Plan: | Bruchem, Molenstraat 24 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20210030-VS01 |
Ten westen van de kern Bruchem ligt camping 't Meulenhuis. In de loop der tijd is de recreatieve functie van deze camping vermengd geraakt met die van (semi)permanente bewoning door internationale werknemers. Om deze onwenselijke vermenging van gebruiksvormen te beëindigen, is door de eigenaar van de camping gezocht naar een hernieuwd toekomstperspectief voor de camping. Deze verkenning is in nauw overleg uitgevoerd met VDU uitzendbureau, dat zich inspant om kwalitatief hoogwaardige huisvesting voor internationale werknemers aan te kunnen bieden.
Op basis van de initiële verkenning hebben initiatiefnemers een principeverzoek tot planologische medewerking ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel. Deze hebben in reactie op dit verzoek te kennen gegeven aan het initiatief mee te willen werken. Daaraan verbinden zij de volgende voorwaarden:
De volledige reactie op het principeverzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.
Volgend op deze beslissing op het principeverzoek is een plan uitgewerkt, waarbij de camping in zuidwestelijke richting wordt uitgebreid. De stacaravans en recreatiewoningen op de camping worden vervangen door 38 chalets, die in een samenhangende lay-out op het terrein worden gepositioneerd. Het vergrote terrein wordt voorzien van een ontsluitingsstructuur en gemeenschappelijke parkeerconcentratie en de camping wordt landschappelijk ingepast. Daarmee ontstaan de ruimtelijk-fysieke voorwaarden voor een kwalitatief hoogwaardig en toekomstbestendig verblijfsrecreatiebedrijf op deze locatie.
Ten behoeve van de huisvesting van internationale werknemers worden de 38 chalets in eerste instantie inpandig gesplitst, waarmee woonruimte ontstaat voor de huisvesting van maximaal 150 personen. Na afloop van deze periode wordt het terrein ingezet als verblijfsrecreatieterrein. De chalets zijn zodanig ontworpen, dat deze intern kunnen worden samengevoegd om als (grotere) recreatiebungalow te functioneren.
De beoogde ontwikkeling kan niet worden toegestaan binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld met het doel een passend en toekomstbestendig planologisch kader te bieden voor zowel de primair beoogde functie van het terrein als verblijfsrecreatiebedrijf, als de tijdelijke benutting van het terrein voor de huisvesting van internationale werknemers. Specifiek met dit laatste wordt tegemoet gekomen aan de grote en urgente behoefte die op dit vlak bestaat; zowel voor de huisvestingsvraag voor internationale werknemers zelf als (indirect) het verlichten van de druk op de reguliere woningmarkt in Zaltbommel.
In 2021 heeft de gemeenteraad bij de actualisatie van het beleid inzake de huisvesting van internationale werknemers een motie aangenomen (10 juni 2021) waarin zij het college verzoekt om voor drie locaties in de kernen van de gemeente Zaltbommel de geconcentreerde huisvesting van internationale werknemers op te pakken. De locatie Molenstraat 24 te Bruchem is één van deze locaties. Met dit bestemmingsplan, waarin het tijdelijk gebruik van het recreatiepark voor de huisvesting van internationale werknemers mogelijk wordt gemaakt, geeft het college invulling aan deze motie.
De locatie ligt aan de Molenstraat in Bruchem. Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als Gemeente Kerkwijk, sectie S, nrs. 1078, 1079 en (deels) op naastgelegen perceel, kadastraal bekend als Gemeente Kerkwijk, sectie S, nr. 249.
Globale ligging van het plangebied (bron: Google Maps)
Nadere aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied Zaltbommel" (vastgesteld 17 september 2014). Op grond van dit bestemmingsplan zijn op het plangebied de enkelbestemmingen "Agrarisch" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie" van toepassing. Binnen deze bestemmingen is voor wat betreft de bebouwing en het gebruik het volgende toegestaan:
Daarnaast gelden op de locatie de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 1" en "Waarde - Archeologie 3".
Fragment verbeelding "Buitengebied Zaltbommel" met het plangebied
Aanvullend zijn het 'Parapluplan Parkeren' en de 'Parapluherziening verkamering woningen' op het plangebied van toepassing. Eerstgenoemd plan waarborgt de toepassing van de gemeentelijke parkeernormering, het tweede stelt voorwaardelijke regels aan het verhuren van kamers in woningen.
De beoogde ontwikkeling kan niet worden toegestaan binnen de kaders van het vigerende bestemmingsplan. Planologische ruimte kan worden geboden via een partiële herziening van het plan. Voorliggend bestemmingsplan vormt een passend juridisch-planologisch kader voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Als vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet een ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, dan blijft het oude recht blijft van toepassing tot het bestemmingsplan van kracht is. Dit volgt uit artikel 4.6, lid 2, sub a, onder 1, van de Invoeringswet Omgevingswet. In het overgangsrecht van de Invoeringswet Omgevingswet is gekozen voor een eerbiedigende werking voor op de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet reeds lopende procedures. Dit betekent dat een voorbereidingsprocedure voor besluitvorming die in gang is gezet vóór de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet en waarvan de besluitvorming, inclusief een eventuele bezwaar- en beroepsprocedure tegen dat besluit, op die datum nog niet is afgerond, wordt afgewikkeld volgens het oude recht. Met het 'oude recht' worden zowel de inhoudelijke als de procedurebepalingen bedoeld die op die besluiten van toepassing zijn. Zodra het voorliggend bestemmingsplan van kracht is, wordt het onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 4.6, lid 1, van de Invoeringswet Omgevingswet.
De gemeente Zaltbommel heeft de procedure van het voorliggend bestemmingsplan vóór 1 januari 2024 opgestart. Het voorliggend bestemmingsplan kan daarom worden vastgesteld op basis van het 'oude recht'. In deze toelichting is uitsluitend ingegaan op het oude recht.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld en vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte als richtinggevend beleidskader voor het landelijk omgevingsbeleid. Dez NOVI is door het Rijk opgesteld in het kader van de Omgevingswet, die naar verwachting medio 2022 in werking zal treden. Aan de hand van een toekomstperspectief is hierin de langetermijnsvisie voor de ontwikkeling van onze leefomgeving in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als in het voorgaand beleid, vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) richting geven. Hiertoe worden de volgende vier prioriteiten onderscheiden:
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
Voorgenomen ontwikkeling heeft een tweeledig doel. Op korte termijn beoogt het bij te dragen aan een goede en duurzame huisvesting voor internationale werknemers, door een reeds bestaande camping hiertoe aan te wenden, gebruik makend van een flexibel huisvestingsconcept. Wanneer de huisvesting van internationale werknemers in de toekomst wordt beëindigd, is een hervatting van de verblijfsrecreatieve functie van de locatie mogelijk.
De ontwikkeling is dienstbaar aan de volkshuisvestelijke situatie binnen de gemeente Zaltbommel, in die zin dat het bijdraagt aan het verlichten van de druk op de reguliere woningmarkt. Ook wordt met de ontwikkeling beoogd bij te dragen aan een veilige, en kwalitatief goede (semi-)permanente huisvesting voor internationale werknemers. Dit alles is mede randvoorwaardelijk voor het bereiken van een duurzaam ruimtelijk-economisch profiel. Dit kan vooral worden bezien in het licht van prioriteit 2 en 3 uit de NOVI.
Het plangebied is gesitueerd in een bebouwingslint, op de overgang tussen stedelijk en landelijk gebied. De beoogde transformatie van het plangebied gaat gepaard met een landschappelijke inpassing, waartoe een inrichtingsplan is opgesteld (zie bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan). Dit inrichtingsplan waarborgt een goede ruimtelijke kwaliteit, passend bij de identiteit van het gebied. Aangezien er sprake is van een perspectief op het gebruik van het plangebied in de periode ná de huisvesting van internationale werknemers, zijn er goede voorwaarden aanwezig voor de duurzame instandhouding van deze ruimtelijke kwaliteit en specifieke gebruikswaarde.
Gelet op het bovenstaande is er sprake van een ontwikkeling die recht doet aan de prioriteiten en afwegingsprincipes zoals in de NOVI beschreven.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten genomen waarmee dat mogelijk is. Het gaat hier om het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, zie 2.1.4). Het Rijk stelt in het Bro de juridische kaders aan processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij overheden, met als doel een goed systeem van ruimtelijke ordening.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Deze toetsing wordt aangemerkt als de laddertoets voor duurzame verstedelijking. Het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.
De ontwikkeling voorziet in een uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein. Dit kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling, waarbij in aanmerking wordt genomen dat er in het Bro geen ondergrens aan een dergelijke uitbreiding is gesteld. Aanvullend voorziet de ontwikkeling in een tijdelijke gebruiksfunctie als woonlocatie voor internationale werknemers. Dit tijdelijk gebruik manifesteert zich echter binnen dezelfde gebruiksruimte als het recreatieterrein, dus binnen het terrein en de daarop aanwezige recreatiewoningen.
Op grond daarvan kan de ontwikkeling worden aangemerkt als 'overige stedelijke functie'. Hiervoor wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
De voorgenomen ontwikkeling waar dit bestemmingsplan op ziet, dient op grond van het bovenstaande te worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Een afweging volgens de ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in subparagraaf 2.1.3.
In het kader van de laddertoets zal achtereenvolgens kort worden stilgestaan bij:
Gelet op het meerledige doel dat met de ontwikkeling wordt beoogd, zal in deze laddertoets zowel worden stilgestaan bij de verblijfsrecreatieve functie van het terrein als bij de tijdelijke gebruiksfase, waarbij internationale werknemers worden gehuisvest.
Bedoelde ontwikkeling staat ten dienste van:
De markt voor verblijfsrecreatieve functies is een in belangrijke mate een aanbodgestuurde markt. Een transparante markt bovendien, waarbij het prijsmechanisme sterk wordt beïnvloed door uiteenlopende online vergelijkingsmogelijkheden waarover de consument kan beschikken. Het is dan ook niet eenvoudig om een eenduidig beeld te schetsen van de behoefte aan verblijfsrecreatieve functies; deze is aanbodgestuurd, enigszins diffuus en afhankelijk van (economische) trends. Niettemin kan er een kenschets van de markt worden gegegeven.
Binnenlands toerisme, waarvan verblijfsrecreatie deel uit maakt, is een groeimarkt. De door het CBS geregistreerde binnenlandse bestedingen bedroegen in 2019 € 53,2 miljard. Ten opzichte van indexjaar 2015 is er sprake van een stijging met 7,1 %. Naast deze nominale groei is er ook een verschuiving merkbaar in de kwaliteitseisen die recreanten aan accommodaties stellen. Men zoekt naar meer comfort en verblijfskwaliteit en is gemiddeld genomen ook bereid om hiervoor meer te betalen.
Gelet op de vergrijzing, waarvan we de piek nog niet hebben bereikt en de toename van het besteedbaar inkomen onder groepen met veel vrije tijd, is het aannemelijk dat de toename van de toeristisch-recreatieve bestedingen ook in de toekomst zal doorzetten.
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van het aantal accommodaties en slaapplaatsen. Dit, voor een drietal toeristische regio's. De gemeente Zaltbommel maakt deel uit van het Gelders Rivierengebied. West- en Midden-Brabant en Oost-Brabant, Noord- en Midden-Limburg en Nijmegen zijn daar als referentie naast geplaatst.
Hoewel het niet eenvoudig is om de regio's onderling te vergelijken, valt op dat het nominale aanbod in de categorie 'huisjesterreinen' in het Gelders Rivierengebied beduidend lager ligt dan in de twee vergelijkingsregio's. Eenzelfde patroon is zichtbaar bij kampeerterreinen en groepsaccommodaties.
Selectie kerncijfers toeristisch-recreatieve bestedingen (bron: CBS)
De gemeente Zaltbommel is zich bewust van haar toeristisch-recreatief potentieel. In haar visie op de lokale vrijetijdseconomie signaleert ze de volgende twee kernkwaliteiten: cultuur & cultureel erfgoed en natuur & landschap. Beide zijn van belang als trekker, voor zowel de dag- als verblijfsrecreatie.
Camping 't Meulenhuis bevindt zich centraal in een toeristisch-recreatief cluster dat wordt gedomineerd door het rivierenlandschap van Waal en (afgedamde) Maas. De aanwezigheid van dagrecreatieve infrastructuur (fiets- en wandelpaden, watersportmogelijkheden) en aantrekkelijke vestingstadjes biedt een krachtig potentieel voor het aantrekken van toeristen en daarmee ook voor toeristische overnachtingen.
