 2 op de bestemming woongebied in fase 1 met geluidcontouren in beeld gebracht. Het betreft contouren die uitgaan van een intensiteit op de interne ontsluitingsweg met en zonder de realisatie van de woningen in fase 2.
Gebleken is dat de intensiteit met meer dan 40% toeneemt op deze weg door de realisatie van fase 2. Bij deze verkeerstoename geldt de vuistregel, bij gelijkblijvende overige variabelen, dat de geluidbelasting met 3 dB zal toenemen. Een verdubbeling van de intensiteit is voor het gehoor geen verdubbeling van het geluid maar een toename van 3 dB. Deze toename is dusdanig gering dat deze niet wordt opgemerkt met het menselijk gehoor. Over het algemeen wordt verondersteld dat een toename van 3 dB net kan worden opgemerkt met het menselijk gehoor en dat een toename met 10 dB wordt ervaren als een verdubbeling van het geluid. Er zal sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Wel wordt aanbevolen de dimensionering van de gevelmaatregelen te baseren op de geluidbelasting na realisatie van fase 2 en vooruitlopend ook op fase 3.
Opgemerkt wordt dat er voor de woningen in fase 1 voor 10 woningen hogere waarden zijn voorgesteld. Onbekend is of deze ook zijn vastgesteld. Deze aanvraag lijkt gebaseerd op het feit dat alleen het eerste deel van de interne weg (bij de aansluiting op de Stationsweg Oost) 50 km/uur wordt en het vervolg 30 km/uur. Dit sluit dan aan op de aanname van 30 km/uur op de interne weg in fase 2.
Conclusie
In het plangebied fase 2 is sprake van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. De realisatie van de woningen ondervindt geen akoestische belemmeringen.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Onderzoek
Vanwege de functiewijziging naar wonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 7. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik (wonen).
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat het onderzochte deel van het plangebied geschikt is voor de beoogde bestemming.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
Het plangebied is, gezien de ligging direct naast woningen, aan te merken als omgevingstype 'rustige woonwijk'. In figuur 4.1 zijn de relevante bedrijven in de omgeving van het plangebied weergegeven. Bij de aanwezige agrarische bedrijven is het adres groen omkaderd. In tabel 4.3 zijn de gegevens van de bedrijven met bijbehorende richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie weergegeven.
Figuur 4.1 Ligging relevante (agrarische)bedrijven in de omgeving van het plangebied
Bij de inrichting van het plangebied dient tussen de beoogde woningen en bestaande bedrijven rekening te worden gehouden met de richtafstanden in tabel 4.2. De afstand wordt gemeten tussen de gevel of het bouwvlak van de beoogde woning tot aan de bestemmingsgrens van het bedrijf. Indien de woningen op kortere afstand gerealiseerd worden dan de aangegeven richtafstand dient onderzocht te worden of de bedrijfsbelangen niet belemmerd worden en of ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. In de verbeelding voor dit bestemmingsplan is het vlak woongebied ingetekend op dusdanige wijze dat er geen beperkingen voor bedrijven plaatsvinden. Tevens geldt een goed woon- en leefklimaat voor het aangegeven vlak woongebied. In paragraaf 4.7 wordt nog extra aandacht besteed aan het aspect geur.
