direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Hardenberg, Burgerkamp 4 Loozen e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Burgerkamp 2 en 4 te Loozen, in het buitengebied van de gemeente Hardenberg, is een agrarisch bedrijfsperceel aanwezig waar de agrarische bedrijfsactiviteiten inmiddels gestopt zijn. Ter plaatse zijn twee bedrijfswoningen aanwezig.

De voormalige agrarische gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien deze geen gebruikswaarde meer hebben en beginnen te vervallen. De gebruikswaarde is vervallen, omdat de gebouwen oud zijn en daardoor niet geschikt zijn voor eventuele vervolgfuncties. Doordat de agrarische activiteiten in deze bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing. Onder deze gebouwen is één gebouw dat vrij recentelijk gebouwd is, namelijk in 2010. Dit gebouw is wel landschapsontsierend te noemen, omdat het een vrij groot gebouw is in het kleinschalige essen- en hoevenlandschap. Als het gebouw zou blijven staan, dan past deze naar aard en schaal niet bij een woonerf in dit landschap.

Het voornemen bestaat om deze bebouwing, met een totale oppervlakte van 3.030 m2 te slopen en ter compensatie drie compensatiewoningen te realiseren. Op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met Kwaliteit' kan voor de sloop van minimaal 3.030 m2 aan landschapsontsierende bebouwing (met asbest) het recht voor de realisatie van drie compensatiekavels verkregen. De twee (bedrijfs)woningen aan de Burgerkamp 2 en 4 blijven behouden en krijgen een passende woonbestemming.

Conform de beleidsnotitie 'Erven met Kwaliteit' dienen de compensatiewoningen in beginsel te worden gerealiseerd ter plaatse van de slooplocatie, in voorliggend geval dus aan de Burgerkamp 2 en 4. Omdat ten zuiden van de Burgerkamp 4 een intensieve veehouderij aanwezig is (Burgerkamp 1), is het vanuit milieukundig oogpunt gewenst om de compensatiekavels elders te realiseren. De compensatiekavels worden gerealiseerd aan de;

  • Schutstraat (naast nummer 1);
  • Sportlaan (naast nummer 4);
  • Volle Urenweg (naast nummer 3).

Samengevat bestaat de ontwikkeling uit het volgende:

Burgerkamp 2 en 4 Loozen:

  • Sloop van circa 3.030 m2 aan landschapsontsierende bebouwing;
  • Sanering overtollige erfverharding;
  • Herbestemming (bedrijfs)woningen Burgerkamp 2 en 4 van agrarische bedrijfsbestemming naar passende woonbestemming;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Schutstraat 1 Kloosterhaar:

  • Realiseren compensatiewoning met bijhorende bebouwing naast bestaande woning aan de Schutstraat 1;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Sportlaan 4 Bergentheim:

  • Realiseren compensatiewoning met bijhorende bebouwing naast bestaande woning aan de Sportlaan 4;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Volle Urenweg 3 Hoogenweg

  • Realiseren compensatiewoning met bijhorende bebouwing naast bestaande woning aan de Volle Urenweg 3;
  • Herbestemming (bedrijfs)woning Volle Urenweg 3 van agrarische bedrijfsbestemming naar passende woonbestemming;
  • Het landschappelijk inpassen van het gehele erf.

Voorliggende ontwikkeling is niet in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen. Op basis van de geldende bestemmingsplannen is het niet toegestaan de beoogde compensatiewoningen met bijhorende bouwwerken te realiseren. Daarnaast is het gewenst om de agrarische bedrijfsbestemming aan de Burgerkamp 2 en 4 en de Volle Urenweg 3 te wijzigen naar een passende woonbestemming.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling dient het bestemmingsplan dan ook te worden herzien. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een passend juridisch-planologisch kader en toont aan dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied bestaat uit vier locaties, te weten:

  • 1. Slooplocatie aan de Burgerkamp 2 en 4;
  • 2. Bouwlocatie Schutstraat 1 Kloosterhaar;
  • 3. Bouwlocatie Sportlaan 4 Bergentheim;
  • 4. Bouwlocatie Volle Urenweg 3 Hoogenweg.

Hierna is de ligging van de verschillende locaties ten opzichte van elkaar en de omgeving weergegeven. Vervolgens is de ligging van de locaties tot de directe omgeving afzonderlijk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1: Ligging van de verschillende locaties ten opzichte van elkaar en de omgeving (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2: Ligging Burgerkamp en Schutstraat (Bron: PDOK)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0003.png"  
Afbeelding 1.3: Ligging Sportlaan en Volle Urenweg (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan ''Buitengebied Hardenberg, Burgerkamp 4 Loozen e.o.” bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidig planologisch regime en strijdigheid

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van de geldende bestemmingsplan(nen) per locatie.

Bestemmingsplan   Vaststellingsdatum   Locatie(s)  
Buitengebied Hardenberg   2 december 2014   - Burgerkamp 2 en 4, Loozen
- Volle Urenweg 3, Hoogenweg  
Buitengebied Hardenberg, herziening regels   26 september 2016   - Burgerkamp 2 en 4, Loozen
- Volle Urenweg 3, Hoogenweg  
Facetherziening parkeren Hardenberg   17 juli 2018   - Burgerkamp 2 en 4, Loozen
- Volle Urenweg 3, Hoogenweg
- Sportlaan 4, Bergentheim
- Schutstraat 1, Kloosterhaar  
Beheersverordening Kloosterhaar   28 februari 2017   - Schutstraat 1, Kloosterhaar  
Bestemmingsplan buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid   23 april 2013   - Sportlaan 4, Bergentheim  

In de volgende subparagraven wordt per locatie ingegaan op het geldende planologische regime en wordt tevens de strijdigheid met betrekking tot het planvoornemen beschreven.

1.4.1 Burgerkamp 2 en 4, Loozen
1.4.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de Burgerkamp 2 en 4 geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap'. De gehele locatie is voorzien van een bouwvlak. In afbeelding 1.4 is een uitsnede opgenomen van het geldend bestemmingsplan. De locatie is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0004.png"  
Afbeelding 1.4: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (uitgezonderd glastuinbouw) en de instandhoudingen van de sterke gebiedskenmerken van het essen- en hoevenlandschap.

1.4.1.2 Strijdigheid

Aan de Burgerkamp 2 en 4 zijn twee bedrijfswoningen met bijbehorende gebouwen en voormalig agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Ter plaatse wordt al enige tijd geen volwaardig agrarisch bedrijf geëxploiteerd. In het kader van voorgenomen ontwikkeling zullen de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt en wordt overtollige erfverharding gesaneerd. Omdat ter plaatse geen sprake meer is en zal zijn van een agrarisch bedrijf is het gewenst om beide bedrijfswoningen te herbestemmen en te voorzien van een passende woonbestemming. Anderzijds is het wenselijk om de sloop van de landschapsontsierende gebouwen te borgen middels een voorwaardelijke verplichting.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4.2 Schutstraat 1, Kloosterhaar
1.4.2.1 Algemeen

Ter plaatse van de beoogde compensatiekavel ten noorden van de Schutstraat 1 geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'. In afbeelding 1.5 is een uitsnede opgenomen van de geldende beheersverordening. De locatie is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0005.png"  
Afbeelding 1.5: Uitsnede van de "Beheersverordening Kloosterhaar" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap.

1.4.2.2 Strijdigheid

Het realiseren van de beoogde compensatiewoning is niet mogelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap', aangezien daar de bouw- en gebruiksregels voor ontbreken. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient de bestemming gewijzigd te worden naar een passende woonbestemming.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4.3 Sportlaan 4, Bergentheim
1.4.3.1 Algemeen

Ter plaatse van de Sportlaan 4 gelden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' en 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. In afbeelding 1.6 is een uitsnede opgenomen van het geldend bestemmingsplan. De locatie is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0006.png"  
Afbeelding 1.6: Uitsnede van de "Bestemmingsplan buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap.

Gronden met de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap' zijn hoofdzakelijk bestemd voor wonen (met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen), tuinen en erven. Het aantal woningen per bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal. In voorliggend geval is ter plaatse één woning aanwezig.

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

1.4.3.2 Strijdigheid

Het realiseren van de beoogde compensatiewoning is niet mogelijk binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' en 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap', aangezien daarvoor passende bouw- en gebruiksregels ontbreken. Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken dient de bestemming gewijzigd te worden naar een passende woonbestemming zodat de beoogde compensatiewoning gerealiseerd kan worden.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4.4 Volle Urenweg 3, Hoogenweg
1.4.4.1 Algemeen

Ter plaatse van de Volle Urenweg 3 geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap'. Binnen deze bestemming is grotendeels een bouwvlak opgenomen. In afbeelding 1.7 is een uitsnede opgenomen van het geldend bestemmingsplan. De locatie is indicatief aangegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0007.png"  
Afbeelding 1.7: Uitsnede van het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten veenontginningslandschap' zijn met name bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken van het besloten veenontginningslandschap.

1.4.4.2 Strijdigheid

Aan de Volle Urenweg 3 is een bedrijfswoning met bijhorende bebouwing en agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Ter plaatse wordt al enige tijd geen volwaardig agrarisch bedrijf geëxploiteerd. In het kader van voorgenomen ontwikkeling is het gewenst om de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in een passende woonbestemming.

Daarnaast is het niet toegestaan om binnen de agrarische bestemming de beoogde compensatiewoning te realiseren, aangezien daar de bouw- en gebruiksregels voor ontbreken. Ook ten behoeve van het realiseren van de beoogde compensatiewoning dient de bestemming gewijzigd te worden naar een passende woonbestemming.

Dit bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Overijssel en de gemeente Hardenberg beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema's de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de wateraspecten. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige en gewenste situatie

2.1 Algemeen

Zoals in de aanleiding reeds is aangegeven, wordt er in het kader van dit plan 3.030 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt aan de Burgerkamp 2 en 4. Ter compensatie worden aan de Schutstraat (naast nummer 1), Sportlaan (naast nummer 4) en de Volle Urenweg (naast nummer 3) compensatiewoningen mogelijk gemaakt.

Hierna wordt per locatie ingegaan op de huidige en gewenste situatie.

2.2 Huidige en gewenste situatie plangebied

2.2.1 Burgerkamp 2 en 4, Loozen
2.2.1.1 Landschappelijke kenmerken

De omgeving van het plangebied bestaat uit verspreid liggende agrarische erven en woonpercelen in een overwegend agrarisch gebied. Kenmerkende structuurdrager in de nabije omgeving vormt het Kanaal Almelo-De Haandrik die ten westen van het plangebied loopt.

2.2.1.2 Huidige situatie

Het plangebied zelf betreft een perceel dat voorheen als agrarisch erf in gebruik is geweest. Het erf bestaat uit twee bedrijfswoningen met agrarische bedrijfsgebouwen achter de bedrijfswoning aan de Burgerkamp 4. Tussen de gebouwen is veelal verharding aanwezig. Rondom de bedrijfswoningen zijn de gronden ingericht als tuin.

De Burgerkamp ligt ten westen van het erf. Aan alle overige zijden liggen agrarische cultuurgronden. In afbeelding 2.1 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0008.png"  
Afbeelding 2.1: Luchtfoto locatie Burgerkamp 2 en 4, Loozen (Bron: PDOK)  
2.2.1.3 Gewenste situatie

Het voornemen bestaat om alle landschapsontsierdende bebouwing, met een totale oppervlakte van 3.030 m2 te slopen en ter compensatie drie compensatiewoningen te realiseren. Op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met Kwaliteit' kan voor de sloop van minimaal 3.000 m2 of 3.300 m2 aan landschapsontsierende bebouwing (respectievelijk met en zonder asbest) het recht voor de realisatie van drie compensatiekavels verkregen worden.

De compensatiekavels worden gerealiseerd aan de;

  • Schutstraat (naast nummer 1);
  • Sportlaan (naast nummer 4);
  • Volle Urenweg (naast nummer 3).

De twee (bedrijfs)woningen aan de Burgerkamp 2 en 4 blijven behouden en krijgen een passende woonbestemming.

2.2.1.4 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 1 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0009.png"  
Afbeelding 2.2: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

Het erf aan de Burgerkamp 2 blijf conform de huidige in- en uitrit ontsloten op de Burgerkamp. Het erf is daarnaast reeds voldoende ruimtelijke ingepast. Het erf aan de Burgerkamp 4 blijft ontsloten door de zuidelijke inrit. De noordelijke inrit wordt opgeruimd. Wel blijft het onderhoudspad behouden. Hiermee blijft de mogelijkheid om de watergang te maaien. Na sloop van de landschapsontsierende bebouwing zal er een poel worden gegraven direct ten oosten van de woning. Langs de randen worden bomen aangeplant en ten zuiden van de poel een erfbosje met een houtsingel. Dit compenseert het rooien van de bestaande houtsingels en maakt het erf weer compact. Het overgrote deel waar nu de schuren staan wordt weer ingericht als agrarische grond.

Enkele waardevolle bomen aan de noordzijde van het erf kunnen behouden blijven. Tevens blijft het bestaande struweel langs de weg behouden. Deze schermt de tuin momenteel passend af.

Op het erf worden enkele solitaire bomen als Walnoot/Tamme kastanje en Hollandse Linde aangeplant. Deze versterken de biodiversiteit en geven het erf de gewenste groene massa.

2.2.2 Schutstraat 1, Kloosterhaar
2.2.2.1 Landschappelijke kenmerken

De locatie van de compensatiewoning naast het woonperceel aan de Schutstraat 1 ligt in de kern Kloosterhaar. In de omgeving komen (verspreid liggende) woonpercelen voor. Aan de overzijde van de Schutstraat zijn een aantal bedrijfspercelen aanwezig.

Kenmerkende structuurdrager in de nabije omgeving vormt de Van Roijensweg die ten westen van het plangebied ligt.

2.2.2.2 Huidige situatie

Het plangebied zelf betreffen onbebouwde gronden ten noorden van de woning aan de Schutstraat. Het erf bestaat uit grasland met langs de randen opgaande beplanting en bomen. De Schutstraat ligt ten westen van het erf. In afbeelding 2.3 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0010.png"  
Afbeelding 2.3: Luchtfoto locatie Schutstraat, Kloosterhaar (Bron: PDOK)  
2.2.2.3 Gewenste situatie

Het voornemen bestaat om ter plaatse een compensatiewoning met bijhorend bijgebouw te realiseren.

2.2.2.4 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 2 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0011.png"  
Afbeelding 2.4: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De compensatiewoning wordt haaks op de Schutstraat gebouwd. Achter de woning is ruimte voor een schuur. De inrit wordt nieuw aangelegd waarbij rekening gehouden wordt met een bestaande waardevolle zomereik die in de berm staat.

De brede groenstrook voor de woning blijft behouden evenals de houtsingel ten noorden van het erf. Over de brede watergang wordt een nieuwe brug/dam aangelegd in samenspraak met het waterschap.

Het erf wordt ten zuiden afgeschermd middels een wilde ligusterhaag. Een solitaire linde accentueert het voorerf en geeft enige schaduw in de tuin.

Het erf moet een landelijke uitstraling krijgen passend bij de overige erven langs de oostzijde van de Schutstraat. De woning wordt getoetst aan de welstandsnota. Indien de schuur vrijstaand wordt gebouwd dan zal het een landelijk karakter moeten kennen en uitgevoerd worden in materialen die passen in de omgeving. Opvallende kleuren (als witte deuren/muren) en glimmende materialen zijn niet toegestaan.

2.2.3 Sportlaan 4, Bergentheim
2.2.3.1 Landschappelijke kenmerken

De omgeving van het plangebied bestaat uit verspreid liggende woonpercelen, agrarische cultuurgronden, sportvelden en een recreatiepark voor recreatiewoningen. Kenmerkende structuurdrager in de nabije omgeving vormt het Kanaal Almelo-De Haandrik die ten boordwesten van het plangebied loopt en de Twenteweg die ten westen van het plangebied ligt.

2.2.3.2 Huidige situatie

Het plangebied zelf betreffen onbebouwde gronden ten zuiden van het woonperceel aan de Sportlaan 4. Er is sprake van onbebouwde agrarische cultuurgrond.

Het plangebied wordt aan de oostzijde begrenst door de Sportlaan. Aan de noodzijde is een woonperceel aanwezig en aan de zuid- en westzijde zijn agrarische cultuurgronden aanwezig.

In afbeelding 2.5 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0012.png"  
Afbeelding 2.5: Luchtfoto locatie Sportlaan 4, Bergentheim (Bron: PDOK)  
2.2.3.3 Gewenste situatie

Het voornemen is om ten zuiden van het woonperceel aan de Sportlaan 4 een compensatiewoning met bijhorend bijgebouw te realiseren.

