Plan: | Chw bestemmingsplan Thomas à Kempisplantsoen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPTHOMASAKEMPISPLA-VA01 |
In 2017 heeft de gemeenteraad, na het initiatief van buurtbewoners voor een 'Fris Alternatief', besloten over de aan te leggen Westelijke Stadsboulevard (WSB), waardoor de Thomas à Kempisweg buiten gebruik gesteld kan worden. Hierdoor kan de Thomas à Kempisweg een groene inrichting krijgen.
Dit raadsbesluit is voor Woonin (voorheen Mitros) en Portaal een kans om de locatie Thomas à Kempisplantsoen te herontwikkelen. Door sloop-nieuwbouw op deze locatie en de vergroening van de Thomas à Kempisweg is verdichting op deze plek ruimtelijk inpasbaar. Door het aantal woningen op deze locatie te laten toenemen, kunnen er meer sociale- en middenhuurwoningen aan de stad worden toegevoegd.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwbouw van maximaal 349 woningen mogelijk maken en de vergroening van de Thomas à Kempisweg, die buiten gebruik wordt genomen, planologisch te regelen. Hiermee levert dit plan een bijdrage aan het vergroten van de voorraad sociale– en middenhuurwoningen. Daarnaast wordt met dit plan de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van dit gebied verbeterd. Ook voorziet het plan in het mogelijk maken van een kantoorfunctie op de begane grond van het noordgebouw en de eerste verdieping van het zuidgebouw van in totaal maximaal 179 m2 brutovloeroppervlakte (BVO). In het zuidgebouw wordt op de begane grond ook nog daghoreca (horeca in de categorie D2) ter grootte van circa 116 m2 BVO mogelijk gemaakt en een buurthuis van circa 84 m2 BVO. Daarnaast krijgen 12 woningen (op de eerste verdieping) in het zuidgebouw naast de functie Wonen de aanduiding 'zorginstelling'.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden, die de Wet ruimtelijke ordening vervangt. Doordat het ontwerpbestemmingsplan voor 1 januari 2024 terinzage heeft gelegen geldt voor dit bestemmingsplan nog de Wet ruimtelijke ordening. Als voorbereiding op de Omgevingswet brengt de gemeente eenheid in de algemene regels van bestemmingsplannen. Dat zijn regels die niet speciaal voor één functie (bestemming) gelden. Ze zijn meestal in de hoofdstukken 3 en 4 van bestemmingsplannen te vinden. In het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht dat voor vrijwel de hele gemeente gaat gelden, staan nieuwe algemene regels die in de plaats komen van algemene regels die per bestemmingsplan gelden. De regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht zijn ook aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Het Thomas à Kempisplantsoen ligt in Utrecht West. Het plangebied van dit plan wordt begrensd door de Vleutenseweg in het Zuidwesten, de ventweg evenwijdig aan de Thomas à Kempisweg in het Oosten en de weg Thomas à Kempisplantsoen in het Noorden. Het plangebied aan de zuidzijde is zodanig gekozen, dat het aangepaste fietspad dat over de huidige ventweg aan de Thomas à Kempisweg wordt aangelegd binnen het plangebied valt.
Het plangebied en de omgeving
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Lombok e.o. | 4 december 2008 | 20 augustus 2009 | |
Cartesiusweg e.o. | 12 september 2013 | 18 februari 2015 | |
Cartesiusweg e.o., 1e herziening | 18 juni 2020 | 4 september 2020 | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 | |
Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht | 2 februari 2023 | nog niet onherroepelijk |
Voor het plangebied, waar de bouwblokken gelegen zijn, geldt bestemmingsplan 'Cartesiusweg e.o.' inclusief de 1e herziening. De bouwblokken hebben de bestemming 'Wonen' (W). Bij de bouwblokken die dwars op de Vleutenseweg staan zijn maximaal 3 bouwlagen toegestaan. Bij de bouwblokken die evenwijdig aan de Thomas à Kempisweg staan, zijn maximaal 4 bouwlagen toegestaan. Het bouwblok dat aan de kopse kant van de Vleutenseweg gelegen is mag maximaal 5 bouwlagen hoog zijn en hier geldt de functieaanduiding 'gemengd'. Dit houdt in dat hier op de begane grond uitsluitend dienstverlening, detailhandel en bedrijven in een categorie A of B1 uit de Lijst van Bedrijven Functiemenging mogelijk is. De hoogte van een bouwlaag bedraagt maximaal 3,5 meter (artikel 12 lid 12.2.1 sub d van de planregels). Daarnaast mogen de hoofdgebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bestemmingen 'Verkeer-Verblijfsgebied', 'Groen' en 'Verkeer' komen ook in het plangebied voor. De Thomas à Kempisweg ligt deels binnen bestemmingsplan 'Cartesiusweg e.o.' (bestemming 'Verkeer' (V)) en deels binnen bestemmingsplan 'Lombok e.o.' (bestemming 'Verkeersdoeleinden' (V)). De ventweg evenwijdig aan de Thomas à Kempisweg heeft de bestemming Verkeers- en verblijfsdoeleinden (VV) in bestemmingsplan 'Lombok e.o.'.
Het grootste deel van het plangebied ligt binnen bestemmingsplan 'Cartesiusweg e.o., inclusief de 1e herziening'. Een deel van de Thomas à Kempisweg ligt in het bestemmingsplan 'Lombok e.o.', net als de evenwijdig liggende ventweg (bron: SPvE)
Van belang is dat voor het overgrote deel van het plangebied de gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' geldt. Ter plaatse van deze aanduiding ligt een rond het industrieterrein gelegen zone zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting afkomstig van het industrieterrein mag buiten deze zone de waarde van 50 dB(A) niet overschrijden. Wanneer de geluidsbelasting ter plaatse van woningen of andere gevoelige bestemmingen binnen de zone niet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voldoen, bestaat de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing (hogere waarde besluit).
Met de 1e herziening van bestemmingsplan 'Cartesiusweg e.o.' wordt verboden om het gebruik van de gronden en bouwwerken, binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' van dit bestemmingsplan te wijzigen, voor zover het gebruik betrekking heeft op het bedrijfsmatig verhuren of laten verhuren van parkeervoorzieningen. Aanleiding voor deze herziening is om te voorkomen dat bewoners van het gebied Cartesiusdriehoek (zodra dit gebied (deels) is herontwikkeld) niet kunnen parkeren op afstand, op het bedrijventerrein Cartesiusdriehoek.
In bestemmingsplan 'Algemene regels bouwen en gebruik' staan onder andere regels over woningvorming en omzetting en parkeren.
De huidige bouwblokken worden gesloopt en de twee nieuwe bouwvlakken passen niet binnen de huidige bouwvlakken van de woningen. Daarnaast voorziet de herontwikkeling van dit plangebied erin dat de Thomas à Kempisweg buiten gebruik wordt gesteld. Hierdoor is het wenselijk dat aan de huidige weg de functie 'Groen' wordt toegekend, waardoor de weg op grond van dit nieuwe plan ook niet meer terug kan keren.
De aanvullende functies kantoor, buurthuis, zorginstelling, onzelfstandige woonruimten en horeca in de categorie D2 zijn ook in strijd met de huidige bestemmingsplannen.
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (hierna: Besluit uChw) is met ingang van 28 oktober 2016 gewijzigd. Sinds die datum beschikt de gemeente Utrecht juridisch gezien over één bestemmingsplan voor het hele grondgebied, verder 'het bestemmingsplan van Utrecht' genoemd. Dat bestemmingsplan kan in zijn geheel of gedeeltelijk gewijzigd worden.
De gemeente Utrecht is opgenomen in artikel 7g van het Besluit uChw. Daardoor mag de gemeente de experimenteerbepalingen uit artikel 7g van dat besluit gebruiken. Op grond van artikel 7c van het Besluit uChw kunnen onder andere regels in het bestemmingsplan worden opgenomen over het behouden of maken van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. In de vakliteratuur spreekt men van 'een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'. Met 'verbreed' wordt dan bedoeld: niet alleen 'een goede ruimtelijke ordening' (op grond van de Wet ruimtelijke ordening), maar ook andere aspecten van de fysieke leefomgeving, waaronder bijvoorbeeld gezondheid en duurzaamheidsaspecten (net zoals op grond van de Omgevingswet, die vanaf 1 januari 2024 geldt). In dit bestemmingsplan zijn daarom regels opgenomen over het kappen van bomen en archeologie.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod. Daarnaast horen zowel bij de toelichting als bij de regels diverse bijlagen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
Een opgave in de NOVI is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse meer woningen te realiseren. Doordat de Thomas à Kempisweg verdwijnt wordt voor de nieuwe bewoners en bestaande bewoners een groenere en zeker aan de zijde van de Thomas à Kempisweg betere leefomgevingskwaliteit gerealiseerd. Hiermee wordt aangesloten bij meerdere nationale belangen.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
Het plangebied ligt in een radarverstoringsgebied van radarstation Soesterberg (nationaal belang van defensie). In dit gebied gelden beperkingen voor bestemmingsplannen voor een goede werking van de radar op het radarstation. Het gaat hier om hoogtebeperkingen voor bouwen, bouwwerken en windturbines. Dit bestemmingsplan heeft gelet op de gestelde maximale bouwhoogtes in de regels van het bestemmingsplan, geen invloed op het functioneren van de radar. Voor het overige is het plangebied niet gelegen in een van de gebieden waarvoor het Barro regels stelt. Het Barro vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Plangebied
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Utrecht groeit binnen enkele decennia naar 410.000 inwoners in 2030. Op 1 januari 2023 telde Utrecht 367.984 inwoners. In de Ruimtelijke Strategie Utrecht 2040 staat dat Utrecht zich ontwikkelt door binnenstedelijk te verdichten. De ruimte in de stad wordt optimaal benut voor deze groei en Utrecht kiest voor inbreiding. Daarmee worden de waardevolle landschappen rondom de stad gespaard. De nieuwbouw leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied.
Met dit bestemmingsplan worden op de locatie maximaal 349 huurwoningen mogelijk gemaakt, waarvan 278 sociale huur en de rest wordt middenhuur. In de bestaande situatie bevinden zich 178 (gestapelde) sociale huurwoningen in het plangebied. Er is veel vraag naar sociale huurwoningen en middenhuurwoningen. De behoefte aan extra sociale- en middenhuurwoningen is dan ook groot. In de gemeentelijke woonvisie uit 2015 is het tekort aan sociale huurwoningen berekend op bijna 4.000 woningen. Daarnaast streven we er naar om in 2040 een woningvoorraad te hebben die voor 35% bestaat uit sociale huurwoningen en 25% woningen uit de middencategorie (middenhuur en goedkope en betaalbare koop) (Woonvisie 2019, Utrecht beter in balans). Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in de subwijk Thomas à Kempisplantsoen in Utrecht West. In West is het aandeel van sociale huur van woningcorporaties (22% in 2023) lager dan voor Utrecht in zijn geheel (29% in 2022). Het aandeel middenhuur is met 15% in 2022 iets hoger dan in Utrecht gemiddeld (14% in 2022). Binnen Utrecht West is op basis van de Woonvisie de gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad dat het aandeel sociale huur sterk toeneemt, middenhuur licht toeneemt en betaalbare koop gelijk blijft. Woningbouwcorporaties Woonin en Portaal hebben als taak om vooral sociale huurwoningen te realiseren en het aantal binnen het plangebied neemt ten opzichte van de bestaande situatie met 100 sociale huurwoningen toe. Daarnaast worden maximaal 71 middenhuur woningen aan het plangebied toegevoegd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad voor Utrecht West.
Er is sprake van een grote behoefte aan woonruimte voor de beoogde doelgroepen. Daarnaast worden de woningen kwalitatief goed en duurzaam gebouwd.
De gemeente Utrecht heeft de Woondeal regio Utrecht op 24 juni 2019 ondertekend samen met minister Ollogren (BZK), de provincie Utrecht en 15 andere gemeenten. Hierin wordt ook belang gehecht aan het vergroten van het aanbod van sociale en middeldure huur in de regio.
Daarnaast is er behoefte aan de kleinschalige voorzieningen die in de plinten mogelijk worden gemaakt. Het gaat hierbij om maximaal 179 m2 brutovloeroppervlakte (BVO) kantoorruimte in het noordgebouw en zuidgebouw, die door Portaal en/of Woonin in gebruik genomen zal worden. Een buurthuis in de plint van het zuidgebouw van circa 84 m2 BVO wordt primair gerealiseerd voor de bewoners aan het Thomas à Kempisplantsoen (waaronder vanuit het sociaal woonconcept) en daarnaast zal het een brede buurtfunctie vervullen. Vanuit de bestaande situatie blijkt dat er behoefte is aan een dergelijke functie. Ook kan er in de plint van het zuidgebouw daghoreca (in de categorie D2) ter grootte van circa 116 m2 BVO worden gerealiseerd. Horeca in de wijk kan een belangrijke rol spelen om de sociale cohesie en de buurtfunctie te versterken. Gezien de ligging aan het park, waar plekken komen om te spelen, waar mensen kunnen bewegen en elkaar kunnen ontmoeten, is de verwachting dat op deze locatie behoefte naar daghoreca zal zijn. Bovendien waren in het verleden in de plint poolcentrum/poolcafé Shouf Shouf (Thomas à Kempisplantsoen 7) en café Yollarbasi (Thomas à Kempisplantsoen 4 en 5) gevestigd, die in een horecafunctie voorzagen. Deze horecafuncties verdwijnen binnen het plangebied en hier komt daghoreca (horeca D2) voor in de plaats. De plinten mogen overigens ook voor het wonen gebruikt worden. Mochten de plinten onverhoopt niet ingevuld worden, dan kunnen de ruimten voor de woonfunctie worden gebruikt.
Conclusie
Er is behoefte aan zowel woningen als de overige functies. Hiermee past de beoogde ontwikkeling binnen de systematiek van de ladder.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening heeft van 1 juni 2021 tot en met 12 juli 2021 ter inzage gelegen en zal naar verwachting in maart 2022 vastgesteld worden. De Omgevingsverordening is gelijk met de Omgevingswet in werking getreden op 1 januari 2024.
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
De Provincie Utrecht wil graag dat nieuwe ontwikkelingen in bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden. Daarnaast zijn er een groot aantal nieuwe woningen nodig. De beoogde ontwikkeling betreft woningbouw binnen de bebouwde kom.
Daarnaast wordt het gebied vergroend en dit leidt tot een prettige leefomgeving en de ruimtelijke inrichting draagt bij aan sociale cohesie. De locatie is goed bereikbaar met de bus en de fiets. Het Centraal Station bevindt zich op fietsafstand van het plangebied. Zodoende is het plan in overeenstemming met de omgevingsvisie.
Water is een belangrijke pijler van een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. Vanuit die achtergrond werkt Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden aan bescherming tegen overstromingen, een gezond grond- en oppervlaktewatersysteem en het zuiveren van afvalwater.
Het waterschap heeft haar ambities en visies vastgelegd in de Waterkoers 2016-2021.
De koers is een omslag in denken, waarbij het waterschap zich flexibel opstelt en daarbij ruimte laat voor initiatieven uit de samenleving. Andere onderwerpen die in de Waterkoers aan de orde komen zijn waterveiligheid, voldoende water, gezond water, gezuiverd afvalwater en genieten van water.
Plangebied
Voor het plan is een watertoets (zie paragraaf 5.12) doorlopen, waarbij aandacht is besteed aan het wateraspect. Hieruit komen geen belemmeringen naar voren voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:
• Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.
• Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.
• De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.
Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:
Plangebied
Aan het plangebied worden extra sociale huurwoningen en middenhuurwoningen toegevoegd, waar veel vraag naar is. Doordat de Thomas à Kempisweg verdwijnt komt er een openbaar groen park op de plek van de huidige Thomas à Kempisweg, waardoor er een prettige leefomgeving ontstaat. In het coalitieakkoord wordt aangegeven dat bij nieuwe projecten een prijsklasseverdeling wordt gehanteerd van 40% sociale huurwoningen, 35% woningen uit de middencategorie (middenhuur en goedkope en betaalbare koop) en 25% vrije sector. Binnen het plangebied worden alleen sociale huurwoningen en middenhuur woningen gerealiseerd, omdat woningcorporaties Woonin en Portaal de initiatiefnemers zijn en deze partijen zich uitsluitend op deze markt richten. Ondanks dat wordt afgeweken van voorgenoemde verdeling kan gesteld worden dat er behoefte is aan de beoogde woningen. Woonin en Portaal hebben als taak om vooral sociale huurwoningen te realiseren. De behoefte aan sociale huurwoningen en woningen uit de middencategorie is groot. Binnen dit plangebied wordt eigen autogebruik ontmoedigd door o.a. het invoeren van betaald parkeren en het gebruik van fiets, deelauto, openbaar vervoer en wandelen gestimuleerd. Er wordt voor de warmte- en koude levering een WKO gerealiseerd. Daarnaast worden er goed geïsoleerde woningen teruggebouwd.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking is getreden. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 1 juli 2022 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 2.3.2.2.6.
Plangebied
Deze ontwikkeling draagt bij aan het aanbieden van woonruimte, met name sociale huurwoningen, in onze groeiende stad. Aan het Thomas à Kempisplantsoen gaat de toename van het aantal woningen hand in hand met de vergroening van het gebied doordat de Thomas à Kempisweg buiten gebruik gesteld wordt. Hierdoor wordt de stedenbouwkundige- en landschappelijke opzet van het gebied verbeterd. De uitgebruikname van de Thomas à Kempisweg leidt wel tot meer verkeer op de weg Thomas à Kempisplantsoen aan de noordzijde van het plangebied. Bij de uitwerking van het plan worden hier maatregelen voor getroffen (zoals voor geluid). Door de herontwikkeling ontstaat een aantrekkelijke, groene, klimaatadaptieve en verbonden woonomgeving voor nieuwe en bestaande bewoners. De locatie wordt beter verbonden met de omgeving, wat ook een positief effect zal hebben op de omliggende buurten. Er komt meer ruimte voor groen, voetgangers, fietsers en verblijf en minder ruimte voor de auto. De oudere woningen worden vervangen voor kwalitatieve en duurzame woningen.
Woonvisie Utrecht beter in balans
De woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. In de woonvisie zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:
Plangebied
Met dit bestemmingsplan worden binnen het plangebied maximaal 349 huurwoningen mogelijk gemaakt. Er worden 278 sociale huurwoningen gerealiseerd en de rest van de woningen wordt middenhuur (dit worden er maximaal 71). Er is veel vraag naar sociale huur en middenhuur woningen. Met de Woonvisie wordt gestreefd naar een woningvoorraad die in 2040 bestaat uit 35% uit sociale huurwoningen en 25% woningen uit de middencategorie (middenhuur en goedkope en betaalbare koop). Doordat er verdichting op deze locatie plaatsvindt (in de bestaande situatie staan in het plangebied 178 sociale huurwoningen die gesloopt worden), levert dit bestemmingsplan een bijdrage aan deze ambities. Binnen Utrecht West is op basis van de Woonvisie de gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad dat het aandeel sociale huur sterk toeneemt, middenhuur licht toeneemt en betaalbare koop gelijk blijft. Woningcorporaties Woonin en Portaal hebben als taak om vooral sociale huurwoningen te realiseren en het aantal binnen het plangebied neemt ten opzichte van de bestaande situatie met 100 sociale huurwoningen toe. Daarnaast worden maximaal 71 middenhuur woningen aan het plangebied toegevoegd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de gewenste ontwikkeling van de woningvoorraad voor Utrecht West.
Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2023 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de 'Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht'. Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de Huisvestingsverordening wederom de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.
Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn met het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Besluit bouwwerken leefomgeving (voorheen: Bouwbesluit), waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening gemeente Utrecht die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.
De 'Nadere regel Huisvestingsverordening gemeente Utrecht' ziet onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. In de nadere regel zijn eisen opgenomen over de minimale omvang van woningen en is de verplichting opgenomen om de gevolgen van extra woningen of bewoners voor de bestaande situatie in beeld te brengen. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in de nadere regel.
Plangebied
Met dit bestemmingsplan worden maximaal vijf onzelfstandige woningen (zoals friendswoningen) mogelijk gemaakt. Daarnaast is in het bestemmingsplan een regeling opgenomen over woningvorming en omzetting. Dit is verder alleen onder voorwaarden en via een binnenplanse afwijking mogelijk.
Beleidskader Particuliere Vakantieverhuur (2018)
Op 8 maart 2018 heeft de gemeenteraad voor het tijdelijk verhuren van een woning aan toeristen het beleidskader Particuliere Vakantieverhuur vastgesteld. Het faciliteren van de groeiende behoefte aan tijdelijk verblijf van toeristen en andere doelgroepen in Utrecht is goed voor de Utrechtse economie en werkgelegenheid en past binnen de visie die we in de Ruimtelijke Strategie Utrecht hebben vastgelegd. Wel is het belangrijk dat hier grenzen aan worden gesteld om te voorkomen dat door de toename van de vraag naar en het aanbod van tijdelijk verblijf in Utrecht andere belangen onder druk komen te staan. Ten behoeve van de kleinschaligheid, veiligheid, gelijk speelveld en het voorkomen van klachten wordt de verhuur van een woning aan toeristen alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de beleidsregels Particuliere Vakantieverhuur.
Plangebied
De algemene regels over particuliere vakantieverhuur zijn opgenomen in dit bestemmingsplan.
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van
Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.
Plangebied
Een deel aan de noordzijde van het Thomas à Kempisplantsoen en delen van de bermen van de Thomas à Kempisweg zijn onderdeel van de stedelijke groenstructuur. De groenstructuur wordt versterkt door de toekomstige groene inrichting van de gronden die nu door de Thomas à Kempisweg in gebruik zijn. In paragraaf 5.10 wordt hier nader op ingegaan.
Uitsnede huidige plangebied en legenda van Groenstructuurplan
Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
De bomen langs de Thomas à Kempisweg maken onderdeel uit van de 'stadslanen'. De bomen begeleiden de huidige verkeersweg. Aan de bomen die onderdeel uitmaken van de bomenstructuur wordt bij ontwikkelingen extra aandacht besteed. In paragraaf 5.11 wordt uitgebreid ingegaan op de bomen binnen het plangebied.
Uitsnede bomenstructuurkaart Utrecht
Nota Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
In het plangebied is potentieel geschikt leefgebied/groeiplaats aanwezig voor soorten van de Utrechtse soortenlijst. Hier wordt in paragraaf 5.11 nader op ingegaan.
Hoogbouwvisie 'Waar wel en waar niet hoog bouwen in Utrecht' (2005)
De doelstelling van de hoogbouwvisie is het leveren van een toetsingskader voor hoogbouwplannen, door ten eerste na te gaan wat de mogelijke bijdrage is die hoogbouw kan leveren aan de ontwikkeling van Utrecht, en ten tweede door het geven van een visie op de meest (on)wenselijke locaties voor hoogbouw.
Voor de hoogbouwvisie is gewerkt met de volgende vaststaande uitgangspunten:
In het Wensbeeld 2030 is de stad opgedeeld in een drietal categorieën:
Plangebied
Het plangebied valt binnen de categorie 'De Binnentuinen', subcategorie “hoog”. Voor deze ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het twee keer zo hoog bouwen als de bestaande omliggende bebouwingshoogte, aangezien de woningen aan de Thomas à Kempisweg bestaan uit twee bouwlagen met een kap en de nieuwbouw zes bouwlagen hoog wordt en de kopgevel van het zuidgebouw zeven bouwlagen. In de bestaande situatie bestaat de bebouwing langs de Thomas à Kempisweg uit 4,5 bouwlagen met een kap. Het verdwijnen van de Thomas à Kempisweg en de omvorming hiervan tot een park rechtvaardigt de extra hoogte. Aan de zijde van de Vleutenseweg en de weg Thomas à Kempisplantsoen zorgen de blokken van zes bouwlagen voor voldoende tegenwicht tegen de maat en schaal van de verkeersinfrastructuur aan deze zijdes van het plangebied. In de hoogbouwparagraaf van de RSU valt het Thomas à Kempisplantsoen in de zone dat maximaal twee keer de gemiddelde bouwhoogte van de wijk is toegestaan. Ook hieraan voldoen de maximale bouwhoogtes.
Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", welke in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.
De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:
Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:
Plangebied
In de Welstandsnota is over het Thomas à Kempisplantsoen het volgende opgenomen: Aan de westzijde van de Thomas à Kempisweg werd in de jaren vijftig een wijkje met etagewoningen gerealiseerd met een typische jaren vijftig strokenverkaveling. Dit wijkje en het buurtje ten zuiden hiervan kunnen als erg introvert worden beschouwd, begrensd – en daarmee afgezonderd van de rest van de wijk – door grote infrastructurele verbindingen zoals de Ringweg, het Merwedekanaal en het Amsterdam-Rijnkanaal. Het Thomas à Kempisplantsoen is aangeduid met het beleidsniveau 'open' en evenwijdig aan de Thomas à Kempisweg met het aandachtsgebied 'stimulans'.
Voor het beleidsniveau 'open' geldt dat verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld beide mogelijk is, zowel naar structuur als architectuur, maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:
Voor het aandachtsgebied 'stimulans' geldt in het geval van nieuwe ontwikkelingen dat er vanwege het bijzondere of markante karakter in het kader van welstand om extra aandacht voor versterking en stimulering van het beeld wordt gevraagd.
Het Thomas à Kempisplantsoen met de bijbehorende beleidsniveaus
Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een gebiedsaanduiding voor archeologie op te nemen in het bestemmingsplan Chw Algemene regels Utrecht en in de daarop volgende Chw bestemmingsplannen. In deze gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
Binnen het plangebied zijn geen archeologische rijksmonumenten aanwezig. Het plangebied bevindt zich op de archeologische waardenkaart grotendeels in een gebied met lage archeologische verwachting (WA6) en deels in een gebied met hoge archeologische verwachting (WA4). In paragraaf
5.13
van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.
Deze doelen zijn:
De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.
De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied.
In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.
Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.
In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:
Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.
Plangebied
Op 3 februari 2022, tegelijk met het vaststellen van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE), is het Thomas à Kempisplantsoen aangewezen als maatwerkgebied als bedoeld in artikel 8 en 9 lid 2 onder b van de Beleidsregels parkeernormen auto 2021 parkeren, waarbij is uitgegaan van de invoering van betaald parkeren (B1 gebied). In een maatwerkgebied kan met een extra onderbouwing worden afgeweken van de standaardafwijkingsmogelijkheden. Dit is in voorliggende situatie het geval. Daarnaast wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.
