direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 onder categorie 1 en 2,

alsmede voor:

  • b. een autosloperij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – autosloperij”
  • c. boorlocaties, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – boorlocatie”;
  • d. botenstalling, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – botenopslag”;
  • e. bouwbedrijven, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf”;
  • f. forellenkwekerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vom van bedrijf - forellenkwekerij";
  • g. landelijke bedrijven, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – landelijk bedrijf”;
  • h. transportbedrijven, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf”;
  • i. het bedrijfswonen,

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

maar ook voor de daarbij behorende:

  • j. restauratieve voorzieningen;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. openbare nutsvoorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. ontsluitingen en paden;
  • p. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 5.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van de in lid 5.1, sub a tot en met h genoemde bedrijven, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

5.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is het aantal bedrijven aangegeven ter plaatse van de aanduiding "aantal bedrijven" toegestaan, met dien verstande dat, indien geen aanduiding is opgenomen het bestaande aantal bedrijven per bestemmingsvlak is toegestaan;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" waar geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 7. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van boorlocaties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - boorlocatie” gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke inhoud van gebouwen mag per bestemmingsvlak maximaal 40 m3 zijn, dan wel maximaal de bestaande inhoud indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 3,5 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - boorlocatie” maximaal 10 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.

5.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 5.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 1, voor het toestaan van meerdere bedrijven per bestemmingsvlak;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 6, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

5.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
  • b. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • e. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in Bijlage 1 onder categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft.

5.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.