2.2.3.4 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 3 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0013.png"  
Afbeelding 2.6: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De compensatiewoning wordt haaks op de Sportlaan en in lijn met de buurwoningen gebouwd. Achter de woning kan een schuur worden gerealiseerd. Indien de schuur vrijstaand wordt gebouwd dan zal het een landelijk karakter moeten kennen en uitgevoerd worden in materialen die passen in de omgeving. Opvallende kleuren (als witte deuren/muren ) en glimmende materialen zijn niet toegestaan.

De woning wordt getoetst aan de welstandsnota. Het is niet mogelijk om via de bestaande inrit de compensatiewoning te ontsluiten omdat deze midden op het bestaande erf uitkomt. Er wordt daarom een nieuwe inrit gemaakt aan de oostzijde van de compensatiewoning.

De bestaande houtsingel vormt een passende afscherming van het nieuwe erf. Ook de beplanting langs de wegen kunnen behouden blijven. Op het erf zal als afscherming een streekeigen esdoornhaag worden aangeplant Ook wordt er een Hollandse linde als solitaire boom op het voorerf geplant. De 'achterzijde' van het erf bestaat uit een rij zwarte elzen. Ze vormen transparante overgang naar het achterliggende land.

Er is gekozen om het achtererf open te houden. Hiermee blijft de relatie met het achterliggende weiland behouden.

2.2.4 Volle Urenweg 3, Hoogenweg
2.2.4.1 Landschappelijke kenmerken

De omgeving van het plangebied bestaat uit verspreid liggende agrarische erven en woonpercelen in een overwegend agrarisch gebied. Kenmerkende structuurdrager in de nabije omgeving vormt de Radewijkerbeek die ten westen en noorden van het plangebied loopt.

2.2.4.2 Huidige situatie

Het plangebied zelf betreft het voormalige agrarische bedrijfsperceel aan de Volle Urenweg 3 te Hoogenweg. Ter plaatse is sprake van een (bedrijfs)woning en bijhorende (voormalige agrarische) schuren. Het erf is deels voorzien van erfverharding en deels ingericht als onverharde tuin. Aan de zuidwestzijde is sprake van agrarische cultuurgronden.

Het plangebied wordt aan de noordwestzijde begrenst door de Volle Urenweg. Verder wordt het plangebied omgeven door agrarische cultuurgronden.

In afbeelding 2.7 is op een luchtfoto de huidige situatie weergegeven. Het plangebied is indicatief weergegeven met de rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0014.png"  
Afbeelding 2.7: Luchtfoto locatie Volle Urenweg 3, Hoogenweg (Bron: PDOK)  
2.2.4.3 Gewenste situatie

Het perceel aan de Volle Urenweg 3 is voorzien van een agrarische bedrijfsbestemming. Ter plaatse wordt echter reeds geen agrarisch bedrijf meer geëxploiteerd en het erf is in gebruik als 'regulier' woonperceel. Het is daarom gewenst om de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen naar een passende woonbestemming.

Daarnaast is het voornemen om ten zuidwesten van het bestaande erf een compensatiewoning met bijhorend bijgebouw te realiseren.

2.2.4.4 Ruimtelijke en landschappelijke inpassing

Voor het geheel is door De Erfontwikkelaar een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld. Hierna is een uitsnede van het plan opgenomen. Vervolgens wordt het plan toegelicht. Het volledige ruimtelijke kwaliteitsplan is opgenomen Bijlage 4 van de toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0015.png"  
Afbeelding 2.8: Uitsnede ruimtelijk kwaliteitsplan (Bron: De Erfontwikkelaar)  

De compensatiewoning wordt haaks op de Volle Urenweg gebouwd. Hiermee wordt een zo compact mogelijk erf gemaakt. Om te voorkomen dat de woning 'los' van het erf komt te staan wordt middels aanplant van een houtsingel en een bomenrij het erf visueel verbonden met het bestaande erf. Een groep rhododendrons wordt gespiegeld langs de inrit.

Het is niet mogelijk om via de bestaande inrit de compensatiewoning te ontsluiten omdat deze midden op het bestaande erf uitkomt. Er wordt daarom gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting van het weiland. De inrit krijgt een ondergeschikte uitstraling ten opzicht van de bestaande. De erven in de omgeving kennen veelal meerder inritten.

Langs de randen van het erf worden bomen en een houtsingel aangelegd overeenkomstig het wensbeeld van de gemeente Hardenberg. Dit sluit aan op de kenmerken van het besloten heideontginningslandschap.

2.2.4.5 Beeldkwaliteitseisen

Om de beoogde compensatiewoning een de Volle Urenweg op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld als onderdeel van het in Bijlage 4 opgenomen ruimtelijk kwaliteitsplan. Het beeldkwaliteitsplan vervangt de welstandsnota.

Vorm

  • De woning heeft een eenvoudige en duidelijk herkenbare hoofdvorm en een rechthoekig grondvlak;
  • het dak dient te bestaan uit een zadeldak met een helling van 35-50 graden;
  • de nokrichting in de lengte van het gebouw.

Detaillering en materiaalgebruik

  • De detaillering van de compensatiewoning dient sober te zijn, duidelijk soberder dan die van de boerderijen en landelijke woningen die in de nabije omgeving staan;
  • de dakgoot is subtiel vormgegeven, bijvoorbeeld door een mastgoot. Het vormt een geïntegreerd onderdeel van de hele dakconstructie, geen goot is ook mogelijk;
  • de materialen zijn niet glimmend en passen qua oppervlakte en structuur goed in de omgeving;
  • eenduidig materiaalgebruik zoals bakstenen. rabatdelen/gepotdekseld hout en keimwerk;
  • in alle gevels van de compensatiewoning worden dezelfde hierboven omschreven materialen gebruikt;

Vernieuwende architectuur

  • Het wordt aangemoedigd dat de architectuur op een vernieuwende manier omgaat met de criteria, zolang deze recht doet aan een beeldbepalend dakvlak en een rustige uitstraling;
  • de compensatiewoning heeft een langwerpige hoofdvorm;
  • de kap bestaat uit een zadeldak;
  • de kap kan twee ongelijke kanten bevatten (verschil in goothoogte/dakhelling);
  • de gevels naar de erfzijde en openbare weg zijn zo veel mogelijk gesloten;
  • er mag af worden geweken van de kenmerkende symmetrie van stalgebouwen indien de hoofdvorm eenduidig blijft;
  • de dakbedekking bestaat uit een pannendak, niet glimmend plaatmateriaal of een vegetatiedak;
  • het dak kan voorzien zijn van (grote) dakramen en lichtstraten;
  • gevels kunnen geheel van glas zijn of (deels) grote raampartijen/stroken hebben;
  • de compositie van de gevels en het dak is sober in opzet en heeft een robuuste uitstraling;
  • het kleurgebruik is gedekt (natuurlijke tinten, geen felle kleuren);
  • de woning mag geen gemetselde schoorsteen hebben.

2.3 Verkeer en parkeren

2.3.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de mogelijke extra verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiervoor kunnen berekeningen worden uitgevoerd. Hierna wordt ingegaan op de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte.

2.3.2 Verkeersgeneratie

Met dit initiatief worden aan de Burgerkamp 2-4 schuren gesloopt. De reeds aanwezige (bedrijfs)woningen worden herbestemd naar een passende woonbestemming. Deze bestemmingswijziging zorgt niet voor een toename van de verkeersgeneratie. Dit geldt eveneens voor de bestemmingswijziging van de agrarische bedrijfsbestemming naar woonbestemming ter plaatse van de bestaande (bedrijfs)woning aan de Volle Urenweg 3. Bovendien kan gesteld wordt dat vanuit planologisch oogpunt de verkeersgeneratie af zal nemen. Immers worden hier de agrarische bedrijfsactiviteiten alsmede de daarbij behorende verkeersgeneratie te vervallen.

Naast de percelen aan de Schutstraat 1, Sportlaan 4 en Volle Urenweg 3 wordt per locatie één compensatiekavel met bijhorende bijgebouw gerealiseerd. Het gaat hierbij om vrijstaande woningen.

Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten:

  • ligging in het buitengebied (Sportlaan 4 en Volle Urenweg 3) en rest bebouwde kom (Schutstraat 1);
  • weinig stedelijke gemeente (gemeente Hardenberg);
  • koop, vrijstaand en koop, tussen/hoek

Voor de vrijstaande woningen geldt op basis van bovenstaande uitgangspunten, op basis van de CROW, een extra verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per weekdagetmaal. De Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg zijn in voldoende mate ingericht op deze (beperkte) toename van verkeerbewegingen eenvoudig en veilig te kunnen verwerken.

2.3.3 Parkeren

Voor wat betreft het aspect parkeren geldt dat er op eigen erf voldoende ruimte is om te voorzien in de benodigde parkeerbehoefte van 2,2 (vrijstaand) parkeerplaatsen per woning. De uitsneden van de ruimtelijke kwaliteitsplannen zoals opgenomen in voorgaande afbeelding 2.4, 2.6 en 2.8 laten zien dat er (ruim) voldoende ruimte is om op eigen terrein parkeerplaatsen te realiseren.

Voor wat betreft de bestaande woningen aan de Burgerkamp 2-4, Sportlaan 4 en Volle Urenweg 3 wordt opgemerkt dat het parkeren overeenkomstig de bestaande situatie eveneens op eigen terrein wordt opgelost.

2.3.4 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
3.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

3.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
3.1.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ten tijde van de SVIR (voorganger NOVI) is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'. In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van het rijksbeleid

De NOVI laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de omgevingsvisie.

Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat deze van toepassing is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.

Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat het realiseren van respectievelijk 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking dan ook niet van toepassing aangezien per saldo sprake is van een toevoeging van drie woningen. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel en de daarbij behorende Omgevingsverordening Overijssel.

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele centrale ambities van de provincie:

  • goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst door een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving) die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief);
  • versterken complementariteit van bruisende steden en vitaal platteland als ruimtelijke, cultureel, sociaal en economisch samenhangend geheel. Dit door behoud en versterking van leefbaarheid en diversiteit van het landelijk gebied, stedelijke netwerken versterken, behoud en versterken van cultureel erfgoed als drager van identiteit;
  • veilig, gezond en schoon kunnen wonen, werken, recreëren en reizen door te zorgen voor waterveiligheid, externe veiligheid en verkeersveiligheid;
  • investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan.
3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of – generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar – ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe – gebiedskenmerken

Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In afbeelding 3.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0016.png"  
Afbeelding 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
3.2.3.1 Of- generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties – en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten – te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

3.2.3.2 Waar- ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de – voor dat ontwikkelingsperspectief – geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

3.2.3.3 Hoe- gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

3.2.3.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

3.2.3.4.1 Of - generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik), artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit), artikel 2.1.6 lid 1 (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen). Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

  • 1. Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt.
      • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
      • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.
  • 2. Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
      • dat (her)benutting van bestaande erven en/of bebouwing in de Groene Omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
      • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3

Door deze ontwikkeling, neemt de hoeveelheid landschapsontsierende bebouwing in het buitengebied af en worden ter compensatie drie vrijstaande woningen gebouwd, waarvan twee in het buitengebied en één binnen de bebouwde kom. De locaties van de woningen zijn zorgvuldig gekozen en sluiten aan op bestaande bebouwing/erven. De woningen worden op/nabij bestaande erf gebouwd, die als geheel landschappelijk worden ingepast. Ook de slooplocatie wordt landschappelijk ingepast. Eén en ander is zorgvuldig afgewogen op basis van het gemeentelijke beleid 'Erven met kwaliteit'. Per saldo is daarnaast geen sprake van extra ruimtebeslag door bouwen en verharden op de groene omgeving, maar juist een afname. Samenvattend wordt geconcludeerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met het gestelde in artikel 2.1.3.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit (leden 1, 2, 3 en 5)

  • 1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
  • 2. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan het Uitvoeringsmodel (OF-, WAAR- en HOE-benadering) die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd.
  • 3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
  • 4. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Artikel 2.1.6: Kwaliteitsimpuls Groene omgeving (KGO) (lid 1)

Bestemmingsplannen voor de Groene omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3. en artikel 2.1.4. en het bepaalde in artikel 2.1.5. – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan artikelen 2.1.5 en 2.1.6 lid 1

Zoals in deze paragraaf blijkt voldoet de ontwikkeling aan de OF- WAAR- en HOE- benadering. Tevens is de ontwikkeling in overeenstemming met het ontwikkelingsperspectief en de vier-lagenbenadering die onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsmodel.

Het voorliggende plan leidt tot een kwaliteitsimpuls in de groene omgeving (buitengebied) van de gemeente Hardenberg. Deze meerwaarde vertaalt zich in:

  • Sloop van ruim 3.030 m2 aan landschapsontsierende bebouwing aan de Burgerkamp 2-4 te Loozen;
  • Sanering van alle aanwezige asbest en overtollige erfverharding/kuilvoerplaten;
  • Het landschappelijk inpassen van alle sloop- en bouwlocaties.

Hiermee wordt voldaan aan het beleid van de Provincie Overijssel met betrekking tot de KGO.

Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen (lid 1)

Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2

Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van drie vrijstaande woningen in het kader van Rood voor Rood. De woningen voldoen aan de kwalitatieve behoefte in de markt en worden gebouwd voor de lokale behoefte. De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming te achten met artikel 2.2.2 uit de Omgevingsverordening Overijssel. Bij de overige afwegingen in de eerste fase 'Of - generieke beleidskeuzes' zijn er verder geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen.

3.2.3.4.2 Waar - ontwikkelingsperspectieven

Ten aanzien van de ontwikkelingsperspectieven wordt uitsluitend ingegaan op de bouwlocaties. Aan de Burgerkamp 2-4 wordt namelijk uitsluitend gesloopt. Het is daarom niet relevant om deze locatie te toetsen. Er wordt gesteld dat het slopen van ontsierende bebouwing ten alle tijde passend is binnen de ontwikkelingsperspectieven.

De locaties aan de Schutstraat 1, Sportlaan 4 en Volle Urenweg 3 liggen in het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'. Hierna is dit indicatief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0017.png"  
Afbeelding 3.2: Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

"Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap"

Dit ontwikkelingsperspectief omvat gebieden waar verdere modernisering en schaalvergroting van de landbouw in combinatie met verduurzaming de ruimte krijgt. Die ruimte kan verdiend worden door te investeren in kwaliteitsvoorwaarden.

Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).

Toetsing van het initiatief aan het Ontwikkelingsperspectief

Het karakter van het gebied, met een mix van meerdere functies, maakt dat een nuancering ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief nodig is. Het gebied is dan ook niet alleen geschikt voor agrarische functies, maar ook voor woningen. Dit is inherent aan het veranderende platteland, waar er sprake is van schaalvergroting en andere agrarische bedrijven die stoppen. Bovendien is er in dit geval geen sprake van aantasting van de gebruiksmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven. In paragraaf 4.5 en 4.6 wordt hier nader op ingegaan. De nieuwe woningen worden adequaat in het bestaande landschap ingepast. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de ter plekke geldende ontwikkelingsperspectieven

3.2.3.4.3 Hoe - gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Stedelijke laag' wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, omdat er in of aangrenzend aan het plangebied geen relevante specifieke eigenschappen voor deze laag geldt. Ook in dit geval wordt uitsluitend ingegaan op de bouwlocaties.

  • 1. De 'Natuurlijke laag'

Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bijvoorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp.

In onderstaande afbeelding is per bouwlocatie aangegeven welke gebiedstype op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Natuurlijke laag' van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0018.png"  
Afbeelding 3.3: Natuurlijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

"Stuwwallen"

Stuwwallen zijn tijdens de ijstijd opgestuwde aardlagen en zijn door grote hoogteverschillen in sommige gevallen nog steeds goed zichtbaar. De stuwwalen hebben als regionale inzijggebieden een belangrijke functie in het watersysteem doordat het de ‘ingangen’ van regionale en lokale stelsels van grondwaterstromen zijn. De ambitie is het eigen karaker van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn. Door bijvoorbeeld de overgangen naar andere landschappen te accenturen en door de zichten erop én er vanaf te versterken.

"Dekzandvlakte en ruggen"

De dekzandgronden worden gekenmerkt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De dekzandgebieden zijn voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, b.v. door egalisaties ten behoeve van de landbouw. Als ontwikkelingen plaatsvinden dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar maken en beleefbaar maken van hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn uitgangspunt bij inrichting. De strekkingsrichting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, dient uitgangspunt te zijn. Hiermee dient bij de planuitwerking rekening te worden gehouden.