Tabel 4.2 Bedrijven in de omgeving van het plangebied
Bedrijf | Adres | Type | Afstand tot plangebied | Afstanden VNG (rustige woonwijk) | ||||
Geur | Stof | Geluid | Gevaar | |||||
1. | V.O.F. F. Hazeleger | Laagerfseweg 12a | Pluimveehouderij | zie paragraaf 4.7 | ||||
2. | J.T.M. Holding B.V. | Stationsweg Oost 203 | Groothandel modelauto's, opslag en verkoop vuurwerk | 180 m | 0 | 0 | 30 | 0 |
3. | E. Moesbergen & Zn bv | Stationsweg Oost 281 | Transportbedrijf/Warehousing | 110 m | 0 | 0 | 50 | 30 |
4. | J.C. van den Berg & Zn bv | Stationsweg Oost 263 | Export auto's | 85 m | 0 | 0 | 30 | 0 |
5. | J. de Kruif | Stationsweg Oost 239 | Veehouderij | zie paragraaf 4.7 | ||||
6. | Westermeijer 's Beheer BV | Zegheweg 4a | Tijdelijke opslag bouwmaterialen en kantoorinrichting | 240 m | 0 | 0 | 30 | 0 |
7. | G. Hek Sanitair en installaties BV | Zegheweg 6 | Sanitair en installatie | 190 m | 0 | 0 | 30 | 0 |
8. | Timmer & bouwbedrijf Pater BV* | Zegheweg 8a | Bouwbedrijf | 100 m | 0 | 30 | 30 | 0 |
Van Dijk | Zegheweg 8 | Aannemersbedrijf | 0 | 0 | 30 | 0 | ||
9. | J.J. Ravenhorst | Zegheweg 15 | Pluim- en rundveehouderij | 230 m | zie paragraaf 4.7 | |||
10. | J.C. van Ekris en J.G. van Ekris-Fokker | Rumelaarseweg 3 | Veehouderij | 440 m | zie paragraaf 4.7 |
Rioolgemaal
Aan de Zegheweg is ter hoogte van het plangebied een rioolgemaal aanwezig. De richtafstand van een rioolgemaal is 30 meter in een rustige woonwijk. Het bouwvlak ligt op 10 meter van de perceelsgrens van het rioolgemaal. Hiervoor is een geuronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Uit de berekening blijkt dat de grenswaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentiel voor zuiveringstechnische werken op een afstand van 10 meter niet wordt overschreden. Het rioolgemaal staat de realisatie van de woningen niet in de weg.
Conclusie
Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkelingen niet in de weg.
Normstelling en beleid
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3 Overzicht geurnormen Wgv
Locatie | Categorie | Concentratiegebied | Niet-concentratiegebied |
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ |
max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom |
diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor alle stallen gelden minimumafstanden tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object (artikel 5 Wgv). Voor buiten de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 25 meter en voor binnen de bebouwde kom gelegen geurgevoelige objecten geldt een minimumafstand van 50 meter.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen maximaal toegestane geurbelastingen gelden (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Onderzoek
In het kader van de komende Omgevingswet heeft de gemeente Woudenberg een analyse op het geurbeleid laten uitvoeren.
Uit de analyse blijkt dat:
In figuur 4.2 is de uitsnede van de achtergrondbelasting ter hoogte van het plangebied opgenomen. Hieruit blijkt dat de achtergrondbelasting van het plangebied zeer goed tot goed is.
Figuur 4.2 Uitsnede kaart achtergrondbelasting
Conclusie
Op basis van de (cumulatieve) achtergrondbelasting is er met betrekking tot geur sprake van een goed tot zeer goed woon- en leefklimaat. Ter plaatse van de beoogde woningen zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.
Normstelling en beleid
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). In de omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura 2000- gebieden, te weten het Binnenveld, Uiterwaarden Rijntakken en Kolland & Overlangbroek. Alle gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De Uiterwaarden Rijntakken zijn daarnaast ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De gebieden maken derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000). In figuur 4.3 zijn deze gebieden ten opzichte van het plangebied weergegeven.
Figuur 4.3 Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 gebieden (bron: AERIUS calculator)
Het plangebied is ook geen onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en weergegeven in figuur 4.4. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op 360 meter. Er vindt geen ruimtebeslag plaats op een NNN gebied.
De werkzaamheden zullen niet leiden tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. Er vindt geen externe werking plaats op het NNN-gebied of op kwalificerende soorten vanwege de afstand en de demping van het tussengelegen landschap. Negatieve effecten worden daarom uitgesloten.
Figuur 4.4 Ligging plangebied t.o.v. NNN (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028)
Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien afstand kunnen tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig habitat ligt op een afstand van circa 14 kilometer.
In de effectenindicator Natura 2000-gebieden (Ministerie van Economische Zaken, 2017) is gekozen voor de activiteit ’woningbouw’, omdat deze activiteit het best vergelijkbaar is met de ontwikkeling. De effectenindicator geeft aan dat mogelijke effecten van ’woningbouw’ op Natura 2000-gebied ‘Kolland en verlangbroek’ worden veroorzaakt door oppervlakteverlies; versnippering; verontreiniging; verdroging; optische verstoring en verstoring door mechanische effecten. Van deze effecten is in het huidige project geen sprake, aangezien de effecten zeker niet tot het Natura 2000-gebied zullen reiken. Het Natura 2000-gebied ligt daarvoor op een te grote afstand met daarnaast tussenliggende demping van landschap en bebouwing. Effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het betreffende gebied zijn niet aan de orde.