Mobiliteitsplan 2040 (2021)
Het Mobiliteitsplan Utrecht 2040 (vastgesteld op 15 juli 2021) vervangt het mobiliteitsplan Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen (uit 2016). Met het Mobiliteitsplan blijven we prioriteit geven aan duurzame vormen van vervoer: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit om de groei van het autoverkeer in de stad te voorkomen, en met als belangrijkste uitgangspunten:
Plangebied
Bij deze ontwikkeling wordt ingezet op deelmobiliteit en het beperken van de ruimte voor auto's in het openbaar gebied. Hierdoor blijft er meer ruimte over voor voetgangers en fietsers. De ligging op het kruispunt van hoofdfietsroutes maakt dat het plangebied goed bereikbaar is en ook dat het centrum van de binnenstad en Leidsche Rijn ruim binnen fietsafstand liggen. Dit wordt versterkt doordat binnen het deelmobiliteitsconcept elektrische fietsen worden aangeboden. Door de nieuwe inrichting van de Westelijke Stadsboulevard wordt de fietsroute richting het centrum van de stad extra aantrekkelijk en veilig. Fietsers die via de Cremerstraat naar de stad willen fietsen, hoeven straks niet meer de Thomas à Kempisweg over te steken. Daarnaast bevinden zich op korte afstand van het plangebied (aan de Vleutenseweg) bushaltes, waar veel buslijnen rijden.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.
Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en krijgen meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.
De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.
Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.
Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte. De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.
Plangebied
De Thomas à Kempisweg is een drukke binnenstedelijke weg met meer dan 10.000 motorvoertuigen per dag, waar 50 km/per uur wordt gereden. Doordat deze weg vanwege de aanleg van de Westelijke Stadsboulevard buiten gebruik wordt genomen ontstaat er voor de woningen aan het Thomas à Kempisplantsoen ook een meer rustige zijde. Door het uit gebruik nemen van de Thomas à Kempisweg worden de wegen Thomas à Kempisplantsoen en Vleutenseweg drukker. Ook het spoor en de Jacobs Douwe Egberts fabriek zorgen voor een relatief hoge geluidsbelasting ter plaatse van de gevels van de beoogde woningen. Daarom zullen er geluidreducerende maatregelen getroffen worden aan de woningen. Alle woningen krijgen een geluidluwe zijde. Het park dat ontstaat door de uitgebruikname van de Thomas à Kempisweg biedt ruimte om te ontmoeten, te bewegen en te spelen. In paragraaf 5.8 wordt verder ingegaan op de luchtkwaliteit en in paragraaf 5.16 op gezond stedelijk leven.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017–2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
De bodem vormt geen belemmering om dit bestemmingsplan vast te stellen. In paragraaf 5.9 wordt het thema bodem nader behandeld.
Gebiedsplan Gebiedsgericht grondwaterbeheer en visie op duurzaam gebruik van de
ondergrond (2016)
Het gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer beschrijft de invulling voor het verbeteren en beschermen van de grondwaterkwaliteit en het zorgvuldig benutten van de ondergrond voor bijvoorbeeld bodemenergie. Een groot gedeelte van de stad, met omvangrijke verontreinigingen in het grondwater, is aangewezen als grondwaterbeheergebied. In het beheergebied hoeft niet voor alle werkzaamheden waarbij grondwater onttrokken wordt een apart saneringsplan te worden gemaakt. Er kan worden deelgenomen aan het gebiedsplan, met een gebruikersbijdrage of een afkoopsom. Door te werken met het gebiedsplan kan de gemeente het grondwater in het omliggende schone gebied beter beschermen, want dat water wordt gebruikt voor drinkwater.
Plangebied
Het gebied ligt in de dynamische zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. In paragraaf 5.12 wordt hier nader op ingegaan.
Visie Water en Riolering en visie Klimaatadaptatie (2022)
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de 'Visie Water en Riolering' en de visie 'Klimaatadaptatie' vastgesteld. De visie 'Water en Riolering' bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie voor het thema water en riolering. De visie vormt samen met het programma water en riolering het nu nog wettelijk verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan en is daarmee de opvolger van het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. Deze wettelijk verplichting verdwijnt met de invoering van de Omgevingswet.
De 'Visie Klimaatadaptatie' geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte. Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.
Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de inrichting van de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen maar ook bijvoorbeeld een gescheiden rioleringssysteem in de ondergrond.
Met de Visie Klimaatadaptatie worden beleidsdoelen vastgesteld voor het omgaan met wateroverlast door extreme neerslag, het omgaan met droogte en het omgaan met hittestress. Hiervoor zijn geen landelijke beleidsdoelen. De gemeente heeft de volgende lokale beleidsdoelen vastgesteld:
Hiermee beperken we het hitte-eiland effect in de stad. Om gevolgen van extreme droogte en wateroverlast te voorkomen, zorgen we dat buien tot aan 80mm per uur geen schade aanrichten in panden en niet voor onbegaanbare wegen zorgen. We gebruiken de bodem als spons en houden minimaal 90% neerslag vast op de plek waar het valt. We vangen zoveel mogelijk water op in de bodem (bufferen), zodat er in droge periodes nog water beschikbaar is.
Utrecht voldoet hiermee aan de doelstelling uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie en de afspraken in het Bestuursakkoord Ruimtelijke Adaptatie om uiterlijk in 2021 een strategie en uitvoeringsagenda bestuurlijk te hebben vastgelegd. De doelen zijn ook overeenkomstig de gestelde doelen in de RSU 2040.
Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
In paragraaf 5.12 is op de watersituatie van het plangebied ingegaan.
Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale
Energiestrategie (2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd en worden gemeenten verplicht om een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) op te stellen. De gemeente Utrecht heeft in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld. Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge-temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen gebruikt kunnen worden om buurten aardgasvrij te maken. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd.
Plangebied
Er wordt een WKO t.b.v. de warmte- en koude levering gerealiseerd.
Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen, onderscheid gemaakt worden in categorieën van horecabedrijven in een bestemmingsplan of een beheersverordening bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk. Deze categorieën zijn vastgelegd in het op 12 april 2018 in werking getreden en door de raad vastgestelde Ontwikkelingskader horeca Utrecht 2018 en overgenomen in de bijlage bij de regels, de Lijst van Horeca-activiteiten. In de Lijst van Horeca-activiteiten is een functionele differentiatie in 'zachte' tot 'harde' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling heeft tot doel de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen. De Lijst van Horeca-activiteiten kent een indeling in vier categorieën. De categorieën van A tot en met D lopen af in de zwaarte van de overlast die horecabedrijven voor omwonenden kunnen meebrengen. In geval van meerdere soorten activiteiten in één inrichting telt de activiteit in de zwaarste categorie voor de type-indeling van de inrichting.
Plangebied
In het zuidgebouw wordt op een hoek circa 116 m2 brutovloeroppervlakte (BVO) aan daghoreca (horeca categorie D2) mogelijk gemaakt, inclusief een horecaterras. Op grond van het Ontwikkelkader Horeca Utrecht 2018 valt deze horeca onder 'horeca in de wijk'. Hierdoor worden nieuwe vestigingen van lichtere vormen van horeca in de wijken buiten de binnenstad mogelijk gemaakt. Horecavoorzieningen kunnen juist in de wijken een belangrijke rol spelen om de sociale cohesie en buurtfunctie te versterken. Het grootste gedeelte van de gasten komt dan ook uit de wijk. Horeca in de categorie D2 betekent horeca die zich richt op het verstrekken van eten en drinken gedurende de dag en/of avond (met de openingstijden die gelden voor detailhandel, in lijn met de Winkeltijdenwet) en daarmee weinig overlast veroorzaakt. Daarnaast is additionele horeca, die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie, toegestaan bij het buurthuis.
Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) Thomas à Kempisplantsoen
Op 3 februari 2022 heeft de gemeenteraad het SPvE over het Thomas à Kempisplantsoen vastgesteld. De herontwikkeling kent primair twee doelstellingen: bijdragen aan de vergroting van de voorraad sociale woningbouw en het kwalitatief verbeteren van de stedenbouwkundige en landschappelijke opzet van het gebied. Het SPvE beschrijft de ruimtelijke en kwalitatieve uitgangspunten om de ontwikkeling mogelijk te maken en om de doelstellingen te bereiken. Het SPvE vormt daarnaast het kader voor dit bestemmingsplan.
Bij de behandeling van het SPvE in de gemeenteraad zijn de volgende moties en amendementen aangenomen:
Integraal Programma van Eisen (IPvE)/Functioneel Ontwerp (FO) Openbare Ruimte Thomas à
Kempisplantsoen
Op 20 december 2022 heeft het College van burgemeester en wethouders het IPvE/FO vastgesteld. In het SPvE zijn ruimtelijke uitgangspunten beschreven. De verdere uitwerking van deze uitgangspunten voor de openbare ruimte vindt plaats in het IPvE. Het IPvE/FO gaan met name over functionele aspecten, maatvoering en (technische) eisen van de openbare ruimte. Daarnaast is dit in een tekening uitgewerkt in het bijbehorende Functioneel Ontwerp. De vormgeving van bijvoorbeeld groen of paden vindt bij de uitwerking van het Voorlopig Ontwerp (VO) en het Definitief Ontwerp (DO) plaats.
Geluidnota Utrecht 2014-2018 (2014)
De Geluidnota Utrecht 2014-2018 (deze geldt nog steeds) is op 11 februari 2014 vastgesteld. Dit beleid gaat over het beperken en minimaliseren van geluidhinder bij ruimtelijke ontwikkelingen in Utrecht.
De Geluidnota heeft betrekking op weg-, rail- en industrielawaai. Hiervoor is landelijke wet- en regelgeving van toepassing. Daarbinnen is echter ook ruimte voor gemeentelijke beleidsvrijheden. In de Geluidnota wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan.
De belangrijkste regels uit de Geluidnota zijn:
Ook onderwerpen, die meer algemeen onder het begrip "een goede ruimtelijke ordening" vallen, worden in de Geluidnota beschreven.
Plangebied
Voor de herontwikkeling van het gebied is een hogere waarde besluit benodigd. Hierbij wordt rekening gehouden met de eisen van het gemeentelijk geluidbeleid. Het thema geluid wordt in paragraaf 5.4 uitgebreid behandeld.
Nota externe veiligheid (2007)
De Nota externe veiligheid, die in 2007 is vastgesteld, gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht voor de beheersing van risico's als gevolg van het werken met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijf, productielocatie of kantoor) en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De genoemde risico's zijn veiligheidsrisico's voor mensen die zich in de buurt van de inrichting of het transport bevinden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt of een risico-ontvanger, zoals een woning, planologisch mogelijk wordt gemaakt. De randvoorwaarden en regels zijn vertaald in afstandseisen tussen risicobronnen (bedrijven, transportroutes (weg, spoorweg, vaarweg) of buisleidingen) en omgevingsobjecten. De gemeente Utrecht kiest ervoor om geen zwaardere veiligheidseisen op te leggen dan die vermeld staan in de risiconormering van de rijksoverheid. In sommige gevallen biedt de rijksregelgeving ruimte tot afwijken van de normering. In de Nota spreekt de gemeente zich uit om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid tot afwijken.
Plangebied
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van het gebied. Hier wordt in paragraaf 5.7 nader op ingegaan.
Voor het plangebied kan de conclusie worden getrokken dat de ontwikkeling past binnen de beschreven beleidskaders.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in en nabij het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.
Het plangebied in haar omgeving
Het Thomas à Kempisplantsoen lag, voordat hier woningbouw werd gerealiseerd, in het buitengebied van Utrecht. De herkenbare driehoekige contour van het Thomas à Kempisplantsoen, die gevormd is door de situering van belangrijke verkeersroutes, werd pas in de loop der tijd gevormd en zichtbaar. Als eerste werd het Merwedekanaal aangelegd en later werd het Amsterdam-Rijnkanaal hier aan toegevoegd als scheepvaartroute tussen Amsterdam en Utrecht. De Vleutenseweg werd door de aanleg van een vaste brug over het Merwedekanaal in de jaren dertig verlegd in een s-vormige bocht. Hiermee kreeg het gebied langzaam een nieuwe invulling.
Het gebied ten westen van de Thomas à Kempisweg was tot 1937 gereserveerd voor industrie langs het Merwedekanaal. Hier vestigden bijvoorbeeld Douwe Egberts en de energiecentrale zich. Het terrein langs de industriehaven werd gekocht door houthandel Jongeneel wat tot gevolg had dat er een restruimte overbleef die niet gunstig was voor de vestiging van fabrieken. Vanwege de grote vraag naar woningbouw en het tekort aan bebouwbare grond binnen de gemeentegrenzen lag het voor de hand om deze restruime voor woningbouw te bestemmen. In 1937 werd hiervoor een uitbreidingsplan gemaakt.
In 1948, na de oorlog, ging de planvorming voor woningbouw verder. Deze plannen kwamen alleen (gedeeltelijk) niet tot uitvoering. In 1951 werd een nieuw ontwerp gepresenteerd dat uiteindelijk wel werd gerealiseerd. Het Thomas à Kempisplantsoen was dus een bescheiden uitbreidingsplan dat kort na de oorlog is gerealiseerd. Het Majellapark en het Spinozaplantsoen werden rond dezelfde tijd gerealiseerd. De gebieden samen markeerden de toenmalige stadsrand van Utrecht. Voor het Spinozaplantsoen was er een aantrekkelijk woonmilieu ontwikkeld door de typologie strokenbouw toe te passen. Dit werd in het Thomas à Kempisplantsoen herhaald. Hiermee vormden het Spinozaplantsoen en het Thomas à Kempisplantsoen het begin van de strokenbouw in Utrecht. Het plaatsen van bouwblokken in een open verkaveling waar het openbaar groen als element doorheen liep, werd als het gewenste karakter gezien. Door de open bebouwingstypologie in het plangebied is er relatief veel oppervlakte aan groen aanwezig, bestaande uit de voor- en achtertuinen en het openbaar groen. In deze ruimtelijke structuur vormt de Majellakerk een accent door zijn vrije ligging. Tussen de industrie en het Thomas à Kempisplantsoen werd een groenstrook ontworpen die als 'buffer' diende.
Aan de Thomas à Kempisweg 3, dit ligt net buiten het plangebied, is de H. Gerardus Majellakerk gelegen. De Majellakerk is in 1934 gebouwd, naar een ontwerp van H.C. van de Leur, en aangewezen als gemeentelijk monument. Het karakter van de kerk wordt bepaald door materiaalgebruik in de traditie van Berlage en de ruimteconceptie van het interieur naar de ideeën van Kropholler. Met name het interieur toont een monumentale baksteenarchitectuur met gordelbogen en kruisgewelven. In de toren hangt een uit 1955 daterend 35 klokken carillon van hoge kwaliteit, van de klokkengieterij Petit en Fritsen te Aarle Rixtel. De kerk is architectuurhistorisch van belang vanwege het exterieur en interieur. De kerk is tevens van belang vanwege het carillon.
Voor 1855 is de spoorlijn ten noorden van het plangebied aangelegd. In 1881 werd door de Nederlandse staat besloten om een kanaal aan te leggen van Amsterdam naar de grote rivieren, als handelsverbinding met Duitsland. De stad Utrecht was erop gebrand dat dit kanaal langs Utrecht zou worden aangelegd, wat een enorme verbetering van de economische positie van de stad zou betekenen. De aanleg van dit Merwedekanaal duurde van 1882 tot 1891. Dit kanaal had een enorme aantrekkingskracht op bedrijven, zoals Douwe Egberts, waardoor het gebied zich op grote schaal economisch ging ontwikkelen. Dat het kanaal al snel te smal zou zijn had niemand voorzien. Schepen werden al snel veel breder, maar met de verbreding van het Merwedekanaal was bij de plannen geen rekening gehouden. Na zestig jaar moest dan ook een nieuwe omleiding worden aangelegd in een brede bocht ten westen van Utrecht: het Amsterdam-Rijnkanaal. In dit nieuwe kanaal zonder sluizen konden grote internationale schepen doorvaren zonder al te veel snelheid te verliezen. Met de voltooiing van het Amsterdam-Rijnkanaal in 1955 werd het industriegebied fors uitgebreid.
Het Thomas à Kempisplantsoen bestaat uit 178 sociale huurwoningen van Woonin en Portaal en negen commerciële ruimtes en een garage voor opslag van Woonin. De commerciële ruimtes worden momenteel tijdelijk verhuurd (antikraak). Voorheen waren hierin een boekhouder, rijschool, poolcentrum/poolcafé (hiervoor is op 11 juni 2007 een vrijstelling verleend) en café (hiervoor is op 13 maart 1992 vrijstelling verleend) gevestigd. De 112 gestapelde woningen van Woonin worden op dit moment beheerd door HOD leegstandsbeheer en zijn aan het einde van hun levensduur. Omdat de planvorming van de herontwikkeling van het plangebied tijd in beslag neemt, is er door Woonin in 2020 aanvullend onderhoud uitgevoerd in de trant van “veiligheid”. Dit om de woningen veilig en voor de tijdelijke verhuur (met tijdelijke contracten) beschikbaar te houden. De 66 gestapelde woningen van Portaal zijn in 2015 opgeknapt voor de duur van tien jaar. Binnen de woningen van Portaal is Majella Wonen gevestigd. Dit is een woongroep van vragende en dragende bewoners die zich de afgelopen jaren heeft bewezen als een succesvol concept. Portaal heeft ook nog zes opslagruimtes in bezit.
Het Thomas à Kempisplantsoen is een naoorlogse wijk bestaande uit strokenbouw met portiekwoningen van vier en vijf lagen hoog. De bouwblokken liggen in een open verkaveling in een groen plantsoen. De randbebouwing aan de Thomas à Kempisweg zorgt voor een dichte wand, waardoor er een luwe groene binnenzijde ontstaat, die is afgekeerd van de Thomas à Kempisweg. Vanaf de Vleutenseweg en het Thomas à Kempisplantsoen is het groen wel beleefbaar.
De randbebouwing aan de Thomas à Kempisweg draagt bij aan de continuïteit van de ruimtelijke structuur van de stad. In deze ruimtelijke structuur vormt de Majellakerk een accent door zijn vrije ligging.
Het Thomas à Kempisplantsoen bevindt zich op een markante locatie aan de noordwest zijde van Utrecht. Het vormt een schakel tussen Leidsche Rijn en de bestaande stad en is daarmee de entree vanaf de Hogeweidebrug/Gele brug naar het centrum van de stad. Ondanks deze prominente locatie is het Thomas à Kempisplantsoen naar binnen gekeerd en heeft het altijd geïsoleerd gelegen, doordat het wordt afgesneden van zijn omgeving door de Vleutenseweg en de Thomas à Kempisweg. In combinatie met het spoor ten noorden van de locatie leidt dit tot een enclave met minimale interactie met de omgeving. Dit wordt mede versterkt door de dichte randbebouwing richting de wijk Nieuw-Engeland.
Het plangebied, gezien vanaf de weg Thomas à Kempisplantsoen (bron: SPvE)
De bouwblokken in het Thomas à Kempisplantsoen zijn omringd door 50 km/per uur wegen: de Vleutenseweg (hier bevinden zich ook busbanen), de Thomas à Kempisweg en het Thomas à Kempisplantsoen. De straten tussen de bouwblokken zijn ingericht als 30 km/per uur wegen. Het gebied heeft een goede bereikbaarheid voor de fiets. Aan alle zijden van het gebied zijn fietspaden in twee richtingen aanwezig. Aan de westzijde, langs de Vleutenseweg, gaat het fietspad over in een ventweg voor gemengd verkeer. De auto ontsluiting van het Thomas à Kempisplantsoen loopt via de noordzijde van het plangebied. Parkeren vindt plaats langs de straten in het plangebied. In het gebied zijn weinig formele parkeerplaatsen aanwezig. Doordat in het gebied nog geen betaald parkeren is ingevoerd, is de parkeerdruk hoog door het parkeren van auto's die een andere bestemming dan het Thomas à Kempisplantsoen hebben.
Een straat, waar geparkeerd wordt, in het plangebied (bron: SPvE)
Het plangebied bestaat grotendeels uit groen rondom de bouwblokken van Woonin, waarvan een groot deel openbaar toegankelijk is. Er zijn geen doorgaande verkeerswegen in het gebied en het parkeren gebeurt vooral langs de straten. In verhouding tot het aantal woningen zijn er relatief weinig formele parkeerplaatsen aanwezig. De parkeerdruk is hoog, mede door het parkeren van auto's die een andere bestemming hebben dan het Thomas à Kempisplantsoen. Binnen het plangebied geldt namelijk nog geen betaald parkeren. De openbare ruimte is verouderd en niet klimaatadaptief ingericht. Het gebied nodigt niet echt uit tot verblijven in de buitenruimte en tot een bezoek door de barrière-werking van de omliggende verkeerswegen en de daarmee geïsoleerde ligging van het gebied. In het gebied is een speelplek aanwezig die qua afmetingen voor de grootte van de buurt passend is. De speelplek is echter toe aan een opknapbeurt. Momenteel heeft de speelplek een stenige en niet uitnodigende uitstraling. Daarnaast kan er ook op straat gespeeld worden, omdat er geen doorgaande routes door het gebied lopen en er dus voornamelijk bestemmingsverkeer komt. De speeldruk in het gebied is laag, doordat er inmiddels voornamelijk studenten in het gebied wonen.
De speelplek in het plangebied
Het Thomas à Kempisplantsoen ligt vanwege de situering tussen Leidsche Rijn en de bestaande stad op een markante locatie. De huidige bebouwing heeft echter niet de juiste oriëntatie en stedelijke uitstraling om de schakelverbinding tussen Leidsche Rijn en de bestaande stad vorm te geven. Door de verschillende wegen rondom het Thomas à Kempisplantsoen is het gebied een soort enclave geworden, wat vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk is. Daarnaast wordt er veel geparkeerd, mede doordat binnen het plangebied nog geen betaald parkeren is ingevoerd.
De herontwikkeling van dit gebied biedt kansen om van dit gebied een entree naar de bestaande stad te maken. Daarnaast zorgt de verwijdering van de Thomas à Kempisweg ervoor dat de barrière richting de wijk Nieuw-Engeland wordt opgeheven. Hierdoor kan de locatie door een parkachtige inrichting worden vergroend en klimaatadaptief worden ingericht. Deze vergroening biedt de mogelijkheid om in het gebied meer woningen terug te laten komen (verdichting). Door het invoeren van betaald parkeren wordt het enkel parkeren binnen het plangebied (zonder hier te hoeven zijn) ontmoedigd.
Met dit plan worden maximaal 349 woningen mogelijk gemaakt. Er worden minimaal 278 sociale huurwoningen gerealiseerd en maximaal 71 middenhuur woningen. Er komen diverse woningtypen met twee-, drie- en vierkamerwoningen met een oppervlakte van tussen de 49 en 80 m2 gebruiksvloeroppervlakte (GBO). Ook komen er enkele woningen tot circa 100 m2 GBO. Minimaal 50% van de sociale huurwoningen wordt gerealiseerd als SH2-huurwoning (dit is een woning met een huur lager dan de Eerste dan wel Tweede aftoppingsgrens). Daarnaast wordt ruimte geboden aan een sociaal woonconcept waarin vragers-dragers samenwonen (vergelijkbaar met Majella wonen) en worden vijf woningen als friendswoningen (onzelfstandige woonruimten) bestemd. Op de eerste verdieping van het zuidgebouw krijgen 12 woningen, naast de functie 'wonen', de functie 'zorginstelling', waardoor hier meerdere woon- en zorgvormen mogelijk zijn. Binnen het Thomas à Kempisplantsoen wordt dan ook in een gedifferentieerd woonmilieu voorzien, waarin diverse woningtypen, doelgroepen en huurcategorieën samen komen in verschillende groottes.
Daarnaast kunnen in het zuidgebouw een buurthuis (van circa 84 m2 brutovloeroppervlakte (BVO)) en daghoreca (van circa 116 m2 BVO) worden gevestigd. Het buurthuis wordt primair gerealiseerd voor de bewoners aan het Thomas à Kempisplantsoen (waaronder vanuit het sociaal woonconcept) en daarnaast zal het een brede buurtfunctie vervullen. Horeca in de wijk kan een belangrijke rol spelen om de sociale cohesie en de buurtfunctie te versterken. In het noordgebouw en zuidgebouw kan een kantoorfunctie komen (van 179 m2 BVO in totaal), die door Portaal en/of Woonin in gebruik genomen zal worden. Deze functies kunnen alleen op de begane grond gerealiseerd worden, met uitzondering van de kantoorfunctie in het zuidgebouw (die mag alleen op de eerste verdieping ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' komen en met een maximale omvang van 60 m2 BVO).
Zoals uit het vorige hoofdstuk naar voren komt biedt de herontwikkeling van het Thomas à Kempisplantsoen de kans om op deze locatie een schakel te maken tussen Leidsche Rijn en de bestaande stad. Hiermee wordt dit gebied de entree van de stad. Hierdoor is het van belang dat het gebied een passende korrelgrootte krijgt en de 'kopgevel' van het zuidgebouw gelegen aan de Vleutenseweg wordt benadrukt door een accent in de architectuur, waardoor het gebied zich meer opent naar haar omgeving.
De hoogte van zes lagen zorgt voor een goede aansluiting op de woningen aan de Thomas à Kempisweg. De bouwblokken staan deels in dezelfde rooilijn als de huidige bebouwing en hebben een geringe extra hoogte als de huidige bebouwing die bestaat uit vier, vijf lagen en een kap. De breedte van de Thomas à Kempisweg die wordt omgevormd tot een park rechtvaardigt deze hoogte. Aan de zijde van de Vleutenseweg en het Thomas à Kempisplantsoen zorgen de blokken van zes bouwlagen voor voldoende tegenwicht tegen de maat en schaal van de verkeersinfrastructuur aan die zijde van het plangebied. De afgeronde hoeken zorgen voor een zachtere overgang tussen gebouwen en de openbare ruimte.
