direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan regelt de bestemming en het gebruik van de gronden voor een bepaald gebied. Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridische plan. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. Een bestemmingsplan wordt tijdens de verschillende procedurestappen langs elektronische (digitale) en analoge weg beschikbaar gesteld. Wanneer de inhoud van het digitale en analoge bestemmingsplan verschillend zijn, is de inhoud van het digitale bestemmingsplan beslissend.

1.2 Aanleiding voor dit bestemmingsplan

De Wet ruimtelijke ordening (=Wro) schrijft voor dat bestemmingsplannen een geldigheidsduur van tien jaar hebben. Als deze periode afloopt, moet de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan of een nieuwe beheersverordening hebben vastgesteld (actualisatieplicht). Eventueel zou de gemeenteraad ook een verlengingsbesluit kunnen nemen, zodat de geldigheidsduur met tien jaar wordt verlengd. Dan moet het bestemmingsplan nog wel voldoende actueel zijn. Het is overigens niet zo dat na tien jaar het bestemmingsplan vervalt: het blijft gewoon gelden en er moet aan worden getoetst. In het kader van deze wettelijk voorgeschreven actualisatieplicht voor bestemmingsplannen is een nieuw bestemmingsplan opgesteld voor de wijken Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt.

 

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het nieuwe plangebied wordt globaal begrensd door:

  • in het noorden de Buitenring.
  • in het zuidoosten de Lage Vaart.
  • in het zuidwesten de Eilandenbuurt en de Oostvaardersbuurt.
  • in het noordwesten het Oostrandpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0002.png"

figuur: kaart plangebied

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

Plannummer   plannaam   vastgesteld   onherroepelijk
 
vervalt  
BP3PR01   Sieradenbuurt   15-06-2006   16-01-2007
 
geheel  
BP3R01   Stad-Oost   17-08-1983   22-11-1983
 
deels  
BP3T01   3T Stripheldenbuurt   14-04-2005   03-01-2006
 
geheel  
BP3T02   Waterhoven   28-02-2013   30-04-2013
 
geheel  
BP3ALG01   Flevolijn II   15-11-1982   26-04-1983
 
deels  

De Indischebuurt die het plan doorkruist (tussen Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt) is niet opgenomen in dit plan. Daarvoor is in 2017 een afzonderlijk bestemmingsplan in werking getreden. Het gedeelte van de Flevolijn waarvoor geen beheersverordening is vastgesteld, is wel meegenomen in dit plan. Dit betreft het deel dat grenst aan de zuidzijde van de Sieradenbuurt.

1.5 Leeswijzer

Om de digitale raadpleegbaarheid van het bestemmingsplan te vergroten, is de toelichting opgezet rondom de in het plan gebruikte Bestemmingen. Na een beschrijving van het plangebied en de nieuwe ontwikkelingen (hoofdstuk 2) worden de Bestemmingen beschreven (hoofdstuk 3). Vanuit dit hoofdstuk worden koppelingen gemaakt naar het achterliggende Beleidskader (hoofdstuk 4) en de Omgevingstoets (hoofdstuk 5). In het hoofdstuk Implementatie (hoofdstuk 6) wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Karakteristieken plangebied

Wonen 

De Sieradenbuurt wordt door groen en infrastructuur gescheiden van omliggende buurten. Zo ligt ten oosten van de Hogering natuurgebied Oostvaardersplassen. Bij de ontwikkeling van het plangebied wordt gesproken van 'een kamer in het bos'. De ligging van het plangebied nabij de Oostvaardersplassen heeft een grote rol gespeeld bij de ontwikkeling van het gebied. Het stedenbouwkundig plan kenmerkt zich door het gebruik van vloeiende en gekromde lijnen. In de wijk is groen nadrukkelijk aanwezig. Destijds is een ontwikkelplan en beeldkwaliteitsplan opgesteld voor de te bouwen woningen. Hierin staan de uitgangspunten geformuleerd. Het plangebied is opgebouwd uit 12 bouwvelden. Ieder bouwveld heeft zijn eigen invulling. In de wijk zelf zijn geen voorzieningen aanwezig. Hiervoor zijn de bewoners aangewezen op onder meer de Stripheldenbuurt of de Indischebuurt.

In de Stripheldenbuurt is wonen de belangrijkste functie, maar er zijn ook voorzieningen gerealiseerd. Het woningaanbod is breed: rijtjeswoningen, twee-onder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen en appartementen in alle soorten, maten en prijsklassen. Daarnaast is bij de planontwikkeling ook ruimte geboden aan initiatiefgroepen om een woongebied met een eigen karakter te ontwikkelen en voor de realisatie van ideële initiatieven. Een voorbeeld hiervan is De Buitenkans. Voor het plangebied is een ontwikkelplan met stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld. Per bouwveld (dat zijn er 26) is aangegeven welke stedenbouwkundige voorwaarden van toepassing zijn. Ook is er bij de ontwikkeling van de wijk een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

Bedrijven
In de Stripheldenbuurt liggen twee binnenstedelijke bedrijventerreinen, de Striptekenaar en de Stripmaker. Naast bedrijven zijn op deze terreinen ook de functies dienstverlening, kantoren en voorzieningen mogelijk. Bedrijventerrein De Stripmaker is nog niet uitgegeven en dat zal ook niet meer gebeuren. Het terrein is in dit plan voor woningbouw en maatschappelijke voorzieningen bestemd (zie verder paragraaf 2.2).

Voorzieningen
In de Stripheldenbuurt zijn twee clusters met voorzieningen aanwezig. In het eerste cluster is buurtcentrum 'De Cartoon' met buurtrestaurant en basisschool 'Het Drieluik' gevestigd. In dit cluster is ook Kinderopvang Partou gevestigd met een peuterspeelzaal, KDV en BSO. Aan de Daan Hoeksemastraat is op de begane grond van het appartementengebouw Bommelsteijn een KDV en BSO gevestigd. Een school voor speciaal voorgezet onderwijs is gevestigd aan de Tom Poesstraat. Dit betreft een vestiging van PRO Almere. In het tweede cluster is een supermarkt (Vomar) en een cafetaria gevestigd. In dit deelgebied is tevens de openbare basisschool 'Het Avontuur' gevestigd. Daarnaast zijn meerdere voorzieningen voor kinderopvang gerealiseerd: peuterspeelzaal 'Het Kleine Avontuur', BSO en KDV La Luna en kindercentrum Oliver. Verder liggen verspreid door de wijk tussen of in de woningen kleine bedrijfsruimten.

Overige voorzieningen
Aan de Carl Barksweg 3 staat de forensisch psychiatrische kliniek 'De Oostvaarderskliniek'. Hier worden onder andere patiënten met een tbs-maatregel behandeld. Ook patiënten met een andere juridische titel kunnen hier terecht. Binnen dit gebouw bevindt zich ook 'BASALT', een forensische verslavingskliniek. In de nabije toekomst wordt hier ook het Pieter Baan Centrum gevestigd.

Flevospoorlijn

Voor het overgrote deel van de spoorlijn is in 2013 naar aanleiding van het Tracébesluit OV-SAAL een beheersverordening vastgesteld, genaamd Flevolijn (Tracébesluit). Voor een deel van de Flevolijn, grenzend aan de Sieradenbuurt, geldt deze beheersverordening niet. Om toch een actueel plan voor dit gebied te hebben, is de Flevolijn, voorzover grenzend aan dit plangebied, meegenomen.

2.2 Nieuwe ontwikkelingen

Dit bestemmingsplan betreft voornamelijk een actualisatie van het geldende bestemmingsplan van het gebied naar huidig beleid en het huidige gebruik. Daarom is dit bestemmingsplan vooral conserverend van karakter, maar voorzien van voldoende globaliteit en flexibiliteit. Dat betekent dat in principe bestemd wordt wat er nu is, met een verruiming waar dat mogelijk is.

Nog te realiseren ontwikkelingen

Ontwikkeling Reservelocatie Sieradenbuurt
Inleiding

Aan de oostkant van de woningen in de Sieradenbuurt ligt een zogenoemde reservelocatie. Op dit moment is de locatie onbebouwd en ingezaaid met gras. Deze locatie was in het hiervoor geldende bestemmingsplan 'Sieradenbuurt' uit 2006, bestemd voor 'Gemengd' (maatschappelijk, recreatie, dienstverlening en bedrijven tot en met maximaal categorie 2).

Nieuwe situatie

In dit nieuwe bestemmingsplan is voor deze locatie een woon- en maatschappelijke bestemming opgenomen. Deze locatie is daar goed geschikt voor en vanuit de gemeente is aangegeven positief te staan tegenover deze omkleuring. Voor de locatie is een schetsplan ontwikkeld met een mogelijke toekomstige inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0003.png"

figuur: schets mogelijke invulling/impressie ontwikkellocatie Sieradenbuurt

Bovenstaande schets is slechts een mogelijke toekomstig verkavelingsplan, dus de uiteindelijke inrichting en situering van de woningen kan er anders uitzien. In het bestemmingsplan is hier rekening mee gehouden en een maximale bouwhoogte van 10 m en een bebouwingspercentage van maximaal 50% opgenomen (geen bouwvlak(ken)). Daarmee is de flexibiliteit verzekerd, maar anderzijds ook zekerheid over de maximale invulling van de locatie.

Momenteel ligt er een concreet initiatief: Triade wil zo'n 65 zorgwoningen realiseren. In januari 2018 is hierover bestuurlijk overleg gevoerd tussen de verantwoordelijke wethouders en Triade. Op 25 april 2018 zijn bewoners van de Sieradenbuurt geïnformeerd tijdens een informatieavond. Er is door Triade beloofd 24/7 een telefoonnummer beschikbaar te stellen en regelmatig overleg te voeren in verband met mogelijke veiligheidsaspecten en de ontsluiting en fietsersveiligheid krijgen de volle aandacht. Over het beperkte bouwvolume waren bewoners te spreken. Dit plan wordt nu verder uitgewerkt, waarbij Triade bewoners over de voortgang zal informeren. Start bouw is gepland in de loop van 2019.

Stripmaker

Het binnenstedelijk bedrijventerrein Stripmaker was in het vorige bestemmingsplan Stripheldenbuurt bestemd voor 'bedrijven'. Daarop waren de functies bedrijven, kantoor, dienstverlening en maatschappelijk toegestaan. Echter de bedrijfskavels op het beoogd bedrijventerrein zijn nooit uitgegeven. In Almere is er, zo blijkt, meer dan voldoende ruimte aanwezig voor bedrijventerreinen. Vanuit die gedachte is gekeken naar een nieuwe passende bestemming voor een aantal bedrijventerreinen waaronder de Stripmaker. Gezien de ligging van het terrein nabij een woonwijk wordt een woon- of maatschappelijke functie of een combinatie daarvan als passend gezien. Met name wordt gedacht aan het realiseren van woningen voor starters, senioren die nog enige zorg behoeven of kleine(re) woningen. Er wordt dus ten opzichte van het vorige plan een woonbestemming toegevoegd en de bestemmingen bedrijven, kantoor en dienstverlening zijn geschrapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0004.png"

figuur: verkavelingsschets mogelijke toekomstige inrichting locatie Stripmaker

Net als bij de ontwikkellocatie Sieradenbuurt is de bovenstaande schets een optionele invulling van de verkaveling. De uiteindelijke inrichting kan dus hiervan afwijken. De bouwregels zijn een maximale bouwhoogte van 10 m en een bebouwingspercentage van 50%. Omdat hier ook appartementen voorzien zijn, is op een klein deel van de locatie een bouwhoogte van 16 m toegestaan. Deze regels bieden zowel flexibiliteit als zekerheid. De daadwerkelijke inrichting geschiedt in overleg met de gemeente en omwonenden zullen daarbij nauw worden betrokken.

Omgevingstoets

De omgevingstoets voor de twee bovengenoemde ontwikkelingen is in Hoofdstuk 5 van deze toelichting beschreven. De verantwoording van deze plannen ten aanzien van beleid is opgenomen in Hoofdstuk 4 en in Bijlage 1 (Beleidskader) van deze toelichting. Bij het Rijksbeleid in die bijlage is ook de verantwoording aan de Ladder van duurzame verstedelijking opgenomen.

Overige ontwikkelingen

Vrijwel alle bouwmogelijkheden in het plangebied zijn verder benut. In het plangebied speelt een aantal (vergunde) ontwikkelingen die in dit plan zijn overgenomen.

LPG-tankstation
In het plangebied, op binnenstedelijk bedrijventerrein 'de Striptekenaar' (nr. 81-83) is een omgevingsvergunning afgegeven voor de bouw van een LPG-tankstation met wascentrum. Deze omgevingsvergunning is in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen.

Voedselbos
Het Sieradenbos ligt ten noorden van de Sieradenweg en beslaat ruwweg zo'n 5,5 hectare. Dit is omgevormd naar een voedselbos. Een voedselbos is een door mensen gecreëerde plantengemeenschap met een hoog aantal eetbare soorten. Het idee voor het voedselbos is tot stand gekomen na overleg tussen de gemeente Almere en het bewonersplatform Sieradenbuurt. Het voedselbos kent drie verschillende thema's: stadslandbouw, recreatie en educatie. Het gebruik conform deze thema's wordt toegevoegd aan de bestemming 'Bos'.

Zephyr
In de Stripheldenbuurt is aan de Fiep Westendorpstraat zorgcentrum 'Zephyr' gevestigd. Een onderdeel van het centrum was het gezondheidscentrum 'Zephyr'. Dit is in 2015 gesloten. In het gebouw zit nu kleinschalige verpleeghuiszorg voor mensen met dementie op de begane grond. Op de etage zijn seniorenwoningen gesitueerd. In het vigerende bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen'. Naast wonen is er ook sprake van 24-uurs zorg. Voor deze gronden wordt daarom naast de maatschappelijke ook de mogelijkheid voor wonen opgenomen.

De Oostvaarderskliniek
In de Stripheldenbuurt is de TBS-inrichting de Oostvaarderskliniek gevestigd. De kliniek is in 2016 uitgebreid, zodat er ook plaats is voor het Pieter Baan Centrum (PBC). Het PBC is een psychiatrische observatiekliniek, waar verdachten van misdrijven worden onderzocht. De bestemming in het voorheen geldende bestemmingsplan was 'Gemengd' met als aanduiding 'Reservering TBS kliniek'. Als gevolg van de uitbreiding wordt de bestemming gewijzigd naar 'Maatschappelijk'. Bovendien wordt het bestemmingsvlak aan de noordzijde vergroot om parkeerplaatsen mogelijk te maken.

Zendmast nabij bedrijventerrein de Striptekenaar

Tussen bedrijventerrein de Striptekenaar en de Hogering is op 9 april 2018 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een zendmast. Deze vergunning is overgenomen in het bestemmingsplan, omdat sprake is van een concrete aanvraag, die tijdig is ingediend en waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid is aangetoond.

Nieuw beleid

In de afgelopen planperiode is nieuw beleid vastgesteld. Dit nieuwe beleid wordt vertaald in het actualisatieplan.

Archeologie

Het is verplicht op grond van de Erfgoedwet en de Wet ruimtelijke ordening om (te verwachten) behoudenswaardige archeologische waarden te beschermen via het bestemmingsplan en daarin integraal op te nemen. Dit is vastgelegd in gemeentelijk beleid (zie bijlage 1, paragraaf 1.3.7 Sociale structuur,). Deze verplichting gold nog niet zo ten tijde van het vorige bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 3.3.1 en 3.3.2.

Vestigingsvisie Horeca Almere

Ten aanzien van horeca is een nieuw beleidskader vastgesteld. Het nieuwe beleid is verwerkt in dit bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 3.3 van bijlage 1 Beleidskader.

Gemeentelijke visie Werklocaties in Almere

De Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid is herzien. De nieuwe visie, genaamd Gemeentelijke visie Werklocaties in Almere, geeft een kader voor het vestigen van economische activiteiten. Het nieuwe beleid is verwerkt in dit bestemmingsplan. Zie ook paragraaf 3.3 van bijlage 1 Beleidskader.

Welstand

In de oude bestemmingsplannen waren voorschriften opgenomen ten behoeve van behoud van elementen die beeldbepalend zijn voor de herkenbaarheid van het gebied. Zo golden per straat specifieke voorschriften ten behoeve van bouw-, goot- en boeiboordhoogten, maximale dakhellingen en nokrichtingen. In de bebouwingsstroken langs parken, hoogspanningszone, doorgaande wegen, busbanen en een aantal wijkwegen was om de beeldkwaliteit te behouden in de voorschriften van het bestemmings- of uitwerkingsplan opgenomen dat aan die zijde geen dakkapellen zijn toegestaan.

In dit nieuwe bestemmingsplan zijn deze voorschriften niet overgenomen. Reden is dat beeldkwaliteitseisen nu uitsluitend via de Welstandsnota worden geregeld en niet meer via een bestemmingsplan. Overigens is met de inwerkingtreding van de Welstandsnota op 17 maart 2015 het gebied bijna geheel welstandsvrij geworden. Uitzonderingen zijn (bebouwing langs) de hoofdinfrastructuur en reclameobjecten. Zie verder Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders en de uitgebreide beschrijving van het beleid in paragraaf 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling van bijlage 1.

Hoofdstuk 3 Bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen omschreven en zijn de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Als de uitgangspunten voortkomen uit een beleidskader of een onderzoek uit de omgevingstoets dan is een koppeling opgenomen naar deze informatie.

3.1 Toelichting op de juridische regeling

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden. Met de invoering van de Wro is de vormgeving van bestemmingen en planregels gestandaardiseerd. De standaarden zijn vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en voldoet aan de vereisten op het gebied van digitalisering. Het bestemmingsplan voldoet tevens aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die per 1 oktober 2010 in werking is getreden.


Opzet van de planregels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn als volgt opgezet:

  • in Hoofdstuk 1 zijn de begrippen gedefinieerd en is de wijze van meten bepaald;
  • Hoofdstuk 2 bevat de regels voor de verschillende bestemmingen;
  • in Hoofdstuk 3 zijn algemene regels opgenomen, die gelden voor meerdere of alle bestemmingen;
  • Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotbepalingen.

Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan zijn diverse regels opgenomen waarmee flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Afwijkingsregels zijn bedoeld voor afwijkingen binnen de bestemming zelf. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden verleend. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college van burgemeester en wethouders wijzigingen aanbrengen binnen een bestemming of een bestemming wijzigen in een andere bestemming. Afwijkings- en wijzigingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar kunnen ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene afwijkingsregels of algemene wijzigingsregels). Bij afwijkings- en wijzigingsregels worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximum oppervlakte of het uitgangspunt dat er geen sprake mag zijn van onevenredige afbreuk van de woon- of werksituatie.

3.2 Bestemmingen

In dit hoofdstuk worden de bestemmingen omschreven en de planuitgangspunten voor de bestemmingen benoemd. Voor zover de uitgangspunten voortvloeien uit een beleidsuitspraak of de omgevingsaspecten, is een koppeling naar de bijbehorende paragraaf opgenomen. Via de koppeling onderaan de paragraaf kan worden doorgeklikt naar de planregels. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

3.2.1 Bos

Functionele mogelijkheden

Grenzend aan de Hogering en de Sieradenbuurt ligt een bosstrook. Dit wordt mede gebruikt als voedselbos (zie paragraaf 2.2). Als gevolg daarvan zijn aanvullende functies stadslandbouw, educatie en dagrecreatief medegebruik in de bestemmingsomschrijving opgenomen.

Bebouwing

Er zijn bouwwerken toegestaan voor de opslag ten behoeve van beheer en onderhoud van het bos en het voedselbos (recreatie, educatie en stadslandbouw). In totaal mag de oppervlakte van alle bouwwerken tezamen 100 m² bedragen.

In artikel 3 zijn de planregels van de bestemming Bos opgenomen.

3.2.2 Gemengd-1

Functionele mogelijkheden

In het plangebied is een binnenstedelijk bedrijventerrein gelegen. Het gaat om De Striptekenaar. Op dit bedrijventerrein is het beleid van toepassing uit de Gemeentelijke visie Werklocaties in Almere (hierna: GVW), de Detailhandelsvisie Almere 2014 en de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016. Een binnenstedelijk werkmilieu huisvest kleinschalige bedrijfsactiviteiten nabij de woonomgeving. Dit type werkmilieu biedt ruimte voor het verkleuren van de locatie naar diverse activiteiten.

Bedrijf

Op Striptekenaar zijn bedrijven toegestaan tot en met maximaal categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Categorie C bedrijven zijn in dit geval toegestaan vanwege de directe aansluiting van het bedrijventerrein op de hoofdinfrastructuur, zonder dat woningen buiten het bedrijventerrein overlast zullen hebben van de grotere verkeersaantrekkende werking van deze activiteiten. Het aanwezige LPG-tankstation op Striptekenaar krijgt een aanduiding op de verbeelding.

Een webwinkel is een logistieke bedrijfsactiviteit waarbij geen sprake is van fysiek klantcontact en verkoop en verzending van goederen uitsluitend digitaal en per post geschiedt. Hierbij is geen sprake van detailhandel, maar van een bedrijf. Webwinkels zijn op de Striptekenaar dus toegestaan. Een internetwinkel, waarbij wel sprake is van fysiek klantcontact of een uitstalling ten verkoop is daarentegen een vorm van reguliere detailhandel en daarom niet toegestaan binnen het plangebied (zie hierna).

Kantoor

Naast bedrijven zijn er kantooractiviteiten mogelijk, maar alleen tot een maximum van 50% per bedrijf (= kantoorhoudendheid) en maximaal 1.500 m² bedrijfsvloeroppervlakte zelfstandige kantoren per kavel met een maximum van 25% van het bebouwd gebied per bedrijventerrein.

Detailhandel

Detailhandel is niet toegestaan met uitzondering van detailhandel in ABC-goederen en ondergeschikte detailhandel. Voor ondergeschikte detailhandel geldt een maximum van 20% van het aantal m² bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m² verkoopvloeroppervlakte. ABC-detailhandel kan hier (op de Striptekenaar), omdat voldaan is aan ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten PDV-locaties. Het terrein is direct ontsloten via de Buitenring en de Evenaar zonder dat woningen worden gepasseerd. Ook de inrichting van het terrein (geen bouwvlakken) leent zich prima hiervoor. Een kringloopwinkel is vanwege de ligging dichtbij een woonwijk ook toegestaan.

Voorzieningen

In dit plan worden voorzieningen tot en met categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging toegestaan. Voor geluidsgevoelige objecten geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel een vastgestelde hogere waarde.

De GVW maakt wonen aan de randen van de bedrijventerreinen mogelijk, mits dit ruimtelijk aanvaardbaar is. Dit plan maakt wonen niet bij recht mogelijk. Op dit moment is er geen concreet initiatief voor wonen op De Striptekenaar. Mocht er een initiatief komen voor wonen, dan staat de gemeente daar in beginsel dus positief tegenover. Met een afzonderlijke planologische procedure zou medewerking verleend kunnen worden aan een woningbouwproject, mits het plan ruimtelijk aanvaardbaar is (onder andere wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en de eisen vanuit de milieuzonering).

Horeca

Horeca is niet bij recht toegestaan. Met een aparte aanvraag omgevingsvergunning kan eventueel medewerking worden verleend aan een initiatief. Er dient dan afgewogen te worden of door het initiatief geen onevenredige belemmeringen voor omliggende functies ontstaat.

Vuurwerk

Conform het vuurwerkbeleid van de gemeente Almere (zie bijlage 3.5 Veiligheid), dat is vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk' uit 2009, is in het plangebied opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan op bedrijventerrein De Striptekenaar. Dit betekent voor deze bestemming dat opslag en verkoop van vuurwerk mag tot maximaal 10 ton, maar niet in bedrijfswoning of daarbij behorende gebouwen zoals garages, schuren of tuinhuisjes.

Geen grote lawaaimakers

In de regels is opgenomen dat 'grote lawaaimakers', als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, niet zijn toegestaan. Anders ontstaat een industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder en is er een plicht om een geluidszone er omheen vast te stellen en dient daarvoor een bestemmingsplan te worden opgesteld. Dit is in het gebied met veel woningen er omheen niet wenselijk.

Parkeren

Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Bebouwing

In artikel 4.2 zijn de bouwregels van de bestemming opgenomen. De maximale bouwhoogten zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt 75%. Dit geldt per bouwperceel, dus niet voor het bestemmingsvlak als geheel. Dit voorkomt dat een aantal eigenaren hun hele bouwperceel voor 100% kunnen volbouwen, waardoor voor anderen geen bouwmogelijkheden meer overblijven.

In artikel 4 zijn de planregels van de bestemming 'Gemengd-1' opgenomen.

3.2.3 Gemengd-2

Functionele mogelijkheden

De twee voorzieningenclusters en de bedrijfsruimten in de wijk Stripheldenbuurt krijgen de bestemming 'Gemengd-2'. Conform de GVW wordt functiemenging nagestreefd. Binnen deze bestemming zijn diverse functies mogelijk en onderling uitwisselbaar.

Op basis van de GVW en de detailhandelsvisie zijn de Sieradenbuurt en de Stripheldenbuurt woonmilieus. Binnen een woonmilieu wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Niet-woningen zijn kleinschalige zelfstandige bedrijfsunits, buurt (winkel)centra en (voormalig) maatschappelijk vastgoed. De aanwezige kleinschalige bedrijfsruimten en de twee voorzieningenclusters zijn bedoeld voor bedrijven en voorzieningen uit maximaal categorie A van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Onder voorzieningen wordt verstaan: kantoor, detailhandel, cultuur en ontspanning, sport en recreatie, maatschappelijk en horeca. Wonen is ook toegestaan, maar voor geluidsgevoelige objecten (zoals woningen en kinderdagverblijven) geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder, dan wel een vastgestelde hogere waarde.

Detailhandel

In de twee voorzieningenclusters en in de bedrijfsunits is detailhandel toegestaan. Perifere detailhandel is uitgesloten. Het maximaal aantal m² verkoopvloeroppervlak voor een supermarkt is gemaximaliseerd op 1.500 m² per vestiging en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding toegestaan. Een webwinkel en een internetwinkel (detailhandel) kunnen gerealiseerd worden binnen deze bestemming.

Horeca

Volgens de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 is in woongebieden de doelstelling dat deze leefbaar en aantrekkelijk zijn voor de bewoners en dat deze beschikken over de daarbij passende voorzieningen. In de bedrijfsruimten in de woonstraten is alleen de lichtste horecacategorie van de Staat van Horeca-activiteiten toegestaan. Het gaat om ondergeschikte horeca uit categorie 1. In de voorzieningenclusters is ter plaatse van de aanduiding 'horeca = 3' naast ondergeschikte horeca de vestiging van bijvoorbeeld een snackbar, restaurant of ijssalon uit categorie 3 van de Staat van Horeca-activiteiten mogelijk.

Geen grote lawaaimakers

In de regels is opgenomen dat 'grote lawaaimakers', als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, niet zijn toegestaan. Anders ontstaat een industrieterrein op grond van de Wet geluidhinder en is er een plicht om een geluidszone er omheen vast te stellen en dient daarvoor een bestemmingsplan te worden opgesteld. Dit is in het gebied met veel woningen er omheen niet wenselijk.

Parkeren

Parkeren vindt in principe plaats op eigen terrein.

Bebouwing

De maximale bouwhoogten en bebouwingspercentages zijn conform de huidige en/ of vergunde situatie.

In artikel 5 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-2 opgenomen.

3.2.4 Gemengd-3

Functionele mogelijkheden

Deze bestemming is gelegd op twee gebieden: gebied in de Sieradenbuurt tussen de bestaande woonwijk en de Buitenring én de voormalig als bedrijventerrein bedachte locatie Stripmaker. Beide gebieden zijn omgekleurd naar functies wonen en / of maatschappelijk. Uit het geluidsonderzoek (zie hiervoor hoofdstuk 5.2) is gebleken dat de voorkeurswaarden voor zowel weg- als railverkeerslawaai worden overschreden, maar dat het mogelijk is hogere waarden te verlenen (zie het besluit hogere waarde d.d. 19 januari 2018 in bijlage 10). De geluidsbelasting als gevolg van de Flevolijn en de Buitendreef levert een milieugezondheidskwaliteit op, die wordt gekwalificeerd als 'redelijk' en 'matig' en 'zeer matig' (dit laatste voor een deel van de locatie Sieradenbuurt). Om hier toch een voldoende woonkwaliteit te garanderen wordt de eis gesteld dat elke woning dient te zijn voorzien van minimaal één geluidsluwe gevel en zo mogelijk van een geluidsluwe buitenruimte.

Bebouwing

De bebouwingsregels zijn ruim en flexibel, omdat beide gebieden nog onbebouwd zijn en ook nog niet precies duidelijk is hoe de inrichting er uit komt te zien. Bij De Stripmaker is nog de mogelijkheid opgenomen om voor maximaal 10% van het bestemmingsvlak een bouwhoogte van 16 m (in plaats van 10 m) te hanteren, zodat hier appartementen gebouwd kunnen worden.

In artikel 6 zijn de planregels van de bestemming Gemengd-3 opgenomen.

3.2.5 Groen

De bestemming 'Groen' wordt alleen gelegd op de structurele groengebieden in dit plan. Dit zijn de randen van het plangebied, structurele groene gebieden in de wijken en groengebieden langs de busbaan en dreven. Binnen deze bestemming zijn ten behoeve van de openbare inrichting meerdere bouwwerken toegestaan, zoals bruggen, sluizen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, maar ook verhardingen, ruiter-, voet- en fietspaden. Verder is het mede op grond van de gemeentelijke Sportnota wenselijk dat bewoners dichtbij huis laagdrempelige sportmogelijkheden hebben. In de bestemmingsomschrijving wordt dan ook opgenomen dat het plaatsen van sport- en speelvoorzieningen (alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde) is toegestaan.

Tussen bedrijventerrein de Striptekenaar en de Hogering is op 9 april 2018 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een zendmast. Deze vergunning is overgenomen in het bestemmingsplan, omdat sprake is van een concrete aanvraag, die tijdig is ingediend en waarvan de ruimtelijke aanvaardbaarheid is aangetoond. De hoogte van de mast mag maximaal 37,5 m bedragen.

Artikel 7.2 bevat een afwijkingsbevoegdheid om onder voorwaarden een jongerenontmoetingsplaats (= JOP) te kunnen realiseren. Een voorwaarde is bijvoorbeeld dat de afstand van de JOP (het bouwwerk) tot aan de woonbestemming (grens van het bestemmingsvlak) minimaal 50 m bedraagt.

In artikel 7 zijn de planregels van de bestemming 'Groen' opgenomen.

3.2.6 Maatschappelijk

Het plangebied bevat een aantal maatschappelijke voorzieningen die uitsluitend voor maatschappelijke doeleinden zijn bestemd. Deze bestemming is ruim, in die zin dat alle soorten maatschappelijke voorzieningen worden toegestaan. Hierdoor is een zo groot mogelijke vorm van flexibiliteit mogelijk. Ondergeschikte detailhandel en horeca zijn ook toegestaan. Andere functies zijn niet rechtstreeks toegestaan. Op De Buitenkans is een in gezamenlijk eigendom van de buurtbewoners buurthuis aanwezig. Ook al is dit privé-eigendom, het wordt als buurthuis gebruikt, namelijk voor buurtbijeenkomsten, yogalessen, toneel, barbecues en om samen te kaarten. Gelet hierop is het niet als 'wonen' maar als 'maatschappelijk' bestemd.

Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' (zie lid 8.1 onder e) is tevens wonen toegestaan. Dit geldt voor het complex van Zephyr aan de Fiep Westendorpstraat. Hier wordt 24-uurszorg verleend op de begane grond en op de verdiepingen zitten seniorenwoningen.

Voor geluidsgevoelige maatschappelijke functies, zoals een kinderdagverblijf of een school geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel de toe te kennen of ingeval van woningen vastgestelde hogere waarde.

In artikel 8 zijn de planregels van de bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen.

3.2.7 Tuin

De voortuinen bij woningen krijgen de bestemming 'Tuin'. Deze gronden zijn daarom bestemd voor een gebruik als tuin, die behoort bij de op hetzelfde perceel gelegen woning. Het is niet de bedoeling dat de gronden worden volgebouwd met schuurtjes of andere bouwwerken. Daarom zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot 1 m hoog toegestaan. Ook zijn trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers en overstekken mogelijk. Voor erkers gelden beperkingen qua omvang. Overkappingen kunnen alleen met een afwijkingsbevoegdheid gerealiseerd worden. Hierbij geldt de volgende voorwaarde: maximale bouwhoogte van 3 meter en een maximale oppervlakte van 20 m².

In artikel 9 zijn de planregels van de bestemming 'Tuin' opgenomen.

3.2.8 Verkeer en Verkeer-verblijfsgebied

Algemeen

In Almere is een 'duurzaam veilig' verkeerssysteem aangelegd. Dit betekent dat verkeerssoorten gescheiden zijn en functies, inrichting en gebruik op elkaar zijn afgestemd. Passend binnen 'duurzaam-veilig' is sprake van een zogenaamde 'zelfverklarende' infrastructuur bestaande uit:

  • stroomwegen (A6, A27, Hogering/ Buitenring/ Tussenring/ Waterlandseweg) = verkeersader
  • gebiedsontsluitingswegen (dreven) = verkeersader
  • erftoegangswegen (buurtwegen/woonstraten) = verblijfsgebied

De kruispunten van de Almeerse gebiedsontsluitingswegen zijn uitgevoerd in de vorm van rotondes of, in het geval van hoge verkeersintensiteiten, als verkeersregelinstallatie. De verblijfsgebieden hebben zo veel mogelijk auto-aansluitingen op de gebiedsontsluitingswegen (om de 250 à 400 m). Doorgaand autoverkeer is in het verblijfsgebied afwezig. In Almere hebben de verblijfsgebieden, passend binnen duurzaam-veilig, een maximum snelheid van 30 km/h. Op de gebiedsontsluitingswegen bedraagt de maximum snelheid 50 km/h. Voor de stroomwegen in Almere geldt 80 km/h, of in het geval van een snelweg 100-120 km/h.

Zowel de Striphelden- als de Sieradenbuurt kennen een hiërarchisch stratenpatroon. Via hoofdwegen zijn de buurten aangesloten met de belangrijkste verkeersaders van Almere. Deze hoofdwegen takken vervolgens af in verkeer- en verblijfsgebieden. De Stripheldenbuurt wordt aan de noordwestelijke zijde ontsloten vanaf de Evenaar. Aan de noordoostelijke kant is er met de Stripheldenweg een directe verbinding gecreëerd met de Buitenring. De Sieradenbuurt grenst aan de Buitenring, maar heeft geen directe verbinding met deze weg. De buurt is aangesloten op de Evenaar door middel van de Sieradenweg, die onder het spoor doorloopt.

In Almere is de Flevospoorlijn de hoofddrager voor de stedelijke ontwikkeling. Op termijn worden de Stichtselijn en de IJmeerlijn hieraan toegevoegd. Op het onderliggende schaalniveau gelden de vrijliggende busbanen als hoofddragers voor de ontwikkeling van de wijken. De haltes aan de busbanen liggen op een onderlinge afstand van gemiddeld 600 m en hebben een invloedsgebied van circa 400 m (acceptabele loopafstand). De buslijnen lopen midden door de wijken. Zeker 90% van de woningen en 75% van de arbeidsplaatsen liggen binnen 400 m afstand van een bushalte. Beide buurten zijn aangesloten op het openbaar busvervoer van Almere. In de Stripheldenbuurt zijn drie bushalten: Stripheldenbuurt Noord, Midden en Oost. Sieradenbuurt heeft één, gelijknamige bushalte.

Bestemming Verkeer

Functionele mogelijkheden

De hoofdinfrastructuur binnen het plangebied en de openbaarvervoersbaan krijgen de bestemming 'Verkeer' conform het huidige bestemmingsplan. Voor wegen die primair bedoeld zijn voor de afwikkeling van het (auto)verkeer is ook deze bestemming opgenomen. Binnen deze bestemming is de aanleg van wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en bermen toegestaan. Deze globale bestemming biedt flexibiliteit ten aanzien van de inrichting van de verkeersgebieden. Ook zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen toegestaan zoals (ondergrondse) parkeervoorzieningen, haltevoorzieningen, fietsenstallingen en geluidwerende voorzieningen. Verder zijn functies uit de openbare ruimte toegestaan zoals groenvoorzieningen, kunstobjecten en water.

Bebouwing
In de bouwregels zijn mogelijkheden opgenomen voor het oprichten van nutsvoorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 3,5 m en een oppervlakte van maximaal 25 m². Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, zoals erfafscheidingen, kunstobjecten en geluidwerende voorzieningen is een maximum maatvoering opgenomen.

In artikel 10 zijn de planregels van de bestemming 'Verkeer' opgenomen.

Bestemming Verkeer-verblijfsgebied

Gemotoriseerd verkeer

Op de wegen met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' mag ook met motorvoertuigen worden gereden, tenzij ze met verkeersborden als voet- of fietspad zijn aangegeven. Deze wegen zijn ingericht als 30 km p/u wegen.

Langzaam verkeer

De hoofdfietsroutes in Almere hebben zo min mogelijk kruispunten en zijn verlicht. De hoofdroutes zijn zo veel mogelijk langs de rand van wijken gesitueerd in plaats van middendoor. De drukke hoofdroutes zijn als solitair fietspad uitgevoerd. De doorstroomassen hebben in principe rood asfalt. De hoofdroutes zijn zoveel mogelijk voorzien van begeleidende voorzieningen met dag- en avondbezoek (stadscorridors). De recreatieve, alternatieve routes worden grotendeels gekenmerkt door het niet hebben van een recht beloop en door de afwezigheid van openbare verlichting. In de Stripheldenbuurt zijn meerdere fietsroutes. Eén loopt langs de Evenaar, richting station Almere Buiten. Parallel hieraan, aan de andere kant van het plangebied, loopt het Gerard Monninkpad. Deze ligt aan de Lage Vaart en volgt de loop hiervan. Daarnaast loopt het Marten Toonderpad dwars door het gebied. Dit pad loopt in lijn met de oostelijke grens van het plangebied. Ook langs de busbaan en de Buitenring liggen routes voor fietsers. De Sieradenbuurt is via het Diadeempad, het Collierpad en het Tiarapad verbonden met het Maurice Garinpad. Via dit pad is de buurt verbonden met de omliggende wijken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0005.png"

figuur: deel van hoofdfietsnetwerk

Parkeren

Parkeren kan in de Stripheldenbuurt in principe op eigen terrein. Er wordt uitgegaan van 0,75 parkeerplekken per woning. Daarnaast zijn er nog losse parkeerplaatsen aangelegd. Voor elke woning is er 0,75 parkeerplaats gerealiseerd. De parkeernorm die wordt gehanteerd bedraagt 1,5 parkeerplaats per woning. Bij PRO Almere is een parkeerplaats gerealiseerd. Ook bij De Oostvaarderskliniek is een parkeerplaats gerealiseerd. Op de bedrijventerreinen dienen bedrijven op eigen terrein parkeerplaatsen te realiseren. Er moet gezorgd worden voor genoeg parkeerplaatsen die nodig zijn voor de bedrijfsactiviteiten. Daarnaast geldt er een minimum van drie parkeerplaatsen per bedrijf. Voor de Sieradenbuurt geldt er een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning. Als op eigen terrein kan worden geparkeerd telt dit als 1 parkeerplaats. De parkeernorm wordt dan 1,75 parkeerplekken per woning, waardoor nog 0,75 op openbare grond moet worden gerealiseerd.

Functionele en bouwmogelijkheden

Alle overige wegen, de openbare ruimte en niet structureel groen krijgt de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Met uitzondering van nutsgebouwen zijn gebouwen niet toegestaan. Verder is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het realiseren van een jongerenontmoetingsplaats.

In artikel 12 zijn de planregels van de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied opgenomen.

3.2.9 Verkeer-railverkeer

Het bestaande spoor met bijbehorende gronden en bouwwerken is in deze bestemming opgenomen. De bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn overgenomen. Spoorwegverkeer, maar ook andere functies zoals wegen, busbanen, fiets- en voetpaden en water zijn toegestaan.

In artikel 11 zijn de planregels van de bestemming Verkeer - Railverkeer opgenomen.

3.2.10 Water

Deze bestemming geldt voor het water in de wijk en heeft een bestemming voor waterberging en een recreatieve bestemming. Binnen deze bestemming zijn de bij het water behorende bouwwerken zoals bruggen en duikers en steigers mogelijk. Er is expliciet opgenomen dat ligplaatsen voor (woon)schepen niet zijn toegestaan.

In artikel 13 zijn de planregels van de bestemming 'Water' opgenomen.

3.2.11 Wonen - 1

Functionele mogelijkheden  

De gronden met de bestemming 'Wonen - 1' zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Ook de bij woningen behorende erven, toegangspaden, in- en uitritten, parkeervoorzieningen e.d. zijn toegestaan op deze bestemming.

De bestemming 'wonen' is gelegd op de woningen in het plangebied met uitzondering van woningen binnen een gemengde bestemming en bedrijfswoningen. Binnen de woonbestemming is volgens de bestemmingsomschrijving de functie wonen toegestaan en niet een of meer woning(en). Een woning is volgens de begripsbepalingen: een (gedeelte van een) gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden dan wel voor een met een huishouden gelijk te stellen minder traditionele woonvorm. Als slechts woningen zouden zijn toegestaan binnen de bestemming, zijn alleen gebouwen bestemd voor één huishouden toegestaan. Dit is niet wenselijk, omdat ook appartementencomplexen of meergezinshuizen (gebouw met meerdere huishoudens) mogelijk moeten zijn. Binnen een bestemmingsvlak 'wonen' geldt daarom geen beperking voor het aantal woningen (gebouw bestemd voor één huishouden), tenzij anders aangegeven.

Wat valt onder de bestemming 'wonen'?

Voor 'wonen' is geen specifieke definitie opgenomen in de begripsbepalingen. Reden is dat de definitie wonen in de rechtspraak steeds weer anders wordt opgevat. Daardoor kan in dit plan met de laatste stand van de jurisprudentie rekening gehouden worden. Onder wonen wordt volgens de huidige vaste jurisprudentie verstaan: het wonen in een normaal gezinsverband (ouders met kinderen). Maar ook minder traditionele woonvormen passen volgens de huidige veranderde maatschappelijke inzichten binnen de woonbestemming. Dan moet wel sprake zijn van 'nagenoeg zelfstandig wonen waarin een met een gezinsverband vergelijkbaar huishouden wordt gevoerd en de nadruk op wonen ligt en niet op andere functies zoals werk of zorg'. Het gaat er om dat de belangrijkste activiteit zelfstandig wonen is en eventuele behandeling, zorg of werk daaraan ondersteunend is. Aandachtspunten bij het bepalen of een bepaald gebruik onder de woonbestemming vallen zijn:

  • Mate van verbondenheid van de bewoners: gemeenschappelijke ruimten en taken, eigen kamer;
  • Verblijf: verplicht of vrijwillig, doel is verzorgen of voorbereiden op zelfstandigheid;
  • Mate van begeleiding/zorg: continu, op afroep, intensiviteit, verplicht;
  • Relatie zorg en wonen: los van elkaar te halen of niet;
  • Bestendigheid van het wonen: vaste of wisselende samenstelling van bewoners, langdurig of onbepaald;
  • Wijze van wonen: in een familiesfeer of vergelijkbaar daarmee;
  • Het hebben van een stoornis of een zorgindicatie is niet beslissend.

Een gebouw waarin acht jongeren met psychische problemen vrijwillig wonen zonder permanente begeleiding, die beschikken over een gemeenschappelijke woonkamer/ keuken en huishoudelijke taken hebben en verbonden zijn met elkaar door hun problemen, is passend in de woonbestemming, omdat dit een met in gezinsverband wonen vergelijkbare situatie is en dus is sprake van nagenoeg zelfstandig wonen (ECLI:NL:RVS:2011:BR5681). Ook het gebruik door twee volwassenen en acht (pleeg)kinderen viel onder de woonbestemming, want dit was in de familiesfeer en er is sprake van één gezamenlijk huishouden (ECLI:NL:RBNHO:2013:CA0338). Dat deze kinderen een AWBZ-indicatie hebben, is niet doorslaggevend. Het wonen in een woning door drie personen met een TBS-status die uitbehandeld zijn, maar worden voorbereid op terugkeer in de maatschappij, valt ook onder wonen: gebruik is niet wezenlijk anders dan een normaal gezin en er is geen voortdurend toezicht (ECLI:NL:RBROE:2006:AW2500). Het bovenstaande betekent dat het gebruik van woningen door bewoners die enige zorg krijgen ter ondersteuning van het zelfstandig wonen in veel gevallen past binnen de woonbestemming. Daarvoor is geen aparte bestemming of afwijking van het bestemming nodig. Dan moet wel sprake zijn van nagenoeg zelfstandige bewoning waarbij de situatie vergelijkbaar is met een in gezinsverband wijze van wonen.

Niet onder de woonbestemming valt een complex met woningen voor mensen met een CZ-indicatie (ECLI:NL:RVS:2012:BV8034), waarbij sprake is van voortdurend toezicht, ieder een eigen appartement heeft met voorzieningen en een eigen af te sluiten deur, zodat wonen en zorg niet los van elkaar gezien kunnen worden. Het wonen in een complex van 19 appartementen door senioren met een kleinschalige gemeenschappelijke woonkamer en keuken is geen wonen: de ruimten zijn te klein om te kunnen spreken van een met in een gezinsverband vergelijkbare wijze van wonen met een zekere mate van verbondenheid (ECLI:NL:RBGEL:2016:2890). Kamerbewoning door negen studenten of arbeiders valt niet onder wonen, want dit is tijdelijk verblijf en geen met een in gezinsverband wonen vergelijkbare situatie (ECLI:NL:RVS:2009:BI8471 en ECLI:NL:RBUTR:2010:BL9734). Ook een huis waarin alleen dagopvang plaatsvindt, valt niet onder wonen.

Als gevolg van nieuwe rechterlijke uitspraken kunnen deze opvattingen wijzigen. Geadviseerd wordt daarom steeds de laatste jurisprudentie te raadplegen, voordat bepaald wordt of een bepaald gebruik wel of niet onder de woonbestemming valt.

Werken binnen de bestemming wonen

De maatschappij wijzigt continu, waaronder ook de manier van werken. Was het vroeger gebruikelijk om naar een kantoor of bedrijf te gaan om te gaan werken (scheiding van functies), is er naar de huidige maatschappelijke inzichten meer behoefte aan flexibiliteit en thuiswerken (functiemenging). Redenen voor deze verschuiving zijn de betere communicatiemiddelen (mobiel, internet), fileproblemen, meer tweeverdieners en de meer flexibele combinatie van werken en zorg voor het gezin. Almere wil hierin meegaan en ruimte bieden aan het uitoefenen van een beroep of bedrijf in de eigen woning, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. De ambitie is om Almere te ontwikkelen tot een aantrekkelijke, vitale stad met voldoende werkgelegenheid voor alle inwoners, met krachtige economische activiteiten en ontwikkelingsruimte voor nieuwe initiatieven. Bedrijvigheid aan huis levert ook een bijdrage aan de leefbaarheid in een woonomgeving. Beroepen en bedrijven aan huis kunnen in twee categorieën worden onderverdeeld.

1. Vrije beroepen

Volgens vaste jurisprudentie is het uitoefenen van vrije beroepen in een woning in overeenstemming met de bestemming "Wonen". Dit is dus bij recht toegestaan, zodat een afwijkingsprocedure niet nodig is. Reden is dat het uitoefenen van een vrij beroep in een woning niet ongebruikelijk is en dat daardoor aan het woonkarakter geen afbreuk wordt gedaan, zolang de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt, dat wil zeggen dat de woning voor minimaal 2/3 deel voor wonen wordt gebruikt en dus maximaal 1/3 voor het beroepsmatig gebruik. Het gaat om de traditionele beroepspraktijken aan huis: dienstverlening, geleverd door professionals met een academische of vergelijkbare hogere beroepsopleiding, zoals een notaris, een huisarts, een tandarts, een dierenarts, makelaar, accountant of psycholoog. De in de bestemming "Wonen" opgenomen bouwmogelijkheden zijn ook van toepassing bij het bouwen ten behoeve van een vrij beroep.

2. Aan-huis-verbonden-beroep en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn volgens vaste jurisprudentie niet gelijk te stellen met vrije beroepen. Gelet op de inleiding hierboven zijn ook deze activiteiten tot een bepaalde omvang passend binnen de woonbestemming. Bepalend is in hoeverre een beroep of bedrijf aan huis nog te rijmen valt met de woonfunctie. Daarbij is de ruimtelijke uitstraling van dat gebruik van belang gelet op de aard, omvang en intensiteit van dat gebruik. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen dat bij de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis de woonfunctie primair moet blijven en de ruimtelijke uitstraling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf in overeenstemming dient te zijn met die woonfunctie. Verder is in de planregels opgenomen dat de omvang van het beroep of bedrijf is beperkt tot maximaal 33% van het oppervlak van de woning (net als bij een vrij beroep), moet er zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid en dient het beroep of bedrijf door de bewoner van die woning te worden uitgeoefend. Bepaalde vormen van beroep of bedrijf die niet passend zijn binnen de woonbestemming zijn expliciet uitgesloten in de planregels: horeca, catering, seksinrichtingen en munitie- of vuurwerkopslag. Onder deze concrete voorwaarden is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis ruimtelijk aanvaardbaar en passend binnen de woonbestemming. Deze voorwaarden waarborgen namelijk het kleinschalig houden van deze activiteiten (ondergeschikt aan de woonfunctie en geen overlast voor de omgeving), zodat deze verenigbaar zijn in een woonmilieu. Met een omgevingsvergunning binnenplanse afwijking bestemmingsplan kan meegewerkt worden aan een verruiming van het oppervlak voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteiten aan huis tot maximaal 50%, mits dit niet leidt tot afbreuk van het woonkarakter in de buurt en er geen nadelige invloed is op de normale afwikkeling van het verkeer.

In de onderstaande niet limitatieve lijst is een aantal voorbeelden van aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten aan huis opgesomd, waaraan kan worden gedacht:

Omschrijving   Voorwaarden/toelichting  
Vrije beroepen   bijv. Notaris, huisarts, tandarts, accountant  
Uitgeverijen   Kantoren  
Grafische afwerking    
Reproductiebedrijven opgenomen media    
Vervaardiging van sieraden e.d.    
Reparatie t.b.v. particulieren   bijv. fietsen, maar reparaties van auto's en motorfietsen vallen hier niet onder  
Reisorganisaties    
Verzekeringsbedrijf/kantoor    
Verhuur van en handel in onroerend goed    
Computerservice- en informatietechnologiebureaus e.d.    
Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek    
Hoveniersbedrijven   Bedoeld wordt een eenmanszaak die zijn auto thuis parkeert, kantoor aan huis heeft en eventueel spullen opslaat. Het mag geen kwekerij zijn  
Meubel- en woningstoffeerderijen    
Cursussen    
Workshops    
Internetbedrijven / e-commerce   Max 25 m2 w.v.o. verkoop aan huis c.q. afhaalpunt  
Kantoor algemeen    
Schoonheidsspecialisten, pedicures en manicures    
Bed&breakfast (met een omgevingsvergunning)   Het gaat om het laten gebruiken van normale slaapkamers in een (bedrijfs)woning door reizigers/vakantiegangers, waarbij eventueel ook ontbijt mogelijk is. De woning wel een woning blijven. Er mag geen complete verbouwing plaatsvinden tot een hotel. De eigenaar/exploitant moet er ook blijven wonen. In beginsel zijn ten hoogste 5 gasten tegelijk mogelijk om nog ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.  
Gastouderschap, niet zijnde kinderdagverblijven   Opvang binnen de eigen woning, geen verbouwingen, geen professionele organisatie  
Wassalons en wasserettes   Geen wasmachines/drogers, alleen inzameling en afleveren van kleding  
Kappers    
Detailhandel   Maximaal 25 m2 w.v.o.  
Buiten de hierboven genoemde gevallen   Activiteiten die naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde activiteiten  

Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijfsmatige activiteiten in een woning zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de specifieke gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2'.

Tuinvergrotingen

In het plangebied hebben de afgelopen jaren wijzigingen plaatsgevonden in de grenzen tussen openbare ruimte en particulier terrein bij woningen. Stukjes openbaar groen zijn door verkoop overgedragen aan bewoners, ter vergroting van hun tuin. Zo zijn onrechtmatige tuinvergrotingen onderzocht en ofwel teruggebracht naar de formele eigendomsgrenzen of door verkoop gelegaliseerd.

Gronden die zijn verkocht, hebben in het nieuwe bestemmingsplan een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen. Gronden waarvoor een bruikleenovereenkomst geldt, maar die in principe ook verkocht kunnen worden, hebben eveneens een bestemming 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of 'Tuin' gekregen. Gronden die in bruikleen zijn gegeven omdat ze vanwege de aanwezigheid van kabels of leidingen niet kunnen worden verkocht, hebben een bestemming 'Groen' of 'Verkeer - Verblijfsgebied' gehouden. Om de aanwezige kabels en leidingen te beschermen, mogen deze gronden niet worden gebouwd met bijvoorbeeld schuurtjes. Als de bewoner die gronden in bruikleen heeft, wordt bij verhuizing met een volgende bewoner in principe geen nieuwe overeenkomst gesloten.

Mogelijk worden de komende jaren nog meer gronden verkocht aan bewoners. Daarvoor zal dan een aparte planologische procedure gevoerd moeten worden om bebouwing en gebruik als tuin of erf bij de woning mogelijk te maken.

Bebouwing

Verruiming van de bouwmogelijkheden

De woonbestemming is ruimer bestemd dan in de vorige bestemmings- of uitwerkingsplannen. In die plannen waren goot- en bouwhoogten gedetailleerder geregeld. In dit nieuwe plan is niet meer met goothoogten gewerkt. Van iedere woning is alleen de bouwhoogte geregeld, waardoor er meer ruimte komt voor dakopbouwen en dakkapellen. Voor de begane grondlaag wordt doorgaans vier meter bouwhoogte aangehouden, voor twee bouwlagen zeven meter en voor drie bouwlagen tien meter, tenzij de bestaande maat daarvan duidelijk afwijkt. Voor veel bouwblokken is een hoogtemaat genomen, waarbij het hoogste deel bepalend is. Er is ook minder met aanduidingen gewerkt en meer met rechtstreekse bouwmogelijkheden. Het nieuwe bestemmingsplan Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt is dus globaler en flexibeler van opzet dan het oude plan.

Bebouwing in voortuinen

In de voortuinen is de grens van het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe strak om de aanwezige bebouwing, waardoor er geen uitbreiding aan de voorzijde mogelijk is. Uitbouwen aan de voorzijde van de woningen vallen qua hoogte niet onder de basisregel van één bouwhoogte per bouwblok. Uitbouwen aan de voorzijde van de woning zijn qua hoogte bestemd zoals ze zijn.

Overkappingen in de voortuin zijn alleen mogelijk met een afwijkingsbevoegdheid. Zie paragraaf 3.2.7.

Bebouwingsmogelijkheden aan de achterzijde van woningen

Bij het bepalen van het bouwvlak van het hoofdgebouw is aan de achterzijde van de hoofdgebouwen in principe een rechte lijn getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw. Later gebouwde uitbouwen vallen daardoor onder de regeling voor bijbehorende bouwwerken. Dit is om iedereen gelijke bouwrechten te geven. Als de achtergevel van het hoofdgebouw geen rechte lijn is (dus zonder eventuele uitbouwen) is het bouwvlak van het hoofdgebouw in principe wel recht getekend, waardoor er dus uitbreidingsruimte in het bouwvlak ontstaat. Waar dit tot hinder van de buren zou kunnen leiden (schaduw of verminderde lichttoetreding) is de oorspronkelijke achtergevel gevolgd. Voor de bebouwingsmogelijkheden ten behoeve van bijbehorende bouwwerken is aangesloten bij de regeling uit de Nota Kleine Bouw (zie beleidskader bijlage 1 paragraaf 3.1 Ruimtelijke ontwikkeling. Deze regeling is van toepassing op bijvoorbeeld schuurtjes, bergingen en garages. Om te voorkomen dat het erf helemaal wordt volgebouwd is een maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken toegestaan (60 m²) en mag maximaal 50% van het erf worden bebouwd. Qua maatvoering en positionering moeten de bijbehorende bouwwerken ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing. De diepte van aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 4 m. De maximale bouwhoogte van aanbouwen is 0,30 m boven de vloer van de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 m. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken hebben een goothoogte van maximaal 3 m. Alleen op de aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag een dakterras worden gebouwd.

Bebouwingsmogelijkheden aan de zijkant van woningen

Aan de zijkant van woningen is in principe uitbreidingsgelegenheid geboden tot op de grens van het bouwperceel. Wel moet minimaal 1 m achter de voorgevel worden gebouwd. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is hier dus doorgetrokken tot de zijdelingse perceelsgrens. Uitbreidingsgelegenheid is niet geboden, waar dit leidt tot parkeerproblemen, tot verminderd zicht in bochten voor langsrijdend verkeer of als omwonenden hier last van hebben doordat de zijgevel van de woning dan dichter bij hun perceel komt te liggen. Overigens zijn hierbij zoveel mogelijk de rechten uit het vorige bestemmingsplan aangehouden.

Geluid

Voor geluidsgevoelige objecten geldt dat deze dienen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder dan wel de vastgestelde hogere waarde.

In artikel 14 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 1' opgenomen.

3.2.12 Wonen - 2

Deze bestemming bevat een regeling voor de vrijstaande woningen. Bij vrijstaande woningen wordt geen bouwvlak aangegeven, maar slechts een bestemmingsvlak bestemd dus voor 'Wonen - 2'. Conform het beleid uit de nota Kleine Bouw is een bebouwingspercentage van 50% toegestaan en zijn de regels rond bijbehorende bouwwerken iets anders dan in de hiervoor geldende bestemmingsplannen. De voortuinen van de vrijstaande woningen hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. Qua functionele en bouwmogelijkheden geldt verder hetzelfde als bij de bestemming 'Wonen - 1' (zie paragraaf 3.2.11).

In artikel 15 zijn de planregels van de bestemming 'Wonen - 2' opgenomen.

3.3 Dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) gewerkt met dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen. In het bestemmingsplan zijn de volgende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen opgenomen:

3.3.1 Waarde-Archeologie 1

Binnen het plangebied zijn gebieden aanwezig die mogelijk archeologisch waardevol zijn. Ook is door middel van onderzoek een aantal behoudenswaardige vindplaatsen opgespoord die zeker archeologisch waardevol zijn. Ter bescherming van deze gebieden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen opgenomen. Dit betekent dat er behalve de basisbestemming voor bijvoorbeeld groen of water, ook een bestemming voor archeologie geldt. Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 150 cm onder maaiveld (op dekzand en Oude Getijden-afzettingen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 1'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen. De bestemming is tevens gekoppeld aan een stelsel van wijzigingsbevoegdheden teneinde een bestemmingswijziging mogelijk te maken op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek. Voor gronden waar in het onderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld, kan de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' vervallen. Indien wel behoudenswaardige vindplaatsen worden aangetroffen, dan moet de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' worden opgewaardeerd naar 'Waarde archeologie 5'.

In artikel 16 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' opgenomen.

3.3.2 Waarde - Archeologie 4

Gebieden, zoals aangeduid op de Archeologische Beleidskaart Almere 2016, met mogelijke archeologische waarden op een diepte vanaf 50 cm onder maaiveld (op oeverwallen), hebben in het plangebied een bestemmingswaarde gekregen van 'Waarde - Archeologie 4'. Aan deze bestemming is een bouwverbod met ontheffingsmogelijkheid en een omgevingsvergunningstelsel voor de activiteit 'aanleggen' gekoppeld om de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.

In artikel 17 zijn de planregels van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.

3.3.3 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 1

De veiligheidszone is maximaal 6 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten uit het hart van de spoorbundel. Volgens artikel 2 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid, is in deze zone de bouw, vestiging of aanleg van nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan en van nieuwe beperkt kwetsbare objecten alleen in uitzonderingsgevallen (gewichtige redenen). Voorbeelden hiervan zijn:

  • kwetsbare objecten: woningen, gebouwen waarin minderjarigen, zieken, ouderen of gehandicapten verblijven (ziekenhuizen, scholen, kinderopvang), gebouwen met grote aantallen personen (kantoren, winkelcentrum, supermarkt) en camping met > 50 pers.
  • beperkt kwetsbare objecten: verspreid liggende woningen, kleine kantoren/winkels/restaurants/campings, sporthal/sportterrein/zwembad.
  • zeer kwetsbare objecten: gebouwen waar groepen personen verblijven met een beperkte zelfredzaamheid, bijvoorbeeld zorginstellingen, basisscholen, kinderdagverblijven, justitiële inrichtingen en asielzoekerscentra.

Het spoor mag niet worden overbouwd, als een veiligheidszone is bepaald. Verder worden in deze zone, via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling, aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijke zone. Deze veiligheidszone ligt binnen de minimale spoorbundelbreedte van circa 14 meter voor dit plangebied. Binnen deze zone bevinden zich geen bestaande kwetsbare objecten.

De veiligheidszone ligt binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' en heeft de aanduiding 'veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 1'. Het vestigen van een nieuw kwetsbaar object is binnen deze aanduiding verboden. Vanwege 'zwaarwegende belangen op het gebied van vervoer, ruimtelijke ordening en economie' is ter plaatse van de aanduiding 'openbaar vervoerstation' de vestiging van nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk, mits deze objecten vooral gericht zijn op (trein)reizigers en een onlosmakelijke functionele binding hebben met het station en het spoor. Voor deze nieuwe beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

In artikel 21.1.1 zijn de planregels van deze gebiedsaanduiding te vinden.

3.3.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2

Volgens het Basisnet Spoor geldt voor de Flevolijn een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter aan weerszijden van de spoorbaan, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf. In het PAG dient rekening te worden gehouden met de effecten van een incident met brandbare vloeistoffen. Bij een incident kan de stof uit de ketelwagen vrijkomen en ontbranden (plasbrand). Dit kan in een gebied tot circa 30 meter langs de spoorbaan tot slachtoffers leiden. Voor het PAG geldt volgens artikel 8 van het (concept) Besluit transport routes externe veiligheid een bijzondere verantwoordingsplicht voor nieuwe bouwwerken (aanvullend op de verantwoordingsplicht groepsrisico) speciaal gericht op het effect van een eventuele plasbrand. Verder worden in dit gebied via het Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling aanvullende bouweisen opgelegd met het oog op het veilig kunnen vluchten bij een brand, ontploffing of een drukgolf in een dergelijk gebied.