Soortenbescherming
Voor de realisatie van de woonwijk is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, zie bijlage 9.
Uit de quickscan blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling naar verwachting in strijd is met het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming. Er is een potentiële essentiële vliegroute voor vleermuizen aanwezig in het plangebied en er kan verstoring op verblijfplaatsen van vleermuizen in het onderzoeksgebied optreden. Daarnaast kan het plangebied deel uitmaken van het leefgebied van steenuil en kerkuil. Tevens kunnen zich in de toekomst 'vogels zonder jaarrond beschermd nest' binnen het plangebied vestigen, als er geen voorzorgsmaatregelen worden genomen.
Nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van bovengenoemde soorten is nodig. Dit onderzoek wordt in een latere fase van het plan uitgevoerd. Indien blijkt dat mitigerende maatregelen nodig zijn worden deze opgevolgd.
Conclusie
Uit de quickscan blijkt dat nader onderzoek naar vleermuizen, steenuilen en kerkuilen nodig is. Dit onderzoek wordt in een latere fase van het plan uitgevoerd. Indien blijkt dat mitigerende maatregelen nodig zijn worden deze opgevolgd. Voor het overige vormt het aspect ecologie geen belemmering voor voorgenomen ontwikkelingen.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over de waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Per 1 januari 2022 geldt het nieuwe waterbeheerprogramma: Blauw Omgevingsprogramma 2022 - 2027 (BOP). Dit is een concretisering van de Blauwe Omgevingsvisie voor het beheersgebied. Het BOP kent vijf thema's:
In het programma zijn voorts verschillende doelen gesteld. De BOP-doelen zijn samen met de partners opgesteld met de Blauwe Omgevingsvisie als vertrekpunt. Ze laten zien waar het waterschap voor staat in de periode 2022-2027. Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke taken van het waterschap: waterveiligheid en schoon en voldoende oppervlaktewater. De BOP-doelen zijn gebiedsgericht vertaald en gecategoriseerd in vijf onderwerpen:
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt ten oosten van Woudenberg en bestaat hoofdzakelijk uit landbouwgronden en agrarische bebouwing. De hoogte van het maaiveld (www.ahn.nl) varieert van 3,5 tot 4,4 m +NAP.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied grotendeels uit hoge zwarte enkeerdgronden. Een klein deel aan de noordwest kant van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden. De ondiepe leemlaag die hier aanwezig is kan de infiltratie van neerslag hinderen en mogelijk effect hebben op drainage (als die dieper ligt).
De gemiddelde grondwaterstanden worden aangegeven door middel van zogenaamde grondwatertrappen (I t/m VII). Ter plaatse is de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen de 20 en 40 cm onder maaiveld voor de natste delen. Dit komt overeen met grondwatertrap IIIb waarbij wordt uitgegaan van 25 - 40 cm onder maaiveld. Heel lokaal zijn er nattere plekken met een gemiddelde hoogste grondwaterstand van minder dan 25 cm. Verder is ook grondwatertrap VI aanwezig. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand tussen 40 - 80 cm onder maaiveld ligt en de gemiddeld laagste grondwaterstand dieper dan 120 cm beneden maaiveld wordt aangetroffen.
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse watergangen aanwezig. In figuur 4.5 is een uitsnede opgenomen van de legger wateren van het Waterschap Vallei & Veluwe.
Voor oppervlaktewaterlichamen A geldt een beschermingszone aan beide zijden van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam. Deze categorie watering is niet gelegen binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Hier zijn voornamelijk C-watergangen aanwezig. De zuidrand van het plangebied wordt begrensd door een B-watergang. Voor deze watergangen gelden geen beschermingszones.
Figuur 4.5 Legger wateren (Waterschap Vallei & Veluwe)
Veiligheid en waterkeringen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire- of regionale waterkeringen aanwezig. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Ook ligt het gebied niet in een drinkwaterbeschermingsgebied.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is deels aangesloten op de aanwezige gemeentelijke riolering.
Toekomstige situatie
Algemeen
De exacte inrichting van het plangebied is nog niet bekend. Als gevolg van de ontwikkeling zal een groot deel van het plangebied verhard worden.
