direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch met waarden - Besloten gebied
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Besloten gebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij;
  • b. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", al dan niet met nevenactiviteiten;
  • c. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
  • d. agrarische cultuurgrond,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • e. restauratieve voorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen;
  • k. dagrecreatief medegebruik;
  • l. tuinen en erven,

en tevens voor:

  • m. kleinschalige kampeerterreinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
  • n. een ijsbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
  • o. een agrarische loods, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische loods";
  • p. een boorlocatie, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – boorlocatie”,

alsmede voor:

  • q. behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied en waarvan de begrenzing van de landschapstypen is weergegeven in Bijlage 5 Landschapskaart met dien verstande dat:
    • 1. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtsingel”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtsingels;
    • 2. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtwal”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtwallen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 3.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en een agrarische loods;
  • b. andere bouwwerken.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    • 2. de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 5. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
    • 6. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 7. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 8. de oppervlakte van een agrarische loods mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een mestsilo mag maximaal 4 meter (exclusief afdekking) zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de bouwhoogte van een sleufsilo mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen een bouwvlak mag maximaal 15 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken buiten een bouwvlak mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering maximaal 5 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding van het verkeer maximaal 7 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • g. het bouwen van windturbines is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande windturbines;
  • h. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek".

3.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 3.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied .

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, onder 2, voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij binnen het bouwvlak, mits:
    • 1. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
    • 2. de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 2.500 m² is, mits de intensieve veehouderij ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit, dan wel een grotere oppervlakte indien:
      • dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
      • deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    • 3. de oppervlakte van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" maximaal 1,5 ha is, deze uitbreiding is alleen toegestaan indien hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat ;
  • b. het bepaalde in 3.2.2, sub a, onder 1 en 3.2.3, sub b voor het bouwen van gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken buiten het bouwvlak - waaronder stalruimte ten behoeve van veehouderij is begrepen - mits:
    • 1. de bebouwing ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 2,5 hectare is;
    • 2. de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 1,5 ha is, deze uitbreiding is alleen toegestaan indien hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat ;
    • 3. de nieuwe bebouwing aansluitend op het bestaande bouwvlak wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;
    • 4. de afstand tussen de grens van de bebouwing en (bedrijfs)woningen van derden minimaal 50 meter is;
    • 5. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast;
    • 6. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit bijlage 4 Handleiding Erfinrichting Buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 7. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen; of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, onder 1, voor het bouwen van kleine agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige agrarische activiteiten buiten het bouwvlak waarvan de oppervlakte maximaal 50 m2 is en de bouwhoogte maximaal 5 meter is;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.3, sub a, voor het bouwen van andere bouwwerken buiten een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  • f. het bepaalde in lid 3.2.3, sub h voor het realiseren van mestvergistingsinstallaties, met dien verstande dat:
    • 1. de installatie met minimaal 50% wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf, dan wel gedeeltelijk afkomstig is van een buurbedrijf mits die mest via een leiding wordt verpompt;
    • 2. de installatie binnen een bouwvlak wordt geplaatst;
    • 3. de bouwregels van lid 3.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien:
    • 1. de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer is dan 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m2;
    • 2. de oppervlakte die wordt gebruikt voor productiegebonden detailhandel en therapeutische dagbesteding meer is dan 50 m2;
    • 3. de afstand van een groepsaccommodatie tot een agrarisch bedrijf minder bedraagt dan 100 m of de afstand van een groepsaccommodatie tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minder bedraagt dan 50 meter;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 50 m2;
    • 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunnings- of meldingplichtig zijn;
    • 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gebouwen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 onder categorie 1 en 2;
  • e. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek), met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – boorlocatie”;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • g. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
  • h. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
  • i. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  • j. het gebruik van gronden voor opslag op onbebouwd terrein;
  • k. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt;
  • l. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de terreinen voor kleinschalig kamperen, ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein", met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 mag zijn;
  • m. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;
  • n. het gebruik van gronden voor een paardenbak, met uitzondering van paardenbakken binnen een bouwvlak en de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak”;
  • o. het wijzigen van de verkavelingstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels ter plaatse van de aanduiding “houtsingel” en houtwallen ter plaatse van de aanduiding “houtwal”, met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtwallen;
    • 2. onder wijzigen wordt tevens begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.5, sub d, voor bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2 als ondergeschikte activiteit bij het agrarische bedrijf;
  • b. het bepaalde in lid 3.5, sub e, voor het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie van diepe delfstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 1' en 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 2';
  • c. het bepaalde in lid 3.5, sub k, ten behoeve van houtteelt;
  • d. het bepaalde in lid 3.5, sub l, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven, mits:
    • 1. het terrein valt binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, sub a;
    • 2. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    • 3. de afstand tot de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 50 meter is;
    • 4. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    • 5. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 6. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
    • 7. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is.
  • e. het bepaalde in lid 3.5, sub n, voor nieuwe terreinen voor het aanleggen van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