Het PAG heeft de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen 2' gekregen. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
  • er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
  • de bestrijdbaarheid van een plasbrand is voldoende gemotiveerd (hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw).

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en daarbij behorende ministeriële regeling). In dit besluit zijn in artikel 2.132 en 2.133 voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden. Die voorschriften zullen tegelijk in werking treden met de wijziging van de Wet basisnet en het Besluit transportroutes externe veiligheid.

In artikel 21.1.2 zijn de planregels van deze gebiedsaanduiding opgenomen.

3.3.5 Veiligheidszones LPG

Deze veiligheidszones zijn opgenomen rondom het tankstation op de Striptekenaar om de veiligheid van kwetsbare, beperkt kwetsbare en zeer kwetsbare objecten (zie bij paragraaf 3.3.3) voldoende te beschermen. Er zijn twee afwijkingsbevoegdheden opgenomen voor het onder voorwaarden gemotiveerd toestaan van nieuwe beperkt kwetsbare of nieuwe kwetsbare objecten (voor de veiligheidszone effectafstand Fakkelbrand) en het toestaan van nieuwe zeer kwetsbare objecten (voor de veiligheidszone effectafstand Bleve). In het plan zijn ook wijzigingsbevoegdheden opgenomen om deze veiligheidsaanduidingen aan te passen dan wel te verwijderen indien daartoe aanleiding is. In paragraaf 5.4 Externe veiligheid worden deze veiligheidszones en de voorwaarden voor het afwijken nader toegelicht.

3.4 Overige regels

3.4.1 Inleidende regels

Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen van de regels. In dit artikel wordt uitgelegd wat onder bepaalde begrippen moet worden verstaan, die in de regels worden gebruikt. Bijvoorbeeld wat met maatschappelijke voorzieningen wordt bedoeld.

Wijze van meten

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen van de regels. In dit artikel staat hoe bij de toepassing van de regels moet worden gemeten. Bijvoorbeeld hoe de bouwhoogte van een bouwwerk moet worden gemeten.

3.4.2 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel

In artikel 18 is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan, door feitelijke functie- of gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaardregel, die is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Overschrijding grenzen

In artikel 19.1 is een regel opgenomen, dat bestemmings- en bouwgrenzen door bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals overstekken en afdaken) mogen worden overschreden. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen aan gebouwen.

Ondergeschikte bouwonderdelen op daken

In artikel 19.2 is een regel opgenomen, dat bepaalde (ondergeschikte) onderdelen van een gebouw (zoals installatiecontainers en liftschachten) niet worden meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een gebouw. De regel biedt flexibiliteit ten aanzien van de situering van ondergeschikte onderdelen op gebouwen.

Algemene gebruiksregels

In artikel 20.1 is een regeling opgenomen voor laserstraalvrije gebieden. Op basis van het Luchthavenbesluit Lelystad is het niet toegestaan om een bestemming voor of een gebruik door een laserstraal die de vliegveiligheid kan verstoren. Dit geldt voor zover de bestemming of het gebruik rechtmatig was op de dag vóór het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Lelystad.

Afwijkingsregels

In artikel 22 zijn afwijkingsregels opgenomen. De afwijkingsregels mogen niet worden gebruikt, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de (op grond van de bestemming gegeven) gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken. Er kan worden afgeweken van de regels voor:

  • het afwijken van maten (maximaal 10 %). Dit geldt niet voor de verkoopvloeroppervlakte van supermarkten;
  • het overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen (maximaal 3 meter en het bouwvlak maximaal 10% groter);
  • het oprichten van ondergrondse pompgemalen voor riooltransportleidingen;
  • het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen met een lagere bouwhoogte of een lager bebouwingspercentage dan is voorgeschreven;
  • het oprichten van kleinschalige windmolens op of aan het hoofdgebouw. De kleinschalige windmolens zijn te beschouwen als 'overige functioneel met de bestemming verbonden voorzieningen'. Voor het toestaan van dergelijke windmolens moet worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden:
    • 1. de windmolens mogen op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw worden gebouwd:
    • 2. de maximum bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden;
    • 3. de rotordiameter van de windmolens mag maximaal 2 meter bedragen.

Voor horizontale as windturbines (HAT) en verticale as windturbines (VAT) is in de onderstaande figuur weergegeven hoe de rotordiameter wordt gemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0006.png"

HAT VAT

Wijzigingsregels

In artikel 23 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders om een bestemmingsvlak met maximaal 10% te vergroten. Dit mag indien dit nodig is voor een (steden)bouwkundig betere realisering van bestemmingen of bouwwerken of in verband met de werkelijke toestand van een terrein.

Verder kan de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging', de 'Staat van Horeca-activiteiten' en de 'Lijst met parkeernormen' worden gewijzigd indien ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

Overige regelingen

In artikel 24 is aangegeven dat indien in de regels wordt verwezen naar regelingen of verordeningen, dat het dan gaat om de regelingen of verordeningen die gelden op het moment dat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.

3.4.3 Overgangs- en slotregels

In artikel 25 is het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik opgenomen. In het overgangsrecht wordt bepaald op welke manier met situaties wordt omgegaan die op basis van het vorige bestemmingsplan wel waren toegestaan, maar niet in het nieuwe bestemmingsplan zijn opgenomen. Het overgangsrecht zijn standaardregels, die zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

In artikel 26 is de slotregel opgenomen. Hierin staat onder welke naam de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 4 Relevante beleidskaders

Het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente werkt door in de manier van bestemmen van gronden en bouwwerken. In onderstaande tabel staat op welke manier de verschillende beleidsdocumenten doorwerken in het bestemmingsplan. In Bijlage 1 Beleidskader is een uitgebreide beschrijving opgenomen van het beleidskader. In deze bijlage worden ook beleidsdocumenten beschreven die niet direct tot een regeling in het bestemmingsplan leiden. Deze beleidsdocumenten zijn daarom niet in de tabel opgenomen.

Beleidsdocument   Beleidsuitgangspunt   Vertaling in het bestemmingsplan  
Rijksbeleid  
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
 
Drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam - Almere - Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw)   op het plangebied is geen directe relatie met de schaalsprong van toepassing, behalve dan de twee kleinschalige ontwikkelingsgebieden.  
  Ladder voor duurzame verstedelijking   In het plangebied worden twee kleinschalige stedelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt.  
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (20212)  
Radarverstoringsgebieden   Geen mogelijkheid opnemen voor de bouw van windturbines.
Kleinschalige windmolens op gebouwen onder voorwaarden toestaan.  
Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015)   Robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem.   Grote waterpartijen bestemmen voor water en waterberging.  
Provinciaal en regionaal beleid  
Omgevingsplan Flevoland (2006)   Het gebied is aangewezen als 'stedelijk
gebied', 'stedelijk water',
'speerpuntgebied Almere', 'recreatieve
uitloop binnen stedelijk gebied' en
'archeologisch aandachtsgebied'.  
Het bestemmingsplan biedt de
mogelijkheden om een evenwichtige
ontwikkeling van het gebied mogelijk te maken met ruimte voor wonen,
bedrijven en (recreatieve)
voorzieningen. Het bestemmingsplan
bestemt de bestaande woningen en
voorzieningen zo flexibel mogelijk.
Bovendien biedt het bescherming aan
de archeologische waarden.  
RO Visie Werklocaties (2015) en Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied (2011)   Bij vestiging van bedrijven(terreinen)
streven zodanige verdeling dat optimale
bijdrage wordt geleverd aan vitaliteit van de steden. Per type werklocaties gelden
specifieke vestigingsvoorwaarden.  
Het plangebied als geheel is aan te
merken als gemengd woonwerkmilieu
(ruimte voor aaneengesloten
woonbebouwing maar met
kleinschalige bedrijven, kantoren en
voorzieningen; geschikt voor
kleinschalige lokale werkfuncties zodat weinig hinder voor omwonenden) en
bedrijventerrein De Striptekenaar als
'specifiek werkmilieu' (ruimte voor
bedrijven, voorzieningen en kantoren
die niet passen in andere milieus, goed bereikbaar en zo min mogelijk overlast voor directe omgeving). Verdere
uitwerking gaat via de GVW.  
Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening (2008)   Beschermen van archeologische waarden   Opnemen van een dubbel- bestemming voor archeologisch
waardevolle gebieden.  
Gemeentelijk beleid  
Ruimtelijke ontwikkeling  
Omgevingsvisie Almere (2017)   De visie gaat uit van behoud van de moderne tuinstad met stadsdelen in groen-blauw netwerk maar wil ook uitdagingen aangaan op basis van 2 principes: organische groei en adaptief beleid. Er zijn vier uitgangspunten:
1. ontwikkel en onderhoud het goede.
2. naar een Growing green city.
3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk.
4. uitnodiging aan iedereen om met goede initiatieven te komen die passen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur: polderlaag (water, cultuurhistorie, natuur), netwerklaag (infrastructuur, duurzame energie) en stedelijke laag (wonen, werken, voorzieningen. Hierbij moet met diverse reserveringen rekening worden gehouden.  
Dit plan past in de Visie. In het gebied is functiemenging mogelijk, worden bestaande mogelijkheden voor woningen, voorzieningen op kleine schaal verruimd maar ook behouden, wordt het bestaande groen en bos bewaard. Daarnaast wordt het bestaande bedrijventerrein conform de GVW bestemd. Ook zijn twee nieuwe woningbouwlocaties opgenomen, zodat recht wordt gedaan om in de groeiende woningbouw behoefte te voorzien. Hier zijn ook kleinere huishouden en seniorenwoningen mogelijk. Er zijn geen reserveringen in het plan waarmee rekening gehouden moet worden.  
Woonvisie Almere 2.0 (2009)   Almere wordt een gedifferentieerde stad,
aantrekkelijk voor alle doelgroepen; wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen, levensbestendig en de eindgebruiker staat
centraal.  
In het plangebied is een
divers scala aan woonvormen
gerealiseerd: grondgebonden
woningen, appartementen, woningen
voor starters en senioren, huur- en
koopwoningen en woonwerkunits.  
Beleidsnota kleine bouw 2008 (2010)   Beleidsuitgangspunten voor kleine bouwplannen en uitbreidingen. Regeling voor aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis   Toetsingskader uit de nota overnemen voor de functie wonen.  
Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)   Ligplaatsen voor woonschepen en
vaste ligplaatsen .
Afmeeroevers. Wel/geen ligplaatsen in het plangebied. Langs de twee watergangen wel/geen afmeeroevers toegestaan.  
Binnen de bestemming 'Water' geen mogelijkheid opnemen voor ligplaatsen voor woonschepen wel voor aanleggelegenheid.  
Prostitutiebeleid Almere (2000)   Vestigingsbeleid seksinrichtingen   Opnemen van een verbodsbepaling voor seksinrichtingen. Thuisprostitutie op grond van de regeling voor bedrijfsmatige activiteiten aan huis wel toestaan.  
Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)
 
Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.   er is één zendmast positief bestemd, die is namelijk vergund op 9 april 2018. Nieuwe zendmasten kunnen alleen via afwijking.  
Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)   Vestigingsbeleid coffeeshops   Een coffeeshop is niet mogelijk binnen het plangebied.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   Geen ruimte bieden aan nieuwe benzineverkooppunten. Het bestaande verkooppunt is met een aanduiding op de verbeelding weergegeven.  
Werk in de stad  
Gemeentelijke visie Werklocaties in Almere (2016)   Gunstig vestigingsklimaat bieden voor
bestaande en nieuwe bedrijven en
voldoende werkgelegenheid bieden. Het
beleid beschrijft het gebruik wat op
binnenstedelijke bedrijventerreinen wordt
voorgestaan.
Daarnaast bevat dit beleid een aantal
verruimingen voor gebruiksmogelijkheden
op binnenstedelijke bedrijventerreinen en
in woonwijken waarvan het niet de
bedoeling is om zonder concrete
initiatieven al de mogelijkheid voor dat
gebruik in het bestemmingsplan op te
nemen. Dit betreft:
- de mogelijkheid om aan de rand
eventueel burgerwoningen toe te staan.
- de mogelijkheid voor horeca anders dan
ondergeschikt.  
Op het binnenstedelijke bedrijventerrein
De Striptekenaar worden de
volgende functies toegestaan:
-bedrijvigheid milieucategorie t/m C;
- maatschappelijke voorzieningen,
mits passend naar aard en schaal;
- voorzieningen op het gebied van
cultuur, sport en recreatie (muziek-,
ballet-, dans- en sportscholen,
ateliers e.d.)
- detailhandel in ABC-goederen en kringloopwinkels;
-webwinkels en afhaalpunten  
Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)   Uitgangspunten detailhandelsstructuur:
- Fijnmazigheid winkelvoorzieningen
- Positie van het stadscentrum als hèt
centrale (winkel)centrum van Almere. -
Ruimte bieden aan ondernemers.
- E-commerce faciliteren.  
In de voorzieningenclusters is dagelijkse detailhandel mogelijk (niet PDV). Een supermarkt mag ook, mits maximaal 1.500 m² vvo, net als web- en internetwinkels. Ook de verspreid in de wijk liggende bedrijfsruimten
kunnen voor detailhandel worden
gebruikt. In woningen is maximaal 25
m² vvo aan detailhandel (ook web- en internetwinkels) toegestaan als zijnde
aan-huis- verbonden beroep of
bedrijfsmatige activiteit.
Op bedrijventerrein De Striptekenaar is geen detailhandel toegestaan waaronder ook geen internetwinkels. Webwinkels en detailhandel in ABC-goederen mogen wel en ook ondergeschikte detailhandel tot maximaal 100 m² vvo.
Bij het bestaande benzinestation is
ondergeschikte detailhandel
toegestaan.  
Afhaalpunten (2014)   Afhaalpunten onder voorwaarden
toestaan op alle bedrijventerreinen met
uitzondering van De Vaart en Buitenvaart  
Op percelen met een bestemming
waarop bedrijven zijn toegestaan
kunnen ook afhaalpunten.  
Kringloopwinkels (2014)   Kringloopwinkels onder voorwaarden
toestaan op binnenstedelijke en modern
gemengde bedrijventerreinen  
Op bedrijventerrein De Striptekenaar kunnen kringloopwinkels worden
gevestigd.  
Vestigingsvisie Horeca (2016)   Uitgangspunt is horeca te concentreren in
centrummilieus, wijkcentra, Floriadegebied en kustzone Poort/ Strand Duin en te
mengen met andere activiteiten. In overige gebieden mag horeca alleen, mits inpasbaar op basis van de regelgeving en de goede
ruimtelijke ordening. Concrete initiatieven
worden aan de hand van dit beleid
beoordeeld.  
In de woonwijken en het
binnenstedelijk bedrijventerrein is
alleen horeca in horecacategorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten
(ondergeschikte horeca) toegestaan.
Hogere horeca-categorieën zijn alleen toegestaan indien ze al aanwezig zijn en toegestaan op basis van het nog
geldende bestemmingsplan.
In de voorzieningenclusters is de bestaande horeca positief bestemd.
Nieuwe horeca in de parken en
groengebieden is niet direct mogelijk
gemaakt, omdat er geen concrete
initiatieven voor zijn.  
Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)   Vestigingsbeleid benzineverkooppunten   Geen ruimte bieden aan nieuwe benzineverkooppunten. Het bestaande verkooppunt is met een aanduiding op de verbeelding weergegeven.  
Werken in de wijk (2005)   Aan-huis-verbonden beroepen en
bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogen
maximaal 50% van het woonoppervlak in
beslag nemen. Mogelijkheid tot aanwijzen
van kansenzones waarin woningen volledig kunnen worden omgezet in
bedrijfsruimten.  
Opnemen criteria uit de nota in
woonbestemming.  
Groene stad  
Nota Kleur aan groen (2014)   Spelregels voor een zorgvuldige inpassing
van initiatieven in het groenblauwe
raamwerk van Almere  
De Bosstrook aan de oostkant is bestemd voor bos en voor zover van toepassing voor een voedselbos.
Het plan maakt nieuwe (bouw)
initiatieven niet rechtstreeks mogelijk.
Initiatieven worden eerst getoetst aan
de nota Kleur en Groen. Mede
werking vindt plaats door (partiële)
herziening van het plan of een
afwijkingsprocedure.  
Programma Energie werkt! (2015)   Energieneutraliteit in Almere in 2022 door middel van 5 werklijnen   Binnen het plangebied zijn
zonnepanelen, zonnecollectoren en via afwijking kleine windmolens op of aan
gebouwen mogelijk.  
Veiligheid  
Vuurwerknota 2005, ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)   Vuurwerkopslag en -verkoop is niet mogelijk in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven   Op bedrijventerrein De Striptekenaar is opslag en verkoop van vuurwerk toegestaan.  
Sociale structuur, onderwijs en cultuur  
Inrichting schoolpleinen (1999)   Schoolpleinen dienen zowel een
wijkvoorziening als een voorziening
voor de school te zijn.  
Het begrip speelterrein wordt
expliciet toegevoegd aan de
bestemmingsomschrijving van de
bestemming Maatschappelijk.  
Archeologienota (2016)   Beschermen van archeologische waarden   Onderzoeksplicht opnemen bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.  
Archeologieverordening (2016)   Archeologisch waardevolle terreinen op de Archeologische Beleidskaart Almere moeten overeenkomstig de verordening worden beschermd   Opnemen van een beschermende regeling voor de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie '.  

Hoofdstuk 5 Omgevingstoets

Om aan te kunnen tonen dat een bestemmingsplan uitvoerbaar is, moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan worden bekeken of de ontwikkelingen binnen het plan voldoen aan de regelgeving op het gebied van milieu, ecologie, archeologie en water.

5.1 Milieu-effectrapportage

Wettelijk kader

Voor plannen en besluiten die ontwikkelingen bevatten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt de verplichting om de procedure voor milieueffectrapportage te doorlopen of te beoordelen of het doorlopen van een dergelijke procedure noodzakelijk is (een mer-beoordeling). Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De categorieën van activiteiten waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer). De activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben staan genoemd in de bijlagen bij het Besluit milieueffectrapportage. Het gaat om de C-lijst en de D-lijst waarin alle activiteiten staan genoemd waarvoor mer-verplichtingen kunnen gelden. De aard en omvang van de activiteit bepaalt in belangrijke mate welke verplichtingen gelden ten aanzien van de rapportages. Er is sprake van een vormvrije mer-beoordeling, een mer-beoordeling of een mer-plicht. De gevallen waarvoor een milieueffectrapportage verplicht is, staan in onderdeel C. De gevallen waarvoor een mer-beoordeling verplicht is, staan in onderdeel D. De gevallen in onderdeel D zijn overigens indicatief. De verplichting voor een mer-beoordeling geldt ook wanneer op grond van de selectiecriteria in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Deze omstandigheden zijn:

  • 1. de kenmerken van de projecten (omvang project, gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen, verontreiniging en hinder, risico en ongevallen en de cumulatie met andere projecten);
  • 2. de plaats van de projecten (bijzondere gebieden, bestaand grondgebruik, rijkdom/kwaliteit/regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen van het gebied, het opnamevermogen van het natuurlijk milieu);
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten (in samenhang met de eerste twee criteria: bereik, grensoverschrijdende karakter van het effect, orde/grootte/complexiteit effect, waarschijnlijkheid effect, duur/frequentie/onomkeerbaarheid van het effect).

Vorig bestemmingsplan

Bij de vorige bestemmingsplannen voor zowel de Sieradenbuurt als de Stripheldenbuurt uit 2005 en 2006 is onderzoek middels een MER-beoordelingsbesluit gedaan naar de natuurwaarden in het gebied en de effecten van de ontwikkelingen op de omliggende natuurgebieden. In gebieden 3R en 3T worden ruim 3.000 woningen gerealiseerd. Dit leidt tot een grotere verkeersaantrekkende werking. Het verkeer gaat deels over bestaande wegen en de capaciteit ervan is toereikend. Geluidseffecten en luchtverontreiniging leiden naar verwachting niet tot aantasting van de natuurkwaliteiten. Gelet hierop leidt de bouw van woningen in de gebieden 3R en 3T niet tot zodanige nadelige milieu-effecten dat op basis daarvan een MER noodzakelijk is.

Beoordeling  

Het nieuwe bestemmingsplan wijzigt weinig ten aanzien van de te realiseren voorzieningen en woningen. In dit bestemmingsplan worden gelet hierop geen activiteiten mogelijk gemaakt of zijn activiteiten voorgenomen die (nieuwe ten opzichte van het vorige bestemmingsplan) belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, die worden genoemd in bijlagen C of D van het Besluit mer. Het gebied ligt wel enigszins in de buurt van een Natura 2000-gebied, namelijk de Oostvaarderplassen. Al eerder (bij de vorige bestemmingsplannen) is bepaald dat de mogelijkheden uit het bestemmingsplan daarop geen (negatief) effect hebben. Gelet hierop kan worden uitgesloten dat de ontwikkelingen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Een mer of mer-beoordelingsbesluit voor het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

5.2 Geluid

5.2.1 Geschiedenis

Bij de vorige bestemmingsplannen uit 2006 en 2007 is, omdat toen de woningen in het plangebied grotendeels nog gebouwd moesten worden, akoestisch onderzoek gedaan. Voor de toen mogelijk gemaakte woningen in Sieradenbuurt is er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde vanwege het wegverkeer. Ter plaatse van de ontwikkellocatie (toen bestemming 'Gemengde doeleinden') is er wel sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. De overschrijding geldt voor een klein gedeelte van het perceel. In de voorschriften van het bestemmingsplan 'Sieradenbuurt' uit 2007 zijn bepalingen opgenomen, zodat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder. Ook voor het grootste deel van de geplande woningen in Stripheldenbuurt op basis van het bestemmingsplan '3T Stripheldenbuurt' uit 2006 geldt dat er geen overschrijding is van de voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting van de Hogering levert voor de bedrijventerreinen en de TBS-kliniek een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op. Voor een aantal woningen aan de noordoostrand wordt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de Evenaar overschreden. In de planregels is opgenomen dat bij de bouw van deze woningen of een hogere waarde verleend dient te worden of deze woningen met een dove gevel uitgevoerd worden.

Voor de Stripheldenbuurt geldt dat er nergens de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer wordt overschreden. In een bepaald deel van de Sieradenbuurt wordt als gevolg van het railverkeer wel de voorkeursgrenswaarde overschreden. Voor deze woningen is een hogere waarde verleend (4 maart 2003,) voor de volgende woningen:

  • 58 dB(A) voor de geluidsbelasting van de tweede bouwlaag voor een woning nabij de rotonde langs wijkontsluitingsweg;
  • 60 dB(A) voor de geluidsbelasting van de vierde bouwlaag bij 17 woningen in veld 6;
  • 60 en 61 dB(A) voor de geluidsbelasting van respectievelijk de vierde en vijfde bouwlaag van 4 appartementen in veld 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0007.png"

figuur: deel van bestemmingsplan 'Sieradenbuurt' 2007 met de ontwikkellocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0008.png"

figuur: deel van bestemmingsplan '3T Stripheldenbuurt met de ontwikkellocatie Stripmaker (paarse vlek ten zuiden van de cirkel).

 

5.2.2 Wettelijk kader

Voor nieuwe situaties bedraagt de voorkeursgrenswaarde ingevolge het wegverkeerslawaai 48 dB en voor railverkeerslawaai 55 dB. Is de geluidsbelasting lager, dan gelden er volgens de Wgh geen beperkingen. Is deze hoger, dan kan een hogere waarde van maximaal 58 dB (weg) en 68 dB (spoor) door het college van Almere worden vastgesteld. Een hogere waarde vaststellen is alleen mogelijk, als maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot 48 of 55 dB onvoldoende doeltreffend zijn of stuiten op stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële bezwaren. Te allen tijde dient een geluidsniveau van maximaal 33 dB binnenin de woning gewaarborgd zijn. Wettelijk is er aftrek mogelijk met maximaal 5 dB. Verder dient rekening te worden gehouden met cumulatie van verschillende geluidsbronnen, waarvan de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde overschrijdt. Als akoestisch relevant jaar voor het onderzoek inzake wegverkeer zijn de cijfers voor 2030 gebruikt. Almere zal de komende jaren namelijk groeien (groeiopgave RRAAM) met 60.000 woningen en 100.000 arbeidsplaatsen. In de cijfers van 2030 is daar rekening mee gehouden (worst-case scenario). Voor het railverkeer is gebruik gemaakt van het model met als prognosejaar 2030.

5.2.3 Akoestisch onderzoek

Uitgangspunten

In en rondom het plangebied zijn wegen en een spoorlijn aanwezig met een zone op grond van de Wet geluidhinder, te weten de busbaan, Weg van het Beeldverhaal, Stripheldenweg, Carl Barksweg, Evenaar, Buitenring en de Flevospoorlijn. Voor het bestemmingsplan is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8). In het plangebied zijn de meeste kavels bebouwd, maar nog niet alle: er zijn twee nieuwbouwlocaties Sieradenbuurt en de Stripmaker, waarop geluidsgevoelige objecten te realiseren zijn (zie paragraaf 2.2). Op grond van de Wet geluidhinder dient daarom akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Ook is onderzocht in het kader van de 'goede ruimtelijke ordening' in hoeverre de relevante 30 km p/u interne wegen van invloed kunnen zijn op de akoestische situatie dan wel drukke wegen, waar de geluidskwaliteit niet al te goed is. Het effect van verstoring door geluid op de gezondheid van personen wordt gerelateerd aan een gezondheidseffectscore (GES). Deze methodiek is gehanteerd bij het bepalen in hoeverre er sprake is van een 'akoestisch goed woon- en leefklimaat'.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0009.png"

figuur: GES

Resultaten akoestisch onderzoek

De conclusies van het akoestisch onderzoek zijn dat nieuwe geluidsgevoelige objecten (woningen, kinderdagverblijven, scholen) binnen de bestemming 'Gemengd-3' mogelijk zijn. Afhankelijk van de bouwhoogte is een hogere waarde nodig. Het akoestisch onderzoek (zie hieronder een samenvatting en zie) geeft een initiatiefnemer inzicht welke locatie akoestisch het beste is en welke geluidwerende maatregelen nodig zijn en welke niet. De planregels bij de bestemming voorzien in de te treffen maatregelen in een bepaalde situatie. Verder wordt geadviseerd de invloed van 30 km p/u wegen mee te nemen bij de dimensionering van de gevels. Deze gevels moeten naar analogie met het Bouwbesluit gedimensioneerd worden op 33 dB Lden voor een acceptabel woon- en leefklimaat.

Voor de figuren hieronder is de volgende legenda van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0010.png"

figuur: legenda figuren resultaten akoestisch onderzoek

Locatie Stripmaker

  • invloed Buitenring: Gebieden met een geluidsbelasting van < 48 dB (met 2 dB aftrek, dus in de figuren 50 dB) voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. In onderstaande figuren voldoen de gebieden in alle groen gekleurde contouren aan de voorkeursgrenswaarde. Voor elke bouwlaag boven de 50 dB is dus hogere waarde nodig van maximaal 53 dB Lden (met 2 dB aftrek, dus de (donkerblauwe) 55 dB contourlijn in de figuren hieronder). De hogere waarde is afhankelijk van het type bebouwing en de stedenbouwkundige opzet van de bebouwing. Er moeten geluidsluwe delen en buitenruimten (tuinen) komen voor het garanderen van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0011.png"

  • invloed Stripheldenweg: de geluidsbelasting van deze weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief 5 dB aftrek (in de figuren dus 53 dB).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0012.png"

  • invloed Carl Barksweg: de geluidsbelasting van deze weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief 5 dB aftrek (in de figuren dus de 53 dB-contour). Voor elke bouwlaag boven de 53 dB contour is een hogere waarde nodig van maximaal 55 dB Lden (inclusief aftrek 5 dB = 60 dB contourlijn). De hogere waarde is afhankelijk van het type bebouwing en de stedenbouwkundige opzet van de bebouwing. Gezorgd moet worden voor geluidluwe delen en buitenruimten voor het realiseren van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0013.png"

Locatie Sieradenbuurt

  • invloed Buitenring: de geluidsbelasting van deze weg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB inclusief 2 dB aftrek (in de figuren dus 50 dB). Voor elke bouwlaag boven de 50 dB is dus hogere waarde nodig van maximaal 53 dB Lden (met 2 dB aftrek, dus de 55 dB contourlijn in de figuren hieronder). De hogere waarde is afhankelijk van het type bebouwing en de stedenbouwkundige opzet van de bebouwing. Er moeten geluidsluwe delen en buitenruimten (tuinen) komen voor het garanderen van een akoestisch goed woon- en leefklimaat. Uit de resultaten van het onderzoek is verder op te maken, dat bij een hoogte van 10,5 m een deel van het bestemmingsvlak 'Gemengd-3' valt in een zone (zie zwarte ovaal in de figuur hieronder) waar geen hogere waarde mogelijk is, omdat de geluidsbelasting hoger is dan 55 dB. Hier moeten extra maatregelen genomen worden, bijvoorbeeld het realiseren van dove of vliesgevels, zodat niet meer aan de Wet geluidhinder getoetst hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0014.png"

  • invloed spoor: gebieden met een geluidsbelasting van < 55 dB voldoen aan de voorkeursgrenswaarde (zie groen gekleurde contourlijnen in de figuren hieronder). Ontheffing hogere waarde kan voor gebieden tot en met een waarde van 68 dB Lden. Voor elke bouwlaag boven de 50 dB lijn is een hogere waarde nodig van maximaal 53 dB Lden (inclusief 2 dB aftrek = 55 dB contourlijn). De hogere waarde is afhankelijk van het type bebouwing en de stedenbouwkundige opzet van de bebouwing. Gezorgd moet worden voor geluidluwe delen en buitenruimten voor het realiseren van een goed woon- en leefklimaat. In de figuur hieronder met hoogte 10,5 m valt een deel van het bestemmingsvlak in een zone, waar geen hogere waarde mogelijk is. Hier moeten extra maatregelen genomen worden, bijvoorbeeld dove of vliesgevels, zodat niet meer aan de Wet geluidhinder getoetst hoeft te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0015.png"

Er moet ook gekeken worden of er maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te verminderen in gebieden, waar geluidsgevoelige objecten toegestaan zijn en niet aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Langs het spoor is een geluidswal met daarop een scherm gerealiseerd ten behoeve van de bestaande bebouwing. Onderzocht is wat de invloed is van het doortrekken van deze wal (zie figuur hieronder). Uit dat onderzoek is af te leiden dat zeker voor de 2e en 3e bouwlaag dit relevante effecten zal hebben.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0016.png"

Toets 30 km p/u wegen

Alleen voor de locatie Sieradenbuurt is dit relevant. Uit het onderzoek blijkt dat de gehele nieuwbouwlocatie voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

Toets 'goede ruimtelijk ordening'

Voor deze toets is de geluidsbelasting van alle wegen en ingeval van de locatie Sieradenbuurt ook het spoor gecumuleerd.