Door het plangebied uit twee blokken te laten bestaan is er sprake van doorwaadbaarheid van het gebied en kan er een betere aansluiting met de omgeving worden gemaakt. De bebouwing aan de Vleutenseweg maakt een doorgang richting het Merwedekanaal in de toekomst niet onmogelijk zodat een verbinding kan ontstaan met de omgeving en met de nieuwe bushalte aan de Vleutenseweg (ter hoogte van Jacobs Douwe Egberts). Door het gebied niet als één ondoordringbaar bouwveld te beschouwen is er sprake van een groene dooradering van het plangebied.
Dit bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een noordelijk- en zuidelijk bouwblok. In de toekomst is het gewenst dat er aan de noordwest zijde een derde gebouw wordt gebouwd. Aangezien op dit moment nog onvoldoende duidelijk is wat hier kan komen, wordt dit derde bouwblok op grond van dit bestemmingsplan nog niet mogelijk gemaakt. Wel wordt met dit bestemmingsplan al op dit derde gebouw geanticipeerd en is hier bij het bepalen van de ruimtelijke uitgangspunten voor het noord- en zuidgebouw rekening mee gehouden.
Door het mogelijk maken van een noord- en zuidgebouw en op termijn een derde gebouw aan de noordwestzijde wordt de Westelijke Stadsboulevard (WSB) begeleidt door gevels die een levendige en welkome uitstraling hebben. Hierdoor draagt het bij aan de transformatie van een drukke verkeersweg naar een aantrekkelijke en goed oversteekbare stadsboulevard. De bouwblokken vormen aan de Vleutenseweg en aan de weg Thomas à Kempisplantsoen grotendeels gesloten wanden, zodat deze bescherming bieden tegen geluid van verkeer en industrie.
Impressies van het noordgebouw
Impressies van het zuidgebouw (op de onderste afbeeldingen is de 'kopgevel' te zien)
Door het verwijderen van de Thomas à Kempisweg zal het Thomas à Kempisplantsoen minder geïsoleerd liggen, waardoor het een betere verbinding krijgt naar het aangrenzende Nieuw-Engeland. Bovendien kan hierdoor een park aangelegd worden, die een verbinding vormt met het groene binnengebied (om de bouwblokken heen) van het Thomas à Kempisplantsoen en wordt aangesloten op de stedelijke groenstructuur. De buitenruimte wordt integraal ontworpen, waardoor de openbare ruimte kwalitatief verbetert en recreatief en ecologisch aantrekkelijk wordt. Hierdoor komen de nieuw te bouwen woningen in en aan het groen te liggen en kijken de bestaande woningen aan de westzijde van de Thomas à Kempisweg uit over een groen park. In het park komt voldoende afwisseling voor bewoners, omwonenden en andere gebruikers. Zo komen er plekken om te spelen, waar men elkaar kan ontmoeten, kan bewegen, sporten en kan verblijven. In het park wisselen levendigheid en rust zich af.
Er komen verschillende voetgangersroutes door het gebied, die aansluiten op de entrees van de gebouwen, bestaande routes in omliggende straten en de Vleutenseweg.
Daarnaast wordt het park klimaatadaptief ingericht: plantvakken worden verlaagd en ingericht voor waterberging. Het park biedt verkoeling op warme dagen door groen en bomen. Er is ook aandacht voor de ecologische kwaliteit van het park. Hierbij kan gedacht worden aan stilteplekken voor dieren en plekken waar dieren voedsel en dekking kunnen vinden (zoals de egel, gierzwaluw, huismus, vlinders en vleermuizen).
Auto
Het plangebied Thomas à Kempisplantsoen wordt omgeven door de gebiedsontsluitende 50 km/uur wegen Vleutenseweg en het Thomas à Kempisplantsoen. Ook de Thomas à Kempisweg (ventweg) ligt als 30 km/uur straat aan de rand van het plangebied. Deze straat zal door autoverkeer minder gebruikt gaan worden, doordat de aansluiting ter hoogte van de Majellakerk verdwijnt.
Vanuit het plangebied is in de bestaande situatie één directe auto ontsluiting naar de naastgelegen gebiedsontsluitingweg Thomas à Kempisplantsoen. Deze in- en uitrit wordt op deze plek behouden, aangezien dit de enige mogelijke locatie is rondom het plangebied om een ontsluiting te maken. Aan de overige zijdes zijn namelijk een (toekomstig) park en een busbaan gelegen. Op het terrein zal alleen bestemmingsverkeer komen, omdat het een doodlopende straat is waaraan alleen parkeervakken zijn gelegen en een bovengrondse parkeergarage voor bewoners. In het park is geen autoverkeer toegestaan.
Openbaar Vervoer
Het gebied is goed met openbaar vervoer bereikbaar. Aan de zijde van de Vleutenseweg wordt ter hoogte van Jacobs Douwe Egberts een bushalte gerealiseerd, waardoor de maximale loopafstand naar een bushalte 150 meter is. De buslijnen die hier halteren gaan bijna allemaal van en naar het Centraal Station. De treinstations Utrecht Leidsche Rijn en Utrecht Centraal liggen beide op 1 tot 2 kilometer afstand van het plangebied. Station Utrecht Zuilen is op minder dan 1 kilometer gelegen. Het plangebied ligt dus zeer centraal tussen diverse stations in.
Fiets en voetganger
Het Thomas à Kempisplantsoen is een belangrijke schakel in het netwerk van langzaam verkeersroutes. Het gebruik van duurzame en gezonde vervoerswijzen wordt gestimuleerd door aantrekkelijke en directe fiets- en looproutes van, naar en door het gebied.
Door de realisatie van een park op de Thomas à Kempisweg wordt lopen zeer gestimuleerd, zowel voor recreatie als voor het lopen naar een bestemming. Door een fijnmazig netwerk te maken door het park zijn er veel verschillende routes mogelijk. Fietsers mogen in principe geen gebruik maken van de paden in het park, tenzij anders is aangegeven.
Voor de fietsers zijn er diverse routes rondom het plangebied. Aan de noordzijde ligt het fietspad in het verlengde van de fietsstraat Cremerstraat, welke wordt gezien als belangrijke fietsroute door de stad. Aan de westzijde kan men fietsen door het plangebied en aan de oostzijde kan gefietst worden over de Thomas à Kempisweg (ventweg). Deze straat zal worden ingericht als fietsstraat. De fietsintensiteiten liggen ruim boven de intensiteiten van het gemotoriseerde verkeer. Allen zijn belangrijke noord-zuid of oost-west verbindingen, waardoor het goed faciliteren van de fietser op deze locatie zeer belangrijk is. Door het realiseren van groen rondom de fietsroutes worden deze aantrekkelijker om te gebruiken.
Autoparkeren
Voor deze ontwikkeling wordt in Utrecht getoetst aan de Parkeervisie 2021 'Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht' inclusief onderliggende 'module Parkeernormen' en de 'beleidsregel parkeernormen fiets 2021' en 'beleidsregel parkeernormen auto 2021'. Op 3 februari 2022 heeft de gemeenteraad besloten om het Thomas à Kempisplantsoen aan te wijzen als maatwerkgebied als bedoeld in artikel 8 en 9 van de 'Beleidsregel parkeernormen auto 2021 gemeente Utrecht' (hierna: de beleidsregel) en om uit te gaan van invoering betaald parkeren (B1). Gezien de centrale ligging van het plan in de stad zijn hier de normen voor gebied B1 van toepassing. Het Thomas à Kempisplantsoen wordt waarschijnlijk toegevoegd aan het huidige rayon aan de westzijde van Nieuw-Engeland.
De hoogte van de parkeernormen verschilt per locatie en per functie. In centrumgebieden, waar goede OV-voorzieningen zijn en een hoge mate van functiemenging is, is minder behoefte aan autoparkeerplaatsen en zijn de normen voor autoparkeren lager dan in gebieden aan de rand van de stad waar je minder makkelijk komt met OV, en waar minder verschillende functies zijn. En voor functies die meer bezoekers trekken, zijn de normen voor zowel fiets als auto hoger dan voor voorzieningen waar weinig mensen op af komen.
Parkeereis nieuwe situatie
Bij het Thomas à Kempisplantsoen wordt de parkeereis voornamelijk bepaald door de hoeveelheid en type woningen die gerealiseerd worden. In het plangebied worden maximaal 349 sociale- en midden huurwoningen gerealiseerd. De woningen worden verdeeld over twee gebouwen, het noordelijke- en het zuidelijke gebouw. De woningen variëren in de groottes, wat betekent dat er verschillende parkeernormen zijn gebruikt voor het berekenen van de parkeervraag. Het gaat om 203 woningen tussen de 55 en 80 m2 brutovloeroppervlak (BVO) en 146 woningen tussen de 80 en 130 m2 BVO. Het brutovloeroppervlak van de woning wordt achter de voordeur gemeten volgens de meetmethoden van NEN2580. In afwijking van de NEN-norm vormt de parkeerruimte geen onderdeel van het BVO. Daarnaast hebben de overige functies die in de gebouwen worden gevestigd vastgestelde parkeernormen. Op de locatie met de aanduiding 'zorginstelling' zijn op de eerste verdieping (naast reguliere woningen) ook 12 zelfstandige en/of onzelfstandige zorgwoningen toegestaan en bijbehorende ruimten voor het leveren van zorg. Voor de parkeerbalans is uitgegaan van reguliere woningen, omdat dit de 'worst case' parkeernorm is. Daarnaast worden een kantoor, buurthuis en daghoreca mogelijk gemaakt, die in de parkeerbalans zijn meegenomen.
In bovenstaande tabel (zie hiervoor ook bijlage 1) is te zien dat de parkeereis zonder gebruik te maken van afwijkingsmogelijkheden afgerond uitkomt op 242 parkeerplaatsen. Dit zijn 237 parkeerplaatsen voor de woningen en 5 parkeerplaatsen voor de overige functies in de gebouwen.
Parkeereis bestaande functies: rechtens verkregen niveau
Bij het plan is rekening gehouden met het rechtens verkregen niveau (dit is de parkeereis van de huidige functies). Op basis van de huidige functies is sprake van een parkeereis van 126 parkeerplaatsen. In het plangebied worden ten opzichte van de bestaande situatie 79 parkeerplaatsen verwijderd. Hiermee zijn er nog 47 parkeerplaatsen beschikbaar op basis van het rechtens verkregen niveau. Dit aantal mag worden afgetrokken van het totale aantal te realiseren parkeerplaatsen voor bezoekers, waardoor de uiteindelijke parkeereis lager uitvalt.
Mogelijkheden om af te wijken van de parkeereis
Op basis van artikel 7 van de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 is het mogelijk om de parkeereis te reduceren door bijvoorbeeld extra fietsparkeerplekken (lid 1 sub b) en door deelautoplekken met deelauto's (lid 1 sub c) te realiseren.
Extra fietsparkeerplekken
Bij het realiseren van extra fietsparkeerplekken geldt dat 1 autoparkeerplaats wordt vervangen door 1,5 fietsparkeerplek of 1 plek voor bijzondere voertuigen zoals een bakfiets. In B1 gebied mag maximaal 15% van de parkeereis worden omgezet in extra fietsparkeerplekken.
Voor de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen wordt 15% van de parkeereis omgezet in extra fietsparkeerplekken en dit komt overeen met 29 autoparkeerplaatsen. Vanwege de ligging van het Thomas à Kempisplantsoen is het gebruik van de fiets meer vanzelfsprekend. Daarnaast wordt fietsgebruik binnen het plangebied extra gestimuleerd. De extra fietsparkeerplekken moeten in een stallingsmogelijkheid onder de bouwblokken worden gerealiseerd.
Deelautoplekken met deelauto's en deelmobiliteit
Bij het realiseren van deelautoplekken met deelauto's geldt dat 4 (reguliere) autoparkeerplaatsen worden vervangen door 1 autodeelplek. In B1 gebied mag 25% tot 50% van de parkeereis van de bewoners worden omgezet in deelautoplekken met deelauto's.
Hiervoor wordt voor 27% van de parkeereis gebruik gemaakt en dit aantal autoparkeerplaatsen mag van de parkeereis worden afgetrokken. Dit houdt in dat er 11 parkeerplaatsen worden toegevoegd aan het totaal, waardoor er 34 worden 'opgeheven' door gebruik te maken van deze reductiemogelijkheid. De deelauto plekken worden in lijn met artikel 12 lid 2 van de beleidsregel in de openbare ruimte gerealiseerd binnen 250 meter van de hoofdingangen.
Het plangebied is aangewezen als maatwerklocatie. Op grond van artikel 8 lid 2 sub c van de Beleidsregel parkeernomen auto 2021 is het uitgangspunt bij maatwerklocaties dat er een eigen mobiliteitsconcept wordt ontwikkeld. Dit mobiliteitsconcept moet toekomstvast worden georganiseerd en langjarig worden gefinancierd. Aanvullend op de bovengenoemde afwijkingsmogelijkheden die de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 al biedt en die voor deze ontwikkeling worden toegepast bestaat het eigen mobiliteitsconcept van de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen uit het vervangen van een deel van de deelautoplekken met deelauto's voor deelmobiliteit in de vorm van elektrische (bak)fietsen. Van de deelautoplekken voor deelauto's worden 5 parkeerplaatsen ingezet voor elektrische deelfietsen. Voor elektrische deelfietsen gelden andere eisen qua inrijdbaarheid en de grootte van de parkeervakken. Er moet hiervoor een plek worden aangewezen die goed bereikbaar is vanaf de weg, maar deze plek hoeft per elektrische deelfiets niet de grootte van een 'regulier' autoparkeervak te hebben. In de berekening wordt wel uitgegaan van parkeerplaatsen, maar in de praktische uitvoering zal dit dus anders worden vormgegeven.
Realiseren parkeereis, die overblijft na afwijkingen
Op maaiveld niveau van het noordelijke bouwblok wordt een parkeergarage gerealiseerd voor 64 motorvoertuigen (de parkeergarage wordt voorzien van een binnentuin). Deze zullen allemaal worden toegewezen aan bewoners van de twee bouwblokken. Aangezien de totale parkeereis (na aftrek van de afwijkingen en het rechtens verkregen niveau) uitkomt op 133 parkeerplaatsen, betekent dit dat er nog 69 parkeerplaatsen nodig zijn om te kunnen voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Artikel 10 lid 1 van de beleidsregel schrijft voor dat parkeerplaatsen voor de auto op eigen terrein worden gerealiseerd. Op grond van artikel 7 lid 1 sub f van de beleidsregel, kan hier van af worden geweken voor 50-100% van de parkeereis. Omdat het Thomas à Kempisplantsoen solitair is gelegen, is het realiseren van een deel van de parkeerbehoefte in de openbare ruimte akkoord bevonden.
Aangezien er maximaal ruimte is voor 60 autoparkeerplaatsen in de openbare ruimte (dit is inclusief de 6 parkeerplaatsen voor deelauto's), zijn er 4 autoparkeerplaatsen niet te realiseren in de openbare ruimte. Deze worden opgelost via dubbelgebruik (artikel 7 lid 1 sub h van de Beleidsregel parkeernormen auto 2021). Omdat een deel van de autoparkeerplaatsen in de openbare ruimte ook door bewoners kunnen worden gebruikt, worden deze plaatsen bijvoorbeeld over het algemeen minder bezet tijdens kantooruren. Hierdoor zijn er meer parkeerplaatsen beschikbaar voor bezoekers en wordt het tekort aan parkeerplaatsen opgelost.
Aangezien er bewoners in de openbare ruimte moeten parkeren moeten er parkeervergunningen worden afgegeven. Op grond van artikel 21 lid 2 van de beleidsregel is dit mogelijk. Vanwege de geïsoleerde ligging van het Thomas à Kempisplantsoen is niet de verwachting dat hier veel bewoners uit Nieuw-Engeland zullen parkeren en daarom wordt van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik gemaakt. Er worden 29 parkeervergunningen uitgegeven. Er kunnen meerdere (aangewezen) adressen in aanmerking komen voor een parkeervergunning.
De deelautoplekken worden langs het Thomas à Kempisplantsoen (binnen de openbare ruimte van het plangebied) gerealiseerd. Zoals hiervoor benoemd hoeven de overige 5 plekken voor elektrische deelfietsen geen grootte te hebben van een autoparkeerplaats en dus worden deze niet meegenomen in het totaal.
Een deel van de openbare ruimte zal dus ingezet worden voor autoparkeerplaatsen voor bewoners en bezoekers, deelautoparkeerplaatsen en parkeerplaatsen voor elektrische deelfietsen.
De te realiseren parkeerplaatsen
Mobiliteitsbeheerplan
Bij een aanvraag om omgevingsvergunning moet de aanvrager een mobiliteitsplan indienen (artikel 14 lid 3 van de Beleidsregel parkeernormen auto 2021), waarin het mobiliteitsplan wordt beschreven. Hier zal ook ingegaan worden op onder andere de deelauto's, elektrische deelfietsen en extra fietsparkeerplekken.
Fietsparkeren
Voor de ontwikkeling geldt ook een bepaalde fietsparkeereis. Deze fietsparkeereis is vastgesteld aan de hand van het Bouwbesluit 2012.
Voor beide bouwblokken is apart gekeken naar de fietsparkeereis. In het noordgebouw komt het er op neer dat hier een fietsparkeereis ligt van 394 fietsparkeerplaatsen. Voor het zuidgebouw geldt een fietsparkeereis van 577 plekken. Dit komt door het hogere aantal woningen in het zuidelijk bouwblok. In deze aantallen zijn niet de fietsparkeerplekken meegenomen die moeten worden gerealiseerd door opheffing van autoparkeerplaatsen.
De toegankelijkheid van de fietsparkeergarages moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Voor iedere woning moeten minimaal twee fietsparkeerplekken op vloerniveau aanwezig zijn, omdat er gebruik wordt gemaakt van hoog/laag stallingen.
Voor de overige niet-woon functies kan er ook gebruik gemaakt worden van de fietsparkeergarages. Daarnaast worden in de openbare ruimte ter hoogte van deze voorzieningen fietsenrekken geplaatst om verrommeling van de openbare ruimte te voorkomen. Deze worden op goed bereikbare locaties gesitueerd.
Het is van belang dat de bestaande wegen de extra verkeersgeneratie die de nieuwe ontwikkeling met zich meebrengt kunnen blijven afwikkelen. De Westelijke Stadsboulevard is in ontwikkeling. De kern van dat project is het inrichten van de stedelijke verbindingswegen naar 2x1 rijbanen, met een groene strook in het midden van de weg. Aangezien hiermee de capaciteit van de wegen naar beneden gaat, is er uitgebreid onderzoek gedaan of dit allemaal mogelijk is.
Het Thomas à Kempisplantsoen is hierin ook meegenomen. Voor de realisatie van de Westelijke Stadsboulevard is voor de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen als maatgevend criterium 55 motorvoertuigen in de avondspits meegegeven.
Bij de nieuwbouwontwikkeling van het Thomas à Kempisplantsoen worden maximaal 349 woningen, een aantal aanvullende functies en 124 parkeerplaatsen in totaal gerealiseerd. Aan de hand hiervan is de bestaande en toekomstige verkeersgeneratie berekend met hulp van kencijfers van het CROW (hierbij verwijzen wij naar onderstaande tabellen). Hieruit blijkt dat de totale in de toekomstige verkeersgeneratie per etmaal uitkomt op circa 606 motorvoertuigen. De bestaande totale verkeersgeneratie bedraagt ongeveer 421 motorvoertuigen per etmaal. Het verschil tussen de bestaande en toekomstige situatie bedraagt dus circa 185 motorvoertuigen per etmaal. Het maatgevende moment, de avondspits, genereert in de toekomstige situatie ongeveer 55 motorvoertuigen (in de bestaande situatie bestaat de avondspits uit circa 39 motorvoertuigen). Deze aantallen zijn op gemiddeldes gebaseerd en zullen in werkelijkheid altijd iets afwijken. Het geeft echter een goede indicatie van de ritten van- en naar het Thomas à Kempisplantsoen en worden daardoor als acceptabel beschouwd.
Bestaande situatie:
verkeer totaal (mvt/etm) | ochtendspits (mvt) | avondspits (mvt) |
421 | 29 | 39 |
Toekomstige situatie:
verkeer totaal (mvt/etm) | ochtendspits (mvt) | avondspits (mvt) |
606 | 42 | 55 |
Alle onbebouwde ruimte buiten de footprint van de gebouwen wordt na realisatie openbare ruimte. In de openbare ruimte zijn geen overgangen of verschillen zichtbaar, aangezien het gebied één geheel vormt.
Bij de materialisering vormt de 'Domstad kwaliteit' het uitgangspunt, met de mogelijkheid om op specifieke plekken een hogere kwaliteit toe te passen. De afvalinzameling gebeurt door de plaatsing van ondergrondse containers aan de noordzijde van de ontwikkeling. Daarnaast wordt er nog een locatie gezocht aan de ventweg Thomas à Kempisweg. De afvalcontainers moeten binnen 125 meter vanaf de hoofdentrees bereikbaar zijn.
Met dit plan worden de woningen aan het Thomas à Kempisplantsoen beter aan de woongebieden in de directe omgeving gehecht. Er ontstaat verder een groene omgeving dat een tegenwicht kan vormen aan de grote schaal van de verkeersinfrastructuur rondom. Het vormt een schakel tussen de stad aan de oostzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal en Leidsche Rijn. Daarnaast worden er sociale huurwoningen en middenhuur woningen toegevoegd, waar veel vraag naar is.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten voor de beoogde ontwikkeling en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plangebied
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 22 november 2023 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen (zie bijlage 2). De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 3.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook moet voorkomen worden dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving en andere gevoelige functies of dat omgekeerd de milieubelastende activiteiten waaronder bedrijvigheid, wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen en andere gevoelige functies in de directe nabijheid. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de systematiek en richtafstanden volgens de VNG-publicatie van Bedrijven en Milieuzonering. In de Geluidnota Utrecht wordt aangegeven hoe hier mee wordt omgegaan. Afhankelijk van de zwaarte (milieucategorie) van een bedrijf moet tot gevoelige functies een zekere richtafstand worden aangehouden waarmee sprake is van een goede ruimtelijke inpassing. Bij woningen binnen die afstand moet milieuonderzoek (geur, geluid, stof of gevaar) worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of er sprake is van een voldoende goed woon- en leefklimaat, waarbij ook andere belangen worden afgewogen.
Plangebied
Bedrijven die op korte afstand van het plangebied liggen zijn de koffiebranderij van Jacobs Douwe Egberts (JDE) (aan de Vleutensevaart) en het spooremplacement aan de Cartesiusweg/Locomotiefstraat. Verder zijn er een aantal bedrijven in de directe omgeving met een lage milieucategorie zoals een Carwash (Cartesiusweg) en een Gamma-bouwmarkt (Steenovenweg).
Het spooremplacement heeft een richtafstand van 300 meter voor een rustig woongebied en 200 meter voor woningen aan een drukke weg. Het emplacement ligt op 130 meter vanaf de woonfuncties in het plangebied. Aan de hand van een akoestisch rekenmodel (zie bijlage 4) volgt een geluidsbelasting van 45 dB(A) op het noordgebouw binnen het plangebied. Deze waarde is gelijk aan de richtwaarde voor een rustige woonwijk. Voor woningen in een drukke woonwijk dan wel liggend aan drukke infrastructuur (zoals in deze situatie) geldt dat een waarde van 50 dB(A) acceptabel is. Aan deze waarde wordt dus ruimschoots voldaan.
Op grond van bestemmingsplan 'Cartesiusweg e.o.' (inclusief de eerste herziening) hebben de percelen van Jacobs Douwe Egberts de bestemming 'Bedrijventerrein', waar maximaal bedrijven in de milieucategorie 4.1 gevestigd mogen worden. Daarnaast hebben de percelen de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – koffiebranderij'. Een koffiebranderij heeft een milieucategorie 5.1, waardoor deze milieucategorie maatgevend is. Uit de VNG-publicatie van Bedrijven en Milieuzonering blijkt dat voor een koffiebranderij het aspect geur tot de grootste richtafstand leidt (500 meter), gevolgd door (continue) geluid (200 meter). De richtafstand van Jacobs Douwe Egberts is vanwege de koffiebranderij met een milieucategorie 5.1 500 meter voor een rustige woonwijk en 300 meter voor woningen aan een drukke doorgaande weg, zoals hier het geval is voor de eerstelijns bebouwing. De kortste afstand tussen de grens van de bestemming 'Bedrijventerrein' en de locatie van het bouwvlak van de nieuwbouw aan het Thomas à Kempisplantsoen bedraagt circa 60 meter. In paragraaf 5.6 (geur) van deze toelichting wordt beargumenteerd waarom deze kortere afstand acceptabel wordt geacht. Uit de geluidonderzoeken blijkt dat het geluidniveau van Jacobs Douwe Egberts bij de nieuwe functie Wonen ten hoogste 55 tot 56 dB(A) zal zijn. De binnenniveaus zullen voldoende laag zijn en de woningen krijgen ook een rustige zijde. Hiermee is sprake van een voldoende goede woon- en leefsituatie, waarbij de bedrijfsvoering van Jacobs Douwe Egberts niet wordt belemmerd.
Voor de kortere afstand voor geur en geluid is ook van belang dat een aantal van de bestaande woningen op een kortere afstand van de bestemming 'Bedrijventerrein' behorende bij Jacobs Douwe Egberts staan en dat het noordblok op grotere afstand van Jacobs Douwe Egberts wordt gesitueerd dan de bestaande woningen.
Binnen het plangebied wordt horeca D2 inclusief een horecaterras (het horecaterras wordt aangegeven op de verbeelding) mogelijk gemaakt. De daghoreca mag tot uiterlijk 22 uur geopend zijn. In de planregels is aangegeven dat het gecumuleerde langtijdgemiddelde geluidniveau ten gevolge van stemgeluid vanaf het horecaterras en invallend op de gevels van omliggende geluidsgevoelige functies (zoals woningen) niet meer mag bedragen dan 60 dB(A) voor de dagperiode (7-19 uur) en 55 dB(A) voor de avondperiode (19-23 uur). Uit het geluidonderzoek dat voor het horecaterras is uitgevoerd (zie bijlage 5) blijkt dat deze geluidwaarden gehaald kunnen worden. In samenhang met de geluidsisolatie welke nodig is ten gevolge van wegverkeer kan aan een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A) etmaalwaarde worden voldaan. Met de in de planregels vastgelegde geluidwaarden is dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de bedrijvigheid en daghoreca in en om het plangebied niet tot onevenredige hinder zal leiden en dat omgekeerd de woningbouw geen belemmering zal zijn voor de uitvoering van bedrijfsmatige activiteiten en daghoreca.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de Wet geluidhinder 'geluidsgevoelige bestemmingen' zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. Voor wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai is in voorliggende situatie een voorkeursgrenswaarde van respectievelijk 48 dB, 55 dB en 50 dB(A) van toepasing. De maximale ontheffingswaarde bedraagt voor deze bronnen respectievelijk 63 dB, 68 dB en 55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde moet akoestisch onderzoek uitsluitsel geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door o.a. voorwaarden te verbinden aan het verlenen van hogere waarden. De voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen in een lawaaiige situatie.