"Hoogveengebieden (in cultuur gebracht)"

Op waterhuishoudkundig geïsoleerde plekken (waar het regenwater wordt vastgehouden) ontwikkelde zich in het zandgebied op kleine en grote schaal hoogveen; onder invloed van regenwater ontstonden veenmoerassen. Deze groeiden als een dikke spons van veenmossen steeds verder omhoog, los van het grondwater. De extreme zure en voedselarme omstandigheden leidden tot natte, slecht toegankelijke moerasgebieden, waar vrijwel geen boom kon groeien. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei). De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

Toetsing van het initiatief aan de "Natuurlijke laag"

De gronden in het plangebied zijn in agrarisch gebruik of zijn in gebruik als tuin bij een woning. De van oorsprong voorkomende 'Natuurlijke laag' is daardoor niet of nauwelijks meer aanwezig. Ter plaatse van de compensatiekavels wordt middels een ruimtelijk kwaliteitsplan ingespeeld op de daar voorkomende gebiedskenmerken. De erven worden landschappelijk ingericht conform de hier geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 2.2.2.4, 2.2.3.4, 2.2.4.4 en Bijlage 2, Bijlage 3 en Bijlage 4 wordt hier nadrukkelijk op ingegaan.

  • 2. De 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap'

In de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan.

In onderstaande afbeelding is per bouwlocatie aangegeven welke gebiedstype op basis van de gebiedskenmerkenkaart van de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0019.png"  
Afbeelding 3.4: Laag van het agrarisch cultuurlandschap (Bron: Provincie Overijssel)  

“Oude hoevenlandschap”

Het Oude Hoevenlandschap betreft een landschap met verspreide erven. Het werd ontwikkeld nadat de complexen met de grote essen 'bezet' waren en een volgende generatie boeren nieuwe ontwikkelingsruimte zocht. Die vonden ze bij kleine dekzandkopjes die individueel werden ontgonnen. Dit leidde tot een landschap dat de zelfde opbouw kent als het essenlandschap, alleen in een meer kleinschalige, meer individuele en jongere variant. Deze kleinere maat en schaal is tevens de reflectie van de natuurlijke ondergrond. Het landschap is contrastrijk met veel variatie op de korte afstand.

Als ontwikkelingen plaats vinden in het oude hoevenlandschap, dan dragen deze bij aan behoud en accentuering van de dragende structuren (groenstructuur en routes) van het oude hoevenlandschap, en aan de samenhang en de karakteristieke verschillen tussen de landschapselementen.

“Jong heide- en broekontginningslandschap”

Heidegronden waren oorspronkelijk functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap. Nadat kunstmest werd uitgevonden ging deze functie verloren en werden de gronden grotendeels in cultuur gebracht. Eerst kleinschalig, maar later grootschalig. Vanaf de 18e eeuw zijn veel voormalige heidegronden ten behoeve van de jacht en houtproductie bebost. Landbouwontginningen zijn relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex.

De transformatie van landbouwerven tot burgererven en de introductie van het ‘hobby’-vrijetijds/woon landschap zijn steeds meer aan de orde. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse een stevige impuls te geven en soms een transformatie door te voeren. Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan behoud en versterking van de dragende structuren ter plaatse, zoals landschappelijke raamwerken van lanen, bosstroken en waterlopen

“Veenkoloniaal landschap”

Kenmerkend voor het veenkoloniaal landschap zijn de grootschalige open landschappen met een lineaire bebouwings-, verkavelings- en ontwateringsstructuur die zijn ontstaan door grootschalige ontginning van de hoogveengebieden. Het Overijssels veenkoloniaal landschap is deel van een groter geheel dat zich uitstrekt over Groningen en Drenthe. Het is gevormd door ontginners en boeren uit met name het noorden. Typische Groningse boerderijen staan hier doorgaans naast de Overijsselse boerderijen.

De ambitie is gericht op de versterking van de aantrekkelijkheid, de leefbaarheid en de kwaliteit van dit landschap. Het gaat dan met name om de grote maat en de vergezichten. De norm is een beschermende bestemmingsregeling gericht op instandhouding van de grote open ruimtes, de vergezichten en het contrast tussen deze ruimtes en bestaande verdichte zones. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het veenkoloniaal landschap dan dragen deze bij aan het behoud en de versterking van bijzondere architectuur, de linten in het landschap en de open ruimtes.

Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”

Door de inpassing van de compensatiewoningen met streekeigen beplanting, worden de kenmerken van het oorspronkelijke landschap van de verschillende landschapstypen versterkt. Dit gebeurt door het erf in te richten met nieuwe, gebiedseigen beplanting en het realiseren van een gebiedseigen woning met bijgebouw. Daarmee is de ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”.

3. De “Laag van de beleving”

In de laag van de beleving komen de natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over de beleefbaarheid van ruimtelijke kwaliteit, identiteit en tijdsdiepte, van recreatieve gebruiksmogelijkheden die een belangrijke rol spelen bij de waardering van de leefomgeving. De laag van de beleving is de laag van de verbinding en het netwerk; tussen het stedelijke en het landelijke, de cultuur en de natuur, snel en traag, oud en nieuw, tussen nut en schoonheid. De laag van de beleving benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen, maar voegt ook eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken en recreatieve routes. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis.

De verblijfsrecreatiecomplexen, de attracties, de routes voor wandelen, fietsen en varen zijn een belangrijke economische factor geworden met een vergelijkbaar aandeel in de economie als de agrarische sector. Dit alles verandert het aanzien, de gewenste gebruiksmogelijkheden en betekenis van het buitengebied. Aan het 'belevingslandschap' ontleent Overijssel zijn tijdsdiepte, maar ook zijn aantrekkingskracht. Steeds vaker worden de kwaliteiten uit het verleden ingezet in plannen door daar met nieuwe kwaliteiten, gebruiks- en verschijningsvormen op voort te bouwen. Belangrijk in deze laag is het oude en nieuwe 'erfgoed' van de provincie.

Uitsluitend de bouwlocaties aan de Schutstraat en Sportlaan zijn op de gebiedskenmerkenkaart de 'Laag van de beleving' aangeduid met 'Donkerte'. In afbeelding 3.5 wordt dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0020.png"  
Afbeelding 3.5: Laag van de beleving (Bron: Provincie Overijssel)  

“Donkerte”

Lichte gebieden geven een beeld van de economische dynamiek van de provincie: de steden en dorpen, de autosnelwegen, de kassengebieden, de attractieparken, de grote bedrijventerreinen en de gebieden met veel bebouwing. De donkere gebieden geven een indicatie van de 'buitengebieden' van Overijssel. De natuurcomplexen en de grote landbouwgebieden. De donkere gebieden zijn de gebieden waar het 's nachts nog echt donker is, waar je de sterrenhemel kunt waarnemen. Het zijn de relatief 'luwe' dun bewoonde gebieden met een lage gebruiksdruk.

Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op- en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.

Toetsing van het initiatief aan de 'Laag van de beleving'

Lichtuitstraling is inherent aan de woonfunctie. Door clustering van de nieuwe woningen bij bestaande bebouwing in het buitengebied is er echter geen sprake van een onevenredige toename van (kunst)licht in het buitengebied. Onnodige verlichting wordt zoveel mogelijk voorkomen. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de “Laag van de beleving”.

3.2.4 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Landstad Hardenberg
3.3.1.1 Algemeen

Sinds 2021 beschikt de gemeente Hardenberg over een eigen omgevingsvisie. In deze visie is het verhaal van de gemeente Hardenberg voor het heden en de komende 20 jaar uitgewerkt. Deze omgevingsvisie is samengesteld met participatie van vele stakeholders uit allerlei sectoren. In de visie komt alles samen in het verhaal van de gemeente tot 2040. Het verhaal heet 'Landstad Hardenberg'. Hierin is de functie voor de hele regio verder uitgebouwd. De rode draad in de gemeente is als volgt:

  • De gemeente en samenleving zijn verbonden. De Hardenbergers hebben altijd de blik naar buiten. Ze zien voortdurend kansen. Door een goede samenwerking tussen inwoners, overheid en bedrijfsleven benutten we de kansen die zich voordoen. De gemeente speelt in op toekomstige veranderingen, veert mee, verbindt en investeert waar nodig.
  • De kernen zijn onderling sterk verbonden. Platteland en stad raken steeds meer verweven. De gemeente combineert de kracht van het platteland met een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Voor een grensgemeente is dat een unieke prestatie.
  • De gemeente zoekt de regionale verbinding. Hardenberg is onderdeel van de regio Zwolle. Daarnaast zijn er sterke verbindingen met Twente en Drenthe.

3.3.1.2 Ambitie

Hardenberg staat voor grote uitdagingen. Een groeiende bevolking en economie zijn voor een grensregio niet vanzelfsprekend. Integendeel. Dit vraagt om blijvende inspanningen en investeringen. De gemeente kan niet doorbouwen zoals het groot is geworden. Het gebruik van het platteland verandert. Dat vraagt om ontwikkeling van bebouwing die samengaat met ruimtelijke kwaliteit, landschap en natuur. Stad en land vullen elkaar steeds meer aan en houden elkaar in balans. Samen vertellen zij het verhaal van de functieverandering van het Hardenbergse platteland. Of-of-denken maakt plaats voor en-en-denken. De gemeente wil de kwaliteiten van het buitengebied versterken door stedelijke elementen aan te brengen. Tegelijkertijd blijft de gemeente werken aan het binnenstedelijk woon- en leefklimaat met vitale en bruisende centra in Hardenberg en Dedemsvaart.

De gemeente Hardenberg staat niet op zichzelf. Sociale, maatschappelijke en economische relaties zijn steeds (boven)regionaler. Hardenberg wordt steeds afhankelijker van de omliggende regio’s. Omgekeerd geldt hetzelfde. De gemeente speelt daar op in. Per opgave kiest de gemeente het juiste schaalniveau voor de aanpak en samenwerking. De gemeente gaat ‘spelen met schalen’. De gemeente staat voor een nieuwe schaalsprong. Om deze schaalsprong te kunnen maken zijn vier uitgangspunten opgesteld.

  • a. de groei vasthouden en doortrekken;
  • b. kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker;
  • c. ruimte als troefkaart;
  • d. bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden.

De groei vasthouden

De gemeente blijft inzetten op groei van de economie en de werkgelegenheid. Hardenberg streeft naar een positieve arbeidsmarktbalans. Dit past bij onze positie als streekcentrum. De omvang en samenstelling van de beroepsbevolking geeft nu voldoende basis voor een compleet stedelijk voorzieningenniveau. Dat wil de gemeente in de toekomst ook zo houden. Een stabiele bevolkingsgroei is daarom een voorwaarde. Net als het behouden van de concurrerende economie.

Volgens de prognoses groeit onze bevolking tot 2040. Tot 2050 groeit ook het aantal huishoudens, en daarmee de woningbehoefte. Terwijl de bevolking groeit, neemt de beroepsbevolking geleidelijk af door vergrijzing. Dit kan Hardenberg positief beïnvloeden door jonge gezinnen en startende huishoudens aan te trekken. Dit is gunstig voor de omvang van de beroepsbevolking en het voorzieningenniveau. De Regio Zwolle krijgt van het Rijk een groeiopgave van naar verwachting 40.000 tot 60.000 woningen in 2040. Hiervan kan en wil de gemeente in ieder geval 1.000 woningen voor haar rekening nemen.

Kwaliteiten toevoegen wordt belangrijker

Groei is geen doel op zich maar moet bijdragen aan welvaart en welzijn van onze inwoners. De gemeente bouwt bestaande kwaliteiten uit en voegt nieuwe toe aan de leefomgeving en economie. Zo wil de gemeente haar inwoners binden en vertrokken Hardenbergers verleiden om terug te keren.
De gemeente schept een gunstig vestigingsklimaat voor nieuwe bedrijven. Nieuwbouw is hiervoor niet voldoende. Verbeteringen in het woon, leef- en werkklimaat werken als een vliegwiel voor de lokale welvaart en het welzijn van de inwoners. Dit noemt met brede welvaart. De brede welvaart wordt bereikt door in te spelen op de trends en ontwikkelingen die de samenleving beïnvloeden, zoals: klimaatontwikkelingen, energietransitie, transities in de landbouw, circulaire economie, aandacht voor voeding en levensstijl en demografische ontwikkelingen.

Ruimte als troefkaart

Ruimte is de troefkaart. In Hardenberg krijg je veel voor weinig. Er is kwaliteit van leven. De Brede Welvaartsindicator 2019 laat een hoge woontevredenheid zien. Een kwaliteit die in Nederland steeds schaarser wordt. Hiermee onderscheiden we ons. Nu en in de toekomst. Dit doet Hardenberg door werk te maken van leefbaarheid:

  • de gemeente versterkt landbouw en natuur;
  • de gemeente verbeterd het leef- en woonmilieu (groen, water, schoon, veilig, ruimte);
  • de gemeente zorgt voor een passend woningaanbod en versterkt de sociale samenhang;
  • de gemeente houdt het voorzieningenniveau op peil.

Bereikbaarheid en samenwerking als randvoorwaarden

Hardenberg is de op één na grootste gemeente in zowel de regio Zwolle als de Dutch TechZone. Beide samenwerkingsverbanden zijn belangrijk om onze ambities en opgaven te realiseren. Vooral voor de bereikbaarheid en de economie. En daarmee ook voor onderwijs en scholing. Hardenberg moet daarom uitgroeien tot een netwerkgemeente bij uitstek. Dit vraagt om intensivering van de samenwerkingsrelaties, specifiek met de regio Zwolle.

Goede bereikbaarheid is hierbij een belangrijke voorwaarde. De gemeente zet zich in voor snelle verbindingen met Twente en Zwolle.

3.3.1.3 Thema's

De visie is vertaald in vier thema's voor ontwikkeling. Dit betreffen de volgende:

  • 1. Hardenberg in balans: over de verscheidenheid van het landelijk gebied;
  • 2. Hardenberg voor elkaar: over stedelijke ontwikkeling, een vitale samenleving en leefbare kernen;
  • 3. Hardenberg knooppunt: over een vitale economie en goede bereikbaarheid;
  • 4. Hardenberg duurzaam: over de energietransitie, klimaatadaptatie en een circulaire economie.

Binnen elk thema heeft de gemeente ambities en staat de gemeente voor opgaven. Samen vormen ze de agenda voor toekomstige samenwerkingen. In dit geval is met name het thema 'Hardenberg in balans' relevant, aangezien deze gaat over het landelijk gebied, waar het plangebied onderdeel van is.

Hardenberg in Balans

Ten aanzien van dit thema's heeft de gemeente zes ambities opgesteld, dit betreffen de volgende:

  • 1. De gemeente houdt het landelijk gebied vitaal;
  • 2. De gemeente behoud en versterkt natuur en landschap, economie en samenleving:
  • 3. De gemeente maakt ruimte voor klimaatadaptatie en de energietransitie met aandacht voor de kwaliteit, het gebruik en de waarden in het landelijk gebied;
  • 4. De gemeente benaderd ontwikkelopgaven en vraagstukken gebiedsgericht;
  • 5. De gemeente stimuleert nieuwe samenwerkingsvormen en strategische partnerschappen tussen ondernemers, onderzoek, onderwijs en overheden;
  • 6. De gemeente zorgt voor passend hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing.

3.3.1.4 Opgaven per gebied

De gemeente zet zich al lang in om ontwikkelingen in het buitengebied bij te laten dragen aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het beleid beschrijft daarom voor elk landschapstype de belangrijkste gebiedskenmerken en ontwikkelingsrichtingen. Bij het maken van dit beleid waren zowel bewoners als professionals betrokken. De resultaten zijn vastgelegd in Landschap-Identiteit-Kaarten (LIK’s). Deze vormen de natuurlijke onderlegger voor ontwikkelvisies voor verschillende deelgebieden.

In dit geval ligt het plangebied in een gemengd gebied. Dit zijn de besloten heide- en veenontginningen en het brede beekdallandschap stroomopwaarts van Hardenberg. De gemeente geeft hier ruimte aan de landbouw. De gemeente maakt functietransformaties van vrijkomende agrarische bebouwing mogelijk. De gemeente richt ook op behoud en aanvulling van passende landschapselementen zoals bosjes en singels.

3.3.1.5 Aandachtspunten voor natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten

De natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten in het landelijk gebied blijven voortdurend aandacht vragen. Natuur en landschap staan onder druk, vanwege de energietransitie, klimaatmaatregelen en de transitie in de landbouw. Tegelijk vormen deze ontwikkelen juist een kans om bij te dragen aan de Landstad Hardenberg en de ‘regio van het gezonde leven’. In de dialoog ‘bouw je eigen buurt’ was de zorg voor een gezonde en groene leefomgeving een speerpunt.

Een goede landschappelijke en ruimtelijke inpassing van vrijkomende agrarische bebouwing is hiervan een voorbeeld. De regeling ‘Erven met kwaliteit’ (voorheen rood-voor-rood) blijft hierbij het kader. Dit sluit aan bij de landelijke trend om meer ruimtelijke kwaliteit toe te voegen in de fysieke leefomgeving. Ruimtelijke kwaliteit ziet de gemeente als “datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. De provincie gebruikt deze omschrijving ook.