  • Locatie Stripmaker: de akoestische kwalificatie is afhankelijk van de hoogte van gebouwen en varieert van 'redelijk' tot 'matig', omdat het gebied omringd is door de Buitenring, de Stripheldenweg en de Carl Barksweg. Eerstelijnsbebouwing ondervindt altijd een hogere geluidsbelasting; daar moet bij de dimensionering van de akoestische gevelwering rekening mee gehouden worden. Dan kan met de huidige technische mogelijkheden een goed binnenklimaat gecreëerd worden van 33 dB Lden conform het Bouwbesluit. De stedenbouwkundige opzet moet zodanig zijn dat geluidluwe gebieden gerealiseerd worden. Dit is opgenomen als planregel, zodat het vaststellen van hogere waarden gemotiveerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0017.png"

  • locatie Sieradenbuurt: uit de onderstaande figuren blijkt dat het doortrekken van de bestaande geluidswal een positieve invloed heeft op de akoestische situatie achter de geluidswal. De akoestische kwalificatie is afhankelijk van de hoogte van gebouwen en varieert van 'redelijk' tot 'matig' voor 2 bouwlagen (6 m hoog). Vanaf een hoogte van 7,5 m vindt voor een deel van het gebied een verschuiving plaats naar de kwalificatie 'zeer matig' en op 10 m hoogte is er nauwelijks afscherming meer. De stedenbouwkundige opzet moet zodanig zijn dat geluidluwe gebieden gerealiseerd worden. Dit is opgenomen als planregel, zodat het vaststellen van hogere waarden gemotiveerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0018.png"


5.2.4 Hogere waarden

Wettelijk kader

Nu vaststaat dat de voorkeurswaarden voor zowel weg- en railverkeerslawaai op meerdere, nog te bouwen, in dit bestemmingsplan toegestane woningen zal worden overschreden, is beoordeeld of hogere waarden vastgesteld kunnen worden. Hogere waarden mogen namelijk alleen worden vastgesteld, indien maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Hierbij geldt de volgende voorkeursvolgorde:

  • 1. maatregelen aan de bron (verkeers beperkende maatregelen of geluidsreducerend asfalt);
  • 2. overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen of creëren van afstand tussen de geluidsbron en de ontvanger van geluid);
  • 3. maatregelen bij de ontvanger (gevelisolatie of indeling en situering van de geluidsgevoelige ruimten).

Motivering hogere waarden

Voor de Sieradenbuurt is bekeken in hoeverre het doortrekken van de bestaande geluidswal doelmatig is. Voor de locatie Stripmaker zijn verder geen maatregelen onderzocht, omdat de dominantste bron - de Buitenring- op meer dan 130 m afstand ligt en gelet hierop alleen maatregelen aan het wegdek toegepast zouden kunnen worden. Er is deels een geluidswal langs de Buitenring. De kosten van verlenging van die wal zijn hoog (350 m, 3-4 m hoog = €350.000). Bovendien heeft een geluidswal geen effect op bouwwerken met een grote hoogte. Omdat de omvang van de locatie kleinschalig is en niet bekend is hoe de ontwikkeling er uit komt te zien, is dit niet doelmatig. Bovendien kunnen de maatregelen (wegdek en geluidswal) niet in dit bestemmingsplan worden geborgd, omdat deze niet in eigendom zijn van de gemeente en ook deels (de Buitenring in ieder geval geheel) buiten het plangebied liggen. De provincie (wegbeheerder van de Buitenring) heeft al aangegeven dat vanwege beheertechnisch overwegingen de aanleg van geluidsreducerend asfalt niet de voorkeur heeft. Overigens wordt in de toekomst de Buitenring voorzien van een geluid productieplafond, zodat gegarandeerd is dat geluid afkomstig van de Buitenring niet meer kan groeien dan te zijner tijd is vastgelegd.

Gekozen is daarom voor het vaststellen van gebiedsgerichte hogere waarden met daaraan gekoppelde (borgings)regels in het bestemmingsplan. De reden is dat de gemeente een innovatief bestemmingsplan heeft opgesteld, waarin de toekomstige ontwikkelingen (er staan namelijk nog geen geluidsgevoelige objecten) zo flexibel mogelijk ingevuld kunnen worden. De regels voldoen aan de Wet geluidhinder en een 'goede ruimtelijke ordening', zodat er een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. Voor een deel van het gebied is vanwege de Wet geluidhinder een hogere waarde nodig, ook na het nemen van maatregelen. Aan de eis van het Bouwbesluit Binnenwaarde van 33 dB Lden) kan worden voldaan.

Voor beide ontwikkellocaties is in oktober 2017 voor geluidsgevoelige objecten binnen de 400 m geluidszone van de Buitenring een gebiedsgerichte ontheffing hogere waarde aangevraagd. Met het opnemen van de bijbehorende regels in dit bestemmingsplan is geborgd, dat onafhankelijk van het wel of niet realiseren van de geluidswal, het binnenleefmilieu is beschermd. Ook voor geluidsgevoelige objecten in de geluidszone van het spoor (alleen ontwikkellocatie Sieradenbuurt) zijn hogere waarden nodig, waarbij van de realisatie van de geluidswal is uitgegaan. Het betreft de volgende hogere waarden:

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0019.png"

figuur: vastgestelde hogere waarden nieuwbouwlocaties Sieradenbuurt en Stripmaker

Deze hogere waarden zijn vastgesteld in een apart besluit op 19 januari 2018, waarvan de procedure parallel aan de procedure van dit bestemmingsplan heeft gelopen (zie Bijlage 9 en Bijlage 10).

5.3 Luchtkwaliteit

Binnen Almere zijn er op dit moment geen locaties waar luchtkwaliteitsnormen worden overschreden. Voor het plangebied zijn wat dat betreft geen problemen te verwachten, omdat het voornamelijk bestaand stedelijk gebied betreft, waar geen grote nieuwe ontwikkelingen plaats zullen vinden. De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt (uitbreidingen van woningen, functiewijziging op bedrijventerreinen) dragen niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit in de directe omgeving. Er hoeft dus geen onderzoek of verdere toetsing aan de normen uit de Wet Milieubeheer plaats te vinden.

Er zijn twee ontwikkellocaties in dit bestemmingsplan opgenomen, te weten locatie Sieradenbuurt en locatie Stripmaker (zie paragraaf 2.2). Hierop zijn woningen en/ of maatschappelijke functies toegestaan. Er is daarom onderzoek gedaan naar de eisen uit het wettelijk kader (Wet milieubeheer, NIBM, besluit gevoelige bestemmingen) en de 'goede ruimtelijke ordening' (Gezondheidseffectscreening). Uit dit onderzoek is gebleken dat de nieuwe functies kleinschalig zijn en vallen binnen de NIBM-grens. Vanwege de grote afstand tot de Buitenring is een toets aan het besluit gevoelige bestemmingen niet aan de orde. In de directe omgeving van de ontwikkellocaties zijn geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitseisen te verwachten. Vanwege de verre ligging van drukke wegen is het niet de verwachting dat er gezondheidsproblemen kunnen optreden vanwege de emissie van stoffen, afkomstig van het verkeer.

5.4 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die burgers lopen vanwege gebruik, opslag en transport (weg, water, spoor en buisleidingen) van gevaarlijke grondstoffen zoals vuurwerk, LPG en benzine. De term externe veiligheid wordt gehanteerd, omdat het risico van derden (de omgeving) hierin centraal staat. Om individuele burgers tegen de risico's van het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen te beschermen geldt er een wettelijk basisbeschermingsniveau. Deze is weergegeven in het plaatsgebonden risico (PR), waarbij als grenswaarde geldt dat de kans dat iemand op een bepaalde plek overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Naast de bescherming van het individu moet de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers worden afgewogen en verantwoord; het groepsrisico (GR). Deze verantwoordingsplicht houdt in, dat de wijziging van het GR ten gevolge van een ruimtelijk plan moet worden onderbouwd én verantwoord inclusief de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van personen. Hierbij is de oriëntatiewaarde van belang voor (het bepalen van) de omvang van het GR.

Inhoudelijk

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn onderstaande documenten opgesteld:

  • 1. Memo 'Onderzoek externe veiligheid bestemmingsplan Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt', augustus 2016 (zie bijlage nr. 3);
  • 2. Document 'Groepsrisico berekening LPG-tankstation De Striptekenaar 83', augustus 2016 ( zie bijlage nr. 4).

De conclusies daaruit zijn als volgt:

Risicovolle inrichtingen

Binnen het plangebied is één LPG-station gelegen. Het plan zelf staat de bouw of vestiging toe van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten. Wat hieronder dient te worden verstaan staat aangegeven in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Dit besluit in samenhang met de ministeriele regeling Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) regelt de afstand tussen risicovolle inrichtingen en aanwezige of geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. Het aantal aanwezige personen in de omgeving wordt hierin ook gereguleerd.

Plaatsgebonden risico

De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden. Er worden met dit bestemmingsplan geen beperkt kwetsbare en kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het PR van 10-6 per jaar van het LPG-tankstation. Dit wordt in dit bestemmingsplan geborgd, via onderstaande ruimtelijke maatregel 1. De Buitenring heeft geen PR van 10-6 per jaar en de hiermee overeenkomende basisnetafstand van de Flevolijn ligt buiten het plangebied.

Groepsrisico
Ten gevolge van de actualisatie van dit bestemmingsplan neemt het toekomstige GR van het LPG-tankstation, uitgaande van een 'worstcase' toename van de personendichtheden in het plangebied met 100%, met ongeveer een factor 3 toe van 0,06 tot 0,18 x de oriëntatiewaarde. Het GR van de Flevolijn voor en het na het planbesluit bedraagt ca. 0,15 maal de oriëntatiewaarde. Voor de Buitenring is volgens de vuistregels geen sprake van een overschrijding van 0,1 x de oriëntatiewaarde.

Verantwoording groepsrisico, plasbrandaandachtsgebied, hulpverlening

Verantwoording GR

Het GR van de Buitenring hoeft niet te worden verantwoord, omdat het toekomstige GR niet hoger wordt dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het GR van de Flevolijn hoeft niet te worden verantwoord, omdat het groepsrisico niet meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de situatie vóór vaststelling van het ruimtelijk besluit en het GR na vaststelling van het besluit onder de oriëntatiewaarde blijft. Gelet op het feit dat na het planbesluit het GR van het LPG-tankstation ruim onder de oriëntatiewaarde ligt, worden geen nadere ruimtelijke maatregelen getroffen. Dit mede omdat de verwachting is, dat de veronderstelde worstcase toename van de personendichtheid in het invloedsgebied, de komende 10 jaar in de praktijk geen 100% zal bedragen. Bronmaatregelen zijn in dit specifieke geval niet aan de orde. Het gaat om de toename van het GR ten gevolge van een omgevingsbesluit.

Verantwoording plasbrandaandachtsgebied

In het plasbrandaandachtsgebied aan de noordzijde van de Flevolijn liggen geen bestaande beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten. De vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object wordt hier toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid met omgevingsvergunning, indien aan de daarvoor gelden motiveringsvoorwaarden wordt voldaan. Zie ruimtelijke maatregel 4. Het plasbrandaandachtsgebied aan de zuidzijde ligt buiten het plangebied.

Verantwoording hulpverlening

De Brandweer Flevoland is in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen met betrekking tot het concept ontwerp bestemmingsplan over:

  • de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op het spoor;
  • de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op het spoor een ramp voordoet.

Samengevat luidt dit advies:

  • gezien de conserverende aard van het bestemmingsplan is het niet opportuun ruimtelijke maatregelen te nemen om ingeval van een incident effecten in het plangebied te beperken;
  • het plangebied kent voldoende mogelijkheden om van de verschillende risicobronnen af te vluchten; in de Sieradenbuurt alleen te voet gezien de enige toegangsweg die onder het spoor doorloopt;
  • de Stripheldenbuurt kent een goede bereikbaarheid, de Sieradenbuurt een matige;
  • het plangebied kent voldoende primair, secundair en tertiair bluswater.

Reactie gemeente:
Conform de recent in werking getreden Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstation, wordt naast het toepassen van de risicobenadering van het Bevi/Revi, aanvullend effectgericht beleid te voeren, waarmee voor de belangrijkste ongevalsscenario's de gevolgen bij een LPG-tankstation worden beperkt. Dit is in dit bestemmingsplan geconcretiseerd met onderstaande ruimtelijke maatregelen 2 en 3. De zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid is door de Brandweer Flevoland als voldoende beoordeeld. Daarom worden geen ruimtelijke maatregelen in dit bestemmingsplan getroffen om de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te verhogen. In het kader van het Tracébesluit SAAL krijgt de Flevolijn tevens nieuwe voorzieningen voor het bestrijden van trein incidenten. Om de omvang van de effecten van een eventuele plasbrand te beperken, wordt de vestiging van een nieuw kwetsbaar of beperkt kwetsbaar in het plasbrandaandachtsgebied alleen toegestaan via een afwijkingsbevoegdheid met omgevingsvergunning indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Ruimtelijke maatregelen

In dit bestemmingsplan worden de volgende ruimtelijke maatregelen getroffen:

  • 1. een aanduiding 'Veiligheidszone-LPG' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  • 2. een aanduiding 'Veiligheidszone-effectafstand fakkelbrand' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan; Voor beperkt kwetsbare objecten kan hiervan gemotiveerd worden afgeweken met een omgevingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:

Afwijkingen worden onderbouwd met veiligheidsgeoriënteerde argumenten, waarbij slachtoffers als gevolg van een fakkelbrand worden voorkomen. Deze argumenten zijn gericht op het behoud van de veiligheid en kunnen betrekking hebben op het gebruik dat van een object gemaakt wordt. Ook kan in de maatregelensfeer gedacht worden aan het slim positioneren van vluchtwegen in gebouwen en in de omgeving van gebouwen, om zo de vluchtmogelijkheden optimaal te faciliteren. Ook een gedegen risicocommunicatie en snelle alarmering kunnen een rol spelen.

  • 3. een aanduiding 'Veiligheidszone-effectafstand Bleve' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen zeer kwetsbare objecten zijn toegestaan;
  • 4. een aanduiding 'Veiligheidszone-vervoer gevaarlijke stoffen 2' op de verbeelding, met daaraan verbonden de planregel dat binnen deze aanduiding geen nieuwe kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan in combinatie met de mogelijkheid om hiervan af te wijken met omgevingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    • a. er geen sprake is van zeer kwetsbare objecten;
    • b. er is sprake van een aantoonbare behoefte vanuit de in de bestemming toegelaten functies om de bouw of vestiging van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken binnen een plasbrandaandachtsgebied;
    • c. er is rekening gehouden met de mogelijkheden om het object buiten het plasbrandaandachtsgebied te vestigen;
    • d. de keuze om de bouw, vestiging of aanleg van een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object mogelijk te maken wordt beargumenteerd gelet op de effecten van een mogelijk ongeval met brandbare vloeistoffen en in samenhang met deze afweging aandacht wordt besteed aan de bestrijdbaarheid van een plasbrand. Het gaat hierbij om de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid mede in relatie tot effectreducerende maatregelen of brandvertragende maatregelen aan het gebouw.

Voor deze nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gelden verder aanvullende bouweisen (via Bouwbesluit 2012 en de Regeling Bouwbesluit 2012). In dit besluit zijn voorschriften opgenomen voor het bouwen in zogenoemde veiligheidszones en plasbrandaandachtsgebieden.

Conclusie

Een LPG-tankstation, transport van gevaarlijke stoffen over de Flevolijn en de Buitenring zijn de voor het plangebied relevante risicobronnen met ruimtelijke consequenties voor externe veiligheid.

Plaatsgebonden risico
De wettelijke vereiste basisbescherming wordt geboden. Er worden met dit bestemmingsplan geen beperkt kwetsbare en kwetsbare functies mogelijk gemaakt binnen de wettelijke milieukwaliteitseisen voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar en/of daarmee overeenkomende basisnetafstand van LPG-tankstation, Flevolijn en Buitering.

Verantwoordingselementen groepsrisico, hulpverlening en plasbrandaandachtsgebied

Voor andere onderwerpen die verband houden met externe veiligheid gelden geen wettelijke eisen, maar een verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag. De in onderstaande paragrafen opgenomen informatie, bevat de overwegingen die hebben geleid tot onderhavige invulling van deze verantwoordingsplicht. Door middel van deze toelichting en de bijbehorende onderliggende documenten, verantwoord het college van burgemeester en wethouders de bij deze ontwikkeling vastgestelde GR niveaus (= kleine-kans-groot- effect risico's). Door middel van de verderop genoemde ruimtelijke maatregelen wordt het groepsrisico en de potentiële effecten verkleind en de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid verhoogd. De gemeente acht het totale te bereiken externe veiligheidsniveau aanvaardbaar. Zowel qua hoogte van de toekomstige relatief lage groepsrisico's, als ten aanzien van de bestrijdbaarheid van een calamiteit bij de betreffende risicobronnen en de zelfredzaamheid van de personen in het plangebied op gebiedsniveau. Incidenten kunnen nu eenmaal gebeuren. Echter, de kans hierop is klein en de effecten voor het plangebied zijn beheersbaar. Dit mede gelet op de in het kader van het Tracébesluit getroffen calamiteitenvoorzieningen. Risico- en veiligheidsinformatie wordt gekenmerkt door onzekerheden; rekenpartijen geven geen resultaten die de werkelijkheid nauwkeurig zullen beschrijven.

Vuurwerk
In het vuurwerkbeleid van de gemeente Almere (zie Bijlage 1, 3.4 Veiligheid) zijn de bedrijventerreinen als locatie aangewezen voor opslag en verkoop van consumentenvuurwerk, mits het gaat om minder dan 10.000 kg. In de 'Parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk Almere stad, Haven, Hout' heeft De Striptekenaar een aanduiding op de verbeelding dat de opslag, herverpakking en/of verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk is, onder voorwaarden, toegestaan. De bepaling uit de parapluherziening is in dit plan overgenomen in de bestemming 'Gemengd-1'.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van 'milieubelastende activiteiten' (= bedrijven en overige milieubelastende functies zoals cultuur, sport, recreatie, detailhandel, horeca, dienstverlening en openbare instellingen) in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van 'milieugevoelige functies' (woningen, ziekenhuizen, scholen, kinderdagverblijf en verblijfsrecreatie) in de omgeving hiervan. De in dit bestemmingsplan aangebrachte functiemenging is gebaseerd op de publicatie ''Bedrijven en milieuzonering'' van de VNG [Bedrijven en milieuzonering, handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk, VNG, editie 2009]. Deze publicatie is een vast hulpmiddel om de benodigde afstemming tussen bedrijven en gevoelige functie te kunnen beoordelen en uit te voeren. In bijlage 5 is de algemene toelichting op de toegepaste publicatie te vinden. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de in dit bestemmingsplan gemotiveerde toepassing van de publicatie.

Bedrijventerreinen en buurtvoorzieningen

De Striptekenaar is in de Gemeentelijke Visie Werklocaties aangewezen als binnenstedelijk werkmilieu. Dit binnenstedelijke werkmilieu huisvest kleinschalige bedrijfsactiviteiten nabij de woonomgeving. Dit type werkmilieu biedt ruimte voor het verkleuren van de locatie naar diverse activiteiten. In de Stripheldenbuurt zijn twee voorzieningenclusters en diverse bedrijfsruimten aanwezig. Ook deze locaties zijn geschikt voor diverse functies. Voor zowel het binnenstedelijke bedrijventerrein, de voorzieningenclusters en de bedrijfsruimten in de woonwijken zelf wordt niet uitgegaan van functiescheiding, maar van functiemenging en is de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging' uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gemotiveerd toegepast. In deze Staat worden niet alleen 'bedrijven', maar ook (maatschappelijke) voorzieningen, kantoren, bedrijven in de cultuur-, sport en recreatiesector etc. genoemd. Categorie C activiteiten zoals bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd-1'. Binnen de bestemming 'Gemengd-2' is categorie A toegestaan.

Belangrijk is, dat binnen deze bestemmingen ook milieugevoelige objecten als woningen, kinderdagverblijven en scholen mogelijk zijn. Aanpandig aan woningen kunnen alleen categorie A activiteiten toegelaten. Categorie B bedrijven kunnen alleen bouwkundig afgescheiden (dat wil zeggen dat de gebouwen met de bedrijfs- en de gevoelige functie los staan van elkaar of zodanige maatregelen dat daarvan in feite sprake is) van milieugevoelige functies.

Voor De Striptekenaar geldt dat ook categorie C bedrijven zijn toegestaan. Categorie C bedrijven zijn in dit geval toegestaan vanwege de directe aansluiting van de beide bedrijventerreinen op de hoofdinfrastructuur, zonder dat woningen buiten de bedrijventerreinen overlast zullen hebben van de grotere verkeersaantrekkende werking van deze activiteiten.

Uit een inventarisatie van de bestaande bedrijven (via 'deskresearch' en 'veldonderzoek'), blijkt dat alle bestaande bedrijven binnen de toelaatbare activiteiten uit de categorieën A, B en C vallen.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door toepassing van de hiervoor gemotiveerde functiemenging zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en andere milieugevoelige functies en worden de milieubelastende activiteiten niet onaanvaardbaar in hun functioneren belemmerd.

5.6 Kabels en leidingen

Bestaande situatie
Alle nutsvoorzieningen voor bebouwing op uitgegeven kavels worden geleverd via kabels en leidingen (K&L), gelegen in gemeentelijke ondergrond. Een uitzondering hierop zijn draadloze telecommunicatie verbindingen. De ligging in gemeentelijke ondergrond is voor de nutsbedrijven belangrijk omdat deze ligging duurzaam is; er is een gegarandeerde toegang en daarmee zijn capaciteit aanpassing en onderhoud gewaarborgd. Evenwijdig en langs de Evenaar ligt hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor naastliggende gebieden en het plangebied. Evenwijdig aan de busbaan-tracés ligt zoals gebruikelijk in Almere, hoofdinfrastructuur voor de nutsvoorzieningen voor een gedeelte van het plangebied.

In het plangebied ligt geen leidingenstraat met de status als die langs de Hogering. In dit gebied is geen hoogspanningslijn aanwezig of een straalverbinding met een beschermde status.

Straalverbindingen

Straalpaden worden door KPN gebruikt voor het doorgeven van telefoon-, radio- en televisiesignalen. Voor een goede signaaloverdracht moet tussen de zender en ontvanger een strook worden vrijgehouden van hoge elementen, waaronder windturbines. Boven Almere loopt een verbinding van Hilversum naar Lelystad (roze lijn in figuur hieronder). Binnen dit traject mag niet gebouwd worden boven een bepaalde hoogte. De verbinding is aan weerszijden van de hoofdas 100 m breed, dus in totaal 200 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0020.png"
figuur: straalpad (roze doorzichtige lijn)

De straalverbinding ligt binnen het plangebied. Het plan maakt echter geen bebouwing mogelijk hoger dan 49 meter dus dit leidt niet tot belemmeringen voor het plangebied.

Laserstraalvrijegebied Luchthavenbesluit Lelystad

Naast de grenswaarden en gebruiksregels bevat het Luchthavenbesluit de aanduiding van het luchthavengebied en de bestemmingen die daarin gelden. De regels binnen het luchthavengebied beperken zich tot het aanwijzen van de gronden bestemd voor de start- en landingsbanen. Ook bevat het Luchthavenbesluit de beperkingengebieden buiten het luchthavengebied met de daarin geldende ruimtelijke regels in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer en in verband met de vliegveiligheid. De regels in de beperkingengebieden kennen verschillende regimes. Zo gelden in de beperkingengebieden in verband met de geluidbelasting en het externe veiligheidsrisico van het luchthavenluchtverkeer regels omtrent de toelaatbaarheid van gebouwen. Er zijn gebieden waar voor bepaalde gebouwen geldt dat ze moeten worden gesloopt en gebieden waar bepaalde nieuwe gebouwen verboden zijn. In de gebieden in verband met de vliegveiligheid leiden de regels onder andere tot hoogtebeperkingen van bestaande objecten (zoals bomen) en nieuwe gebouwen of bouwwerken (zoals windmolens) en daarnaast tot beperking van vogelaantrekkende bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0021.png"

Op het plangebied is het laserstraalvrije gebied van toepassing. In dit gebied is het gebruik van laserstralen die een verstorend effect kunnen hebben op de vliegveiligheid verboden. Een reeds bestaand gebruik of een bestemming, overeenkomstig artikel 13, derde lid Luchthavenbesluit Lelystad, is toegestaan indien het gebruik of die bestemming rechtmatig was vóór het moment van inwerkingtreding van dit Luchthavenbesluit. In artikel 20.1 is deze regel verankerd.

Toekomstige ontwikkelingen
Door aan de kabel- en leidingenbeheerder de ligging in de kabel- en leidingenzone voor te schrijven worden aanpassingen van- en ruimteclaims in de bestaande en nog te ontwikkelen plannen binnen het gebied zoveel mogelijk voorkomen.

5.7 Ecologie

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming was tot voor kort in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Per 1 januari 2017 zijn de bepalingen van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet opgegaan in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Daarbij zijn met name de verplichtingen die voortkomen uit de Europese wet- en regelgeving onveranderd gebleven. De zogenaamde 'nationale koppen' (bescherming van soorten en gebieden die verder gaat dan de Europese verplichtingen) zijn gesnoeid. Het gaat hierbij om Beschermde natuurmonumenten en een 200tal plant- en diersoorten. Daarentegen worden nu soorten beschermd die onder de Flora- en faunawet niet beschermd waren. Van deze lijst met 91 soorten is geen populatie in Almere aanwezig.

Gebiedsbescherming

Wnb

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn (VR) en de Habitatrichtlijn (HR); de aldus beschermde gebieden vormen samen Natura 2000. Nederland heeft de richtlijnen voor gebiedsbescherming geïmplementeerd in de Wnb. De Wnb heeft betrekking op de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden die Nederland bij de Europese Commissie heeft aangemeld. Ruimtelijke ingrepen die in of nabij deze gebieden plaatsvinden moeten worden getoetst op hun effecten op de instandhoudingsdoelen die voor deze gebieden zijn vastgelegd. Als uit deze voortoets blijkt dat het bestemmingsplan significante gevolgen kan hebben op het Natura 2000-gebied, dan moet een passende beoordeling worden gemaakt (artikel 2.8 van de Wnb). Indien blijkt dat er werkelijk sprake is van mogelijk significant negatieve effecten, dan kan alleen toestemming voor de activiteit gegeven worden als er geen alternatieven voor de activiteit zijn, er dwingende redenen van groot openbaar belang mee gediend zijn en de negatieve gevolgen gecompenseerd worden (de ADC-toets). Significant negatieve effecten dienen dus te worden voorkomen, zo nodig na het treffen van mitigerende maatregelen. Niet alleen activiteiten in een Natura 2000-gebied kunnen invloed hebben op de staat van instandhouding van het gebied, ook activiteiten buiten het gebied kunnen de natuurwaarden in een gebied beïnvloeden. Dit wordt "externe werking" genoemd. Er bestaat geen ruimtelijke grens voor externe werking: bepalend zijn de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten en habitattypen in het Natura 2000-gebied, ongeacht de afstand tot het beschermde gebied.

Beoordeling

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied; er is daarmee geen sprake van directe effecten op dit gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zijn de Oostvaardersplassen op ruim 150 meter ter hoogte van de Sieradenbuurt. Het plangebied en de Oostvaardersplassen worden echter van elkaar gescheiden door de Buitenring (provinciale weg), een brede groen/recreatieve strook en voor wat betreft de Stripheldenbuurt ook door het Kotterbos en de spoorlijn. Het gebied De Oostvaardersplassen is aangewezen als Natura 2000-gebied voor een groot aantal broed- en niet-broedvogels. Dit betreffen voornamelijk watervogels, waarvoor binnen het plangebied geen geschikt leef- of foerageergebied aanwezig is. Aangezien het bestemmingsplan een conserverend karakter heeft, waarbij geen extra bebouwing mogelijk is in of direct grenzend aan het plangebied, zijn ook indirecte effecten (externe werking) op de instandhoudingsdoelen van het gebied op voorhand uit te sluiten.

Nationaal Natuurnetwerk Nederland (voormalig EHS)
Hoewel de naam van het netwerk aan natuur in Nederland is veranderd, gelden dezelfde regels als voorheen voor de EHS. De EHS is in 1990 in het leven geroepen om de achteruitgang van de natuur in Nederland een halt toe te roepen. Het is een netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden in Nederland dat moet voorkomen dat dieren en planten geïsoleerd raken en uitsterven en dat natuurgebieden hun waarde verliezen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Het Rijk en de provincies hebben spelregels afgesproken met betrekking tot de planologische en kwalitatieve bescherming van dit netwerk aan natuur, deze zijn verwerkt in de 'Spelregels EHS' (LNV, 2007). Hierin zijn de voorwaarden voor economische ontwikkelingen uitgewerkt. In de EHS geldt het 'nee, tenzij' principe. Dit houdt in dat ingrepen waarbij de oppervlakte of de 'wezenlijke kenmerken en waarden' van de EHS significant worden aangetast niet zijn toegestaan, tenzij aangetoond wordt dat sprake is van groot openbaar belang, geen reële alternatieven aanwezig zijn èn effecten worden voorkomen. Resteffecten moeten worden gecompenseerd.

Beoordeling

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het NNN. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is de noordelijke groenzone van Almere. Hier liggen de Lepelaarplassen, Vaartsluisbos, Wilgeneiland en Wilgenbos en Oostvaardersbos. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zoals grootschalige woningbouw of nieuwe bedrijfsvestigingen. De kleinschalige ontwikkelingen die op perceelsniveau mogelijk worden gemaakt, leiden tot de conclusie dat effecten of externe werking op het Natuurnetwerk kunnen worden uitgesloten. Gezien de aard van het bestemmingsplan (conserverend) kan op voorhand een negatief effect op het NNN en de doelen daarvan worden uitgesloten.

Houtopstanden

Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de bepalingen van de Boswet daarin enigszins gewijzigd opgenomen. De bepalingen rond vellen en herplant zijn niet van toepassing op:

  • a. houtopstanden binnen de bij besluit van de gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom;
  • b. houtopstanden op erven of in tuinen;
  • c. fruitbomen en windschermen om boomgaarden;
  • d. naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;
  • e. kweekgoed;
  • f. uit populieren of wilgen bestaande:
    • 1. wegbeplantingen;
    • 2. beplantingen langs waterwegen, en
    • 3. eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;
  • g. het dunnen van een houtopstand;
  • h. uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:
    • 1. ten minste eens per tien jaar worden geoogst;
    • 2. bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en
    • 3. zijn aangelegd na 1 januari 2013.

Bij de kap geldt een meldingsplicht en herplantplicht. De kap van houtopstanden moet een maand van tevoren worden gemeld bij Gedeputeerde Staten. De provincie ziet toe op de naleving van de herplantplicht.

Beoordeling

Het plangebied ligt deels binnen en deels buiten de bebouwde kom zoals die is vastgesteld voor de Boswet en waarop nu de Wnb van toepassing is (zie kaart hieronder). Voor de delen van het gebied die binnen de bebouwde kom liggen, valt een eventuele voorgenomen houtvelling niet onder de werking van de Wnb. Voor de delen die buiten de bebouwde kom liggen, dient in het geval dat houtopstand wordt geveld, een kapmelding te worden gedaan en herplant van bomen te worden gerealiseerd. Dit geldt voor bosstrook tussen de woonwijken en de Buitenring. afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0022.jpg"
Figuur: bebouwde kom inzake de Boswet (nu Wnb) ter hoogte van het plangebied.