Voor waterberging in stedelijk gebied is volgens de uitgangspunten van het waterschap 600 m3 berging per hectare verharding nodig. De exacte inrichting van het plangebied is nog onbekend. Hierdoor is de oppervlakte verharding en benodigde watercompensatie in deze planfase lastig te bepalen. Naast de benodigde watercompensatie als gevolg van de toename in verharding dient ook het oppervlak aan te dempen watergangen gecompenseerd te worden. Het te graven oppervlak dient minimaal gelijk te zijn aan het te dempen oppervlak.
In de algemene uitgangspunten notitie van het waterschap is aangegeven dat voor situaties waar in de eerste fase van het proces de exacte oppervlakte aan verharding nog onbekend is een vuistregel kan worden gehanteerd. Het waterschap adviseert om in dit geval 10% van het oppervlak van het plangebied te 'reserveren' voor waterberging. Uit de praktijk blijkt dit vaak nodig is om de benodigde hoeveelheid water in het plangebied te kunnen vasthouden en zo de afvoer vanuit het gebied niet te laten toenemen. Door het 'reserveren' van ruimte voor waterberging (al dan niet in combinatie met groen) worden moeilijke keuzes later in het proces voorkomen.
Het plangebied en directe omgeving betreft een deel van het watersysteem waar geen waterpeilen zijn vastgelegd (geen peilbesluit). Er is hoofdzakelijk sprake van een systeem. Een goed werkend watersysteem in Hoevelaar fase 2 moet voldoen aan het volgende:
Uitwerking waterberging
Ten behoeve van de ontwikkeling is een waterhuishoudkundig plan opgesteld, zie bijlage 10. Uit het waterhuishoudkundig plan blijkt dat de waterberging wordt voorzien in:
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft naar verwachting geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate
In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Onderzoek
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 275 woningen mogelijk. Het aantal woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitseisen en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stationsweg Oost (N224), ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat direct langs deze weg in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 19,7 µg/m3 voor NO2, 20,3 voor PM10 (met 7,9 overschrijdingsdagen per jaar) en 11,5 voor PM2,5. De concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen af naar gelang de afstand tot de weg. Ter hoogte van de locatie van het plangebied is hierdoor sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
Per 29 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' in werking getreden. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag voor LPG-tankstations gevraagd om naast het hanteren van de risicoafstanden uit de Revi rekening te houden met de effectafstanden uit deze circulaire. De circulaire maakt deel uit van een pakket aan maatregelen dat bestaat uit drie onderdelen, te weten het verkleinen van de afstanden in de Revi, een effectgerichte benadering in de circulaire en een Safety Deal met betrekking tot de hittewerende bekleding. De circulaire is niet van toepassing op besluiten die geen of uitsluitend positieve veiligheidsconsequenties hebben in relatie tot bepaalde effecten van ongevalsscenario's. Daarnaast is de circulaire niet van toepassing op LPG-tankstations voor zover op basis van het Bevi de risicoafstanden worden bepaald door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), bijvoorbeeld als er sprake is van een combinatie van Bevi-plichtige activiteiten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de directe omgeving van het plangebied zijn diverse risicovolle inrichtingen aanwezig, zoals weergegeven in figuur 4.6. Ook zijn er in de omgeving twee hoge druk aardgastransportleidingen aanwezig, waarvan één door het plangebied loopt. Tot slot worden er gevaarlijke stoffen vervoerd over de N224. Ten behoeve van het bestemmingsplan van fase 1 is een quickscan externe veiligheid opgesteld, zie bijlage 11.
Figuur 4.6 Uitsnede professionele risicokaart ter hoogte van het plangebied
De volgende risicovolle bronnen zijn beoordeeld in de quickscan:
Uit de quickscan blijkt dat voor alle beoordeelde bronnen geldt dat de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar het plangebied niet overlapt. Hieronder wordt per risicobron ingegaan op het groepsrisico waarbij wordt uitgegaan van maximaal 280 woningen, de uitbreiding van het bedrijf aan de Zegheweg 6 en de begrenzing van het plangebied in dit bestemmingsplan.
Van Apeldoorn B.V.