Ambities:

  • De gemeente geeft een extra kwaliteitsimpuls aan de groene omgeving waarbij de verschillende landschappen herkenbaarder worden. Gebiedsgerichte projecten versterken enerzijds de landschappelijke relaties en biodiversiteit in het landelijk gebied zelf en anderzijds de relatie tussen het landelijk gebied en de kernen. Dit overstijgt de huidige perceelsgerichte benadering.
  • De gemeente zoekt naar nieuwe economische dragers in het landelijk gebied om gebiedsgerichte projecten te kunnen financieren. Een voorbeeld is het bieden van ruimte aan tweede woningen. De investeringsruimte die hiermee ontstaat zet de gemeente in voor kwaliteitsverbetering van de fysieke leefomgeving van het buitengebied.
  • De gemeente onderzoekt hoe inkomsten uit grootschalige(r) toekomstige ontwikkelingen in het landelijk gebied kunnen inzetten voor de kwaliteit van de groene leefomgeving. Denk aan koppeling van geldstromen rond de energietransitie of klimaatadaptatie. Dit kunnen ook nieuwe economische dragers in het landelijk gebied worden.
  • De gemeente stimuleert groenblauwe diensten ter ondersteuning van de gebiedsgerichte projecten. Deze dragen bij aan nieuwe kwaliteitsimpulsen voor de groene leefomgeving.

Gebieden die voor extra kwaliteitsimpulsen in aanmerking komen is onder andere het gebied in Radewijk. Het gaat daarbij om het toevoegen van landschapselementen in de kleinschalige landschappen.

3.3.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'

Deze ontwikkeling draagt bij aan de algemene ambitie van de gemeente om kwaliteit toe te voegen. De sloop van landschapsontsierende gebouwen in het buitengebied en realisatie van toekomstbestendige woningen wordt hier aan bijgedragen. Ten aanzien van het thema 'Hardenberg in Balans' geldt dat het initiatief bijdraagt aan het vitaal houden van het landelijk gebied en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Voor wat betreft de gebiedsgerichte opgaven geldt dat het gemengd gebied zich uitstekend leent voor functietransformaties van vrijkomende agrarische erven in combinatie met aanvullende passende landschapsmaatregelen. Het voornemen sluit hier naadloos op aan. Tot slot geldt voor de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten dat specifiek benoemd is dat het beleid 'Erven met kwaliteit' bijdraagt aan een versterking van deze kwaliteiten. Onderhavige ontwikkeling is daar een voorbeeld van. Ook worden woningen gezien als nieuwe economische dragers van het landelijk gebied. Samenvattend wordt gesteld dat het initiatief past binnen de omgevingsvisie 'Landstad Hardenberg'.

3.3.2 Visienota Buitengebied Hardenberg
3.3.2.1 Algemeen

De gemeente Hardenberg heeft de hoofdlijnen van het nieuwe ruimtelijke beleid voor het totale buitengebied van de gemeente Hardenberg geformuleerd in de 'Visienota Buitengebied Gemeente Hardenberg'. De nota richt zich vooral op de realisatie van ruimtelijke kwaliteiten in het buitengebied.

De ruimtelijke visie zoals vastgelegd in de visienota heeft de basis gevormd voor de bestemmingsplannen “Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid” en “Buitengebied Hardenberg”. De hoofddoelen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in de 'Visienota Buitengebied' zijn:

  • Op een duurzame en efficiënte wijze ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies;
  • Het vergroten van de leefbaarheid van het platteland;
  • Het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit.

Deze hoofddoelen zijn in de visienota als volgt vertaald:

  • 1. een thematische benadering van het buitengebied (8 thema's);
  • 2. een gebiedsgerichte benadering van het buitengebied;
  • 3. uitgangspunt hierbij: de landschapstypen en de visuele landschapskenmerken;
  • 4. een ontwikkelingsgerichte wijze van bestemmen.
3.3.2.2 Thematische benadering - visie

De visie voor de 8 thema's wordt hierna weergegeven, in dit geval is voor het thema 'wonen' van belang.

Wonen

Voor wat betreft de functie 'Wonen' heeft de gemeente haar gemeentelijke beleid verwoord in een aantal uitgangspunten/doelstellingen, te weten:

  • 1. behoud van een gevarieerd woningaanbod in het buitengebied zowel, qua inhoud van de woningen als qua verschijningsvorm;
  • 2. de afstemming van de maximale inhoudsmaat van woningen in het buitengebied op de gebiedskenmerken;
  • 3. het bieden van ruime mogelijkheden voor inwoning;
  • 4. het bieden van de mogelijkheid om aan vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen een woonfunctie toe te kennen; waarbij ruimere mogelijkheden gelden naarmate meer oppervlakte aan landschapsontsierende bedrijfsgebouwen worden afgebroken;
  • 5. het tegengaan van permanente bewoning van recreatiewoningen;
  • 6. het bieden van ruimte voor opvulling van open gaten in bebouwingslinten met woningbouw of kleinschalige bedrijvigheid.

De gemeente sluit een toename van woningfunctie in het buitengebied niet uit. Wel wordt uitgegaan van optimale benutting van de bestaande bebouwing. Wonen in het buitengebied wordt niet meer gezien als een ongewenste functie maar als een waardevol bestandsdeel van het totale woningaanbod van de gemeente. De gemeente streeft dan ook naar het in stand houden van een gevarieerd aanbod van woonmilieus. In de gebieden die worden aangewezen als landouwontwikkelingsgebied wordt zeer terughoudend omgesprongen met een toename van de woonfunctie. Het opnieuw opnemen van een woonfunctie mag geen belemmeringen opleveren voor bestaande functionerende agrarische bedrijven.

3.3.2.3 Gebiedsgerichte benadering

In onderstaande tabel is per locatie aangegeven in welk gebied de verschillende locaties liggen op basis van de 'Visienota Buitengebied Hardenberg', welk landschapstype van toepassing is en de ontwikkelingsrichting vna het betreffnde gebied.

Locatie   Gebied   Landschapstype   Ontwikkelingsrichting  
Burgerkamp 2 en 4, Loozen   Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk   Essen- en kampenlandschap   Gemengd gebied (wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven))  
Schutstraat 1, Kloosterhaar   Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost / West, De Krim, Bergentheim-Zuid   Veenontginngingslandschap   Landbouwontwikkelingsgebied (landbouw)  
Sportlaan 4, Bergentheim   Dedemsvaart-Zuid, Colenbranderbos, Slagharen-Oost / West, De Krim, Bergentheim-Zuid   Veenontginngingslandschap   Landbouwontwikkelingsgebied (landbouw)  
Volle Urenweg 3, Hoogenweg   Collendoorn, Gramsbergen-Zuid, Radewijk   Essen- en kampenlandschap   Gemengd gebied (wonen, (verbrede) landbouw en economie (bedrijven))  

3.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan de Visienota Buitengebied Hardenberg

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van het planologisch toestaan van in totaal drie compensatiewoningen met bijbehorende bebouwing. Daarnaast wordt de agrarische bedrijfsbestemming aan de Burgerkamp 2 en 4 en Volle Urenweg 3 gewijzigd in een passende woonbestemming.

Ten aanzien van de Burgerkamp 2 en 4 en de Volle Urenweg 3 wordt opgemerkt dat het gebied is aangemerkt als gemengd gebied. In gemengde gebieden wordt ruimte geboden aan meer functies (waaronder wonen) naast agrarische functies. Het initiatief sluit hier op aan en vormt geen extra belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven.

Ten aanzien van de Schutstraat 1 en Sportlaan 4 is het gebied aangemerkt als landbouwontwikkelingsgebied. De beoogde compensatiekavels zijn gepland direct naast reeds aanwezige woonerven. Verder blijkt uit paragraaf 4.5 en 4.6 dat er geen sprake is van een extra belemmering voor de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visienota Buitengebied.

3.3.3 Beleidsnotitie Erven met kwaliteit
3.3.3.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft in februari 2020 de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit' vastgesteld. Aanleiding voor het opstellen van deze notitie is de onlangs gehouden evaluatie van het rood voor rood beleid van de gemeente Hardenberg. Dit beleid dateert uit 2006 en is, na een eerste evaluatie in 2010, in het voorjaar van 2019 opnieuw geëvalueerd. Uitkomst van deze evaluatie is, dat het beleid niet meer goed aansluit bij de huidige praktijk. Daarom is besloten om het beleid te vervangen door nieuw beleid, met ruimere toepassingsmogelijkheden. De doelstelling van het beleid blijft echter onveranderd, namelijk de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het buitengebied, door de sloop van landschapsontsierende gebouwen.

3.3.3.2 Gebiedsgerichte benadering

Het bestemmingsplan Buitengebied (2014) kent een gebiedsgerichte benadering. De basis hiervoor is gelegd in de visienota Buitengebied. De gebiedsgerichte benadering houdt in, dat in het ruimtelijk beleid rekening wordt gehouden met de zes verschillende landschapstypen in de gemeente, te weten de open en besloten veenontginningen, de open en besloten heideontginningen, de essen en hoevenlandschappen en de beekdalen van de Vecht en de Reest. Per landschapstype verschillen de bouw- en ontwikkelingsmogelijkheden. Zo zijn de grootschalige, open heide- en veenontginningslandschappen aangewezen als agrarische ontwikkelingsgebieden, omdat landbouw de functie is die het best bij de gebiedskenmerken past. In de kleinschaliger gebieden wordt daarnaast ook veel ruimte geboden voor andere functies, zoals wonen, natuur en recreatie.

Het beleid kent een functionele gebiedsgerichte benadering. Dat wil zeggen dat in de gebieden die primair zijn aangewezen voor de landbouw zeer terughoudend wordt omgegaan met de toepassing van rood voor rood. Daar wordt de “nee, tenzij” benadering toegepast. Het gaat dan om de gebieden die in de visienota Buitengebied zijn aangewezen als agrarisch ontwikkelingsgebied, te weten: Bergentheim-Zuid, Dedemsvaart-Zuid, Slagharen-De Krim en Westerhuizingerveld. In de overige gebieden wordt de “ja, mits” benadering toegepast.

Deze benadering houdt in dat in agrarische ontwikkelingsgebieden wel schuren als landschapsontsierend kunnen worden aangemerkt maar dat in deze gebieden geen nieuwe woningen worden toegestaan, vanwege de mogelijke belemmering voor de landbouwontwikkeling.

3.3.3.3 Landschapsontsierend

Het belangrijkste uitgangspunt voor het bepalen van de landschapsontsierendheid van een gebouw is dat een erf niet op zichzelf staat, maar een eenheid vormt met het landschap. De eenheid tussen het erf en zijn omgeving komt tot uiting in stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur van het gebied. (hoe gaat het erf op in zijn omgeving). Per landschapstype verschilt de stedenbouwkundige opzet en de landschappelijk structuur.

Of een gebouw landschapsontsierend is, moet worden bezien in relatie tot de gebiedskenmerken (uit de LIK en de welstandsnota) en wordt bepaald door een aantal kenmerken, te weten:

  • het volume;
  • de vorm van het gebouw;
  • het materiaalgebruik;
  • het kleurgebruik;
  • de uitstraling;
  • de situering op het erf;
  • de passendheid bij de overige bebouwing op het erf.

Daarnaast kan een gebouw ook als landschapsontsierend worden aangemerkt als het geen (potentiële) gebruikswaarde meer heeft. Een gebouw waarvan aannemelijk is gemaakt dat het niet voor andere (economische) doeleinden geschikt is heeft namelijk geen gebruikswaarde, komt leeg te staan, verloedert en wordt daarmee vanzelf landschapsontsierend.

3.3.3.4 Sloopbewijzen

De gemeente gaat werken met sloopbewijzen, waarbij een sloopbewijs kan worden verkregen van minimaal 200 m2 met asbest en minimaal 300 m2 zonder asbest.

Met de invoering van sloopbewijzen wordt het mogelijk om de te slopen landschapsontsierende gebouwen, meteen of op een later moment, in te brengen in een project waarvoor sloopcompensatie nodig is. De eigenaar van de schuren ontvangt een brief, wat geldt als sloopbewijs. Hierin wordt vastgelegd hoeveel oppervlakte in aanmerking komt voor inbreng in andere projecten. Het sloopbewijs is tien jaar geldig en is verhandelbaar.

Voor het verkrijgen van een sloopbewijs gelden de volgende voorwaarden.

  • 1. Het moet gaan om landschapsontsierende gebouwen;
  • 2. De bebouwing is bestaand, danwel maximaal 6 maanden geleden gesloopt. Dit moet door de aanvrager worden aangetoond.
  • 3. Als de aanvraag voor een sloopbewijs door een gemachtigde wordt ingevuld moet er bij de aanvraag een volmacht worden ingediend.
  • 4. Bij de aanvraag moet een duidelijke situatietekening worden toegevoegd met daarop de gebouwen waarop de aanvraag betrekking heeft. Het gaat zowel om de gebouwen die gesloopt worden als de gebouwen die blijven staan.
  • 5. Eigenaren die een sloopbewijs ontvangen moeten ermee akkoord gaan dat hun contactgegevens door de gemeente beschikbaar worden gesteld aan partijen die op zoek zijn naar sloopmeters voor een ontwikkeltraject. Dit maakt het mogelijk vraag en aanbod met elkaar te verbinden. De gemeente gaat uiteraard zorgvuldig met deze gegevens om.
3.3.3.5 Inzet voor woningbouw

Minimaal te slopen oppervlakte

De minimale sloopoppervlakte aan landschapsontsierende gebouwen voor de bouw van een woning bedraagt 850 m2 met asbest en 1.000 m2 zonder asbest. Bij de berekening van de (minimaal) te slopen oppervlakte blijft per bestaande woning 150 m2 aan gebouwen en overkappingen buiten beschouwing, omdat deze oppervlakte als bij de woning behorend bouwwerk mag blijven staan of worden teruggebouwd en daarom niet blijvend wordt gesaneerd.

Bebouwing waarop deze regeling van toepassing is, moet blijvend worden gesloopt. Dat houdt in dat de mogelijkheid tot herbouw wordt wegbestemd. Dat kan bijvoorbeeld door de agrarische bestemming, met bijbehorend bouwvlak om te zetten in een woonbestemming. Voor de inrichting van het erf moet een ruimtelijke kwaliteitsplan worden gemaakt.

Het aantal woningen dat mag worden gebouwd is afhankelijk van de te slopen oppervlakte aan landschapsontsierende bebouwing. Hierbij gelden de volgende maatvoeringen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0021.png"  

Bij combinaties van sloop met en zonder asbest wordt naar rato gerekend.

Locatie nieuwbouw

Deze regeling gaat in de eerste plaats uit van de bouw van de nieuwe woning(en) op het eigen erf, dat wil zeggen op het erf van de slooplocatie. Dit uitgangspunt komt voort uit de gebiedsgerichte benadering: de slooplocatie en de ontwikkellocatie moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. De bouw van de compensatiewoning moet daarom bij voorkeur op het bestaande erf plaatsvinden en als dat niet lukt in hetzelfde gebied. Deze benadering is ook opgenomen in de structuurvisie Kwaliteitsimpuls landschap.

Er zijn echter slooplocaties waar de inpassing van een nieuwe woningbouwkavel ter plekke niet mogelijk of gewenst is. Bijvoorbeeld door de ligging in een agrarisch ontwikkelingsgebied, de aanwezigheid van een agrarisch bedrijf in de directe omgeving of omdat het erf er zich, door zijn opbouw, niet voor leent. Daarnaast kan de eigenaar er zelf voor kiezen om af te zien van herbouw op de eigen locatie. In die gevallen kan elders in de gemeente een bouwlocatie worden toegekend, al dan niet via de uitgifte van een sloopbewijs.

De gemeente wil voorkomen dat het buitengebied “dichtslibt” met woningen. Dat zou ten koste gaan van het groene karakter van het buitengebied. Daarom wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe bouwkavels moeten aansluiten op bestaande bebouwing. Daarmee wordt bedoeld: een locatie op een bestaand erf in het buitengebied, in lintbebouwing of in, danwel direct aan, een dorp of buurtschap. Om landschappelijke redenen zijn echter geen nieuwe erven gewenst in het beekdallandschap en het essen- en hoevenlandschap, daar kan dus alleen op bestaande erven worden gebouwd.

De begrenzing van een bestaand erf wordt bepaald door de feitelijke situatie en niet door de juridische begrenzing van de (woon)bestemming.

