direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Erflanden, deelplan walwoningen Damhert 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor dit plan is de wens om woningbouw te realiseren aan de straat Damhert in de wijk Erflanden. De wijk Erflanden is gelegen ten zuidwesten van het centrum van Hoogeveen en pal ten noorden van Rijksweg A28 Utrecht - Groningen. In 2011 is het bestemmingsplan 'Erflanden 2010' vastgesteld waarbij de diverse bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigensplannen en artikel-19 WRO vrijstellingen, samengevoegd zijn tot één bestemmingsplanherziening.

De ontwikkeling betreft een inbreiding van gronden aan de straat Damhert die bij aanvang van het ontwerp van de wijk Erflanden beoogt waren als woningbouwlocatie. Vanwege de nabij gelegen wegen heeft geluid een bepalende invloed op de woningbouw in de wijk Erflanden. Die invloed wordt deels beperkt door een geluidswal die begint aan de A28 ter plaatse van de afrit richting Zwolle. Echter, ter plaatse van het viaduct over de Hoogeveensche Vaart is er geen afscherming van het geluid. Dit had tot gevolg dat de oorspronkelijk geplande woningen aan de straat Damhert niet gerealiseerd konden worden omdat de akoestische waarden niet toelaatbaar waren.

In de afgelopen jaren is nagedacht over een vorm om deze woningen aan de straat Damhert te kunnen realiseren. Deze vorm is gevonden in het concept walwoningen. Aan de noordzijde van de te ontwikkelen woningen wordt een wal gerealiseerd. De wal beperkt het wegverkeerslawaai van de A28, waardoor de mogelijkheid ontstaat om inbreiding in de vorm van vier walwoningen te realiseren aan de straat Damhert.

Met de keuze voor deze walwoningen en realisatie van de wal kan de woonbestemming en het bouwvlak van het reeds bestaande kavel 25 noordwaarts richting de straat Damhert worden verlegd, waardoor het bouwvlak geografisch gunstiger op het kavel wordt gepositioneerd.

Het bouwvlak van Damhert 23 wordt ook meegenomen in het plangebied. Vanwege geluidsbeperkende maatregelen van de A28 lag de woonbestemming en bouwvlak aan de westzijde van het kavel. Hierdoor was het echter moeilijk om een woning te realiseren op het kavel. In 2015 is voor deze kavel na aanvullend geluidsonderzoek en maatregelen een 'kruimelgeval' verleend. In het voorliggende bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling meegenomen en de woonbestemming en het bouwvlak oostwaarts uitgebreid.

In het geldende bestemmingsplan 'Erflanden 2010' heeft de betreffende planlocatie de bestemmingen 'groen', 'tuin', 'wonen' en 'verkeer'. Binnen deze bestemmingen zijn de gewenste ontwikkelingen niet mogelijk. Er is dus een bestemmingsplanherziening noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming 'groen', 'tuin' en 'verkeer' naar een bestemming waar binnen de gewenste ontwikkeling mogelijk is.

1.2 Opgave bestemmingsplan

Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het plan is een gedetailleerde bestemmingsregeling. Het bestemmingsplan is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het bestemmingsplan een goed leesbaar en bruikbaar plan.

1.3 Opbouw toelichting

Achtereenvolgens komen na deze inleiding (hoofdstuk 1) de volgende onderwerpen aan bod:

•hoofdstuk 2 beschrijft de bestaande situatie en benoemt de huidige planologische regels;

•hoofdstuk 3 bevat het beleidskader met relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid;

•hoofdstuk 4 geeft de gewenste ontwikkeling en de planuitgangspunten weer;

•hoofdstuk 5 gaat in op de randvoorwaarden en belemmeringen vanuit omgevings- en milieuaspecten, zoals bodem, geluid, luchtkwaliteit, wateraspecten, etc.;

•hoofdstuk 6 gaat in op de planologische regels en de daarbij behorende verbeelding;

•hoofdstuk 7 gaat in op de handhaafbaarheid van het bestemmingsplan;

•hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Plangebied

Het plan heeft betrekking op de meest oostelijke punt van de wijk Erflanden, gelegen aan de straat Damhert. Binnen het huidige plangebied liggen de bestemmingen 'wonen', 'groen', 'tuin', 'verkeer'en 'water'. Het plangebied omvat gronden aan de straat Damhert, waaronder de gerealiseerde woning aan Damhert 23, de grond met de bestemming 'groen' in het verlengde hiervan. En de nog niet uitgegeven kavel met de bestemming 'tuin' en 'wonen' ten zuiden van de straat Damhert.

De wijk Erflanden is in het noorden globaal begrensd door de Hoogeveensche Vaart, in het oosten en in het zuiden door Rijksweg A28 Groningen – Utrecht en in het westen door de Zuidwoldigerweg.

Erflanden ligt gescheiden van de wijk De Weide door de Hoogeveensche Vaart, is circa twee kilometer van het centrum van Hoogeveen verwijderd en ligt circa één kilometer van het winkel- en voorzieningencentrum in de wijk De Weide.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de wijk Erflanden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0001.png"figuur 1: ligging plangebied (rode ovaal; bron Geoloket)

2.2 Vigerend recht

De huidige planologisch-juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan 'Erflanden 2010', dat is vastgesteld op 15 september 2011 door de Hoogeveense gemeenteraad. Voor het plangebied zijn de bestemmingen 'wonen', 'tuin', 'groen', 'water' en 'verkeer' van toepassing.

2.3 Ruimtelijke structuur plangebied

2.3.1 ontstaansgeschiedenis en bebouwing

Hoogeveen is nog relatief jong omdat het op 20 december 1625 is ontstaan. In dat jaar kocht Roelof van Echten de grond van een uitgestrekt veengebied met het doel het te gaan ontginnen. Hij stichtte voor het ontginnen van veen en het ontsluiten van de regio de 'Compagnie van Vijfduizend Morgen' in 1631. Er werd zo spoedig mogelijk begonnen met het graven van de Hoogeveensche Vaart en de eerste opgaande oostwaarts. In 1637 ligt het begin van Het Haagje er al, waar vanuit de eerste wijken werden gegraven, waarvan de eerste wijk de huidige Hoofdstraat is. Op het kruispunt van twee belangrijke kanalen ontstond de nederzetting Nie-Echten, het huidige Hoogeveen.

Van oudsher ligt Hoogeveen op een kruispunt van wegen en tot ver in de vorige eeuw had Hoogeveen ook de vorm van een kruis. Het waren voornamelijk turfgravers, winkeliers, handelaren, ambachtslieden en schippers die zich in de nederzetting langs de kanalen vestigden, welke eeuwen geleden werden gegraven om de te vervenen gebieden te ontsluiten en de gewonnen turf af te voeren naar elders. Aanvankelijk ontwikkelde Hoogeveen zich dan ook langs het water rondom de kruising van enkele hoofdkanalen.

In de volksmond wordt nog altijd gesproken van 'Het Kruis'. Van dit kruis van waterwegen is overigens de naar het noorden gerichte arm al in 1949 gedempt (de tegenwoordige Hoofdstraat).

De oude Hoogeveense Vaart – eens een slagader voor de Hoogeveense gemeenschap – voldeed al lang niet meer aan de te stellen eisen. Het profiel was niet alleen te klein voor de nu in de vaart zijnde schepen, maar ook voor het vlot verwerken van een teveel aan water in de perioden van grote wateroverlast. Bovendien was het kanaal een groot obstakel, doordat het een barrière vormde tussen de nieuwe woonwijken ten zuiden van het kanaal en het centrum van de gemeente en verbreding van het kanaal ontmoette zoveel bezwaren, dat werd besloten tot omlegging. Langs de zuidrand van Hoogeveen is daarom een nieuw kanaal, de Hoogeveensche Vaart, gegraven dat is berekend op schepen tot 300 ton.

Ten zuiden van dit kanaal is men in de jaren negentig van de vorige eeuw Erflanden begonnen te ontwikkelen. Het gebied ligt aan de zuidwestzijde van de bebouwde kom van de gemeente, op de grens van hoog en laag gelegen gronden en op de rand van de verveende gebieden. Het gebied is echter vrijwel geheel omgeven door zware infrastructurele voorzieningen en heeft daardoor een enigszins geïsoleerd karakter ten opzichte van de omgeving.

De wijk wordt beïnvloed door drie gebieden, te weten de stad aan de noordzijde, het open verveningsgebied ten westen ervan en de ten zuiden van de wijk gesitueerde bossen en weilanden. De wijk ligt op een draaipunt tussen drie verschillende landschapstypen.

Het open buitengebied aan de westzijde van Erflanden heeft een landelijk en wijds karakter en wordt merendeels gebruikt voor agrarische doeleinden. Meer naar het westen is de gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo van de NAM gelegen, met ten westen daarvan een zandwinplas. Het ten zuiden van Erflanden gelegen bosgebied is gelegen op de hogere zandgronden, in ruimtelijk opzicht hiervan gescheiden door Rijksweg A28.

Erflanden wordt duidelijk begrensd door de lineaire lijnen van Rijksweg A28 aan de zuidzijde en aan de oostzijde, door de Hoogeveensche Vaart in het noorden met direct ten zuiden daarvan een drie meter hoge grasdijk waardoor het water aan het gezicht wordt onttrokken en in het westen door de Zuidwoldigerweg.

Erflanden is aan de westzijde bereikbaar via de Zuidwoldigerweg en de Nieuwe Brugsluis en aan de oostzijde vanaf de Schutlandenweg/Eikenlaan via de Tweelandenbrug over de Hoogeveensche Vaart. Tussen deze beide ontsluitingen ligt een fietsroute vanuit de wijk via de Vlinderbrug naar het winkelcentrum in De Weide.

Centraal in de wijk ligt op een voormalige agrarische ontsluitingsweg een oost-west lopende langzaam verkeersroute.

Destijds was het beleid erop gericht om voor het wonen zoveel mogelijk ruimte te reserveren als nodig is om in de woningbehoefte te voorzien, die in overeenstemming is met de functie van de kern Hoogeveen, een streekcentrum met een regionale functie. Dit betekende het voortdurend kunnen voldoen aan de vraag naar woningen. Vandaar dat in deze wijk uitsluitend woningen zijn gebouwd, waarbij men voor voorzieningen is aangewezen op de nabijgelegen wijk De Weide. Het beleid van de gemeente is namelijk gericht op het handhaven en het versterken van de voorzieningen in het centrum van de gemeente en/of in haar directe nabijheid.

Er was behoefte aan een kwalitatief hoogwaardige woonwijk met een versterkende werking voor het gehele woonklimaat in Hoogeveen. Voor de verschillende doelgroepen, senioren, tweeverdieners en gezinshuishoudens zijn zowel vrijstaande woningen, halfvrijstaande woningen als geschakelde woningen gebouwd. Aan appartementen (en dus hoogbouw) was geen behoefte en zijn dus ook niet in deze wijk te vinden.