Voor Van Apeldoorn is een QRA opgesteld. Als gevolg hiervan is geen noemenswaardige stijging van het groepsrisico waarneembaar. Dit bedrijf is gestopt in april 2022 met de op- en overslag van gevaarlijke stoffen met de BRZA status en stapt over op minder gevaarlijke stoffen met de BRZO status.
Autobedrijf Van Aalten
Voor het tankstation is de doorzet aan LPG beperkt tot maximaal 1.000 m3 per jaar. Voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar gelden de afstanden uit tabel 4.5.
Tabel 4.5 Veiligheidsafstanden voor het PR, bijlage 1 van de Revi
Doorzet (m3 per jaar) | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil |
1.000 of meer | 110 | 25 | 15 |
500 - 1000 | 45 | 25 | 15 |
Voor het groepsrisico moet rekening worden gehouden met een invloedsgebied van 150 meter.
Daarnaast wordt in de Circulaire LPG-tankstations verzocht om naast het hanteren van de afstanden voor het plaatsgebonden risico bij het nemen van een nieuw ruimtelijk besluit rekening te houden met een effectafstand van 60 meter als gevolg van een fakkelbrand tot (beperkt) kwetsbare objecten. Dit wil zeggen dat deze afstand in beginsel aangehouden moet worden, maar dat gemotiveerd afwijken is toegestaan op grond van veiligheidsargumenten. Daarnaast wordt verzocht om rekening te houden met een effectafstand van 150 meter als gevolg van een BLEVE tot zeer kwetsbare objecten. De effectafstanden worden gemeten vanaf het vulpunt van het LPG-tankstation.
Aangezien het tankstation op ruim 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, wordt er ruim voldaan aan bovengenoemde afstanden.
V.O.F. F. Hazeleger Laagerfseweg 12a
Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de aanwezige opslagtank (25 meter).
Provinciale weg N224
In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen waarmee inzicht kan worden gegeven in de risicosituatie langs transportroutes zoals de N224. Op basis van de vuistregels volgt dat 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Het groepsrisico dient wel verantwoord te worden.
Hoge druk aardgastransportleidingen
De hogedruk aardgasleiding W-520-01 heeft een invloedsgebied van 95 meter. Deze leiding is op circa 150 meter afstand gelegen en vormt dan ook geen belemmering. De hogedruk aardgasleiding W-520-01 ligt in het plangebied en heeft een invloedsgebied van 200 meter. Door LievenseCSO is daarom een QRA uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het groepsrisico 0,022 * de oriëntatiewaarde bedraagt. Deze toename van het aantal personen leidt niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde.
Verantwoording groepsrisico
Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Omdat het groepsrisico in geen van de beschouwde situaties hoger is dan 0,1 * de oriëntatiewaarde is geen volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel dient aandacht te worden besteed aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. In het kader van het wettelijk vooroverleg is over deze aspecten aanvullend advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Utrecht, zie bijlage 12.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Via de beoogde verkeersstructuur kunnen hulpdiensten het gebied bereiken via de Stationsweg Oost. Daarnaast wordt via fase 1 een calamiteitenroute gerealiseerd die aansluit op de Zegheweg. De bewoners en andere gebruikers van het gebied kunnen bij calamiteiten gebruik maken van deze wegen en tevens via andere fietsverbindingen.
Zelfredzaamheid
Het uitganspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
In paragraaf 4.11 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. In het plangebied is een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie aanwezig. Door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' worden de belangen van het Gasunie en de aanwezige leiding beschermd.
Tevens is in het plangebied een rioolpersleiding van het Waterschap Vallei en Veluwe aanwezig. Door middel van het opnemen van de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' worden de belangen van het Waterschap Vallei en Veluwe en de aanwezige leiding beschermd.
Er zijn verder geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting van elk bestemmingsplan een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden van het plangebied.
Omgevingswet
De omgang met het cultureel erfgoed in onze leefomgeving wordt straks geregeld in de Omgevingswet (voorlopige inwerkingtreding 01-07-2022). Daarin worden onder meer de volgende zaken ondergebracht: vergunning (archeologische) rijksmonumenten; (aanwijzen) stads- en dorpsgezichten; aanstellen van een monumentencommissie; rekening houden met cultureel erfgoed bij een omgevingsplan; en het aanwijzen van provinciale en gemeentelijke monumenten. De aanwijzing en omgang met beschermde stads- en dorpsgezichten gebeurt na inwerkingtreding op grond van de Omgevingswet.