Eén erf-gedachte

Bij de erfinrichting hanteert de gemeente de één-erfgedachte. De één-erf-gedachte houdt in dat zowel de nieuwe inrichting van het erf als de nieuwe bebouwing op het erf bijdragen aan het behoud en zo mogelijk het versterken van de oude erfstructuur. Het karakter van het agrarische erf moet ook na functieverandering nog beleefbaar zijn. Vaak leidt de één-erfgedachte er toe dat er sprake is van één gezamenlijke inrit en van een centraal erf, van waaruit de verschillende woningen en bijgebouwen bereikbaar zijn, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn. Vanuit de één-erfgedachte moet in elk geval worden voorkomen dat er tussen de woningen schuttingen of gesloten hagen worden aangebracht, waardoor er visueel gescheiden erven ontstaan.

3.3.3.6 Toetsing van het initiatief aan de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'

In geval van voorgenomen ontwikkeling wordt er circa 3.030 m2 aan de Burgerkamp 4 te Loozen gesloopt. Hiervan is circa 1.050 m2 niet voorzien van asbest. Dit betreft een schuur die is gebouwd omstreeks 2010.

De voormalige agrarische gebouwen zijn als landschapsontsierend aan te merken, aangezien deze geen gebruikswaarde meer hebben en beginnen te vervallen. De gebruikswaarde is vervallen, omdat de gebouwen oud zijn en daardoor niet geschikt zijn voor eventuele vervolgfuncties. Doordat de agrarische activiteiten in deze bebouwing zijn beëindigd, wordt ook niet meer geïnvesteerd in het onderhoud van de bebouwing. Onder deze gebouwen is één gebouw dat vrij recentelijk gebouwd is, namelijk in 2010. Dit gebouw is wel landschapsontsierend te noemen, omdat het een vrij groot gebouw is in het kleinschalige essen- en hoevenlandschap. Als het gebouw zou blijven staan, dan past deze naar aard en schaal niet bij een woonerf in dit landschap.

Voor drie compensatiekavels dient 3.000 m2 aan schuren met asbest gesloopt te worden of 3.300 m2 aan schuren zonder asbest. Zoals in 3.3.3.5 is aangegeven wordt bij combinaties van sloop met en zonder asbest naar rato gerekend. Wanneer uit wordt gegaan van 1.050 m2 zonder asbest en 1.980 m2 met asbest ontstaat de volgende berekening: (3/3000*1980)+(3/3300*1050)= 2,93. Deze berekening laat zien dat er op basis van de sloopoppervlaktes 2,93 compensatiewoningen verkregen kunnen worden. Strikt formeel wordt er dus niet voldaan aan de minimale sloopoppervlakte voor 3 woningen.

Echter is voor de Burgerkamp 4 op 4 februari 2020 een principebesluit genomen waarin het voornemen is getoetst aan de 'Beleidsnotitie Rood voor Rood' van de gemeente Hardenberg (voorganger van de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'). Nadien is gezocht naar geschikte bouwlocaties. Immers is het bouwen op de slooplocatie ongewenst in verband met de ligging nabij de intensieve veehouderij aan de Burgerkamp 1.

Op basis van de 'Beleidsnotitie Rood voor Rood' geldt dat wanneer er een veelvoud van 850 m2 aan bedrijfsgebouwen gesloopt worden er meerdere woningbouwkavels kunnen worden verkregen. Hiermee zou een sloopoppervlak van (850*3=) 2.550 m2 voldoende kunnen zijn voor het verkrijgen van drie compensatiekavels, mits de waarde van de extra kavels noodzakelijk zijn om de sloopkosten te kunnen afdekken en te komen tot 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

Zoals aangegeven is er sprake van een sloopoppervlak van circa 3.030 m2. Hiermee kan worden gesteld dat er (ruim) meer gesloopt wordt dan op basis van de 'Beleidsnotitie Rood voor Rood' noodzakelijk zou zijn. Bovendien is één van de schuren relatief nieuw (bouwjaar circa 2010) welke een oppervlakte heeft van 1.050 m2. Hiermee kan gesproken worden over een hoge gecorrigeerde vervangingswaarde, wat de beoogde 2e en 3e extra compensatiewoningen rechtvaardigt.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief niet geheel in overeenstemming is met de beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'. Echter is het initiatief wel in overeenstemming met de 'Beleidsnotitie Rood voor Rood' (voorganger van beleidsnotitie 'Erven met kwaliteit'). Bovendien zorgt de voorgenomen ontwikkeling voor een aanzienlijke ruimtelijke kwaliteitsverbetering op vier locaties in de gemeente Hardenberg. Deze ruimtelijke kwaliteitsverbetering vertaalt zich in het slopen van een veelvoud aan landschapsontsierende bebouwing, het saneren van overtollige erfverharding en het landschappelijk inpassen van alle locaties.

3.3.4 Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023
3.3.4.1 Algemeen

De toekomstvisie voor de gemeente Hardenberg is vastgesteld door de gemeenteraad van Hardenberg op 23 april 2013. Dit plan kent drie doelstellingen:

  • samenhang in diverse gemeentelijke beleidsvelden ondersteunen;
  • een helder profiel naar buiten toe creëren;
  • strategische politieke keuzes maken.

Het resultaat is een visie met strategische keuzes die een duidelijke ontwikkelingsrichting geeft. De

toekomstvisie is een levend document dat de gemeente geregeld zal bijstellen om in te kunnen spelen op nieuwe kansen en mogelijkheden. Het biedt houvast voor de langetermijnkoers van de gemeente.

3.3.4.2 Programmalijn 2: wonen

De mensen waarderen de leefbare woonomgeving van de gemeente Hardenberg. Voorzieningen en de fysieke leefomgeving spelen daarbij een belangrijke rol. Om vitale kernen te houden, is het nodig dat alle leeftijdsgroepen kunnen blijven wonen. Vanwege demografische ontwikkelingen (kleinere huishoudens, vergrijzing) moet er anders gebouwd worden. Daarnaast zijn extra starterswoningen nodig. De gemeente wil naar behoefte bouwen, waarbij het zwaartepunt ligt op de kernen Hardenberg en Dedemsvaart.

Doel van woningbouw in de grote kernen (Balkbrug, Bergentheim, Gramsbergen, Slagharen) is om door groei van het aantal woningen de bevolking op peil te houden. Ook in de grote kernen is het particulier initiatief en het draagvlak binnen de kern voor de gemeente het uitgangspunt om voorzieningen te ondersteunen De gemeente levert hier een grotere inspanning, omdat deze voorzieningen een functie hebben voor het omliggende gebied en daarmee een groter draagvlak hebben om kwaliteit te kunnen leveren. Bundeling en samenwerking zijn voor voorzieningen in de grote kernen van belang om kwaliteit en duurzaamheid te kunnen waarborgen. Niet alle grote kernen hoeven dezelfde voorzieningen te hebben.

Uitruil en samenwerking tussen kernen kan ook een hulpmiddel zijn om voorzieningen te behouden of te versterken. Een actieve bevolking is hierbij het uitgangspunt. De gemeente kan samenwerking tijdelijk ondersteunen en eventueel op gang brengen. Voor het publieke belang levert de gemeente een – niet financiële – inspanning om aanwezige voorzieningen met een ruim draagvlak in stand te houden.

Doelstellingen Programmalijn Wonen:

  • Bouwen op basis van behoefte;
  • Bouwen voor doelgroepen;
  • Duurzaam bouwen;
  • Bieden van een ontmoetingsplek op basis van draagvlak en versterken sociale cohesie;
  • Zorg voor kwetsbare groepen en onderlinge hulp;
  • Verbeteren kwaliteit van onderwijs en zorg, voor zover dat een wettelijke taak is;
  • Verbeteren woon- en ondernemersklimaat;
  • Bevorderen van een veilige en leefbare woonomgeving;
  • Bevorderen zelfredzaamheid van de samenleving;
  • Verminderen regels en deze strikter handhaven;
3.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de 'Toekomstvisie gemeente Hardenberg 2013-2023

De realisatie van de woningen dragen bij aan het bouwen voor lokale behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit, temeer omdat ter compensatie een meervoud aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt wordt.

Met het plan wordt in algemeenheid het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied verbeterd. Geconcludeerd wordt dat het initiatief aansluit bij het gestelde in de Toekomstvisie Hardenberg 2013-2023.

3.3.5 LIK (Landschap Identiteit Kaart) en Ontwikkelingsvisie
3.3.5.1 Inleiding

De gemeente heeft voor het gebied een Landschap-Identiteit-Kaart (LIK) gemaakt. In de LIK wordt de identiteit van het gebied bepaald zoals de specifieke kenmerken en kwaliteiten. Op deze wijze wil de gemeente de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.

3.3.5.2 Gramsbergen en omgeving

De locatie Burgerkamp 2-4 in Loozen ligt in het essen- en hoevenlandschap. Dit is in afbeelding 3.6 weergegeven. De locatie Burgerkamp 2-4 is indicatief met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0022.png"  
Afbeelding 3.6: Uitsnede LIK - Gramsbergen en omgeving (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.5.3 Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo

De locatie Volle Urenweg 3 in Hoogenweg ligt in het besloten heideontginningslandschap. Dit is in afbeelding 3.7 weergegeven. De locatie Volle Urenweg is indicatief met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0023.png"  
Afbeelding 3.7: Uitsnede LIK - Radewijk, Hoogenweg, Bruchterveld, Sibculo (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.5.4 Bergentheim-Zuid

De locatie Sportlaan 4 te Bergentheim ligt in het besloten veenlandschap. Dit is in afbeelding 3.8 weergegeven. De locatie Sportlaan is indicatief met de rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0024.png"  
Afbeelding 3.8: Uitsnede LIK - Bergentheim-Zuid (Bron: Gemeente Hardenberg)  
3.3.5.5 Methodiek LIK's

De gemeente Hardenberg wil regie voeren op de ontwikkeling van het landelijk gebied. Daarbij wil de gemeente een meer richtinggevende rol gaan innemen, gericht op het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit is echter een breed begrip, dat deels subjectief van aard is. In de Visienota Buitengebied is dit gedefinieerd als “eigen identiteit”. De identiteit van het gebied komt voort uit de ontstaansgeschiedenis en de daarmee samenhangende landschapstypen. In de LIK is daarom een onderscheid gemaakt tussen de verschillende landschapstypen die in het gebied voorkomen. Deze landschapstypen zijn op een overzichtskaart opgenomen (zie ook afbeelding 3.6 t/m 3.8). Vervolgens is voor het gebied een schema opgesteld, waarin een overzicht is opgenomen van de aanwezige waardevolle en storende kenmerken. Ook zijn de kansen of juist bedreigingen voor deze kenmerken omschreven. De schema's ten aanzien van de landschapstypen zijn opgenomen in het volledige LIK.

3.3.5.6 Ontwikkelingsvisies

Na het opstellen van de LIK's is een visie (wensbeeld) op de toekomstige ontwikkelingen gegeven. Hierbij is rekening gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten uit de LIK's en het geldende beleid van rijk, provincie, waterschap en het gemeentelijke beleid.

Gramsbergen en omgeving

De ontwikkelingsvisie voor het 'Essen- en hoevenlandschap' binnen deelgebied "Gramsbergen en omgeving" is als volgt gedefinieerd:

  • Kernwoorden: diverse functies: agrarisch, (verbrede) landbouw, wonen, recreatie;
  • Ruimte voor nieuwe kleinschalige economische functies in voormalige agrarische bebouwing (VAB's);
  • Verbeteren landschappelijke inpassing bestaande en nieuwe bebouwing;
  • Agrarisch natuurbeheer (bermbeheer akkervegetatie), herstel groen blauw netwerk.

Radewijk - Hoogenweg - Bruchterveld - Sibculo

De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten heideontginninglandschap' binnen deelgebied "Radewijk – Hoogenweg – Bruchterveld – Sibculo'' is als volgt gedefinieerd:

  • Kernwoorden: diverse functies: wonen, (verbrede) landbouw, natuur, economie (kleinschalige bedrijvigheid);
  • Faciliteren van bestaande functies;
  • Ontwikkeling agrarische grondgebruik: verbreding (kamperen bij de boer);
  • Bij bedrijfsbeëindiging mogelijkheden hergebruik VAB;
  • Toename van de biodiversiteit in stuwwal Sibculo, Kloosterhaar.

Bergentheim-Zuid

De ontwikkelingsvisie voor het 'Besloten veenontginninglandschap' binnen deelgebied "Bergentheim-Zuid'' is als volgt gedefinieerd:

  • Kernwoorden: Agrarisch grondgebruik, diversiteit aan functies;
  • Hergebruik voormalige agrarische bebouwing;
  • Verdwijnen doorzichten;
  • Verminderen lichthinder.
3.3.5.7 Toetsing van het initiatief aan het LIK

Het voornemen voorziet in een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door het treffen van landschapsmaatregelen ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen en de slooplocatie. Voor het bepalen van de landschapsmaatregelen is per locatie een ruimtelijke kwaliteitsplan opgesteld, waarbij de landschappelijke kenmerkende waarden als uitgangspunt hebben gediend. De landschapsmaatregelen bestaan uit het aanplanten van gebiedseigen beplanting ter plaatse van de erven. Opgemerkt wordt dat het LIK is gekoppeld aan de regels ter bescherming van de landschappelijke kenmerkende waarden. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het LIK voor dit betreffende gebied.

3.3.6 Woonvisie
3.3.6.1 Algemeen

Het Programma Wonen is op 26 maart 2019 door de gemeenteraad van Hardenberg vastgesteld. Het programma legt de woonambities voor de langere termijn vast, maar voorziet daarnaast in concrete maatregelen voor de eerstvolgende twee jaar.

3.3.6.2 Ambitie: rust en ruimte, met oog voor elkaar ook in de toekomst

In de gemeente Hardenberg is het al jaren goed wonen, werken en leven. Door de ligging in het groene Vechtdal en de vele aantrekkelijke kleine kernen ervaren inwoners en bezoekers de rust, ruimte en veiligheid die de gemeente Hardenberg kenmerkt. Tegelijkertijd zijn er met Hardenberg en Dedemsvaart twee stedelijke kernen waar de werkgelegenheid zich concentreert en alle voorzieningen te vinden zijn.

Demografen verwachten dat het aantal inwoners en huishoudens van de gemeente Hardenberg het komende decennium zal blijven groeien. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Nederlandse plattelandsgemeenten is nieuwbouw noodzakelijk om aan de lokale woningvraag te kunnen voldoen. Volgens de prognoses is er in de gemeente Hardenberg de komende tien jaar behoefte aan ruim 1.600 nieuwe woningen. Natuurlijk zijn er wel verschillen tussen de diverse kernen. Zo zijn ‘steden’ Hardenberg en Dedemsvaart in trek als woonlocatie, ook voor huishoudens van buiten onze gemeente en zijn de dorpen en buurtschappen vooral gewild bij de lokale bevolking en rustzoekers van buitenaf.

De afgelopen jaren is, mede door de ladder voor duurzame verstedelijking, sterk ingezet op woningbouw op locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Het bouwen van woningen op inbreidingslocaties is een goed streven, als dat betekent dat de kwaliteit van het gebied en de woonkwaliteit daarmee vergroot wordt.

3.3.6.3 Buitengebied

Met name in de kleinere kernen en buitengebieden bevinden zich grote boerderijen op grote kavels. Vanwege het grote onderhoud en het (te) grote oppervlak worden deze woningen steeds minder aantrekkelijk voor een zelfstandig huishouden. Door de mogelijkheid van woningsplitsing te vergroten kunnen we deze ruime woningen geschikt maken voor meerdere (kleine) huishoudens.

3.3.6.4 Toetsing van het initiatief aan de woonvisie

Dit plan voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen. Met dit initiatief wordt ingespeeld op de concrete, lokale behoefte. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.

3.3.7 Welstandsnota Buitengebied
3.3.7.1 Inleiding

De gemeente Hardenberg heeft op 3 december 2013 de Welstandsnota voor het buitengebied opgesteld. In aansluiting op de welstandsnota voor de kernen is er in deze nota voor het buitengebied eveneens gekozen voor verschillende niveaus van welstand. In onderstaande tabel is per deelgebied aangegeven binnen welk welstandsgebied het deelgebied ligt.

Deelgebied   Welstandsgebied   Welstandsniveau  
Burgerkamp 2-4, Loozen   Essen-Hoeven   1  
Sportlaan 4, Bergentheim   Veen-ontginningen   1  
Volle Urenweg 3, Hoogenweg   Heide-ontginningen   1  

Essen-Hoeven

Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

Essen-Hoeven:

  • Sturen op behoud en versterking van de agrarische architectuur(voor-achterhuis principe) met bijbehorende detaillering en materiaalgebruik zoals beschreven in de waardering.
  • Sturen op alle gevels, vanwege alzijdige ligging.

Bebouwingsstructuur:

  • Versterken kenmerkende bebouwingsstructuren aan wegen.
  • Sturen op bebouwing reagerend op de structuren. Bijgebouwen zijn ondergeschikt.
  • Sturen op voor(zicht)gevels met bijbehorend materiaalgebruik en detaillering.