De volgende uitgangspunten liggen aan de wijk Erflanden ten grondslag:

  • 1. het karakter en de sfeer van de woonmilieus worden beïnvloed door de omgeving van het plangebied, te weten het open weidegebied ten westen van het plangebied, de kern Hoogeveen en de verdere bestaande bebouwing aan de noordzijde van het kanaal en het bosgebied ten zuiden van Rijksweg A28;
  • 2. het vastleggen van een stevig ruimtelijk raamwerk met een specifieke kwaliteit, als vaste drager van het plan, met als uitgangspunt het creëren van kwalitatief goede en leefbare woonmilieus binnen het raamwerk, waarbij de woonmilieus met elkaar contrasteren;
  • 3. de ontsluitingsstructuur aansluiten op de bestaande wijk De Weide door middel van bruggen over de Hoogeveensche Vaart, waarbij rekening moet worden gehouden met meerdere hoofdontsluitingswegen vanaf de Zuidwoldigerweg;
  • 4. het gebied moet een gevarieerd woningaanbod en verschillende woonmilieus omvatten, met als uitgangspunt dat de woonfunctie binnen het plangebied primair is en in beginsel slechts beperkt niet-woonfucties kunnen worden toegelaten, die het karakter van de woonfunctie niet belemmeren en geen grote verkeersaantrekkende werking hebben;
  • 5. de bewoners van Erflanden zijn aangewezen op het bestaande, eventueel te versterken voorzieningenapparaat in de kern van Hoogeveen en in de aangrenzende woonwijk De Weide;
  • 6. het streven naar een integratie van zoveel mogelijk aspecten van duurzame ontwikkeling, waarbij het uitgangspunt is dat bij de uitwerking aandacht zal worden besteed aan het aspect van een optimale zonoriëntatie van de woningen, waarbij uitsluitend in het laagst gelegen weidemilieu een gesloten watersysteem moet worden gerealiseerd.
2.3.2 Stedenbouwkundige opzet Erflanden

Er is een raamwerk gerealiseerd met daarin drie verschillende woonmilieus, die geïnspireerd zijn op hun omgeving en sluiten hierbij aan. Het raamwerk wordt gevormd door dijken en een plateau, infrastructuur, groenstroken en waterpartijen. Binnen het raamwerk zijn drie woonmilieus te onderscheiden, ieder met een eigen karakter, dat ontleend is aan de vormgeving van het openbaar groen en de aansluiting op de omgeving. Het betreffen het weidemilieu, het tuinstedelijk milieu (met in het midden het Vlinderplateau) en het bosmilieu.

2.3.3 Bosmilieu

Het nu voorliggend plangebied is gelegen in het bosmilieu. In het hoger gelegen bosmilieu is geen sprake van een overheersende richting in de structuur. Het beeld wordt bepaald door vrijstaande woningen, verspreid over de buurt. In tegenstelling tot de andere buurten van de Erflanden waar met rechte wegen gewerkt is, is hier een organische (gebogen) structuur voor het wegenpatroon toegepast. De gebogen lijnen hebben gezorgd voor een veelvormigheid aan kavels, hetgeen het natuurlijke en individuele karakter versterkt.

2.3.4 Groen en water

Het bosmilieu wordt omzoomd met een groene, blauwe rand van minimaal tien meter breed. De zuidelijke rand tegen de geluidswal aan wordt gevormd door een parkachtige strook, waarin ook de sloot weer duidelijk aanwezig is. Deze rand wordt gekenmerkt door plaatselijke verbredingen, waardoor bosparkjes kunnen ontstaan. Op de grens waar de particuliere achtertuinen overgaan in de bosrand, wordt deze overgang gemaakt door middel van een haag. De wegen zijn uitgevoerd in afgestrooid asfalt, de parkeer- en loopstroken zijn van bruine betonklinkers. Op deze wijze ontstaan informele boswegen waar op de weg wordt geparkeerd. Het architectuurbeeld in deze buurt is pluriform. Het is belangrijk om de individualiteit van de woningen tot uitdrukking te laten komen.

Langs de wegen is het uitgangspunt dat aan één zijde een groenstrook is gelegen met aan de andere kant een strook voor zowel parkeren als lopen. In de groenstrook staan bomen in een rij en aan de andere kant staan er bomen in de grote voortuinen van de vrijstaande woningen. Aldus kan er een beeld ontstaan dat de sfeer van een bosrijke omgeving uitstraalt. De erven zijn glooiend, waarbij de woningen 0.30 meter boven het peil van de weg liggen en worden niet begrensd, of begrensd met groene middelen zoals hagen, kleine struiken etc.

2.3.5 Verkeer en vervoer

De centrale hoofdontsluitingsweg van het 'bosmilieu' is de weg Het Loo. Via de Tweelanderbrug over de Hoogeveensche Vaart wordt het Loo verbonden met de Schutlandenweg en de woonwijk De Weide. De overige wegen binnen het plangebied hebben in het algemeen slechts een functie voor de aanliggende bebouwing in het verblijfsgebied, zodat deze een beperkte verkeersfunctie vervullen. Alle wegen behoren tot het 30 km/h-gebied gebied en worden gecategoriseerd als erftoegangswegen.

2.4 Functionele structuur plangebied

Het 'bosmilieu' waar het plangebied in is gelegen is een woonmilieu bestaande uit enkel vrijstaande woningen. Verder zijn met als hoofdfunctie wonen, de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mogelijk gemaakt en betreft het met name beroepen in de administratieve, (para)medische, therapeutische, kunstzinnige, juridische of ontwerptechnische sfeer. In het 'bosmilieu' zijn verder geen voorzieningen aanwezig. In het naastgelegen 'tuin stedelijke' milieu is aan de weg de Citroenvlinder een kinderopvang en de basischool 't Kofschip aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees beleid

3.1.1 Verdrag van Malta

In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. De ondertekenaars hebben zich verplicht, archeologische belangen tijdig te betrekken bij de ruimtelijke planvorming voor woningbouw, landinrichting, wegenaanleg en dergelijke. Het beleid is gericht op het behoud van de archeologische waarden in de bodem en de planologische bescherming van waardevolle archeologische vindplaatsen.

De uitgangspunten van het verdrag zijn op nationaal niveau uitgewerkt in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 2007). Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten.

De gronden vallende binnen voorliggend plangebied zijn op basis van dit verdrag getoetst. Een nadere beschrijving van het thema archeologie staat in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.

3.1.2 Wet Natuurbescherming

De laatste tijd ondervindt de ruimtelijke ordening steeds meer invloed van het Europese beleid. In het bijzonder geldt dit voor de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt aandacht gevraagd voor het veiligstellen van de beschermde flora en fauna. De uitvoeringsinstrumenten voor de Vogelrichlijn en de Habitatrichtlijn in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 (of kortweg Nb-wet 1998) en Flora- en faunawet (Ff-wet). Sinds 1 januari 2017 vervangt de nieuwe Wet natuurbescherming deze wetten alsmede de Boswet. De gronden vallende binnen dit plan zijn aan deze wet getoetst. Uitwerking hiervan is te vinden in hoofdstuk 5.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Het beleid van Europa en de rijksoverheid is van invloed op het te voeren Drentse omgevingsbeleid. Zo is er op Europees niveau veel aandacht voor het verbinden van economische kerngebieden door vervoersnetwerken, de aansluiting van relatief zwak ontwikkelde regio’s, landsoverschrijdende samenwerking, stroomgebieden, ecologische relaties en duurzame ontwikkeling.

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vastgesteld. De SVIR heeft een horizon tot het jaar 2040 en vervangt onder andere de Nota Ruimte. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het rijk kiest met de structuurvisie voor een selectievere inzet van de onderstaande 13 rijksbelangen:

  • een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie;
  • ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
  • efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen;
  • betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem;
  • het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling;
  • ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • ruimte voor militaire terreinen en activiteiten;
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt dieper ingegaan op deze 13 rijksbelangen. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Geconstateerd wordt dat de herziening van het bestemmingsplan 'Erflanden, deelplan walwoningen Damhert 2018', geen rijksbelangen raakt. Derhalve wordt geconcludeerd dat voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals verwoord in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij het Nationaal natuurnetwerk (NNN), opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Tevens zijn regels ten aanzien van radarverstoringsgebieden opgenomen in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.

In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het plangebied van dit bestemmingsplan.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de plantoelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking is sinds 1 oktober 2012 opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid Bro en stelt eisen aan bestemmingsplannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.

De ladder is per 1 juli 2017 gewijzigd. Doel van de ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Met de wijziging van de ladder zijn de 'treden' losgelaten en vervallen de begrippen 'actuele' en 'regionaal'. Voor gebieden buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht. En er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij wijzigings- en uitwerkingsplannen (de laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan). In de praktijk blijft overeind dat de behoefte moet worden aangetoond en afhankelijk van de ontwikkeling en de locatie, kan het gebied dat daarbij moet worden betrokken, kleiner of groter zijn. Het uitgangspunt dat gebouwd wordt in bestaand stedelijk gebied, blijft overeind.

Het voorliggende bestemmingsplan is gelegen in stedelijk gebied en is een voorbeeld van inbreiding. De behoefte aan woningbouw in Hoogeveen is reeds onderbouwd in de Woonvisie 2017-2020. Hierin past het plan voor woningbouw aan Damhert. Het planologisch beslag op de ruimte wordt in vergelijking met het voorgaande plan niet groter. Verder ligt het gebied totaal omsloten door woonbebouwing en Rijksweg A28 Groningen – Utrecht waardoor er sprake is van een zorgvuldige invulling van de ruimte.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan niet strijdig is met de duurzame ladder.

3.3 Provinciaal beleid

OMGEVINGSVISIE DRENTHE

Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 de provinciale Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Langetermijn doelen op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, verkeer en vervoer, water, wonen, natuur, cultuur worden in de omgevingsvisie met elkaar verbonden.

De ambitie van de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De provincie wil ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. Om de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud te geven zijn zes verschillende kernkwaliteiten benoemd in het provinciale beleid. Het gaat om landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

De provincie streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaaleconomische structuur, het landbouwsysteem, het watersysteem en het natuursysteem. Een systeem is robuust als het weinig gevoelig is voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen. Er komen ontwikkelingen op de provincie af die van invloed zijn op de robuuste systemen en die Drenthe blijvend veranderen. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen van klimaatverandering op het water-, natuur- en landbouwsysteem of de inpassing van duurzame energiesystemen binnen onze landschappen. Deze ontwikkelingen vormen de strategische opgaven voor de provincie. Deze opgaven vragen om een integrale en zorgvuldige afweging binnen en tussen de verschillende robuuste systemen. Daarbij zoekt de provincie naar toegevoegde waarde en streven naar het behoud, en zo nodig, de ontwikkeling van de Drentse ruimtelijke identiteit.

wonen

Voor wat betreft wonen heeft de provincie de ambitie om Drenthe als woonprovincie aantrekkelijker te maken met gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Samen met gemeenten werkt de provincie Drenthe aan een Drentse woningmarktstrategie om vraag en aanbod in de woningvoorraad in balans te houden en aan te laten sluiten bij de demografische behoefte. De provincie vraagt gemeente om op basis van de ruimtelijke structuur van dorpen en steden keuzes te maken over de gehele woningvoorraad: sloop, transformatie of nieuwbouw. Dit met aandacht voor de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, leefbaarheid, levensduur, duurzaamheid en locatie van haar woningvoorraad. De provincie ziet de gemeentelijke woonopgave graag vertaald in een woonvisie. Gevraagd wordt om onderling met gemeenten af te stemmen. Binnen de regio Zuidwest Drenthe wordt deze afstemming vorm gegeven met een Regionale Woonvisie 2012, welke op onderdelen wordt geactualiseerd.

stedelijk gebied of buitengebied

De provincie maakt onderscheid tussen bestaand stedelijk gebied en buitengebied. Deze noodzaak komt voort uit het provinciaal belang bij een goede ruimtelijke ordening om, mede conform Rijksbeleid, nieuwe initiatieven bij voorkeur te faciliteren binnen de reeds bebouwde omgeving. Het stedelijk gebied omvat de buitenste contouren van dorpen en steden zoals op de kaart 'bestaand stedelijk gebied' is aangegeven.