Soortbescherming -
De soortbescherming in de Wnb heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een aantal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Wnb behorende besluiten en regelingen. De Wnb bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier -en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust of verblijfplaatsen. Artikel 1.11 van de Wnb schrijft voor dat iedereen de algemene zorgplicht voor de in wild levende planten en dieren in acht moet nemen. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna, achterwege moeten blijven. In de meeste gevallen kan voor de verbodsbepalingen een ontheffing worden aangevraagd voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten. Bepaalde algemeen voorkomende soorten planten en dieren vallen onder de zogenaamde vrijstellingsregeling indien het werk te omschrijven is als bestendig beheer of onderhoud, of een ruimtelijke ontwikkeling. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, worden verschillende groepen soorten onderscheiden. Bovendien gelden naast landelijke vrijstellingen ook vrijstellingen op provinciaal niveau.

Beoordeling

In 2012 is het plangebied door Van der Goes & Groot geïnventariseerd op aanwezigheid van onder de Ff-wet beschermde plant- en diersoorten. Daarnaast is de Nationale Database Flora en Fauna geraadpleegd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van verschillende beschermde soorten. Hieronder staan ze per soortgroep benoemd.

  • Planten: In het bos in het zuidwestelijk deel van de Stripheldenbuurt zijn groeiplaatsen van wilde marjolein (Tabel 2 Ff-wet) aangetroffen. Deze soort is echter niet van nature aanwezig in Almere. De in Almere gevonden groeiplaatsen zijn ontstaan uit verwilderde tuinplanten en/of uit zaaigoed in het kader van bloemrijk bermbeheer.
  • Broedvogels: Er zijn geen nesten van vogels met jaarrond beschermde nestlocaties bekend binnen het plangebied. Onder andere de buizerd is wel veelvuldig waargenomen binnen het plangebied, mogelijk vormt het bos aan de noordwestelijke rand van de Sieradenbuurt een geschikte nestlocatie. Daarnaast zijn huismus en gierzwaluw waargenomen, mogelijk zijn geschikte nestlocaties in gebouwen binnen het plangebied aanwezig.

Binnen het plangebied komen verder een groot aantal algemene broedvogels van stedelijke omgeving met groen voor, zoals houtduif, ekster en merel.

  • Vleermuizen: De Lage Vaart vormt naar verwachting foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen (Tabel 3 Ff-wet) zoals meervleermuis, gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis. In de Stripheldenbuurt zijn verschillende baltsverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis waargenomen. Verblijfplaatsen van ruige dwergvleermuis en laatvlieger kunnen ook binnen het plangebied worden verwacht. Gewone dwergvleermuis is algemeen in het stedelijk gebied van Almere, waar deze vaak onderdak vindt in spouwmuren, achter daklijsten en in andere kleine ruimten. De functionaliteit van het leefgebied staat daarom niet onder druk.
  • Vissen: De rivierdonderpad (Tabel 2 Ff-wet) komt voor in de Lage Vaart.
  • Zoogdieren: Bever (Tabel 3 Ff-wet) is waargenomen langs de Lage Vaart, maar binnen het plangebied is geen primair functioneel leefgebied voor deze soort aanwezig.

De aanwezigheid van reptielen kan op basis van habitatgeschiktheid en verspreidingsgegevens worden uitgesloten. Algemene soorten grondgebonden zoogdieren en amfibieën (Tabel 1 Ff-wet) zoals egel, mol, konijn en ree en gewone pad en bruine kikker komen daarnaast binnen het plangebied voor.

De aanwezigheid van deze algemeen voorkomende en de voorgenoemde zwaar beschermde soorten, staat goedkeuring van het bestemmingsplan niet in de weg. Met dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarbij de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten in het geding komt. Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, zal voorafgaand onderzoek naar aanwezigheid van beschermde soorten moeten worden uitgevoerd en zal daar indien noodzakelijk rekening mee gehouden moeten worden.

5.8 Waterparagraaf

Watertoets

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, onder b, Besluit ruimtelijke ordening geldt voor dit bestemmingsplan de verplichting een beschrijving te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Om tot een goede beschrijving daarvan te komen is het nodig het proces van de zogenaamde watertoets te volgen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Voor dit bestemmingsplan is het dan ook afdoende om voor de watertoets te verwijzen naar de waterparagraaf zoals in dit hoofdstuk is toegelicht. Het bestemmingsplan is afgestemd met het Waterschap Zuiderzeeland

Oppervlaktewater en peil
Het plangebied maakt onderdeel uit van het watersysteem Almere Buiten. Het plangebied ligt in het peilgebied ALM1 (Bron: Peilbesluit stedelijk gebied Almere 2006) en heeft een peil van -5,80 NAP. De Lage Vaart, waar de afwatering van het plangebied op plaats vindt, heeft een peil van -6,20 NAP. In het plangebied zijn verschillende watergangen (grachten) en waterpartijen aanwezig. De watergangen hebben als functie de aangrenzende bebouwde woonbuurten af te wateren richting de hoofdwatergang de Lage Vaart. De Lage Vaart is onderdeel van het hoofdwatersysteem Zuidelijk Flevoland en zorgt voor ontwatering van het gebied richting het Oostvaardersdiep / Markermeer. De waterstructuur binnen het plangebied is in onderstaande figuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0023.jpg"
In het plangebied zijn waterpartijen aanwezig. Naast de stedenbouwkundige functie van deze waterpartijen (wonen aan het water) hebben deze waterpartijen tevens een waterbergende functie. Afwatering van kwel- en hemelwater vindt op dit oppervlaktewater plaats waardoor water zoveel mogelijk in het plangebied (peilgebied) zelf wordt vastgehouden. Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebeid van Almere, is in 2015 op orde. Het plangebied voldoet aan de vastgestelde normen. Ter hoogte van de kruising Gerard Monnikpad en Lambikstraat is een sluis aanwezig. Deze sluis verbindt het plangebied met de Lage Vaart voor pleziervaartuigen. Onderhavig bestemmingsplan betreft een actualisering van het bestemmingsplan en is conserverend van aard. De bestaande watergangen (grachten) zullen in het bestemmingsplan worden voorzien van de bestemming 'Water'. Het bestemmingsplan heeft niet als doel de bestaande waterstructuur in het plangebied te wijzigen.

Waterveiligheid
Het buitenwater is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. Waterkeringen beschermen Flevoland tegen deze bedreiging. De regionale waterkeringen kunnen zowel binnen- als buitendijks liggen. Het plangebied ligt binnendijks en bevindt zich niet binnen een keurzone van een waterkering.

Waterkwaliteit
Het aanwezige grond- en oppervlaktewater in het plangebied biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna. De chemische toestand van het aanwezige water vormt hier geen belemmering voor. Het belangrijkste beleidsdossier voor oppervlaktewater is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW beschermt drinkwaterbronnen, zwemwateren en leefgebieden van dieren en planten. In het plangebied van het bestemmingsplan zijn geen waterlichamen aanwezig in het kader van de KRW (bron: Achtergronddocument KRW IJsselmeerpolders planperiode 2016 - 2021). De Lage Vaart, grenzend aan het plangebied, is wel aangewezen als KRW waterlichaam. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen ontwikkelingen mogelijk die de bestaande waterkwaliteit in deze watergang zal verslechteren.

Riolering
In het plangebied is een gescheiden rioleringstelsel aanwezig. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolzuiveringsinstallatie RWZI op de Vaart. Kwel- en hemelwater wordt in het plangebied, deels middels drainage, afgevoerd naar het aanwezige oppervlaktewater in het plangebied.

5.9 Bodemkwaliteit

Historie
De bodem van het plangebied ligt op de bodem van de voormalige Zuiderzee. In de ondergrond komen voornamelijk pleistocene dekzanden voor die tijdens de laatste ijstijd (Weichselien) zijn afgezet als gevolg van verstuivingen en rivierafzettingen. Na de laatste ijstijd is tijdens het Holoceen (ca. 10.000 jaar geleden) een pakket slappe klei-, zavel- en veenlagen op het pleistoceen zandpakket afgezet. Hierna ontstond een zoetwatermeer dat eerst 'Flevo' heette maar in de Romeinse tijd de naam 'Aelmere' kreeg. Vanaf het begin van onze jaartelling veranderde het zoetwatermeer langzaam in de zoute 'Sudersee' waardoor lokale afzettingen nog steeds veel zout bevatten. Na de aanleg van de afsluitdijk in 1932 veranderde de Zuiderzee in het 'IJsselmeer'. In 1968 is de zuidelijke IJsselmeerpolder drooggemaakt, waarmee de voormalige zeebodem een landbodem (polder) werd. Voordat met de bouw van woningen werd begonnen, is de grond met circa 1 meter zand uit het Markermeer opgehoogd.

Bodemkwaliteit
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond (toepassingskaart) in Sieraden- en Stripheldenbuurt de bodemkwaliteitsklasse 'Landbouw/Natuur' van toepassing is. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging kan de bodemkwaliteitskaart niet gebruikt worden en moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In het plangebied zijn in het verleden een aantal bodem- en waterbodemonderzoeken uitgevoerd. Het algemene beeld laat zien dat de bodem in het plangebied licht tot matige verontreinigingen bevat. Zeer plaatselijk wordt in de Sieradenbuurt in de bovengrond een licht verhoogd gehalte aan nikkel, zink en minerale olie aangetroffen. Het grondwater in de Sieradenbuurt bevat een licht verhoogde concentratie aan arseen en plaatselijke licht verhoogde concentraties aan cadmium en nikkel. Zeer plaatselijk wordt in de Stripheldenbuurt in de bovengrond een sterk verhoogde concentraties aan arseen, cadmium, chroom, nikkel en zink. Bij de start van de bouw is bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen aanwezig zijn met uitzondering van één locatie: zuidwestelijke deel van Stripheldenbuurt, tussen de Lage Vaart en de Aakweg. Op de plaats waar zich thans de A. Franquinweg bevindt heeft in het verleden een zogenaamde oude polderweg gelopen (De Aakweg). Deze oude polderwegen waren wegen die bij de aanleg van de Flevopolderweg, eind jaren 60 van de vorige eeuw, aangelegd zijn. Veelal waren deze verontreinigd met zware metalen, minerale olie en/of PAK. De bodem bleek hier verontreinigd te zijn met kwik. Het deel van de Aakweg dat gelopen heeft op de plaats van de A. Franquinweg is in 2007 gesaneerd.

Geschiktheidsverklaring
Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning vergezeld gaan van de resultaten van bodemonderzoeken. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of geschikt wordt gemaakt voor woningbouw wordt door de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek een geschiktheidsverklaring afgegeven. Ook bij uitgifte is een bodemonderzoek vereist om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven. Ten aanzien van de geldigheid van bodemonderzoeken wordt door de Omgevingsdienst een termijn aangehouden van vijf jaar, tenzij een vermoeden bestaat van bodembedreigende activiteiten.

Grondwater
De grondwaterstand in het plangebied wordt sterk beïnvloed door de regulatie van het oppervlaktewaterpeil en wordt op ca 1,0 tot 1,5 meter onder het maaiveld gehouden. Door handhaving van vaste polderpeilen zijn de fluctuaties in de grondwaterstand gering. Als gevolg van de kweldruk van het grondwater zou in een ongereguleerde situatie het grondwater net boven of net onder het maaiveld staan. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied waardoor er geen belemmeringen zijn voor mogelijkheden voor warmte- en koudeopslag in de bodem.

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Bbk stelt regels voor het gebruik van steenachtige bouwstoffen, grond en baggerspecie die in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater. Het gaat om onder meer asfalt, bitumineuze dakbedekkingen, baggerspecie, ophoogzand, grond, dakpannen, tegels, nieuwe bakstenen, heipalen, straatstenen, beton- en menggranulaat. In sommige gevallen moet de gebruiker die een bouwstof gebruikt dit melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag beoordeelt deze meldingen en ziet toe op de naleving van het Bbk. Hergebruik van vrijkomende grond en/of zand zou idealiter zo veel mogelijk binnen het gebied plaats moeten vinden. Over de hergebruiksmogelijkheden en voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan moet contact worden opgenomen met de Omgevingsdienst Flevoland Gooi- en Vechtstreek.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

Historische-geografische en (Steden)bouwkundige waarden
Historisch-geografische waarden zijn elementen in het landschap die door menselijk handelen zijn ontstaan. Bouwkundige waarden betreft bouwwerken bedoeld voor bewoning, huisvesting of bedrijvigheden. Stedenbouwkundige waarden betreft ingerichte gebieden in het stedelijk gebied, inclusief de openbare ruimte. In het bestemmingsplangebied zijn geen waardevolle historisch-geografische structuren onderscheiden die in de toekomst een rol zouden kunnen spelen als elementen bij de inrichting van het gebied. In het plangebied zijn geen beschermde bouwkundige monumenten of stadsgezichten aangewezen. De Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt komen niet prominent naar voren in de inventarisaties die in 2015/2016 zijn gemaakt van de "Iconen van Almere". Architectonisch gezien is " De Buitenkans" een opvallend complex, een van de grotere ecologische wijken van Nederland en met volledige houtskeletbouw. Ook de "Oostvaarderskliniek" aan de Carl Barksweg springt in het oog (Studio M10, 2008). Het is een transparant, open gebouw, voorzien van diverse innovatieve en duurzame toepassingen.


Archeologische waarden

Algemeen
Aan het einde van het Paleolithicum (de Oude Steentijd), 11.500 jaar geleden, was Almere al bewoond. Het gebied van Almere bestond toen uit een glooiend zandlandschap waar de rivier de Eem doorheen stroomde. Door het alsmaar natter en warmer wordende klimaat, gepaard gaand met oprukkend veen en een oostwaartse verplaatsing van de kust, was het gebied van Almere rond 3.800 voor Chr. veranderd in een uitgestrekt moerasgebied onder invloed van de zee. Wonen werd hier wordt steeds moeilijker en was uiteindelijk niet langer mogelijk. Maar voor die tijd was het goed toeven hier. Een landschap met allerhande voedselbronnen, groot en klein wild, vis, planten en vruchten. Hiervan hebben de mensen destijds gebruik van gemaakt. Zij woonden overal in het landschap en leefden als jagers en verzamelaars. Tijdens de Midden Steentijd en het vroege Jonge Steentijd is men langzaam aan overgegaan op een combinatie van jacht en akkerbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0024.jpg"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met (benaderde) begrenzing van het plangebied (blauw) en uitgevoerde onderzoeken (rood gearceerd).

Rond het jaar nul was in het moeras een reeks meren gevormd. In de Romeinse tijd is door aaneensluiting van deze wateren één groot meer ontstaan, dat het Lacus Flevum genoemd werd. Hieruit ontstond later het Aelmere, dat rond 850 na Chr. een feit was en vanaf 1340 Zuiderzee genoemd werd. De Zuiderzee was lange tijd het economisch hart van Nederland. Er is in en na de Middeleeuwen druk op gevaren, getuige de scheepswrakken die ook in Almere (maar nog niet in dit plangebied) zijn gevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat dekzandkoppen van het oude landschap en de bij de Eem behorende oeverwallen in de Steentijd zeer geschikte locaties voor bewoning vormden. In het plangebied zijn in het verleden diverse archeologische onderzoeken uitgevoerd (zie tabel hieronder). Daarbij zijn geen behoudenswaardige vindplaatsen ontdekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0025.jpg"

Overzicht met uitgevoerde onderzoeken

Op de Archeologische Beleidskaart Almere (hierna: ABA) is een groot deel van het bestemmingsplangebied vrijgesteld van archeologische verplichtingen. Deze terreinen zijn vrijgesteld, omdat ze in het verleden al onderzocht of anderszins verstoord zijn. Deze terreinen zijn op de ABA aangeduid met een donker grijze kleur. De overige gebieden zijn aangeduid met "Waarde-Archeologie 1 of 4". In deze gebieden moet in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen uit de steentijd. Dergelijke vindplaatsen kunnen worden aangetroffen in de top van het pleistocene zand en in de daarboven gelegen Oude Getijdenafzettingen. Er zijn in het plangebied geen scheepswraklocaties bekend. De aanwezigheid van eventuele scheepswrakken en -restanten in de ondergrond valt echter niet uit te sluiten. In het plangebied liggen geen wettelijk beschermde vindplaatsen.

Veranderingen in inrichting van vergunningsplichtige gebieden
Voor zover dat bodemingrepen niet in aanmerking komen voor een vrijstelling, moet archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd en inzicht te worden verkregen in de aan-/afwezigheid van 'behoudenswaardige vindplaatsen van nationaal belang', en de noodzakelijke omgang daarmee. Het onderzoek moet voldoen aan wat daarover is vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016.

Veranderingen in inrichting van behoudenswaardige vindplaatsen

Overeenkomstig de vastgestelde beleidsuitgangspunten, moeten vastgestelde behoudenswaardige archeologische vindplaatsen beleidsconform worden ingepast, dat wil zeggen, de vindplaats moet herkenbaar, beleefbaar en recht doend aan de aangetroffen archeologische waarden worden ingericht. Inrichtingsplannen, gecombineerd met monitoring- en beheerplannen, moeten ter goedkeuring aan de stadsarcheoloog worden voorgelegd. Binnen terreinen met behoudenswaardige vindplaatsen zijn bodemingrepen zonder vergunning niet toegestaan.

Toevalsvondsten
Het is denkbaar dat er zich binnen het plangebied onder het maaiveld nog onbekende scheepswrakken bevinden. Men dient er dan ook rekening mee te houden dat scheepsresten, evenals andersoortige archeologische resten, aangetroffen kunnen worden bij het uitvoeren van grondwerkzaamheden. Een dergelijk aantreffen dient conform de Erfgoedwet gemeld te worden aan de stadsarcheoloog van de gemeente Almere. Ter voorkoming van verdere beschadiging dienen de werkzaamheden ter plaatste direct gestaakt te worden. Na vaststelling van de waarde en het belang van de aangetroffen resten, zal in overleg met de stadsarcheoloog besloten worden welke maatregelen nodig zijn.


5.11 Radarverstoringsgebied

Radars voor militaire luchtvaart

Zoals bij de beschrijving van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is aangegeven (zie Bijlage 1 BeleidskaderHoofdstuk 1 Rijksbeleid) is op het plangebied het ruimtelijke regime van radars voor militaire luchtvaart van toepassing. Op het plangebied zijn de radarverstoringsgebieden van AOCS Nieuw Milligen, Herwijnen en Soesterberg van toepassing. Omdat het plangebied op grotere afstand dan 15 km van de daar opgestelde radarantennes ligt, zijn er geen hoogtebeperkingen voor bouwwerken, met uitzondering van windturbines. De hoogtebeperking voor windturbines is vanwege het radarverstoringsgebied van AOCS Herwijnen 90 m, Nieuw Milligen 118 m en van Soesterberg 128 m. De tippen van de wieken van windturbines mogen deze hoogtes niet overschrijden. Zijn de windturbines wel hoger, dan is een radarverstoringsonderzoek vereist.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0026.png"

figuur invloed radarstations

Het onderhavige bestemmingsplan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk en voldoet aan de eisen van radarverstoringsgebieden.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

LVNL beheert technische installaties en systemen ten behoeve van de luchtverkeersbeveiliging. Een belangrijk deel hiervan betreft de apparatuur voor communicatie-, navigatie-, en surveillance infrastructuur (cns). CNS apparatuur wordt gebruikt om het radiocontact tussen de verkeersleiding en de piloten te onderhouden, navigatie in het naderingsgebied en en-route mogelijk te maken en de plaatsbepaling van vliegtuigen zeker te stellen. LVNL is verplicht haar taken te verrichten overeenkomstig het bepaalde in Nederland verbindende verdragen (artikel 5.23, lid 7 Wet luchtvaart), zoals het verdrag van Chicago. Op basis van het verdrag van Chicago, dat Nederland heeft geratificeerd, is de International Civil Aviation Organisation (ICAO) opgericht. ICAO vaardigt internationale burgerluchtvaartcriteria uit die de Nederlandse Staat dient te implementeren. LVNL dient aldus te handelen conform ICAO. Voor het veilig afwikkelen van vliegverkeer gelden rondom de technische systemen van LVNL maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten: de zogenaamde toetsingsvlakken. In dit kader beoordeelt LVNL of de uitvoering van voorgenomen (bouw)plannen inderdaad van invloed zijn op de correcte werking van cns apparatuur. De afmetingen van de toetsingsvlakken is gebaseerd op berekeningsvoorschriften in de internationale burgerluchtvaartcriteria (ICAO EUR DOC 015).

In onderstaande figuur is het toetsingsvlak voor de VOR/DME PAM opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0027.jpg"

Figuur: hoogteradialen luchtvaartverkeer

Binnen een toetsingsvlak moet indien de maximaal aangegeven hoogte dit vlak doorsnijdt, advies worden ingewonnen bij LVNL over het effect hiervan op de correcte werking van de VOR/DME PAM. Het toetsingsvlak kent een 600 meter vrije straal gemeten vanaf de basis van de antenne op maaiveldhoogte. Vanaf het 0 meter vlak loopt het toetsingsvlak trechtervormig omhoog tot een hoogte van 51,56 m(NAP) op een afstand van 3 km. Vanaf de straal van 3 km geldt een apart windturbinevlak met een toetsingshoogte vanaf 51,56m (NAP) tot een straal van 10 km gemeten vanaf de basis van de antenne. Dit deel van het toetsingsvlak (vanaf 3 km tot 10 km) is enkel van toepassing op windturbines.

Voor het plangebied zou dit toetsingsvlak dus alleen gelden voor windturbines met een hoogte vanaf 51,56 m. Dit plan maakt dergelijke nieuwe windturbines niet mogelijk, dus is het vragen van advies bij de LVNL niet nodig.

Hoofdstuk 6 Implementatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Het moet gaan om een bouwplan, omdat de effectuering van het kostenverhaal op grond van het exploitatieplan altijd gekoppeld is aan de verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. In het Besluit ruimtelijke ordening is aangegeven wat onder een bouwplan moet worden verstaan (Art. 6.2.1 Bro):

  • 1. de bouw van een of meer woningen;
  • 2. de bouw van een of meer hoofdgebouwen;
  • 3. de uitbreiding van een hoofdgebouw met tenminste 1000m2 of met een of meer woningen;
  • 4. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits tenminste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • 5. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor kantoor- of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 (was 1000 m2) bedraagt;'
  • 6. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Op grond van artikel 6.12, tweede lid van de wet kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan indien:

  • a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels, als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is,

of bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen (artikel 6.2.1a van het Bro):

  • d. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19 van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan €10.000,-;
  • e. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro;
  • f. de verhaalbare kosten, bedoeld onder b., uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Een exploitatieplan is niet vereist, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld via gronduitgifte, precarioverordening of (exploitatie)overeenkomsten. Uiteraard is een exploitatieplan ook niet noodzakelijk, als realisering van het bouwplan geen kosten vergt van de overheid. Het begrip bouwplan moet bovendien zo worden uitgelegd, dat niet sprake hoeft te zijn van een concrete bouwaanvraag. Het feit dat het nieuwe bestemmingsplan een directe bouwtitel geeft voor een of meer van bovengenoemde bouwplannen, leidt tot verplichting voor de gemeente om zo'n exploitatieplan op te stellen. Echter, indien het voorgaande bestemmingsplan dezelfde mogelijkheid ook al bood, maar die rechten in de voorgaande planperiode niet zijn benut, hoeft geen exploitatieplan te worden gemaakt.

Toets of bestemmingsplan economisch en financieel uitvoerbaar is

Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen economische en financiële haalbaarheid.

De economische uitvoerbaarheid drukt zich uit in de kans dat de beoogde ontwikkelingen die voortvloeien uit het plan ook realistisch zijn. Op bedrijventerrein De Striptekenaar worden naast bedrijven ook maatschappelijke, cultuur-, ontspannings- en sportvoorzieningen en kantoren toegestaan. Dit betreft alleen een verruiming van de gebruiksmogelijkheden, de bouwmogelijkheden blijven onveranderd. Dit is mogelijk op basis van de Gemeentelijke Visie op Werklocaties (GVW). Voor deze functies zijn in Almere onvoldoende vestigingsmogelijkheden als gevolg van de planmatige opzet van Almere, de kosten van (nieuwe) panden in de nieuwe gebieden en centrumgebieden en de oorspronkelijk gehanteerde functiescheiding. Veel lokale voorzieningen kunnen daarom geen plek vinden, terwijl deze als gevolg van de groeiende bevolking nodig zijn, Het toestaan van deze functies voorkomt leegstand en maakt een rendabele exploitatie van de panden mogelijk. Op grond van de Detailhandelsvisie 2014 zijn op hetzelfde bedrijventerrein ook detailhandel in ABC-goederen en kringloopwinkels toegestaan. Reguliere detailhandel is niet toegestaan. De in dit plan beschreven verruiming van functiemogelijkheden wordt hiermee geacht economisch haalbaar te zijn.

Een plan is financieel uitvoerbaar, indien de te verwachten investeringen die voortvloeien uit het vast te stellen bestemmingsplan worden gedekt uit de verkoop van grond, exploitatiebijdragen van derden (ontwikkelende partijen) dan wel uit overige middelen als subsidie. Op grond van dit bestemmingsplan is er in twee gebieden een verruiming van bouwmogelijkheden (zie hoofdstuk 2.2). Er zullen dus geen omgevingsvergunningen worden aangevraagd op grond waarvan kostenverhaal mogelijk is. Van de twee te ontwikkelen gebieden is de gemeente zelf eigenaar. Bij de uitgifte van deze gronden zijnde kosten van de grondexploitatie is de grondprijs verdisconteerd. Het kostenverhaal is daarmee anderszins verzekerd. Daarnaast zijn ten gevolge van dit bestemmingsplan geen investeringen in de openbare ruimte te verwachten. Verder is het niet nodig om een tijdvak of fasering op te nemen of eisen en/of regels voor het bouwrijp maken te stellen (zie artikel 6.13, lid 1 onder c respectievelijk artikel 6.13 lid 2 onder b, c of d Wet ruimtelijke ordening). Voor de gronden van het plangebied die niet (meer) in eigendom van de gemeente zijn geen verhaalbare kosten aanwezig (voor zover het voorliggend bestemmingsplan een aangewezen bouwplan behelst als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening). Deze terreinen zijn al ingericht en de kosten daarvan zijn in het verleden bij de gronduitgifte verhaald.

De kans op planschade wordt nihil geacht, omdat in bovenbeschreven GVW en de Detailhandelsvisie 2014 is onderzocht dat er voldoende ruimte is voor uitbreiding van functies. De financiële uitvoerbaarheid is hiermee geborgd. In het bestemmingsplangebied vinden geen ontwikkelingen plaats die op grond van artikel 6.2.1 Bro leiden tot verplicht kostenverhaal en het is dus niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak 

De gemeente Almere hanteert bij het maken van bestemmingsplannen als uitgangspunt de beleidslijn, zoals die is neergelegd in de inspraakverordening. Inspraak vindt plaats indien sprake is van nieuw beleid en/of nieuwe ontwikkelingen. Dit nieuwe bestemmingsplan is in hoofdzaak een actualisatie van de vorige, geldende bestemmingsplannen. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet in dit plan opgenomen en nieuw beleid heeft weinig tot geen gevolgen voor het plan. Er is daarom voor gekozen om geen voorafgaande inspraak te houden.

Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro zijn instanties gevraagd om een reactie te geven op het concept ontwerp bestemmingsplan. Tijdens de periode van het vooroverleg (van 30 juni 2016 tot en met 28 juli 2016) is één reactie ontvangen. Van de andere aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen.

De brandweer heeft op 26 juli 2016 per brief gereageerd. Deze reactie is opgenomen in paragraaf 5.4. Dit heeft geleid tot aanpassing van de desbetreffende paragraaf.

Zienswijzen

Tijdens de periode van terinzagelegging van 2 november tot en met 13 december 2017 zijn drie zienswijzen ingediend, waarvan één namens 861 bewoners. In de Nota zienswijzen (zie Bijlage 12) is beschreven hoe deze zienswijzen zijn beoordeeld en in hoeverre deze aanleiding hebben gegeven om het plan aan te passen. Ook zijn daarin de ambtshalve wijzigingen beschreven.

Bijlagen

Bijlage 1 Beleidskader

Hoofdstuk 1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Ze schetst de ontwikkelingen en ambities voor Nederland in 2040. Ingezet wordt op het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen en laat meer over aan gemeenten en provincies. Deze nationale belangen zijn:

  • 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren;
  • 2. Efficiënt gebruik van de ondergrond;
  • 3. Het instandhouden van het hoofdnetwerk van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van de mobiliteitssysteem te waarborgen;
  • 4. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's;
  • 5. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
  • 6. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
  • 7. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
  • 8. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele plannen.

Daarnaast blijft het Rijk betrokken bij gebiedsontwikkelingen van nationaal belang, waaronder de Schaalsprong Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de nationale belangen in de SVIR.

Ladder voor duurzame verstedelijking

Verder is in de SVIR de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De ladder is als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is vastgelegd dat gemeenten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken (in een bestemmingsplan) in de toelichting een beschrijving moeten opnemen van de behoefte aan die ontwikkeling, mits het bestaand stedelijk gebied betreft. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er moet wel sprake zijn van een nieuw ruimtebeslag: het nieuwe bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan op grond van het vorige plan kon worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is volgens vaste jurisprudentie sprake van een stedelijke ontwikkeling. Ingeval een functiewijziging moet (ook) worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging dat gesproken kan worden een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij komt betekenis toe aan de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe functies en van de onder het vorige bestemmingsplan toegestane functies.

Ontwikkeling locatie Stripmaker

De locatie ligt in bestaand stedelijk gebied, zodat in beginsel volstaan kan worden met een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling. Deze ontwikkeling valt onder een stedelijke ontwikkeling, omdat er meer dan 12 woningen zullen worden gerealiseerd. Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is echter geen sprake. In het vorige bestemmingsplan was de locatie bestemd voor 'bedrijven' tot maximaal categorie 3.2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten met een bebouwingspercentage van 75% en maximale bouwhoogte van 10m. Dit kon leiden tot maximaal circa 11.000 m² aan bebouwing. Op grond van deze bestemming zijn bedrijven, maar ook dienstverlening, kantoor en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Enige wijziging qua functie in dit bestemmingsplan is dus dat wonen wordt toegestaan en de functie maatschappelijke voorzieningen blijft gehandhaafd. De locatie is iets vergroot tot zo'n 20.000 m². Met een bebouwingspercentage van 50% kan dit maximaal circa 10.000 m² aan bebouwing opleveren. De maximale bouwhoogte blijft hetzelfde (10m), maar op een beperkt deel van de locatie is een hoogte tot 16 m toegestaan. Het ruimtebeslag wordt dus minder dan in het vorige plan.

Daarnaast is sprake van een functiewijziging: van een bedrijfsbestemming naar wonen en maatschappelijk. Aangezien het ruimtebeslag met zo'n 10% verminderd en gelet op de aard van de functiewijziging (van middelzware bedrijven naar wonen en maatschappelijk) voorziet het plan voor de Stripmaker niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro.