Plangebied
In het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek conform de Wet geluidhinder uitgevoerd, zie de bijlagen 6 en 28. Onderzoek is verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en het gezoneerde industrieterrein Lage Weide.
De akoestisch relevante geluidsbronnen voor dit gebied worden gevormd door het in de toekomst doorlopende Thomas à Kempisplantsoen/Cartesiusweg, de Spinozaweg, de Vleutenseweg, de spoorlijn Utrecht-Woerden en het gezoneerde industrieterrein Lage Weide. Hieronder volgt een samenvatting van de resultaten. Daarnaast zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening de 30 km/uur wegen meegenomen.
Wegverkeer
Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting (Lden) inclusief aftrek ten gevolge van Thomas à Kempisplantsoen/Cartesiusweg, Spinozaweg en Vleutenseweg ten hoogste respectievelijk 61 dB, 52 dB en 62 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Echter aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt wel voldaan. Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zullen hogere waarden aangevraagd moeten worden. Hogere waarden kunnen op grond van de Wet geluidhinder slechts worden vastgesteld als het redelijkerwijs niet mogelijk is om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Ten aanzien van wegverkeerslawaai kunnen maatregelen bestaan uit het toepassen van geluidreducerend asfalt of een snelheidsverlaging. Het treffen van bronmaatregelen aan de betreffende wegen, zoals het aanleggen van stiller asfalt, zal onvoldoende reductie bewerkstelligen en/of tegen financiële bezwaren stuiten. Daarnaast wordt het terugbrengen van de maximumsnelheid in voorliggende situatie niet realistisch geacht, aangezien dit de capaciteit van deze wegen zal verlagen. Het realiseren van een geluidscherm als overdrachtsmaatregel zal stuiten op stedenbouwkundig bezwaren. Het treffen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te reduceren is hierdoor niet realistisch. Er moeten hogere waarden verleend worden door het bevoegd gezag. Vanwege de hogere geluidsbelasting moeten er extra gevelmaatregelen worden getroffen om te voldoen aan de wettelijke binnenwaarden.
Railverkeer
Uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogst berekende geluidbelasting (Lden) ten gevolge van het railverkeer 70 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB met 15 dB overschreden. Tevens wordt de maximale ontheffingscriteria van 68 dB met 2 dB overschreden. De overschrijding van de maximale ontheffingswaarde vindt alleen plaats op het noordelijke blok, op de bovenste twee verdiepingen van de noordgevel. De gevels van de appartementen met een geluidbelasting van 69 of 70 dB worden als een zogenaamde "dove gevel" uitgevoerd. Hiermee is ter plaatse van deze dove gevels toetsing aan de Wet geluidhinder niet noodzakelijk. Bij de overige woningen bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 68 dB waarmee wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Maatregelen zijn te ingrijpend (aanpassen spoor) of stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige aard (grote geluidschermen). Door het hoge geluidsniveau zal de bepaling van de benodigde geluidsisolatie mogelijk extra aandacht vergen om te kunnen voldoen aan de wettelijke eis voor een binnenniveau van 33 dB. Daarbij zal ook hier extra aandacht besteed moeten worden aan de realisatie van de geluidluwe gevel. Er moeten hogere waarden verleend worden door het bevoegd gezag. Vanwege de hogere geluidbelasting moeten er extra gevelmaatregelen worden getroffen om te voldoen aan de wettelijke binnenwaarden.
Industrieterrein Lage Weide
Uit de rekenresultaten blijkt dat de berekende etmaalwaarde ten gevolge van het industrieterrein Lage Weide maximaal 51 dB(A) bedraagt bij twee woningen. Op de overige locaties wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Omdat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden zullen ook voor industrielawaai hogere waarden aangevraagd moeten worden. Hierbij moeten ook de mogelijke maatregelen onderzocht worden. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is gezien het geringe aantal woningen waar sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde en gezien de zeer geringe overschrijding (slechts 1 dB) niet opportuun. Er moeten vanwege het industrieterrein hogere waarde aangevraagd worden. Ook zijn de voorwaarden uit het hogere waarde beleid hierbij van toepassing.
Gecumuleerde geluidbelasting
Uit de berekeningen blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting, waarin ook de 30 km/uur wegen zijn meegenomen, varieert tussen de 40 en 68 dB. Voor de beoordeling van de optredende geluidbelasting in het kader van het woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de kwaliteitstabel geluid van het RIVM. Op basis van deze tabel kan de geluidkwaliteit voor de verschillende woningen worden gekwalificeerd tussen 'zeer goed' en 'zeer slecht'. Voor alle woningen geldt echter dat er wordt voorzien in een geluidluwe zijde. Voorts wordt middels een adequate geluidwering van de gevel een goed akoestisch woon- en leefklimaat binnen gerealiseerd.
Conclusie
Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen het plangebied. Voor dit plan wordt parallel aan de ruimtelijke procedure een hogere waarde procedure voor de hierboven genoemde geluidbronnen doorlopen (zie bijlage 29). Door het treffen van maatregelen aan de woningen kan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid worden voldaan.
Kader
Aangezien de te realiseren gebouwen op korte afstand van het spoor zijn gelegen, bestaat de kans dat passerende treinen zorgen voor trillingen in de nieuwe gebouwen. Er is daarom in het kader van de ontwikkeling onderzoek verricht naar de trillingssterkte in de nieuwbouw ten gevolge van het treinverkeer. Hoewel een wettelijk kader voor trillingsniveaus ontbreekt kan voor de beoordeling van de in de woning te verwachten trillingen worden uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssterktes zoals opgenomen in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. De mate van trillingshinder is afhankelijk van de afstand tot het spoor, de aard en constructiewijze van het bouwwerk en de sterkte en de frequentie van de trillingen. Naast de specifieke gebouweigenschappen zijn ook de precieze opbouw en kenmerken van de bodem (soort ondergrond, lagenstructuur, grondwaterstand en dergelijke) sterk van invloed op de overdracht van de trillingen door de bodem.
Plangebied
De onderzoekslocatie bevindt zich 60 meter ten zuiden van de spoorlijn Utrecht - Woerden. De spoorlijn wordt voornamelijk door reizigerstreinen gebruikt. Incidenteel rijden er goederentreinen en onderhoudstreinen.
Er is een trillingsonderzoek verricht op basis van het Voorlopig Ontwerp (VO) naar de te verwachten trillingsniveaus vanwege het railverkeer in de geprojecteerde woningen aan het Thomas à Kempisplantsoen (zie bijlage 7).
Als eerste zijn er trillingsmetingen uitgevoerd op maaiveldniveau op de locatie van de geplande nieuwbouw. Vervolgens is er met behulp van dynamische 3D-FEM berekeningen op basis van de beschikbare bouwgegevens (VO) en de resultaten van de metingen een prognose van de trillingsniveaus gemaakt voor het bouwdeel dat het dichtst bij het spoor ligt (noordzijde van het noordblok). In het trillingsonderzoek is aan de hand van deze trillingsprognose bepaald in hoeverre de SBR-B streefwaarden in de nieuwbouw van het Thomas à Kempisplantsoen ten gevolge van treinverkeer worden overschreden.
Uit het onderzoek blijkt dat er zonder maatregelen niet voldaan wordt aan de streefwaarden voor nieuwe situaties. Dit geldt zowel voor een draagconstructie van beton als van kalkzandsteen. De maatgevende treinen die de hoogste trillingen veroorzaken zijn sporadisch passerende goederentreinen in de nachtperiode (maximaal circa 1 per week).
De verwachting is dat om te voldoen aan de streefwaarden voor nieuwe situaties zeer zware en kostbare maatregelen nodig zijn, zoals bijvoorbeeld het afveren van het gebouw op stalen veren. De verwachting is dat met lichte constructieve maatregelen wel voldaan kan worden aan de streefwaarden voor bestaande situaties conform de SBR-B. Bij een draagconstructie van beton zijn hiervoor lokale maatregelen aan de rand van het gebouw nodig zoals het verstijven van enkele vloeren of het extra ondersteunen van de betreffende vloeren. Voor een draagconstructie van kalkzandsteen zijn meer uitgebreide maatregelen nodig. Mogelijk moeten delen van het gebouw worden vervangen door een betonnen draagconstructie. Verder is voor een kalkzandsteen draagconstructie nog een verstijving van de fundering nodig, bijvoorbeeld in de vorm van een betonnen plaatfundering van 1-2 meter dik. In latere stadia van de planuitwerking naar het Definitief Ontwerp (DO) zullen de maatregelen verder worden uitgewerkt en gedimensioneerd.
Conclusie
Op basis van het verrichte onderzoek op basis van het Voorlopig Ontwerp is de conclusie dat zonder maatregelen niet voldaan wordt aan de streefwaarden voor nieuwe situaties conform de SBR-B richtlijn. Ook met toepassing van lichte constructieve maatregelen is dit niet haalbaar. Met toepassing van lichte constructieve maatregelen kan er wel voldaan worden aan de streefwaarde voor bestaande situaties. Dat is de minimale eis binnen de gemeente Utrecht. In het voorliggende bestemmingsplan is voor het aspect trillingen daarom een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarin is geregeld dat bij de aanvraag om een omgevingsvergunning (op basis van het definitief ontwerp) een dynamische berekening van de trillingshinder moet worden uitgevoerd, om aan te tonen dat voldaan wordt aan de streefwaarden, zoals bedoeld in Richtlijn deel B van Stichting Bouwresearch. Idealiter wordt voldaan aan de streefwaarden voor Wonen nieuwe situatie. Maar de mogelijkheid wordt geboden om in te stemmen met een situatie waarin met extra inspanningen de trillingsniveaus zo laag mogelijk worden en waarbij tenminste voldaan kan worden aan de streefwaarden voor Wonen bestaande situatie. Op basis van de voorwaardelijke verplichting kunnen maatregelen worden opgelegd. Het aspect trillingen vormt hiermee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Kader
De (industriële) bedrijven vielen tot 1 januari 2024 onder de werking van de Wet milieubeheer en vanaf 1 januari 2024 onder de werking van de Omgevingswet. Op 1 januari 2008 is het Activiteitenbesluit milieubeheer in werking getreden en deze is op 1 januari 2024 vervallen. In bepaalde gevallen hebben (industriële) bedrijven een omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit (voorheen: activiteit 'milieu') nodig op grond van de Omgevingswet (voorheen: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Als een bedrijf niet vergunningplichtig is op grond van de Omgevingswet gelden de algemene milieuregels van het Besluit activiteiten leefomgeving (voorheen: Activiteitenbesluit milieubeheer). Het betreft bijvoorbeeld maatregelen waarmee geurhinder kan worden beperkt of tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht. Als in een concrete situatie door het treffen van maatregelen nog geen aanvaardbaar geurhinderniveau kan worden gerealiseerd, dan kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften opstellen voor het betreffende bedrijf.
Plangebied
Bijlage 27 bevat de onderbouwing dat er ter plaatse van de nieuwbouw een aanvaardbaar geurniveau gerealiseerd kan worden. Deze onderbouwing is gebaseerd op het door Witteveen+Bos (2023) uitgevoerde onderzoek naar het woon- en leefklimaat voor geur als gevolg van de geuruitstoot van koffiebranderij Jacobs Douwe Egberts (JDE). In dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de centrale schoorsteen van JDE, in ieder geval zolang in het plangebied Thomas à Kempisplantsoen niet hoger dan 35 meter wordt gebouwd, geen invloed heeft op het woon- en leefklimaat voor geur in het plangebied Thomas à Kempisplantsoen. De nieuwbouw aan het Thomas à Kempisplantsoen blijft hier ruim onder.
De overige (lage) geurbronnen van JDE veroorzaken structureel over meerdere jaren geen of nauwelijks geurklachten bij bestaande woningen en recentelijke nieuwbouw. Hieruit wordt -bij het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau- geconcludeerd dat de huidige geurbelasting van JDE aanvaardbaar is. Bij een uitgevoerd onderzoek naar de hedonische waarde (aangenaamheid geur) bleek de uitkomst niet kwantificeerbaar omdat het geurpanel de geur zelfs bij hogere concentraties niet als onaangenaam beoordeelde. Hieruit wordt -bij het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau- geconcludeerd dat de huidige geurbelasting van JDE aanvaardbaar is.
JDE benut momenteel niet zijn volledige productiecapaciteit. Bij benutting van de volledige productiecapaciteit zal de geurbelasting in het plangebied van het Thomas à Kempisplantsoen toenemen. In het plangebied Thomas à Kempisplantsoen is naar ons oordeel in de huidige historisch gegroeide situatie sprake van een goed woon- en leefklimaat voor geur. Bij volledige benutting van de productiecapaciteit door JDE kunnen maatregelen worden getroffen waardoor de geurbelasting ter plaatse van het Thomas à Kempisplantsoen niet toeneemt. Zo blijft er sprake van een goed woon- en leefklimaat voor geur. Tegelijkertijd wordt door deze maatregelen JDE door de nieuwbouwplannen niet gehinderd in de volledige benutting van de toegestane jaarproductie.
Op 5 december 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders een nieuwe geurnota voor JDE vastgesteld. Op basis van deze geurnota worden de maatwerkvoorschriften die gelden voor JDE geactualiseerd.
Conclusie
Vanuit het aspect geur is er geen belemmering voor de nieuwbouw en de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
In andere regelgeving dan Bevi kunnen ook risiconormen of aan te houden effectafstanden zijn opgenomen ten aanzien van inrichtingen. Te denken valt aan het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit ten aanzien van propaantanks, benzine- en aardgastankstations en gasdrukregelstations.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidskader elektromagnetische straling
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Ministerie VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.
Plangebied
Het voornemen omvat de realisatie van woningen, welke in lijn met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid als kwetsbare objecten kunnen worden gedefinieerd. Opgemerkt wordt dat ook in de huidige situatie ter plaatse van het plangebied sprake is van kwetsbare objecten (woningen). Na de boogde ontwikkeling is ten opzichte van de huidige situatie sprake van een verandering van de hoeveelheid aanwezige personen ter plaatse van het plangebied als ook de positie van waar de personen zich bevinden.
Vanwege de realisatie van kwetsbare objecten moeten risicovolle activiteiten in de nabije omgeving van het plangebied geïnventariseerd worden. In het kader van de externe veiligheid is in de omgeving van het plangebied een aantal risicobronnen gesitueerd (zie ook bijlage 8). Binnen een straal van 1,0 km bevinden zich de volgende risicobronnen (zie ook onderstaande afbeelding) die om aandacht vragen:
Uitsnede risicokaart
Uit de risicokaart volgt dat er in de nabije omgeving van het plangebied geen verdere relevante risicobronnen zijn gelegen.
Conclusie
In de nabije omgeving is geen sprake van risicobronnen die – in het kader van externe veiligheid - om een nadere beschouwing vragen. Het aspect externe veiligheid vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
Plannen moeten voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is inzicht in de luchtkwaliteit situatie van belang. Daarnaast wordt gekeken naar de beoordelingsmethoden die de landelijke GGD en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hanteert. Hiermee wordt meteen geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin gezondheid en milieu meer aan elkaar worden gekoppeld.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit is hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Voor PM1 en PM0,1 zijn geen wettelijke grenswaarden of WHO-advieswaarden beschikbaar. De wettelijke grenswaarden en WHO advieswaarden van NO2, PM10 en PM2,5 zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen wanneer de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
* Van toepassing voor wegen waarvan ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal gebruik maken.
** De daggemiddelde grenswaarde is voor PM10 belangrijker dan de jaargemiddelde norm van 40 µg/m3. Want de daggemiddelde norm komt ongeveer overeen met 31,3 µg/m3 jaargemiddeld.
*** Streefwaarden uit de Europese richtlijnen staan als 'richtwaarden' in de Wet milieubeheer. Deze richtwaarde staat in voorschrift 4.7 uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer en geldt alleen voor de rijksoverheid.
Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Plangebied
Op basis van verkeerskundig onderzoek geldt er voor deze ontwikkeling een maximale toename van de verkeersaantrekkende werking van 185 motorvoertuigen per etmaal. Aangezien sprake is van een woongebied en nog een paar aanvullende functies in met name de plinten van de woningbouw, zullen er met name personenauto's in het plangebied komen. Met behulp van de NIBM-tool is beoordeeld of de beoogde ontwikkeling leidt tot een in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit (zie bijlage 9). In onderstaande tabel is de uitkomst van de gevolgen voor de luchtkwaliteit weergegeven, waaruit blijkt dat de beoogde ontwikkeling niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de heersende generieke achtergrondconcentraties van NO2 ,PM10, PM2,5 inzichtelijk gemaakt. Ter plaatse van het plangebied is in 2021 (conform de kaarten van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMKL)) maximaal sprake van een concentratie van 30,4 ug/m3 voor NO2, 20,4 ug /m3 voor PM10 en 11,5 ug/m3 voor PM2,5. In 2030 wordt een concentratie van 16,9 ug/m3 voor NO2, 16,9 ug/m3 voor PM10 en 8,6 ug/m3 voor PM2,5 geprognosticeerd. Ter plaatse van het plangebied wordt aldus ruimschoots aan de geldende grenswaarden conform de Wet milieubeheer voldaan. Bovendien wordt in het 'Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023' aangegeven dat Utrecht streeft naar het behalen van WHO-advieswaarden voor fijnstof (PM10 en PM2,5) voor 2030. Deze WHO-advieswaarden zijn in september 2021 aangescherpt en zijn 15 ug/m3 voor PM10 en 5 ug/m3 voor PM2,5. De WHO-advieswaarden bedroegen tot die tijd 20 ug/m3 voor PM10 en 10 ug/m3 voor PM2,5. Conform de CIMKL zal in 2030 voldaan worden aan de voormalige advieswaarden. Aan de huidige WHO-advieswaarden wordt vooralsnog niet voldaan in 2030. Naar verwachting zal de luchtkwaliteit in de toekomst verder verbeteren en wordt mogelijk op enig moment wel voldaan aan de huidige advieswaarden. De beoogde ontwikkeling draagt echter niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en zal niet tot een verdere overschrijding van deze advieswaarden leiden.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling draagt in niet-betekende mate bij aan de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit levert daarom geen belemmeringen op voor de beoogde ontwikkeling.
Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid sluit aan bij de wettelijke beleidskaders:
Plangebied
Toekomstige situatie
Een deel van de Thomas à Kempisweg en het Thomas à Kempisplantsoen worden opnieuw ingericht. In de toekomst zal de nog aan te leggen Westelijke Stadsboulevard (WSB) om het Thomas à Kempisplantsoen heen lopen. Hierdoor kan de Thomas à Kempisweg uit gebruik worden genomen en een nieuwe groene inrichting krijgen. Tegelijkertijd zullen Woonin en Portaal de huidige 178 woningen aan het Thomas à Kempisplantsoen slopen en vervangen door nieuwbouw. Hiervoor komt nieuwbouw van maximaal 349 woningen in de plaats. Integraal onderdeel van deze verdichting is de verbetering en vergroening van de bijbehorende openbare ruimte.
De bodemkwaliteit van het plangebied mag ter plaatse van de nieuwbouw niet sterk verontreinigd zijn. De buitenruimte moet vanwege het toekomstige karakter van het gebied, geschikt zijn voor het bodemgebruik “plaatsen waar kinderen spelen” (bodemkwaliteitsklasse wonen).
Huidig en historisch bodemgebruik en bodembedreigende activiteiten
De Thomas à Kempisweg en het Thomas à Kempisplantsoen zijn in de jaren '50 van de vorige eeuw ontwikkeld. Tot halverwege de vorige eeuw had het gebied een agrarisch gebruik. Voorafgaand aan de ontwikkeling van de locatie zijn meerdere watergangen/sloten gedempt. Ook zijn binnen het plangebied, aan de zuidzijde ter plaatse van de kruising van de Vleutenseweg en de Thomas à Kempisweg, en aan de noordwestzijde aan ter hoogte van de kruising van de Vleutenseweg en het Thomas à Kempisplantsoen, een tankstations/benzineservicestations aanwezig geweest. Daarnaast zijn enkele niet-bodembedreigende bedrijfsactiviteiten uitgevoerd op de locatie.
Uitsnede Stroomlijn met historische bedrijfsactiviteiten (8 november 2022)
Diffuse bodemkwaliteit
De bodemfunctie en de diffuse bodemkwaliteit ter plaatse van het Thomas à Kempisplantsoen en de Thomas à Kempisweg is vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Utrecht. In onderstaande tabel zijn de bodemfunctie, de diffuse bodemkwaliteit en de toepassingseis opgenomen:
Bodemfunctie, diffuse bodemkwaliteit en toepassingseis nota bodembeheer gemeente Utrecht
Tot een diepte van (maximaal) 3,5 m-mv kunnen licht verhoogde gehalten aan PFAS in de bodem aanwezig zijn. De diffuse bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van de locatie.
Lokale bodemkwaliteit
Lokale bodemkwaliteit ter plaatse van de nieuwbouw en reeds bekende
grondwaterverontreiniging
De lokale bodemkwaliteit ter plaatse van de nieuwbouw is vastgelegd in het “Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 ter plaatse van de nieuwbouwlocaties van woningbouwverenigingen Woonin en Portaal én actualiserend onderzoek naar de aanwezigheid van een reeds bekende grondwaterverontreiniging aan het Thomas à Kempisplantsoen te Utrecht” (zie hiervoor bijlage 10). Uit dit bodemonderzoek blijkt het volgende:
Lokale bodemkwaliteit ter plaatse van de Thomas à Kempisweg
De lokale grondkwaliteit ter plaatse van de Thomas à Kempisweg is vastgelegd in het “Bodem- en verhardingsonderzoek Toekomstige Westelijke Stadsboulevard Utrecht” (Stantec, kenmerk M18B0158.r01, datum 29 november 2018). Uit dit onderzoek blijkt dat in de grond onder de Thomas à Kempisweg geen gehalten boven de interventiewaarden zijn aangetoond. In het grondwater is arseen in een concentratie boven de interventiewaarde aangetoond. Deze is zeer waarschijnlijk van natuurlijke herkomst en te relateren aan veen in de ondergrond. De verontreiniging vormt geen risico voor het voorgenomen gebruik.
Onttrekken van grondwater en aanleg bodemenergiesysteem
Het gebied ligt in de dynamische zone van het Gebiedsplan Gebiedsgericht Grondwaterbeheer. Dit betekent dat bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en voor de aanpak of verplaatsing van grondwaterverontreiniging de gebiedsgerichte aanpak van toepassing is en dat aansluiting gezocht kan worden bij het Gebiedsplan. Binnen de dynamische zone geldt een dieptebeperking voor het doorboren van de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket op een diepte van circa 50 meter. Bodemenergiesystemen mogen alleen aangelegd worden in het eerste watervoerend pakket.
Zettingsgevoeligheid
De ontwikkellocatie ligt in een gebied dat aangeduid wordt als 'zeer gevoelig' voor zetting.
Ondergrond
De ondergrond kan worden benut voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen (hittestress) en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik en de afdekking van de bodem mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering voor elkaar of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.
Conclusie
Op basis van de nu beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de lokale bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik. Delen van de ontwikkellocatie zijn echter niet onderzocht. Dit zijn de delen die ontwikkeld worden tot openbaar groen. Vanwege het voorgenomen karakter van het groen moet de bodem van de buitenruimte waar de speeltuinen komen geschikt zijn voor het bodemgebruik “plaatsen waar kinderen spelen” (bodemkwaliteitsklasse wonen). Dit moet in het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning worden aangetoond en dit kan bijvoorbeeld ook bereikt worden door de grond met 50 cm schone grond op te hogen. Grondverzet op de locatie dient vooraf gemeld te worden aan het bevoegd gezag.
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast kunnen regels gelden op grond van de Interim Omgevingsverordening.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan moet er worden onderzocht:
Als er een ontheffing nodig is, moet aannemelijk zijn dat deze verleend zal worden. Daarnaast moet er duidelijkheid zijn over eventuele ontheffingsvoorwaarden en het treffen van mitigerende maatregelen.
Utrechtse soortenlijst
Naast de beschermde soorten onder de Wet natuurbescherming, geldt binnen de gemeente de Utrechtse soortenlijst. Hierin staan kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. De algemene bescherming van deze soorten op grond van de voormalige Flora en faunawet is met het in werking treden van de Wet natuurbescherming per 1 januari 2017 vervallen. De Utrechtse soortenlijst is onderdeel van de Omgevingsvisie.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten).
Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (artikel 7.2a Wet milieubeheer (Wm)).
Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Interim Omgevingsverordening zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. In de Interim Omgevingsverordening (artikel 6.1 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen van) bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Algemene zorgplicht
Ten slotte geldt de zorgplicht van artikel 1.11 Wet natuurbescherming: een ieder neemt voldoende zorg in acht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Als het toch noodzakelijk is om handelingen uit te voeren, dan moet zoveel als redelijkerwijs mogelijk geprobeerd worden om negatieve effecten te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Daarom moet iemand die een bepaalde handeling wil verrichten zich vooraf op de hoogte stellen van de aanwezige flora en fauna, de kwetsbaarheid ervan en de mogelijke gevolgen daarvoor van zijn handelen. De zorgplicht dient mede als vangnet voor de bescherming van soorten, waarvoor op grond van de Wnb geen specifiek verbod geldt.
Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Leidraad werken met beschermde flora en fauna van de gemeente Utrecht van toepassing. Voor aanvang van de werkzaamheden moet een ecologisch werkprotocol worden opgesteld door een deskundige.