Gemeentelijk beleid
Voor het grondgebied van de gemeente Woudenberg en de gemeente Renswoude is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP 2010).
Onderzoek en conclusie
Explosieven
In het kader van het bestemmingsplan is een vooronderzoek uitgevoerd naar het risico op het aantreffen van conventionele explosieven in het plangebied, zie bijlage 13. Het was namelijk niet bekend of er rekening gehouden dient te worden met het aantreffen van conventionele explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in deze gebieden.
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat er geen indicaties gevonden zijn die erop wijzen dat binnen het onderzoeksgebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waardoor conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waardes aanwezig.
Archeologie
In verband met de beoogde ontwikkeling is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 14.
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in plangebied alleen archeologische waarden worden verwacht in de waterbron en op, en mogelijk rondom, de noordwestelijke en noordoostelijke dekzandkop. In figuur 4.7 zijn de gebieden voor nader onderzoek weergegeven.
Figuur 4.7 Uitsnede verdeling resultaten verkennend archeologisch onderzoek
Op basis van de resultaten van het verkennend onderzoek wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in de zones waarvoor een archeologische verwachtingswaarde geldt op basis van een door de gemeente goedgekeurd Programma van Eisen. Eventueel daaruit voortvloeiende maatregelen, zoals (vervolg)onderzoek of voorwaarden gericht op behoud kunnen in de vergunningsvoorschriften worden opgenomen. Hierdoor vormt het aspect archeologie geen belemmering voor de bestemmingswijziging.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot maken de bijlagen bij de toelichting en regels onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook uitleg over de wijze van meten opgenomen. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Conform SVBP 2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In deze paragraaf komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting.
Deze bestemming wordt gebruikt voor cultuurgrond (weilanden e.d.) binnen het plangebied. Qua regeling is op hoofdlijnen aangesloten op het vigerende bestemmingsplan en het bestemmingsplan buitengebied.
Deze bestemming is opgenomen voor de randen van het gebied welke vrij dienen te blijven van bebouwing en groen moeten worden ingericht. Langzaamverkeerverbindingen zijn toegestaan. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan. Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is aan beperkt toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn de belangrijke waterlopen en -partijen ondergebracht. Op deze gronden zijn qua bouwwerken uitsluitend keermuren, steigers en vlonders toegestaan. Ook bruggen en overkluizingen mogen aangelegd worden.
Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit ten aanzien van de toekomstige inrichting van het nieuwe woongebied, is in dit bestemmingsplan gekozen voor de bestemming 'Woongebied'. De bestemming 'Woongebied' betreft een globale eindbestemming. Binnen de bestemming zijn de gronden bestemd voor woondoeleinden, maar ook voor andere doeleinden die binnen het woongebied passen, zoals wegen en paden, groenvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van het opwekken, transporteren en vasthouden van duurzame energie zijn tevens expliciet toegestaan binnen deze bestemming.
De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 6 meter en 11 meter. In de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om hiervan af te wijken voor het realiseren van appartementengebouwen met maximaal 4 lagen. In het oosten van het plangebied ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1, bedraagt de maximale bouwhoogte echter 11 meter.
Voor de plaatsing van bijbehorende bouwwerken, bouwwerken geen gebouwen zijnde (zoals overkappingen) en erf- en terreinafscheidingen zijn regels opgenomen ten aanzien van locatie, hoogte en/of oppervlakte.
Ook ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn regels opgenomen in dit bestemmingsplan.