Veen-ontginningen

Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

Veen-ontginningen:

  • Behoud en herstel van groene mantels om erven.
  • Binnen groene mantel, meer vrijheid in situering reagerend op groene elementen.
  • Verruim vrijheid in archictonische stijlen, kleurgebruik materiaalgebruik en detaillering.

Bebouwingsstructuur:

  • Versterken kenmerkende bebouwingsstructuren.
  • Behoud van hoofdbebouwing gesitueerd richting structuur, overige bebouwing ondergeschikt.
  • Sturen op voorhuizen met bijbehorend materiaalgebruik detaillering.
  • Aandacht vormgeving civiele kunstwerken(bruggen etc).

Heide-ontginningen

Belangrijk voor dit gebied zijn de volgende punten:

Heide-ontginningen:

  • Behoud van groene mantels om erven, daarbinnen meer vrijheid in situering architectuur, materiaal, kleur en detail;
  • Sturen op eenvoud in stijl en detail bij zichtgevels;

Bebouwingsstructuur:

  • Versterken kenmerkende bebouwingsstructuren.
  • Behoud van hoofdbebouwing gesitueerd richting structuur, overige bebouwing ondergeschikt.
  • Sturen op voorhuizen: goed materiaalgebruik en detail.
  • Aandacht voor bijzondere architectuur en vormgeving van nieuwe bruggen en kunstwerken.
3.3.7.2 Toetsing van het initiatief aan de Welstandsnota Buitengebied

Het uiteindelijke bouwplan van de beoogde bebouwing zal ter toetsing aan de welstandscommissie van de gemeente worden voorgelegd. Hierbij wordt opgemerkt dat voor het deelgebied Volle Urenweg 3 in Hoogenweg aanvullende beeldkwaliteitscriteria van toepassing zijn. Hiervoor wordt verwezen naar het in bijlage 3 van de regels opgenomen beeldkwaliteitsplan.

3.3.8 Welstandsnota
3.3.8.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft op 29 november 2011 de Welstandsnota Hardenberg Visie op beeldkwaliteit vastgesteld. Deze nota zet in op “het leggen van verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen, tussen oud en nieuw, tussen snel en traag, tussen stad en land, tussen rood en groen, tussen opbrengsten en kosten". De ambitie is een kwaliteitsontwikkeling in gang te zetten waarbij elk project bijdraagt aan de versterking van de beeldkwaliteit van de leefomgeving. Daarmee zullen de verschillende kernen zich meer onderscheiden en krijgt elke kern haar eigen kleur (terug).

De gemeente wil meer vrijheid voor burgers creëren. Dit wordt bereikt door kaders te stellen 'waar het er toe doet' en andere delen van de gemeente regelvrij te maken. Een en ander komt tot uiting in de toekenning van drie niveaus (zie navolgende). Op de belangrijke plekken wordt door middel van welstand en bestemmingsplan gestuurd. De laag gewaardeerde plekken zijn welstandsvrij. Voor deze gebieden is het bestemmingsplan (of de beheersverordening) maatgevend.

De Welstandsnota maakt onderscheid naar de volgende niveaus:

Niveau 0 (laag):

Geen eisen ten aanzien van welstand. Beeldkwaliteit wordt geregeld in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 1 (midden):

Specifieke ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, gericht op behoud van belangrijkste gebiedskenmerken van architectonische of stedenbouwkundige aard. Inzet van een globale vorm van welstand met planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

Niveau 2 (hoog):

Hoge ambitie ten aanzien van beeldkwaliteit, bij gebieden en/of locaties met een hoge architectonische en stedenbouwkundige waarde. Inzet van welstand met een intensieve vorm van planbegeleiding naast het bestemmingsplan (of de beheersverordening).

  • Niveau 0 (laag)
  • Niveau 1 (midden)
  • Niveau 2 (hoog)

Voor het deelgebied aan de Schutstraat in Kloosterhaar is welstandniveau 0 van toepassing.

Belangrijk voor dit gebied is het handhaven van de basis structuur met de bijbehorende bebouwingskarakteristiek.

3.3.8.2 Toetsing van het initiatief aan 'Welstandsnota'

Het uiteindelijke bouwplan van de beoogde bebouwing zal ter toetsing aan de welstandscommissie van de gemeente worden voorgelegd.

3.3.9 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het besluit milieueffectrapportage.

Opgemerkt wordt dat met name voor de compensatiekavels aan de Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg relevante milieuaspecten gelden. Uitsluitend daar waar relevant wordt ingegaan op de slooplocatie of de reeds bestaande woningen aan de Burgerkamp en Volle Urenweg.

4.1 Geluid

4.1.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

4.1.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, namelijk de compensatiewoningen nabij de aan de Schutstraat 1, Sportlaan 4 en Volle Urenweg 3.

De (bedrijfs)woningen aan de Burgerkamp 2 en 4, Sportlaan 4 en de Volle Urenweg 3 betreffen bestaande woningen en kunnen daarom buiten beschouwing worden gelaten. In artikel 76 van de Wgh is namelijk bepaald dat de geluidsbelasting van een aanwezige weg op bestaande woningen niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het herbestemmen van de voorgenoemde bestaande woningen.

Hierna worden de compensatiewoningen getoetst aan de onderdelen opgenomen in de Wet geluidhinder

4.1.2.1 Wegverkeerslawaai

In artikel 74.1 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben. In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied binnen stedelijk gebied of buitenstedelijk gebied.

4.1.2.1.1 Schutstraat 1, Kloosterhaar

Ten behoeve van de beoogde compensatiewoning naast de woning aan de Schutstraat 1 in Kloosterhaar is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

De beoogde woning aan de Schutstraat ligt binnen de wettelijke geluidszone van een aantal wegen, namelijk:

  • Dorpsstraat (50 km/uur);
  • Verlengde Broekdijk (50 en 60 km/uur);
  • N343 (80 km/uur).

Daarnaast ligt de beoogde woning aan de Schutstraat. Dit betreft een weg met een (zeer) lage verkeersintensiteit. De weg wordt uitsluitend gebruikt door het bestemmingsverkeer. De bijdrage van het wegverkeerlawaai ten gevolg van deze weg is naar verwachting zodanig laag dat deze niet tot nauwelijks bijdraagt aan de eventuele geluidshinder ter plaatse van de beoogde woning. Deze weg is dan ook niet nader onderzocht.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai bedraagt maximaal 41 dB ten gevolge van de N343 (voorgevel - zuidgevel). De laagst berekende geluidbelasting betreft 12 dB. De waarde is gerekend op de linker zijgevel (westzijde) van de woning. Het gaat hierbij om de geluidbelasting ten gevolge van de Dorpsstraat.

Gelet op het vorenstaand wordt geconcludeerd dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren compensatiewoning met betrekking tot het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.1.2 Sportlaan 4, Bergentheim

Ten behoeve van de beoogde compensatiewoning naast de woning aan de Sportlaan 4 in Bergentheim is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 van deze toelichting. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten.

De beoogde woning aan de Sportlaan ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N343, een provinciale weg met een snelheidsregime van 80 km/uur. Daarnaast ligt de compensatiewoning aan de Sportlaan. Dit betreft een doodlopende weg met een (zeer) lage verkeersintensiteit. De bijdrage van het wegverkeerslawaai ten gevolge van deze weg is naar verwachting dusdanig laag dat deze niet tot nauwelijks bijdraagt aan de eventuele geluidhinder ter plaatse van de compensatiewoning. Deze weg is dan ook niet nader onderzocht.

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N343 bedraagt hoogstens 50 dB op de zuidgevel van de compenstiewoning. Hiermee wordt niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB voldaan. Bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen rekenen op bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard of zijn niet mogelijk.

Er dient dan ook een hogere waarde te worden verleend van ten hoogste 50 dB. Met het nemen van gevelmaatregelen met een geluidwering van minimaal 19 dB kan een binnenniveau van 33 dB worden gerealiseerd. Wanneer wordt voldaan aan de minimale karakteristieke gevelwering van 20 dB conform het Bouwbesluit 2012 wordt dit reeds gewaarborgd. Er is daarmee sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning wat betreft het aspect wegverkeerslawaai.

4.1.2.1.3 Volle Urenweg 3, Hoogenweg

De Volle Urenweg en omliggende wegen betreffen verkeersluwe wegen waarbij hoofdzakelijk sprake is van bestemmingsverkeer. Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat de geluidsbelasting LDEN op de gevels van de compensatiewoning lager ligt dan de ambitie/voorkeurswaarde van 48 dB.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.1.2.2 Railverkeerslawaai en industrielawaai

De compensatiekavels aan de Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg liggen niet in de nabijheid van een spoorlijn of een gezoneerd bedrijventerrein. De aspecten 'railverkeerslawaai' en 'industrielawaai' vormen dan ook geen belemmering voor dit planvoornemen. Voor de invloed van individuele bedrijvigheid op dit plan wordt verwezen naar paragraaf 4.5 van deze toelichting.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het plan.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

In dit geval is op alle vier locaties een bodemonderzoek uitgevoerd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan. De volledige rapportages zijn als Bijlage 7, Bijlage 8, Bijlage 9 en Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

4.2.2 Situatie plangebied
4.2.2.1 Burgerkamp 4, Loozen
4.2.2.1.1 Verkennend bodemonderzoek

Gehele locatie

In het bovengrondmengmonster BM1 is een lichte verhoging PCB's (som 7) aangetroffen. In de bovengrondmengmonsters BM2, BM3 en BM4 zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen. In het ondergrondmengmonster OM2 is een lichte verhoging PCB's (som 7) aangetroffen.

In de grondwatermonsters Pb4wm1 en Pb7wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Vml dieseltank

In het bovengrondmengmonster BM5 zijn geen olie gerelateerde verhogingen aangetroffen. In het grondwatermonster Pb1wm1 is een lichte verhoging minerale olie aangetroffen.

Spuitplaats

In het bovengrondmengmonster BM6 zijn lichte verhogingen PCB's (som 7), koper, zink en PAK aangetroffen. In het grondwatermonster Pb4wm1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt voor dit onderdeel een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.2.1.2 Verkennend asbestonderzoek

Tijdens de maaiveld- inspectie zijn ter plaatse van de onderzoekslocatie geen asbestverdachte materialen op het maaiveld aangetroffen.

Gehele locatie 

Ter plaatse van de locatie zijn meerdere inspectiegaten gegraven, bemonsterd en geanalyseerd op de aanwezigheid van asbest.

In de mengmonsters MM1 t/m MM4 is analytisch geen asbest aangetroffen.

Ter plaatse van inspectiegat 22 is asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Het materiaal betreft zes stukjes asbestcement en bevat 12,5% chrysotiel asbest. De aangetroffen plaatmaterialen ter plaatse van inspectiegat 22 geeft aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek naar de ernst en omvang van de verontreiniging.

Druppelzones

Ter plaatse van elke druppelzone zijn twee inspectiesleuven gegraven en is er een mengmonster samengesteld. Op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.

In de mengmonsters DZ1, DZ2 en DZ5 is analytisch geen asbest aangetroffen. De inspectiesleuven van DZ5 zijn stroomafwaarts geplaatst direct achter de bossage.

De mengmonsters van DZ2 en DZ3 zijn licht asbesthoudend; de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de toetsingswaarde voor nader asbestonderzoek.

Er dient opgemerkt te worden dat in de fractie <0,5mm asbestverdachte vezels zijn aangetroffen van DZ4. Echter wordt niet verwacht dat middels een SEM-analyse de interventiewaarde zal worden overschreden.

Er dient tevens opgemerkt te worden dat het mengmonster van DZ4 niet voldoen aan de minimale hoeveelheid monstermateriaal. Echter wordt niet verwacht dat dit invloed heeft gehad op de monstername en de analyses.

4.2.2.1.3 Nader asbestonderzoek

Ten behoeve van het nader asbestonderzoek ter plaatse van de aangetroffen asbesthoudende materialen zijn 4 inspectiesleuven gegraven voor de horizontale en verticale afperking.

De omvang van de verontreiniging is in voldoende mate in kaart gebracht. In de (meng)monsters ten behoeve van het nader onderzoek is analytisch geen asbest aangetoond of de gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de interventiewaarde (100 mg/kg ds).

De verontreiniging wordt westelijk afgeperkt door de schuur. Oostelijk van de verontreiniging bevindt zich een betonplaat waar grote voersilo's opstaan waardoor onderzoek onder de betonplaat niet mogelijk is. Het is onbekend of de verontreiniging zich hieronder bevindt. Noordelijk en zuidelijk wordt de verontreiniging afgeperkt door de inspectiesleuven.

De omvang van de verontreiniging wordt geschat op een oppervlakte van 50 m2 (10 meter x 5 meter) x 0,5 meter = 50 m3.

Sanering is bij huidig gebruik niet urgent aangezien de verontreiniging zich onder een verharding bevindt waardoor er geen blootstellingsrisico's zijn; er zijn geen onaanvaardbare risico's volgens stap 2 van de standaard risicobeoordeling uit Circulaire bodemsanering, 2013.

Sanering is noodzakelijk om de locatie geschikt te maken voor toekomstig gebruik (wonen met tuin).

Voorafgaand aan de sanering dient een BUS-melding te worden opgesteld, dat door het bevoegd gezag dient te zijn goedgekeurd. Het verrichten van bodemsaneringen mag alleen door erkende bedrijven worden uitgevoerd.

De verontreiniging mag voor sanering niet worden geroerd als gevolg van sloop- en grondwerkzaamheden.

Geadviseerd wordt om de sanering uit te voeren na het verwijderen van de naastliggende betonplaat en bij werkzaamheden hier alert te blijven op eventuele asbestnesten.

4.2.2.2 Schutstraat 1, Kloosterhaar

In het bovengrondmengmonster BM1 en in het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster is een lichte verhoging xylenen (som) aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.2.3 Sportlaan 4, Bergentheim

In zowel het bovengrondmengmonster (BM1) als in het ondergrondmengmonster (OM1) zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen kobalt en barium aangetroffen.

Tevens is in het grondwatermonster de concentratie nikkel verhoogd aangetroffen ten opzichte van de interventiewaarde. Naar aanleiding van deze verhoging is de bestaande peilbuis opnieuw bemonsterd. Uit het analysecertificaat van het her-monster (Pb1wm2) blijkt dat er wederom een sterke verhoging nikkel is aangetroffen in het grondwater.

De verhoging nikkel in beide grondwatermonsters (Pb1wm1 en Pb1wm2) geven formeel aanleiding voor het laten uitvoeren van een nader onderzoek. Echter zijn er een aantal redenen om af te zien van een nader onderzoek:

  • Er is geen eenduidige bron voor de verhogingen aan te wijzen;
  • Zware metalen worden vaker verhoogd aangetroffen in het grondwater en kunnen van nature verhoogd voorkomen. Tevens kunnen zware metalen in concentratie sterk fluctueren.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.2.4 Volle Urenweg 3, Hoogenweg

In zowel het bovengrondmengmonster BM1 als het ondergrondmengmonster OM1 zijn geen verhogingen aangetroffen.

In het grondwatermonster Pb1wm1 zijn lichte verhogingen zink en barium aangetroffen.

Op basis van onderhavig onderzoek wordt een nader bodemonderzoek voor deze locatie niet noodzakelijk geacht. De onderzoekslocatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt voor dit onderdeel geschikt geacht voor het beoogde gebruik.

4.2.3 Conclusie

Ten aanzien van de locaties aan de Schutstraat 1, Sportlaan 4 en Volle Urenweg 3 vormt het aspect 'bodem' geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

Ten aanzien van de locatie aan de Burgerkamp 4 vormt het aspect 'bodem' na sanering van de saneringsplichtige verontreiniging geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

4.3.1 Algemeen

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
4.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Veehouderijen zijn niet opgenomen in de Regeling NIBM. Toch is het niet altijd noodzakelijk om met behulp van een berekening vast te stellen of er sprake is van NIBM. Dit kan ook gedaan worden met een motivering, bijvoorbeeld op basis van ervaring. Als hulpmiddel bij de motivering is een vuistregel opgesteld waarmee men kan aantonen of de fijnstofbijdragen van de veehouderijen op het plan is te beschouwen als Niet in Betekenende Mate (NIBM). In de vuistregel is een tabel opgenomen met als uitgangspunt de 3% NIBM grens. In de tabel is sprake van een "worst case" benadering. Dat betekent dat wanneer uit de toets blijkt dat de fijnstofbijdrage van een bedrijf op het beoordelingspunt voldoet aan de 3% NIBM grens, het ook voldoende aannemelijk is dat dit zal blijken uit een berekening met rekenprogramma ISL3a en deze laatste berekening daarvoor niet nodig is.