Plangebied
Wettelijk beschermde dier- en plantensoorten
In het plangebied zijn 3 paarverblijfplaatsen en 1 zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis gevonden (zie hiervoor bijlage 11). Door de sloop-nieuwbouw worden deze verblijfplaatsen vernield en dit is een overtreding van artikel 3.5 leden 1, 2 en 4 van de Wet natuurbescherming. Daarom is er een ontheffing voor deze verbodsbepaling van de Wet natuurbescherming aangevraagd. Op 18 november 2021 is er een ontheffing door Gedeputeerde Staten van Utrecht verleend voor deze verbodsovertreding (zie bijlage 12). Er moeten tijdelijke en permanente voorzieningen genomen worden.
Er moeten minimaal 16 permanente verblijfplaatsen gecreëerd worden voor vleermuizen in de spouwmuren. Deze voorzieningen moeten minimaal 50 cm hoog en 20-30 cm breed zijn. Voor de gewone dwergvleermuis worden permanente vorstvrije verblijfplaatsen gerealiseerd door het maken van twee open stootvoegen op elke kopgevel (minimaal 12 x 50 mm) die toegang geven tot de spouwmuur. Door de spouwmuren toegankelijk te maken langs de randen van de kopgevels (2-4 meter breed) doorlopend naar de zijgevels wordt een zone gecreëerd waardoor vleermuizen zich vrij kunnen bewegen naar verschillende windrichtingen. Om schade aan isolatiemateriaal én het verstrikt raken van vleermuizen in pluizend afdekmateriaal te voorkomen, wordt de isolatie afgedekt met ademend niet pluizend (grip)gaas.
Als tijdelijke mitigatiemaatregelen zijn voor 15 februari 2021 vier paalkasten geplaatst. Hiermee is ruim voldaan aan de drie maanden gewenningsperiode voor zomerverblijven en aan de zes maanden voor de paarperiode, voorafgaand aan de werkzaamheden.
Uit onderzoek is gebleken dat het groen rondom de woningen geschikt is als broedhabitat voor algemene beschermde vogels als heggemus, mezen, merel, spreeuw, roodborst en winterkoning. Er kunnen op en rond de gebouwen (in tuinen of nestkasten) ook andere algemene beschermde broedvogels voorkomen. Deze nesten zijn niet-jaarrond beschermd. Wanneer de werkzaamheden buiten het broedseizoen (grofweg van 15 maart-15 augustus) uitgevoerd worden en /of de potentiële nestplaatsen (ruim) vóór het broedseizoen afgesloten of ongeschikt gemaakt worden, wordt met de voorgenomen werkzaamheden artikel 3.1 leden 2, 4 en 5 (verstoring en vernieling nestplaats) van de Wet natuurbescherming niet overtreden.
Gebleken is dat de sloop en nieuwbouw een doorlooptijd van meer dan één jaar heeft. Hierdoor is het niet mogelijk om de werkzaamheden geheel buiten de kwetsbare periode uit te voeren. Daarom zullen de gebouwen ongeschikt gemaakt worden in de periode van 15 augustus–15 oktober. Voor de gebouwen van Woonin is dit al gebeurd.
Beleidsmatig beschermde dier- en plantensoorten (Utrechtse soortenlijst)
In het plangebied zijn leefgebieden gevonden van goed ontwikkelde muurvegetaties bestaande uit tongvarens en steenbreekvarens (woonblok nummers 22-27). Ons gemeentelijk beleid schrijft voor dat we het leefgebied van soorten op de Utrechtse Soortenlijst beschermen en ontwikkelen. Dit houdt in dat het leefgebied niet mag afnemen. Deze muurvegetaties zijn echter ontstaan vanwege slechte afwateringsomstandigheden van de bestaande bouw aan het Thomas à Kempisplantsoen. Doordat water langs de muur werd afgevoerd (in plaats van de via de slecht functionerende goot) zijn er tongvarens en steenbreekvarens op de muur ontstaan. Wanneer dit deel van de muur in de nieuwe situatie teruggebracht zou worden, zouden vanwege de veranderde omstandigheden (geen slechte afwateringsituatie meer) de tongvarens en steenbreekvarens niet meer in leven blijven. Daarom is er voor gekozen om in het plangebied ruimte te bieden voor andere soorten van de Utrechtse soortenlijst. Welke soorten dit precies worden, is op dit moment nog niet bekend. Dit wordt nog nader uitgewerkt met een ecoloog en moet bij de aanvraag om omgevingsvergunning duidelijk zijn.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat de aanwezigheid van de merel niet kan worden uitgesloten. Dit houdt in dat wanneer er gewerkt wordt bij een nest er stringente voorwaarden gelden. Wanneer men deze situatie wil voorkomen moet er voor gezorgd worden dat nestgelegenheden voor aanvang van het broedseizoen zijn verwijderd.
Advies diervriendelijk bouwen
Voor de te ontwikkelen bebouwing is het Utrechts beleid voor Diervriendelijk bouwen van toepassing. De richtlijn hiervoor is het toepassen van één geïntegreerde verblijfplaats per huishouden voor gierzwaluw, gewone dwergvleermuis en/of huismus of een nader uit te werken en te overleggen gelijkwaardig alternatief, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de spouwen. In afstemming met de gemeentelijke ecoloog wordt dit nader ingevuld. Hierbij is het document Diervriendelijk bouwen – Voorwaarden voor de maatregelen (zie bijlage 13) van belang.
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Oostelijke Vechtplassen, dat op ongeveer 5,0 kilometer afstand van het plangebied ligt. Om de bijdrage aan de stikstofdepositie van het plan te bepalen zijn er berekeningen gemaakt met de AERIUS Calculator versie 2023. Hierbij is de referentiesituatie vergeleken met de toekomstige situatie (zie voor een nadere toelichting en de berekeningen bijlage 14). Uit de berekening blijkt dat tijdens de (tijdelijke) sloop- en bouwfase de stikstofdepositie in de toekomstige situatie niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie (hierbij wordt intern gesaldeerd). Ook wanneer de aanleg van het park, ter plaatse van de Thomas à Kempisweg, aan de berekening van de stikstofdepositie wordt toegevoegd, vindt er geen verslechtering plaats van de stikstofdepositie ter plaatse van voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden (zie hiervoor bijlage 15). De berekening van de stikstofdepositie voor de gebruiksfase komt uit op 0,00 mol/hectare/per jaar. Dit betekent dat er voor de ontwikkelingen aan het Thomas à Kempisplantsoen geen passende beoordeling gemaakt hoeft te worden en geen vergunning benodigd is op grond van de Wet natuurbescherming (artikel 2.7 en artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming). Daarnaast hoeft er geen MER opgesteld te worden op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer. Wel geldt er een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht, omdat het gaat om een stedelijke ontwikkeling uit het Besluit m.e.r. en hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.2.
Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Directe effecten of het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.
Beschermde gebieden
De werkzaamheden liggen buiten de invloedssfeer van Groene Contour gebieden.
Groenstructuur
Met het plan voor de nieuwbouw en het aangrenzende nieuw aan te leggen park worden er extra percelen bij de stedelijke groenstructuur gevoegd. Dit betekent dat er netto meer oppervlakte groen/natuur aan het stedelijk netwerk wordt toegevoegd.
Wettelijke zorgplicht
Vanuit de zorgplicht van de Wet natuurbescherming moeten handelingen achterwege blijven waarvan men kan vermoeden dat zij nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde gebieden of soorten. Om invulling te geven aan de zorgplicht dient er voorafgaand aan de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden opgesteld.
Conclusie
Wanneer men zich houdt aan de voorwaarden van de ontheffing van de Wet natuurbescherming en de zorgplicht staat de Wet natuurbescherming het bestemmingsplan niet in de weg. Om het leefgebied van tongvarens en steenbreekvarens te compenseren moet binnen het plangebied leefgebied voor een ander soort van de Utrechtse soortenlijst gecreëerd worden. Deze compensatie moet goedgekeurd worden door een gemeentelijke ecoloog. Ook de stikstofdeposities vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Kader
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een 'Bomenparagraaf' noodzakelijk. Hierin moet een uitspraak gedaan worden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.
Plangebied
Binnen het plangebied staan 121 bomen. Het gaat om verschillende soorten bomen, met verschillende leeftijden, welke staan op verschillende locaties. De bomen staan in de tuinen van de bestaande bouw, in groenstroken en langs straatprofielen (aan weerszijden van de Thomas à Kempisweg en evenwijdig aan de langs de busbaan van de Vleutenseweg en het Thomas à Kempisplantsoen).
In totaal staan er 82 vergunningplichtige bomen en dit zijn bomen met een diameter van 15 cm of meer, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld en om 39 niet-vergunningplichtige bomen. De bomen zijn in eigendom bij de gemeente Utrecht, Woonin of Portaal. Voor deze bomen (behalve de 13 gemeentelijke bomen die evenwijdig aan de ventweg staan) is een Boom Effect Analyse (BEA) uitgevoerd (zie bijlage 16). Dit betekent dat er een visuele boominspectie is uitgevoerd waarin de staat van de bomen is beoordeeld. Bij een BEA wordt gekeken naar de volgende boom specifieke kenmerken:
Daarnaast moet de BEA uitsluitsel geven of de bestaande bomen duurzaam behouden kunnen blijven op de huidige standplaats in het perspectief van de voorgenomen werkzaamheden. De Boom Effect Analyse is in 2023 en 2024 geactualiseerd (zie bijlage 17 en 30). In deze actualisatie zijn ook de 13 gemeentelijke bomen meegenomen, die evenwijdig aan de ventweg Thomas à Kempisweg staan.
Vanwege de nieuwe locatie van de bouwblokken, bouwplaatsinrichting en de ontsluiting binnen het plangebied kunnen niet alle bomen binnen het plangebied behouden blijven (zie ook bijlage 18).
Gemeentelijke bomen in groenstroken
Rondom de speelvoorziening van het Thomas à Kempisplantsoen staan 10 (gemeentelijke) bomen (boomnummers 26 t/m 35). De footprint van het noordelijke gebouw komt op de huidige speelvoorziening inclusief de bomen, waardoor deze bomen voor de herontwikkeling moeten wijken. Van deze 10 bomen zijn twee bomen (boomnummers 26 en 35) niet-vergunningplichtig. Ook staan er nog drie gemeentelijke bomen (boomnummers 5, 6 en 7) aan de zuidzijde van het plangebied. Omdat deze te dicht op de footprint van het zuidelijke gebouw staan, kunnen deze bomen niet behouden blijven.
Bomen langs straatprofielen
De 16 (gemeentelijke) bomen (met boomnummers 1 t/m 4 en 8 t/m 19) die tussen de busbaan van de Vleutenseweg en het Thomas à Kempisplantsoen in staan blijven allemaal staan. Ook de 13 (gemeentelijke) bomen (boomnummers 104 t/m 116) die langs de ventweg Thomas à Kempisweg staan, worden niet gekapt. Langs het fietspad, evenwijdig aan de Thomas à Kempisweg, bevinden zich ook nog 6 gemeentelijke bomen (boomnummers 20 t/m 25) en ook deze bomen kunnen behouden blijven. Overige niet-vergunningplichtige bomen worden gekapt, omdat deze in de weg staan voor de nieuwbouw.
Bomen in tuinen bestaande bouw en in groenstroken
De overige (vergunningplichtige en niet-vergunningplichtige) bomen bevinden zich in de tuinen van de bestaande woningen of in de groenstroken van het Thomas à Kempisplantsoen. Deze bomen kunnen niet allemaal behouden blijven vanwege de bouwplaatsinrichting en het gebruik van zwaar materieel, de nabijheid tot aan de te slopen gevels, de footprints van de nieuwbouw en de nieuwe ontsluiting binnen het plangebied. Het merendeel van de bomen in de tuinen zijn slecht gesnoeid/onderhouden door bewoners. Er worden 36 vergunningplichtige bomen die momenteel in tuinen en groenstroken zijn gekapt.
Verplantbaarheid
Naast de BEA is er een verplantbaarheidsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 19 en 30). De verplantbaarheid geeft niet bij elk soort een goed resultaat. Dit is afhankelijk van een aantal factoren, waarop de bomen visueel zijn beoordeeld:
Uit de inventarisatie komt het volgende naar voren:
Uit het verplantbaarheidsonderzoek blijkt dat vier bomen waarschijnlijk te verplanten zijn (dit gaat om de boomnummers 28, 29, 47 en 79. Dit gaat om drie Iepen en één Prunus. Bij Iepen wordt aanbevolen om de aanwezigheid van de Iepziekte mee te wegen. Daarnaast moet bij alle vier de bomen ter voorbereiding op de verplanting de kluit in drie jaar tijd verkleind worden tot de juiste verplantmaat en moeten de bomen ter voorbereiding op de verplanting fors gesnoeid worden. De bomen moeten in een zelfde positie binnen het plangebied op een tijdelijke plek geplant worden. Gezien het tijdsschema, de kans op de Iepziekte en de kwaliteit van de bomen, wordt geconcludeerd dat door verplanting (dat ook nog eens erg kostbaar is) van de vier bomen te weinig een voldoende kwaliteit van deze bomen verzekerd is. Daarom vindt er geen verplanting plaats en wordt er geïnvesteerd in kwalitatief goede, gezonde en nieuwe bomen.
Aantal te kappen vergunningplichtige bomen
Er worden vanwege de herontwikkeling binnen het plangebied 47 vergunningplichtige bomen gekapt.
Nieuwe bomen
Er komen minimaal 47 nieuwe bomen in het plangebied en deze worden aangevuld met heesters. De boomgrootte zal bestaan uit een mix van de 1e, 2e en 3e grootte bomen. Er komen verschillende vruchtdragende bomen en heesters en bomen met bijzondere groeivormen en herfstkleuren. De bomen gaan structuren vormen, waardoor het plangebied verbonden is met haar omgeving.
Conclusie
Niet alle bomen kunnen vanwege de herontwikkeling behouden blijven. Er moeten 47 vergunningplichtige bomen worden gekapt, waarvan er nul verplant worden. Er komen minimaal 47 nieuwe bomen in het plangebied en deze worden aangevuld met heesters. De boomgrootte zal bestaan uit een mix van de 1e, 2e en 3e grootte bomen. In samenwerking met de Struikrovers organiseerden de woningcorporaties een 'struikrovers dag'. Tijdens deze dag konden belangstellenden struiken en/of klein groen meenemen, waardoor het huidige groen een nieuwe bestemming krijgt.
Kader
Door de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
De waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets voor de herinrichting van het gebied in de gemeente Utrecht en is opgenomen in bijlage 20.
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV (Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden, bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
In de visie Water en Riolering en de Klimaatadaptatievisie (vastgesteld in februari 2022) zijn eisen opgesteld ten aanzien van het verminderen van hemelwateroverlast, droogte en hittestress. In deze paragraaf zijn deze eisen verder uitgewerkt en toegepast op het plangebied.
Waterkwaliteit
De gemeente streeft conform het beleid van de Europese Kaderrichtlijn Water samen met de waterbeheerder naar een goede ecologische en chemische kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit betekent dat de waterkwaliteit veerkrachtig is, ook bij extreem weer en lange termijn klimaateffecten. Dit sluit aan bij de ambitie vastgesteld door de Gemeente Utrecht in regionaal (Winnet) verband (regionaal afvalwaterketen beleid, 2014). Deze zegt dat de waterkwaliteit, ook het te realiseren, open water in het gebied, dient te voldoen aan het streefbeeld zichtbaar.
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren.
Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, moet een vergunning worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2019). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding. Een (tijdelijke) lozing van grondwater op de openbare riolering is niet toegestaan, tenzij bij Algemene maatregel van bestuur (lozingsbesluiten) of bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in de Wet Milieubeheer anders is bepaald.
Watervergunning - Keur
Voor het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers, bouwen in en langs water en uitvoeren van HDD boringen onder watergangen, kunstwerken en peilscheidingen door, is een watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
Waterwet
Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingsplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.
Wateroverlast
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering zijn:
In het kader van het rioleringsplan moet worden aangegeven of al het regenwater in het plangebied geborgen kan worden of dat een overloop voorziening richting oppervlaktewater of hemelwaterstelsel zal worden aangebracht, waarvoor er voor dit project mogelijk een watervergunning aangevraagd moet worden.
Beleid hemel- en afvalwater
Om de klimaatdoelen te behalen, is in de Wet Milieubeheer in artikel 10.29a ingegaan op de voorkeursvolgorde hoe met hemelwater om te gaan. In de waterparagraaf is dit op het projectgebied toegepast en geconcretiseerd. Voorkeursvolgorde:
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen. Bij het infiltreren van schoon hemelwater in de bodem (afkoppelen) kan het afvalwater worden afgevoerd naar het vuilwaterriool/DWA.
Droogte
Een combinatie van groen, water, slimme kavelinrichting en ontwerp van de toekomstige gebouwen kan ingezet worden om wateroverlast en calamiteiten in de toekomst te voorkomen. Het gebied moet zo ingericht worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Het waterschap en de gemeente stellen hier de volgende eisen aan:
Hittestress
Hittestress wordt vooral bepaald door de gevoelstemperatuur. Dit is, naast luchttemperatuur, gebaseerd op factoren zoals luchtvochtigheid, de aanwezigheid van wind en de straling van de zon en omliggende gebouwen. Om hittestress tegen te gaan kan worden ingezet op de volgende maatregelen:
Plangebied
Oppervlaktewater
Er bevindt zich in het plangebied van Thomas à Kempisplantsoen geen oppervlaktewater.
Grondwater
Eerste watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket. De gemeente Utrecht beschikt vanaf 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. De gemiddelde, langjarige stijghoogte van het eerste watervoerend pakket zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (juli 2019).
Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde stijghoogten en seizoens-variatie verondersteld:
De grondwaterstroming in het plangebied is van oost naar west en varieert in natte perioden.
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het eerste watervoerend pakket en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient nog uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand en de toepasbaarheid van IT-riolen en wadi's.
Droogtelegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder. Daarnaast geldt dat het vloerpeil van panden 15 cm boven de as van de weg ligt.
De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand, moet conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m bedragen.
De huidige gemiddelde hoogte van het gebied is 1,40 NAP. Met een maximale gemiddelde hoogste grondwaterstand van 0,00 m wordt voldaan aan de droogleggingseis. Omdat de dekking op de riolering minimaal 1,3 m moet zijn en de leiding op of boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand moet liggen is er geen ruimte om IT-riolering toe te passen, als het gebied niet wordt opgehoogd. Uiteraard is er wel ruimte voor andere, hoger gelegen, infiltratievoorzieningen zoals wadi's.
Riolering
De riolering stamt grotendeels uit 1951 en wordt binnen het plangebied verwijderd. Een nieuw gescheiden riool voor de nieuwe woningen wordt hier aangelegd. Er wordt onderzocht of het mogelijk is om het hemelwater volledig via maaiveld af te voeren naar de wadi's en verlaagd groen. Als deze infiltratievoorzieningen vol zitten wordt het water via slokops naar het gemengd riool afgevoerd.
Wateropgave
Deelgebied 4 van de Westelijke Stadsboulevard (WSB4) wordt heringericht net voor de uitvoering van de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen. Deze gebieden grenzen aan elkaar, zie onderstaande afbeelding, en worden gezamenlijk beschouwd aangezien water zich niet aan projectgrenzen houdt.
Thomas à Kempisplantsoen en deelgebied 4 van de Westelijke Stadsboulevard
In het kader van het voorlopig ontwerp hebben er wijzigingen plaatsgevonden in de inrichting van het plangebied van Thomas à Kempisplantsoen. De nieuwe situatie met kenmerken en m2 staat in bijlage 21. Daaruit blijkt dat het totale dakoppervlak van blok zuid en noord samen 5.406 m2 bedraagt. De oppervlakte aan verharding van de rijwegen en van de verharding in het park is totaal 7.775 m2. Dat betekent dat er in het plangebied aan groen en onverhard aanwezig is: 22.700 – 5.406 – 7.775 = circa 9.519 m2. Het totaal aan verhard oppervlak neemt voor beide gebieden dan ook gezamenlijk af. De HDSR-eis voor compensatie voor versneld afvoeren is voor beide projecten gezamenlijk dan ook niet van toepassing. Wel is de verdrogingseis van de gemeente van toepassing. Deze eis leidt tot het volgende:
In het gebied van de WSB4 is maximaal ruimte voor 385 m3 aan berging in wadi's. In de verdere uitwerking van het ontwerp van de WSB4 moet nog blijken of dit gehaald kan worden. Het tekort aan infiltrerende berging, op dit moment 50 m3, kan in het plangebied van het Thomas à Kempisplantsoen worden gerealiseerd.
Het gebied van de WSB4 inclusief de herontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen heeft een gezamenlijk oppervlak van circa 6 ha. Dat betekent dat bij een bui van 80 mm in één uur er ongeveer 4.876 m3 water tijdelijk moet worden geborgen. Daarvan wordt circa 978 m3 afgevangen in bergings- en infiltratievoorzieningen binnen het plangebied Thomas à Kempisplantsoen. Het overige volume van 3.898 m3 moet tijdelijk op maaiveld worden geborgen en binnen (ruim) 3 uur worden afgevoerd.
De belangrijkste uitgangspunten die bij het bepalen van de compensatiemaatregelen zijn gebruikt zijn:
Variant 1 geplande minimale berging (15 mm)
Geplande retentie en infiltrerende berging
Het water dat op de daken (5.406 m2) valt wordt opgevangen in waterretentiekratten met een berging van 75 mm, ofwel 406 m3. Dit wordt daarna langzaam afgevoerd en/of hergebruikt. Het ontwerp hiervoor moet nog worden gemaakt. De waterberging gaat in de gebouwen plaatsvinden, maar het is nog de vraag waar precies (i.p.v. retentiedaken kan dit bijvoorbeeld ook onder de parkeervoorziening komen).
De beschikbare berging voor infiltratie in het Thomas à Kempisplantsoen ligt rond de 671 m3 en ligt daarmee ruimschoots boven de benodigde berging van 117 m3 voor het Thomas à Kempisplantsoen. Een deel van de 671 m3 aan berging kan worden gebruikt om het tekort aan berging voor de WSB4 aan te vullen.
Klimaatadaptatie en hittestress
Voor het plangebied is een klimaatstresstest uitgevoerd. Een bui van 80 mm in één uur levert in de huidige situatie geen problemen op omdat het eenvoudig kan worden afgevoerd. In de toekomstige situatie wordt er bij het ontwerp van de bovengrond en ondergrond rekening mee gehouden dat deze bui geen schade aan gebouwen en infrastructuur oplevert en ook binnen 3 uur na einde van de bui de wegen weer begaanbaar zijn.
Klimaatverandering heeft ook invloed op het voorkomen van overstromingen vanuit de rivieren. Voor Utrecht geldt dat overstromingen vanuit de rivier de Lek tot de mogelijkheid behoren. Een overstroming in het geval van een doorbraak in de Lekdijk leidt in de huidige situatie tot ongeveer ééns per 300 jaar en wordt ongeveer eens in de 10.000 jaar na uitvoering van het versterkingsprogramma (2020-2028). Naar verwachting zal een overstroming niet tot schade aan gebouwen op Thomas à Kempisplantsoen leiden.
Conclusie
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Het totaal aan verhard oppervlak neemt binnen het plangebied af. De HDSR-eis voor compensatie voor versneld afvoeren is dan ook niet van toepassing. Wel is de verdrogingseis van de gemeente van toepassing. Daarnaast wordt bij het ontwerp rekening gehouden dat een bui van 80 mm in één uur niet tot schade leidt aan gebouwen.
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 2007 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen te worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Artikel 38a van de Monumentenwet 1988 schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Algemene regeling voor archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen om algemene regels op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen. In dit bestemmingsplan nemen we deze archeologie regels en gebiedsaanduidingen ook over. In de gebiedsaanduiding is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met regels in het bestemmingsplan. Met de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verbeelding. Deze archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.
Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 50 cm.
Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.
Archeologie in het plangebied en conclusie
Het plangebied bevindt zich op de archeologische waardenkaart grotendeels in een gebied met lage archeologische verwachting (WA6) en deels in een gebied met hoge archeologische verwachting (WA4). Voor het gebied van lage verwachting geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5.000 m2 en dieper dan 50 cm. Voor de hoge archeologische verwachting geldt een vergunningplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm. Als de verstoring in meer dan een gebied valt, geldt de zone waar de minste verstoring is toegestaan. Indien de voorgenomen ontwikkeling de vrijstellingsgrenzen van 100 m2 en dieper dan 30 cm overschrijdt is deze vergunningplichtig. Aan de vergunning worden voorwaarden verbonden ten aanzien van het archeologisch onderzoek dat uitgevoerd moet worden.
Uitsnede Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht (2022)
Kader
De aanwezige kabels en leidingen in het plangebied zijn inzichtelijk gemaakt via een Klic-melding.
Plangebied
Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die via een regeling in het bestemmingsplan beschermd moeten worden.
Conclusie
Kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Kader
In het kader van de kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen in belangrijke mate steeds meer aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw, sociale veiligheid en windhinder omdat dit aspecten zijn die de kwaliteit van de (openbare) ruimte beïnvloeden.
Plangebied
Zon en schaduw
Er is een bezonningsstudie gemaakt voor de bestaande situatie (zie bijlage 22) en de nieuwe situatie (zie bijlage 23), zodat een goede vergelijking gemaakt kan worden. Hierbij zijn de volgende dagen van de vier seizoenen gehanteerd, die maatgevend zijn:
De bezonningsstudie voor de nieuwe situatie is voor de tijden 9.00, 11.00, 13.00, 14.00, 15.00, 16.00, 17.00 uur en voor 21 juni ook voor 18.00, 19.00 en 20.00 uur uitgevoerd. Voor 22 december is de bezonningsstudie uitgevoerd voor de tijden 9.00, 10.00, 11.00, 12.00, 13.00, 14.00, 15.00 en 16.00 uur. Uit de bezonningsstudie komt het volgende naar voren:
De beperkte extra schaduwwerking die de nieuwbouw met zich meebrengt vinden wij acceptabel en niet onevenredig, aangezien de extra schaduwwerking met name op een aantal voorgevels plaatsvindt en dit is niet de gehele dag en niet gedurende het hele jaar.