3.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • b. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • c. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², buiten een bouwvlak;
  • e. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
  • f. de aanleg en/of aanpassing van paardenbakken binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, sub a;
  • g. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden;
  • h. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die met "houtsingel beeldbepalend" en “houtsingel overige” zijn weergegeven en houtwallen, zoals die met “houtwal” zijn weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 5 Landschapskaart met dien verstande dat:

3.7.2 Uitzondering vergunningplicht
  • a. Lid 3.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
    • 2. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
  • b. In afwijking van het verbod in lid 3.7.1 is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de als Bijlage 5 Landschapskaart bij deze regels opgenomen “houtsingelkaart” zijn aangeduid als “houtsingel overige” en voor het verwijderen van houtwallen ter plaatse van de gronden die op deze kaart zijn aangeduid als “houtwal”, voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel het realiseren van maximaal twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van maximaal 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel dan wel houtwal ter plaatse van de nieuwe dam of dammen minimaal 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel dan wel houtwal overblijft en mits de afstand tussen 2 dammen tenminste 10 meter bedraagt;
    • 2. het te verwijderen deel het realiseren van maximaal een dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van maximaal 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel dan wel houtwal ter plaatse van de nieuwe dam minimaal 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel dan wel houtwal overblijft.

3.7.3 Beoordelingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door:

  • a. de bestemming te wijzigen ten behoeve van een bouwvlak van maximaal 2 hectare voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    • 1. dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
    • 2. deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    • 3. de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een toename van de ammoniakemmissie van het betreffende bedrijf, tenzij voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswetvergunning verklaart op basis van een ontwerpaanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet, dat de betreffende ontwerpanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet verleend kan worden dan wel niet noodzakelijk is;

  • b. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in voormalige agrarische bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van artikel 23 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

  • c. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in het traditionele hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van artikel 25 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • d. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Woonboerderij' ten behoeve van de uitbreiding van een erf bij een bestaande woning of woonboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. een erf maximaal mag worden vergroot met de eigen oppervlakte, waarbij de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 2.500 m2 mag zijn;
    • 2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
    • 3. voor het overige de regels van artikel 23 Wonen of artikel 25 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • e. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. per bestemmingsvlak uitsluitend 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van artikel 5 Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • f. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' ten behoeve van een paardenbedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van artikel 7 van overeenkomstige toepassing zijn.

  • g. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de maatschappelijke functie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 4. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van artikel 14 Maatschappelijk van overeenkomstige toepassing zijn.

  • h. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bos' ten behoeve van de realisering van permanent bos, met dien verstande dat:
    • 1. de regels van artikel 8 Bos na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn

  • i. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur, met dien verstande dat:
    • 1. de regels van artikel 15 Natuur na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

3.8.2 Beoordelingscriteria

Een wijziging als bedoeld in lid 3.8.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.