Op onderstaand kaartbeeld is een globaal overzicht weergegeven van de overnachtingsmogelijkheden voor een gezelschap van 4 personen, in de regio rond Bruchem. Dit betreft het geheel aan hotels, pensions en vakantiehuisjes, voor zover dit op de website van Booking.com wordt aangeboden. De accommodaties liggen redelijk homogeen verspreid, met het zwaartepunt in de nabijheid van de rivieren die het gebied doorkruisen.
Ligging verblijfsrecreatiemogelijkheden in de regio rond Bruchem (bron: Booking.com)
Bruchem ligt enigszins centraal ten opzichte van de toerische 'brandpunten' in het gebied en biedt daarmee goede voorwaarden als rustig gelegen uitvalsbasis voor recreanten. Het is aannemelijk dat er, vanuit dat potentieel geredeneerd, voldoende vraag in de markt aanwezig is om een economisch rendabele bedrijfsvoering als verblijfsrecreatiebedrijf te voeren.
Gelet op de transparante markt is een goede prijs-kwaliteitverhouding essentieel om het benodigde marktaandeel te verwerven en behouden. Voorliggend plan biedt goede uitgangspunten om, na beëindiging van het gebruik als huisvesting voor internationale werknemers, een kwalitatief hoogwaardig huisjespark in de markt te positioneren.
Het aantal internationale werknemers dat in de regel binnen de gemeente verblijft, bedraagt circa 1.500. De gemeente Zaltbommel beschouwt een maximumaantal van 2.000 internationale werknemers in de gemeente als hanteerbaar, zonder dat dit te grote (negatieve) effecten heeft op de woon- en leefomgeving. In het bijzonder betreffen deze effecten de sociale cohesie, de parkeerdruk en het aanwezige voorzieningenniveau.
De noodzaak om voor deze personen een goede huisvesting te waarborgen, is voor de gemeente een gegeven. De behoefte aan nieuwe huisvestingslocaties neemt als gevolg van nieuwe (bedrijfs)ontwikkelingen alleen maar toe.
Naast de directe behoefte, zoals hiervoor geschetst, is ook de indirecte volkshuisvestelijke behoefte relevant. Het huisvesten van internationale werknemers legt een extra druk op de reguliere woningmarkt, die zich zoals bijna overal in Nederland laat kenmerken door schaarste, krapte en daardoor prijsopdrijving.
Op grond van voorgaande overwegingen wordt de behoefte aan de stedelijke functie, die dit bestemmingsplan faciliteert, ingeschat als substantieel en urgent. Dit is ook onderkend via opname van het project in de regionale woonagenda, zie 2.3.1.
Verblijfsrecreatie
De verblijfsrecreatieve functie van camping 't Meulenhuis hangt nauw samen met haar ligging in het buitengebied. Ook na uitbreiding, in het beoogd voortgezet gebruik als recreatiebedrijf, is het functioneren van dit park nauw gelieerd aan de ligging in het buitengebied. Het is daarmee een functie die niet in binnenstedelijke omgeving kan worden gesitueerd.
Huisvesting internationale werknemers
In de praktijk wonen internationale werknemers, regelmatig met grote aantallen, in woningen in woonwijken in de dorpskernen en de stad Zaltbommel. Ook woont men bij bedrijven in het buitengebied, bijvoorbeeld in bedrijfswoningen of bedrijfsgebouwen. Soms wonen internationale werknemers op campings of in units of stacaravans die hiervoor zijn neergezet. Goede woonomstandigheden zijn in veel gevallen niet gewaarborgd. Ook is de woonsituatie soms dusdanig dat het overlast veroorzaakt voor de omgeving (bijvoorbeeld parkeerdruk of geringe brandveiligheid).
De gemeente wil dat iedere inwoner gedegen en verantwoord wordt gehuisvest. Dat geldt zodoende ook voor (tijdelijke) internationale werknemers. Tegelijkertijd wil de gemeente ook dat de omgeving zo min mogelijk hinder ondervindt van het (tijdelijk) huisvesten van internationale werknemers .
Het huisvesten van internationale werknemers op de locatie van de huidige camping 't Meulenhuis biedt een goede huisvestingsoptie voor 150 internationale werknemers, op een wijze die goed ruimtelijk kan worden ingepast en waarbij veilige en comfortabele huisvestingsvoorwaarden kunnen worden geboden. Daarbij wordt overwogen dat ook in de huidige situatie internationale werknemers op camping 't Meulenhuis op tijdelijke basis worden gehuisvest, naast een aantal overige 'vaste' bewoners en de toeristische overnachtingen.
Op grond van het bovenstaande wordt overwogen dat de stedelijke ontwikkeling, als beoogd in dit bestemmingsplan:
Op grond van deze overwegingen wordt geconstateerd dat er sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk de juridische kaders die nodig zijn voor het beleidsmatig borgen van het ruimtelijk rijksbeleid. Het Rijk heeft het Barro vastgesteld op 22 augustus 2011. De meest recente wijziging heeft op 18 mei 2016 plaatsgevonden. Het Rijk heeft in het Barro opgenomen:
Voor de gemeente Zaltbommel is binnen het Barro het rijksbeleid voor Grote Rivieren van belang. Dit beleid is uiteengezet in de Beleidslijn Grote Rivieren. Deze Beleidslijn omvat het gehele kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid, vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt, van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidslijn is van toepassing op onder andere het stroomgebied van de Waal. In de Beleidslijn wordt een onderscheid gemaakt in een stroomvoerend regime en een bergend regime.
De regels uit het Barro hebben geen betrekking op het initiatief omdat de planlocatie buiten een gebied ligt waarin het Rijk een nationaal belang heeft aangewezen. Het initiatief past daarmee binnen de regels van het Barro.
Provinciale Staten hebben op woensdag 19 december 2018 ingestemd met de nieuwe ‘Omgevingsvisie Gaaf Gelderland’. De kern van deze Omgevingsvisie is dat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland voorop staat. Om dit te behouden en te bereiken worden in de omgevingsvisie drie uitgangspunten centraal gesteld: een Duurzaam, Economisch krachtig en een Verbonden Gelderland.
Duurzaam
Gelderland beschikt over talrijke initiatieven en kansrijke aanknopingspunten op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit. Gelderland maakt ruimte voor forse schaalsprongen ten behoeve van een duurzame omgeving, samenleving en economie. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Een krachtige economie
De ‘oude’ economie van ongelimiteerde groei verandert in een economie die in balans is met haar sociale, ecologische en ruimtelijke omgeving. Nieuwe verdienmodellen en nieuwe technologieën doen hun intrede. De maakindustrie beleeft in Nederland een her- en opwaardering. Vestigingsklimaat, arbeidsmarkt, vakmanschap en kennisinfrastructuur worden steeds belangrijker. De woningmarkt in Nederland kampt enerzijds met schaarste en anderzijds met krimp. Daarnaast is er een grote opgave om bestaande bouw te verduurzamen. Gelderland heeft sterke troeven voor een internationaal onderscheidende en uiterst potentiële positie – clustering van economische activiteit, maakindustrie, logistieke kracht, sociaal ondernemen, natuur, kennis en onderwijs, ruimte, cultuur en sport en een strategische ligging.
Op woongebied heeft Gelderland eveneens een uitzonderlijke positie. Door zowel te investeren in een bruisende en levendige stad en in een vitaal platteland ontstaat een symbiose waarbij beide elkaar versterken. Hierdoor gaat van Gelderland aantrekkingskracht uit. De Gelderse economie is krachtig. Deze situatie is niet vanzelfsprekend. Duurzame werkgelegenheid en bedrijvigheid zijn cruciaal voor de economische kracht van de Gelderse regio’s. Daarnaast vraagt een goed vestigingsklimaat om hoogwaardige culturele voorzieningen. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Blijvend verbonden
Het is van belang dat mensen andere mensen kunnen ontmoeten. Dat geldt voor mensen in steden, wijken en voor het platteland. Of het nu gaat om werk of sociale contacten, de samenleving moet voor flexibele netwerken zorgen die voor iedereen open staan en beschikbaar zijn.
Naast traditionele voorzieningen als auto en OV doen nieuwe spelers en technologieën op het gebied van verbindingen en netwerken hun intrede, zoals smart mobility, zelfrijdende auto’s en deelauto’s. Ook het belang van snelle en betrouwbare data-uitwisseling neemt toe en is hier onderdeel van. De ontwikkelingen volgen elkaar snel op en zijn soms onstuimig. Het is van belang dat de relatief goede bereikbaarheid een toekomstvaste waarde voor Gelderland is. Systemen moeten meebewegen met nieuweontwikkelingen en deze ook faciliteren. Mobiliteit moet verder verduurzaamd worden. Daarbij wil de provincie het volgende bereiken:
Het initiatief past binnen de beleidskaders van de omgevingsvisie. Het plangebied ligt binnen een aandachtsgebied voor windenergie, maar dat is niet relevant voor het planvoornemen.
Vanaf 31 maart 2021 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland (Actualisatieplan 7) van toepassing. De provincie zet de Omgevingsverordening als juridisch instrument in om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen op die onderdelen waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen te waarborgen of om te voldoen aan wettelijke verplichtingen. De regels uit de verordening zijn kaderstellend voor gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen. Daarnaast worden de gebieden waarbinnen bepaalde regels gelden in de Omgevingsverordening concreet begrensd. De verordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.
Het plangebied ligt binnen een 'Waardevol open gebied (thema landschap)'. Dat is een gebied waar grootschalige openheid als kernkwaliteiten geldt. Hieraan zijn de volgende regels verbonden:
Artikel 2.7.4.1 Waardevol open gebied
Begrenzing gebied, aangemerkt als waardevol open gebied. Plangebied in blauwe contour (bron: Omgevingsverordening provincie Gelderland)
Het plangebied (ook de bestaande camping) ligt in Waardevol open gebied. De bescherming van het Waardevol open gebied is vastgelegd in artikel 2.55 van de Omgevingsverordening. De regels in de Omgevingsverordening bieden in de basis geen ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling. In dat kader heeft nadere afstemming plaatsgevonden tussen de gemeente Zaltbommel en de provincie Gelderland.
De gemeente Zaltbommel heeft op basis van artikel 1a.3 van de Omgevingsverordening Gelderland 2023 een ontheffing aangevraagd om af te wijken van de verordening. De provincie Gelderland heeft deze ontheffing op 12 juni 2023 verleend (zaaknummer 2022-004027).
Gedeputeerde Staten hebben besloten om de gemeente Zaltbommel ontheffing te verlenen van artikel 2.55 van de Omgevingsverordening Gelderland met het oog op het mogelijk maken van de uitbreiding van de camping 't Meulenhuis te Bruchem ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten voor een periode van 10 jaar. Na deze periode van 10 jaar is weer sprake van verblijfsrecreatie passend bij het provinciaal beleid en ambities.
Verder zijn gemeente en provincie overeengekomen om afspraken te maken over de planologische invulling en voorwaarden passend bij het beleid en ambities van de provincie. Deze afspraken zijn door gemeente en provincie gemaakt en daarmee door de provincie akkoord bevonden. De herontwikkeling en uitbreiding van het recreatieterrein leiden tot een landschappelijke kwaliteitsimpuls op de locatie van de recreatieterrein. Dit blijkt uit het landschappelijke inpassingsplan. De gemeente heeft bovendien voorgesteld om het deel Waardevol Open Gebied dat door deze ontwikkeling verloren gaat, beleidsmatig te compenseren door een nieuw gebied aan te wijzen als Waardevol Open Gebied. Het eerdere verzoek tot herbegrenzing is integraal als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
De voorgestelde compensatielocatie is vanuit landschappelijk oogpunt logisch gekozen. Het sluit aan op de open kom en op al aangewezen Waardevol Open Gebied. Bovendien zorgt het ervoor dat het recreatieterrein compact zal blijven in de toekomst.
De provincie Gelderland heeft de exacte begrenzing en concrete aanwijzing van het Waardevol Open Gebied per 1 januari 2024 niet meer opgenomen op de kaart van de Omgevingsverordening Gelderland. De landschappelijke waarden zijn vastgelegd in de Streekgids Bommelerwaard. De compensatie hoeft daarmee niet meer juridisch vastgelegd en begrensd te worden op de kaart van de omgevingsverordening. De conclusie blijft onveranderd dat de het plan geen afbreuk doet aan het Waardevol Open Gebied.