Afstand tot te toetsen plaats   70 m   80 m   90 m   100 m   120 m   140 m   160 m  
Totale emissie in g/jr   324.000   387.000   473.000   581.000   817.000   1.075.000   1.376.000  

4.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet milieubeheer nodig.

4.3.2 Situatie plangebied
4.3.2.1 Externe werking van het plan

Gelet op de aard en omvang van voorliggende ontwikkeling, in verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven in paragraaf 4.3.1.1 kan worden gesteld dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

4.3.2.2 Interne werking van het plan

In voorliggende geval is voor de beoogde compensatiewoningen aan de Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg en luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. De onderzoeken zijn opgenomen in Bijlage 11, Bijlage 12 en Bijlage 13. Hierna wordt per locatie ingegaan op de resultaten. De locatie Burgerkamp 4 te Loozen wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten, immers is hier sprake van een bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming zonder dat hier nieuwe woningen worden toegevoegd.

Schutstraat 1, Kloosterhaar

De emissie van fijn stof door de omliggende veehouderijen is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit de Wet milieubeheer, de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' en de 'Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit'.

De berekende fijn stofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 16,63 microgram/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 9,34 microgram/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden.

Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit de Wet Milieubeheer. Voor de concentratie PM10 en PM2,5 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

Sportlaan 4, Bergentheim

De emissie van fijn stof door de omliggende veehouderij is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit de Wet milieubeheer, de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' en de 'Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit'.

De berekende fijn stofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 15,54 microgram/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 8,94 microgram/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden.

Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit de Wet Milieubeheer. Voor de concentratie PM10 en PM2,5 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van voorgenomen ontwikkeling.

Volle Urenweg 3, Hoogenweg

De emissie van fijn stof door de omliggende veehouderij is achterhaald door middel van betreffende milieudossiers en vastgestelde emissiefactoren. Met een model is de immissie op het plangebied berekend. Het onderzoek is uitgevoerd conform de regels uit de Wet milieubeheer, de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007' en de 'Handreiking Rekenen aan Luchtkwaliteit'.

De berekende fijn stofimissie voor PM10 bedraagt ten hoogste 16, microgram/m3. Voor PM2,5 is het hoogste berekende rekenresultaat 9,43 microgram/m3. Voor PM10 geldt dat het 24-uursgemiddelde 6 keer per jaar wordt overschreden.

Uit het onderzoek blijkt dat er voldaan wordt aan de normen vanuit de Wet Milieubeheer. Voor de concentratie PM10 en PM2,5 is de verwachting dat over een aantal jaar zal worden voldaan aan het advies van de WHO.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van bijbehorend plan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Het vervoer van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

4.4.2 Situatie in en bij het plangebied
4.4.2.1 Algemeen

Aan de hand van de Risicokaart is voor de locaties van de compensatiewoningen een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond de betreffende locaties. De slooplocatie aan de Burgerkamp 4 is buiten beschouwing gelaten. Ter plaatse is namelijk geen sprake van het toevoegen van (beperkt) kwetsbare objecten en dus geen sprake van het toenemen van het plaatsgebonden en groepsrisico.

Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

In de volgende subparagrafen is per locatie een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De compensatiekavels zijn met de rode ster aangeduid.

4.4.2.2 Situatie plangebied
4.4.2.2.1 Schutstraat 1, Kloosterhaar

In onderstaande afbeelding is de ligging van de beoogde compensatiewoning aan de Schutstraat op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0025.png"  
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
  • stoffen.

Wel wordt opgemerkt dat het plangebied binnen 200 meter van de N343 ligt, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Inzicht in de externe veiligheidsrisico's is daarom gewenst. Het onderzoek externe veiligheid is opgenomen in Bijlage 14. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.

  • Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
  • In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde.
  • Een verantwoording groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De toekomstige bewoners zijn aan te merken als zelfredzame personen die zichzelf bij een calamiteit in veiligheid kunnen brengen. Bovendien zijn er voldoende vluchtwegen/routes van de risicobron (N343) af. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het groepsrisico geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

Tot slot gaat de voorliggende ontwikkeling niet uit van het realiseren van een risicovolle inrichting en/of risicobron. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

Advies Veiligheidsregio IJsselland

Op 21 maart 2022 heeft de Veiligheidsregio IJsselland advies uitgebracht over het realiseren van een woning aan de Schutstraat in Kloosterhaar. De Veiligheidsregio adviseert over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid het volgende:

  • de (nieuwe) bewoners op de hoogte te brengen van de risico's die zij lopen en wat zij zelf kunnen doen bij een BLEVE;
  • de (nood)uitgangen en vluchtroute van de woningen van de N343 af te richten.

4.4.2.2.2 Sportlaan 4, Bergentheim

In onderstaande afbeelding is de ligging van de beoogde compensatiewoning aan de Sportlaan op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0026.png"  
Afbeelding 4.2: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke
  • stoffen.

Tot slot gaat de voorliggende ontwikkeling niet uit van het realiseren van een risicovolle inrichting en/of risicobron. Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.

Advies Veiligheidsregio IJsselland

Op 21 maart 2022 heeft de Veiligheidsregio IJsselland advies uitgebracht over het realiseren van een woning aan de Sportlaan in Bergentheim. De Veiligheidsregio adviseert over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid het volgende:

  • de (nieuwe) bewoners op de hoogte te brengen van de risico's die zij lopen en wat zij zelf kunnen doen bij een BLEVE;
  • de (nood)uitgangen en vluchtroute van de woningen van de N343 af te richten.

4.4.2.2.3 Volle Urenweg 3, Hoogenweg

In onderstaande afbeelding is de ligging van de beoogde compensatiewoning aan de Volle Urenweg op een uitsnede van de risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0160.0000BP00391-VG01_0027.png"  
Afbeelding 4.3: Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat er nabij het plangebied een tweetal risicovolle functies aanwezig zijn. Het gaat hierbij om een aardgasleiding en een gaswinningslocatie. De gaswinningslocatie heeft een risicocontour PR 10-6 van 150 meter. De compensatiekavel aan de Volle Urenweg ligt op ruim 500 meter van de gaswinningslocatie. Gelet op de onderlinge afstand vormt de gaswinningslocatie geen belemmering voor de beoogde compensatiewoning.

De gasleiding (NM-000694) heeft een uitwendige diameter van 5,98 inch en een maximale werkdruk van 95 bar. De 1%- en 100%-letaliteitsgrens ligt op respectievelijk 100 en 50 meter. De compensatiekavel aan de Volle Urenweg ligt op een afstand van circa 55 meter. Hiermee ligt de compensatiekavel binnen de 1%-letaliteitsafstand. Gelet op het vorenstaande is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd om te bepalen of wordt voldaan aan de risiconormen voor de externe veiligheid. Het volledige onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 15. Hierna wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.

Onderzoeksresultaten

Het onderzoek toont aan dat het groepsrisico kleiner is van 0,1 van de oriëntatiewaarde. Met andere woorden, de uitvoering van het project is in het kader van het groepsrisico aanvaardbaar.

In relatie tot het plaatsgebonden risico wordt opgemerkt dat er rondom de onderzochte buisleidingen, binnen het projectgebied geen 10-6 risicocontouren aanwezig zijn en conform de wetgeving (Besluit externe veiligheid buisleidingen) er dan ook geen sprake is van een knelpunt (saneringsgeval).

Geconcludeerd wordt dat met betrekking tot het aspect 'externe veiligheid' ten aanzien van buisleidingen, het project past binnen een 'goede ruimtelijke ordening'.

Advies Veiligheidsregio IJsselland

Op 21 maart 2022 heeft de Veiligheidsregio IJsselland advies uitgebracht over het realiseren van een woning aan de Volle Urenweg. De Veiligheidsregio adviseert over zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid het volgende:

  • de afstand van de woning tot de buisleiding zo groot mogelijk te maken;
  • brandwerende materialen en gevel toe te passen bij de nog te bouwen woning;
  • de (nood)uitgang en vluchtroute(s) van de nog te bouwen woning van de buisleiding af te richten;
  • de aanwezigen door risicocommunicatie te informeren over wat ze zelf kunnen doen bij een incident bij de hogedruk aardgasbuisleiding(en). Hiervoor kan contact opgenomen worden met de Veiligheidsregio IJsselland.
4.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

4.5 Milieuzonering

4.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

4.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

In dit geval wordt uitsluitend ingegaan op de compensatiekavels aan de Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg. Aan de Burgerkamp 2-4 en de bestaande woning aan de Volle Urenweg 3 gaat het namelijk enkel om het omzetten van de agrarische bestemming naar een woonbestemming. De huidige bedrijfswoning(en) genieten al bescherming ten opzichte van omliggende milieubelastende functies. Deze worden door de omzetting naar een woonbestemming dan ook niet verder beperkt dan nu al het geval is. Ten aanzien van het aanvaardbare woon- en leefklimaat zorgt de planologische omzetting niet in een verandering ten opzichte van de huidige situatie.

De compensatiekavels aan de Spotlaan en Volle Urenweg liggen in het buitengebied, waar geen sprake is van sterke menging van functies. Daarom wordt uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De compensatiekavel aan de Schutstraat ligt in de nabijheid van verschillende bedrijfsfuncties. Hiermee is sprake van een verhoogde milieubelasting en kan uit worden gegaan van een 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  
4.5.3 Beoordeling

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen. Zoals reeds hiervoor genoemd, wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

    • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
    • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
4.5.3.1 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie. In dit geval worden er uitsluitend woonfuncties gerealiseerd. Er is dan ook geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies.

4.5.3.2 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functie(s) binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten.

Schutstraat

In de nabijheid van de compensatiekavel aan de Schutstraat zijn een aantal bedrijfspercelen aanwezig. Het gaat hierbij om bedrijfspercelen aan de overzijde van de Schutstraat, waar bedrijven zijn toegestaan die vallen onder milieucategorie 1 of 2. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van maximaal 10 meter (uitgaand van gebiedstype 'gemengd gebied'). De beoogde compensatiewoning wordt op een afstand van circa 30 meter van de betreffende bedrijfspercelen gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Ten oosten van de compensatiekavel is een zandwinningslocatie aanwezig. Dergelijke bedrijven/inrichtingen kunnen worden aangemerkt als een milieucategorie 4.1 bedrijf/inrichting. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 100 meter (uitgaand van gebiedstype 'gemengd gebied'). De compensatiekavel is gelegen op een afstand van circa 160 meter. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstanden.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de compensatiewoning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom worden omliggende milieubelastende functies niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Sportlaan

In de nabijheid van de compensatiekavel aan de Sportlaan zijn een aantal milieubelastende functies aanwezig, waaronder ook een agrarisch bedrijfsperceel aan de Kanaalweg-Oost 81 waar een veehouderij is toegestaan. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan.

In de volgende tabel wordt nader op de in de nabijheid aanwezige milieubelastende functies en bijbehorende richtafstanden ingegaan. Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige woning toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens bestemmingsvlak of grens bouwvlak).

Adres   Type bedrijf   Richtafstand (m)   Daadwerkelijke afstand (m)  
Kanaalweg-Oost 81   Grondgebonden veehouderij   30 (stof en geluid)   260  
Sportlaan 7   Voetbalvereniging   50 (geluid)   68  
Sportlaan 65   Recreatieterrein   50 (geluid)   95  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, wordt de richtafstand voor alle bedrijven gehaald (het aspect 'geur' ten aanzien van de Kanaalweg-Oost 81 buiten beschouwing latend). Ter plaatse van de compensatiekavel is daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten en de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Volle Urenweg

In de nabijheid van de compensatiekavel aan de Volle Urenweg zijn een aantal milieubelastende functies aanwezig, waaronder ook een aantal agrarische bedrijfspercelen waar een veehouderij is toegestaan. Bij veehouderijen geldt, op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', de grootste richtafstand veelal voor het aspect geur. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt in paragraaf 4.6 nader op ingegaan.

In de volgende tabel wordt nader op de in de nabijheid aanwezige milieubelastende functies en bijbehorende richtafstanden ingegaan. Hierbij is gemeten tussen de grens die de milieugevoelige woning toelaat en de grens waar de milieubelastende activiteit plaats kan vinden (grens bestemmingsvlak of grens bouwvlak).

Adres   Type bedrijf   Richtafstand (m)   Daadwerkelijke afstand (m)  
Heideweg 2   intensieve veehouderij   50 (geluid)   230 m  
Olsmansdijk 4a   grondgebonden veehouderij   30 (geluid)   240 m  
Heideweg 5   grondgebonden veehouderij   30 (geluid)   460 m  

Zoals uit voorgaande tabel blijkt, wordt de richtafstand (het aspect 'geur' buiten beschouwing latend) voor alle bedrijven gehaald. Ter plaatse van de compensatiewoning is daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te verwachten en de bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

4.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.6 Geur

4.6.1 Algemeen
4.6.1.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om

geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen

geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende

afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.

De definitie van een geurgevoelig object luidt: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

4.6.1.2 Activiteitenbesluit

Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest). Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.

4.6.1.3 Geurverordening gemeente Hardenberg

De Wgv maakt het voor gemeenten mogelijk om gebiedsgericht geurbeleid op te stellen. Daarmee krijgt de gemeente een instrument om de ontwikkeling van (grootschalige) veehouderij te sturen. Gemeenten mogen bij verordening van de normen van de Wgv afwijken (artikel 6 Wgv), binnen bepaalde grenzen. Het hanteren van afwijkende normen moet worden onderbouwd vanuit een ruimtelijke visie op de ontwikkeling van het gebied, de zogenaamde “gebiedsvisie”. De gemeente Hardenberg heeft een dergelijke 'geurverordening' opgesteld en gebiedsgericht geurbeleid ontwikkeld. In deze geurverordening zijn de wettelijke geurnormen (odeur) en afstanden aangepast. De afstand van de gevel van een bestaande stal tot de gevel van een geurgevoelig object moet in het buitengebied minimaal 25 meter bedragen. Dit geldt alleen als er sprake is van het houden van de in artikel 4.2 van de gemeentelijke geurverordening genoemde dieraantallen niet wordt overschreden. Worden deze aantallen overschreden, of gaat het om de bouw van een nieuwe stal, dan geldt de minimale afstandseis van 50 meter.

4.6.2 Situatie plangebied

De geplande ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de geurhinder, aangezien woningen geen bron van geurhinder zijn. Wel bevinden zich in de omgeving van het plangebied diverse (intensieve) veehouderijen. In de tabel in paragraaf 4.5.3.2 is dit weergegeven. In deze tabel blijkt dat ten aanzien van de grondgebonden veehouderijen in alle gevallen ruimschoots aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan.

Het gaat in dit geval om compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (artikel 14.2 lid 2) worden compensatiewoningen in het kader van Rood voor Rood en voormalige agrarische bedrijfswoningen (in combinatie met het buiten werking stellen van een agrarisch bedrijf) gelijk gesteld aan bedrijfswoningen. In deze gevallen dient rekening te worden gehouden met een minimale (vaste) afstandsnorm van 50 meter, ook voor intensieve veehouderijen. De intensieve veehouderijen worden dan ook geenszins beperkt, aangezien aan de vaste afstand van 50 meter wordt voldaan en er in alle gevallen reeds woningen op een kortere afstand van de betreffende bedrijven gelegen zijn dan de beoogde woningen in het plangebied.

Echter wenst de gemeente wel inzicht te verkrijgen in het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. Hiertoe is per compensatiewoning een agrarisch geuronderzoek uitgevoerd, waarin onderzoek is gedaan naar zowel de voorgrondbelasting (geurbelasting van individuele intensieve bedrijven) als de achtergrondbelasting (totale geurbelasting van alle intensieve bedrijven in een straal van 1 km rondom de betreffende compensatiewoning. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan. De volledige rapportages zijn opgenomen in Bijlage 16, Bijlage 17 en Bijlage 18.

Schutstraat 1, Kloosterhaar

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Vanwege de veehouderij aan de Van Roijensweg 89-89A bedraagt de hoogste voorgrondgeurbelasting ten hoogste 1,7 OUE/m3 ter plaatse van te realiseren woning. Het woon- en leefklimaat qua voorgrondgeurbelasting ter plaatse van te realiseren woning is volgens het geuronderzoek als 'goed' te kwalificeren. De achtergrondgeurbelasting bedraagt ten hoogste 1,43 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat qua achtergrondgeurbelasting ter plaatse van te realiseren woning is te kwalificeren als 'zeer goed'.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'goed'.

Sportlaan 4, Bergentheim

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- alsook de achtergrondgeurbelasting berekend. De geurbelasting bedraagt respectievelijk 0,8 OUE/m3 en 0,8 OUE/m3. Het woon- en leefklimaat aangaande de geurbelasting is respectievelijk te classificeren als goed en zeer goed.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'goed'.