Ontwikkeling locatie Sieradenbuurt 

Ook deze locatie ligt in bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat een beschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling volstaat. Omdat hier ook zeker meer dan 12 woningen gebouwd zullen worden, is sprake van een stedelijke ontwikkeling. Maar ook hier is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het vorige bestemmingsplan was de locatie bestemd voor 'gemengde doeleinden'. Op deze gronden waren daarom de functies maatschappelijk, recreatie, dienstverlening en bedrijven tot en met maximaal categorie 2 toegestaan. De maximale bouwhoogte bedroeg 7 m en het bebouwingspercentage maximaal 80%. Bij een oppervlakte van circa 20.000 m² had dit tot 16.000 m² aan bebouwing kunnen hebben geleid. In het nieuwe bestemmingsplan is de locatie bestemd voor wonen en maatschappelijke voorzieningen. De grootte van het gebied is gelijk gebleven, maar het bebouwingspercentage is verlaagd tot 50%. Het ruimtebeslag is dus veel kleiner (10.000 m² ten opzichte van 16.000 m²).

Ook hier is sprake van een functiewijziging: van gemengd (dienstverlening, recreatie, bedrijven en maatschappelijk) naar wonen en maatschappelijk. Mede omdat het ruimtebeslag met liefst 6.000 m² afneemt en de aard van functiewijziging voorziet het nieuwe plan niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro.

Goede ruimtelijke ordening

In deze plantoelichting is gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor deze locatie: voldaan is aan de milieu-eisen en het plan is uitvoerbaar (zie Hoofdstuk 5 en Hoofdstuk 6). Aanvullend nog het volgende: Almere maakt onderdeel uit van het MIRT-gebied Noordwest-Nederland. Het MIRT-gebied Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. In 2013 is de Bestuursovereenkomst Amsterdam Almere Markermeer ondertekend door het Rijk, de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht, de stadsregio Amsterdam en de gemeenten Amsterdam en Almere. Daarin wordt overwogen dat de behoefte aan woningbouwcapaciteit van 60.000 woningen in Almere uitgangspunt blijft op basis van deze prognose. Conclusie is dat Almere goede mogelijkheden biedt om een aanzienlijk deel van de woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen: richtpunt is 60.000 woningen erbij in 2040: 25.000 woningen uit Noord-Holland, 15.000 uit de regio Utrecht en 20.000 woningen voor de autonome ontwikkeling van Almere. Almere biedt volgens Rijksstructuurvisie Amsterdam Almere Markermeer (dat is verwerkt in het Omgevingsplan 2006 – 2030 van de provincie Flevoland) goede mogelijkheden om een aanzienlijk deel van de geprognosticeerde lange termijn woningbehoefte van de Noordvleugel te accommoderen.

Op gemeentelijk niveau geldt het volgende: volgens de prognose voor 2025 (provincie Flevoland, Almere, CBS) heeft Almere zo'n 223.000 inwoners. Nu zijn dat er 200.000. Dit betekent een benodigde groei van 12%. Een groot deel van de behoefte wordt gerealiseerd in uitleggebieden Poort, Hout en Oosterwold, maar een deel zal plaatsvinden in bestaand stedelijk gebied middels nieuwbouw en/ of transformatie van bestaande gebouwen. Uit onderzoeken blijkt verder dat 30% van de huishoudens alleenstaand zijn; dit loopt op tot 40% in 2025. Het percentage gezinnen zonder kind blijft 22%, terwijl gezinnen met kinderen daalt van 34% naar 27%. 24% van de huishoudens is geneigd de komende jaren zeker te verhuizen en 27% overweegt dit. 63% hiervan wil in Almere blijven wonen. De helft van de 28.000 verhuizende huishoudens (inclusief vanuit de stadsregio) willen naar een appartement, 27% een goedkope koopwoning (tot €249.000). 30% van de verhuizenden (ca. 8.000 huishoudens) wil graag een nieuwbouwwoning. De komende vijf jaar worden volgens de stedelijke programmering uit 2015 per jaar 1.000 woningen gebouwd. De druk op nieuwbouw is dus hoog en blijft achter bij de behoefte.

Specifiek voor de Sieraden- en Stripheldenbuurt geldt dat relatief veel vrijstaande/geschakelde woningen (28%) en koopwoningen (86%) aanwezig zijn en minder huurwoningen. 15% zijn etagewoningen en 57% rijwoningen. Gemiddeld wonen er meer gezinnen met kinderen én jongeren en minder alleenstaanden en ouderen. Meer dan gemiddeld komen nieuwe bewoners uit Almere (64%) in deze buurt wonen, omdat ze een grotere woningen wilden. De meesten hiervan komen uit naastgelegen wijken van Almere Buiten. De verhuisneigende bewoners willen vaker dan gemiddeld verhuizen naar nieuwbouw (59% t.o.v. 37%). Ook is veel vraag naar particulier opdrachtgeverschap. Populairste wijken om naar te verhuizen zijn Columbuskwartier en Filmwijk.

Conclusies zijn dat met de twee ontwikkellocaties wordt voorzien in een duidelijke woningbehoefte. Ruim 28.000 huishoudens zoeken een woning, waarvan 30% een nieuwbouwwoning, 50% een appartement en 25% een goedkope koopwoning. In het plangebied is veel behoefte aan nieuwbouw, zeker voor alleenstaanden. De behoefte is daarom voldoende gemotiveerd (ook al is er geen Laddertoets verplicht), zodat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

In de SVIR is aangegeven dat voor een aantal onderwerpen algemene regels door het Rijk moeten worden gesteld. Deze regels zijn concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) door te werken in de ruimtelijke besluitvorming van provincies en gemeenten. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is deze algemene maatregel van bestuur waarin de nationale belangen uit de SVIR juridisch zijn geborgd. De ministeriële regeling die bij het Barro hoort (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening) is gelijk met het Barro in werking getreden. De onderwerpen waar het Rijk in het Barro ruimte voor vraagt zijn de Mainportontwikkeling Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het Kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee, waddengebied en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de uitoefening van defensietaken. Op 1 oktober 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de volgende onderwerpen (Barro, eerste aanvulling): veiligheid rond rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, elektriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstructuur, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament, verstedelijking in het IJsselmeer en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. De wijziging van het Barro ging vergezeld van een wijziging van de Rarro. Ook deze wijziging trad op 1 oktober 2012 in werking. De Rarro bevat een uitwerking van het al eerder in het Barro gepubliceerde ruimtelijke regime rond radars voor militaire luchtvaart.

Voor het plangebied zijn de nieuwe regels voor radarverstoringsgebieden van belang. Kern hiervan is dat tot 10 km horizontaal ten opzichte van het waarnemingspunt van de radar een hoogtebeperking voor gebouwen en windturbines geldt. De hoogtebeperking wordt mede bepaald door de hoogte van de waarnemingsradar ten opzichte van NAP. De hoogtebeperking voor windturbines geldt tot een afstand van 60 km van de radar. Voor Almere zijn de radars te Soesterberg en Nieuw Milligen van belang. Deze liggen op meer dan 10 km afstand van Almere, zodat in Almere geen beperkingen van bouwhoogten aan de orde zijn. Omdat Almere wel valt binnen de genoemde 60 km, geldt voor windturbines een maximumhoogte van 118 meter +NAP. Het plan maakt de bouw van windturbines niet mogelijk. Naast de primaire radars is er apparatuur die de luchtverkeersleiding en de luchtvaartnavigatie ondersteunen, zoals secundaire radars, bakens en landingsinstrumenten. In de omgeving van deze apparatuur gelden bouwbeperkingen. Deze apparatuur en de bouwbeperkingen zijn geen onderdeel van de regeling voor primaire radars in het Barro en Rarro. In paragraaf 5.11 Radarverstoringsgebied wordt ingegaan op het radarverstoringsgebied voor burgerluchtverkeer. Voor het overige is op het plangebied geen van de onderwerpen of gebieden van toepassing waarvoor in het Barro en Rarro ruimte voor wordt gevraagd.

Rijksbeleid en wetgeving cultuurhistorische waarden

Het nationaal beleid voor de archeologische monumentenzorg staat in het teken van het behoud en beheer van het erfgoed. Op gelijke voet staat het streven naar herkenbaarheid van het archeologisch erfgoed voor het publiek door het te gebruiken als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische, historisch-geografische als bouwkundige waarden. Het beginpunt van dit beleid is gelegen in de Nota Belvedère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar het ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt.

Het beleid is onder meer geworteld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz). Via de Wamz is het Verdrag van Malta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Daartoe zijn behalve de Monumentenwet 1988 ook de Woningwet, de wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet gewijzigd. Het beleid is daarnaast geworteld in de Nota Belvedère uit 1999 en de Notitie 'Kunst van leven' hoofdlijnen Cultuurbeleid uit 2007. In 2008 is de Monumentenwet 1988 opnieuw gewijzigd waardoor onder andere de rol van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) in het adviestraject voor vergunningverlening is beperkt. In 2007 is het Project Modernisering Monumentenstelsel (MoMo) van start gegaan. Doel hiervan is onder meer een integrale modernisering van de Monumentenwet 1988. Sinds december 2008 heeft de minister van OC en W drie beleidsstukken uitgebracht: De discussienotitie 'Een lust geen last' (2008), de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (eind 2009) en de Visie Cultureel Erfgoed 'Kiezen voor karakter' (juni 2011).

Als consequentie van de Beleidsbrief is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Per 1 januari 2012 is de 50-jaren termijn voor wettelijk beschermde monumenten uit de wet gehaald. Ook is op 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Op grond van artikel 3.1.6 Bro moeten naast archeologische waarden nu ook bovengrondse cultuurhistorische waarden bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden meegewogen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is voor het onderwerp 'cultureel erfgoed' aangegeven dat het Rijk verantwoordelijk blijft voor cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed (inclusief voorlopige lijst), kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van het landschap is geen rijksverantwoordelijkheid meer, maar laat zij over aan de provincies.

Op 1 september 2007 is de Monumentenwet 1988 (herziening 2007) van kracht geworden. Uitgangspunten van de wet zijn onder meer:

  • behoud in situ van waardevolle archeologische resten;
  • de verstoorder betaalt;
  • vooronderzoek, zo ver mogelijk voorafgaande aan de planontwikkelingen;
  • het is in de ruimtelijke ordening (bestemmingsplannen) verplicht om rekening te houden met (mogelijke) archeologische waarden;
  • gemeenten worden verantwoordelijk voor de archeologie en de archeologische monumentenzorg;
  • liberalisering van de opgravingsmarkt.

Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen en vervangen door de Erfgoedwet. De artikelen 11 t/m 14a uit de Monumentenwet blijven, totdat de Omgevingswet van kracht wordt echter van toepassing op basis van de Erfgoedwet, artikel 9.1, lid 1, sub a. Deze wetswijziging heeft daarom geen consequenties voor de uitgangspunten van het beleid en regelgeving.

De notitie 'Kunst van Leven, hoofdlijnen cultuurbeleid' (juli 2007) is de agenda voor het cultuurbeleid in de komende jaren. Het kabinetsbeleid is in deze notitie uitgewerkt langs de thema's excellentie, innovatie en e-cultuur, participatie, mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid en de wetgeving voor cultuurhistorische waarden.

Beleid dat wel is beoordeeld maar niet relevant voor het plangebied. Het gaat om:

  • Structuurvisie Windenergie op land (2014);
  • Europese Kaderrichtlijn Water (2000);
  • Nationaal bestuursakkoord Water (2008);
  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (2015).

Hoofdstuk 2 Provinciaal en regionaal beleid

Omgevingsplan Flevoland 2006 (herzieningen 2008, 2009, 2015)

In het Omgevingsplan Flevoland 2006 (Omgevingsplan) is het integrale omgevingsbeleid van de provincie Flevoland voor de periode 2006-2015 neergelegd, met een doorkijk naar 2030. Het Omgevingsplan is een samenbundeling van de vier wettelijke plannen op provinciaal niveau: Streekplan (onder de Wet ruimtelijke ordening nu een Structuurvisie), Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Het Omgevingsplan bevat tevens de hoofdlijnen van het economische, sociale en culturele beleid. Hoofddoel is het creëren van een goede woon-, werk- en leefomgeving in Flevoland, waarbij de verstedelijking is ingepast in een hoogwaardige landelijke omgeving en past bij de huidige en toekomstige infrastructuur. Creatie van aantrekkelijke woongebieden in een groen-blauwe omgeving maakt Flevoland onderscheidend van andere provincies.

In het kader van de komst van de Wet ruimtelijke ordening per 1 juli 2008 is het Omgevingsplan op onderdelen herzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de juridische doorwerking van het Omgevingsplan na inwerking treden van de Wro. Een tweede herziening van het Omgevingsplan heeft betrekking op de waterhuishouding. Naar aanleiding van de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het onderwerp waterkwaliteit in het Omgevingsplan aangepast, Onder meer de waterlichamenkaart en de waterkwaliteitsdoelen en –maatregelen zijn vastgelegd. Het tweede onderwerp is de wateropgave, ook wel bekend onder de naam Waterbeheer 21-ste eeuw. De aanpak en de rolverdeling bij het oplossen van de wateropgave is nader bepaald en vastgelegd. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele kleinere zaken te repareren c.q. meer uitvoeringsgericht te maken.

Stedelijk gebied

Almere is onderdeel van het stedelijk netwerk van de Noordvleugel en de Randstad. Het biedt dus ruimte aan functies vanuit de Randstad. In Almere kunnen groene woonmilieus worden gerealiseerd in samenhang met ecologische functies. Tot 2030 zullen daarom 60.000 woningen in Almere worden gebouwd (afspraak Rijk en Noordvleugelpartners). Het stedelijk gebied omvat zowel huidig en toekomstig bebouwd als onbebouwd gebied en biedt voldoende ruimte aan woongebieden, werklocaties, infrastructuur, (recreatieve) voorzieningen, water, groengebieden en ecologische verbindingen. Het doel van het verstedelijkingsbeleid is de ontwikkeling van vitale steden en dorpen en gericht op behoud en versterking van de kwaliteit van de fysieke omgeving via efficiënt ruimtegebruik, kwaliteitsverbetering en herstructurering van het stedelijk gebied. Het provinciale bundelingsbeleid is gebaseerd op een aantal algemene uitgangspunten, waaronder:

  • 1. De specifieke ruimtelijke kenmerken van steden en dorpen worden benut door behoud en versterking van de kwaliteit van die kenmerken.
  • 2. De omvang van nieuwe ruimte voor wonen, werken en voorzieningen moet in verhouding staan tot de grootte van de kern en de positie ervan in de stedelijke en groen-blauwe hoofdstructuur.

De uitgangspunten zijn vertaald in stedelijke profielen. Van de gemeenten wordt verwacht dat zij het provinciale bundelingsbeleid vertalen in lokaal beleid en in concrete (ruimtelijke) plannen. De gemeenten dienen bij de uitwerking van het bundelingsbeleid een evenwichtige ontwikkeling van het stedelijk gebied mogelijk te maken, waarbij tijdig voldoende ruimte voor wonen, bedrijven, voorzieningen en overige stedelijke functies wordt geboden. Daarbij dient optimaal gebruik te worden gemaakt van het bestaande bebouwd gebied. Volgens het stedelijk profiel van Almere is de stedenbouwkundige ontwikkeling binnen Almere in hoofdzaak een gemeentelijke aangelegenheid. De gemeente neemt dus het initiatief. De provincie rekent het tot haar taak te zorgen voor een goede regionale inbedding van de groei van Almere in al haar facetten, zowel in Flevoland zelf als op bovenregionaal niveau. Meerzijdige ontwikkeling blijft het uitgangspunt en is ook noodzakelijk voor de voorziene opvangtaak van Almere. De belangrijkste functie in het gebied is wonen. Uitgangspunt is een goede woonkwaliteit voor iedereen en dan niet alleen de woning zelf maar ook de woonomgeving: goede voorzieningen, groenstructuren, recreatiemogelijkheden, veiligheid en schoon. Kernpunten zijn: goedkopere (huur)woningen voor starters, tekorten aan zorgwoningen inhalen, differentiatie van woonmilieus en menging van wonen, werken en voorzieningen.

Stedelijk water

Het water in het plangebied is onderdeel van het watersysteem binnen het stedelijk gebied. De provincie streeft naar aantrekkelijk, toegankelijk, veilig en schoon water in woongebieden. De kwaliteit moet in het gebied worden vastgehouden, verontreinigingsbronnen worden teruggedrongen.

Speerpuntgebied

Door de bouwopgave ontwikkelt Almere zich in snel tempo tot een grote stad. Daarvoor is bijzondere steun nodig van Rijk en provincie in de vorm van geld op basis van een investeringsprogramma (van andere overheden en marktpartijen). Hoofdlijnen zijn versterking van de economische structuur, kwaliteitsslag groen-blauwe structuur van de stad, versterking algemeen voorzieningenniveau en hoger onderwijs én aanpak infrastructurele knelpunten.

Recreatieve uitloop binnen stedelijk gebied

De provincie ziet mogelijkheden om de sector recreatie en toerisme verder te ontwikkelen (verwachte groei van 5% p/j). Daarvoor is nodig onder meer het ontwikkelen van goede en veilige fietspaden, wandelroutes en vaarroutes. Almere staat bekend om de ruime en groene opzet. De toegankelijkheid en diversiteit kan nog verbeterd worden. Zo is er op grond van het recreatiebeleid behoefte aan nieuw recreatief uitloopgebied. In stedelijke groengebieden wil de provincie dan ook dat er meer ruimte wordt geboden voor de recreatieve functie ervan. Verder behoren de Hoge en Lage Vaart tot het Basis Recreatietoervaart Net. Deze vaarroutes bepalen mede de bereikbaarheid van recreatieve en toeristische voorzieningen, maar accommoderen zelf ook activiteiten als varen. Eisen voor de routes zijn kwaliteit, bewegwijziging, landschappelijke inpassing, maar ook functies voor (dag)recreatie en vergroten van de belevingswaarde. Vaarroutes kunnen aantrekkelijker worden gemaakt indien onderhoud nodig is, bvb in de vorm van natuurvriendelijke oevers en aanlegplaatsen op aantrekkelijke plaatsen.

Archeologisch aandachtsgebied

In Flevoland zijn door vroegere bewoners unieke sporen achtergelaten, die bewaard zijn in de bodem. Om het maatschappelijk rendement van de monumentenzorg te vergroten door middel van educatie en recreatie wil de provincie belangrijke archeologische waarden behouden en ontsluiten. Een archeologisch aandachtsgebied is een gebied met een relatief hoge dichtheid aan goed geconserveerde archeologische waarden. Almere valt in de prehistorische stroomgebieden van de Eem, waarin nederzettingen liggen. Het beleid beperkt zich tot opsporen en planologisch beschermen en indien niet anders mogelijk opgraven van archeologische waarden. De uitwerking voor een archeologisch aandachtsgebied is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.

Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland (2012)

In de Verordening op de fysieke leefomgeving Flevoland zijn in één verordening alle publiekrechtelijke regelingen voor Flevoland opgenomen. De verordening omvat de volgende onderwerpen: stortplaatsen en afvalwater, bodemsanering, watersystemen, grondwaterontrekkingen, wegen en vaarwegen, ontgrondingen, bescherming landschap en ecologische hoofdstructuur. Op 18 december 2012 hebben Gedeputeerde Staten de wijziging van de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland 2012 (VFL2012) ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur vastgesteld en de bijbehorende aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

RO Visie Werklocaties 2015 (2016)

Gedeputeerde Staten van Flevoland hebben op 28 juni 2016 de RO Visie Werklocaties Flevoland 2015 vastgesteld. Doel is te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik van werklocaties, zodat het aanbod passend is bij de behoefte en regionaal is afgestemd. De visie is vooral faciliterend, ondersteunend en regisserend en dient strategische doelen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het maatschappelijk effect dat de provincie vooral wil bereiken is slim en zuinig ruimtegebruik. Om dit te bereiken worden acht leidende principes gehanteerd:

  • 1. Ladder voor duurzame verstedelijking staat centraal. Aangezien de juridische borging van de ladder al sinds 1 oktober 2012 is geregeld in het Bro, gaat de provincie geen aanvullende juridische vereisten toevoegen. De provincie is verantwoordelijk voor het generiek toezicht op de toepassing van de ladder.
  • 2. Echte stappen zetten in creëren van marktspanning en deprogrammeren. Met de (samenwerkende) gemeenten in Flevoland zal de provincie de (regionale) behoefteraming voor bedrijventerreinen, kantoren en winkels uitwerken en confronteren met het aanwezige en toekomstige aanbod. Waar nodig zal de provincie met de gemeenten extra stappen zetten om te komen tot het deprogrammeren van plannen en locaties.
  • 3. Dynamisch voorraadbeheer: centraal hierin staan drie zaken: 1) werken aan de kwaliteit van de bestaande voorraad, 2) waar mogelijk schrappen van plannen die niet de beoogde kwaliteit toevoegen en 3) onder voorwaarden toevoegen en goede, nieuwe voorraad.
  • 4. Aanpak herstructurering en duurzaam beheer: tot eind 2015 kunnen aanvragen voor de PHP-regeling worden ingediend. Verwacht wordt dat de middelen uit het PHP dan ook op zijn. Om de herstructureringsopgave in de toekomst ook aan te pakken ziet de provincie twee sporen: 1) terugbrengen van het overaanbod en 2) met (nieuw) instrumentarium meer private actie op bedrijventerrein stimuleren.
  • 5. Duurzaamheid: de provincie streeft naar energiezuinige en klimaatbestendige werklocaties. Dit wil de provincie bereiken door de energievraag te beperken, duurzame energiebronnen in te zetten en energiebronnen zuinig en efficiënt te gebruiken. Daarnaast streeft de provincie naar duurzame mobiliteit. Voor een goede bereikbaarheid dienen nieuwe werklocaties daarom geaccommodeerd te worden rond multimodale verkeersknooppunten.
  • 6. Grip op de bestaande voorraad en monitoring: doel is het verbreden van de ontwikkeling van het instrument van de kwaliteitskaart naar alle Flevolandse gemeenten en voor de overige segmenten. Mogelijk kan hierbij aangehaakt worden op systemen die in omliggende regio's zijn en worden ontwikkeld, zoals de monitor werklocaties van het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord.
  • 7. Meer ruimte aan het veld via uitnodigingsplanologie: de komende jaren ligt er een flink aantal opgaven ten aanzien van de ontwikkeling en realisatie van werklocaties. Het is echter niet zo dat de provincie deze problemen alleen gaat oplossen. De rol van de provincie is voornamelijk regisserend en bovenlokaal. De daadwerkelijke aanpak geschiedt in cocreatie met gemeenten, marktpartijen en andere partners. De provincie gebruikt daarbij de 'Ladder van Overheidsparticipatie' om de precieze provinciale rol te bepalen.
  • 8. Stimuleren van pioniers en ruimte voor experiment: de voorliggende veranderopgave roept om creatieve oplossingen. De provincie wil daarom ruimte blijven bieden aan pioniers en 'het experiment'. Per gemeente of regio wil de provincie één of enkele experimenten of voorbeeld projecten starten.

Met het oog op de verschuivende behoefte van formele naar informele locaties neemt de provincie afscheid van de zeven locatietypen uit de beleidsregel 'Locatiebeleid stedelijk gebied 2011'. Voor Almere is er met name een opgave voor bedrijventerreinen (daar is sprake van een mismatch door afnemende en veranderende marktvraag, planvoorraad is te groot), kantoren (afnemende vraag, leegstand loopt op) en winkels (minder vraag, kansrijke en kansarme winkelgebieden onderscheiden). In het locatiebeleid worden voortaan twee verschillende concepten van werklocaties voor het stedelijk gebied onderscheiden: formele en informele werklocaties.

a. Formele werklocaties zijn scherp afgebakend, monofunctioneel, bestemd voor handel, industrie en bedrijven in de hogere milieucategorieën. Enige (commerciële) dienstverlening is toegestaan. Beleid is schrappen en deprogrammeren en het tijdelijk anders bestemmen van gronden.

b. Informele werklocaties zijn locaties in milieucategorieën 1 tot en met 3, waarbij sprake is van een zekere menging met andere functies.

Kantorenlocaties: de opgave is een kwalitatieve groei zonder dat de kwantiteit toeneemt; keuze maken tussen locaties waar uitbreiding mag die echt iets toevoegt aan de bestaande voorraad en locaties waar het aantal kantoren verminderd moet worden; aanvalsplan voor de leegstand opstellen.

Winkels: gemeenten moeten aangeven welke winkelgebieden kansrijk zijn; nieuwe winkelgebieden of grote uitbreidingen worden getoetst aan de Ladder en mogen niet buiten 'stedelijk gebied'; detailhandel op bedrijventerreinen mag niet.

Leisure biedt kansen om de (be)leefbaarheid te vergroten; inspelen op kansrijke ontwikkelingen: kwaliteit toevoegen en toetsen aan de Ladder.

Maatschappelijk vastgoed en zorg: de ladder is bij nieuwe ontwikkelingen bepalend.

Landelijk gebied: zie bestaand beleid in Omgevingsplan 2006, beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied 2008, agenda Vitaal Platteland 2015 en onderzoek ruimtelijke gevolgen van nieuwe werkvormen in Flevoland 2013.

De visie bevat een veranderagenda als aanzet voor het noodzakelijke transitieproces dat gemeenten de komende jaren moeten ondergaan bij werklocaties. Hierbij ligt de focus op elf agendapunten waaraan inhoudelijke en procesindicatoren zijn gekoppeld om de voortgang hiervan te monitoren. Gemeenten zijn in de 'lead' op de agendapunten die direct raken aan de ontwikkeling en de realisatie van werklocaties. De provincie is in de 'lead' op de agendapunten met een bovenlokale impact. Het gaat om:

1. Van ontwikkelaarsdenken naar beleggersdenken: toekomstbestendig werklocatiebeleid

2. Bedrijventerreinen: minder en beter

3. Naar kantoren met toekomstwaarde

4. Borgen van levendige centra in Flevoland

5. Meer aandacht en zorg voor maatschappelijk vastgoed

6. Leisure als kans en smeermiddel

7. Nieuwe economische dragers in het landelijk gebied/VAB's

8. Meten is weten: grip op de bestaande voorraad

9. Ruimte voor het experiment: Flevolands pionieren

10. Financieel toezicht: reductie financiële risico's

11. Actuele en realistische convenanten.

Voor het plangebied heeft deze visie weinig gevolgen. De Ladder is als gezegd hierboven bij de SVIR niet van toepassing met uitzondering van twee gebieden. Daarnaast is het plan flexibel (gemengde bestemmingen) waarin meerdere functies zijn toegestaan. In het gebied zijn de gemengde functies, voor zover bekend, al gerealiseerd. Uitwisseling tussen bedrijfs-, kleinschalige horeca- en detailhandelsvoorzieningen is daar mogelijk.

Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011

In de Beleidsregel locatiebeleid stedelijk gebied 2011 zijn criteria genoemd die worden gebruikt bij het beoordelen van gemeentelijke ruimtelijke plannen. De motivering die aan een ruimtelijk plan ten grondslag ligt dient opgenomen te worden in een Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (in Almere de Gemeentelijke Visie op Werklocaties, GVW, genoemd) voor zover dit betrekking heeft op vestigingslocaties in het stedelijk gebied van de gemeente. In de GVW wordt voor een periode van telkens 4 jaar, met een doorkijk over 10 en 20 jaar, de concrete kwalitatieve en kwantitatieve uitbreidingsbehoefte vastgelegd voor de gemeente op het gebied van vestigingslocaties en wordt de inzet benoemd voor instandhouding en herstructurering van de bestaande voorraad.

De kaders voor het opstellen van de GVW worden gevormd door het Omgevingsplan Flevoland 2006, de Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011, de provinciale Visie Werklocaties Flevoland 2030+ (waarmee de gemeenten voor de komende tijd akkoord mee zijn gegaan), het Provinciaal Herstructureringprogramma (PHP), het Convenant Bedrijventerreinen 2010-2020 en de beleidsregel. Gedeputeerde Staten zullen aan de hand van deze beleidskaders beoordelen of een GVW voldoet aan het provinciaal beleid. De beoordeling van een verzoek aan Gedeputeerde Staten om in te stemmen met de GVW zal plaatsvinden op basis van algemene criteria en inhoudelijke criteria. Met betrekking tot algemene criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Voor de huidige en toekomstige werklocaties wordt in het plan beschreven tot welke provinciale locatietype(n) deze worden gerekend.
  • Per locatie wordt binnen het provinciale locatietype aangegeven welke typen bedrijven er gevestigd kunnen worden.
  • De voorgestelde locatietype(n) en de hierbinnen bestaande en geplande omvang van de bedrijvigheid passen binnen het Omgevingsplan Flevoland 2006 en Structuurvisie werklocaties Flevoland 2011 en daarnaast binnen de herijking van het rapport Visie Werklocaties Flevoland dat een doorkijk geeft naar de komende 10 jaar en gemiddeld om de 3 à 4 jaar wordt herzien.
  • Als een gemeente voor een locatie geheel of gedeeltelijk wil overgaan tot een ander type bedrijvigheid dan in een eerder vastgestelde GVW is mogelijk gemaakt, dan wordt in het ruimtelijk plan ingegaan op de noodzaak, de gevolgen voor het aanbod voor het oorspronkelijke type bedrijvigheid en eventuele compensatie hiervan.
  • De GVW bevat een onderbouwde gemeentelijke opgave op het gebied van werklocaties voor de korte en de lange termijn.
  • Over de planning en programmering van werklocaties heeft afstemming plaats gevonden op regionaal niveau.

Met betrekking tot inhoudelijke criteria houden de gemeenten het volgende aan:

  • Bij de aanwijzing van werklocaties dient de SER-ladder (nu Ladder voor duurzame verstedelijking, hierna Ladder) onverkort toegepast te worden zodat ligging, omvang en categorie van de locaties conform de Ladder wordt afgewogen door te toetsen aan:

1. de behoefte als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag;

2. de mogelijkheid om deze behoefte door herstructurering of intensivering van bestaande locaties te ondervangen;

3. clustering binnen of in aansluiting op bestaand bebouwd gebied;

4. de inpasbaarheid ten opzichte van woonbebouwing;

5. het optimaliseren van bereikbaarheid en vervoersaspecten.

  • De herstructureringsopgave is afgestemd op de meest recente versie van het Provinciaal Herstructureringsprogramma (PHP).
  • Intergemeentelijke afstemming vindt plaats ten aanzien van de aanbodzijde (programmering en ontwikkeling van zowel bestaande als nieuwe bedrijven- en kantorenlocaties) en herstructurering van bestaande bedrijven- en kantoren locaties.
  • De GVW wordt bij voorkeur als structuurvisie (een thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie) vastgesteld. Indien de gemeente besluit de GVW niet vast te stellen als thematische structuurvisie of als onderdeel van een integrale structuurvisie dient zij dat nader te onderbouwen hoe het GVW-beleid is afgestemd op het beleid voor andere beleidsterreinen.

De provincie geeft in de beleidsregel aan welke zeven typen werklocaties worden onderscheiden en welke vestigingsvoorwaarden (kantorenomvang, ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheid en leefbaarheid) daaraan worden verbonden.