Het plangebied maakt deel uit van een bestaand stedelijk gebied.

Ten aanzien van de in de Omgevingsvisie genoemde milieuaspecten als water, bodem, luchtkwaliteit, geluid- en geurhinder en externe veiligheid zijn onderzoeken uitgevoerd. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar hoofdstuk 5 'Omgevingsaspecten'.

kernkwaliteiten analyse

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe, met inbegrip van de navolgende wijzigingen, geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk project kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk project uiteen gezet worden dat met het desbetreffende project wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het project betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk project mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteit Landschap

De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal. De ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en -onderdelen zich blijvend manifesteert. De landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap. Vanuit dat perspectief wil de provincie keuzes voor nieuwe ontwikkelingen in het landschap blijvend mogelijk maken.

De provinciale doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn:

  • het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen;
  • het behouden en versterken van de karakteristieke kenmerken van de verschillende
    landschapstypen die we in Drenthe onderscheiden:
  • het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden;
  • het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Beek-en esdorpenlandschap Drentsche Aa.

Het plangebied maakt deel uit van een bestaand stedelijk gebied. Voorliggend plan beoogt de wijk af te ronden en sluit aan bij bestaande bebouwing en eerdere uitgangspunten voor de wijk Erflanden. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Natuur

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een samenhangende structuur van gebieden met een
speciale natuurkwaliteit, deze zijn nader beschreven in het robuust natuursysteem. Het NNN vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. Voor de ruimtelijke identiteit van Drenthe is de belevingswaarde en de mogelijkheid tot benutten van de natuur van groot belang. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen het Natuurnetwerk Nederland.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Het dichtsbijzijnde gebied ligt op 1,8 kilometer afstand. Bovendien betreft een bestaand stedelijk gebied. Er is om bovenstaande reden geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het cultuurlandschap, met daarin het gebouwde erfgoed als ankerpunten, is sterk bepalend voor hoe de leefomgeving wordt ervaren. Het geeft betekenis en is direct verbonden met ons beeld van de Drentse identiteit. Daarom heeft de provincie de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), die het provinciaal belang vastlegt, met daarin drie sturingsniveaus. Daarnaast heeft de provincie een provinciale monumentenlijst en beleid op het gebied van herbestemming. De Cultuurhistorische Hoofdstructuur is gebiedsgericht beschreven in 10 deelgebieden. Voorliggend plangebied is gelegen in het deelgebied Hollandscheveld en Hoogeveen.

De structuren van provinciaal belang zijn:

  • Ontginningsassen als lijnen georiënteerd op en verbonden met de (Verlengde) Hoogeveensche Vaart;
  • Centraal groot ‘blok’ met daaromheen uitwaaierend (latere) blokken, onderling herkenbaar door de assen en de verschillende kavelrichtingen die ‘botsen’ bij de achtergrenzen

specifiek van Hoogeveen zijn de volgende structuren van belang:

  • “Het Kruis” als ontstaanspunt herkenbaar in het kruispunt van twee –gedempte- vaarten;
  • Noordelijk daarvan herkenbare historische percelering en bebouwingsstructuur

Het plangebied grijpt niet in op structuren die van provinciaal belang zijn. Er is dus geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit door dit plan.

Kernkwaliteit Archeologie

De provinciale archeologische hoofdstructuur is opgebouwd uit bekende, zichtbare én onzichtbare archeologische vindplaatsen en gebieden, waar een beredeneerde verwachting is op het aantreffen van archeologische vindplaatsen, de zogenaamde archeologische verwachtingsgebieden. Het beschermingsbeleid dat wij aan de Archeologische Hoofdstructuur koppelen, is binnen de Culturele Alliantie 2009-2012/13, in samenwerking met de gemeenten, uitgewerkt. De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. 

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 3, hoge of middelhoge archeologische verwachting, waarvoor inventariserend veld onderzoek moet worden uitgevoerd. In het gemeentelijke beleid is een vrijstellingsgrens opgenomen van 1000 m2. Deze grens wordt overschreden en daarom is in opdracht van de initiatiefnemer een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van het onderzoek.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau Generiek. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. De provincie verwacht van gemeenten dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan en plannen en initiatieven daarop beoordelen. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt. Het plangebied betreft een inbreiding in de bestaande wijk Erflanden. Aardkundige waarden worden niet aangetast door dit plan.

kernkwaliteit Rust

De kernkwaliteit rust biedt kansen voor (nieuwe) ontwikkelingen in Drenthe. Daarbij is het van belang dat de ontwikkelingen passen bij deze kwaliteit en deze zoveel mogelijk in stand houden en, daar waar mogelijk, zelfs verbeteren. De provincie streeft ernaar de kernkwaliteit rust te benutten als basis voor het ontwikkelen van (nieuwe) activiteiten. Deze activiteiten kunnen zich richten op het beleven van Drenthe, maar ook het ontwikkelen van bedrijvigheid buiten de sector vrijetijdseconomie (VTE). Het is daarbij van belang dat de kernkwaliteit rust nu en in de toekomst is gegarandeerd en daar waar mogelijk verder wordt ontwikkeld. In Drenthe zijn twaalf gebieden aangewezen als stiltegebied. Deze vallen veelal volledig binnen bestaande natuurgebieden. Bestaande plangebied betreft een ontwikkeling binnen het stedelijk gebied en valt niet in een door de provincie aangewezen stiltegebied.

PROVINCIALE OMGEVINGSVERORDENING DRENTHE 2018

Met de bepalingen voor woningbouw wil de provincie dat gemeenten gelegen in eenzelfde woonregio hun plannen voor woningbouwontwikkeling op dit gebied onderling afstemmen, strategisch beleid voeren op het handhaven van een passende woningvoorraad op de lange termijn en met de gebiedspartners afspraken maken over onder andere de programmering. De basis daarvoor is de gemeentelijke woonvisie. Dorpen, steden en het landelijk gebied functioneren binnen de woningmarkt als aanvulling op elkaar of soms concurrerend. De provincie beoogt met de bepalingen een gezonde woningmarkt in stand te houden met ruimte voor regionale verschillen. Met 'afstemmen' wordt in principe overeenstemming bedoeld.

Het gaat hier om de afronding van de wijk Erflanden met een aangepaste invulling, waardoor de woningvoorraad met vier woningen toeneemt. Deze toename past binnen de huishoudensontwikkeling zoals in de Woonvisie 2017 – 2020 is verwoord. Het project is in overeenstemming met de omgevingsverordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regionale woonvisie

In het kader van de regionale afstemming is met de buurgemeenten De Wolden, Westerveld en Meppel overleg gevoerd over het woningbouwprogramma. De uitkomst van de afstemming heeft geresulteerd in een regionale woonvisie. Een dergelijke afstemming heeft, in dit kader, ook plaatsgevonden voorafgaand aan de op te starten bestemmingsplanprocedure die betrekking heeft op de nieuwbouwlocatie. Het op te stellen bestemmingsplan walwoningen Damhert Erflanden is op 20 februari 2019 regionaal afgestemd. Uit de nadere afstemming is gebleken dat voorliggende woningbouwontwikkeling past in de regionale aantallen en het kwalitatieve programma tot 2026.

Op 30 oktober 2012 is de Regionale Woonvisie Zuidwest Drente, Groeimodel, deel I door het college van de gemeente Hoogeveen en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. In het bestuurlijk afstemmingsoverleg RO/Wonen Zuidwest Drenthe van 21 december 2015 is de woningbehoefte voor Zuidwest Drenthe vastgesteld voor de periode 2016-2025. Deze woningbehoefte prognose is gebaseerd op de provinciale bevolkingsprognose 2015, vertaald naar de woningbehoefte in de regio Zuidwest Drenthe. De vastgestelde woningbehoefte geldt als kader voor de woningbouwontwikkeling in de regio en dient als uitgangspunt voor de actualisatie van het gemeentelijk woonbeleid voor de gemeenten binnen deze regio. Gelet op de aanwezige harde plancapaciteit in Zuidwest Drenthe, is de mogelijkheid aanwezig de woningbouwuitbreiding van de walwoningen Damhert Erflanden daaraan toe te voegen. De realisatie van vier woningen leidt niet tot verdringing of ongewenste concurrentie.

Dit betekent dat het plan niet strijdig is met de Regionale Woonvisie.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Toekomstvisie

In april 2018 is de Toekomstvisie 'Hoogeveen en haar ambities' voor Hoogeveen vastgesteld door de gemeenteraad. In deze toekomstvisie staan ontwikkelingen en opgaven weergegeven op het gebied van bestuur, veiligheid, sociaal, omgeving en economie. De visie en opgave voor wonen maakt hiervan onderdeel uit en luidt als volgt: Hoogeveen wil een goede woongemeente zijn waar iedereen een thuis vindt. Waarbij betaalbaar wonen voor iedereen mogelijk moet zijn. De focus ligt op het wonen in de kern Hoogeveen en realiseren van wervende en aansprekende stedelijke woonmilieus, passend bij de vraag en met behoud van groene open ruimtes. In de dorpen ligt het accent op het uitvoeren van de huidige bouwplannen en bieden we ruimte voor specifieke woonwensen. Verder wil Hoogeveen manieren vinden om alle woningen sneller te verduurzamen en de bestaande buurten en dorpen aantrekkelijk te houden.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een inbreiding van een viertal woningen in de wijk Erflanden. Met deze ontwikkeling wordt invulling gegeven aan wonen in de kern van Hoogeveen.

3.5.2 Structuurvisie Hoogeveen 2015 - 2030

Op 23 december 2004 is door de gemeenteraad de Structuurvisie Hoogeveen 2015–2030 vastgesteld. Hij spreekt zich uit over de ruimtelijke ontwikkeling van de gehele gemeente en beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor het buitengebied, de dorpen en de stad. De Structuurvisie is een voorbeeld van planning van onderop, vanuit het lokale denken. Deze Structuurvisie heeft daarom het oude POP II niet als vertrekpunt genomen, maar nam een voorschot op de nieuwe Omgevingsvisie Drenthe. Deze aanpak past overigens goed binnen de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Het Rijk laat meer over aan gemeenten en provincies.

De Structuurvisie gaat in op verschillende onderdelen van de stad. Daarbij is een volgorde van binnen naar buiten aangehouden, vanuit het hart naar de stadsranden. De doelstelling is primair om het aantrekkelijke winkelbestand voor de toekomst te waarborgen door een prettiger verblijfsklimaat te scheppen.

In de Structuurvisie wordt niet expliciet ingegaan op de verschillende woonwijken die rondom het centrum liggen. De herstructurering van de oudere wijken wordt beschouwd als een autonoom proces, dat zich geleidelijk en over vele jaren zal voltrekken. Het woonprogramma wordt hierin uiteindelijk uitgewerkt, vanuit een onderbouwing in de Woonvisie 2011 – 2020. De Structuurvisie beschrijft hiervoor de ruimtelijke kaders en de uitgangspunten voor het proces van herstructurering, die neerkomen op het toepassen van maatwerk.

De visie op het wonen vanuit de Structuurvisie 2004, is daarentegen gericht op het verbeteren van de bestaande woningvoorraad en op het aanbieden van nieuwe woonmilieus in de stad, de dorpen en in het landelijk gebied. De aandacht voor de woonopgave verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en in het landelijk gebied. De marktvraag bepaalt uiteindelijk welke woningen op welke beschikbare locatie, hoeveel en in welk tempo gebouwd gaat worden.