Volle Urenweg 3, Hoogenweg

Om het woon- en leefklimaat te kunnen beoordelen is zowel de voor- als de achtergrondgeurbelasting berekend. Welke beide op 3,4 OUE/m3 uitkomen. Het woon- en leefklimaat aangaande de voorgrondgeurbelasting komt uit op een matig woon- en leefklimaat. Het woon- en leefklimaat aangaande achtergrondgeurbelasting komt uit op goed.

Bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat bestaat de volgende vuistregel: de voorgrondgeurbelasting is maatgevend als die tenminste de helft bedraagt van de achtergrondgeurbelasting. In deze situatie is de voorgrondgeurbelasting maatgevend en is het woon- en leefklimaat te kwalificeren als 'matig'.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.7 Ecologie

4.7.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Natuurnetwerk Nederland. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming.

4.7.2 Gebiedsbescherming
4.7.2.1 Natura 2000-gebieden

Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

De dichtstbijzijnde (Nederlandse) Natura 2000-gebieden zijn in onderstaande tabel opgenomen:

Locatie   Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied   Afstand  
Burgerkamp 2-4, Loozen   Engbertsdijkvenen   11,3 km  
Schutstraat 1, Kloosterhaar   Engbertsdijkvenen   800 m  
Sportlaan 4, Bergentheim   Engbertsdijkvenen   4,7 km  
Volle Urenweg 3, Hoogenweg   Engbertsdijkvenen   9,3 km  

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor alle beschermde soorten en habitats die daar aanwezig zijn. Per soort of habitat is aangegeven of behoud van de huidige aantallen/arealen voldoende is, danwel of uitbreiding of een verbetering nodig is. Niet alleen activiteiten binnen een Natura 2000-gebied maar ook activiteiten buiten een Natura 2000-gebied kunnen de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar brengen. Dit wordt externe werking genoemd. Gezien de mogelijke externe werking van de beoogde ontwikkeling op het nabijgelegen Natura 2000-gebied, is het van belang om te toetsen of de realisatie van de beoogde ontwikkeling conflicteert met de waarden waarvoor dit gebied is aangewezen. Hiervoor is in elk geval een toetsing aan de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Gelet op de onderlinge afstand is directe hinder (bijv. geluid, verstrooiing van licht etc.) niet aan de orde. Naast directe hinder dient tevens te worden gekeken naar de mogelijke toename van stikstofdepositie op kwetsbare habitatypen binnen Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van de locatie Burgerkamp 2-4 in Loozen wordt opgemerkt dat hier uitsluitend sprake is van het slopen van landschapsontsierende bebouwing. Daarnaast worden de agrarische bedrijfsactiviteiten opgeheven en de bedrijfswoningen aan de Burgerkamp 2 en 4 omgezet naar reguliere woningen. Gelet op het vorenstaande kan er redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat er ten aanzien van de Burgerkamp 2-4 geen sprake is van een toename van stikstofdeposities.

Ten aanzien van de beoogde compensatiewoningen aan de Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierna wordt de belangrijkste conclusie van het onderzoek weergegeven. Voor de volledige onderzoeksrapportage wordt verwezen naar Bijlage 19 bij deze toelichting.

Uit de berekeningen wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000- gebieden, niet vergunningsplichtig.

4.7.2.2 Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

In onderstaande tabel is per locatie dat afstand tot concreet begrensde NNN gebieden aangegeven:

Locatie   Afstand  
Burgerkamp 2-4, Loozen   945 m  
Schutstraat 1, Kloosterhaar   310 m  
Sportlaan 4, Bergentheim   2,7 km  
Volle Urenweg 3, Hoogenweg   440 m  

Gelet op de voorgenoemde afstanden tot NNN gebieden en de kleinschaligheid van de ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is aantasting van de waarden van het NNN.

4.7.3 Soortenbescherming
4.7.3.1 Algemeen

Wat betreft de soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

4.7.3.2 Situatie plangebied

In dit geval is door Natuurbank Overijssel een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan richt zich op zowel de bouwlocaties als de slooplocatie. Het volledige rapport is als Bijlage 20 opgenomen. Hierna wordt op de belangrijkste resultaten ingegaan.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en bezetten beschermde grondgebonden zoogdieren er een vaste rust- of voortplantingsplaats. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied maar gebruiken het wel als foerageergebied

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de sloopwerkzaamheden plaatsvinden en de beplanting verwijderd wordt tijdens de voortplantingsperiode, wordt geadviseerd vooraf een broedvogelscan uit te voeren om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te kunnen sluiten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën gedood en wordt mogelijk een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats van een beschermd grondgebonden zoogdier of amfibie beschadigd of vernield. Voor de beschermde grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een vaste (winter)rust- en voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling 'beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen'. Er geldt geen vrijstelling voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën

Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde diersoorten aangetast. Dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

4.7.4 Conclusie

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkelingen.

4.8 Archeologie & cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie
4.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

4.8.1.2 Situatie plangebied

De gemeente Hardenberg heeft de archeologische verwachting verwerkt in de dubbelbestemmingen in het bestemmingsplan. Ter plaatse van de te bouwen compensatiewoningen aan de Schutstraat en Volle Urenweg geldt geen archeologische dubbelbestemming. Ook aan de Burgerkamp 2-4 geldt geen archeologische dubbelbestemming. Er is dan ook geen sprake van een archeologische verwachting.

Ter plaatse van de compensatiewoning aan de Sportlaan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is in geval van bodemverstorende activiteiten groter dan 2.500 m2 en een diepte van 50 cm of meer. Aangezien het hier gaat om het bouwen van één vrijstaande woning en bijgebouw wordt de voorgenoemde oppervlakte niet overschreden.

Aan

Gelet op het vorenstaande kan een archeologisch onderzoek achterwege gelaten worden.

4.8.2 Cultuurhistorie
4.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

4.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich ter plaatse van de locaties binnen het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In de directe nabijheid van de locaties van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt met betrekking tot voorliggend plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

4.9 Besluit milieueffectrapportage

4.9.1 Kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);

Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).

  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);

Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. Beoordeling gehanteerd.

4.9.2 Beoordeling
4.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

De dichtstbijzijnde (Nederlandse) Natura 2000-gebieden zijn in onderstaande tabel opgenomen:

Locatie   Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied   Afstand  
Burgerkamp 2-4, Loozen   Engbertsdijkvenen   11,3 km  
Schutstraat 1, Kloosterhaar   Engbertsdijkvenen   800 m  
Sportlaan 4, Bergentheim   Engbertsdijkvenen   4,7 km  
Volle Urenweg 3, Hoogenweg   Engbertsdijkvenen   9,3 km  

Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in relatie tot de ruime afstand tot Natura 2000-gebied wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied (zie ook paragraaf 4.7.2.1 en Bijlage 19 van deze toelichting). Een passende beoordeling op basis van Afdeling 2.3 van de Wet natuurbescherming wordt in het kader van het voornemen dan ook niet noodzakelijk geacht. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

4.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de “aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de sloop van circa 3.030 m2 aan landschapsontsierende bebouwing en de bouw van drie compensatiewoningen. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet (onevenredig) toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving. Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en Hoofdstuk 5 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

4.9.3 Conclusie

De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is niet m.e.r.-plichtig.

Hoofdstuk 5 Wateraspecten

5.1 Vigerend beleid

5.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.1.4 Waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.2.2 Watertoetsprocedure

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat voor de locatie Burgerkamp 2-4 in Loozen sprake is van 'geen waterschapsbelang'. Voor de compensatiekavels aan de Schutstraat, Sportlaan en Volle Urenweg is sprake van de zogenoemde 'korte procedure'. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De resultaten van de watertoetsen zijn opgenomen in Bijlage 21 t/m Bijlage 24 bij deze toelichting. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies.

De nieuwe woningen zullen worden aangesloten op het bestaande riool. Het hemelwater zal in de grond worden geïnfiltreerd. Binnen het plangebied is hiervoor meer dan voldoende ruimte.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Om op een eenduidig manier afstanden, oppervlaktes en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals weergegeven op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemming;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: binnen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap' en 'Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap' is een vergunningstelsel voor bepaalde werkzaamheden opgenomen;
  • Wijzigingsbevoegdheden: welke wijzigingsbevoegdheden gelden voor het bestemmingsplan (in de archeologische dubbelbestemming).
6.2.4 Algemene regels

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de beoordeling van bouwplannen.

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven met specifieke aandacht voor uitsluiting van besluit-m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteit en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In dit artikel worden de algemene bouwregels beschreven met betrekking tot de afstanden tot wegen en bestaande bouwregels.

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

In dit artikel worden de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels geven de bevoegdheden van Burgemeester en wethouders weer om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

In dit artikel zijn bepalingen ten aanzien van de werking wettelijke regelingen, afstemming welstandstoets, uitsluiting seksinrichting, afstemming APV en evenementen en parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In Artikel 16 (Hoofdstuk 4) staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de regels

6.3.1 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan/wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 3)

Ter plaatse van de gronden aan de Volle Urenweg 3 in Hoogenweg die buiten de woonbestemming vallen, maar binnen het weg te bestemmen agrarische bouwvlak, zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten heideontginningslandschap'.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen. Specifiek is een uitzondering opgenomen voor werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijk kwaliteitsplan.

Agrarisch met waarden - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 4)

Ter plaatse van de Burgerkamp 4 in Loozen die buiten de woonbestemming vallen, maar binnen het weg te bestemmen agrarische bouwvlak, zijn de gronden voorzien van de bestemming 'Wonen - Essen- en hoevenlandschap'.

Gronden met deze bestemming zijn met name bedoeld voor de uitoefening van één agrarisch bedrijf en de instandhouding van de sterke gebiedskenmerken behorend bij het daar voorkomend landschapstype. De gronden zijn tevens bestemd voor voorzieningen voor extensieve openluchtrecreatie, watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, landschappelijke inpassing en hobbymatige agrarische activiteiten.

Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken toegestaan, waaronder tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Voor de andere bouwwerken zijn bouwbepalingen opgenomen. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik opgenomen. Hierin is specifiek de verplichting tot de sloop vastgelegd.

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de gronden te kunnen inzetten voor natuurontwikkeling. Tot slot is er een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen, waarin voor bepaalde werkzaamheden een vergunningplicht is opgenomen. Specifiek is een uitzondering opgenomen voor werken en werkzaamheden die uitgevoerd worden in het kader van een ruimtelijk kwaliteitsplan.

Wonen - Besloten heideontginningslandschap (Artikel 5)

Ter plaatse van het erf aan de Volle Urenweg 3 is de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen. Het plangebied betreft het voormalig agrarische bouwvlak inclusief de gronden tussen de Volle Urenweg en dit bouwvlak. Deze gronden zijn meegenomen, omdat deze gronden feitelijk reeds tot het erf behoren en ook bij de compensatiewoning zal hier sprake zijn van een voortuin. Een woonbestemming is dan logischer dan een agrarische bestemming.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.

Het erf is opgedeeld in twee woonbestemmingen: Eén voor de voormalige bedrijfswoning en één voor de compensatiewoning. Binnen beide bestemmingen is bepaald dat het maximum aantal woningen één mag bedragen. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3 of niet meer dan bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m3 bedraagt.

Voor het overige sluiten de regels aan bij de 'standaard' voor het buitengebied van Hardenberg.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

Om de beoogde compensatiewoning een de Volle Urenweg op de gewenste beeldkwaliteit te kunnen toetsen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is vastgelegd in de bouwregels van het bestemmingsplan (5.2.2 onder f). Het beeldkwaliteitsplan vervangt de welstandsnota.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Wonen - Essen- en hoevenlandschap (Artikel 6)

Ter plaatse van de erven aan de Burgerkamp 2 en 4 is de bestemming 'Wonen - Besloten heideontginningslandschap' opgenomen. Het plangebied betreft het voormalig agrarische bouwvlak.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.

Het erf is opgedeeld in twee woonbestemmingen: één voor elke voormalige bedrijfswoning. Binnen beide bestemmingen is bepaald dat het maximum aantal woningen één mag bedragen. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3, dan wel de bestaande inhoud indien deze meer dan 750 m3 bedraagt.

Voor het overige sluiten de regels aan bij de 'standaard' voor het buitengebied van Hardenberg.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing en de sloop opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Wonen - Besloten veenontginningslandschap (Artikel 7)

Ter plaatse van de compensatiewoning aan de Sportlaan in Bergentheim is de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningslandschap' opgenomen.

Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen, met inbegrip van aan-huis-gebonden beroepen, tuinen, landschappelijke inpassing en ontsluitingsvoorzieningen. Hieraan ondergeschikt zijn tevens bed- and breakfast en boerderijkamers toegestaan.

In de bouwregels is vastgelegd dat de woning uitsluitend is toegestaan binnen een bouwvlak en dat uitsluitend een vrijstaande woning is toegestaan. De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 750 m3. Voor het overige sluiten de regels aan bij de 'standaard' voor het buitengebied van Hardenberg.

Van de bouwregels kan op ondergeschikte punten afgeweken worden. In de specifieke gebruiksregels zijn vormen van strijdig gebruik en bepalingen omtrent aan-huis-gebonden beroepen, bed and breakfast en boerderijkamers opgenomen. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting voor de landschappelijke inpassing en de sloop opgenomen.

In de afwijking van de gebruiksregels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om via een omgevingsvergunning kleinschalige bedrijfsactiviteiten en andere landschappelijke maatregelen dan in de voorwaardelijke verplichting bepaald, toe te staan.

Woongebied (Artikel 8)

Ter plaatse van de beoogde compensatiewoning aan de Schutstraat is de bestemming 'Woongebied' opgenomen. Hierbij is grotendeels aangesloten op de regels zoals opgenomen in de 'Beheersverordening Kloosterhaar'. Wel is er ten aanzien van de bouwregels voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen maatwerk geleverd en deels aangesloten op de bestemming 'Wonen - Besloten veenontginningsladschap' zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Hardenberg, Reestdal en Bergentheim-Zuid". Reden hiertoe is de ligging van de woning in het overgangsgebied van de kerk Kloosterhaar naar het buitengebied. Hier is het gewenst om een meer landelijke woning te realiseren met bijvoorbeeld een lagere goothoogte.

De gronden met de bestemming 'Woongebied' zijn bestemd voor het wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroep en/of bedrijf aan huis. Tevens zijn tuinen, erven en terreinen toegestaan. Daaraan ondergeschikt zijn ook nutsvoorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, (infiltratie)groenvoorzieningen en water toegestaan.

Het aantal woningen per bestemmingsvlak mag niet meer dan één bedragen. Dit is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' vastgelegd op de verbeelding. Gebouwen mogen de rooilijn zoals aangegeven met de aanduiding 'gevellijn', niet overschrijden. De goothoogte bedraagt niet meer dan 3,5 meter en de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 meter. Verder mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan 60% van het bouwperceel.

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1 m lager moet zijn dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • b. de goothoogte van een bijgebouw en de bouwhoogte van een overkapping bedraagt niet meer dan 3,5 m;
  • c. de bijgebouwen en overkappingen worden minimaal 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 60 m²;
  • e. de onder d bepaalde oppervlakte is alleen toegestaan indien niet meer dan 60% van het bouwperceel wordt bebouwd, met dien verstande dat het maximale bebouwingspercentage van 60% ook van toepassing is op overkappingen.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijk verplichting opgenomen, waarmee wordt geregeld dat het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' uitsluitend toelaatbaar is indien:

de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 10 van de regels opgenomen erfinrichtingstekening is uitgevoerd en in stand wordt gehouden;

Waarde - Archeologie 5 (Artikel 9)

Deze dubbelbestemming is conform geldend bestemmingsplan overgenomen ter plaatse van de archeologische verwachtingen aan de Sportlaan 4 in Bergentheim. Gronden met deze bestemming zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de te verwachten archeologische waarden.

Gronden met deze bestemming zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorisch ruimtelijke structuur, het historische bebouwingsbeeld en overige ruimtelijke elementen, zoals omschreven in de in het bijlage opgenomen aanwijzingsbesluit.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan/wijzigingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan/wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan/wijzigingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg, inspraak en zienswijzen

8.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het plan wordt in het kader van vooroverleg aan de provincie Overijssel voorgelegd.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

In het kader van de watertoets heeft er een digitale watertoets plaatsgevonden via de website www.dewatertoets.nl. De uitkomsten van deze watertoets hebben geleid tot de 'korte procedure' en 'geen waterschapsbelang'. Het waterschap geeft een positief wateradvies. De beantwoording van de vragen heeft er niet toe geleid dat er nader overleg met het waterschap moet worden gevoerd.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In het voorliggende geval wordt geen voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd door het college van Burgemeester en Wethouders.

8.3 Zienswijzen

Het bestemmingsplan heeft voor een periode van zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend. Het vooroverleg is hiermee positief afgerond.