Binnen deze dubbelbestemming valt de leiding zelf alsmede de bebouwingsvrije zone van 4 meter die aan weerszijden van het hart van de leiding aangehouden moet worden. Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gerealiseerd die niet ten dienste staan van de leiding. Van deze bouwregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Hiervoor dient vooraf advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
Binnen deze dubbelbestemming valt de leiding zelf alsmede de bebouwingsvrije zone van 3,0 m die aan weerszijden van de leiding aangehouden moet worden. Op deze gronden mogen geen gebouwen en/of bouwwerken worden gerealiseerd die niet ten dienste staan van de rioolpersleiding. Van deze bouwregels kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Hiervoor dient vooraf advies ingewonnen te worden bij de leidingbeheerder.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 1 en Artikel 10 Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemmingen zijn opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
De algemene regels betreffen regels die voor het hele plangebied gelden en bestemmingsoverschrijdend zijn. Het gaat hierbij om de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 12 Algemene bouwregels
In dit artikel zijn twee algemene regels opgenomen met betrekking tot bestaande maatvoering en ondergronds bouwen.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de regeling voor de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' opgenomen. Dit is een boringsvrije zone voor de instandhouding en bescherming van de kleilaag diep in de bodem ten behoeve van de drinkwatervoorziening in het zuidoosten van het plangebied.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot maatvoering, antenne-installaties en kleine gebouwen.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ter plaatse van de bedrijfsgronden aan de Stationsweg 211-213 en ter plaatse van een gedeelte van de bestemming Woongebied. Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en indien alle aanwezige bebouwing wordt gesloopt, mogen hier, na vaststelling van een wijzigingsplan, ook grondgebonden woningen gerealiseerd worden. Ten behoeve van een betere positionering van deze woningen is het onder andere toegestaan de bouwvlakken te wijzigen.
Tevens is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, onder voorwaarden, de bestemmingsgrenzen te wijzigen.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen wat betreft het moeten voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen de verschillende enkelbestemmingen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor
bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Voortraject
Het is van belang dat burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij de totstandkoming van een bestemmingsplan. In het voortraject van de planvorming is in het kader van het opstellen van het Masterplan overleg plaatsgevonden met stakeholders (grondeigenaren, aangrenzende bedrijven) en overlegpartners. Voor omwonenden is een inloopavond met betrekking tot het Masterplan georganiseerd. De avond was positief, over het algemeen is er draagvlak voor de woningbouwontwikkeling.
In het proces van het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor fase 1 zijn drie werksessies georganiseerd waar diverse overlegpartners aan deel hebben genomen. Daarnaast is er met omliggende bedrijven en omwonenden individueel overleg geweest over het op te stellen stedenbouwkundig plan en bestemmingsplan.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro toegezonden aan de overlegpartners zoals de Provincie Utrecht en het Waterschap. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in een nota, zie bijlage 15.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 8 weken ter inzage gelegen. In deze periode zijn twee inspraakreacties ontvangen. De ingekomen reacties zijn samengevat en van beantwoording voorzien in een nota, zie bijlage 15.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Hoevelaar fase 2 heeft gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen, van 8 juni 2022 tot en met 20 juli 2022. Gedurende de periode van ter inzage legging zijn er 2 zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn ontvankelijk. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota beantwoording zienswijzen. Deze is bijgevoegd bij deze toelichting als Bijlage 16.
De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen. Ten eerste is het bouwvlak binnen de bestemming 'Woongebied' aangepast naar 20 meter tot de perceelsgrens van het rioolgemaal. Ten tweede zijn de gronden rondom het rioolgemaal bestemd als 'Groen'.
Ambtshalve wijzigingen
Er zijn bij vaststelling enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze zijn opgenomen in de Nota ambtshalve wijzigingen welke bij deze toelichting is bijgevoegd als Bijlage 17.
De ambtshalve wijzigingen betreffen enkele wijzigingen in de toelichting, het toevoegen aan de regels van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', inclusief bijbehorende aanpassing aan de verbeelding, het wijzigen van artikel 7.3.1 met betrekking tot goot- en bouwhoogte en het aanpassen van de verbeelding door een groenstrook aan de kant van de Zegheweg toe te voegen.
Grondexploitatie, verwerving en kostenverhaal
Regelgeving
Belangrijk onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn de regels omtrent grondexploitatie. Daarin wordt een exploitatieplan verplicht gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van een bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).
Kostenverhaal
Met de beoogde ontwikkelaars van het plangebied zal een privaatrechtelijke overeenkomst worden gesloten waarin de (financiële) afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Deze overeenkomst wordt aangemerkt als anterieure overeenkomst. Het is derhalve niet nodig om een exploitatieplan vast te stellen.
Financiële uitvoerbaarheid
Regelgeving
In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan.
Toetsing
De kosten voor de uitvoering van de bouwplannen liggen volledig bij de ontwikkelende partijen. Kosten voor de nog uit te voeren onderzoeken zoals het archeologisch onderzoek liggen bij de gemeente zelf. Hier zijn financiële middelen beschikbaar voor gesteld. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.