3.5.3 Structuurvisie Hoogeveen 2.0

De Structuurvisie uit 2004 is nog steeds een inspirerende, ambitieuze, integrale ruimtelijke visie, die in stand blijft en met “Structuurvisie Hoogeveen 2.0” op onderdelen wordt bijgesteld. De visie geeft aan hoe Hoogeveen tot 2030 omgaat met thema's als wonen, voorzieningen, bedrijvigheid, bereikbaarheid, landschap en duurzaamheid. Duurzame kwaliteit is en blijft daarbij de rode draad.

De geactualiseerde structuurvisie is op 13 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. In de visie kiest Hoogeveen voor beheerste groei waarbij de focus van woningbouw ligt op inbreiding in de stad. Daarnaast wordt gekozen voor geconcentreerde groei bij de dorpen en het landelijke gebied, passend bij de vraag.

Voorliggend plangebied ligt in Hoogeveen en betreft een inbreiding in de wijk erflanden. Met het plan wordt verdere afronding van de wijk beoogt. Het plan sluit daarmee aan bij de structuurvisie 2.0.

3.5.4 Visie op de omgeving

In 2018 is de 'visie op de omgeving' vastgesteld door de raad. De trends en ontwikkelingen vragen om voortdurend te kijken of de gemeente nog op de juiste koers zit. Met deze visie is een aanvulling gedaan op Structuurvisie Hoogeveen 2015-2030 en de Structuurvisie Hoogeveen 2.0. De Hoogeveense uitgangspunten duurzaamheid, ambitie en kwaliteit blijven daarbij onveranderd van kracht.

Deze actualisatie wordt niet langer de fysieke structuurvisie genoemd maar ‘visie op de omgeving’. Het hebben van een omgevingsvisie is namelijk een verplichting vanwege de Omgevingswet. Het Rijk voert deze wet waarschijnlijk in 2022 in.

3.5.5 Woonvisie 2017-2020

Ook in de Woonvisie 2017-2020 (vastgesteld op 23 maart 2017) wordt een groeiambitie van de beheerste groei geformuleerd. In de Structuurvisie is de ambitie van de gemeente voor de komende 15 jaar, met een doorkijk naar het jaar 2030, neergelegd ten aanzien van veel beleidsterreinen, waaronder het wonen.

De Woonvisie bevat concrete ambities en acties voor de korte termijn. Deze ambities voor de komende vier jaar zijn wel geplaatst in de ontwikkelingen en trends voor een langere termijn. Deze Woonvisie vervangt het beleidskader dat werd vastgesteld in 2011. De richting ingezet in 2011 wordt doorgezet voor de periode richting 2025. Voor de periode 2016-2025 wordt rekening gehouden met een woningbehoefte van netto 1.100 woningen.

Dit is gebaseerd op een tussenscenario:

  • De ambitie en de verwachting is dat de binnenlandse vraag aantrekt tot een niveau dat weliswaar niet zo hoog is als voor de woningmarktcrisis, maar dat wel hoger ligt dan de laatste jaren: 950 woningen;
  • De verwachting dat het aantal blijvende statushouders terugvalt naar het langjarig gemiddelde: 165 benodigde woningen.

Om daadwerkelijk ruim 1.100 woningen te kunnen realiseren, moet er enige overmaat aangehouden worden in de woningbouwprogrammering van Hoogeveen. Niet alle plannen zijn even gemakkelijk ontwikkelbaar en niet alle locaties lenen zich voor elke type woningen. Daarom is een concrete bouwruimte nodig voor ca. 1.600 woningen in tien jaar. Zo bouwt de gemeente Hoogeveen flexibiliteit en keuzevrijheid in om, ongeacht veranderingen of obstakels, toch in de behoefte te voorzien. Daarmee wordt een onnodige uitstroom van huishoudens uit Hoogeveen voorkomen.

De focus van woningbouw ligt de komende jaren op de stad. De woningvraag is gericht op praktisch woongenot zoals voorzieningen in de nabijheid en ruim en groen wonen tegen een goede prijs per vierkante meter woonoppervlak. De centrumdorpen Hollandscheveld, Pesse, Noordscheschut en Elim worden als een belangrijk woonalternatief gezien. Hollandscheveld manifesteert zich daarin het duidelijkst. De woningbouwuitbreiding aan het Julianaplantsoen sluit aan op de Woonvisie; 'Toevoegen wat gevraagd wordt'.

Ingezet wordt om aan inwoners diversiteit te bieden door het aanbieden van inbreidings- en uitbreidingslocaties. Deze locatie biedt inwoners ook keuzevrijheid binnen de uitbreidingslocatie Erflanden

Uitgangspunt is dat van 2016 tot en met 2025 1.100 nieuwbouwwoningen aan de woningvoorraad worden toegevoegd. In het jaar 2016 zijn bijna 100 reguliere woningen gerealiseerd en in het jaar 2017 gaat het om bijna 270 woningen. In het jaar 2018 zijn daar ook netto bijna 100 woningen bijgekomen.

Daarnaast is binnen de gemeente Hoogeveen nog ruimte voor ongeveer 220 woningen aan plancapaciteit waarvoor nog bouw-/bestemmingsplannen kunnen worden ontwikkeld. In feite ligt de opgave hoger wanneer rekening wordt gehouden met planuitval en vertraging de komende jaren.

Het bestemmingsplan voor de walwoningen aan de straat Damhert in erflanden in Hoogeveen, met 4 woningen, kan binnen deze nog beschikbare capaciteit worden ontwikkeld. Voor ongeveer netto 385 woningen is tot 2026 al harde plancapaciteit aanwezig in zowel de kern als de dorpen binnen de gemeente Hoogeveen.

Het realiseren van inbreidingslocatie aan de straat Damhert door een marktpartij, waardoor er meer woningen ontstaan, past goed binnen de 'Woonvisie 2017-2020'.

Hoofdstuk 4 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

4.1 Ruimtelijke structuur

De locatie van de inbreiding is gelegen in het meest oostelijk gedeelte van de wijk Erflanden. De ontwikkeling wordt aan de noordzijde begrensd door de Verlengde Hoogeveense Vaart, in het oosten en zuiden door de Rijksweg A28 en in het westen door de bestaande woningen gelegen aan de straat Damhert.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0002.png"

figuur 2, het plangebied (bron: geoloket)

Het ruimtelijk concept van de locatie gaat uit van het bouwen van vier vrijstaande walwoningen en het verleggen van twee bouwvlakken. De vier walwoningen worden aan de noordzijde van de straat Damhert gerealiseerd ten oosten van Damhert 23. Ten noorden van deze woningen wordt een wal aangelegd van vier meter hoog, waar de vier woningen in worden gesitueerd. Het betreffen woningen van twee bouwlagen met een plat dak. Aangeduid op de plankaart als type sba-3,sba-4, sba -5 en sba-6. Bijgebouwen dienen bij dit ontwerp voor de voorgevel te worden gerealiseerd binnen de woonbestemming en minimaal 1 meter uit de perceelsgrens worden gebouwd, tenzij op de perceelsgrens word gebouwd. De wal die aan de noordzijde van de woningen ligt dient in stand te worden gehouden en vrij te blijven van bebouwing, hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels.

Van de twee te verleggen bouwvlakken is één woning reeds in 2015 al gerealiseerd met een buitenplanse afwijking. Dit betreft een vrijstaande woning met één bouwlaag en een plat dak, aangemerkt als type sba-1. De hoofd- en bijgebouwen dienen bij deze aanduiding drie meter uit de perceelsgrens worden gebouwd. Het bouwvlak en de woonbestemming worden in oostelijke richting uitgebreid en op de reeds gerealiseerde woning gelegd.

Het andere bouwvlak, ten zuiden van de straat Damhert, wordt ten opzichte van de bestaande situatie verlegd in noordwestelijke richting. Deze woning mag bestaan uit één bouwlaag een dakhelling tussen de 0 en 30 graden. Deze woning is aangeduid met het type sba-2. De hoofd- en bijgebouwen dienen bij deze aanduiding ook drie meter uit de perceelsgrens te worden gebouwd. Deze woning krijgt geen verplichte kaprichting, om zo het vrije karakter van het gebied te accentueren.

Het groen binnen het plangebied komt met name voor aan de zuidoostelijke zijde aan het einde van de straat Damhert. Hier vormt het de afronding van het woongebied en tevens van de wijk. Aan één zijde van de weg komt een strook van 2,00 meter met daarin bomen en bodembedekkers. Voor het groen wordt een beplantingsplan opgesteld, waarbij de invulling van het groen nader wordt uitgewerkt.

De ontwikkeling vindt plaats aan het doodlopende gedeelte van de straat Damhert. De ontsluiting van het plan vindt plaats via de straat Damhert naar Het Loo. De woonbestemmingen binnen het plangebied dienen twee parkeerplaatsen op eigen erf te realiseren. Meer informatie over het verkeer is te vinden in paragraaf 5.11.

4.2 Functionele structuur

De ontwikkeling in het plangebied betreffen vrijstaande woningen. Net als in de rest van de wijk Erflanden is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mogelijk gemaakt en betreft het met name beroepen in de administratieve, (para)medische, therapeutische, kunstzinnige, juridische of ontwerptechnische sfeer. In het plangebied worden geen voorzieningen gerealiseerd.

4.3 Beeldkwaliteit

In 2017 is de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' vastgesteld. De 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit' vervangt de gemeentelijke 'Welstandsnota' uit 2007 met de oplegnotitie van de pilot 'welstandsvrij bouwen'. De pilot welstandsvrij bouwen is succesvol verlopen en krijgt nu een vervolg in de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'.

Ten behoeve van het grootste gedeelte van het oosten van Erflanden geldt het 'Beeldkwaliteitplan Bosmilieu'. Dit beeldkwaliteitplan maakt als bijlage onderdeel uit van de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'. Voor dit plangebied is een beeldkwaliteitsplan (zie Bijlage 8) opgesteld, deze wordt als paragraaf toegevoegd aan de 'Nota Ruimtelijke Kwaliteit'.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het plan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het plan dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden. Dit plan voorziet in het realiseren van een viertal walwoningen en het verschuiven van twee bouwvlakken van reeds bestaande woonbestemmingen. Deze ontwikkelingen zijn alleen mogelijk als de bestaande bestemmingen groen, tuin en verkeer in het plangebied worden gewijzigd. Tevens wordt voor de walwoningen de bestemming wonen toegevoegd.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

5.1.2 Onderzoek

Bodemkwaliteit

Op de locatie is door Ecoreest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hiervan is verslag gelegd in: “Verkennend bodemonderzoek ter plaatse van: Damhert te Hoogeveen”, rapportnummer:182391, d.d.21-12-2018 (Bijlage 1). Hierin zijn de volgende waarnemingen gedaan:

Zintuiglijke waarnemingen: er zijn geen waarnemingen gedaan die duiden op het voorkomen van bodemverontreiniging.

Bovengrond: geen van de geanalyseerde parameters zijn boven de achtergrondwaarde of detectiegrens vastgesteld.

Ondergrond: geen van de geanalyseerde parameters zijn boven de achtergrondwaarde of detectiegrens vastgesteld.

Grondwater: barium, cadmium, kobalt, nikkel en zink zijn boven de streefwaarde gemeten.

De gevonden lichte verontreinigingen in het grondwater vormen geen belemmering voor de voorgenomen bouwplannen op de locatie. Er zijn vanuit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemmingswijziging en realisatie van woningen op de onderzochte locatie.