Kwaliteitsimpuls op de locatie
Naast beleidsmatige compensatie wordt er fysieke compensatie gerealiseerd als gevolg van de landschappelijke inpassing en herontwikkeling van het gehele recreatieterreinterrein. De kwaliteitsimpuls bestaat onder andere uit de volgende zaken:
Het landschapsbeeld ter plaatse van de Molenstraat kan worden gekarakteriseerd als een halfopen lint, met afwisselend gesloten erven en doorzichten naar het achterliggend buitengebied. De locatie waar uitbreiding van de camping wordt beoogd, vormt in deze structuur een locatie die doorzicht biedt.
Doorzicht vanaf de Molenstraat in noordwestelijke richting, ter plaatse van de beoogde uitbreiding van de camping. De bestaande camping is rechts in beeld zichtbaar (bron: Google Streetview)
Het effect van het planvoornemen is hierin gelegen, dat het open landschap ter hoogte van het plangebied niet meer vanaf de Molenstraat kan worden waargenomen.
De uitbreiding van de camping gaat daarentegen ook gepaard met een inspanning om het terrein landschappelijk in te passen. Daarmee wordt een ruimtelijke kwaliteitswinst geboekt.
Het verlies aan doorzicht én de landschappelijke inpassing dienen te worden afgewogen tegen de belangen die het plan ondersteunt; op korte termijn de goede huisvesting van internationale werknemers en een duurzaam toekomstperspectief voor het verblijfsrecreatiebedrijf.
Conclusie Omgevingsverordening Gelderland
Op basis van de bovenstaande motivatie wordt gemotiveerd afgeweken van artikel 2.55 van de Omgevingsverordening. De provincie Gelderland heeft hiervoor op 12 juni 2023 een ontheffing verleend. Ook voor de overige aspecten past het voornemen binnen de instructieregels van de provincie. Daarmee vormt de Omgevingsverordening geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
NB: Vanaf 1 januari 2024 hanteert de provincie Gelderland een nieuwe Omgevingsverordening, waarin het waardevol open gebied is komen te vervallen. Deze verordening kent geen ‘waardevol open gebied’ meer als aanduiding op de kaart. In plaats daarvan wordt kwalitatief getoetst of het voornemen bijdraagt aan de landschappelijke kwaliteiten ter plekke, zoals omschreven in de streekgids. In dit geval is dat de Streekgids Bommelerwaard. Op basis van het nieuwe beleid - dat weliswaar vanwege het overgangsrecht nog niet van toepassing is op het voorliggend bestemmingsplan - hanteert de provincie maatwerk per casus en wordt op planniveau beoordeeld of sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst. In het geval van het voorliggend plan is sprake van ruimtelijke kwaliteitswinst. Daarmee ligt het plan in de geest van het nieuwe provinciaal beleid.
Regionale Woonagenda
De provincie Gelderland geeft in de Omgevingsverordening aan dat van de regio’s wordt verwacht dat zij hun beleid op het gebied van wonen afstemmen met (externe) partners in een ‘regionale woonagenda’. Hierin zijn de belangrijkste thema’s omschreven waaraan de betreffende regio gaat werken. Het is feitelijk een regionaal actieprogramma. In de regionale woonagenda zijn de volgende thema’s opgenomen:
Het Regionaal Woningbouwprogramma heeft direct invloed op woningbouwplannen. De Omgevingsverordening bepaalt namelijk in artikel 2.2.1 dat in een bestemmingsplan nieuwe woningbouwlocaties, en de daar te bouwen woningen, slechts worden toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woningbouwprogramma en de vastgestelde Kwantitatieve Opgave Wonen voor de betreffende regio. De overige thema’s worden op regionaal of lokaal niveau uitgewerkt in beleid of in uitvoeringsacties.
Regionaal Woningbouwprogramma Regio Rivierenland
De gemeenten van Regio Rivierenland, waaronder de gemeente Zaltbommel, hebben afspraken gemaakt voor het opstellen en jaarlijks actualiseren van een regionaal woningbouwprogramma. Op 30 mei 2016 hebben de provincie en de regio(gemeenten) afspraken gemaakt over de Kwantitatieve Opgave Wonen voor de periode 2015-2024. Gedeputeerde Staten hebben deze afspraken op 12 juli 2016 vastgesteld.
Toetsing van projecten
Alle in het Regionaal Woningbouwprogramma opgenomen projecten zijn getoetst op drie punten:
Indeling projecten
De projecten zijn - na op de drie punten getoetst te zijn - ingedeeld in drie categorieën, te weten:
De projecten uit de categorieën 1 en 2 vormen het Regionale Woningbouwprogramma Rivierenland.
Het initiatief is opgenomen in het Regionaal Woningbouwprogramma in de lijst projecten categorie 2. Voor wat betreft het programma scoort het initiatief goed, omdat er een toenemende behoefe is aan betaalbare en snel beschikbare woonruimte. Er is ook een toestroom van internationale werknemers naar de gemeente Zaltbommel, extra werkgelegenheid zorgt voor vraag naar huisvesting van werknemers en ook de vraag van buiten de gemeente neemt toe. Hierdoor is het nodig om bovenop de woningen voor de ‘natuurlijke’ groei ook huisvesting voor andere groei te realiseren. Binnen de regio Rivierenland heeft de doelgroep internationale werknemers speciale aandacht, vanwege het relatief grote aantal werknemers en het belang hiervan voor de regionale economie. De huisvesting van internationale werknemers is nog niet overal even goed in beeld gebracht en geregeld. Dit kan leiden tot misstanden, uitbuiting en overlast. Het planvoornemen draagt bij aan geschikte huisvesting voor internationale werknemers en zorgt voor vrijkomende woningen in de dorpskern.
Na het doorlopen van de procedure voor het bestemmingsplan wordt het plan opgenomen in categorie 1.
De gemeenteraad van de gemeente Zaltbommel heeft op 20 oktober 2022 de Omgevingsvisie Bommelerwaard vastgesteld. De Omgevingsvisie Bommelerwaard is een gezamenlijke visie van de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel.
De omgevingsvisie Bommelerwaard richt zich op 13 kernopgaven, waarmee de volgende thema’s gemoeid zijn:
Met betrekking tot de ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve sector wordt vastgesteld dat er sprake is van een toename van vrije tijd, naast een toenemende vraag naar kwaliteit. Het aanbod moet matchen met de doelgroep, toevoegen van beleving is van belang. De Regio Rivierenland, waar de Bommelerwaard deel van uit maakt, heeft de ambitie om te groeien als recreatief gebied. De Bommelerwaard streeft met name naar een kwalitatieve toename van het aanbod aan dag- en verblijfsrecreatie
In kernopgave 7 wordt het volgende gesteld: 'onze toeristische hotspots en recreatieve sector zijn aantrekkelijk en toegankelijk, onderling met elkaar verbonden en maken gebruik van kwaliteiten van de Bommelerwaard (zoals rust).'
(...)
'Het ontbreekt in de Bommelerwaard nu nog aan voldoende aanbod in dag- en verblijfsrecreatie. We zien dat er behoefte is aan extra verblijfsaanbod in de Bommelerwaard. Daarom willen we graag extra verblijfsaanbod faciliteren.'
Ten aanzien van de ontwikkeling zoals beoogd met dit bestemmingsplan, wordt in de ontwerp omgevingsvisie het volgende gesteld:
'Eén camping wordt (tijdelijk) omgevormd voor het huisvesten van internationale werknemers (arbeidsmigranten). Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling op de langere termijn bijdraagt aan de ambitie om te groeien in kwalitatief aanbod voor verblijfsrecreatie nabij twee kernkwaliteiten van de Bommelerwaard (Waardevol open gebied (rust) en de binnenstad van Zaltbommel (beleving). In de omgevingsvisie wordt ook rekening gehouden met de tijdelijke omzetting van de camping voor huisvesting internationale werknemers. Hiermee wordt voorzien een urgente behoefte tot kwalitatief goede huisvesting van internationale werknemers. Daarmee wordt ook voldaan aan kernopgave 9, waarin de ambitie is opgenomen om te voorzien in kwalitatief goede woningen (voorzieningen) voor alle doelgroepen in een goed woonklimaat.
De Woonvisie is het kader voor de prestatieafspraken met de corporaties, vormt de verbinding met andere beleidsterreinen, zoals met name Duurzaamheid, Leefbaarheid en Wonen & Zorg. En vormt het kader van gemeentelijke beleidsuitgangspunten voor initiatiefnemers.
Het vertrekpunt voor de Woonvisie bestaat uit een drietal onderdelen. In de eerste plaats Rijks-, provinciale, regionale en lokale thema’s en beleidstukken. Een analyse van de regionale woningmarkt op basis van het Woningbehoefteonderzoek 2018 en gesprekken met makelaars, ontwikkelaars en financiers. En daarnaast de gesprekken met woningmarktprofessionals en verschillende betrokken stakeholders.
Visie op wonen
De regio Rivierenland is aantrekkelijk vanwege de centrale ligging, goede verbindingen en afwisseling aan woonmilieus met groen, ruimte en een relatief betaalbare woningvoorraad. Dit zorgt voor een toenemende druk op de woningmarkt. Dit wordt ook binnen de Bommelerwaard ervaren. Bij het voorzien in de woningvraag dient een balans te worden gevonden tussen het bieden van een passend woonperspectief voor inwoners, voorzien in de woonbehoefte van elders en behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van de Bommelerwaard.
Centrale thema's woonvisie
Snel voldoende woningen
De woningbouwopgave voor de komende 10 jaar bestaat voor Maasdriel uit ca. 1.250 en voor Zaltbommel uit ca. 1.450 woningen. Vanwege de onbalans tussen vraag en aanbod wordt ingezet op het versnellen van de nieuwbouw voor de komende 5 jaar.
Meer variatie
Tegelijkertijd wordt ingezet op de juiste woningen voor de juiste prijs op de juiste plek. Daartoe wordt voor alle woningbouwontwikkelingen met meer dan 10 woningen een differentiatie toegepast, waarmee alle doelgroepen passend kunnen worden bediend. Starters, doorstromers en met name ook senioren, die naar een passende woning willen doorstromen. Woningen in verschillende typologieën, huur en koop, in verschillende prijsklassen. Daarbij dient nadrukkelijk aandacht te zijn voor de specifieke huisvestingsvragen van doelgroepen zoals arbeidsmigranten, statushouders en woonwagenbewoners.
Duurzame woningvoorraad
De eerste stap op weg naar een energie- en CO2-neutrale Bommelerwaard is het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Huiseigenaren worden geïnformeerd over quick wins en no-regret maatregelen.
Wonen en zorg
De realisatie van een breed palet van woningen en woonvormen voor senioren wordt gestimuleerd. Woonvormen, waarbij een passende vorm van zorg geboden kan worden. Woonvormen waar ouderen zich comfortabel en veilig voelen in een vertrouwde omgeving. Vanuit de regietafel Wonen en Zorg regie wordt regie gevoerd op vraag en aanbod met betrekking tot wonen en zorg, zodat bewoners, die zelfstandig willen wonen en een zorgvraag hebben in de Bommelerwaard kunnen blijven wonen.
Leefbaarheid
Burgers worden ondersteund om de kracht uit de samenleving te benutten om onze kernen aantrekkelijk te houden en mensen zich er thuis te laten voelen en verbonden te laten zijn met elkaar. Met nieuwbouw wordt hier aan bijgedragen door een goede differentiatie van woningen te realiseren.
De Woonvisie is daarmee sterk gericht op het verlichten van de krapte op de woningmarkt, met oog voor de specifieke situatie en het te bereiken evenwicht. De huisvesting van internationale werknemers raakt indirect aan deze opgave, in die zin dat het aanbieden van huisvesting van 150 personen leidt tot het vrijkomen van woonruimten voor de reguliere huisvestingsvraag.
In de Woonvisie wordt ten aanzien van de huisvesting van arbeidsmigranten specifiek het volgende gesteld:
'Wij hebben in 2019 beleid voor arbeidsmigranten vastgesteld (zie 2.4.4 van deze toelichting) . We zien dat arbeidsmigranten van groot economisch belang zijn. Uitgangspunt is, dat iedere tijdelijke of permanente inwoner van de gemeenten fatsoenlijk wordt gehuisvest. De leefbaarheid in de wijken en dorpen moet daarbij gewaarborgd blijven. We treden op tegen ondeugdelijke huisvesting. Bovendien willen we concentraties van arbeidsmigranten die leiden tot ongewenste situaties in de leefomgeving voorkomen.
Uitgangspunt is dat de huisvesting primair de verantwoordelijkheid is van de werkgevers en de arbeidsmigranten zelf. Voor elke locatie is een exploitatievergunning, nachtregister en een beheerder vereist. De huisvesting dient te voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen. De gemeenten bieden een kader en zijn verantwoordelijk voor toezicht en handhaving en een goede communicatie.'