Sociale veiligheid
Het opknappen van het gebied en doordat het gebied in de nieuwe situatie minder geïsoleerd komt te liggen zorgt voor een verbeterde uitstraling wat ook kan bijdragen aan het verbeteren van de sociale veiligheid. De sociale veiligheid kan door deze ontwikkeling verbeteren. Door programma toe te voegen, zoals een buurtvoorziening en daghoreca (horeca in de categorie D2) is er meer relatie met de straat en zijn er meer mensen in het gebied. Het opknappen van het gebied en het toevoegen van woningen zorgt daarbij voor een verbeterde uitstraling wat ook bijdraagt aan de sociale veiligheid.
Windhinder
Als een bestemmingsplan bebouwing met een bouwhoogte van 30 meter of hoger mogelijk maakt, moet onderzoek plaatsvinden naar de windhinder. Bij lagere bebouwing moet er een afweging plaatsvinden of de bebouwing kan leiden tot windhinder. Er wordt echter -gezien de relatief lage bouwhoogte- en de omgeving geen onaanvaardbare situatie wat windhinder betreft verwacht.
Conclusie
De aspecten bezonning, sociale veiligheid en windhinder staan een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.
Kader
In paragraaf 2.3.2.2.6 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
Plangebied
Bij de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen wordt op verschillende wijzen gestreefd naar een gezonde leefomgeving.
Samengevat gaat het om de volgende maatregelen:
Gezondheidsbeschermende maatregelen:
De Thomas à Kempisweg is een drukke binnenstedelijke weg met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal en waar 50 km/per uur mag worden gereden. In de toekomst zal de Westelijke Stadsboulevard het verkeer via het Thomas à Kempisplantsoen en de Vleutenseweg leiden. Deze zijdes blijven dus hoogbelast, ook omdat het spoor en de Jacobs Douwe Egberts fabriek daarbij zorgen voor geluidsbelasting en er dus sprake is van een cumulatie van geluid.
In de toekomstige situatie is sprake van een overschrijding van de standaardwaarde van 53 dB. Hogere waarden zullen aangevraagd moeten worden in relatie tot de Wet geluidhinder en er zijn er maatregelen aan de gevels nodig, om het binnenniveau van 33 dB te halen om zo een goed woon- en leefklimaat te garanderen. Om aan het gemeentelijke geluid en gezondheidsbeleid te voldoen krijgen alle woningen een geluidluwe zijde, daarnaast wordt er met de woningen die in de toekomst langs de Westelijke Stadsboulevard komen te liggen rekening gehouden met de hoge geluidbelasting. Zo zijn de slaapvertrekken voornamelijk aan de binnenzijde georiënteerd en zijn de meeste woonkamers doorzon zodat er altijd aan de rustige zijde een raam open te zetten is. In een aantal hoekappartementen zal dit in de vorm van een loggia zijn. De woningen op de begane grond langs het nieuw aan te leggen groen op de plek van de Thomas à Kempisweg zijn ruimer, zodat deze ook geschikt zijn voor gezinnen. Dit is vanuit een gezondheidsperspectief positief want hier is de luchtkwaliteit beter en de geluidsbelasting minder. Voor kinderen zijn de gezondheidsrisico's van een slechte luchtkwaliteit groter.
Gezondheidsbevorderende maatregelen:
Naast dat er liften aanwezig zijn in de verschillende gebouwen (conform VN-verdrag handicap) is de trap ook gemakkelijk te gebruiken om zo bewegen te stimuleren. Daarnaast zijn de fietsparkeerplekken goed gepositioneerd, naast de entree en goed toegankelijk. Zo hoef je maar één deur door en zijn de plekken op de begane grond. Op een aantal plekken, komen gemeenschappelijke ruimtes om zo ontmoeting te stimuleren en sociale cohesie te bevorderen. Daarnaast zijn de gemeenschappelijke binnentuinen ontmoetingsplekken voor de toekomstige bewoners.
De omgeving wordt als prettig ervaren:
Doordat de Westelijke Stadsboulevard in de toekomst om de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen wordt aangelegd, komt er op die plek ruimte vrij voor vergroening. Deze ruimte gaat ingericht worden voor sporten, spelen en bewegen en voor ontmoeting. Daarnaast krijgt het ecologische waarde. Buiten de ventweg om, waar parkeren komt, is er geen autoverkeer door het gebied heen. Hierdoor wordt het een prettige woonomgeving. Ook de gemeenschappelijke binnentuinen zijn plekken waar ontmoeting mogelijk is en waar bewoners elkaar tegen komen. Dit draagt bij aan een verbeterd veiligheidsgevoel en zorgt voor ontmoeting tussen bewoners. Daarnaast zijn dit plekken waar mensen zich even terug kunnen trekken en tot rust kunnen komen.
Conclusie
Verschillende onderdelen van een gezonde leefomgeving komen terug bij de ontwikkeling aan het Thomas à Kempisplantsoen. De ontwikkeling sluit aan bij het Utrechtse Volksgezondheidsbeleid.
Kader
Utrecht wil een stad zijn waar iedereen mee kan doen, waar we niemand buitensluiten. Een inclusieve toegankelijke stad. We willen dat alle inwoners en bezoekers, met en zonder beperking, alle (openbare) gebouwen, woningen, de openbare ruimte en dienstverlening kunnen gebruiken.
Utrecht werkt al sinds 2007 actief aan toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu volgens het VN-verdrag handicap. Het uitgangspunt van het VN-verdrag handicap is 'niets over ons zonder ons'. Samenwerking met de belangenorganisaties voor inwoners met een beperking in een zo vroeg mogelijk stadium van de planontwikkeling is daarmee noodzakelijk. De ambities van de gemeente voor het VN-verdrag handicap staan in de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk'. In de agenda 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' zijn drie kansen omschreven die we als gemeente willen pakken. Dit zijn: sneller en concreet resultaat, niet alleen fysiek maar ook sociaal toegankelijk en samenwerken met de stad. Met het uitvoeringsprogramma 'Utrecht voor iedereen toegankelijk' laten we zien wat we al doen en wat we nieuw op pakken. Dit zijn acties die nodig zijn voor het benutten van de drie kansen.
Daarnaast moeten gebouwen en woningen voldoen aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (voorheen: het Bouwbesluit 2012).
Plangebied
Gebouwen
Iedereen, met of zonder beperking, kan de gebouwen binnen komen, in de gebouwen doen waarvoor ze zijn bestemd en gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of gemeenschappelijke tuin.
Woningen
Utrecht wil graag rolstoelbezoekbare en rolstoelbewoonbare woningen. Wij willen dat iedereen, ook als hij of zij gebruik maakt van een rolstoel, alle nieuwe of verbouwde woningen kan bezoeken. Iedereen kan vanaf de openbare weg bij de voordeur komen, een brief in de bus doen, aanbellen, binnengaan, in de woonkamer komen en bij het toilet, gebruik maken van de buitenruimte zoals een balkon of tuin. Dit houdt bijvoorbeeld in dat er geen trappetjes of opstapjes zijn, binnen of buiten de woning. Dit is een woning die bezoekbaar is. We willen dat mensen in een rolstoel in alle nieuwe nultredenwoningen (woningen waarbij de entree, woonkamer/eetkamer, keuken, badkamer, toilet en ten minste één slaapkamer zonder trap bereikbaar zijn) kunnen wonen. Of het is gemakkelijk om daarvoor te zorgen. De ambitie van Utrecht gaat hiermee verder dan het Besluit bouwwerken leefomgeving.
De woningen worden rolstoel bezoekbaar. De appartementen zijn met de lift bereikbaar en de woonvertrekken hebben geen trapjes of hoge drempels. Op enkel woningen van Portaal en één woning van Woonin na, zijn de woningen gelijkvloers.
Openbare ruimte
De openbare ruimte moet zo zijn ingericht dat iedereen, met of zonder beperking zich goed kan verplaatsen. In de Kadernota Kwaliteit Openbare Ruimte staan de uitgangspunten. Het Handboek Openbare Ruimte en de richtlijn Voetpaden voor iedereen kunnen helpen bij de uitwerking. Aandacht is nodig bij hoogte verschillen en het overbruggen daarvan.
De openbare ruimte (waaronder speellocaties en de locatie van ondergrondse containers) wordt ingericht volgens de richtlijnen van toegankelijkheid, zodat de openbare ruimte geschikt wordt voor alle doelgroepen.
Conclusie
In de nieuwbouw en bij de aanleg van de openbare ruimte wordt op verschillende manieren rekening gehouden met de toegankelijkheid van minder validen, waardoor niemand wordt uitgesloten.
Kader
Utrecht wil in 2050 een circulaire stad zijn. Het Actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 maakt onderdeel uit van de Omgevingsvisie en is een eerste stap op weg naar 2050. Het actieplan richt zich vooral op de gebouwde omgeving, waarbij de woningbouwopgave van groot belang is voor de circulaire ambitie: bestaande gebouwen worden circulair getransformeerd en nieuwe woningen zijn circulair te bouwen.
De circulaire economie gaat niet alleen om het nuttig gebruik van grondstoffen, componenten en producten die hun levenseinde hebben bereikt. Een belangrijk onderdeel is ook de manier waarop deze producten worden ontworpen, vervaardigd en toegepast met het oog op makkelijk (her)gebruik aan het einde van hun leven. Dit gebeurt met aandacht voor zowel het grondstoffengebruik als de benodigde energie en de milieu impact. Voor circulair bouwen vragen we aandacht voor de volgende punten.
Gemeente Utrecht is aangesloten bij het landelijke netwerk Samen Versnellen die Het Nieuwe Normaal ontwikkelt. Ambities in Het Nieuwe Normaal zijn van toepassing op bouwprojecten.
2. Vermijden van afval en efficiënt grondstoffengebruik in de bouwfase
Tijdens de bouwfase is het van belang om afval zoveel mogelijk te vermijden en grondstoffen maximaal te benutten. Afval vermijden kan door maatregelen te treffen tegen overproductie, te grote voorraden, en het voorkomen van defecte en afgewezen producten. De toepassing van prefab bouwen en het benutten van een bouwhub bieden hierbij veel voordelen, waaronder het spaarzaam omgaan met grondstoffen en duurzaam beheer van de bouwplaats, vermindering van de hoeveelheid afval op de bouwplaats, minder overlast op de bouwplaats, en eenvoudige (re)montage van elementen.
3. Aanpasbaarheid in de gebruiksfase
Door zo te ontwerpen dat het gebouw makkelijk aangepast kan worden, wordt de milieubelasting van de aanpassingen verlaagd en de levensduur van het gebouw verlengd. Door in onafhankelijke lagen te bouwen hebben de elementen waaruit een gebouw bestaat een verschillende levensduur. Doordat deze elementen onafhankelijk van elkaar worden gemaakt, kan één laag kan worden “losgemaakt” en vervangen zonder een aangrenzende laag te beschadigen. Door al bij het ontwerp rekening te houden met demontage in de toekomst, kunnen de componenten of het hele gebouw aan het einde worden hergebruikt.
4. Herbruikbaarheid na gebruiksfase
Aan het einde van de gebruiksfase wordt een gebouw normaliter gesloopt. Een circulair gebouw wordt gedemonteerd en de vrijgekomen materialen / constructies komen beschikbaar voor een nieuw bouwproject. Om dit mogelijk te maken is het ten eerste van belang dat het gebouw zo demontabel mogelijk wordt ontworpen. Een ontmantelingsgids die al tijdens het ontwerp wordt gemaakt draagt bij om vrijkomende materialen en componenten zo efficiënt mogelijk te kunnen hergebruiken. Ten tweede moeten de vrijkomende materialen herbruikbaar zijn, dus giftige of anderzijds eenmalig bruikbare materialen moeten vermeden worden. Ten derde is het van belang dat de materialen in het gebouw opgeslagen zijn in een materialenpaspoort. Dat laatste is van belang omdat zonder kennis van de opgeslagen materialen in het gebouw de waarde ervan verloren gaat.
Proces
We schrijven niet exact voor hoe een circulair ontwerp gemaakt moet worden, of hoe circulair gebouwd moet worden. We hebben wel een hoge circulaire ambitie en belonen inzet daarop. De markt wordt uitgedaagd en krijgt de ruimte om zelf te komen met creatieve, innovatie circulaire voorstellen met zo hoog mogelijke ambities. Het doel is om het vroegtijdig bespreken van de duurzaamheidsambities en het in beeld brengen van kansen, (duurzaamheidsvisie) de aanpak van duurzame bouw vast te leggen (duurzaamheidsplan) en het vastleggen hoe tijdens ontwerp en bouw wordt getoetst.
Plangebied
Op het gebied van circulair bouwen wordt onderzocht welke maatregelen kostenneutraal toegepast kunnen worden.
Conclusie
De woningcorporaties onderzoeken in een latere fase welke circulair bouwen maatregelen kostenneutraal gerealiseerd kunnen worden.
Kader
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Klimaatneutraliteit houdt in dat er op jaarbasis net zoveel energie in het gebied wordt opgewekt als gebruikt. Dit geldt voor:
Het is daarbij de ambitie de energievraag zo laag mogelijk te houden en de benodigde energie op te wekken met duurzame energiebronnen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos gebouwd.
Het met de bewoners van Utrecht opgestelde Energieplan en de bestuurlijke duiding hiervan uit 2016 vormen nog de basis van het stedelijk energiebeleid. Daarnaast wordt gewerkt aan een nieuwe energievisie waarin bijgestelde ambities worden vastgelegd.
BENG
Sinds 1 januari 2021 zijn de BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw) en TOjuli wettelijk verplicht voor alle nieuwbouw die per die datum wordt ontwikkeld en gebouwd. De BENG indicatoren zijn de nieuwe toetsingscriteria om nieuwbouw gebouwen te beoordelen. De indicatoren zijn opgesplitst in drie onderdelen: deze kennen we als de BENG 1, 2 en 3.
De ambitie van de gemeente Utrecht is zo snel mogelijk energieneutraal te worden. Dit is te vertalen in een BENG 2 norm van 0 en een BENG 3 norm van 100%. Dat wil zeggen dat voor gebouw gebonden energieverbruik geen fossiele energie wordt toegepast.
Visie op de warmtevoorziening (2017), Transitievisie Warmte (2021) en Regionale Energiestrategie
(2021)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Om te kunnen voldoen aan de verplichting uit het Klimaatakkoord dat door de VNG is ondertekend, heeft de gemeente Utrecht in 2021 een tweedelige Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) vastgesteld.
Deel 1 van de TVW bevat de strategie en visie over hoe de bestaande huizen en gebouwen in Utrecht geleidelijk, buurt-voor-buurt, over kunnen gaan naar nieuwe vormen van verwarmen en koken. Hierin is ook vastgelegd dat de schaarse capaciteit van het hoge temperatuur stadswarmtenet niet voor nieuwbouw ingezet mag worden.
Deel II van de Transitievisie Warmte geeft aan wanneer en in welke buurten we aan de slag gaan met de voorbereidingen om aardgasvrij te worden.
In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen, hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt en welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen.
Utrechts Energie Protocol (UEP)
Utrecht wil dat gebouwen en gebieden die nu in ontwikkeling zijn, zoveel mogelijk bijdragen aan een klimaatneutrale stad. Daarom biedt de gemeente Utrecht het Utrechts Energie Protocol (UEP) aan als handreiking aan projectontwikkelaars en andere organisaties die starten met een nieuwbouwproject in Utrecht. Het Utrechts Energie Protocol is een stappenplan voor duurzame invulling van de energievoorziening. De volgorde in dit stappenplan is om eerst te kijken naar de mogelijkheden tot energiebesparing en verduurzaming op gebouw- of perceelniveau. Vervolgens naar de duurzame mogelijkheden binnen het plangebied of in de directe omgeving en ten slotte (verder) buiten het plangebied voor mogelijkheden voor het opwekken van duurzame energie.
Dit betekent dat wij voor nieuwbouw inzetten op hoogwaardige isolatie, optimaal gebruik van het dak (en gevels) voor duurzame energie-opwek, hergebruik van reststromen en het maximaal gebruik van warmte en koude in de directe omgeving. Het uitgangspunt daarbij is om de schaarse hoge temperatuur (HT) warmtebronnen, zoals biomassaverbranding en diepe geothermie, alleen in te zetten voor bestaande bouw en niet voor nieuwbouw. Bestaande bouw is vaak moeilijker te isoleren. Nieuwbouw is goed te isoleren en is daardoor uitermate geschikt voor verwarming op lage temperatuur (LT).
Plangebied
De nieuwbouw wordt in lijn met de BENG eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (voorheen: het Bouwbesluit) gerealiseerd. Voor de warmte- en koudelevering wordt een warmte- en koudevoorziening (WKO) gerealiseerd.
Conclusie
De nieuwbouw voldoet aan de wettelijke eisen m.b.t. BENG en de warmte- en koudelevering gaat op een duurzame manier plaatsvinden.
Kader
In het plangebied worden bodemroerende werkzaamheden uitgevoerd. De Arbeidsomstandighedenwet stelt dat er gezorgd moet worden voor een veilige werkplek. Daarom moet een onderzoek naar de aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) worden uitgevoerd.
Plangebied
Voor het plangebied is een vooronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 24). In de voor dit vooronderzoek geraadpleegde literatuur- en archiefgegevens, zijn geen feitelijke indicaties voor de aanwezigheid van conventionele explosieven binnen het plangebied aangetroffen. Op basis van de resultaten van dit vooronderziek en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het kunnen aantreffen van conventionele explosieven. De voorgenomen werkzaamheden kunnen dan ook regulier worden uitgevoerd.
Conclusie
Omdat er geen indicaties voor de aanwezigheid van conventionele explosieven zijn gevonden, vormen conventionele explosieven geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Uit dit hoofdstuk volgt dat er geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkelingen.
Inleiding
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gebiedsontwikkeling van het plangebied Thomas à Kempisplantsoen. Voor dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de ontwikkeling van sociale– en middenhuurwoningen. Ook wordt de vergroening van de Thomas à Kempisweg, die buiten gebruik wordt genomen, planologisch geregeld met dit bestemmingsplan. Daarnaast voorziet het plan in het mogelijk maken van een kantoorfunctie van 179 m2 brutovloeroppervlakte (BVO), daghoreca (horeca in de categorie D2) ter grootte van circa 116 m2 BVO en een buurthuis van circa 84 m2 BVO. Daarnaast krijgen 12 woningen (op de eerste verdieping) in het zuidgebouw naast de functie Wonen de aanduiding 'zorginstelling'.
Vanwege de prognose dat Utrecht naar ruim 450.000 inwoners groeit in 2040, het grote tekort aan sociale huurwoningen en de aantrekkende woningmarkt wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan Thomas à Kempisplantsoen voldoende aannemelijk geacht.
Financiële uitvoerbaarheid
De ontwikkeling van dit bestemmingsplan betreft een initiatief van grondeigenaren Woonin en Portaal (er geldt hier recht van erfpacht). De openbare ruimte, die onderdeel uitmaakt van het plangebied, is in eigendom bij de gemeente Utrecht. De gemeente neemt hierdoor deel aan de feitelijke ontwikkeling van het plangebied, waaronder de realisatie van het park ter plaatse van de huidige Thomas à Kempisweg. De door de gemeente te maken kosten worden door middel van een anterieure overeenkomst op de initiatiefnemers verhaald. Ditzelfde geldt voor eventuele planschade. De Wet ruimtelijke ordening verplicht tot het vaststellen van een exploitatieplan als sprake is van de realisatie van een bouwplan, zoals benoemd in het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is en er geen wens bestaat tot nadere verankering van eisen ten aanzien van fasering en inrichting van de openbare ruimte. In dit geval wordt een exploitatieovereenkomst gesloten, waardoor de gemeentelijke kosten worden verhaald en het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Leges
Voor het opstellen van het bestemmingsplan betalen Woonin en Portaal leges. Voor het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges is een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemers. Hierin worden alle door de gemeente voor dit initiatief gemaakte kosten verhaald.
Planschade
Woonin en Portaal hebben een planschaderisico-inventarisatie laten opstellen voor de inschatting van de risico's op planschade. Voor de aansprakelijkheid voor mogelijke planschade is in de genoemde overeenkomst vrijwaring voor de gemeente opgenomen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De Provincie Utrecht en het HDSR hebben aangegeven geen opmerkingen over het voorontwerp te hebben. De Veiligheidsregio Utrecht (VRU) en ProRail hebben een inhoudelijke reactie gegeven, die hieronder zijn weergegeven.
Reactie:
Deze opmerkingen zijn bekend en worden meegenomen in het verdere ontwerp van de
ontwikkeling.
Reactie:
De adviezen van de VRU, die bij de aanvraag om omgevingsvergunning en na oplevering in het
kader van de communicatie van belang zijn, hebben wij aan de Portaal en Woonin verstrekt.
Hierdoor kunnen zij nu al rekening houden met de adviezen van de VRU en dit meenemen in hun
bouwtekeningen en communicatieplan.
Reactie:
Wij zijn het met ProRail eens dat de afweging wat beter inzichtelijk gemaakt had moeten worden.
Daarom is deze afweging in het aangepaste geluidrapport nader uiteengezet. Hieraan voegen wij
nog toe dat het een sloop-nieuwbouwproject betreft. De nieuwbouw wordt een verbetering van de
bestaande situatie door een betere morfologische structuur (gesloten blok, met luw binnengebied)
en een betere geluidwering. De conclusie blijft echter wel hetzelfde.
Reactie:
Het spoorwegemplacement Utrecht Cartesiusweg is in paragraaf 5.3 'Bedrijven en milieuzonering'
van de toelichting van het bestemmingsplan aan de orde gekomen. Vanwege de ingediende reactie
hebben wij aan de hand van een akoestisch rekenmodel de geluidsbelasting voor het noordgebouw
berekend (zie hiervoor bijlage 4). Hieruit volgt een geluidsbelasting van 45 dB(A). Voor woningen in
een drukke woonwijk dan wel liggend aan drukke infrastructuur (zoals in deze situatie het geval is)
geldt dat een waarde van 50 dB(A) acceptabel is. Aan deze waarde wordt dus ruimschoots voldaan.
Reactie:
De woningcorporaties zullen bij de eerste bewoners aan het Thomas à Kempisplantsoen de context
van de locatie (zoals de ligging nabij het spoor) in kaart brengen.
In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden. De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2 van de regels van dit plan. De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7. In dit hoofdstuk noemen we de regels van die hoofdstukken 'de algemene regels'.
De algemene regels over activiteiten staan in:
De algemene regels met het overgangsrecht zijn in hoofdstuk 7 te vinden.
De Eerste en Tweede Kamer hebben in 2016 de Omgevingswet aangenomen en sindsdien hebben zij daarin ook nog veel wijzigingen aangebracht. De Omgevingswet is op 1 januari 2024 in werking getreden. De wet vervangt, onder meer, de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Een belangrijke verandering voor de gemeente is dat de gemeente dan alle bestemmingsplannen moet overbrengen naar één omgevingsplan.
Vanaf 2022 is de gemeente gestart met het in stappen toewerken naar de nieuwe wet en naar het omgevingsplan. Een van de stappen is dat gemeente ervoor zorgt dat alle algemene regels van alle bestemmingsplannen hetzelfde zijn. In januari 2022 is daarom het ontwerpbestemmingsplan Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht ter inzage gelegd. De afkorting Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, een wet die afwijkingen toestaat van de verplichte standaarden voor bestemmingsplannen en die toestaat dat er regels worden gesteld over onderwerpen die in een gewoon bestemmingsplan niet voorkomen, zoals regels over het kappen van bomen. De algemene regels in dat bestemmingsplan gelden voor de hele gemeente, met uitzondering van gebieden waar een beheersverordening geldt.
In dit plan zijn de algemene regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht overgenomen. Zo zorgen we dat de uniformiteit van de regels gehandhaafd blijft. Dit heeft wel als gevolg dat niet alle regels (bijvoorbeeld de regels voor bedrijfsactiviteiten) een directe relatie hebben met de nieuwe invulling van het Thomas à Kempisplantsoen waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld.
Meer informatie over hoe gemeente toewerkt naar de Omgevingswet en het omgevingsplan is te vinden in hoofdstuk 1 van de toelichting van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht.
De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. Om te oefenen met de nieuwe termen en om er alvast aan te wennen, zijn deze termen al gebruikt in de algemene regels.
Bij het lezen van de algemene regels is het dus van belang om de onderstaande termen te kennen:
Om het onderscheid tussen een functie (bestemming) en een activiteit te verduidelijken wordt de activiteit in dit plan meestal met een werkwoord, bijvoorbeeld bouwen, beschreven.
De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit hoofdstuk spreken we van 'leefomgeving'.
De term 'omgevingsvergunning' is in de algemene regels vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Omgevingswet kan vragen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen die een verduidelijking nodig hebben verklaard.
Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten, als er in een regel een bepaalde maat, zoals een bouwhoogte, staat.
De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2 lid 2.5 opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.
Per artikel van Hoofdstuk 2 is in deze paragraaf een beknopte toelichting opgenomen.
Het gebruik van het woord of
Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Artikel 3 Groen
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één functie (bestemming) 'Groen'. Deze functie wordt toegekend aan parken en aan ander groen dat een wezenlijk onderdeel is van de structuur van een wijk of gebied, waaronder dus ook het park dat op en om de locatie van de Thomas à Kempisweg komt die buiten gebruik wordt genomen. In de groenvoorzieningen is bewegen, ontmoeten en spelen in de open lucht vanzelfsprekend. Groenvoorzieningen dragen bij aan een gezond leefklimaat en vergroten de leefbaarheid van een wijk of gebied.
Binnen de functie 'Groen' is ook oppervlaktewater en sierwater toegestaan en er mogen voet- en fietspaden worden aangelegd en veldjes waar honden ongelijnd uitgelaten mogen worden.
Auto's horen niet thuis op een locatie met deze functie. Als er toch nieuwe parkeerplaatsen of uitritten nodig zijn, dan moet daarvoor een vergunningprocedure doorlopen worden of de procedure om het bestemmingsplan te wijzigen.
Het aantasten van bomen is in strijd met het doel van de functie. De regel in lid 3.3, onder 3, maakt dat expliciet. Onderhoud aan bomen of het verwijderen van een zieke boom valt uiteraard niet onder deze regel.