Graafwerkzaamheden

Indien bij eventuele graafwerkzaamheden ter plaatse van de bouwlocatie afwijkingen worden geconstateerd of het vermoeden van een bodemverontreiniging bestaat, dient contact te worden opgenomen met de gemeente Hoogeveen. Indien sprake is vrijkomende grond van de bouwlocatie en deze kan niet op de eigen locatie worden verwerkt kan mogelijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Hoogeveen. Indien dit niet mogelijk is dan dient in dat geval de hergebruiksmogelijkheid, ten behoeve van toepassing elders, vastgesteld te worden.

Meldingsplicht

Vanaf 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit van kracht waarbij alle toepassingen van grond en baggerspecie voorafgaand aan de toepassing moeten worden gemeld (hierop zijn enkele uitzonderingen) via het landelijk meldpunt. Alle toepassingen van grond en baggerspecie (dus ook schone) dienen gemeld te worden, met uitzondering van:

- Schone grond (bij minder dan 50 m3;)

- particulieren (werk zonder aannemer);

- landbouwbedrijf, mits binnen bij bedrijf behorende perceel en vergelijkbaar gewas;

- verspreiden van baggerspecie op aangrenzend perceel.

Deze dienen minimaal 5 werkdagen voor toepassing gemeld te worden bij het landelijke meldpunt:

www.meldpuntbodemkwaliteit.senternovem.nl

5.1.3 Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Inleiding

In de bodem kunnen ook aardkundige waarden aanwezig zijn. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet verplicht de gemeente bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige monumenten.

De gemeente Hoogeveen heeft in navolging van wet- en regelgeving eigen cultuurhistorisch beleid ontwikkeld op het terrein van de deelgebieden archeologie, historische geografie en historische bebouwing. Toetsing vindt plaats aan de daaruit volgende archeologische monumenten kaart en de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten. 

5.2.2 Onderzoek aardkundige waarden

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) bevat een overzicht van belangrijke archeologische terreinen in Nederland. In het plangebied zijn geen archeologische monumenten aanwezig waarmee rekening gehouden dient te worden.

Op basis van de gemeentelijke cultuurhistorische beleidskaarten, vastgesteld op 24 november 2016, ligt het plangebied in een gebied met archeologische waarde 3, hoge of middelhoge archeologische verwachting, waarvoor inventariserend veld onderzoek moet worden uitgevoerd. In het gemeentelijke beleid is een vrijstellingsgrens opgenomen van 1000 m2. Deze grens wordt overschreden en daarom is in opdracht van de initiatiefnemer een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd door archeologisch onderzoeks- en adviesbureau De Steekproef (Bijlage 2).

Het doel van het onderzoek was om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Uit het bureauonderzoek is het volgende naar voren gekomen. Het plangebied Damhert raakte omstreeks de bronstijd overwoekerd door veenmoeras. De dichtstbij gelegen vondstmelding ligt op 250 meter zuidelijk van het terrein. Bij wegaanleg is bewerkt vuursteen uit het laat-paleolithicum gevonden. Op meer dan 500 meter afstand zijn in het verleden vondsten gedaan van onder meer een grafheuvel uit de bronstijd of ijzertijd, een urnenveld uit de late bronstijd of vroege ijzertijd en een nederzetting uit de romeinse tijd. Halverwege de twintigste eeuw is het terrein in gebruik genomen als landbouwgrond. Daarvoor maakte het deel uit van een heidegebied. Begin eenentwintigste eeuw is de tegenwoordige woonwijk Erflanden aangelegd.

In het dekzand heeft zich een podzolbodem gevormd. Dat betekent dat het gebied voorafgaand aan de vernatting en veenvorming langdurig droge omstandigheden heeft gekend. Op basis daarvan lijkt het een geschikte vestigingsplek voor de mens te zijn geweest. De bodem is verstoord tot ongeveer 0,3 meter in het zand. Eventueel archeologische grondsporen kunnen in diepere delen bewaard gebleven zijn. Het archeologisch onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd, aanwijzingen voor een archeologische vindplaats zijn er dus niet. Noodzaak tot een nader archeologisch onderzoek is er niet en het terrein kan op archeologische gronden worden vrijgegeven voor de geplande ontwikkeling.

5.2.3 Meldplicht

Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet geldt voor bodemverstoringen een meldplicht. Als tijdens graafwerkzaamheden archeologische vondsten of indicatoren worden aangetroffen dan dient het werk onmiddellijk te worden stilgelegd en moet dit gemeld worden bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en wetenschap, dan wel bij de provinciaal archeoloog en de gemeente.

5.2.4 Cultuurhistorie

Uit het Geoportaal provincie Drenthe blijkt dat geen cultuur historische hoofdstructuren lijnen, locaties en/of gebieden in het plangebied aanwezig zijn die door toedoen van onderhavig plan aangetast kunnen worden. Om deze reden zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit aspect.

5.2.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat ten aanzien van het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan voor de geplande ontwikkeling in het gebied.

5.3 Water

5.3.1 Algemeen

Deze waterparagraaf is erop gericht om de actuele watersituatie en het actuele waterbeleid in beeld te brengen. Daarnaast is de waterparagraaf vooral bedoeld om een brug te slaan naar de procedures en toetsingsinstrumenten van de waterbeheerder. De gemeente Hoogeveen is gelegen in het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta en het waterschap Vechtstromen, welke beiden verantwoordelijk zijn voor het waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer.

5.3.2 Beleid en regelgeving

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Ze hebben wettelijk vastgelegde taken die aangeven wat de maatschappij van hun mag verwachten. Namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheerplan 2016-2021 staat beschreven hoe het waterschap Drents Overijsselse Delta hier uitvoering aan gaat geven en welke maatregelen hiervoor nodig zijn.

Het beleidsplan van het waterschap Drents Overijsselse Delta is opgesteld in gezamenlijkheid met de waterschappen Rijn en IJssel en Vechtstomen, dit door de ligging in het deelstroomgebied Rijn-Oost welke behoort tot het internationale stroomgebied van de Rijn. Voor dit stroomgebied zijn de doelen van het waterbeheer en de aanpak ervan in grote lijnen gelijk. Per waterschap zijn aanvullingen of uitvoeringsmaatregelen voor het eigen beheergebied toegevoegd.

Het waterschap Drents Overijsselse Delta richt zich op de volgende aspecten:

- Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: veilig water

- Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: voldoende water

- Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: schoon water

- Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: afvalwater

Het waterschap adviseert bij ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) om te komen tot een duurzame ruimtelijke inrichting. Dit is een van de manieren om de vorengenoemde aspecten mee te laten wegen in de diverse besluitvormingsprocessen. Tevens wordt de betrokkenheid en de waterschapsbelangen gewaarborgd met het doorlopen van de digitale watertoets.

Veilig water

De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het op orde brengen en houden van de dijken om overstromingen en wateroverlast te voorkomen. Dit met het oog op de waterveilige regio, waarin inwoners veilig kunnen wonen, werken en recreëren. Door klimaatverandering is de kans op overstromingen vergroot. Om de gevolgen te beperken adviseert het waterschap bij ruimtelijke ontwikkelingen en werkt zij aan het vergroten van de bewustwording van risico's op wateroverlast en overstromingen.

Afvalwaterketen

Het waterschap Drents Overijsselse Delta zorgt voor het opvangen en zuiveren van het afvalwater van bijna alle inwoners en bedrijven. Zo draagt zij bij aan de volksgezondheid en een goede waterkwaliteit. De afvalwaterbehandeling is een gedeelde zorg met de gemeente, omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de riolering. Hoofddoel van het waterschap is een effectieve en efficiënte behandeling van afvalwater en een effectieve en efficiënte (afval)waterketen. Er is een functionele samenhang tussen het rioolstelsel, de rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI's) en het oppervlaktewater. De waterschappen en gemeenten in Rijn-Oost hechten daarom veel belang aan goede samenwerking binnen deze samenhang. Samenwerking leidt tot optimalisatie van de afvalwaterketen, betere dienstverlening, betere waterkwaliteit en tot kostenbesparing. Dit alles kan leiden tot een duurzamer afvalwaterketen.

Specifiek is in het waterschapsbeleid ten aanzien van de opvang en transport van afvalwater het volgende opgenomen:

- Waterkwaliteitsspoor

Het waterkwaliteitsspoor wordt gebruikt om de kwaliteit van het water in het stedelijk gebied te verbeteren door inzicht te krijgen in de vervuilingsbronnen (bijv. overstorten)

- Afkoppelen verhard oppervlak

Optimaliseren van bestaand bergingscapaciteit in het stedelijk gebied door het regenwater van de riolering af te koppelen en het bestaande rioleringsstelsel te optimaliseren

- Verminderen rioolvreemd water

Het terugdringen van rioolvreemd water (bijv. drainage en/of bronneringswater) draagt bij aan minder lozingen uit overstorten, een betere kwaliteit van het gezuiverde afvalwater en een lager energieverbruik.

5.3.3 Watertoetsproces

De gemeente heeft het waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (Bijlage 3). De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. de bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Naar aanleiding van deze digitale watertoets hebben wij van het waterschap een advies ontvangen. Dit advies hebben wij in navolgende hoofdstukken overgenomen.

5.3.4 Invloed op waterhuishouding

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verhard oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het plangebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseert het waterschap om een drempelhoogte van 30 cm boven straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Voorkeursbeleid hemelwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

De bestaande riolering in de straat Damhert in Erflanden wordt uitgebreid. Het overtollig regenwater van de walwoningen wordt afgevoerd naar het regenwaterriool. Dit regenwaterriool loost op de aanwezige watergang welke rondom het Bosmilieu. Infiltratie in dit gebied is vanwege slechtdoorlatende lagen en de leemondergrond niet mogelijk. Compensatie van waterberging kan aangebracht worden door uitbreiding van de watergang nabij de stuw aan de Boommarter binnen hetzelfde peilvak. De stuw aan de Boommarter heeft een niveau van 10.45+N.A.P.

Afvalwater

Het afvalwater sluit aan op het vuilwaterriool van het gescheiden stelsel in Erflanden.

Watergangen

De woningen worden aan de noordzijde afgeschermd door een wal met een talud van 1:1. De wal begint op de insteek van het talud 1:4 van de huidige watergang. Hierdoor verdwijnt het huidige onderhoudspad. Op het talud 1:4 van de watergang worden geen obstakels aangebracht. Het onderhoud van het wal- en vijvertalud, alsmede het obstakelvrij houden van de kernzone zal daarom via de koopakte worden opgelegd aan de nieuwe kaveleigenaren. Omdat het onderhoudspad en talud in de beschermings- en kernzone van de watergang ligt zal de gemeente een keurontheffing aanvragen. De wijzigingen m.b.t. het onderhoud zijn in ambtelijk overleg met het waterschap afgesproken.

5.3.5 Watervergunning (of melding) op grond van de Keur

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Op basis van de gegevens uit de watertoets blijkt dat een A-watergang (schouwsloot) zich in het plangebied bevind. Als vergunningplichtige werkzaamheden in de beschermingszone worden uitgevoerd, dan moet een watervergunning worden aangevraagd. Dat is in deze het geval.

A watergangen (schouwsloten)

In het plan bevindt zich een A-watergang. A-watergangen hebben een belangrijke functie voor de waterafvoer- en berging en zijn in beheer en onderhoud van het waterschap. Deze watergangen staan op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs watergangen van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten hebben zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er dient in het plan rekening te worden gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.