De gemeente Zaltbommel heeft in 2004 het Landschapsplan Bommelerwaard vastgesteld. Het doel van het landschapsplan is 'het vastleggen van een beleidskader voor het behouden en versterken van bestaande landschaps-, natuur-, cultuurhistorische en recreatieve waarden en voor een goede inpassing van ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, alsmede het initiëren van nieuwe initiatieven en maatregelen gericht op het versterken van de cultuurhistorische identiteit en de landschappelijke, ecologische en recreatieve kwaliteit van de Bommelerwaard.
Het Landschapsplan onderscheidt in de Bommelerwaard drie landschappelijke hoofdeenheden, namelijk de rivieren met de uiterwaarden, de oeverwallen en de komgronden. De hoofdeenheden zijn onder te verdelen in deelgebieden. Voor elk deelgebied beschrijft het Landschapsplan de kenmerkende landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden. Verder brengt het plan in beeld welke ontwikkelingen zich in het buitengebied voordoen (glastuinbouw, fruitteelt, landbouw, infrastructuur, water etc.) en tot welke knelpunten en kansen deze ontwikkelingen voor het landschap leiden.
Onderscheiden deelgebieden binnen het landschapsplan Bommelerwaard
Op het schaalniveau van de Bommelerwaard is het algemeen streven om de kernkwaliteiten te behouden, de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteit te verstreken, nieuwe functies in te passen in het landschap en nieuwe landschappelijke structuren te ontwikkelen. Vanuit de landschappelijke hoofdstructuur formuleert het Landschapsplan specifieke beleidsuitgangspunten voor de rivieren en uiterwaarden, de oeverwallen en de komgebieden met als doel de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap te beschrijven.
Voor woningbouw is het beleidsuitgangspunt; "grote nieuwe woningbouwlocaties; eerst inbreiden van de woonkernen, dan pas uitbreiden".
Het plangebied maakt deel uit van deelgebied 3, 'de stroomrug van Bruchem-Kerkwijk-Delwijnen'. Deze bevindt zich centraal in de Bommelerwaard, tussen twee grote komgebieden in. De stroomrug kenmerkt zich door een kleinschalig mozaïek van bebouwing, boomgaarden, kassen en weilanden.
Bruchem, Kerkwijk en Delwijnen zijn karakteristieke dorpen met een vrij compacte kern en een samenhangende langgerekte structuur (Frankisch dorpspatroon). Delwijnen ligt meer geïsoleerd op de oeverwal. Kenmerkend zijn de verspreid voorkomende fruitboomgaarden. Ook zijn op sommige plaatsen nog enkele restanten van hoogstamboomgaarden aanwezig.
De gemeente heeft specifiek beleid opgesteld voor de huisvesting van tijdelijke buitenlandse arbeidskrachten. Op 24 november 2022 is dit beleid voor het laatst geactualiseerd.
Daarin staat dat de huisvesting van internationale werknemers op drie manieren zal worden geregeld:
Het eerstgenoemde gaat over de ontwikkeling van huisvestingsvoorzieningen voor internationale werknemers op beschikbare ruimte op bedrijfslocaties. Kleinschalige huisvesting in de bestaande woonomgeving gebeurt momenteel wel binnen de gemeente. De meest recente beleidswijziging vormt hierop een aanscherping. Huisvesting mag plaatsvinden in bestaande woningen die in het buitengebied liggen, voor zover het gaat om een beperkt aantal personen. Het is niet toegestaan in woningen die in de (woon)kernen liggen. Voor bestaande situaties in de (woon)kernen geldt een overgangsregeling. Het derde en laatstgenoemde gaat over grootschalige huisvestingslocaties aan de randen van de dorpen of de stad. De omvang van deze locaties zou afhankelijk zijn van de plek en de draagkracht van de omgeving.
Het voornemen op locatie Molenstraat 24 is een vorm van geconcentreerde huisvesting en valt dus onder de laatstgenoemde categorie.
Als in het beleid wordt gesproken over ‘huisvesting van internationale werknemers' gaat het om de huisvesting van internationale werknemers die hier tijdelijk aanwezig zijn (shortstay of midstay). De gemeente ziet longstay- internationale werknemers als personen die zich hier permanent willen vestigen. Deze groep ziet de gemeente als volwaardige deelnemers aan de woningmarkt die een woning via de reguliere huur- of koopmarkt moeten vinden. Het beleid richt zich dan ook niet op deze groep. In deze context definieert de gemeente een arbeidsmigrant als volgt:
‘Elke inwoner komende uit die landen die tot de Europese Unie zijn toegetreden, met uitzondering van Nederland en die naar Nederland komt om hier tijdelijk te werken en te verblijven (< 4 maanden of langer dan 4 maanden maar (nog) niet de intentie heeft zich permanent te vestigen)’.
Het ontwikkelen van een locatie voor geconcentreerde huisvesting is een complexe aangelegenheid. De ervaring leert dat een dergelijke ontwikkeling leidt tot veel bezorgdheid in de nabije omgeving. Die bezorgdheid heeft vaak betrekking op de omvang van de locatie zelf en de vrees voor overlast. Ook speelt mee een mogelijke ‘stapeling’ van huisvestingslocaties voor internationale werknemers. Met ‘stapeling’ wordt bedoeld de combinatie van huisvesting in woningen, bij werkgevers op het terrein en op geconcentreerde locaties.
Dat betekent dat een initiatiefnemer, die een locatie voor geconcentreerde huisvesting van internationale werknemers wil realiseren, een zorgvuldig participatieproces met omwonenden en belanghebbenden moet doorlopen. Het verkrijgen van draagvlak voor het initiatief is van groot belang voor het slagen ervan en medebepalend bij de belangenafweging die de gemeente over een initiatief maakt.
Verder vraagt een meer grootschalige, geconcentreerde huisvestingslocatie om een goede inpassing in de omgeving en om eisen aan de woon- en leefomgeving op het terrein. Ook zijn niet alle gebieden binnen de gemeente geschikt voor een grootschalige locatie, zoals woonkernen en landschappelijk waardevolle gebieden.
Op 10 juni 2021 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel een motie aangenomen over locaties voor geconcentreerde huisvesting. De raad wil in elk geval drie lopende initiatieven voor geconcentreerde huisvesting voorzetten. Het gaat hier om de initiatieven aan de Maas-Waalweg 15 in Zuilichem, Middelkampseweg 5 in Gameren en Molenstraat 24 in Bruchem. Met laatstgenoemde wordt voorliggend initiatief bedoeld. De gemeenteraad heeft daarmee dus zijn steun uitgesproken voor voorliggend initiatief.
In het beleid voor de huisvesting van internationale werknemers zijn algemene beleidsuitgangspunten en specifieke beleidsuitgangspunten opgenomen. Het voornemen is hieronder getoetst aan de algemene beleidsuitgangspunten en de beleidsuitgangspunten die van toepassing zijn op grootschalige huisvestingslocaties.
Toetsing algemene beleidsuitgangspunten
Hieronder zal de beoogde ontwikkeling worden getoetst aan deze algemene beleidspunten. Sommige van deze uitgangspunten zijn planologisch relevant en hiervoor wordt gemotiveerd op welke manier het voornemen voldoet. Andere beleidspunten gaan vooral over uitvoeringsgerichte zaken die geen onderdeel uitmaken van de planologische afweging. Deze worden in acht genomen door de exploitant van het terrein.
Bovenstaande zaken zijn toegelicht als onderdeel van het omgevingsaspect 'bedrijven en milieuzonering' in paragraaf 11. Het voornemen veroorzaakt geen onaanvaardbare miliebelasting voor de omgeving en er onstaan ook geen belemmeringen voor (de ontwikkelruimte van) omliggende bedrijven.
Hierop is ingegaan in voorliggende toelichting, onder andere in de paragrafen 4.2.5 (externe veiligheid), 4.2.3 (geluid), en 4.2.2 (geur). Met het voornemen worden hoogwaardige en duurzame huisvestingseenheden gerealiseerd, waamee de stedenbouwkundige kwaliteit en leefbaarheid voor de internationale werknemers verbeterd wordt.
Voldaan zal worden aan de voorwaarden van beide keurmerken. Daarnaast faciliteren de beoogde huisvestingseenheden een leefruimte van minimaal 15 m2 per persoon. Hiermee wordt ruim voldaan aan bovenstaand minimum van 10 m2.
Aan bovenstaande wordt voldaan.
Aan bovenstaande wordt voldaan. De bedrijfswoning Molenstraat 24 is bestemd voor de beheerder van de huisvestingslocatie.
Aan bovenstaande wordt voldaan. Dit beleidsuitgangspunt worden in acht genomen door de exploitant van het terrein.
Aan bovenstaande wordt voldaan. Dit beleidsuitgangspunt worden in acht genomen door de exploitant van het terrein.
Aan bovenstaande wordt voldaan. Dit beleidsuitgangspunt worden in acht genomen door de exploitant van het terrein.
Aan bovenstaande wordt voldaan. Dit beleidsuitgangspunt worden in acht genomen door de exploitant van het terrein.
Het terrein zal vrij toegankelijk zijn via de ontsluiting aan de Molenstraat, zodat er voor onder andere hulpdiensten geen belemmeringen ontstaan. Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de toegankelijkheid van het terrein voor hulpdiensten. Daarbij wordt zoveel als mogelijk uitgegaan van een ontsluitingsstructuur waarbij alle delen van het terrein van twee zijden benaderd kunnen worden. Ook is er op geanticipeerd dat voertuigen elkaar waar nodig kunnen passeren, al dan niet via een versterkte bermconstructie.
Aan bovenstaande wordt voldaan. Dit beleidsuitgangspunt worden in acht genomen door de exploitant van het terrein.
Voor voorliggend initiatief is uitgegaan van 0,6 parkeerplaatsen per internationale werknemer. Hiermee wordt voldaan aan bovenstaande richtlijn. Er wordt nader ingegaan op parkeerbalans in paragraaf 4.3.1.
Toetsing specifieke beleidsuitgangspunten voor geconcentreerde huisvesting
Aanvullend op bovenstaande algemene uitgangspunten, worden in het beleidsdocument nog uitgangspunten benoemd die specifiek zijn voor de categorie gecontreerde huisvesting. Hieronder wordt het voornemen getoetst aan deze beleidsuitgangspunten. Een aantal van de uitgangspunten gaat over de locatievoorkeur voor geconcentreerde huisvesting. Aangezien de gemeenteraad reeds medewerking heeft verleend aan huisvesting op deze locatie, worden deze locatie-gerelateerde beleidspunten niet getoetst.
Met voorliggend initiatief wordt huisvesting voor 150 personen gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan dit beleidsuitgangspunt.
Met het voornemen wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd. De huidige bebouwing op het terrein geeft een rommelige indruk en heeft een verschijningsvorm die niet goed in de omgeving past. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig stedenbouwkundig en landschappelijk ingepast in de omgeving. (zie ook paragraaf 3.2. Er vindt een beeldkwalitatieve verbetering plaats.
Het terrein wordt voorzien van een groene buitenruimte. Een groene omgeving nodigt uit om te bewegen en te ontspannen. Het terrein op een ruime manier opgezet, waarbij de gebouwen op redelijke afstand van elkaar geplaatst worden. Er wordt een minimale onderlinge afstand van 6 meter gehanteerd tussen de hoofdgebouwen.
De landschappelijke inpassing met meerdere groenelementen zorgt voor een aantrekkelijke leefomgeving voor de personen die verblijven op het terrein. Zie ook paragraaf 3.2.
Aan dit beleidsuitgangspunt wordt voldaan.
Hieraan word voldaan. Het betreft onder andere spoedzoekers die in de huidige situatie reeds op de locatie worden gehuisvest. Hierover vindt regelmatig afstemming plaats met de gemeente Zaltbommel.
Als onderdeel van de lopende planologische procedure is een participatietraject doorlopen. Een verslag hiervan is te vinden in Bijlage 14 en een samenvatting is beschreven in paragraaf 6.2 van deze toelichting.
Dit bestemmingsplan voorziet, het bovenstaande overwegend, op de langere termijn in de behoefte aan meer kwalitatief hoogwaardige verblijfsmogelijkheden, ter ondersteuning van de recreatieve potenties van het gebied. Op een meer korte termijn wordt tegemoet gekomen aan een momenteel meer urgente behoefte aan goede huisvestingsmogelijkheden voor internationale werknemers. Deze huisvesting wordt voorzien binnen de kaders van het Beleid huisvesting internationale werknemers van de gemeente Zaltbommel.