De regel in lid 3.3, onder 4, verbiedt het aantasten van de biodiversiteit. Deze regel zorgt voor de bescherming die hoort bij het tweede deel van het doel van de functie dat in lid 3.1 is beschreven. Het is niet de bedoeling dat het normale gebruik van groen ook valt onder het verbod. Wat dat "normale gebruik" is, moet blijken uit de locatie. In een park kan een groepje luidruchtig spelende kinderen op sommige plekken heel normaal zijn, ook al zal dat de biodiversiteit van de fauna waarschijnlijk niet helpen.
Voor het bouwen van balkons voor de functie Wonen aan de oostzijde van de bouwvlakken van de bouwblokken is geen vergunning nodig (waarmee van het bestemmingsplan afgeweken kan worden), mits de balkons maximaal 2 meter buiten het bouwvlak uitsteken en de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende afgewerkte maaiveld, minimaal 2,2 meter bedraagt. De oostzijde is gelegen aan de parkzijde (het park dat komt aan de zijde van de Thomas à Kempisweg die buiten gebruik wordt genomen). Frans balkons aan de westzijde van het noordelijke bouwblok mogen ook zonder vergunning gebouwd worden, mits deze maximaal 50 cm buiten het bouwvlak en daarmee over de functie 'Groen' uitsteken en de frans balkons een vrije hoogte hebben van minimaal 2,2 meter. Dit geldt ook voor balkons aan de oostzijde van zowel het noordelijk als zuidelijk bouwblok, die maximaal 2 meter mogen uitsteken.
Op de verbeelding is aangegeven waar een horecaterras behorende bij de daghoreca mag komen. De horecagelegenheid en het horecaterras mogen tot uiterlijk 22 uur geopend zijn. Om een goed woon- en leefklimaat voor de bovenliggende woningen te kunnen waarborgen is een planregel over geluid voor het horecaterras opgenomen.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De openbare ruimte die niet de functie (bestemming) Groen, Water of een bijzondere verkeersfunctie heeft, krijgt de functie (bestemming) 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Daaronder vallen wegen, fiets- en voetpaden, pleinen, groenvoorzieningen en bouwwerken die bij de functie passen, zoals fietsenstallingen. Wegen met deze functie zijn vooral bedoeld voor het bestemmingsverkeer. Op maaiveld zijn binnen deze functie parkeervoorzieningen toegestaan voor gemotoriseerd verkeer. De in- en uitrit van en naar het Thomas à Kempisplantsoen (weg) heeft ook deze functie gekregen.
Voor het bouwen van een galerij voor de functie Wonen aan de noordzijde van het noordelijke bouwblok is geen vergunning nodig (waarmee van het bestemmingsplan afgeweken kan worden), mits de galerij maximaal 2 meter buiten het bouwvlak uitsteken en de vrije hoogte, gemeten van de onderzijde van het overschrijdende bouwdeel tot aan het aansluitende afgewerkte maaiveld, minimaal 2,2 meter bedraagt.
Artikel 5 Wonen
De functie (bestemming) Wonen is toegekend aan de percelen waarop de nieuwbouw voorzien is: het noordelijke bouwblok (noordgebouw) voor Portaal en het zuidelijke bouwblok (zuidgebouw) voor Woonin. Er mogen binnen de functie Wonen maximaal 349 woningen worden gebouwd. Het maximum aan woningen geldt dus voor beide bouwvlakken samen. Van de 349 woningen mogen maximaal 5 woningen voor onzelfstandige woonruimten in gebruik genomen worden. In lid 5.1 is vastgelegd waar een perceel met de functie wonen voor bedoeld is. Het doel is bepalend voor de vraag welke activiteiten bij deze functie passen en dus toegestaan zijn. Op een aantal locaties wordt een aanvullende activiteit toegestaan op de begane grond via een aanduiding. Hierbij merken wij op dat het mogelijk is om meer dan vijf onzelfstandige woonruimten te realiseren, mits er niet meer dan 3 personen (zonder familiare band) in een zelfstandige woning gaan wonen (op grond van artikel 13 lid 13.2 sub 5a van de planregels).
Aanvullende activiteiten toegestaan
In het noordgebouw is op de begane grond een kantoor toegestaan met een brutovloeroppervlakte van maximaal 119 m2 (voor bijvoorbeeld kantoorwerkzaamheden van Portaal). In het zuidgebouw is op de aangegeven locaties, op de begane grond, een horecavestiging toegestaan in categorie D2 van de Lijst van Horeca-activiteiten toegestaan (daghoreca) en een buurthuis voor buurtactiviteiten. Buurtactiviteiten wordt gedefinieerd in artikel 1 van de planregels en hieronder vallen onder andere activiteiten van bewonersorganisaties, ouderen- en jongerenwerk, muziekles en kaartclubs. Op de locatie met de aanduiding 'zorginstelling' zijn uitsluitend op de eerste verdieping van het zuidgebouw 12 zelfstandige en/of onzelfstandige zorgwoningen toegestaan met bijbehorende ruimten voor het leveren van zorgactiviteiten. Hierbij is van belang dat voor de zorgwoningen geldt dat deze het maximaal toegestane aantal woningen van 349 niet mogen overschreden, waarbij 1 onzelfstandige of zelfstandige zorgwoning gelijkstaat aan 1 woning. Wanneer er bijvoorbeeld 12 zorgwoningen worden gerealiseerd, mogen er binnen het plangebied nog maximaal 337 woningen worden gerealiseerd. Op de locaties waar de aanvullende activiteiten met aanduidingen worden mogelijk gemaakt mogen ook woningen worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat binnen de functie Wonen het maximaal aantal woningen van 349 niet wordt overschreden. Ook is ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' een kantoor toegestaan met een omvang van maximaal 60 m2 brutovloeroppervlakte.
Er zijn meer activiteiten bij wonen toegestaan. Daarom zijn in hoofdstuk 4 ook regels opgenomen die bij het gebruik van een woning horen, zoals een bedrijf-aan-huis en een bed-and-breakfast. Zie hiervoor artikel 13 lid 13.4 en lid 13.5.
Vergunning voor gebouwen en voorwaardelijke verplichtingen
Voor het bouwen van het noord- en zuidgebouw (gebouwen) is een vergunning (binnenplanse afwijking, onder de Omgevingswet een omgevingsplanactiviteit) nodig, waarbij wordt getoetst of de gebouwen binnen het bouwvlak worden gebouwd en of de maximale bouwhoogtes niet worden overschreden. Daarnaast wordt hierbij aan de voorwaardelijke verplichtingen uit artikel 5 lid 5.3 getoetst. Aan de 'algemene regels' uit bijvoorbeeld hoofdstuk 3 (waaronder de voorwaardelijke verplichting over parkeren) zal ook getoetst worden.
Spoortrillingen
Omdat het plangebied binnen een afstand van 100 meter van het spoor gelegen is geldt voor een zone van 100 meter, gemeten vanaf het spoor, een voorwaardelijke verplichting voor spoortrillingen voor de trillingsgevoelige functie wonen. Het uitgangspunt bij deze voorwaardelijke verplichting is dat de aanvrager van het bouwplan aan lid 1 moet voldoen (geen overschrijding van de streefwaarden voor 'Wonen nieuwe situatie' voor de trillingssterkte Vmax en Vper). Dit moet in een door de aanvrager ingediend deskundigenonderzoek worden aangetoond. Als het niet mogelijk is om aan lid 1 te voldoen (niet doelmatig en/of kosteneffectief), dan moet dit gemotiveerd in het deskundigenonderzoek worden weergegeven. Daarnaast moet uit het deskundigenonderzoek blijken dat met het ingediende voorstel alle doelmatige en/of kosteneffectieve maatregelen worden getroffen om de trillingssterkte te verminderen én dat de streefwaarden voor 'Wonen in bestaande situatie', voor zover het de maximale trillingssterkte Vmax betreft, niet worden overschreden. In het deskundigenonderzoek moet onder andere een beschrijving van diverse mogelijke maatregelen met bijbehorende trillingsafnames en de meerkosten worden opgenomen. Ook moet er een gemotiveerd oordeel worden gegeven over de doelmatigheid/kosteneffectiviteit. Maatregelen die relatief hoge kosten met zich mee brengen en maar een marginale reductie van trillingen zullen niet worden opgelegd door de gemeente. Mochten er twijfels bestaan over de juistheid van een ingediend onderzoek, dan kan de gemeente een tegenonderzoek laten uitvoeren. Er moet gebruik gemaakt worden van de Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen, Deel B, Hinder voor personen in gebouwen. Bij de berekeningen wordt daarnaast gebruik gemaakt van een dynamisch rekenmodel (Eindige Elementen Methode). Als uit trillingsmetingen blijkt dat de trillingssterktes in de bodem ter plaatse van de bouwlocatie laag zijn, dan kan een eenvoudiger rekenmethode worden toegestaan, conform de tabel 10.2 in de Handreiking bouwen en spoortrillingen 2019.
Thomas à Kempisweg
Een voorwaardelijke verplichting over de uitgebruikname van de Thomas à Kempisweg is gekoppeld aan de ingebruikname van de woningen. Bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan is bij de onderzoeken (zoals geluid) uitgegaan van de toekomstige situatie, waarbij de Thomas à Kempisweg, vanwege de aanleg van de Westelijke Stadsboulevard buiten gebruik is genomen. Daarom is van belang dat zodra de woningen in gebruik worden genomen deze weg daadwerkelijk buiten gebruik is genomen (hier is een besluit onttrekking aan de openbaarheid voor nodig). Kortom, de weg moet dan voor regulier verkeer buiten gebruik genomen zijn. Wanneer de Thomas à Kempisweg op dat moment al is verwijderd is onder andere duidelijk dat de weg buiten gebruik is genomen (en buiten gebruik blijft), aangezien de weg op basis van onderhavig bestemmingsplan niet terug aangelegd kan worden. Deze voorwaardelijke verplichting gaat uitdrukkelijk niet over de ventweg Thomas à Kempisweg. Deze gelijknamige weg ligt direct voor de woningen geadresseerd aan de Thomas à Kempisweg 5 t/m 39.
Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden een aantal regels. Als hieraan voldaan wordt, dan is geen vergunning (binnenplanse afwijking, onder de Omgevingswet omgevingsplanactiviteit) benodigd. In de binnengebieden van de bouwvlakken (de binnengebieden worden omsloten door het bouwvlak) zijn onder voorwaarden galerijen en balkons toegestaan. Hiervoor is ook geen vergunning voor een binnenplanse afwijking/omgevingsplanactiviteit benodigd.
Artikel 6 Geluidzone - industrie
Wanneer op een industrieterrein conform het bestemmingsplan bedrijven worden toegelaten die veel lawaai kunnen voortbrengen, moet er vanuit de Wet geluidhinder rond dit terrein een geluidzone worden vastgesteld. Deze categorie van bedrijven (de zogeheten 'grote lawaaimakers') staan beschreven in bijlage 1, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. De bedrijven op het gezoneerde industrieterrein Lage Weide moeten gezamenlijk voldoen aan de grenswaarden voor geluid. Grote lawaaimakers zijn bijvoorbeeld betonfabrieken, motorcrossterreinen en energiecentrales. Een groot deel van industrieterrein Lage Weide is gezoneerd in de zin van de Wet geluidhinder. Rond het industrieterrein Lage Weide is een 'geluidzone - industrielawaai' vastgesteld. Op grond van de Wet geluidhinder behoort tot deze geluidzone het gebied tussen het industrieterrein en de buitengrens van de geluidzone industrielawaai. Het industrieterrein maakt dus zelf geen deel uit van de geluidzone. Buiten de geluidzone mag de geluidbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer bedragen dan 50 dB(A). Voor het industrieterrein en de daarop aanwezige woningen gelden geen geluidnormen. Op de verbeelding is de geluidzone, voor zover deze binnen het plangebied valt, weergegeven met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Binnen de geluidzone is de functie (bestemming) Wonen en zijn andere geluidgevoelige functies (bestemmingen) alleen toegestaan als de geluidbelasting op de gevels voldoet aan de wettelijke grenswaarden (voorkeursgrenswaarde is 50 dB(A)) of het maximaal toelaatbare geluidsniveau.
In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
In de regels over de functie (bestemming) die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 7.4.2.
Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.
Artikel 7 Inleidende bepalingen over het bouwen en het slopen
De regel in artikel 7 lid 7.1 zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. Met de regel in lid 7.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel. Zie ook: paragraaf 7.1. Het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht bevat een uitgebreide toelichting op dit lid.
De regel in lid 7.2 verbindt het bouwen met de functie (bestemming) van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 7.2 moeten worden geweigerd.
Lid 7.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Met legaal wordt bedoeld:
De verwijzing naar lid 7.1 geeft aan dat lid 7.3 buiten toepassing moet blijven als een regel bij een functie (bestemming) bepaalt dat een bepaald gebouw niet in overeenstemming met de functie is. Zo'n regel kan in transformatiegebieden voorkomen.
De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.
In lid 7.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn.
Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.
Artikel 8 Bijzondere regels over bouwen
Lid 8.1 Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het parkeerbeleid. De regels onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Bij de vaststelling van dit plan staan die beleidsregels in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormen
auto 2021 gemeente Utrecht. In die beleidsregels staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend.
De regels in dit lid vloeien voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan regels kan bevatten, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen, volgt dat de gemeente een dynamische en algemeen geformuleerde verwijzing naar het geldende parkeerbeleid in de regels mag opnemen, zolang er in redelijkheid geen onduidelijkheid kan bestaan over welke beleidsregels over parkeernormen er gelden.
Lid 8.2 Woningvorming en omzetting
Deze regel heeft vooral een signaalfunctie. De regel is strikt genomen niet nodig, omdat artikel 13 sowieso van toepassing is. De beleidsmatige toelichting staat bij dat artikel.
Artikel 9 Bouwen is toegestaan
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel 9 wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.
Het eerste lid, lid 9.1 beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden (zie paragraaf 9.1). De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan, bij traditionele bestemmingsplannen zijn dat de bouwregels in hoofdstuk 2. Als de regels die een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht/Omgevingswet wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 12.
In lid 9.2 staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.
Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 9.1). De voorwaarde waar lid 9.3 naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 9.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijbehorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"
Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.
Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom
In lid 9.4 staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.
Met de regels in lid 9.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:
In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.
Artikel 10 Bouwen met vergunning
In artikel 10 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan. Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.
Lid 10.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 10.1 heeft net als artikel 9, lid 9.2, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 9, lid 9.2, mag op grond van lid 10.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.
Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.
Lid 10.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 10.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden. Zo is voor het bedrijventerrein Lage Weide onderzocht of de 10% afwijking kan worden toegepast. Dit zal in de belangenafweging moeten worden betrokken.
10.3 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 10.3, onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 10.3, onder 2, is bedoeld om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden en ook niet voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan: extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot is, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.
Lid 10.4 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed.
Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 19 nodig. Lid 10.4 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.
Artikel 11 Bouwen is niet toegestaan
Dit artikel hoort bij artikel 10, waarin wordt geregeld welke bouwwerken met een vergunning gebouwd mogen worden binnen de 'overige zone - bouwen'. Je zou uit dat artikel de conclusie kunnen trekken dat je voor het bouwen buiten de 'overige zone - bouwen' geen vergunning nodig hebt.
De 'overige zone - bouwen' is ten tijde van het opstellen van het ontwerp van dit plan o.a. opgenomen in de bestemmingsplannen Veldhuizen en Voordorp-Voorveldsepolder. In andere bestemmingsplannen staan de regels over wat er gebouwd mag worden bij de regels over de functie (bestemming). Het is niet de bedoeling dat de toets aan die regels voortaan achterwege blijft. Daarom is in artikel 11 een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 7, lid 7.1, buiten toepassing.
In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4, 5 en 6. De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk 4.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.
Artikel 12 Activiteiten die niet zijn toegestaan
Lid 12.1 Een activiteit moet passen bij het doel van functies
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.
Lid 12.2 Activiteiten die in het algemeen niet mogen
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 12.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag. Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.
Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.
De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.
De functie (bestemming) wonen komt in veel bestemmingsplannen voor. Wonen kan het hoofddoel zijn, zoals bij de functie Wonen, maar ook een doel dat onder een bredere functie valt, bijvoorbeeld onder Gemengd of Woongebied. De regels in de verschillende bestemmingsplannen over wonen komen vaak op hetzelfde neer, maar er zijn ook verschillen, bijvoorbeeld in de definitie van wonen. Dat is beleidsmatig niet handig en voor de handhaving lastig uitvoerbaar. Dit plan zorgt voor één uniforme regeling voor het wonen die, ongeacht de regeling in een bestemmingsplan, op eenzelfde wijze het gemeentelijke woonbeleid uitvoert.
De Omgevingswet maakt onderscheid tussen functies en activiteiten. Het omgevingsplan, dat straks in de plaats komt van dit plan, moet functies toewijzen aan locaties. De functie geeft het doel van een locatie aan. Het omgevingsplan regelt vervolgens welke activiteiten zijn toegestaan. Als hoofdregel van het omgevingsplan geldt dat een activiteit moet passen bij het doel van een functie.
Dit plan anticipeert op de opzet en werking van het omgevingsplan. Dat blijkt uit de inhoud van dit artikel dat regelt welke activiteiten in een woning zijn toegestaan, in plaats van het "gebruik" te regelen, wat tot nu toe de gewoonte was.
In artikel 13 wordt onderscheid gemaakt tussen twee manieren van wonen: het wonen in een woning en het wonen in een woonruimte die niet alle voorzieningen van een woning heeft, zoals een toilet, een doucheruimte of een keuken. De voorzieningen worden in het laatste geval gedeeld met andere bewoners. Deze woonvorm wordt in dit plan 'het bewonen van onzelfstandige woonruimte' genoemd. Daarmee sluit het plan aan op de termen van het woonbeleid.
De reden om onderscheid te maken tussen de twee manieren van wonen is dat woningen een ander effect op de leefomgeving hebben dan onzelfstandige woonruimtes. In de "Nadere regel huisvestingsverordening gemeente Utrecht", een onderdeel van de omgevingsvisie, wordt dit nader uitgelegd.
Vooralsnog bieden twee wetten bescherming tegen ongewenste effecten van woningsplitsing en van het omzetten van woningen: de Wet ruimtelijke ordening die opgaat in de Omgevingswet en de Huisvestingswet. De Wet ruimtelijke ordening en de Omgevingswet zien vooral op de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving, terwijl de Huisvestingswet een goede woningvoorraad voorop stelt. Vanuit deze verschillende gezichtspunten heeft de gemeente regels gesteld in zowel de huisvestingsverordening als het plan. Helaas leidt dat in een aantal gevallen tot een dubbele vergunningplicht.
De regeling in dit plan sluit aan bij de standaardregeling in andere bestemmingsplannen (bed-and-breakfast, bedrijf-aan-huis) en bij de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik (woningvorming en omzetting).
Lid 13.1 Uniforme toepassing van regels over wonen
Op grond van artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, heeft de gemeente Utrecht juridisch gezien één bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan bestaat, net zoals het "tijdelijke" omgevingsplan bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, uit alle bestemmingsplannen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Die bestemmingsplannen zijn opgesteld op basis van standaardregels. Toch zitten er verschillen tussen bestemmingsplannen, bijvoorbeeld omdat de standaard regelmatig verbeterd is en omdat het doel van het plan soms om een speciale benadering vroeg. In sommige bestemmingsplannen is uit de bestemmingsomschrijving niet eenduidig op te maken of het doel wonen alleen woningen toestaat of ook onzelfstandige woonruimte of bijzondere woonvormen. Daardoor kan de indruk ontstaan dat de functie (bestemming) ook onzelfstandige woonruimte toelaat of zelfs een omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. De regels van lid 13.1 zorgen voor een uniforme uitvoering van de bestemmingsplannen.
De regel onder 1 komt hierop neer: hoe een bestemmingsplan de functie (bestemming) wonen ook omschrijft, het doel van de woonfunctie is het bouwen, in stand laten of gebruiken van een woning. Dat blijkt uit de regel die alleen de activiteit "wonen in een woning" toestaat. De regel onder 1 vervangt dus als het ware de doeleindenomschrijving of bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan. De zinsnede "op grond van de toegewezen functie" is toegevoegd om te voorkomen dat ook vergunningen die de activiteit wonen toestaan onder deze regel vallen. De zinsnede "voor zover het die activiteit [namelijk het wonen] betreft" is nodig voor gemengde bestemmingen. Als een bestemming bijvoorbeeld wonen en maatschappelijk toestaat, dan zou zonder die zinsnede de maatschappelijke functie onbedoeld weggepoetst worden.
Een doeleindenbeschrijving of bestemmingsomschrijving die de functie wonen aan een locatie toekent, kan daarbij nuanceringen aanbrengen. Uit de beschrijving kan bijvoorbeeld blijken dat een functie (bestemming) bedoeld is voor het bouwen van zorgwoningen. Een strikte toepassing van de regel in lid 13.1, onder 1, zou een dergelijke nuancering ongedaan maken en dat is natuurlijk niet de bedoeling. De regel onder 2 maakt daarom een uitzondering op de regel onder 1 voor gevallen waarin de bestemming expliciet verwijst naar een bijzondere vorm van wonen of, anders gezegd, naar de aard van een woning, zoals een studentenwoning. Daarbij maakt die regel onder 2 onderscheid tussen a. de situatie dat de functie (bestemming) uitsluitend die bijzondere vorm van wonen wil toestaan en b. de situatie dat de functie (bestemming) wonen toestaat en daarnaast ook nog de bijzondere vorm.
Het doel van de functie (bestemming) kan ook informatie over het type of over het aantal woningen bevatten, zoals het doel: "wonen, 48 gestapelde woningen". De regel onder 3 regelt daarom dat de regels over het type (gestapeld, vrijstaand, eengezinswoning) en de aantallen blijven gelden, ongeacht de uitkomst van de toepassing van regel 1.
Voorbeeld om bovenstaande te verduidelijken
In het bestemmingsplan Kruisvaartkwartier staan in artikel 7 Wonen onder meer de volgende doeleinden genoemd:
"a. wonen, eventueel met een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast, waarbij het aantal zelfstandige woningen ten hoogste 431 bedraagt;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', 'specifieke vorm van wonen - 2', en 'specifieke vorm van wonen - 3', zijn de volgende functies uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning [etc.]"
Op grond van de regel van lid 13.1, onder 1, moet de regel die hierboven onder a staat gelezen worden als: "[wonen in] woningen". De doeleinden onder b vallen onder onderdeel 2, onder b, van lid 13.1. Die regel bepaalt dat de bijzondere vormen ook zijn toegestaan als de functie die bijzondere vorm toestaat. Dat is hier het geval.
Op grond van lid 13.1, onder 3, blijft de regel van bestemmingsplan Kruisvaartkwartier dat er maximaal 431 zelfstandige woningen mogen worden gebouwd ook van kracht. In feite wordt het hierboven genoemde doel onder a dus als volgt "vertaald" door lid 13.1: a. maximaal 431 woningen. En de doeleneinden onder b blijven ongewijzigd gelden.
De vertaalde regel komt in de plaats van de oorspronkelijke regel.
De algemene regels van dit plan staan bed-and-breakfast en bedrijf-aan-huis toe in alle woningen: zie hieronder in de paragrafen 7.5.3.6 en 7.5.3.7.
De kern van artikel 13 staat in lid 13.2. De regel is een logisch vervolg op de regel onder 13.1: als wonen in de functie (bestemming) past, bedoelen we dat er een woning mag zijn. Onder een woning verstaan we: een complex van ruimten voor het wonen en wel door één huishouden per woning (lid 13.2). Die regel volgt ook uit de definitie van een woning, zie artikel 1. Een woning heeft woonruimtes en ook voorzieningen, zoals een keuken, toilet en een doucheruimte, die een normaal huishouden nodig heeft. De voorzieningen zijn alleen voor het huishouden van de woning bedoeld en dus niet voor andere huishoudens. Als de voorzieningen worden gedeeld, zoals in een studentencomplex, dan heet dat in dit plan 'wonen in onzelfstandige woonruimte'. Als iemand op zolder een keuken en een toilet bouwt, is er al gauw sprake van woningsplitsing. De zolder is dan door het toevoegen van de noodzakelijke voorzieningen een zelfstandige woning geworden. Woningsplitsing is niet altijd mogelijk en alleen toegestaan, als de eigenaar van de te splitsen woning een vergunning heeft gekregen om te mogen splitsen (zie "woningvorming" in lid 13.3 van de regels en de toelichting daarop hieronder in paragraaf 7.5.3.5). De regel van lid 13.2, onder 3, verruimt het normale begrip huishouden met twee bijzondere situaties die voor de toepassing van de regels als één huishouden worden gezien. De eerste is de situatie dat de hoofdbewoner twee kamers aan studenten verhuurt, de zogenoemde 'hospitaregeling'. Zonder de regel onder 3 zou in die situatie op grond van lid 13.3 een vergunning nodig zijn voor het bewonen van onzelfstandige woonruimtes (de studentenkamers). Met de regel onder 2 worden de studentenkamers aangemerkt als een deel van het huishouden en daarmee blijft lid 13.3 buiten toepassing. Ook mantelzorg valt onder deze regeling, waardoor het maken van een mantelzorgwoning in een bijgebouw niet als het maken van een extra woning wordt gezien.
Hospitaregeling nader toegelicht
De regel in lid 13.2, onder 3a, volgt uit de "Nadere regel huisvestingsverordening gemeente Utrecht". Daarin wordt de regel als volgt toegelicht: "Van de hospitaregeling zoals die voorheen gold, wordt vaak misbruik gemaakt. Dit kan niet veranderd worden door het intensiveren van toezicht en handhaving. Ook heeft de regeling een aantal ongewenste neveneffecten. Zo kunnen met de regeling gemakkelijk arbeidsmigranten en prostituees in de anonimiteit worden gehuisvest. De regeling is daarom aangescherpt, zodat alleen nog de echte (ouderwetse) hospitasituatie uitgezonderd wordt van de vergunningplicht. De nieuwe regeling houdt in dat de eigenaar in de woning woont en kamers verhuurt aan maximaal 2 personen. In zo'n situatie is er strikt genomen geen sprake van omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Er is eerder sprake van inwoning: huurders bewonen woonruimte die door de eigenaar van de woning in gebruik is voor zijn of haar huishouden. Er bestaan één of meerdere huurcontracten van de eigenaar met de huurders. Daardoor is het niet langer mogelijk dat er huurcontracten tussen een hoofdhuurder en onderhuurders gelden. De eigenaar-bewoner moet voor minimaal 10% eigenaar van de woning zijn.” Met de vergunningplicht wordt de omzettingsvergunning van de huisvestingsverordening bedoeld. Iemand die kamers verhuurt op een manier die in strijd is met de regel onder 3a en die daarvoor geen vergunning heeft, kan handhaving verwachten op grond van die verordening, maar ook op grond van dit plan.