Regionale keringen 

In het plan bevindt zich een regionale waterkering langs de Hoogeveense vaart. Deze kering speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van wateroverlast als gevolg van een dijkdoorbraak. De waterkering staat op de legger van het waterschap en de Keur is van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die plaatsvinden in, op of langs een waterkering van het waterschap vergunningsplichtig. Voor minder ingrijpende activiteiten hebben zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er dient in het plan rekening te worden gehouden met de Keur van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0003.png"

figuur 3: zonering waterkering

5.3.6 Conclusie

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft een positief wateradvies gegeven. Tevens past deze ontwikkeling in ons eigen waterbeleid. Het aspect water leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000 gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld. De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreft.

Provinciale Staten hebben op 14 december 2016 regels gesteld en vrijstelling gegeven over de soortenbescherming, faunabeheer en houtopstanden in de Provinciale omgevingsverordening Drenthe. In deze verordening zijn de vrijstelling voor beweiden en bemesten en de soortenvrijstellingen van het rijk overgenomen. Verder zijn er regels gesteld om faunabeheer mogelijk te maken. Ten slotte de spelregels voor houtopstanden (voorheen Boswet) vastgelegd. Zo is bepaald aan welke eisen een compensatieverzoek moet voldoen en is de mogelijkheid voor het aanleggen van tijdelijk bos geregeld. Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten op 20 december 2016 de beleidsregels Wet natuurbescherming Drenthe vastgesteld. Deze beleidsregels gaan over het toedelen van ontwikkelingsruimte in relatie tot de PAS (Natura 2000), soortenbescherming en houtopstanden. De provincie Drenthe zet zich ook in voor actieve soortenbescherming. Deze taak wordt verder uitgewerkt overeenkomstig het Flora- en faunabeleidsplan en de natuurvisie.

5.4.2 Onderzoek

Het is noodzakelijk om op basis van de Wet natuurbescherming vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen en andere plannen en activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. Optredende negatieve effecten dienen zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd te worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen bij de Provincie Drenthe. Het voorliggend plan bevat het bouwen van 4 woningen en het aanpassen van twee bouwblokken in het plangebied.

In opdracht van de initiatiefnemer is door adviesbureau Eco Reest BV een quicscan (Bijlage 4) uitgevoerd. Doel van de quicscan is een beeld te krijgen van de aanwezige habitats en de voorkomende beschermde dier- en plantensoorten ter plaatse. Het onderzoeksgebied heeft een oppervlakte van circa 6000 m2 en bestaat uit grasveld met enkele beukenhagen, struiken, bomen en bossages. Voor het plan is daarnaast een berekening stikstofdepositie uitgevoerd (Bijlage 9). Hieronder volgt een korte samenvatting van de rapporten.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is gelegen ten zuiden van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Dwingelderveld. De afstand tussen de onderzoekslocatie en dit Natura 2000-gebied bedraagt ruim acht kilometer. Gelet op de afstand tot het gebied, de kernopgave van het gebied en de aard van de geplande ingreep is er geen onderzoek in het kader van gebiedsbescherming binnen de Wet natuurbescherming uitgevoerd.

Daarnaast is de locatie gelegen buiten het Natuurnetwerk Nederland. Daar er geen sprake is van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN is verder onderzoek naar invloeden op het NNN niet van toepassing.

Soortenbescherming

Binnen de onderzoekslocatie zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels als beschreven in de Wet natuurbescherming aangetroffen. Daarnaast zijn er geen beschermde soorten of potentiële nest – of verblijfplaatsen voor beschermde soorten aangetroffen.

De overige te verwachten diersoorten zijn aangemerkt als vrijgestelde soorten waarvoor in het kader van bestendig beheer, bestendig gebruik, onderhoud aan infrastructuur of ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt. Dit houdt in dat in het kader van de Wet natuurbescherming geen ontheffing noodzakelijk is voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden. Daarnaast worden populaties van bovengenoemde soorten niet in gevaar gebracht. Het zal voornamelijk gaan om verstoring van individuen.

In de bomen kunnen algemene vogelsoorten tot broeden komen. Alle in gebruik zijnde vogelnesten zijn beschermd. Voor het broedseizoen wordt geen standaard periode gehanteerd, van belang is of er een broedgeval aanwezig is. Globaal loopt het broedseizoen van vogels van 1 maart tot 1 september. Dit is afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Stikstofberekening

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is inzicht in de te verwachten effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden nodig. Uit de uitgevoerde AERIUS-bereking blijkt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.4.3 Zorgplicht

Wij merken op dat te allen tijde de zorgplicht blijft gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan kunnen zijn op de mogelijke aanwezige beschermde soorten.

5.4.4 Conclusie

Het plan heeft vooralsnog geen effecten op gebiedsbescherming, soortenbescherming en de nabijgelegen Natura-2000 gebieden. Belemmering ten aanzien van natuur zijn er voor de uitvoering van het bestemmingsplan niet. Bij elk voornemen voor een toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied zal worden getoetst wat de effecten hiervan kunnen zijn op de mogelijke aanwezige beschermde soorten.

5.5 Geur

In de directe nabijheid van het adres Damhert te Hoogeveen zijn geen (agrarische) bedrijven gelegen die door het voorgenomen ontwikkelingen worden beperkt in hun bedrijfsontwikkeling. Het aspect geur staat de voorgenomen ontwikkeling daarom niet in de weg.

5.6 Geluid

5.6.1 Algemeen

Voor het aspect geluid zijn vier verschillende bronnen van belang:

  • - Wegverkeerslawaai;
  • - Industrielawaai;
  • - Luchtvaartverkeerlawaai;
  • - Spoorwegverkeerlawaai.

In het kader van de Wet geluidhinder is bij vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op geluidsbronnen. Er worden geen nieuwe wegen, spoorwegen of industrielocaties mogelijk gemaakt. Bovendien vindt geen wijziging van het luchtvaartverkeer plaats op basis van het bestemmingsplan. In dat kader is dan ook geen onderzoek noodzakelijk.

5.6.2 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

- - woningen;

- - andere geluidsgevoelige gebouwen;

- - geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder 'woning' wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

5.6.3 Onderzoek

De situatie is akoestisch beschouwd voor het onderdeel wegverkeerslawaai, omdat de geplande woningen zich bevinden in de geluidszone van de rijkswegen A28, A37 en N48. Door ingenieursbureau Spreen is een akoestisch onderzoek (Bijlage 5 ) opgesteld om aan te tonen dat de woningen voldoen aan de voorkeurs- en/of grenswaarden van de Wet geluidhinder. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Indien bron- en/of overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig worden aangemerkt, moet er een hogere waarde worden aangevraagd.

Grenswaarden

Bij de realisatie van woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen moeten de wettelijke grenswaarden in acht worden genomen. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai bedraagt Lden = 48 dB. Indien deze voorkeursgrenswaarde wordt overschreden moet er onderzoek worden gedaan naar mogelijke bron- en/of overdrachtsmaatregelen. Zijn maatregelen niet mogelijk dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verlenen. Hierbij kan voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied een hogere waarde van ten hoogste 53 dB worden vastgesteld en in binnenstedelijk gebied een hogere waarde van ten hoogste 63 dB.

Rekenmodel en geluidbelasting

Voor het berekenen van de geluidbelasting is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Geomilieu V4.41 van DGMR. De vier walwoningen bestaan uit twee bouwlagen. Hier is de geluidsbelasting berekend op een hoogte van 1,5 meter en 4,5 meter boven maaiveld. De 5e woning (Damhert 25) betreft een woning met één bouwlaag. Hier is de geluidsbelasting berekend op een hoogte van 1,5 meter boven maaiveld.

De geluidsbelasting ten gevolge van de Rijkswegen bedraagt op diverse gevels meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, maar ook meer dan de grenswaarde van 53 dB (zie figuur 4 en bijlage 4 uit het akoestisch rapport).

Maatregelen

Aangezien de grenswaarden worden overschreden, zijn maatregelen overwogen om de geluidsbelasting te reduceren. Langs het plangebied ligt reeds een hoge geluidswal.Het verhogen van deze wal om de geluidsbelasting te verlagen op vijf woningen is niet doelmatig.

Om de geluidsbelasting op de begane grond van de zuidoostgevel van woning 4 te reduceren tot de grenswaarde van 53 dB dient een scherm van 260 cm hoog en 75 cm lang te worden geplaatst in het verlengde van de noordoostgevel (zie blauw scherm in afbeelding 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0004.png"

afbeelding 4: geluidscherm woning 4

Maatregelen om de woningen aan de voorkeursgrenswaarde te laten voldoen zijn niet als doelmatig beschouwd. Voor de diverse gevels waar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai boven de voorkeursgrenswaarde ligt, maar onder de grenswaarde, worden hogere waarden vast gesteld. De gevels op de verdieping kunnen niet voldoen aan de grenswaarde en dienen te worden uitgevoerd als "dove gevels" (zie afbeelding 5) .

De gevels van de solitaire woning voldoen tevens niet aan de voorkeursgrenswaarde. Ook hier worden hogere waarden voor vastgesteld. Tevens is vastgelegd dat woning maar mag bestaan uit één bouwlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0005.png"

afbeelding 5: dove gevels verdieping

Binnenniveau

Aangezien er hogere waarden worden vastgesteld, moet op basis van het Bouwbesluit worden aangetoond dat het binnenniveau van 33 dB wordt behaald. Bij de aanvraag omgevingsvergunning moet middels een bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat hieraan wordt voldaan.

5.6.4 Conclusie

Ten gevolge van wegverkeerslawaai afkomstig van de Rijksweg A28 wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de grenswaarde van 53 dB uit de Wet geluidhinder overschreden. Naast het plaatsen van een geluidscherm als geluidreducerende maatregel, worden hogere waarden afgegeven zodat de woningen gerealiseerd kunnen worden. Tevens zal de solitaire woning bestaan uit een bouwlaag.

Het aspect geluid staat de gewenste ontwikkeling vervolgens niet in de weg.

5.7 Milieuzonering bedrijven

5.7.1 Wettelijk kader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

5.7.2 Onderzoek

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd die de nieuwbouw belemmeringen. Anderzijds worden bedrijven ook niet beperkt in hun ontwikkelingen door de voorgenomen ontwikkeling. In dit geval hoeft geen aanvullende toetsing aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' plaats te vinden.

5.7.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

5.8 Milieueffectrapportage (MER)

5.8.1 Wettelijk kader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de ruimtelijke onderbouwing planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

- de kenmerken van de projecten;

- de plaats van de projecten;

- de kenmerken van de potentiële effecten.

5.8.2 Onderzoek

De bouw van een viertal woningen zou betrekking kunnen hebben op een activiteit die voorkomt op de D-lijst in de bijlage bij het Besluit mer, namelijk categorie 11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarden voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. liggen op:

- een oppervlakte van 100 hectare of meer;

- een aaneengesloten gebied met 2000 of meer woningen;

- een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

In de ruimtelijke procedure wordt invulling gegeven aan de bouw van een viertal woningen. De ruimtelijke ontwikkeling ligt ruimschoots onder de drempelwaarden en is daarom niet rechtstreeks plan m.e.r.-, project m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage onder D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan - ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft - mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een zogeheten “vormvrije” m.e.r.-beoordeling.

Vooruitlopend op het ruimtelijke plan is een besluit genomen over de noodzaak voor het opstellen van een milieueffectrapportage. Op basis van de omvang van de ontwikkeling, de ligging van het project en de reeds uitgevoerde sectorale onderzoeken voor de ruimtelijke procedure is in de notitie een beoordeling gegeven van de kenmerken, de plaats en de potentiële effecten van de ontwikkeling. Gelet op de aard en relatieve kleine omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten worden geconcludeerd dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde kunnen zijn die het opstellen van een MER nodig maken.