Het plangebied ligt nabij de kern van Bruchem, als onderdeel van een bebouwingslint dat tot deze kern gerekend wordt en hier ruimtelijk-functioneel nauw mee in verband staat.
Bruchem is ontstaan op een stroomrug van de Waal. De historische dorpskern heeft haar originele cultuurhistorische waardevolle karakteristiek weten te behouden. Het lineaire karakter van de belangrijkste ontsluitingswegen is nog duidelijk aanwezig en herkenbaar. Het historische deel bestaat uit de bebouwing rondom de belangrijkste wegen; de Dorpsstraat, Peperstraat, Molenstraat en Vreedstraat. De bebouwing aan de Dorpsstraat vormt het oudste deel van Bruchem. De verschillende planmatige uitbreidingen van Bruchem zijn beperkt en hebben zich gevoegd naar de bestaande landschappelijke en dorpsstructuur.
Vrijwel heel Bruchem heeft een groene uitstraling door de vrijstaande boerderijen en woningen op ruime percelen met veelal diepe voortuinen. De belangrijkste straat in het dorp is de Dorpsstraat. De laanbomen langs deze straat en de boerderij met boomgaard midden in het dorp versterken het groene karakter. Aan de uitvalswegen Peperstraat en Molenstraat zijn veelal grote boerderijen op woerden gebouwd wat karakteristiek is voor Bruchem. De woningen staan over het algemeen wisselend geordend op de kavel, niet allemaal op gelijke afstand van de weg en niet in dezelfde rooilijn.
De panden in het dorp hebben overwegend een individuele uitstraling en bestaan voornamelijk uit één of twee bouwlagen. De bouwhoogte is sterk afwisselend en de bebouwing kent hoofdzakelijk een zadeldak, met of zonder wolfeinden, schilddak of mansardekap. Over het algemeen is er sprake van een baksteenarchitectuur en een eenvoudige agrarische vormgeving.
Het plangebied is gelegen aan de Molenstraat 24 te Bruchem. De planlocatie betreft Camping 't Meulenhuis en bestaat uit woning, receptie, paardenweide, blokhutten en stacaravans. De directe omgeving van de planlocatie wordt gekenmerkt door agrarische akker- en weidepercelen, glastuinbouwcomplexen en boerderijen. De planlocatie is ca. 500 m westelijk gelegen van het dorp Bruchem. Op ca. 150 m ten noorden van de planlocatie is de dichtstbijzijnde bosrijke omgeving gelegen. De dichtstbijzijnde autosnelweg betreft de Rijksweg A2, gelegen op ca. 2,3 km ten oosten van het plangebied.
Hoofdentree camping 't Meulenhuis, gezien vanaf de Molenstraat (bron: Google Maps)
Zicht op het zuidwestelijk van de camping gelegen uitbreidingsperceel. Camping rechts in beeld (bron: Google Maps)
De beoogde ontwikkeling betreft de herstructurering van de bestaande camping en de daarop aanwezige recreatieve voorzieningen, met aanvullend een uitbreiding in zuidwestelijke richting op het naastgelegen perceel. Bij het ontwerp van de toekomstige terreininrichting is aansluiting gezocht bij de volgende uitgangspunten:
Het vergrote terrein wordt binnen deze reconstructie voorzien van een samenhangende verkaveling, ruimte biedend aan 38 chalets. De beoogde terreinindeling en plaatsing van de chalets is weergegeven op onderstaande afbeelding.
Beoogde toekomstige terreinindeling (uitsnede uit landschappelijk inpassingsplan)
Ten behoeve van deze chalets zal een interne ontsluitingsstructuur worden gerealiseerd, die voorziet in een doorgaand pad, via een in-/uitrit ontsloten op de Molenstraat. Zuidoostelijk in het plangebied wordt een centrale parkeervoorziening gestitueerd. Daarmee wordt het terrein in principe autoluw ingericht.
De chalets bestaan uit één bouwlaag met kap. Elk chalet wordt in eerste instantie inpandig gesplitst uitgevoerd, waardoor per chalet twee wooneenheden ontstaan. Na beëindiging van het gebruik van het terrein voor de huisvesting van internationale werknemers wordt deze interne splitsing ongedaan gemaakt, waarmee een kleinschalig verblijfsrecreatiebedrijf met 38 vakantiewoningen ontstaat.
Impressie chalets (gevelaanzichten en plattegronden)
Het plangebied zal worden voorzien van een beplantingsstructuur, conform het landschappelijk inpassingsplan. Dit plan voorziet in diverse beplantingsensembles, die zowel op als aan de randen van het terrein worden gerealiseerd. Waar mogelijk worden bestaande bomen in het ontwerp behouden. Het landschappelijk inpassingsplan is als bijlage 1 aan de regels van dit bestemmingsplan gehecht.
Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Ten aanzien van het ruimtelijk domein regelt deze wet de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De Erfgoedwet werkt door in de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op grond van de Erfgoedwet moet de gemeente bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Op 7 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel een archeologische inventarisatie en archeologiebeleid met een bijbehorende kaart vastgesteld. Hierin zijn onder meer vrijstellingsgrenzen voor oppervlakten en diepten opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is op 1 september 2011 in werking getreden. De reden voor het vaststellen van het beleid is het voorkomen van onnodig onderzoek en slechts voor de gebieden waar archeologische waarden te verwachten zijn, wel te besluiten tot nader onderzoek (en alleen als de ontwikkeling de beide vrijstellingsgrenzen overschrijdt).
Het bovengenoemde beleid is vertaald in dit bestemmingsplan. Op de archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart zijn alle archeologische onderzoeken en vondstmeldingen verwerkt. Verder is deze kaart op bureauonderzoek gebaseerd. Met betrekking tot bodemkundige en geologische gegevens is gebleken dat voor de gemeente Zaltbommel de zanddieptekaarten van het Gelders Rivierengebied het beste uitgangsmateriaal vormden. De kaarten beslaan namelijk het gehele oppervlak van de gemeente en ze zijn gebaseerd op grootschalige veldonderzoeken die specifiek zijn gericht op het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis van het landschap. Aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland is een verdere detaillering in de begrenzing van het onderzoeksgebied gemaakt. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart gaat uit van een intact landschap met gave bodemprofielen.
In werkelijkheid zijn grote delen van het gebied in meer of mindere mate verstoord door allerlei bodemtechnische ingrepen in het verleden. De mate van deze verstoringen en het effect ervan op de archeologische resten in het gebied zijn globaal bekend. De archeologische vindplaatsen- en verwachtingskaart doet dan ook globaal uitspraken over de mate van bodemverstoring, maar doet geen uitspraken over de gaafheid van te verwachten archeologische resten. Als een initiatiefnemer kan aantonen dat het terrein diepgaand is verstoord, geldt voor het verstoorde deel geen onderzoeksverplichting.
Hieronder hebben wij een uitsnede van de beleidskaart archeologie van het plangebied opgenomen.
Uitsnede beleidskaart archeologie met het plangebied
Op het plangebied is/zijn de volgende beleidszone(s) van toepassing:
Deze beleidszones zijn op de verbeelding overgenomen als dubbelbestemmingen, waarbij in de regels nadere voorwaarden voor het beschermen van archeologische waarden zijn geformuleerd.
Archeologisch onderzoek
Door bureau ArcheoPro is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van archeologisch waardevolle objecten en / of structuren in het plangebied. Dit onderzoek omvatte een bureauonderzoek en een karterend booronderzoek. De volledige rapportage over dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.
Op grond van dit onderzoek is geconstateerd dat het plangebied uit een komklei-gebied bestaat, waarbinnen gedurende de prehistorie geen voor bewoning geschikte omstandigheden lijken te hebben geheerst. Archeologische indicatoren uit de periode late middeleeuwen tot nieuwe tijd, zijn in de zones waarin deze verwacht werden, ondanks het zetten van verdichtingsboringen en de inspectie van slootkanten, niet aangetroffen.
In verband hiermee geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
In alle gevallen blijft onverminderd van kracht dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 & 5.11.
De conclusies die op grond van het archeologisch onderzoek zijn getrokken, zijn door het bevoegd gezag overgenomen middels een selectiebesluit. Dit besluit is als bijlage 4 aan deze toelichting gehecht.
Op grond van het bovenstaande wordt geconstateerd dat archeologische waarden geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Menselijke ingrepen hebben voor kenmerkende en waardevolle cultuurhistorische waarden gezorgd. In de gemeente Zaltbommel zijn waardevolle elementen aanwezig die een natuurlijke geschiedenis hebben en die een door de mens gevormde geschiedenis hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een cultuurhistorische inventarisatie uitgevoerd naar zowel waardevolle structuren, gebieden en dorpsgezichten als afzonderlijke elementen. Dat heeft geresulteerd in een inventarisatiekaart die op 7 juli 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld. Belangrijke cultuurhistorische waarden zijn:
Binnen het plangebied staat een woonhuis dat is aangemerkt als gemeentelijk monument. Deze wordt niet door de voorgenomen ontwikkeling beïnvloed.
Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit.
In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.
De beoordeling van de situatie rond de milieuzonering is in dit geval tweeledig:
Milieubelasting door omliggende bedrijven op de nieuwe woonfuncties in het plangebied
In de omgeving van het plangebied zijn rechtens het vigerend bestemmingsplan de volgende bedrijfsmatige functies en inrichtingen toegestaan:
Bedrijfsmatige functies en inrichtingen in de nabijheid van het plangebied
Gelet op de afstand tot het plangebied kunnen inrichtingen 3 en 4 buiten beschouwing worden gelaten. Voor inrichtingen 1 en 2 geldt dat ze een (op basis van de gebiedsclassificatie 'rustig woongebied', waarvoor het hoogste beschermingsregime geldt, ergo het 'worst case' scenario) een indicatieve milieucontour hebben van 10-30 meter. Aan beide richtafstanden wordt voldaan. De realisatie van het planvoornemen als beoogd binnen dit bestemmingsplan heeft evenmin een belemmerende werking op de ontwikkelingsmogelijkheden van voornoemde bedrijven. De bestaande woonbestemming op Molenstraat 22 is immers maatgevend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in zuidwestelijke richting.
Beoordeling van eventuele milieubelasting door de nieuwe functies binnen het plangebied op nabijgelegen gevoelige objecten
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is onderzocht of de beoogde ontwikkeling leidt tot verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van nabijgelegen gevoelige functies. De rapportage over dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij deze toelichting.
In dit verband zijn dit de woningen aan de Molenstraat 22, 26 en 28. De woning Molenstraat 24 is aan te merken als bedrijfswoning en is derhalve niet als gevoelig object beoordeeld.
Ligging milieuhindergevoelige objecten nabij het plangebied
Het gebruik van het plangebied als woongebied voor internationale werknemers inclusief parkeervoorziening, is in dit geval beschouwd als 'inrichting', die aan de hand van haar 'representatieve bedrijfssituatie' nader akoestisch is beschouwd. Hierin zijn de volgende activiteiten maatgevend:
Deze activiteiten zijn akoestisch doorgerekend, waarbij de geluidbelasting op voornoemde geluidhindergevoelige functies is bepaald:
Aanvullende motivatie piekgeluid
Het piekgeluid ontstaat door het dichtslaan van een portier en is worst-case beschouwd in onderhavig onderzoek. De overschrijding zal alleen plaatsvinden indien er in de parkeervakken die het meest dichtbijgelegen zijn bij de woning, in de nachtperiode, een portier wordt dichtgeslagen zonder beleid. Het is aannemelijk dat zo'n situatie niet tot bijna nooit voor zal komen. Daarnaast is zelfs met de worst-case aanname er nog altijd een aanvaardbaar binnen woon- en leefklimaat, daar bij de minimale vereiste gevelwering van 20 dB van het Bouwbesluit er nog een binnenpiekniveau van maximaal 38 dB(A) verwacht wordt. Dit ligt ruim onder het aanvaardbare piekniveau van 45 dB(A) voor binnen.
Er zal nog steeds sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij realisatie van de tijdelijke huisvesting van internationale werknemers.
Op basis van de doorrekening wordt geconstateerd dat in de representatieve bedrijfssituatie overal wordt voldaan aan de gestelde geluideisen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Voor piekgeluiden wordt tijdens de nachtperiode een overschrijding geconstateerd van 3 dB voor stap 2 voor een rustige woonwijk. Er wordt wel voldaan aan stap 3 voor een rustige woonwijk, zijnde een piekgeluidniveau van maximaal 60 dB(A) in de nachtperiode.