Op grond van de beleidsregel kan het plangebied worden aangemerkt als een 'gemengd woonwerkmilieu'. Het bedrijventerrein Striptekenaar betreft een 'specifiek werkmilieu'. In paragraaf 3.3 Werk in de stad ten aanzien van de Gemeentelijke Visie op Werklocaties wordt hier nader op ingegaan.


Beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening 2008

In deze beleidsregel hebben GS aangegeven op welke wijze zij omgaan met de uitgangspunten in het Omgevingsplan met betrekking tot archeologie. Hierbij maken GS onderscheid tussen behoudenswaardige en niet-behoudenswaardige archeologische waarden. Voor zover in een plangebied behoudenswaardige archeologische waarden en/of hoge archeologische verwachtingen liggen, mogen deze in principe niet als gevolg van de uitvoering van het ruimtelijk plan worden beschadigd of vernietigd. Met dien verstande dat een archeologische verwachting vervalt op het moment dat de archeologische waarden hierbinnen zijn gelokaliseerd en begrensd.

In het bestemmingsplan zijn de te verwachten behoudenswaardige archeologische waarden beschermd. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de beleidsregel archeologie en ruimtelijke ordening.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland 2016-2021 (2015)

De Wet op de waterhuishouding verplicht waterbeheerders eens in de vier jaar een waterbeheerplan op te stellen. In dit plan geven zij aan hoe zij het rijks- en provinciebeleid op het gebied van water vertalen naar concrete doelen en maatregelen voor hun beheergebieden. Momenteel is het Waterbeheerplan 2016-2021 van het waterschap Zuiderzeeland van kracht. Het Waterbeheerplan beschrijft welke doelen het waterschap zichzelf stelt en welke maatregelen worden genomen om die doelen te bereiken in de periode 2010-2015. Voor het waterschap is het Waterbeheerplan een belangrijk strategisch document dat een leidraad voor de organisatie is. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar om samen te werken aan integraal waterbeheer voor een veilige, kwalitatief goede en aantrekkelijke leefomgeving op een open en verantwoorde werkwijze. Deze missie is vertaald naar vier belangrijke doelen: waterveiligheid, schoon water, voldoende water en water en ruimte

Waterveiligheid 
Hoog water is een reële bedreiging voor de veiligheid in Flevoland. De primaire keringen beschermen
Flevoland tegen deze bedreiging. In 2017 komen er nieuwe wettelijke veiligheidsnormen voor primaire waterkeringen. Die houden rekening met de kans op overstromingen en met de schade die daardoor kan ontstaan. Het waterschap wil ook in de toekomst de veiligheid blijven waarborgen door zich voor te bereiden op sociale, ruimtelijke, economische en klimatologische ontwikkelingen. Ook worden de primaire waterkeringen getoetst aan de nieuwe normen en zonodig versterkt. De veiligheid van Flevoland tegen overstromingen wordt binnendijks ondersteund door een compartimenteringsdijk (de Knardijk). Ook de Knardijk wordt onderzocht om te kijken of versterking nodig is. De buitendijkse gebieden worden door middel van regionale keringen beschermd tegen de dreiging van hoog water. Maatschappelijk is er vraag naar bebouwing van of op de waterkeringen aan de randen van de polder. Technisch kan het en daarom werkt het waterschap aan ruimtelijke oplossingen mits de veiligheid gewaarborgd kan worden.

Schoon water
Samen met gebiedspartners wordt gewerkt aan een ecologisch gezond watersysteem in het stedelijk en landelijk gebied. Goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden (structuurdiversiteit) voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied zijn noodzakelijk. Zo worden natuurvriendelijke oevers en vispassages aangelegd. Tegelijk wordt vestiging en verspreiding van exoten tegengegaan. Het waterschap streeft naar een goede oppervlaktewaterkwaliteit waarbij de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het water en de waterbodems geen probleem is. Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het water doordat water wordt verontreinigd. Door goed om te gaan met afvalwater zorgt het Waterschap ervoor dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Het waterschap zet de 1e stappen naar een duurzaam afvalwatersysteem: door energie en grondstoffen terug te winnen uit afvalwater wordt de uitstoot van broeikasgassen verminderd en wordt zuinig omgegaan met schaarse nutriënten.

Voldoende water 
Het waterschap wil een robuust watersysteem dat voorbereid is op de effecten van toekomstige
klimaatveranderingen. Dit betekent dat het watersysteem zo is ingericht dat wateroverlast wordt
voorkomen tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De andere kant van de verwachte
klimaatveranderingen is dat ook extreem droge periodes vaker voor zullen komen. Het robuuste
watersysteem dat het waterschap nastreeft zal dan ook in staat moeten zijn om te anticiperen op
watertekort tijdens extreme droogte. Daarbij is de feitelijke situatie van het watersysteem ook
daadwerkelijk zoals in de legger is beschreven. Het beheer en onderhoud richt zich op het goed
functioneren van het watersysteem, daarnaast is het ook afgestemd op het ter plekke gewenste ecologische functioneren van de watergang. Grondwaterbeheer (uitgezonderd drinkwaterwinning, grote industriële onttrekkingen van meer dan 500.000 m³ per jaar en koude-warmte opslag) ligt vanaf 2009 bij het waterschap. De verschillende eisen die gebruiksfuncties stellen aan het peil, de voorraad en de kwaliteit van het grondwater zullen goed moeten worden afgestemd.

Water en ruimte
Samen met gemeenten gaat het waterschap op zoek naar nieuwe maatregelen om overlast van hevige neerslag of extreme droogte te voorkomen. De ruimtelijke ambities zijn groot (uitbreiding in Almere met 60.000 woningen) en het watersysteem biedt prachtige kansen. Daarom wil het waterschap vroeg bij nieuwe ontwikkelingen worden betrokken.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het Waterbeheerplan.

Waterkader (2013)

Om aan te geven wat er voor het waterbeheer in, maar ook ná het watertoetsproces belangrijk is, heeft waterschap Zuiderzeeland dit Waterkader opgesteld. Het Waterkader geeft richting en houvast voor waterzaken binnen ruimtelijke plannen.

Voor het bestemmingsplan is de watertoets doorlopen en is het waterkader toegepast. In 5.8 Waterparagraaf is de watertoets voor het bestemmingsplan opgenomen.

Beleid dat wel is beoordeeld maar niet relevant voor het plangebied. Het gaat om:

  • Beleidsregel Windmolens (2008);
  • Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijke gebied (2008);
  • Beleidsregel voor de beoordeling van geurhinder (2008);
  • Beleidsregel voor bescherming landschap (2008);
  • Verordening groenblauwe zone;
  • Partiële herziening Omgevingsplan Flevoland voor windenergie (2016);
  • Mobiliteitsvisie Flevoland 2030 (2016), partiële herziening Omgevingsplan 2006.

Hoofdstuk 3 Gemeentelijk beleid

Het beleidskader van de gemeente Almere en een overzicht van de beleidsdocumenten kan worden geraadpleegd via de website: http://www.almere.nl/bestuur/gemeentelijk-beleid/

3.1 Ruimtelijke ontwikkeling

Almere Principles (2009)

Almere wil in 2030 de meest duurzame stad van Nederland zijn. In 2007 zijn op basis van de Cradle to cradle uitgangspunten zeven Almere Principles ontwikkeld. De principes dienen als leidraad bij de verdere ontwikkeling van de stad en luiden als volgt:

  • 1. Koester diversiteit
  • 2. Verbind plaats en context
  • 3. Combineer stad en natuur
  • 4. Anticipeer op verandering
  • 5. Blijf innoveren
  • 6. Ontwerp gezonde systemen
  • 7. Mensen maken de stad

Almere kent een goede uitgangspositie om de schaalsprong vanuit duurzaamheids principes te benaderen. De keuze is ook niet los te zien van de historie van de stad. Almere is vanaf het begin bedacht en opgebouwd vanuit duurzaamheid. Dat bewijzen de blauwgroene structuur, het meerkernige stadsconcept, het gescheiden verkeerssysteem en de doordachte afvalstructuur. Omdat Almere daarnaast een jonge stad is, is de basiskwaliteit van gebouwen en omgeving hoog. Almere stelt duurzaamheideisen aan zowel de bestaande stad als aan de nieuw te bouwen stadsdelen. Het gaat niet alleen om de gebouwde omgeving, maar ook om de openbare ruimte, om beheer en om duurzame sociale en economische processen.

In bestemmingsplannen is duurzaamheid geen apart benoemd thema. Ruimtelijke oplossingen voor structurerende duurzaamheidsthema's zoals water, ecologie en verkeer worden in de betreffende delen uitgewerkt. Omdat een bestemmingsplan niet het meest geëigende middel is, worden niet tot weinig ruimtelijke thema's als energiebesparing, materiaalkeuze en gezondheidsaspecten hier niet in uitgewerkt. Deze aspecten krijgen in andere stadia van projectontwikkeling voldoende aandacht.

Omgevingsvisie Almere (2017)

Volgens plan is Almere uitgegroeid tot een moderne tuinstad van stadsdelen in een groen-blauw raamwerk. De Omgevingsvisie is erop gericht dit te behouden, maar ook de vele uitdagingen aan te kunnen gaan. Deze visie is gebaseerd op twee principes: organische ontwikkeling (spontaan, geen vast eindbeeld) en adaptief beleid (inspelen op verrassingen, geen blauwdrukken). Deze principes liggen ten grondslag aan vier uitgangspunten:

  • 1. ontwikkel en onderhoud het goede.
  • 2. van tuinstad naar Growing green city: de bestaande afwisseling van groen-blauw en bebouwing moet worden behouden, maar in de Growing green city staan de vele betekenissen van groen centraal: Almere is op termijn een stad die gezond eten, schone energie en zuiver water produceert, waar afval wordt hergebruikt met een grote rijkdom aan planten en dieren.
  • 3. onderscheidende positie in metropolitaan netwerk: Almere levert aan de noordelijke randstad als sterke, aantrekkelijke regio een grote bijdrage met een gedifferentieerd, anders (dan in de regio) woningaanbod én de unieke ligging aan bijzondere landschappen. De as Haarlemmermeer-Schiphol -Amsterdam-Almere staat centraal en de groei met 60.000 inwoners en 100.000 arbeidsplaatsen.
  • 4. uitnodiging aan iedereen: met eigen initiatieven bijdragen aan de ontwikkeling van Almere. De gemeente stimuleert en ondersteunt initiatieven en stelt de kaders waarbinnen initiatieven mogelijk zijn, om prioriteiten te stellen en om opgaven van algemeen belang te kunnen realiseren. Daarvoor is een ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Dit toont per laag aan wat waardevol is en welke kaders gelden bij initiatieven:
      • polderlaag (water, cultuurhistorie, natuurontwikkeling): kwaliteit water omhoog, meer waterberging, bescherming grondwater, recreatieve waarde van het water verbeteren, optimaal profiteren van de natuur bij projecten, blauw-groene buffers versterken, toegankelijkheid/ herkenbaarheid van de grote bossen verbeteren, aandacht voor de gebieden Oosterwold, Trekwegzone en Duin.
      • netwerklaag (wegen, spoor, busbanen, fietsroutes): functionaliteit van infrastructuur (IJmeerlijn, Stichtselijn, nieuw Station centrum en fiets-auto-openbaar vervoer), focus op duurzame energie, kwaliteit ICT-netwerken, 'slimmer maken van de stad (automatische afvalverwerking);
      • stedelijke laag (meerkernige opzet, bijbehorende voorzieningen, diversiteit): 'mensen maken de stad': inwoners en bedrijven geven zelf vorm aan de eigen toekomst en met betrekking tot voorzieningen.

- wonen en werken: functiemenging, meer betaalbare woningen voor senioren, kleine huishoudens voor beter evenwicht, transformatie, negen focusgebieden (zie programmaplan wijkgericht werken).

- wonen en zorg: zo lang mogelijk zelfstandig wonen door voldoende geschikte woningen waar zorg geleverd kan worden, bv. (groeps)woningen voor begeleid wonen.

- centrale voorzieningen: versterking Almere centrum, functiemenging in stads(deel)centra

- detailhandel: complementariteit van winkelcentra versterken, met name Poort, Buiten en Haven.

- sociaal-maatschappelijke voorzieningen: in alle stadsdelen gezondheidscentra, basisscholen en buurtontmoetingscentra.

- culturele voorzieningen: bevorderen vraag en faciliteren.

- onderwijs: versterken leer- en werkomgeving, opstellen integraal Huisvestingsplan Onderwijs (stadscentrum als campus, gezamenlijk ruimtegebruik), groenonderwijs.

- toerisme en recreatie: ruimte bieden voor kansrijke initiatieven, versterken kust-Duin en Nationaal Park.

- sport: clusteren van voorzieningen, direct in woonomgeving, uitnodigende groen-blauwe structuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0028.png"

figuur: ruimtelijke hoofdstructuur

Ruimtelijke reserveringen

Met deze eerder gemaakte beleidskeuzes dient rekening te worden gehouden bij (ruimtelijke) initiatieven:

  • 1. ontwikkeling Eemvallei: strook in Oosterwold, gereserveerd voor landschapsontwikkeling en landbouw vanwege de vroegere rivier de Eem.
  • 2. Stichtselijn en IJmeerlijn: toekomstige openbaar-vervoerslijnen naar Utrecht en Amsterdam. Dit hangt af van verdere woningbouwontwikkeling en dient nog onderzocht te worden qua haalbaarheid, modaliteiten en grondbeslag.
  • 3. diverse infrastructurele reserveringen: A6, A27, hoogspanningslijn, autowegen, fietspaden.
  • 4. reservelocaties voor ontwikkelingen op de lange termijn: Almere Stad (2F7, Oostkavels, delen Vaart 4), Almere Poort (Pampushout I, II, III), Almere Hout (Overgooi, Stichtsekant, Vogelhorst, Twentsekant).
  • 5. Almere Pampus inclusief buitendijks gebied: voor de lange termijnontwikkeling na 2025-2030, na positief besluit IJmeerlijn en na bouw van 25.000 woningen in Almere.
  • 6. Buitendijkse ontwikkeling Almere Haven.

De gereserveerde locaties of andere gebieden die nog niet ontwikkeld zijn, kunnen tijdelijk gebruikt worden voor bv. het opwekken van duurzame energie (zonnevelden) of verbouw van gewassen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0029.png"

figuur: reserveringen

Voor het plangebied betekent dit dat invulling wordt gegeven aan kansrijke initiatieven door een mogelijkheid op te nemen in het plan voor woningbouw voor bijvoorbeeld kleinere huishoudens en seniorenwoningen. Dit draagt bij aan de gewenste groei qua inwoners van de stad. Daarnaast maakt het plan functiemenging mogelijk, met name op bedrijventerrein de Striptekenaar (conform de GVW). Het bestaande groen-blauwe netwerk blijft gehandhaafd. Het Sieradenbos krijgt daarnaast de mogelijkheid voor een voedselbos. Dit past binnen de Growing green city gedachte met betrekking tot feeding en voorzien in je eigen voedsel. Ook met de archeologische waarden in het gebied wordt rekening gehouden middels een passende dubbelbestemming die deze waarde optimaal beschermt. Het gebied bevat geen reserveringen waarmee rekening gehouden hoeft te worden.

Woonvisie Almere 2.0 op weg naar 2030 (2009)

Deze visie geeft het beleid van de gemeente ten aanzien van het wonen weer. In de Woonvisie wordt de opgave van 60.000 nieuwe woningen benoemd. De Woonvisie zet in op vijf ambities:

  • 1. Almere wordt de proeftuin van cradle-to-cradle bouwen: duurzaamheid wordt (nog meer dan voorheen) een leidend principe bij de ontwikkeling en het beheer van de bestaande en de nieuwe stad. Het blauwgroene casco blijft een sturend element.
  • 2. Almere wordt een gedifferentieerde stad: door toe- en invoeging van nieuwe woon- en werkmilieus wordt Almere een complete stad en wordt aantrekkelijk voor 'nieuwe' doelgroepen (bijvoorbeeld studenten, creatievelingen en startende ondernemers). Hierbij denken we onder meer aan woonmilieus 'centrum-stedelijk', 'centrumrand', 'villawijk' en 'landelijk'. Het woningbouwprogramma is gedifferentieerd naar prijs, type en eigendomsverhoudingen. Bovenstaande geldt voor de nieuwe en bestaande stadsdelen. Differentiatie in bestaande stadsdelen heeft tot doel het doorbreken van de eenzijdigheid, het versterken van de concurrentiekracht en het faciliteren van wooncarrières.
  • 3. Wonen is betaalbaar en toegankelijk voor iedereen: Almere blijft functioneren als een emancipatiemachine en biedt dus voldoende betaalbare woningen (koop en huur) aan, goed verspreid over de verschillende stadsdelen. Uitgangspunt is een kernvoorraad van 30% sociale woningbouw per stadsdeel. Van alle nieuwbouw is 35% sociaal, waarvan 25% huur en 10% koop. Deze sociale woningbouw moet ook duurzaam sociaal blijven (bijvoorbeeld door middel van erfpacht). Dit thema wordt nog nader uitgewerkt. Daarnaast is het nieuwe beleid dat elke wijk voor tenminste 35% uit sociale woningbouw moet bestaan. Hoe we hierbij een wijk moeten definiëren is nog niet helemaal duidelijk. Daarnaast moet elke wijk bestaan uit tenminste 30% huurwoningen.
  • 4. Almere is een zorgzame en leefbare stad: mensen de mogelijkheid bieden om zo lang mogelijk zelfstandig te wonen (voldoende rolstoelgeschikte, aanpasbare en gelijkvloerse woningen). Als dat niet meer lukt, zorgen voor voldoende, op de behoefte toegesneden woonzorgvoorzieningen.
  • 5. De eindgebruiker staat centraal: mensen moeten directe zeggenschap krijgen over de bouw van hun eigen woning. Doelstelling is 30% van de woningbouw in de vorm van particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast moeten bewoners meer te zeggen krijgen over de woonomgeving. De gemeente Almere wil corporaties en beleggers nog meer bij de stad betrekken (zowel fysiek, sociaal-maatschappelijk als economisch).

Het bestemmingsplan voldoet aan de Woonvisie en levert vooral een bijdrage aan de ambities genoemd onder 2 en 3.

Welstandsnota Almere 2014 (2015)

Met de Welstandsnota Almere 2015 heeft de gemeente Almere een ommezwaai gemaakt in het
welstandsbeleid. De woongebieden en bedrijventerreinen in Almere zijn met het nieuwe beleid
welstandsvrij geworden. In deze gebieden behoeven bouwplannen niet meer preventief getoetst te
worden op het welstandsaspect. De verplichte welstandstoets blijft gehandhaafd voor de volgende gebieden en thema's:

  • Het groenblauwe raamwerk

Het landschap in Almere vormt het groenblauwe raamwerk waarin de stadsdelen zijn gevat. Voor dit
groenblauwe raamwerk geldt een restrictief bouwbeleid: alleen gebouwen die een positieve bijdrage
leveren aan het functioneren van het groenblauwe raamwerk zijn welkom. In de nota 'Kleur aan groen'
(zie Groene stad) is dit beleid vastgelegd en uitgewerkt.

  • De hoofdinfrastructuur

Het stelsel van hoofdwegen, spoorlijnen en vaarten vormt het raamwerk waarlangs mensen zich door
Almere voortbewegen. Het betreft zowel het aanzien van de gebouwde bestandsdelen van deze
hoofdinfrastructuur zoals bruggen, viaducten en geluidschermen als de beeldbepalende elementen van de bebouwing langs de hoofdinfrastructuur die het stadsbeeld mede bepalen.

  • De centrumgebieden

De bebouwing in de centra van de kernen Almere Stad, Almere Haven en Almere Buiten bepaalt in
belangrijke mate het beeld van deze gebieden, die als voorzieningencentra en ontmoetingsgebieden van collectief belang zijn.

  • Bijzondere gebieden

Een aantal gebieden is van bijzondere betekenis voor het stadsbeeld van Almere. Zij verdienen om die
reden extra bescherming. Het gaat dan onder andere om de Bouwrai-gebieden en de prijsvraaggebieden de Fantasie, de Realiteit en de Eenvoud.

  • Reclame

Met het aanbrengen van reclameborden in de openbare ruimte en aan gebouwen zijn grote financiële
belangen gemoeid. Het risico van wildgroei bij het vrijlaten van reclame in de openbare ruimte is groot.
Beperking is noodzakelijk, om te voorkomen dat de architectuur geheel ondergeschikt wordt aan
reclame. Een regulerend beleid beschermt bovendien winkels en bedrijven met een kwaliteitsuitstraling.

Op onderstaande kaart is aangegeven in welke gebieden het welstandsbeleid van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0030.png"

Wanneer een gebied welstandsvrij is wil dat overigens niet zeggen dat er geen regie is. Voor de
omvangrijkere (her)ontwikkelingsgebieden kan supervisie door kwaliteitsteams worden ingesteld en weer worden opgeheven. Ook kan bewonerswelstand worden ingesteld indien 2/3 meerderheid in een gebied aangeeft dat welstandstoetsing gewenst is. Voor het hele grondgebied van de gemeente geldt verder de excessenregeling. De excessenregeling is het instrument om bouwwerken, die in ernstige mate ontsierend zijn voor de omgeving, te laten aanpassen. De excessenregeling is gericht op het uiterlijk en is niet bedoeld om de plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.

Het plangebied is welstandsvrij met uitzondering van grote gebouwen langs de hoofdinfrastructuur en reclameobjecten. In het groenblauwe raamwerk van het gebied dienen primair de gebruiksmogelijkheden te worden verbeterd. Daartoe kunnen nieuwe programma's via een aparte planologische procedure worden toegevoegd aan het raamwerk, waaronder ook stedelijke ontwikkelingen. Zo moeten onder andere plaats en uiterlijk zijn afgestemd op het bestaande beeld, alzijdige vormgeving en evenwichtige hoofdvorm.

Beleidsnota kleine bouw 2008 (2009, 2010)

In deze nota worden kaders benoemd voor de uitbreiding van woningen, het gebruik van woningen voor beroepen en bedrijven aan huis, bouwwerken nabij woningen en bedrijven, de oprichting van antennemasten e.d. Als een bouwplan aan de voorwaarden uit de nota voldoet, dan wordt medewerking verleend aan een bouwaanvraag, ook als deze niet past in het bestemmingsplan. Voor nieuwe bestemmingsplannen is het uitgangspunt dat de regeling uit de Nota hierin wordt overgenomen. Deze kaders scheppen duidelijkheid voor inwoners en bedrijven. Samengevat regelt de nota de volgende bouw- en gebruiksmogelijkheden:

  • a. uitbreiding van of een bijgebouw bij woongebouwen;
  • b. uitbreiding van of een bijgebouw bij niet-woongebouwen (bijvoorbeeld winkels, scholen, bedrijfsgebouwen);
  • c. realiseren van gebouwen voor openbaar nut, openbaar vervoer of wegverkeer;
  • d. oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bijvoorbeeld schuttingen, kunstobjecten, overkappingen);
  • e. realiseren van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie;
  • f. regeling met betrekking tot aan-huis-gebonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in huis;
  • g. oprichten van antenne-installaties.

Voor dit plangebied betekent dit dat de uitgangspunten van de nota zijn verwerkt in de regels en op de verbeelding.

Masten en antennes t.b.v. het mobiele telefoonnet (1999)

Naast het nationale en provinciale antennebeleid heeft de gemeente ook een eigen 'antennebeleid'. Dit beleid houdt in dat zendmasten niet in woonwijken en natuurgebieden mogen worden geplaatst. Wel is plaatsing mogelijk op bedrijventerreinen, sportparken en langs hoofdinfrastructuur.

In dit plan is één zendmast opgenomen (tussen bedrijventerrein De Striptekenaar en de Hogering). Deze is 9 april 2018 vergund. Dit bestemmingsplan maakt nieuwe zendmasten vanaf 15 tot 40 m bij recht niet direct mogelijk. Met een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan is dit eventueel op het bedrijventerrein of langs de hoofdinfrastructuur mogelijk.

Beleidslijn tuinvergrotingen 2012 (2013)

Daar waar mogelijk zal tegemoet worden gekomen aan de wensen van bewoners om (kleine stukjes) gemeentegrond grenzend aan tuinen te verkopen aan de eigenaren van de tuinen. Anderzijds moeten stukken grond die ten onrechte door bewoners in gebruik zijn genomen, weer in gebruik komen als gemeentegrond. Het gaat hierbij immers om publiekbezit, dat de gemeenschap toekomt. Er worden twee aanpakken gehanteerd: de projectmatige en de niet projectmatige aanpak. Bij de projectmatige aanpak neemt de gemeente het initiatief om voor een hele wijk of buurt de mogelijkheden voor tuinvergrotingen te onderzoeken. Dit gaat vrijwel altijd in combinatie met een (groot)onderhoudsproject in hetzelfde gebied. De niet projectmatige aanpak wordt toegepast als een bewoner of een groep bewoners een verzoek tot tuinvergroting indient en er niet binnen een jaar gestart gaat worden met het voorbereiden van een projectmatige aanpak in hetzelfde gebied. Uitgangspunt bij beide aanpakken is het uitgeven van gronden daar waar dit mogelijk is zonder het algemeen belang aan te tasten. Onder het algemeen belang worden in ieder geval de volgende zaken verstaan:

  • 1. (geplande)projecten/reserveringen waarvoor de gronden nodig zijn;
  • 2. Weigering van eigenaren van kabels of leidingen om in te stemmen met verkoop gecombineerd met het vestigen van zakelijk recht (recht van de eigenaar van kabel of leiding om te allen tijde bij de leiding te kunnen);
  • 3. Ontstaan van problemen voor het (gemeentelijk) onderhoud ten gevolge van de uitgifte;
  • 4. Veiligheid (vooral verkeersveiligheid en sociale veiligheid);
  • 5. Voorkomen van aantasting van ruimtelijke kwaliteit (groene kwaliteit en samenhang van de wijk).

In het plangebied is momenteel geen projectmatige aanpak gepland. Wel zijn op verschillende percelen tuinvergrotingen bekend, zodat deze ook zijn meegenomen in dit plan. Toekomstige gronduitgiften ten behoeve van tuinvergrotingen kunnen via een wijzigingsbevoegdheid worden uitgevoerd.

Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen in de gemeente Almere (2013)

De regels in de Aanwijzing en nadere regels ligplaatsen van vaartuigen zorgen ervoor dat de watergangen in de stad op een verantwoorde manier gebruikt kunnen blijven worden. In artikel 5:19, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening 2011 is een verbod opgenomen om met een vaartuig in openbaar water een ligplaats in te nemen, een ligplaats te hebben dan wel beschikbaar te stellen. In de aanwijzing en nadere regels ligplaatsen is geregeld dat dit verbod niet van toepassing is op de aangewezen gedeelten van het openbaar water die als ligplaatsen woonschepen zijn aangegeven op kaart die bij de aanwijzing hoort. Op de kaart bij de aanwijzing zijn ook vaste ligplaatsen, afmeeroevers, passantenligplaatsen, wachtplaatsen, particulier water en particuliere oevers aangegeven.

Binnen het plangebied zijn geen ligplaatsen voor woonschepen aangewezen. De oevers langs de watergangen zijn wel aangewezen als afmeeroever. In de bestemming 'Water' is in de bestemmingsomschrijving aanleggelegenheid opgenomen, waardoor het gebruik als afmeeroever op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.

Prostitutiebeleid Almere (2000)

Het beleid is gericht op concentratie van bepaalde vormen van seksinrichtingen (in het uitgaanscentrum met bepaalde dominante functies zoals horeca en uitgaan, waar ruime mogelijkheden zijn m.b.t. sluitingstijden). In de Nota Prostitutiebeleid wordt vestiging van een bedrijf in een woonwijk ontoelaatbaar geacht. Daarnaast wordt het buitengebied uitgesloten omdat dit óf een blijvend recreatiegebied óf een toekomstig woongebied is. Er wordt afgezien van de aanwezigheid van raamprostitutie en straatprostitutie in Almere. Uitgangspunt is dat er enige concentratie is in de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten van de zichtbare prostitutie (seksclub, sekstheater, seksbioscoop, seksautomatenhal, erotheek en sekswinkel). Het vestigingsbeleid gaat uit van maximaal vijf seksclubs, maximaal vijf erotische massagesalons, maximaal vijf privé-huizen, maximaal vijf bedrijven in de seksbranche waar geen seksuele handelingen plaatsvinden, en maximaal drie parenclubs in de gemeente Almere. Deze kunnen verdeeld worden over de centrumgebieden van de stadskernen van Almere-Stad, Almere-Haven en Almere-Buiten. De mogelijkheid bestaat dat steeds één van de vijf bedrijven zich kan vestigen op een bedrijventerrein. Vestiging op een bedrijventerrein is gebonden aan extra voorwaarden.

Voor het plangebied betekent dit dat seksinrichtingen en raam- en straatprostitutie niet zijn toegestaan. Alleen op bedrijventerrein Striptekenaar zou onder bepaalde voorwaarden een seksinrichting gevestigd kunnen worden. Echter een concreet verzoek daartoe ontbreekt op dit moment. Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft en de huidige bestemmingsplannen een seksinrichting niet mogelijk maken, wordt dit ook niet in het nieuwe plan gefaciliteerd.

Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 (2012)

Het Coffeeshopbeleid gemeente Almere 2013 bevat de uitgangspunten en criteria die worden gehanteerd bij de behandeling van de (aanvragen voor) vestiging van koffieshops in Almere. Binnen de gemeente Almere worden maximaal vier gedoogbeschikkingen afgegeven voor het exploiteren van een coffeeshop. Voor de stadskern Almere Stad maximaal twee, voor de stadskern Almere Haven maximaal één en voor de stadskern Almere Buiten maximaal één. Als dit maximum van vier is bereikt worden verdere aanvragen op grond daarvan afgewezen. Een coffeeshop kan slechts gevestigd worden op een locatie met een horecabestemming. Een coffeeshop valt onder Categorie I “ lichte horeca”. Vestigingscriteria ten aanzien van de locatie zijn onder andere:

  • geen vestiging van coffeeshops in woonwijken;
  • situering ten opzichte van scholen: de loopafstand dient minimaal 350 meter te zijn tussen een school (basis- en voortgezet onderwijs) en een coffeeshop (uitgezonderd Festivalplein)
  • dusdanig gesitueerd dat maatschappelijke controle en controle door controlerende instanties mogelijk is;
  • vestiging aan de rand van bedrijventerreinen is toegestaan, tenzij geen controle mogelijk is;
  • vestiging in het centrum is toegestaan.

In het plangebied kan een coffeeshop binnen een horeca categorie 1 bestemming gevestigd worden via een gedoogbeschikking, mits er in Almere Buiten op dat moment geen coffeeshop aanwezig is. Dan moeten wel de bovengenoemde voorwaarden in acht worden genomen. Een coffeeshop krijgt geen aparte aanduiding in het bestemmingsplan, omdat dit een illegale activiteit betreft die gedoogd wordt.