5.8.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling valt onder categorie D. 11.2 het Besluit mer. Voor dit bestemmingsplan is daarom een vorm-vrijemerbeoordeling opgesteld. Geconcludeerd is dat geen belangrijke negatieve milieugevolgen aan de orde kunnen zijn die het opstellen van een MER nodig maken.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wettelijk toetsingskader

Met betrekking tot de luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. In deze wet en de daarop gebaseerde regelingen - Besluit NIBM (luchtkwaliteitseisen) en Regeling NIBM (luchtkwaliteitseisen) - is getalsmatig vastgelegd dat bepaalde projecten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor wat betreft woningbouw wordt hier onder verstaan, een locatie met één uitvalsweg waar maximaal 1.500 woningen worden gepland of een locatie met twee uitvalswegen waar maximaal 3.000 woningen worden gepland.

5.9.2 Beoordeling

Aan de straat Damhert in Hoogeveen gaat het om een 5-tal woningen, deze zullen niet-in-betekenende-mate bijdragen. Nader onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Om te toetsen of er ter plaatse sprake kan zijn van een goede ruimtelijke ordening voor wat luchtkwaliteit betreft, is met het luchtkwaliteitsmodel Geomilieu V4.50 gekeken naar de heersende achtergrondconcentratie in het gebied. Uit deze toetsing blijkt dat ter plaatse ruimschoots aan de luchtkwaliteitsgrenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) wordt voldaan en ook aan de luchtkwaliteitsadvieswaarde van de WHO.

5.9.3 Conclusie

Het aspect lucht vormt leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.10 Externe veiligheid

5.10.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes via de weg, het spoor of via buisleidingen. Voor deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Dit is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

5.10.2 Onderzoek

De ontwikkellocatie ligt in de nabijheid van de Rijksweg A28. Deze transportas wordt aangemerkt als een risicobron. Verder in de omgeving zijn geen risicobronnen aanwezig die op deze locatie van invloed zijn.

Ten behoeve van de beoordeling van het aspect Externe Veiligheid voor deze ontwikkeling heeft de Regionaal Uitvoeringsdienst Drenthe (RUD) een veiligheidsstudie uitgevoerd. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:

- inventarisatie van de risicobronnen in en nabij het plangebied;

- analyse van de invloed van risicobronnen op de veiligheid;

- toetsing van de veiligheidssituatie aan de geldende veiligheidsnormen;

- uitvoering van een kwantitatieve risicoanalyse;

- beoordeling van de noodzaak voor een verantwoording van het groepsrisico.

De ontwikkellocatie ligt ten westen van de Rijksweg A28 nabij het knooppunt Hoogeveen. Aan de noordzijde ligt de Hoogeveense vaart. Via de Hoogeveense vaart worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd en blijft verder in dit advies buiten beschouwing. Het bouwplan houdt een verplaatsing van het bouwvlak van Damhert 25 in. Dit bouwvlak wordt in noordelijke richting verplaatst. Daarnaast worden 4 zogenaamde walwoningen aan de kanaalzijde geprojecteerd.

5.10.3 Risicoanalyse transport

Het plangebied ligt binnen 200 meter afstand vanaf de Rijksweg A28, waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het aspect externe veiligheid moet worden beoordeeld wanneer een ruimtelijke ontwikkeling binnen 200 meter vanaf een transportroute met gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Voor het opstellen van de QRA voor het transport via de spoorlijn is gebruik gemaakt van het softwareprogramma RBMII, versie 2.4. In figuur 6 is de ligging van de 200 meter zone weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0006.png"

figuur 6: plangebied met 200 meter zone Bevt

Route en transportgegevens

Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg valt onder de bepalingen van het Bevt (Besluit externe veiligheid transportroutes). De Rijksweg A28 maakt deel uit van het Basisnet weg. Voor de beoordeling van het groepsrisico moet op grond van het Bevt gebruik worden gemaakt van de Basisnet tabel weg van de Regeling Basisnet.

Voor de risicobeoordeling van de weg is zeer brandbaar gas (GF3), zoals propaan en LPG, bepalend voor het invloedsgebied, namelijk circa 355 meter (bron: HART 2017).

Het transportroute gevaarlijke stoffen over de A28 is gemodelleerd in drie aansluitende trajecten met verschillende transporthoeveelheden GF3. De transporthoeveelheden zijn afgeleid van de Basisnettabel weg. Het rekengebied zoals deze in RBMII is gemodelleerd is in de figuur hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0007.png"

figuur 7: Rekengebied Rijksweg A28

Plaatsgebonden risico PR10-6 per jaar (transport)

Bij het vaststellen van besluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het Basisnet Weg, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Voor het plaatsgebonden risico gelden namelijk de generieke PR-gegevens van het Basisnet Weg zelf.

De Basisnettabel Weg is in bijlage 1 van de Regeling Basisnet opgenomen. Voor de Rijksweg A28 bedraagt de afstand voor de veiligheidszone (PR10-6 per jaar) 0 meter.

De ruimtelijke ontwikkeling op Damhert 25 voldoet vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de weg aan de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar. Woningen worden namelijk aangemerkt als kwetsbare objecten, waarvoor op grond van het Bevt een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar geldt.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Op basis van het Bevt geldt voor de Rijksweg A28 een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, gemeten vanaf de rand van de buitenste rijstrook. Binnen dit gebied wordt geadviseerd om geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten te realiseren. Wanneer dit desondanks wel noodzakelijk is, dan moeten op basis van het nieuwe Bouwbesluit extra brandveiligheidseisen aan een gebouw worden gesteld dat binnen het PAG zal worden gerealiseerd.

De ruimtelijke ontwikkeling ligt buiten het PAG van de Rijksweg en is voor de bouwkundige aspecten dus niet relevant.

Groepsrisico transport

Om het plan uiteindelijk vast te kunnen stellen moet het groepsrisico worden beoordeeld en worden verantwoord. Het groepsrisico is met het rekenprogramma RBMII berekend en beoordeeld. Het groepsrisico is bepaald binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A28. Het invloedsgebied van de Rijksweg wordt hoofdzakelijk bepaald door het transport van brandbaar gas, zoals propaan en LPG. Het invloedsgebied van de Rijksweg bedraagt circa 355 meter voor het transport van brandbare gassen. In de figuur hierna is de ligging van het invloedsgebied veroorzaakt door het transport van LPG/propaan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0008.png"

figuur 8: Invloedsgebied Rijksweg A28

Groepsrisico Rijksweg A28 (huidige situatie)

Binnen circa 355 meter vanaf de A28 is de populatiedichtheid gebaseerd op de populatiegrootte van de BAG-populatieservice.

Het berekende groepsrisico van de Rijksweg voor de huidige situatie bedraagt 2,6% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico met 129 slachtoffers. Het maximaal aantal slachtoffers bedraagt 308 (1.2E-09). Zie afbeelding hieronder

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0009.png"

Figuur 9: fN-curve groepsrisico van de Rijksweg A28

Groepsrisico Rijksweg A28 (nieuwe situatie)

Het groepsrisico is eveneens berekend voor de nieuwe situatie waarbij de 4 walwoningen en de verplaatsing van Damhert 25 in noordelijke richting zijn inbegrepen. De gehanteerde populatiegrootte van het woningbouwproject bedraagt 12 personen. Het berekende groepsrisico van deze situatie bedraagt eveneens 2,6% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico met 136 slachtoffers. Het aantal slachtoffers neemt ten opzichte van de oriëntatiewaarde met 7 toe. Het maximaal aantal slachtoffers bedraagt evenals in de bestaande situatie 308 bij een frequentie van 1.2E-09.

De ontwikkeling van het woningbouwproject Damhert 25 heeft nagenoeg geen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het aantal slachtoffers neemt met 7 toe, maar deze toename bedraagt minder dan 10%.

Verantwoording groepsrisico Rijksweg A28

Het groepsrisico is met behulp van het rekenprogramma RBMII, versie 2.4 bepaald. Uit deze analyse is gebleken dat het groepsrisico ten aanzien van de Rijksweg A28 beneden de oriëntatiewaarde van het groepsrisico ligt.

Uit de berekening van het groepsrisico is gebleken dat door de toename van het aantal personen in het plangebied, dat binnen het invloedsgebied van de weg ligt, een toename van het groepsrisico wordt berekend van minder dan 10%. Tevens bedraagt het groepsrisico langs de gehele transportroute minder dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico.

Op grond van artikel 8 van het Bevt kan in dit geval worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierdoor is het niet noodzakelijk om maatregelen te onderzoeken die kunnen leiden tot een lager groepsrisico. Evenmin is een onderzoek naar een alternatieve locatie noodzakelijk.

De gemeente Hoogeveen dient, vanwege de ligging van het woningbouwproject binnen het invloedsgebied, advies te vragen bij de VRD in verband met de aspecten van zelfredzaamheid en hulpverlening. Het advies van de VRD dient onderdeel te zijn van de verantwoording van het groepsrisico.

5.10.4 Veiligheidsregio Drenthe (VRD)

De VRD is in de gelegenheid gesteld om advies uit brengen op onderhavig bestemmingsplan. Het plangebied is op diverse onderdelen getoetst (zie Bijlage 6).Ten aanzien van de bereikbaarheid adviseert de VRD om een wegbreedte van minimaal 5 meter aan te houden. Een doodlopende weg zonder keermogelijkheid is namelijk toegestaan mits de wegbreedte minimaal 5 meter bedraagt.

In dit plan bedraagt de rijbaan 4,5 meter, met een loop- en parkeerstrook van minimaal 2,0 meter. Daarnaast verbreedt de rijbaan aan het eind van de straat Damhert over een afstand van 8 meter tot een breedte van meer dan 10 meter, waardoor een keermogelijkheid ontstaat.

Kijkend naar het aspect Externe Veiligheid constateert de VRD dat er scenario's denkbaar zijn waar gevaarlijke stoffen bij betrokken zijn en welke invloed hebben op de nieuwe ontwikkeling. Met de beschreven maatregel kan de kans op voorkomen van een dergelijk scenario verkleinen of de zelfredzaamheid van de personen vergroten of de bestrijdbaarheid optimaliseren.

5.10.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid leidt niet tot een belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.11 Verkeer en vervoer

Het plangebied wordt ontsloten door het doodlopende gedeelte van de straat Damhert te verlengen. Deze weg wordt voor het plan deels zuidwaarts verlegd. Het einde van de doodlopende weg wordt voorzien van een keerpleintje. De straat Damhert ontsluit op Het Loo. Via de Tweelandenbrug wordt Het Loo verbonden met de Schutlandenweg en de woonwijk De Weide. Langs het nieuw aan te leggen weggedeelte van de straat Damhert wordt het bestaande profiel aangehouden, te weten een loop- en parkeerstrook van minimaal 2,00 meter, een rijbaan van 4,50 meter en een strook van 2,00 meter met daarin bomen en bodembedekkers en waar niet geparkeerd mag worden.  

Het parkeren dient grotendeels plaats te vinden op eigen terrein. Volgens de Parkeernota Hoogeveen geldt voor de ontwikkeling van woningen in de wijken en dorpen in de gemeente Hoogeveen een parkeernorm van 1,8 per wooneenheid. Het plangebied is aan te merken als woongebied. In Artikel 5 van de regels is opgenomen dat er op eigen terrein ruimte moet zijn voor minimaal twee parkeerplaatsen. Het parkeermodel in de wijken en dorpen gaat uit van parkeren op eigen terrein met aanvullende parkeergelegenheid in het openbare gebied (0,5 p.p. per woning).