Het piekgeluid ontstaat door het dichtslaan van een portier en is worst-case. Aangenomen kan worden dat die bijna niet voor zal komen in de nachtperiode, aangezien de verwachting is dat er men voor het overgrote deel in de ochtend vertrekt en uiterlijk in de avondperiode terugkeert. Daarbij komt ook dat op het moment het piekgeluid van het dichtslaan van een portier voor zowel de dag- avond- en nachtperiode hetzelfde is. Echter is het aannemelijk dat indien men ’s nachts de autodeuren sluit dit doorgaans meer met beleid zal gedaan worden en er dus minder hoge pieken zullen optreden.
Voorts is zelfs met de worst-case aanname er binnen nog altijd een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, daar bij de minimale vereiste gevelwering van 20 dB van het Bouwbesluit er nog altijd een binnenpiekniveau van maximaal 38 dB(A) verwacht wordt. Dit ligt ruim onder het aanvaardbare piekniveau van 45 dB(A) voor binnen.
Derhalve wordt geacht dat er nog altijd sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en onderhavige situatie inpasbaar wordt geacht.
Met betrekking tot indirecte hinder van het verkeer van en naar de inrichting is in onderhavig onderzoek worst-case gerekend dat in beide richtingen de volle bezetting van de te verwachten voertuigbewegingen plaats kan vinden. Voor de snelheid is, gezien de afstand van de uitrit tot de maatgevende woning rekening gehouden met de maximale geldende verkeersnelheid zijnde 30 en 60 km/uur. Op basis van de doorrekening wordt geconstateerd dat dit niet leidt tot overschrijding van de maatgevende geluidbelastingsniveaus.
Op grond van het bovenstaande wordt geconstateerd dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot onaanvaarbare verslechtering van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende gevoelige functies. Daarmee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening en vormt het thema 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de nabijheid van het plangebied zijn drie veehouderijen gelegen
Op basis van een nadere beschouwing van de ligging van deze bedrijven en de actuele situatie omtrent het aantal vergunde dierplaatsen, is geconstateerd dat de geurbelasting vanuit deze bedrijven niet reikt tot het plangebied.
Voor de melkveehouderij geldt een vaste toetsingsafstand waaraan wordt voldaan. Voor de beide varkenshouderijen geldt dat de afstand tot het plangebied maakt dat hun respectievelijke hindercontouren niet tot over het plangebied reiken. Ook is er geen sprake van omgekeerde werking, in die zin dat het planvoornemen de ontwikkelingsmogelijkheden van één of meer van de voornoemde bedrijven zou belemmeren.
Een nader geuronderzoek is om die reden niet noodzakelijk; geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.
Bij de realisatie van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen dient inzichtelijk te worden gemaakt of de geluidsinvloed van omliggende wegen en spoorlijnen voldoet aan de grenswaarden die zijn gesteld in de Wet geluidhinder (Wgh). De Wgh hanteert de volgende hoofdindeling van geluidgevoelige gebouwen:
In dit verband is een beoordeling gemaakt van de verwachte geluidbelasting door verkeerslawaai. Hierbij is gerekend met de telgegevens zoals deze in het kader van het onderzoek naar verkeer en parkeren zijn gehanteerd (zie 4.3). Ook is beoordeeld of er, gelet op wegverkeerlawaai, sprake is van een aanvaardbaar verblijfsklimaat voor de tijdelijke huisvesting van internationale werknemers.
Op grond van de uitgevoerde berekeningen kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Gezien het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat de toekomstige situatie ten aanzien de in dit onderzoek aangegeven randvoorwaarden akoestisch inpasbaar geacht kan worden. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect 'wegverkeerlawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de beoogde ontwikkeling.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden vastgesteld of de bodemkwaliteit voldoet aan de voorwaarden zoals die gelden voor de beoogde bestemming. De bodem dient geschikt te zijn voor de beoogde gebruiksfunctie. In dit geval is dat die van verblijfsrecreatie.
Om de bodemkwaliteit in het plangebied te beoordelen, is door Archimil een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De volledige rapportage over dit onderzoek is als bijlage 6 aan deze toelichting gehecht.
Het onderzoek omvatte een historisch vooronderzoek, op grond waarvan de locatie als 'heterogeen verdacht' is aangemerkt, voornamelijk voor bestrijdingsmiddelen.
Tijdens het veldonderzoek is gebleken dat verspreid over de locatie in de bovengrond sprake is van een zwakke bijmenging met baksteen, welke als onverdacht voor asbest kan worden beschouwd. Ter plaatse van de oprit en het parkeerterrein een matige bijmenging met puin aangetroffen.
De matig puinhoudende grond uit de bovenlaag (0,05-0,30 m-mv) van het parkeerterrein is licht verontreinigd met kwik, lood, zink, PCB's en PAK's. De baksteenhoudende grond uit de bovenlaag (0-0,25 m-mv) is zeer licht verontreinigd met minerale olie en PCB's. De zintuiglijk schone grond uit de bovenlaag (0-0,25 m-mv) is zeer licht verontreinigd met koper en drins (som). De baksteenhoudende klei uit de bovenlaag (0-0,25 m-mv) is licht verontreinigd met nikkel. De zintuiglijk schone klei is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht. De baksteenhoudende klei uit de onderlaag (0,5-1,5 m-mv) is licht verontreinigd met koper en kwik. Het grondwater is diffuus verontreinigd met barium.
De hypothese heterogeen verdachte locatie kan, voor de bovengrond, worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten. De hypothese niet-verdachte locatie dient voor de ondergrond en het grondwater te worden verworpen en kan voor het grondwater worden aangenomen op basis van de onderzoeksresultaten.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies merken wij op dat de aangetroffen bijmenging met puin ter plaatse van de oprit/parkeerplaats aanleiding vormt tot een verkennend onderzoek naar asbest. Ons inziens behoeven er voor het overige, op basis van de onderzoeksresultaten, geen restricties gesteld te worden aan toekomstige bouwactiviteiten op of aan- of verkoop van de onderzochte locatie.
Indien, bijvoorbeeld bij bouwactiviteiten, grond vrijkomt die op een andere locatie zal worden hergebruikt dan dient bepaald te worden wat de kwaliteit is in het kader van het besluit bodemkwaliteit.
Op grond van het uitgevoerde bodemonderzoek is geconstateerd dat de bodemwaliteit geen belemmeringen opwerpt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen, met dien verstande dat ter plaatse van de oprit / parkeerplaats een nader verkennend onderzoek naar asbest is aanbevolen. Op basis van deze nadere verkenning is inzichtelijk geworden dat er geen asbest aanwezig is. Dit is nader toegelicht in de rapportage, die als Bijlage 7 aan deze toelichting is gehecht.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Bij de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten zoals onder meer woningen, dient de invloed van deze aspecten in beeld te worden gebracht.
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied buiten het invloedsgebied Bevi-bedrijven, wegen, spoor en/of buisleidingen ligt.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (Wm). Het doel is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De implementatie van de kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan, dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10).
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien:
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet wordt overschreden, te weten:
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen moet middels een berekening worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden. Tevens is in het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het projectgebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het initiatief betreft 38 recreatiewoningen. Dit betekent dat de ontwikkeling ruim onder de NIBM-grenzen valt.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moeten de milieueffecten van activiteiten die worden genoemd in de bijlage C of D van dat besluit beoordeeld worden, voordat het bevoegd gezag een besluit neemt of een plan vaststelt. Ook als de richtwaarden uit onderdeel D van het besluit niet worden overschreden, moet het bevoegd gezag zich ervan vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing is vormvrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mogen de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de soortenhabitats niet verslechteren. Het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Indien dat niet kan worden uitgesloten, is een plan m.e.r.-plichtig.
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van (recreatie)woningen mogelijk. Deze ontwikkeling valt onder een activiteit opgenomen in bijlage II van het Besluit m.e.r. In deze bijlage zijn ook drempelwaarden opgenomen. De activiteit blijft qua omvang en oppervlakte ver onder de drempelwaarden. Ook gelet op de ligging van het plangebied worden geen nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Om de milieugevolgen ten gevolge van de geplande ontwikkeling in beeld te brengen zijn diverse onderzoeken verricht. Deze milieugevolgen zijn, waar aan de orde, ook in samenhang met andere activiteiten in de omgeving bekeken (cumulatie). De resultaten van deze onderzoeken zijn opgenomen in de andere paragrafen van dit hoofdstuk.
De conclusie is dat geen milieueffectbeoordeling behoeft te worden opgesteld gelet, op de aard en omvang van de activiteit en de verwachte effecten op gebieden met een beschermde status (zie ook paragraaf 4.4). Dit is nader gemotiveerd in een aanmeldnotitie MER, die als bijlage 11 aan deze toelichting is gehecht.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie en het bepalen van de parkeerbehoefte wordt gebruik gemaakt van het eindrapport 'Parkeeropgave en verkeersgeneratie internationale werknemers Camping Bruchem', uitgevoerd door Groen Licht Verkeersadviezen. De volledige rapportage over dit onderzoek is als bijlage 8 aan deze toelichting gehecht.
Wanneer de toekomstige huisvestingskenmerken van de camping met 150 internationale werknemers bekeken worden, kan (als er aansluiting gezocht wordt bij de CROW normen) het beste uitgegaan worden van “kamerverhuur, zelfstandig (niet studenten)”. Weliswaar is er geen sprake van een zelfstandige woonruimte per arbeidsmigrant, echter de situatie in Bruchem is niet te vergelijken met ‘studenten’ (met laag autobezit). Er wordt geadviseerd om uit te gaan van de benedengrens van de norm, gezien de volgende argumenten die juist voor de situatie Bruchem gelden:
Verder worden de huisjes na 15 jaar omgebouwd tot 4- tot 6-persoonsbungalows voor recreatieve doeleinden.
Uitgaande van een norm van 0,6 parkeerplaats per internationale werknemer komt de parkeervraag uit op 91 parkeerplaatsen (inclusief beheerder). In het planvoornemen wordt uitgegaan van een totale parkeercapaciteit van 112 parkeerplaatsen. Gezien de vraag van 91 parkeerplaatsen is dit ruim voldoende. De restcapaciteit die ontstaat kan ook benut worden voor de carpoolauto’s en busjes (die echter veelal niet op de camping zullen worden gestald). Verder geldt dat overcapaciteit ook bruikbaar is voor de tegenoverliggende begraafplaats.
Volgens CROW normen kan voor de situatie in Bruchem uitgegaan worden van een norm van 1,8 parkeerplaats per 4- tot 6-persoons bungalow. Uitgaande van de 38 vakantiebungalows, bedraagt deze parkeervraag 69 parkeerplaatsen. De eerder genoemde 112 parkeerplaatsen die gerealiseerd gaan worden, bieden ook voor deze situatie ruimschoots voldoende capaciteit.
Aan de oostzijde van de Molenstraat, aan de zuidoostkant van het plangebied, bevindt zich de begraafplaats. Hier is onvoldoende parkeerruimte aanwezig. Deze situatie kan worden verbeterd door dubbelgebruik van (het surplus aan) parkeerruimte in het plangebied. Om dit dubbelgebruik mogelijk te maken, wordt in de zuidoostelijke hoek van het plangebied een voetgangersbruggetje over de watergang gerealiseerd, via welke voetgangers via een korte route de parkeerplaats kunnen bereiken. Ten behoeve van een veilige oversteek worden er signaleringslijnen op het wegdek aangebracht.
Op basis van de CROW norm ‘kamerverhuur zelfstandig, niet-student’ kan gesteld worden dat voor de situatie in Bruchem een verkeersgeneratie geldt van 1,8 tot 2,4 autoverplaatsingen per dag per éénpersoonskamer (‘weinig stedelijk’, ‘rest bebouwde kom’) (= gemiddeld 2,1 per éénpersoonskamer (dus per persoon) = 2,1 x 150 = 315 heen én terugverplaatsingen tezamen met de auto).
Vanwege dezelfde argumenten die genoemd zijn bij de keuze voor de ondergrens van de parkeernomen, stelt Groen Licht voor om ook bij de verkeersgeneratie uit te gaan de ondergrenswaarde van 1,8 autoverplaatsingen per dag per persoon. Dit resulteert in 1,8 x 150 = 270 heen- en terugverplaatsingen tezamen met de auto. NB: het gaat hier om alle autoverplaatsingen, dus ook de woonwerkverplaatsingen geregeld met ingezet collectief vervoer.
De actuele etmaalintensiteit op de Molenstraat bedraagt circa 500 motorvoertuigen per etmaal, gebaseerd op actuele teldata. Gecorrigeerd voor het effect van de Coronapandemie wordt deze geraamd op circa 700 motorvoertuigen per etmaal. Zie voor nadere onderbouwing Bijlage 8 bij deze toelichting.
