direct naar inhoud van Artikel 7 Bedrijf - Paardenbedrijf
Plan: Buitengebied 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2013Buitengebied-0403

Artikel 7 Bedrijf - Paardenbedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Paardenbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. paardenbedrijven;
  • b. een duivenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - duivenhouderij";
  • c. het bedrijfswonen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. voorzieningen behorende bij een paardenhouderij, zoals een stapmolen, longeercirkel en paardenbak;
  • e. restauratieve voorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. ontsluitingen en paden;
  • k. tuinen en erven.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 7.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van paardenbedrijven, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

7.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van paardenbedrijven gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 paardenbedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
    • 4. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte;
    • 5. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 7. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

7.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

7.3 Nadere eisen
7.3.1 Bevoegdheid tot stellen van een nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

7.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 7.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.2, sub a, onder 4, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen tot maximaal 80% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak tot een maximum van 1,5 ha, mits:
    • 1. hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat;
    • 2. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 3. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen, of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend.
  • c. het bepaalde in lid 7.2.2, sub a, onder 6, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

7.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011.