De activiteit wonen
De regels in lid 13.2, onder 1 en 4, maken, wellicht ten overvloede, duidelijk dat de activiteit wonen alleen toegestaan is op locaties waaraan de functie wonen of de functie bedrijfswoning (zie de volgende alinea) is toegekend.
Bedrijfswoningen
De regels van artikel 13 zijn alleen van toepassing op bedrijfswoningen, waar het geldende bestemmingsplan expliciet aangeeft dat een bedrijfswoning is toegestaan. In de bedrijfswoning mag één huishouden wonen en mogen ook de activiteiten bedrijf-aan-huis en bed-and-breakfast plaatsvinden, maar de andere activiteiten die in dit artikel worden geregeld zijn niet toegestaan in bedrijfswoningen. Dus: geen splitsing en geen onzelfstandige bewoning.
Wonen in bestaande onzelfstandige woonruimtes
Uit de regels in lid 13.1 en in lid 13.2, onder 2 en 3, volgt dat wonen in onzelfstandige woonruimtes niet is toegestaan op locaties met de functie wonen. Dat is niet terecht in de gevallen waarin die onzelfstandige woonruimtes legaal bewoond worden. Lid 13.2 regelt daarom onder 5 dat die gevallen toegestaan zijn.
De regel onder 5b laat open hoe de gemeente toestemming heeft verleend. Het kan een vergunning op grond van de huisvestingsverordening zijn, een vergunning op grond van een wet die inmiddels is ingetrokken of een omgevingsvergunning. Het gaat erom dat uit de vergunning blijkt dat de gemeente in de onzelfstandige bewoning toegestemd heeft. Een brief van de belastingdienst is bijvoorbeeld niet toereikend, ook niet als de eigenaar daarin wordt opgeroepen zijn huurinkomsten aan te geven. Uit zo'n brief blijkt immers niet dat de gemeente akkoord is met de onzelfstandige woonruimte op dat adres, nog afgezien van het feit dat de belastingdienst niet bevoegd is daar een besluit over te nemen.
De regel onder 5c ligt in het verlengde van de regel onder 1. In de jaren '90 van de vorige eeuw hebben burgemeester en wethouders gedoogverklaringen afgegeven. Die zijn, als de onzelfstandige bewoning sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden, nog geldig. Dat geldt natuurlijk niet voor een gedoogverklaring waarin een einddatum is opgenomen.
Omdat omzetting woningen aan de markt onttrekt heeft de minister al op 1 mei 1975 een aanwijzing gegeven op grond van het toen geldende artikel 56 van de Woningwet. Gevolg van die aanwijzing was dat er een vergunning nodig was voor de omzetting. Dat artikel 56 was overigens in de Woningwet opgenomen om splitsingen door speculanten tegen te gaan. Voor 1 mei 1975 was het omzetten van woningen nog niet verboden. De regel onder 5d erkent dat een omzetting van voor die tijd legaal is, ook zonder vergunning, tenzij de woonruimten tussentijds weer als woning gebruikt zijn.
De regels onder 5c en 5d gelden alleen als voldaan wordt aan de voorwaarde dat de omvang van het gebruik van de woning voor onzelfstandige woonruimte niet is vergroot.
Lid 13.3 Woningvorming en omzetting
Dit lid gaat over het realiseren van een nieuwe woning in een bestaande woning (woningvorming, splitsing) en over het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Het gaat dus niet over het bouwen van een woning of van onzelfstandige woonruimte.
De regels in lid 13.3 zijn een ongewijzigde voortzetting van de geldende regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Die regeling volgt uit de "Nadere regel huisvestingsverordening gemeente Utrecht". Voor een inhoudelijke toelichting: zie de
omgevingsvisie van
Utrecht.
Het voorbeeld in paragraaf 7.5.3.4 laat zien dat ook lichte veranderingen van een woning, bijvoorbeeld het plaatsen van een keuken of een extra toilet, gezien moeten worden als het splitsen van een woning. Dat is het geval als die verandering de zelfstandige bewoning van een deel van een huis mogelijk maakt, terwijl het andere deel nog steeds zelfstandig bewoond kan worden. Of het nieuwe deel ook daadwerkelijk als zelfstandige woning functioneert is niet van belang bij de beoordeling of er sprake is van het splitsen van de woning.
Voor het splitsen van een woning is een vergunning nodig, zodat de gemeente kan toetsen of de leefkwaliteit gewaarborgd blijft. Een extra woning kan namelijk effect hebben op bijvoorbeeld het aantal verkeersbewegingen of het gebruik van parkeerplaatsen.
In een studentenstad als Utrecht is er een grote behoefte aan onzelfstandige woonruimte. De gemeente spant zich in om daarin te voorzien, maar wel voor zover de leefbaarheid niet te veel in het gedrang komt. Een woning die omgezet wordt naar een gebouw met onzelfstandige woonruimtes verandert de leefomgeving, omdat er meer volwassen bewoners komen die daar doorgaans voor hooguit enkele jaren blijven wonen. Tijdelijke bewoners leveren een andere bijdrage aan de sociale cohesie van een buurt dan een huishouden dat langdurig in een woning woont. Om te kunnen toetsen of leefbaarheid van een straat of buurt niet te veel wordt aangetast mag het omzetten alleen met een omgevingsvergunning, waarbij de "Nadere regel huisvestingsverordening gemeente Utrecht" worden toegepast.
In onderdeel 2 staat een verbod op het creëren of in stand houden van een woning in een aan-, uit of bijgebouw. Uit de regels over het wonen kan afgeleid worden dat dat niet mag. Met deze regel kan daar geen twijfel meer over bestaan. Dat vergroot de kans op de succesvolle handhaving. De regel houdt uiteraard geen verbod in om een uitbouw te gebruiken als woonruimte van een woning.
Lid 13.4 Bedrijf-aan-huis
Een belangrijk onderdeel van de functie (bestemming) Wonen is de regeling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, in dit plan bedrijf-aan-huis genoemd, als ondergeschikte activiteit bij het wonen.
In een woonomgeving staat het wonen voorop en moet het bedrijf-aan-huis qua hinder daarbij passen. Daarom zijn in lid 13.4, onder 1, acht voorwaarden opgenomen. Een bedrijf-aan-huis is een bedrijf dat als onderneming is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Bij een bedrijf-aan-huis moet in eerste instantie gedacht worden aan de zogenoemde vrije beroepen, zoals advocaat, belastingconsulent, bouwkundig architect, tolk-vertaler of een beroep in de geneeskunde, verzorging of gezondheid. Maar ook een beroep of bedrijf dat bedrijfsmatig diensten verleent of ambachtelijke bedrijvigheid verricht waarbij de werkzaamheden uit handwerk bestaan, zoals bloemschikken, decorateur, fietsenreparateur, fotograaf, glazenwasser, hoedenmaker, hondentrimmer, instrumentenmaker, kaarsenmaker, kapper of schoonheidsspecialist is mogelijk. En daarnaast zijn lichte bedrijven in categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegestaan. Het voorgaande is in de regels beschreven onder 1, onderdeel g. In alle gevallen geldt dat het bedrijf moet voldoen aan alle regels, ook die van andere wetten. Op de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving staat bijvoorbeeld een timmerfabriek van maximaal 200 m2. Op grond van de regels mag zo'n fabriek maximaal 60 m2 groot zijn en het is maar de vraag of timmerwerk in elk huis mogelijk is gezien de kans op overlast bij de buren.
Bij de beoordeling of een bedrijf-aan-huis past in de woonomgeving, de voorwaarde die onder 1a genoemd wordt, bekijkt de gemeente in ieder geval of het bedrijf niet meer verkeer of parkeerdruk veroorzaakt dan een woning. Daarnaast zal de gemeente het beleid over de leefomgeving dat in de omgevingsvisie staat toepassen, zoals het geluidsbeleid.
De hoofdregel is dat een bedrijf-aan-huis in totaal niet groter mag zijn dan een derde van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60 m2.
De ruimte voor het bedrijf mag zich helemaal in de woning bevinden of, als een bijgebouw groter is dan 100 m2, helemaal in het bijgebouw. En de ruimte voor het bedrijf-aan-huis mag zich ook deels in de woning en deels in het bijgebouw bevinden. Dat blijkt uit de regels in lid 13.4, onder 1b tot en met 1e. In tabelvorm zien die regels er zo uit:
in de woning (regel onder c) |
in het bijgebouw bij de woning |
totaal (regel onder b) |
|
bijgebouw < of = 100 m2 (regel onder d) |
bijgebouw > 100 m2 (regel onder e) |
||
maximaal 1/3 van de woning | maximaal 40 m2 | maximaal 60 m2 | maximaal 60 m2 |
De andere voorwaarden voor een bedrijf-aan-huis zijn:
Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een bedrijf-aan-huis om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met het wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Afgezien van die voorwaarden moet degene die een bedrijf-aan-huis heeft zich als een goede buur gedragen. De regels daarvoor staan in artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek: "De eigenaar van een erf mag niet […] onrechtmatig […] aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun." En ook regels van het Bouwbesluit/Besluit bouwwerken leefomgeving, bijvoorbeeld over opslag van gevaarlijke stoffen, moeten nageleefd worden.
Op grond van de regel in lid 13.4, onder 2, kunnen burgemeester en wethouders met een vergunning ook een bedrijf-aan-huis toegestaan dat qua hinder vergelijkbaar is met een bedrijf dat voldoet aan de regel onder 1g.
Parkeren bij een woning met een bedrijf-aan-huis is verwerkt in de parkeernorm voor woningen die is opgenomen in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 gemeente Utrecht. Dat parkeren valt onder bezoekersparkeren.
Lid 13.5 Logies: bed-and-breakfast en particuliere vakantieverhuur
Het aanbieden van logies in de woning heeft effect op de woningvoorraad en op de leefomgeving. Het eerste aspect, het beheren van de woningvoorraad, valt onder de Huisvestingswet. De gemeente heeft op basis van die wet de huisvestingsverordening vastgesteld. Daarin is sinds 1 juli 2021 de plicht opgenomen om een bed-and-breakfast of een woning waar particuliere vakantieverhuur wordt aangeboden te registreren.
De regels over logies die als doel hebben de kwaliteit van de leefomgeving te bewaken, staan in dit plan.
De regeling voor bed-and-breakfast die in Utrecht wordt gehanteerd, staat een bed-and-breakfast toe in woningen als deze wordt gedreven door de hoofdbewoner of een volwassene uit het huishouden van de hoofdbewoner, de woning voor minimaal 50% in gebruik blijft als woning en de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner in de woning aanwezig is als er gasten zijn. Die laatste regel benadrukt het karakter van een bed-and-breakfast. Anders dan bijvoorbeeld bij particuliere vakantieverhuur is er in een bed-and-breakfast altijd een gastheer of -vrouw aanwezig. Het is natuurlijk niet zo dat de aanwezigheid inhoudt dat de gastheer of -vrouw geen boodschappen mag doen. De regel wordt overtreden als een afwezigheid niet past bij een bed-and-breakfast.
Parkeren bij een woning met een bed-and-breakfast is verwerkt in de parkeernorm voor woningen die is opgenomen in de beleidsregels over parkeernormering. Dit parkeren valt onder bezoekersparkeren.
De gemeente heeft in het verleden toegestaan dat een bed-and-breakfast in een bijgebouw werd aangeboden. In de praktijk blijkt dat de regeling lastig handhaafbaar is. Een belangrijk kenmerk van een bed-and-breakfast is dat de bewoner gastheer of gastvrouw is. Dat kenmerk komt niet tot zijn recht als de bed-and-breakfast in een bijgebouw is ondergebracht. Daarnaast kan de mogelijkheid van een bed-and-breakfast leiden tot de onbedoelde mogelijkheid om twee bed-and-breakfasts te exploiteren: één in en één buiten de woning. De mogelijkheid is daarom geschrapt. Een bestaande, legale bed-and-breakfast in een bijgebouw valt daarmee onder het algemene overgangsrecht. Een bewoner die toch een bed-and-breakfast in een bijgebouw wil kan een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aanvragen ten behoeve van een bed-and-breakfast in een bijgebouw.
Particuliere vakantieverhuur, bijvoorbeeld via Airbnb, is toegestaan zolang de woonfunctie in hoofdzaak behouden blijft. Om daarop toe te zien hebben burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld. Deze zijn voor zover ruimtelijke relevant in de regels opgenomen. De verhuurder moet overigens ook voldoen aan de Huisvestingswet. Sinds 1 januari 2021 is particuliere vakantieverhuur wettelijk geregeld in de gewijzigde Huisvestingswet en valt nu -net als Bed and Breakfast- onder de regeling voor toeristische verhuur. Sinds 1 juli 2021 geldt op grond van de Huisvestingsverordening voor zowel particuliere vakantieverhuur als voor Bed & Breakfast een registratieplicht.
Andere vormen van logies, zoals tijdelijk verblijf (short stay), zijn in de woning niet toegestaan. Dergelijke vormen van logies mogen alleen op een locatie die een logiesfunctie heeft of als de eigenaar een vergunning voor logies.
In bestemmingsplannen zijn panden met de functie (bestemming) detailhandel bedoeld voor het doen van boodschappen in een winkel. Bij het toekennen van de functie is gekeken naar de planologische uitstraling van een winkel op de omgeving. Die uitstraling wordt in grote lijn gevormd door het komen en gaan van klanten, door een inrichting van de gevel van de winkel die uitnodigt om te winkelen en door de bevoorrading.
De mogelijkheid om via internet boodschappen te bestellen roept de vraag op of die vorm van boodschappen doen een vorm van de planologische activiteit detailhandel is of dat het gezien moet worden als een bedrijfsactiviteit. Duidelijk is dat een bedrijf dat zich richt op internetbestellingen geen klanten trekt en geen aantrekkelijke gevel nodig heeft.
Een internetwinkel met bezorgdienst kan ook gezien worden als de bedrijfsactiviteit distributie. In dat geval past zo'n bedrijf in beginsel alleen in een pand met een bedrijfsbestemming.
In 2021 zijn diverse bedrijven gestart met het aanbieden van snelle bezorgdiensten met een zogenoemde tienminutenservice. Dergelijke diensten kunnen een aanvulling zijn op de dienstverlening aan de klant en zorgen voor economische activiteit. De diensten kunnen ook klachten veroorzaken, omdat de aanbieders van die diensten zich ook op plekken vestigen waar de verkeersbewegingen door bevoorrading en door bezorgers het leef- en winkelklimaat aantasten. De handhaving van zo'n bedrijf dat op een verkeerde plek zit is lastig, omdat bestemmingsplannen geen rekening hebben gehouden met deze vorm van bedrijvigheid.
De vestiging van bezorgdiensten heeft bij een aantal gemeenten tot handhavingszaken geleid die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de uitspraken is de lijn te trekken dat de rechter afhaalzaken en webwinkels in beginsel aanmerkt als detailhandel, omdat de activiteiten vallen onder de begripsomschrijvingen van detailhandel die in bestemmingsplannen staan. De oorzaak van de uitleg van de rechter is dat die definitie nog stamt uit de tijd voor het internet. De uitleg heeft als gevolg dat de gemeente het detailhandels beleid niet adequaat kan uitvoeren, maar ook niet kan sturen op het aanbieden van passende locaties voor bezorgdiensten en het weren van bezorgdiensten op locaties waar dat gezien de leefbaarheid of de winkelomgeving ongewenst is.
Er kunnen zich drie situaties voordoen:
De bedrijvenlijsten die in de woonomgeving van toepassing zijn kennen de activiteit bezorgdienst of distributiebedrijf niet. Als een bezorgdienst een vergunningaanvraag voor de vestiging indient, dan moet de gemeente (burgemeester en wethouders) bepalen of de planologische uitstraling van zo'n bezorgdienst vergelijkbaar is met een andere activiteit die wel op de lijst staat en die in de woonomgeving is toegestaan, de post- en koerierdienst. Dat is een bedrijf in de categorie C van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving, wat wil zeggen dat zo'n bedrijf in beginsel niet past in de woonomgeving. Op de bedrijvenlijst die voor bedrijfsterreinen wordt gehanteerd komt een bezorgdienst wel voor, namelijk onder de benaming distributiebedrijf. De bijbehorende bedrijfscategorie is 3, een bedrijfscategorie die ook niet past in de woonomgeving. De uitkomst van zo'n onderzoek zal dan ook zijn dat de bezorgdienst niet toegelaten kan worden, behalve als de locatie voldoende afstand van woningen heeft of de bezorgdienst met maatregelen kan zorgen voor een belasting op de omgeving die gelijk te stellen is met de belasting van een bedrijf dat wel in de woonomgeving kan worden toegestaan.
In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving bij de regels van dit plan is de activiteit bezorgdienst toegevoegd aan de activiteit Post- en koeriersdiensten.
De vestiging van een bezorgdienst op een bedrijventerrein is in overeenstemming met de bestemming op locaties waar de categorie 3 of hoger is toegestaan.
In Utrecht zijn panden die de bestemming detailhandel hebben bedoeld voor winkels. Een winkel heeft onder meer de volgende kenmerken: de klant kan op bezoek komen, de klant kan ter plaatse kiezen welk artikel hij wil kopen, de klant kan ter plaatse betalen, de winkel biedt een bepaald soort assortiment aan. Een bezorgdienst is in eerste instantie een distributiebedrijf dat een aantal van de kenmerken van een winkel mist. Een bezorgdienst heeft ook een andere planologische uitstraling en een ander effect op de leefomgeving.
Een van de kernpunten van het Utrechtse detailhandelsbeleid is het clusteren van winkels in grotere en kleinere winkelcentra, omdat aangetoond is dat clusters van winkels meer klanten trekken en een levendiger straatbeeld opleveren. Een bezorgdienst die zich in een winkelpand vestigt onderbreekt en verstoort het winkelcluster, maakt het straatbeeld minder aantrekkelijk (verkeersbewegingen van bezorgers, wachtende bezorgers met voertuigen op de stoep, geen etalages, geen klanten) en is daarnaast een bedrijfsactiviteit die vaak niet past in de omgeving. Boven winkels wordt vaak gewoond en extra verkeersbewegingen kunnen de leefomgeving aantasten.
Supermarkten zullen ook snelle bezorgdiensten gaan aanbieden. Of dat past binnen de bestemming of vergund kan worden met een vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan is afhankelijk van de manier waarop een supermarkt dat organiseert en van de grootte en ligging van de supermarkt. Hetzelfde geldt voor grote winkels, zoals tuincentra.
Planologische gezien zijn bezorgdiensten distributiebedrijven die in een bedrijfscategorie zitten die niet zonder meer past in de woonomgeving. De vestiging van een bezorgdienst in een winkel komt al gauw in strijd met het detailhandelsbeleid en kan een onwenselijke invloed op de omgeving hebben. Daarom regelt dit plan wanneer een activiteit past binnen de functie detailhandel en geeft het plan duidelijkheid over de bedrijfsactiviteit bezorgdienst. Daarmee wordt duidelijk dat de activiteit bezorgdienst niet in een winkelpand gevestigd mag worden en ook niet op een locatie binnen de woonomgeving. De wet biedt de mogelijkheid om bezorgdiensten toch toe te staan na het verlenen van een vergunning. De vergunningprocedure biedt de mogelijkheid om op locaties waar dat passend is ruimte te bieden aan bezorgdiensten. Daarbij kunnen aspecten als verkeersbewegingen, parkeren van voertuigen, een gezonde leefomgeving en de uitstraling naar de omgeving goed bekeken worden.
Lid 14.1 heeft als doel om de functie (bestemming) detailhandel zodanig af te bakenen dat duidelijk is dat het elektronisch bestellen en vervolgens de bezorging van consumentengoederen (boodschappen, koopwaren) niet valt onder deze functie. Alleen een activiteit die voldoet aan de kenmerken van de onderdelen 1 tot en met 4 past binnen de functie. De onderdelen spreken voor zich. De omschrijving van het begrip detailhandel sluit aan bij dit lid. Het zal duidelijk zijn dat een bezorgdienst die zich met vergunning in een voormalig winkelpand vestigt niet voldoet aan de kenmerken van detailhandel als er alleen een afhaalloket is geplaatst al dan niet met een kassa.
Lid 14.2 heeft als doel om een starre toepassing van het eerste lid te voorkomen. Er zijn veel winkels die ook de mogelijkheid bieden om elektronische bestellingen te plaatsen, waarna de bestelling door de klant wordt opgehaald of bij de klant thuisbezorgd wordt. Deze service moet een winkel kunnen bieden om te kunnen concurreren met internetdiensten. En er zijn ook winkels, zoals meubelzaken, die vanwege de aard van aangeboden producten bezorging aanbieden. Onderdeel 1 van lid 14.2 regelt dat deze bestel- en bezorgservice niet als gevolg heeft dat de winkel niet meer onder de functie detailhandel zou vallen.
Onderdeel 2 van lid 14.2 is een vangnetregel voor het geval dat winkels als gevolg van een coronamaatregel gesloten zijn.
In artikel 15.2 is het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012 verwoord. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m² per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen. Voor zover in bestemmingsplannen afwijkende regels zijn opgenomen gaan de afwijkende regels voor op de algemene regels van dit bestemminsplan.
In artikel 16 en 17 is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.
Artikel 16 Additionele horeca
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 16 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.
Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.
Onder de hoofdactiviteit "bedrijfsactiviteiten in bedrijven", genoemd onder 1, vallen alle bedrijfsmatig verrichte activiteiten, dus ook het werk van een verkoper in een warenhuis. In een warenhuis is additionele horeca dus toegestaan, als het een kantine voor het personeel is. Als de kantine ook het winkelende publiek bedient, dan gelden de regels voor ondersteunende horeca.
Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.
Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200 m2. Boven de grens van 1200 m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.
Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.
Artikel 17 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'winkel met ondergeschikte horeca' en 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte of een winkel met een horecadeel mag op grond van die wet geen alcohol schenken.
Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca. In de winkelbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca.
De regeling in lid 17.1 van dit artikel volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 17.2. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.
Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 17.3 onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening. De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet. De regel onder 6 sluit uit bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.
De regels in artikel 18 voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist. De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.
In hoofdstuk 5 worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.
In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 19 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig zijn om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt. Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen. Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.
Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 10, lid 10.4.
Artikel 20 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.
De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.
De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als bijlage 26 bij de toelichting gevoegd.
De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.
De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.
Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000 m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.
De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.
In lid 20.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.
De hierboven weergegeven tabel is verwerkt in de leden 20.2 en 20.4, waarbij aan de hand van de omvang van het grondwerk wordt bepaald of de activiteit een vergunning nodig heeft of niet.
Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.
Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst.
Artikel 21 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Het artikel geldt in ieder geval voor houtopstanden die binnen de bebouwingscontour houtkap (zie hieronder de toelichting van lid 21.6 zie paragraaf 7.7.6) staan.
Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.
Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.
De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 21.1 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.
Lid 21.1: vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.
Lid 21.1, onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.
Artikel 21, lid 21.1, onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.
Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:
In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.
De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.
Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.
Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.
Voorbeelden van ecologische waarden:
b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.
Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:
c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.
Voorbeelden van ruimtelijke waarden:
d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.
Voorbeelden van milieuwaarde:
e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:
Artikel 21, lid 21.4 herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt. Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen indien het een boom betreft die op de gemeentelijke vellijst staat. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. Ook voor bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan kan het college afwijken van deze 14 maanden. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.
Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.
Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.
Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.
De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.
Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.
De indieningseisen van lid 21.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Per 1 januari 2024, toen trad de Omgevingswet in werking, is deze regeling vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.
In lid 21.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. Buiten die bebouwingscontour mogen gemeenten ook regels stellen voor die houtopstanden waarover geen rijksregels zijn gesteld in het Besluit activiteiten leefomgeving (paragraaf 11.3.2). Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.
Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.
De in dit artikel bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.
Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd teniet zal gaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.
Artikel 22 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.
Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 23 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan Thomas à Kempisplantsoen". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De toegepaste Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
Flexibiliteit
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.
De algemene regels in de hoofdstukken 3 tot en met 6 van de regels geven uitvoering aan het beleid van de Omgevingsvisie Utrecht. Dat beleid is al verwerkt in de bestemmingsplannen. In algemene regels staan geen regels die de uitvoering van het beleid in die plannen veranderen.
Het rijksbeleid en het provinciale en het waterschapsbeleid is, voor zover van belang voor het plangebied, vertaald in wetgeving. De wettelijke regelingen zijn bij het opstellen van het plan toegepast.
Het gemeentelijke, sectorale beleid is opgenomen in de Omgevingsvisie van Utrecht. Dit beleid is zoveel mogelijk verwerkt in dit plan. Er is echter ook thematisch (sectoraal) beleid dat bij de verlening van vergunningen op basis van dit plan wordt betrokken. Dit geldt voor de volgende beleidsthema's: gebouwd erfgoed, detailhandel, horeca, beleid over woningvorming en –splitsing en parkeren. Op de website Omgevingsvisie Utrecht is het beleid over deze thema's te vinden. Als burgemeester en wethouders beleidsregels hebben vastgesteld, is op die website doorgaans de link naar die regels te vinden. Beleidsregels worden overigens ook op overheid.nl gepubliceerd.
Het plan past in de verschillende thematische beleidskaders, zie ook hoofdstuk 2 van de toelichting.
Groen, natuur, fora en fauna
De regels over het vellen van een houtopstand, waaronder het kappen van een boom zijn nieuw in dit plan. De regels volgen het recente beleid: zie verder paragraaf 7.7.
De andere regels van het plan hebben geen effect op de uitvoering van het groen- of natuurbeleid.
Archeologie
Ook nieuw is dat in het plangebied de regels over archeologie gelden, in plaats van de vergelijkbare regels in de Verordening op de archeologische monumentenzorg. Omdat bij het aanwijzen van gebieden waar de verwachting bestaat dat er archeologische resten in de grond zitten een recente archeologische verwachtingenkaart is gebruikt, voldoet de gemeente aan de eisen van de Omgevingswet. In paragraaf 7.6 wordt de nieuwe regeling en de achtergronden daarvan nader toegelicht.