In de huidige intensiteitscijfers zitten reeds verkeersbewegingen van VDU-bedrijfsauto’s. Deze worden geschat op circa 70 voertuigbewegingen per dag. Deze intensiteiten maken onderdeel uit van de verwachte verkeerstoename van 270 autoverplaatsingen per dag. De groei zal dus 270 - 70 = 200 autoverplaatsingen bedragen. Tevens zal de intensiteit nog met circa 475 autoverplaatsingen per etmaal toenemen ten gevolge van de bestaande nieuwbouwplannen Krangstraat/Molenstraat (scenario autonome groei).
Bovenstaande houdt in dat de huidige intensiteiten zullen toenemen van bijna 700 motorvoertuigen (mvt) naar circa 1.375 motorvoertuigen (mvt) per etmaal. Deze groei klinkt fors, echter dit wil niet zeggen dat hiermee de verkeerscapaciteit van de wegen onder druk komt te staan. De maximale intensiteit van veel toegangswegen 60 km/h wordt vaak genormeerd op 3.000 mvt/etmaal. Deze capaciteit is echter van vele factoren afhankelijk en moet zeker niet gezien worden als een harde grenswaarde.
Het is aannemelijk dat de Molenstraat, Krangstraat en Sarskampseweg 1.375 motorvoertuigen (mvt) per etmaal kunnen verwerken en daarmee de toename van 200 motorvoertuigen (mvt) ten gevolge van het voorliggend plan zonder maatregelen kunnen verwerken. Met de beoogde planontwikkeling aan de Molenstraat is ook in de nieuwe situatie nog steeds sprake van een zorgvuldige verkeerskundige situatie.
Ook de verkeersveiligheid op deze wegen komt niet in gevaar aangezien de wegen reeds zijn ingericht conform ontwerprichtlijnen behorende bij erftoegangswegen 30- en 60 km/h (verhoogde kruispuntvlakken en snelheidsremmende maatregelen bij lange rechtstanden).
De planontwikkeling is verkeerskundig inpasbaar. Wel heeft de gemeente in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) de voorkeur uitgesproken om de ‘toegangswegen 30 km/h’ zo min mogelijk in te zetten voor doorgaand verkeer. De Molenstraat vanaf Molenstraat 24 en een gedeelte van de Krangstraat (route in noordelijke richting) zijn aangewezen als categorie 'toegangswegen 30 km/h'. De noordelijke route door de Krangstraat kan worden gebruikt als aanrijroute voor verkeer van en naar Camping 't Meulenhuis, maar het heeft de voorkeur van de gemeente en omgeving om deze route in minder intensieve mate te gebruiken. Aanvullend is daarom beoordeeld of het plan kan bijdragen aan deze ambitie. Zoals eerder aangegeven wordt het woon-werkverkeer van de arbeidsmigranten grotendeels (collectief) geregeld via VDU. VDU kan sturen in de routekeuze van hun voertuigen. Dit is mogelijk vanwege het GPS volgsysteem dat in de voertuigen is geïnstalleerd. Hiermee is het mogelijk dat VDU de bestuurders van zijn voertuigen stimuleert in zuidelijke richting te rijden over de Sarskampseweg en de Viaductweg (aansluiting A2 Zaltbommel) óf in zuidelijke richting over de Sarskampseweg en Veldweg/Broekseweg (aansluiting A2 Kerkdriel). Daarmee wordt de toename van het verkeer verdeeld over de noordelijke route door de kom van Bruchem en de zuidelijke routes. Zodoende wordt de noordelijke route minder intensief gebruikt dan wanneer de bestuurders van de voertuigen van VDU niet worden gestimuleerd om van de alternatieve routes gebruik te maken. In beide situaties (met en zonder stimulerende maatregel) leiden de geschetste verkeerstoenames niet tot onacceptabele verkeersproblemen.
De in-uitrit naar het parkeerterrein zal worden vormgegeven als uitritconstructie. De nadere vormgeving zal in overleg met de wegbeheerder worden ingevuld.
Voor recreatiebungalows noemt het CROW een verkeersgeneratie van 2,1-2,3 mvt/etmaal per recreatiewoning in de 'rest bebouwde kom'. Bij 38 huisjes zal de verkeersintensiteit uitkomen op circa 84 bewegingen per etmaal (beide richtingen tezamen), uitgaande van een 100% bezetting. Volgens het CBS is de gemiddelde bezetting van recreatiebungalows gemeten over 2019, 63%. Bij een bezetting van 63% resulteert dit in in gemiddeld 53 verkeersbewegingen per etmaal. Daarmee kan gesteld worden dat de verwachte verkeersgeneratie 50 tot maximaal 100 motorvoertuigen per etmaal zal bedragen.
In de Molenstraat zullen de intensiteiten dan maximaal 1.275 voertuigen per etmaal bedragen (huidig: bijna 700 + 475 (autonome ontwikkeling) + 100) komen. Deze aantallen zullen niet leiden tot onacceptabele verkeersproblemen.
Bij de inrichting van het plangebied is rekening gehouden met de toegankelijkheid van het terrein voor hulpdiensten. Daarbij wordt zoveel als mogelijk uitgegaan van een ontsluitingsstructuur waarbij alle delen van het terrein van twee zijden benaderd kunnen worden. Ook is er op geanticipeerd dat voertuigen elkaar waar nodig kunnen passeren, al dan niet via een versterkte bermconstructie.
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. Per 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming van kracht. Deze wet vormt het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming en regelt de bescherming van flora en fauna, gebieden en bossen. Ook geeft de wet invulling aan de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn via de aanwijzing van Natura 2000- gebieden. In de nieuwe Wet Natuurbescherming zijn drie bestaande wetten samengevoegd, te weten de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.
In het kader van de beoordeling van de effecten van het plan op natuurwaarden in of nabij het plangebied, is een quickscan naar aanwezige natuurwaarden uitgevoerd. Zie Bijlage 9 voor de volledige rapportage.
Soortenbescherming
Een doel van de Wet Natuurbescherming is het in stand houden van in het wild voorkomende plant- en diersoorten. Beschermde diersoorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste via het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. En ten derde moet voor ingrepen, waarbij soorten of objecten zijn betrokken die vallen onder de Wet Natuurbescherming, een ontheffing worden aangevraagd.
Op grond van het uitgevoerde onderzoek wordt geconstateerd dat het plangebied niet van essentiële betekenis is voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.
De quickscan Wet natuurbescherming is uitgevoerd in 2021. Artikel 3.1.1a Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik kan worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Zoals opgenomen in de uitspraak ECLI:NL:RVS:2017:3001 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder overwogen dat artikel 3.1.1a van het Bro er niet aan in de weg staat dat onderzoeksgegevens ouder dan twee jaar aan het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan ten grondslag worden gelegd. Als er geen omstandigheden hebben plaatsgevonden op grond waarvan betwijfeld zou moeten worden dat de vervolgonderzoeken zodanig zijn verouderd dan wel dat na de totstandkoming van de onderzoeken zodanige ontwikkelingen hebben plaatsgevonden dat moet worden getwijfeld aan de representativiteit van deze onderzoeken, dan mogen de onderzoeken gebruikt worden bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
De quickscan Wet natuurbescherming voor de Molenstraat 24 is opgesteld op 30 juli 2021 (Blom Ecologie BV, BE/2021/259/r). De vaststelling van het bestemmingsplan 'Molenstraat 24, Bruchem' staat gepland voor medio 2024. De planlocatie bestaat uit een (bedrijfs)woning, receptie, paardenweide, blokhutten en stacaravans, zowel in 2021 als in de huidige situatie. Op de planlocatie en in de directe omgeving daarvan zijn in de periode 2021-2024 geen fysieke ingrepen gedaan die leiden tot een andere referentiesituatie voor wat betreft de ecologische betekenis van het plangebied.
Voor wat betreft de beoogde ingrepen heeft het verwijderen van de blokhutten en stacaravans de meeste betekenis in ecologische zin. De meest relevante conclusies van het ecologisch onderzoek hebben betrekking op de vleermuis en huismus. Wanneer nader wordt ingegaan op vleermuizen, wordt gesteld dat de te verwijderen blokhutten en stacaravans nauwkeurig zijn geïnspecteerd op de aan- dan wel afwezigheid van potentiële verblijfplaatsen en geschikte invliegopeningen. Deze recreatiewoningen bevatten geen geschikte dak- of spouwruimte waar vleermuizen verblijfplaatsen zouden kunnen vinden. Eén blokhut bevat een ruimte onder de nok, echter na inspectie middels ladder en zaklamp bleek hier geen sprake te zijn van een achterliggende ruimte. Derhalve is uitgesloten dat er vaste rust- en/of verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen aanwezig zijn op de planlocatie. Verder zijn de te verwijderen recreatiewoningen wegens de aanwezigheid van bitumen- of shingledaken ongeschikt als nestlocatie van de huismus. De (jaarrond groene) bomen en struiken op de planlocatie zijn onderdeel van geschikt leefgebied van de huismus. Aangezien deze behouden blijven in het kader van de beoogde ontwikkelingen worden er geen negatieve effecten verwacht.
Aangezien aan de staat van de blokhutten en stacaravans niets gewijzigd is, kan deze conclusie onveranderd in stand worden gehouden. Dit geldt ook voor de overige conclusies in het onderzoek. Daarmee kan de quickscan Wet natuurbescherming uit 2021 onveranderd in stand gehouden worden en is een ontheffing van de Wnb niet nodig.
Gebiedsbescherming
Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling dient te worden onderzocht of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Wet Natuurbescherming ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast. Er is nagegaan of het plangebied zich in, of in directe omgeving van, beschermd natuurgebied bevindt.
In de nabijheid van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden 'Rijntakken' (3,9 km) en 'Loevestein, Pompveld & Kornsche Boezem' (11 km). Dit is aangeduid op onderstaand kaartbeeld:
Via een stikstofanalyse is, gebruik makend van AERIUS-Calculator, beoordeeld of de voorgenomen ontwikkeling mogelijk leidt tot een toename van de stikstofbelasting op verzuringsgevoelig gebied. De toelichting op de wettelijke grondslag en de resultaten van deze stikstof analyse zijn opgenomen in Bijlage 10 bij deze toelichting. Op grond van deze stikstofanalyse wordt geconstateerd dat het bouwplan gedurende de gebruiksfase niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden kunnen op basis van het voorgaande worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet vereist is.
Bescherming houtopstanden
De oude Boswet kende twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Wie (een deel van) een houtopstand velt, moet dit tevoren melden en heeft de plicht om hetzelfde areaal te herplanten. Dit instrumentarium blijft behouden. Provincies gaan bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. De herplantplicht vervalt voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel.
Conclusie
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, het Gelders Natuurnetwerk of een Groene Ontwikkelingszone. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-Calculatie, Voortoets en/of 'nee, tenzij'-toets is niet noodzakelijk. Verder heeft de planlocatie geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Als laatste zijn er geen houtopstanden aanwezig op de planlocatie waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen, rugstreeppadden en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen.
De sanering van blokhutten en stacaravans ten behoeve van 38 nieuwe recreatiewoningen aan de Molenstraat 24 te Bruchem is uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (art. 3.1.6 Bro).
Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog. Tot op heden worden bij grond- en waterwerkzaamheden nog nagenoeg dagelijks niet-gesprongen conventionele explosieven gevonden. Ook in en boven de Bommelerwaard hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog allerlei oorlogshandelingen plaatsgevonden waarbij niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie is achtergebleven. Onder Conventionele Explosieven (CE) wordt verstaan: elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. CE worden ook wel aangeduid als Niet-Gesprongen Explosieven (NGE). Volgens een mondiale, militaire inschatting is van al het materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) verschoten of afgeworpen is, ondergronds 10% en onder water 15% niet tot ontploffing gekomen.
Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de werknemers en de publieke veiligheid. Daarnaast kunnen deze vondsten een zware belasting voor het milieu vormen. Werkgevers zijn volgens ARBOwetgeving verantwoordelijk voor het veilig kunnen uitvoeren van werkzaamheden door werknemers binnen onze gemeente. Daarom zijn zij verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen historisch vooronderzoek te doen om de kans op de aanwezigheid van niet gesprongen CE met zekerheid te kunnen uitsluiten. In 2016 heeft de gemeente Zaltbommel een historisch vooronderzoek en explosievenkansenkaart voor de gehele gemeente laten opstellen. Op deze kaart zijn alle risicogebieden of wel ‘verdachte’ gebieden op het gebied van niet gesprongen CE aangegeven.