Er worden maximaal 5 nieuwe woningen gerealiseerd en voor één bestaande woning wordt het bouwblok verlegd. In totaal zijn er 6 woningen opgenomen in het plangebied. Bij de bestaande woning zijn al 2 parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij het realiseren van zes woningen moeten minimaal 12 parkeerplaatsen gerealiseerd worden op de kavels en 3 in het openbaar gebied. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning.

5.12 Duurzaamheid

5.12.1 Beleid

Hoogeveen streeft naar een duurzame ontwikkeling in haar gemeente. De gemeente heeft haar ambities op het gebied van duurzaamheid verwoord in de Milieuvisie. Een van de speerpunten is energieneutraal bouwen. Er moet een stap worden gezet naar een duurzame leefomgeving. Belangrijk hierbij is het vergroten van de bewustwording.

Duurzaam bouwen is niet alleen het ontwikkelen van een woning die zo lang mogelijk kan voldoen aan onze woonbehoefte. Het is vooral ook een bouwwijze die goed is voor mens en milieu. Het betekent verantwoord omgaan met water, energie, grondstoffen en ook de open ruimte. Duurzaam bouwen vraagt met andere woorden om een integrale aanpak waarbij je bewust vooraf keuzes maakt.

5.12.2 Milieukwaliteit

Met betrekking tot milieukwaliteit (en daaraan de gezondheidskwaliteit gekoppeld) van woningen,

gebouwen en andere bouwwerken kunnen drie belangrijke thema's worden onderscheiden:

  • energiebesparing en toepassing van opties van hernieuwbare energie met als doel de terugdringing van de CO2-emissie door de gebouwde omgeving;
  • toepassing van verantwoord materiaalgebruik ten einde de condities voor het milieu te verbeteren;
  • maatregelen gericht op verbetering van het binnenklimaat met het oog op de gezondheid van bewoners en gebouwgebruikers.

Er zijn verschillende strategieën voor het ontwerp van duurzame woningen en gebouwen. In onderstaande afbeelding zijn verschillende mogelijkheden weergegeven die toegepast kunnen worden bij de bouw van een nieuwe woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0118.2018BP8020004-VG01_0010.png"

afbeelding 10: Mogelijkheden voor energiezuinige woning

Hoofdstuk 6 Planbeschrijving

6.1 Juridisch systeem

Als opzet voor de planologische regeling van dit gebied, is gekozen voor een verbeelding met flexibele bestemmings- en bouwregels, waarin het door de gemeente vastgestelde beleid wordt omschreven. Hiermee wordt een materiële rechtszekerheid beoogd; alleen activiteiten die in het karakter van de wijk passen zijn toegestaan. De in het plangebied voorkomende stedenbouwkundige kwaliteiten worden door de keuze van de bestemming en de daarin gegeven bouwregels zoveel mogelijk gewaarborgd. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de nieuwste wettelijke regelgeving en volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012).

Deze nieuwe standaard is per 1 juli 2013 verplicht volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het plan is technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet aan de eisen van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen). Deze digitale versie is bedoeld om de burger 'online' informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. De digitale versie is voor (ontwerp)plannen die na 1 januari 2010 ter inzage worden gelegd verplicht op grond van de nieuwe Wro. Er zal een analoge (papieren) versie van het bestemmingsplan naast het digitale plan blijven bestaan.

6.2 Verklaring van de bestemmingen

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier delen. In de "Inleidende regels" zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In "Begrippen" zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In "Wijze van meten" wordt de wijze van meten toegelicht.

Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

In de "Bestemmingsregels" zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde opgenomen. Deze bestemmingsregels worden in paragraaf 6.2 nader toegelicht.

In de "Algemene regels" staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende afwijkingsregels en de algemeen geldende aanduidingsregels.

De algemene afwijkingsregels zorgen voor enige verruiming ten behoeve van de flexibiliteit van het plan. Deze afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht. Zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen.

De algemene aanduidingsregels geven de mogelijkheid voor algemene aanduidingen, die als een extra laag over meerdere bestemmingen liggen.

In de "Overgangs- en slotregels" staan artikelen benoemd die voor alle voorgaande regels gelden. Het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik is hierin geregeld alsmede de slotregel.

6.2.1 Groen

De structuurbepalende groenvoorzieningenelementen zijn bestemd tot Groen. Binnen de bestemming zijn voet- en fietspaden, water en speelvoorzieningen toegestaan.

Het overige aanwezige 'kleinschalige woongroen en/of ondergeschikte groen is geregeld binnen de bestemming 'Verkeer'.

6.2.2 Tuin

Deze bestemming is van toepassing op de tuinen in het plangebied. Op deze gronden is het niet toegestaan om bijgebouwen te realiseren. De situering van de tuinen zijn veelal gelegen tussen de voorgevel en/ of zijgevel van de gebouwen en de openbare weg. In dit specifieke geval rust er ook op de wal de bestemming tuin, dit om te voorkomen dat hier bijgebouwen worden gerealiseerd.

Binnen de bestemming tuin zijn aanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de functieaanduiding 'erker toegestaan' is het mogelijk en erker op te realiseren. Ter plaatse van de functieaanduiding 'geluidwal' geldt een instandhoudingsverplichting van de wal met een hoogte van 4 meter en mogen geen bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gerealiseerd.

6.2.3 Verkeer

Onder deze bestemming vallen alle wegen binnen het plangebied. Ook de parkeervoorzieningen, eventuele uitbreiding van de parkeervoorzieningen, ondergeschikte groenvoorzieningen zijn hierbij opgenomen.

6.2.4 Water

Het water van belang voor de waterhuishouding met de bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, zoals bruggen en duikers vallen onder deze bestemming. Gebouwen zijn verder niet toegestaan.

6.2.5 Wonen

Deze bestemming is van toepassing op de woningen in plangebied. In de bestemmingsregeling is opgenomen waar het hoofdgebouw toegestaan is en zijn regels opgenomen ten aanzien van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, als mede erfafscheidingen. Tevens worden regels gegeven voor de toegelaten aan-huis-verbonden beroepen en bedrijvigheid. Voor de woningen met de sba-4, sba-5 en sba-6 zijn regels opgenomen met betrekking tot het realiseren van dove gevels.

6.2.6 Overige regelingen

In dit bestemmingsplan worden de gronden in het plangebied voor verschillende doeleinden bestemd. Daarbij worden regels gegeven voor het gebruik van de gronden en van de gebouwen, voor zover dat in het belang van een goede ruimtelijke ordening nodig is.

Een bestemmingsplan bevat dus niet alle regels die het bouwen op en het gebruik van de grond regelen. Zo zijn er bijvoorbeeld nog andere gemeentelijke verordeningen, de milieuwetten en de waterschapskeur, waarin eisen en beperkingen kunnen voorkomen, waarover het bestemmingsplan zich niet uitspreekt. Bij een procedure waarbij vergunningen (bijvoorbeeld een bouwvergunning) worden verleend, kunnen die andere regels beperkingen opleggen op andere gronden dan planologische.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (activiteiten en gebruik van gronden) getoetst. Als blijkt dat in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen.

7.2 Beleidskeuzen

De gemeenteraad heeft op 3 februari 2011 de Kadernota Toezicht en handhaving vastgesteld. Het handhavingsbeleid maakt onderdeel uit van het programma Veilig. De looptijd van de kadernota Integrale handhaving loopt van 2015-2018, waarmee wordt aangesloten bij andere plannen waarin op onderdelen wordt verwezen naar handhaving. Dit zijn het Drentse veiligheidsplan, Integrale veiligheidsplan Hoogeveen en de visie externe veiligheid.


De afgelopen jaren is er veel veranderd en de komende jaren gaat er nog veel veranderen. Er vindt een verschuiving plaats van vergunningplicht naar steeds meer algemene regels in het VROM-domein. Gevolg hiervan is dat er meer nadruk komt te liggen op de uitvoering van de handhaving.

7.3 Inzet gemeentelijk apparaat

Op basis van de kadernota Toezicht en handhaving wordt jaarlijks een gemeentelijk werkprogramma opgesteld. Hierin worden op basis van een evaluatie voor het komende jaar de prioriteiten (bij)gesteld. In dit werkprogramma worden alle taken, taakonderdelen, de wettelijke of gewenste prioriteitstelling, prestatie en capaciteitstoekenning op het gebied van handhaving opgenomen. Tevens wordt de voortgang van de projecten die spelen inzichtelijk gemaakt.


De werkprogramma's worden gemonitord en geëvalueerd (jaarverslagen). Voor de monitoring en evaluaties zal aansluiting worden gezocht bij de programmasturing zoals die in Hoogeveen wordt gebruikt. Aan deze programma's ligt een visie (1x10 jaar) ten grondslag die vervolgens worden uitgewerkt in beleidsnota's (1x4 jaar) en uitvoeringsprogramma's (jaarlijks).


Tevens wordt beoordeeld of nog de juiste prioriteiten worden gesteld en of het handhavingsbeleid en de handhavingsstrategieën nog doelmatig en effectief zijn. Ieder jaar rapporteert het college van B&W de evaluatie aan de gemeenteraad. Indien nodig worden op basis van de evaluatie aanpassingen gedaan in de kadernota.

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het conceptbestemmingsplan 'Erflanden, deelplan Walwonignen Damhert 2018' is ingestuurd voor vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro. Hierop is door de de provincie Drenthe, Rendo, Woon Advies Commissie en Waterschap Drents Overijsselse Delta een reactie gegeven.

Daarnaast heeft het plan als voorontwerp ter inzage gelegen, hier zijn 39 inspraakreacties vanuit de buurt op gekomen.

De vooroverlegreacties en inspraakreacties zijn puntgewijs samengevat en beantwoord in de reactienota bestemmingsplan Erflanden, Deelplan Walwoningen Damhert 2018, die in Bijlage 7 is opgenomen. De reacties zijn per aangehaald punt beantwoord. Waar de reacties tot aanpassingen hebben geleid wordt dit vermeld. De reacties zijn geanonimiseerd in verband met de privacywetgeving rondom het plaatsen van documenten op het internet.

Vervolgprocedure

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken (van 16 januari 2020 tot en met 26 februari 2020) ter inzage gelegen. Ten tijde van deze inzagetermijn zijn er 45 officiele zienswijze ingediend vanuit de omwonenden. Deze zienswijzen zijn beantwoord en samengevat in de reactienota ontwerpbestemmingsplan Eflanden, deelplan walwoningen Damhert 2018 (zie Bijlage 10). De zienswijzen zijn op uitzondering van een klein onderdeel van zienswijze twee ongegrond verklaard.

Na aanleiding van zienswijze 2 is het plan is er een wijziging aangebracht in de regels. De hoogte van de geluidwal is opgenomen in artikel 7.5 lid a, betreffende de instandhoudingsverplichting. Daarnaast is op basis van ambsthalve wijziging een toevoeging gedaan aan artikel 7.2.2 lid 1 onder a van de regels. Per abuis is vergeten om de regels van het facet bestemmingsplan 'Kernen Hoogeveen parapluherziening aan- en bijgebouwenregeling (vastgesteld 2014) die van kracht was op het bestemmingsplan Erflanden 2010 over te nemen in dit nieuwe bestemmingsplan. Deze zijn nu alsnog meegenomen.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Hoogeveen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is. De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Gelet op bovenstaande wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.