Uitsnede Explosievenkansenkaart met de ligging van het plangebied
Op basis van de Explosievenkansenkaart Bommelerwaard van 10 juni 2016 bevindt de projectlocatie zich in ‘verdacht’ gebied op basis van de aanwezige kans op niet gesprongen explosieven. De voorgenomen werkzaamheden vinden echter plaats, in naoorlogs vergraven of verstoorde grond. Het is daarom redelijkerwijs aan te nemen dat CE toen al zijn opgemerkt dan wel weggenomen. Het is daarom niet noodzakelijk nader onderzoek naar explosieven uit te voeren. Wel dient in alle gevallen het Protocol Toevalsvondst te worden nageleefd
Er is geen onderzoek in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse voor deze locaties noodzakelijk.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 1 onder b van het Bro) dient inzicht te worden gegeven in de gevolgen voor de waterhuishouding die samenhangen met de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Rivierenland en de gemeente Zaltbommel.
Waterbeleid
Het waterbeleid in Nederland wordt van Europees niveau vertaald via rijks-, provinciaal en waterschapsbeleid, naar gemeentelijk beleid om samen de waterproblematiek in Nederland aan te pakken. Dit resulteert in de verplichting een watertoets uit te laten voeren. De voorschriften zijn vastgelegd in onder andere de Europese Kaderrichtlijn Water en zijn verder geïmplementeerd in het Rijksbeleid om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het kabinet heeft het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050. Onderdeel van het Nationaal Waterplan zijn:
Het bestuur van Waterschap Rivierenland heeft met ingang van 27 november 2015 het Waterbeheerprogramma 2016-2021: Koers houden, kansen benutten als kaderstellend voor haar waterbeleid vastgesteld. Dit plan omvat het hele rivierengebied en bestrijkt aspecten als waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het Waterschap Rivierenland het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht behoort te worden hoe omgegaan kan worden met schoon hemelwater. Voor Rivierenland wordt voornamelijk ingezet op het opeenvolgend vasthouden, bergen en afvoeren van water. Via de digitale watertoets wordt gewaarborgd dat binnen het planproces voldoende vroegtijdig afstemming wordt gezocht met de belangen van het waterschap. Basisgedachte in het waterbeleid is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. De waterhuishouding legt daarmee een ruimteclaim vast.
Op het vlak van normering en regulering beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan op grond van de Keur een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
De waterbeheerders werken integraal samen met gemeenten, die het beheer over de ruimtelijke ordening en van de openbare ruimte hebben. De gemeente Zaltbommel heeft een Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017 – 2021 opgesteld. Hierin wordt aangegeven dat er bij nieuwbouw verwacht wordt dat het hemelwater op eigen terrein vastgehouden danwel geborgen wordt, gescheiden van verontreinigd afvalwater dat via het riool word afgevoerd. Het afvoeren van hemelwater naar omliggende open watergangen heeft daarbij de voorkeur.
Het passief infiltreren van hemelwater is binnen de gemeente Zaltbommel in principe niet mogelijk, gelet op haar ligging in een kwelgebied van twee rivieren. Afvoer richting open water heeft daarom de voorkeur. Tevens dient rekening gehouden te worden met bestaande knelpunten en overige waterstromen (zoals afvalwater). In landelijk gebied is meestal voldoende ruimte aanwezig om bij afkoppeling of toename aan verharding dit te compenseren door bijvoorbeeld het verbreden of aanleggen van watergangen.
Het plangebied meet circa 25.500 m2, ofwel 2,55 ha. De beoogde ontwikkeling waarop dit bestemmingsplan ziet, leidt tot veranderingen in de waterhuishoudkundige situatie. De reconstructie van het huidige recreatieterrein en de uitbreiding van dit terrein op het perceel ten zuidwesten daarvan, omvat de volgende ingrepen:
De beoogde terreininrichting is weergegeven in de tekening die als Bijlage 13 aan de toelichting is gehecht.
De toename van verhard oppervlak en het dempen van C-watergangen leidt tot de noodzaak om compenserende maatregelen te treffen. De ruimte hiervoor wordt gevonden in de te verlengen B-watergang die het zuidelijke perceel in tweeën zal splitsen, en de zuidelijke watergang (in oost-west richting) die zal worden verbreed met een (meanderende) natuurvriendelijke oever.
De in de waterberging toe te rekenen extra waterberging wordt berekend vanaf zomerpeil tot de maximaal toelaatbare peilstijging. In dit gebied is de maximaal toelaatbare peilstijging 30 cm.
Taakstelling compensatie waterberging
In Bijlage 12 bij deze toelichting zijn de gehanteerde uitgangspunten voor compenserende waterberging uiteengezet. Op grond van het beleid van het waterschap geldt dat bij een toename van het verhard oppervlak een taakstellende bergingscapaciteit van 436 m3 per hectare.
Bebouwing en gesloten verharding telt in de berekening voor 100% mee (niets kan infiltreren in de grond), grind en grasbetontegels tellen voor 50 % mee.
Afname in verhard oppervlak
De afname in verhard oppervlak als gevolg van het slopen van de bestaande recreatiewoningen 340 m2. De afname in verhard oppervlak als gevolg van het verwijderen van halfverharding is 670 m2, wat neerkomt op 335 m2 netto. De netto afname van verhard oppervlak is daarmee 340 + 335 = 675 m2. Daarnaast wordt momenteel een compensatie van water voorzien van ca. 2.425 m2 op zomerpeil.
De totale afname van verhard oppervlak bedraagt daarmee ca. 675 + 2.425 = 3.100 m2.
Nieuw verhard oppervlak
In het nieuwe plan worden chalets, verhardingen en halfverhardingen gerealiseerd. Daarnaast worden enkele sloten gedempt. De totale toename verhard oppervlak ten gevolge van deze ontwikkelingen bedraagt 3.325 m2. Het totaal aan te brengen halfverharding (grasbetontegels en gralux) bedraagt 2.180 + 4.380 = 6.560 m2. Omdat deze waarde voor 50% meetelt is de toename netto oppervlak 3.280 m2. De totale toename resterende verharding (straatbakstenen, betontegels) bedraagt 1.085 m2. Tot slot wordt er 1.370 m2 aan sloten gedempt.
De totale toename bedraagt 9.060 m2.
Balans
De totale toename verhard oppervlak bedraagt:
9.060 m2 – 3.100 m2 = 5.960 m2
Het planvoornemen leidt tot een toename van verhard oppervlak met 5.960 m2.
De taakstellende bergingsopgave bedraagt daarmee (5.960/10.000) * 436 = 260 m3 (naar boven afgerond).
Dit resulteert in een taakstelling van 260 m3 aan waterberging, ten gevolge van de toename van het verhard oppervlak. Bij berging in een oppervlaktewaterlichaam in het gebied, resulteert dit in een oppervlak van 866 m2, uitgaande van een maximaal toelaatbare peilstijging van 30 cm.
Naast de toename van verhard oppervlak, leidt ook het dempen van watergangen tot een compensatietaakstelling. In totaal wordt 1.250 m2 aan watergangen gedempt, hetgeen volledig gecompenseerd dient te worden.
Op grond van het voorgaande bedraagt de totale compensatietaakstelling 866 + 1.250 = 2.116 m2.
In het inrichtingsplan wordt een oppervlak te ontgraven gebied voor oppervlaktewater voorzien van 2.560 m2. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de totale compensatietaakstelling van 2.116 m2.
De lozing van afvalwater op de riolering vindt plaats via een nader met de gemeente en het waterschap af te stemmen systematiek. Daarbij zijn de door de gemeente en / of het waterschap gehanteerde inrichtingsvereisten leidend.
Binnen het plangebied bevinden zich geen leidingen die planologisch relevant zijn.
Binnen dit bestemmingsplan zijn geen relevante leidingen met bijbehorende beschermingszones opgenomen. Leidingen vormen dus geen belemmering voor het planvoornemen. Dit laat onverlet dat, voorafgaand aan het uivoeren van grondroerende werkzaamheden middels een KLIC-melding informatie over aanwezige leidingtracés dient te worden opgevraagd.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is toepassing gegeven aan de enkelbestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' (R-VR) die op het gehele plangebied van toepassing is. Aanvullend is een bouwvlak aangeduid, waarbinnen de bebouwing mag worden gerealiseerd. Het maximaal aantal verblijfseenheden is via een aanduiding geregeld.
De aanwezige archeologische waarden zijn, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, als dubbelbestemming op de verbeelding opgenomen.
De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:2000, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Hierbij dient te worden aangetekend dat de ondergrond (BGT/BRK) geen juridische status heeft.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving ligt bij de gemeente. Handhaving houdt in elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen.
Het doel van handhaving is om de duurzame bescherming van mens en omgeving te waarborgen. Binnen het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en het gemeentelijk beleid rond de huisvesting van internationale werknemers. Bij overtreding van deze regelgeving moet gedacht worden aan bouwen zonder omgevingsvergunning voor het bouwen, bouwen in afwijking van een verleende vergunning, het handelen zonder of in afwijking van een noodzakelijke vergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en voor werkzaamheden (de vroegere aanlegvergunning) en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een vergunde afwijking daarvan.
Er zijn twee vormen handhaving te onderscheiden: preventieve en repressieve handhaving. Preventieve handhaving bestaat uit actief toezicht door of namens de gemeente door bijvoorbeeld regelmatige controles op de uitvoering van vergunningen en regelmatige gebiedscontroles. Vervolgens worden in het kader van preventieve handhaving duidelijke en maatschappelijk geaccepteerde regels opgesteld en aandacht besteed aan communicatie en voorlichting. Repressieve handhaving bestaat uit de aanwending van publiekrechtelijke middelen bij geconstateerde overtredingen, zoals het opleggen van een dwangsom of het uitoefenen van bestuursdwang. Daarnaast is het mogelijk strafrechtelijke middelen toe te passen en privaatrechtelijk actie te ondernemen bij inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Repressieve handhaving heeft als primaire doel een einde te maken aan een specifieke overtreding van de Wro of de Woningwet.
De handhaafbaarheid van een bestemmingsplan is met name afhankelijk van het draagvlak van de regels onder de burgers en van de duidelijkheid van de regels.
In dit bestemmingsplan is aangesloten bij de actuele maatschappelijke behoefte voor wat betreft bouwen en gebruik. Vervolgens is door middel van het opnemen van diverse flexibiliteitsbepalingen (algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingen) in voldoende mate ingespeeld op eventuele toekomstige ontwikkelingen. De verbeelding, de regels en de toelichting zijn zodanig op elkaar afgestemd dat interpretatie- en uitvoeringsproblemen zo veel mogelijk worden voorkomen, en, dat zodoende handhavingssituaties worden voorkomen.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarbij investeringen, risico's en verdienpotentieel bij de initiatiefnemer rusten.
De gemeente Zaltbommel heeft met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Op basis van deze overeenkomst is de mogelijkheid tot kostenverhaal en afwikkeling van planschade, voor zover niet via legesvergoeding geregeld, voor de gemeente afdoende verzekerd.
Aan het principeverzoek dat aan deze partiële herziening van het bestemmingsplan ten grondslag lag, is een zorgvuldig doorlopen participatietraject met omwonenden vooraf gegaan. Dit heeft geleid tot diverse inrichtingsvoorstellen. Op basis van het voorkeursontwerp hebben burgemeester en wethouders besloten tot een positief principebesluit (25 november 2020, zie Bijlage 1 bij de toelichting).
Volgend op het besluit tot principemedewerking is is met omwonenden en andere (direct) belanghebbenden nader overleg gevoerd over de ontwerpuitwerking.. Dit overleg heeft plaatsgevonden tijdens een zestal gespreksrondes op 17 juni 2021. Een geanonimiseerd verslag van deze gespreksrondes is opgenomen als Bijlage 14 bij deze toelichting.
Waar mogelijk is in de planopzet rekening gehouden met tijdens de gesprekken naar voren gebrachte overwegingen.
Via de voorbereidingsprocedure die dit bestemmingsplan zal doorlopen alvorens vastgesteld te worden, zal aan deze dialoog een formeel vervolg worden gegeven. Gelet op het uitgebreide vooroverleg dat is gevoerd, en in aanmerking genomen dat de huidige planopzet mede op het door belanghebbenden naar voren gebrachte is gebaseerd, zal het bestemmingsplan als ontwerp worden gepubliceerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. De ingediende zienswijzen zijn beoordeeld en voorzien van een gemeentelijke reactie in de 'nota van zienswijzen'. Deze nota is toegevoegd als Bijlage 15 bij de toelichting. De zienswijzen zijn meegenomen in de besluitvorming.