Uitgiftebeleid benzineverkooppunten (2000)

Op 19 mei 2000 heeft het college van B&W het 'uitgiftebeleid benzineverkoop' vastgesteld. Het beleid gaat uit van de uitgifte van alleen solitaire tankstationlocaties. Daarnaast is in de nota een spreidingskaartje voor benzineverkooppunten opgenomen. Op deze kaart staat aangegeven waar benzineverkooppunten gerealiseerd mogen worden.

Voor het plangebied betekent dit dat het bestaande tankstation op bedrijventerrein Striptekenaar met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.

3.2 Bereikbaarheid en mobiliteit

Nota Mobiliteitsplan Almere (2012)

Keuzes op het gebied van verkeer en vervoer zijn in belangrijke mate voorwaardenscheppend voor stedelijke ontwikkelingen. Ze werken ook door in het dagelijks leven op straat. Het gaat dan met name om een goede bereikbaarheid, maar óók om de wijze waarop verkeer en vervoer wordt ingebed in het stedelijk weefsel. De volgende 8 hoofdkeuzes worden gemaakt:

  • 1. Stimuleren economische ontwikkeling door verbeteren regionale bereikbaarheid, handhaven goede interne bereikbaarheid en versterken van wijkeconomie met introductie stadsstraten;
  • 2. Betere inpassing infrastructuur in stedelijk weefsel en aanwenden infrastructuur ter ondersteuning van organische groei;
  • 3. Handhaven van een gezond, verkeersveilig en duurzaam verkeerssysteem met aandacht voor initiatieven uit de markt;
  • 4. Vasthouden kwalitatief hoogwaardig openbaar vervoer waarbij de sociale veiligheid en de inpassing in het stedelijk weefsel verbeteren;
  • 5. Realiseren hoger fietsgebruik door het aanbieden van een kwalitatief hoogwaardig, sociaal veilig en kostenefficiënt hoofdfietsnetwerk;
  • 6. Aanbieden van veilige en prettige looproutes in woonwijken en winkelcentra en openbaar vervoer voorzieningen;
  • 7. Vasthouden van de goede interne bereikbaarheid per auto met aandacht voor inpassing, beleving en oriëntatie;
  • 8. Parkeeroplossingen op maat voor bewoners, bezoekers en werknemers.

Doelstellingen met ruimtelijke betekenis zijn:

  • Meer functiemenging;
  • Maken van stadsstraten: straten of lanen die een meer stedelijke uitstraling hebben door het verkeer niet meer strikt van de omgeving te scheiden; ook ter versterking van de wijkeconomie;
  • Concentratie van voorzieningen rondom knooppunten (m.n. stations);
  • Verbetering sociale veiligheid op fietsroutes (onder andere bundeling met auto-infrastructuur cq langs (woon)bebouwing), looproutes en openbaar vervoer. Tenminste één sociaal veilige fietsroute tussen stadsdelen;
  • In nieuwe gebieden met de gebruikelijke Almeerse dichtheid en hoger wordt het systeem van verkeersscheiding grotendeels doorgezet (eventueel eigen rijstrook, in plaats van aparte infrastructuur). In nieuwe gebieden met lagere dichtheden kan in principe van dit systeem worden afgestapt. In bestaand gebied geen grote ingrepen;
  • Openbaar vervoer en fiets krijgen prioriteit boven de auto;
  • Hoofdfietsnetwerk met ongelijkvloerse kruising van de dreven;
  • Doorgaand autoverkeer weren uit woongebieden;
  • Aandacht voor verkeersveilige schoolomgeving;
  • Capaciteitsvergroting regionale vervoersverbindingen (ov en auto);
  • Op langere termijn een IJmeerverbinding als voorwaarde voor gezonde groei Almere;
  • Bij interne bereikbaarheid krijgen economisch belangrijke gebieden (zoals het Stadscentrum en het centrum van Almere Buiten inclusief Doemere) prioriteit.

Het plangebied en ook het bestemmingsplan is in overeenstemming met de uitgangspunten van dit beleidsplan.

Verkeersveiligheid rond basisscholen   (2001)

De verkeersdrukte rond basisscholen door de auto's van de ouders/verzorgers is een algemeen probleem, dat de veiligheid van de kinderen in gevaar brengt. De locatie van basisscholen en daarbij de verkeerssituatie rond de school moet daarom in een vroeg stadium in de stedenbouwkundige plannen opgenomen worden. Dit geldt in het bijzonder voor zogenaamde educatieve steunpunten en een brede school.

Voor het plangebied betekent dit dat voor de bestaande scholen rekening is en wordt gehouden met deze nota.

3.3 Werk in de stad

De Economische Kracht van Almere, economische agenda 2015-2019 (2015)

De Economische Kracht van Almere bevat de economische agenda, de programmalijnen en speerpunten, voor de periode 2015-2019. Almere maakt deel uit van de economische topregio Noordvleugel. Dit vraagt om een aantrekkelijk vestigingsmilieu. Almere richt zich op het doorontwikkelen van de eigenheid van Almere en de complementariteit van de stad in de Noordvleugel. De programmalijnen zijn:

  • 1. Excellent gastheerschap via het faciliteren van bestaande en nieuwe bedrijven, door onder meer het contact houden met gevestigde bedrijven en het versterken van aanspreekpunten tussen gemeente en ondernemers;
  • 2. Stimuleren van nieuwe kansen en mogelijkheden van ondernemers, door onder meer het mogelijk maken van bestemmingsverruiming van leegstaande (kantoor)gebouwen;
  • 3. Inspannen om knelpunten op te lossen die ondernemers signaleren;
  • 4. Dienstverlening aan ondernemers via het Ondernemersplein;
  • 5. Inzetten voor heldere en soepele toepassing van regelgeving, door onder meer aanpassing en verruiming van het beleidskader over werklocaties (GVW);
  • 6. Cultuurverandering van de gemeentelijke organisatie gericht op het adequaat en vlot bedienen van ondernemers met snelle en 'to-the-point' dienstverlening;
  • 7. Doorontwikkelen van de clusteraanpak met EDBA 2.0, bedrijven, onderwijs- en kennisinstellingen,gericht op economische structuurversterking in Almere.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze agenda.

Gemeentelijke visie Werklocaties (2016)

De Gemeentelijke Visie op Werklocaties (= GVW) vormt het beleidskader voor het vestigen van economische activiteiten. De dynamiek in de huisvesting van economische activiteiten is groot en de GVW geeft de kaders om te bepalen waar initiatieven kunnen komen en welke ruimtelijke randvoorwaarden daarbij gelden. Uitgangspunt is dat overal in Almere gewerkt kan worden. Daarbij passen een optimale flexibiliteit en functiemenging. De GVW bestaat uit een leidraad en kaartbeelden, de Vestigingsvisie Horeca Almere 2016 en het beleid voor Facilitypoints. De leidraad geeft op hoofdlijnen aan welke soorten economische activiteiten zich in welk soort milieu kunnen vestigen en vormt de basis voor bestemmingsplannen. Doel is om initiatieven zorgvuldig in te kunnen passen. De leidraad geeft richting aan waar wat is toegestaan, maar sluit tegelijk ook niets uit, mits dit geen afbreuk doet aan het milieu dat op die plek van toepassing is. In individuele gevallen kan afgeweken worden via een goede ruimtelijke onderbouwing.

  • 1. Centrummilieus: mix aan activiteiten met wonen in hoge dichtheid naast elkaar; alleen activiteiten in categorieën A, B of C: winkels, horeca, werken aan huis
  • 2. Woonmilieus: werken aan huis en kleinschalige, zelfstandige werkplekken in de wijken met beperkte effecten; Indische buurt, Floriadegebied en Duin zijn woon-werkmilieus met mix va wonen en werken (en horeca) onder voorwaarden mogelijk
  • 3. Werkmilieus:
    • a. Binnenstedelijk: ruimte voor verkleuren naar diverse activiteiten; binnen de kom van woonbebouwing; qua schaal en maat aansluitend op woonomgeving; vanwege ligging tegen woonmilieus alleen categorieën A, B of C; kantoor tot max 50% en/of 1500 m² per bedrijf; voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; wonen mag aan de randen van het terrein mits voldaan aan de goede ruimtelijke ordening.
    • b. Regulier: geschikt voor grotere bedrijven (categorie 1 t/m 3.2); voorzieningen en horeca mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijke ordening); detailhandel nee met uitzondering van bestaande perifere en ondergeschikt; wonen nee.
    • c. Industrie: alleen op De Vaart; grootschalige en zware bedrijven (t/m categorie 5.3); mogelijkheden voor andere functies zijn beperkt; wonen nee.
    • d. Kantoren: categorieën A, B of C; voorzieningen mogen; horeca en wonen mogen onder voorwaarden (goede ruimtelijk ordening); detailhandel mag alleen in Centrum Almere Stad.
    • e. Agrarisch: alleen op de Buitenvaart; voorzieningen, horeca (t/m horecacategorie 4) en detailhandel alleen ondergeschikt; wonen alleen in bedrijfswoning of plattelandswoning.
  • 4. Groene milieus: recreëren is de hoofdfunctie; landschap geeft richting aan de vorm en type gebruik van nieuwe initiatieven zodat elke toevoeging het groene milieu versterkt; kleinschalige bedrijven, voorzieningen en horeca zijn mogelijk onder deze voorwaarden Naast de GWV en de bestemmingsplannen zijn er andere instrumenten van toepassing voor het zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte: RRAAM 2013, de Ladder voor duurzame verstedelijking, stedelijk programma, regionale programma afspraken (metropoolregio Amsterdam), beheer bedrijventerreinen en aanpak leegstand/ taskforce wonen met welzijn en zorg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0031.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0032.png"

Facilitypoints

Voor vestiging van facilitypoints gelden de volgende uitgangspunten: (snel)weggebruikers als doelgroep, afslagen van A6 en A27 en minimale kavelgrootte is 3.000 m². Er zijn drie concepten: basisconcept (alleen horeca ten behoeve van kort doelgericht verblijf), plusconcept (horeca en aanvullende voorzieningen tbv kort en langer verblijf) en truckersconcept (parkeerplaats en voorzieningen voor vrachtwagens tbv kort en langer verblijf). Op negen locaties is een facilitypoints mogelijk:

  • 1. Al (min of meer) aanwezige facilitypoints (Basis en/ of plusconcept): Gooise Poort (Audioweg 2), Hollandsekant, Weerwater Zuid (Oorweg), Veluwsekant (Strubbenweg), Sallandsekant (Koningsbeltweg), De Vaart (Dukdalfweg). Doorgroei naar truckersconcept kan op Hollandsekant, Sallandsekant en De Vaart (Brugplein indien facilitypoints op Dukdalfweg is ontmanteld). Doorgroei naar plusconcept kan op Veluwsekant, Weerwater Zuid en De Vaart (brugplein indien facilitypoint op Dukdalfweg is ontmanteld);
  • 2. Nieuwe facilitypoints kunnen op: Stichtsekant, Poort (Elementendreef) en Hout-Noord (A6-park).

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0033.png"

Het plangebied bestaat grotendeels uit woonmilieu en De Striptekenaar is aangewezen als binnenstedelijk werkmilieu.

Voor het woonmilieu (woonwijk) geldt dat aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan. Daarvoor zijn in de regels voorwaarden opgenomen. Ook liggen verspreid over de wijk bedrijfsruimten die voor diverse functies gebruikt mogen worden, mits de effecten op de omliggende woningen beperkt zijn.

Op het binnenstedelijk werkmilieu zijn bedrijven tot en met categorie C van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Daarnaast zijn kantooractiviteiten mogelijk tot een maximum van 1.500 m² per kavel en/of tot een maximum van 50% per bedrijf. Sport-, cultuur-, recreatie- en maatschappelijke voorzieningen, zijn ook toegestaan. Het gaat om voorzieningen tot en met maximaal categorie B van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging. Detailhandel is niet toegestaan. Ondergeschikte detailhandel, met een maximum van 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² v.v.o., is wel mogelijk. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de GVW.

Detailhandelsvisie Almere 2014 (2014)

De Detailhandelsvisie Almere 2014 geeft in hoofdlijnen antwoord op de vraag hoe Almere in de komende jaren met detailhandel in de stad wil omgaan.

De belangrijkste uitgangspunten voor de detailhandelsstructuur zijn:

  • de fijnmazigheid van winkelvoorzieningen;
  • de positie van het stadscentrum als hét centrale (winkel)centrum van Almere;
  • ruimte bieden aan ondernemers;
  • e-commerce faciliteren.

Dit vindt zijn uitwerking in:

  • Concentratie van dagelijkse detailhandel in of aan buurt-, wijk- en stadsdeelcentra
  • Concentratie van niet-dagelijkse detailhandel in of aan stadsdeelcentra
  • Prioriteit voor kansrijke innoverende concepten
  • Verruimen van mogelijkheden voor kleinschalige detailhandel buiten de winkelgebieden
  • Vergroten van de verzorgingsfunctie en complementariteit van warenmarkten
  • Behouden van ruime mogelijkheden winkelopening
  • Handhaven van regels
  • Programmering gericht op kwaliteit
  • Uitvoeringsparagraaf 'samenwerking markt en overheid'

De detailhandelsvisie bevat een aantal relevante begripsbepalingen, waaronder PDV en GDV. Het (toelatings)kader bevat een verdere vertaling van het beleid:

Economische segmenten   Dagelijks   Niet dagelijks   E-commerce  
    Recreatief   Doelgericht (PDV)   web- winkel   internet- winkel   afhaal-punten  
Milieus en Locaties              
stadscentrum en stadsdeelcentra   ja   ja   ja*   ja   ja   ja  
wijk- en buurtcentra   ja, supermarkt van (elk) maximaal 1.500 m² w.v.o.*/**   ja   nee   ja   ja   ja  
retailcentra***   nee   ja, mits passend binnen het thema   ja, mits passend binnen het thema   ja   ja   ja  
woonwijken (inclusief bedrijfs- woningen op bedrijventerreinen)   ja, mits < 25 m² w.v.o. aan huis   ja, mits < 25 m² w.v.o.   nee   ja   ja*   ja****  
binnenstedelijke, modern gemengde bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   alleen daar waar het volgens de geldende bestemmings- plannen mogelijk is, met uitzondering van ABC goederen¹)   ja   nee   ja****  
hoogwaardige bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
logistieke bedrijventerreinen   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   ja****  
industrieterreinen (De Vaart 1-3 en 4)   nee   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.   nee   ja   nee   nee  
agrarische bedrijventerreinen, zoals Buitenvaart   ja, mits < 25 m² w.v.o. in de bedrijfswoning ***** en m.b.t. ondergeschikte detailhandel maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o. *****   nee, tenzij ondergeschikt maximaal 20% van het aantal m² b.v.o. met een maximum van 100 m² w.v.o.*****   nee, met uitzondering van 1 tuincentrum   ja*****   ja*****   nee  

* Mits wordt voldaan aan de randvoorwaarden met betrekking tot bereikbaarheid, parkeren, laden, lossen en milieu-eisen (5 parkeerplaatsen per 100 m² b.v.o.).

** In stadsdeel Haven maximaal 1.200 m² w.v.o.

*** Retailcentra vallen onder het locatietype 'voorzieningenmilieu' uit de Gemeentelijke Visie op het Vestigingsbeleid (GVV, 2010) en Doemere is een voorzieningenmilieu voor PDV en het toekomstig retailpark Poort is een voorzieningenmilieu voor GDV. Ook de eventuele toekomstige detailhandelszone op Twentsekant is aangewezen als een voorzieningenmilieu voor PDV/GDV (pas op zijn vroegst na 2020 in ontwikkeling).

**** Op nog nader te bepalen locaties en onder nog nader te bepalen voorwaarden/criteria.

***** Gelieerd aan de hoofdbestemming (verbreed agrarisch) binnen het nieuwe bestemmingsplan Agrarisch gebied Buitenvaart.

¹) ABC-goederen kunnen zich ook vestigen op de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen als voldaan wordt aan de ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten de PDV zones.

Dit betekent voor het plangebied betekent dit dat voor het binnenstedelijke bedrijventerrein De Striptekenaar geen detailhandel is toegestaan met uitzondering van ondergeschikte detailhandel. PDV (perifere detailhandel) is niet toegestaan met uitzondering van perifere detailhandel in ABC-goederen (auto's, boten en caravans), mits is voldaan aan ruimtelijk relevante criteria als goede bereikbaarheid en ruimtelijke inpassing buiten PDV-locaties. Bedrijventerrein De Striptekenaar is hiervoor geschikt. Dit terrein is direct ontsloten op de Buitenring en ook de Evenaar, zodat de woningen in het gebied geen tot weinig last hebben van verkeer. De verkaveling (geen bouwvlakken) is ook geschikt voor detailhandel in ABC-goederen..

Binnen de bestemming Gemengd-2, welke van toepassing is op de twee voorzieningenclusters en de bedrijfsunits in de wijk, is wel detailhandel toegestaan. Een supermarkt is gemaximaliseerd op 1.500 m² vvo. In een woning zelf is maximaal 25 m2 verkoopvloeroppervlak aan detailhandel toegestaan waaronder webwinkels en internetwinkels, voor zover wordt voldaan aan randvoorwaarden met betrekking tot parkeren e.d. Deze eisen zijn opgenomen in de bestemmingsregel inzake aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten.

Afhaalpunten (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels. Op basis van de Detailhandelsvisie Almere 2014 worden afhaalpunten bij voorkeur geïntegreerd in de bestaande winkelstructuur. Hoewel afhaalpunten in winkelgebieden kunnen worden opgezet, bestaat er behoefte om pure afhaalpunten ook buiten de winkelgebieden kansen te bieden. Afhaalpunten worden in de Detailhandelsvisie Almere 2014 niet als detailhandel gezien, maar als een bedrijfsfunctie (logistiek). Een afhaalpunt wordt in de detailhandelsvisie daarom gedefinieerd als "een locatie waar de consument uitsluitend via internet bestelde goederen kan afhalen of retourneren, en waar uitsluitend logistiek en opslag van bestelde goederen gedurende een korte periode plaatsvindt en waarbij geen sprake is van uitstalling ten verkoop en/of overige activiteiten". Doordat pure afhaalpunten ook als een (logistiek) bedrijf gezien kunnen worden, dus niet als een winkelfunctie, ontstaat de mogelijkheid om deze te realiseren op locaties buiten de bestaande winkelstructuur. Afhaalpunten worden toegestaan op alle bedrijventerreinen. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) worden hiervan uitgesloten. Voorwaarden voor vestiging van een puur afhaalpunt op bedrijventerreinen zijn:

  • voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden, lossen en manoeuvreren dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
  • de locatie van het afhaalpunt dient goed ontsloten te zijn: een directe en korte aansluiting op de hoofdwegenstructuur.

Afhaalpunten zijn toegestaan binnen de bestemming Gemengd-1.


Kringloopwinkels (2014)

De raad heeft op 6 maart 2014 ingestemd met de beleidskeuzes van de "Detailhandelsvisie Almere 2014". In het raadsvoorstel is aangekondigd dat op twee punten zou worden teruggekomen, namelijk afhaalpunten en kringloopwinkels. Volgens de Detailhandelsvisie is detailhandel toegestaan op locaties met een detailhandelsbestemming. Kringloopwinkels vestigen zich in de praktijk echter eerder op bedrijventerreinen vanwege het volumineuze karakter en de relatief lagere huurprijs dan in winkelcentra. Er zijn in Almere drie kringloopwinkels gevestigd: op De Steiger, op Markerkant en op Frezersplaats. De kringloopwinkel op Poldervlak is begin 2014 afgebrand. In vergelijking met de definitie zoals die is opgenomen in de Detailhandelsvisie Almere 2014 zijn de termen 'breed assortiment' en 'om niet' toegevoegd, mede om het verschil te benadrukken met een 'gewone' tweedehandswinkel. Door de brede opzet van deze specifieke bedrijfstak is het wenselijk dat hiervoor ook ruimte wordt geboden buiten de winkelcentra. De typen bedrijventerreinen waar kringloopwinkels zich kunnen vestigen worden beperkt tot die bedrijventerreinen die voor consumenten goed bereikbaar zijn en die relatief dicht bij een woonwijk liggen. Daarnaast komen die bedrijventerreinen in aanmerking waar de bedrijven qua aard van de bedrijfsactiviteiten niet onnodig belemmerd worden in hun bedrijfsvoering met de komst van een kringloopwinkel. Kringloopwinkels moeten geen negatieve ruimtelijke effecten veroorzaken op de bedrijfsomgeving waar deze gevestigd zijn. Daarom komen de binnenstedelijke en modern gemengde bedrijventerreinen (zoals in de GVV van 2010 genoemd) hier voor in aanmerking. De bedrijventerreinen Buitenvaart (agrarisch) en De Vaart (industrieel) en de bedrijventerreinen Stichtsekant, Hollandsekant en Sallandsekant (logistiek) komen hiervoor niet in aanmerking. Elke vestiging dient fysiek en verkeerskundig inpasbaar te zijn. Parkeren, laden, lossen en manoeuvreren dient op eigen terrein plaats te vinden.

Binnen de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-2 is een kringloopwinkel mogelijk.

Vestigingsvisie Horecanota Almere (2016)

Uitgangspunt is om horeca te concentreren in centrummilieus, wijkcentra, het Floriadegebied en de Kustzone Poort/ Strand Duin en te mengen met andere activiteiten. In andere milieus is horeca alleen toegestaan, mits het inpasbaar is op basis van regelgeving en een goede ruimtelijke ordening.

Locatietype     horecacategorie   
    Functiemengingslijst (dit geldt voor de functiemengingsgebieden)   Staat van horeca-activiteiten (dit geldt voor de overige gebieden)  
Stads(deel)centra   A en B   n.v.t.  
Wijkcentra   A   n.v.t.  
Floriadegebied   A en B   n.v.t.  
Kustzone Poort /Strand Duin   A en B   n.v.t.  
Bedrijventerreinen   n.v.t.   3,4,5,6 **  
Kantoorlocaties ***   n.v.t.   2,3,4,5  
Woonwijken   n.v.t.   1,2,3,4,5 *****  
Groengebieden / parken   n.v.t.   1 t/m 6 ****  
Agrarisch bedrijventerrein Buitenvaart   n.v.t.   1 t/m 4  

** De Vaart alleen een eventueel BFP en de Creative Campus Almere; bij tankstations is ook een cat. 2 mogelijk

*** kantoorlocaties buiten de centrumgebieden

**** geldt hier voor categorie 6, nee, tenzij

***** bij woonwijken geldt dat buiten de buurt(winkel)centra categorie 3, 4 en 5 alleen mogelijk zijn via een afwijkingsbevoegdheid

Voor het plangebied betekent dit dat het grotendeels valt onder woonwijken en voor De Striptekenaar onder bedrijventerrein.

Voor de woonwijken geldt dat binnen de bestemming Gemengd-2 horeca in de categorie 1 en 2 is toegestaan in de bedrijfsunits en horeca in de categorie 1, 2, 4 en 5 voor de voorzieningenclusters in de Stripheldenbuurt. Met een afwijkingsbevoegdheid kan ook zwaardere horeca in de bedrijfsunits in de wijk.

Op De Striptekenaar (binnenstedelijk bedrijventerrein) is geen horeca mogelijk. Concrete initiatieven waarvan de ruimtelijke inpasbaarheid is onderzocht, zijn er niet voor dit bedrijventerrein. Daarom maakt dit bestemmingsplan dergelijke initiatieven niet direct mogelijk voor De Striptekenaar.

Werken in de wijk (2005)

Het gemeentelijke beleid leidt primair tot meer flexibiliteit ten aanzien van het hebben van een bedrijf aan huis. Hierdoor worden gewenste en inpasbare initiatieven met betrekking tot de uitoefening van een bedrijf aan huis zo goed mogelijk geaccommodeerd. Het uitgangspunt is dat het percentage bedrijfsruimte van aan huis gebonden beroepen voor heel Almere verhoogd is tot 50% van het oppervlak van een woning ('toegelaten bebouwing') onder meer onder de voorwaarde dat de woning bewoond wordt door diegene die er werkt. Bij de planontwikkeling voor nieuwe uitleggebieden (bouwfronten) dient te worden uitgegaan van een indicatieve norm van 1 kleinschalige zelfstandige bedrijfsruimte op 50 woningen. In de uitleggebieden kunnen bepaalde straten die zich daarvoor lenen (stedenbouwkundig, functioneel en verkeerskundig), de plinten voor 100% omgezet worden van een woon- in een werkfunctie en vice versa. Daarnaast kan in de uitleggebieden, door bijvoorbeeld reserveruimten (maximaal 1 ha groot) op te nemen en/of bestemmingsplannen flexibeler te maken, bij een aantrekkende vraag adequaat ingesprongen worden met aanbod van extra bedrijfsruimte.

Voor het plangebied betekent dit dat 50% van het oppervlak van een woning gebruikt mag worden voor aan huis gebonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Er zijn geen kansenzones aangewezen. Op grond van de Detailhandelsvisie Almere 2012 mag binnen deze 50% 25 m² worden gebruikt voor detailhandel.

3.4 Groene stad

Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014 (2012)

Het gaat hier om een bestuurlijke inspanningsverplichting van het Rijk, de provincie Flevoland, de gemeente Almere en het Waterschap Zuiderzeeland om gezonde systemen te ontwerpen ten behoeve van de duurzame ontwikkeling van de stad. Dit geldt voor zowel de toekomstige stedelijke gebieden als voor de bestaande stad. Systeeminnovaties worden ontwikkeld ter bevordering van duurzame gebiedsontwikkeling. De innovaties hebben betrekking op energie, mobiliteit, water en productief landschap. De doelstellingen in de afspraken zijn:

  • Bij de ontwikkeling van Almere wordt ernaar gestreefd dat de gemeente – met gebruikmaking van de directe omgeving – energieneutraal (exclusief mobiliteit) is vanaf 2025. Hierbij wordt minimaal 40% van de energievraag binnen de gemeente op een duurzame manier opgewekt. De gebiedsontwikkelingen van Almere zijn energieneutraal en zo mogelijk energieproducerend. De energiedoelstelling wordt bereikt door energiebesparing en door toepassing van duurzame vormen van energieopwekking (o.a. zonne-energie, windenergie, groen gas, biogas, warmte-koudeopslag).
  • Bij de groeiopgave worden de mogelijkheden benut om duurzame vormen van mobiliteit uit te breiden. Focus ligt op schone en energiezuinige mobiliteit en voorkomen van milieuproblemen (geluid, fijnstof etc). Ambities zijn dat voor het personenvervoer nieuwe mogelijkheden ontstaan voor de gewenste verschuiving van het traditionele gemotoriseerd vervoer, in de richting van een groter aandeel openbaar vervoer en een groter aandeel elektrisch vervoer.
  • De groenblauwe omgeving wordt waar mogelijk en wenselijk – naast haar traditionele gebruiksvormen t.a.v. cultuur, natuur en recreatie – ingezet om ruimte te bieden aan de gezonde systemen van de stad. Het gaat hierbij om de gezonde systemen van energie, water en mineralen kringloop (o.a. lokale voedselproductie en gft-verwerking). Indien deze nieuwe functies in de groenblauwe omgeving leiden tot exploitatie-opbrengsten, zullen deze mede ingezet worden voor de uitbreiding, kwaliteitsverhoging en beheer van de groenblauwe omgeving.
  • De ontwikkeling van Almere zal gepaard gaan met de ontwikkeling van een bijbehorend duurzaam watersysteem. De opgaven van wateroverlast en droogte worden verbonden met de ruimtelijke opgaven van Almere. Almere wordt een klimaatbestendige stad.

De partijen bieden ruimte aan duurzaamheidinitiatieven die bijdragen aan het realiseren van de duurzaamheiddoelstellingen voor water, energie, mobiliteit en productief landschap conform deze Afspraken Duurzaam Almere.

Het bestemmingsplan past binnen de afspraken, maar maakt niet direct alles mogelijk. Initiatieven op dit gebied zullen eventueel via een aparte procedure worden gerealiseerd.

Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan (2011-2016)

Per 1 januari 2008 is er veel veranderd voor alle gemeenten, met de Wet gemeentelijke watertaken. De nieuwe wetgeving stelt gemeenten beter in staat een bijdrage te leveren aan de aanpak van watervraagstukken in bebouwd gebied. Gemeenten hebben zorgplichten voor de inzameling en verwerking van overtollig hemelwater en grondwater. De gemeente moet hiermee rekening houden bij het opstellen van haar Gemeentelijk Riolering Plan (GRP). De gemeente heeft drie zorgplichten:

  • 1. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Waterwet);
  • 3. het treffen van maatregelen in het openbaar gebied teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken (Waterwet).

De noodzaak tot actualisatie en verbreding van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is aangegrepen om de bestaande beleidsdocumenten op het gebied van water te integreren en de samenhang in de waterhuishouding te verstevigen:

  • 1. Waterplan Almere (visie)
  • 2. Regionale bestuursovereenkomst stedelijk water
  • 3. Flevoland Maatwerkovereenkomst (hier is het B&O plan stedelijk water onderdeel van)
  • 4. Beleidskader onderhoud kapitaalgoederen
  • 5. Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • 6. Nationaal Bestuursakkoord Water
  • 7. Bestuursakkoord Waterketen

Het Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan Almere 2011-2016 bundelt de hoofdlijnen van deze beleidsdocumenten en geeft daarmee structuur en samenhang aan de gemeentelijke waterhuishouding. Met dit Gemeentelijk Waterhuishoudingsplan wordt nogmaals de visie uit het waterplan bevestigd.

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten uit het Gemeentelijke Waterhuishoudingsplan.

Waterplan Almere (2005)

Het Waterplan geeft aan welke rol het binnendijks water binnen de stad speelt en wat er nodig is om die rol te vervullen. Bij herstructurering van de bestaande stad of nieuwbouw, geeft de watervisie richting aan de omgang met water. Een belangrijk onderdeel van de watervisie is de waterfunctiekaart waarop drie functies zijn weergegeven: een natuurlijke, recreatieve of stedelijke functie. De functie bepaalt hoe het water moet worden ingericht, beheerd en onderhouden. Gemeente en waterschap dragen de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het water in de stad. Het waterplan biedt een kader voor deze samenwerking. Het waterplan is opgesteld om zowel de huidige knelpunten in het watersysteem op te lossen als te anticiperen op toekomstige veranderingen en kansen.

Voor het plangebied betekent dit dat in overleg met het waterschap een watertoets wordt uitgevoerd.

Kleur aan Groen (2014)

De nota Kleur aan Groen geeft de spelregels voor een zorgvuldige inpassing van initiatieven binnen het groenblauwe raamwerk. Almere wil het unieke netwerk van natuur en landschap ook in de toekomst koesteren en behouden. De nota legt daarom de hoofdstructuur (het raamwerk) vast op kaart en beschrijft de betekenis ervan (de essentie). De essentie en de groene kwaliteit van de landschappen stellen voorwaarden aan alle ontwikkelingen in het raamwerk. Daarbij biedt Kleur aan Groen bewoners en ondernemers nadrukkelijk de ruimte om hun ideeën in het groen en blauw te realiseren. Op die manier kunnen zij de inrichting en gebruiksmogelijkheden versterken. De basis van de nota is de kaart van het groenblauwe raamwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0034.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0034.BP3RT01-vg01_0035.jpg"

Op de kaart zijn landschapstypes aangegeven. Zij laten zien dat er verschillende landschappen zijn met elk hun eigen ruimtelijke karakteristieken en kenmerkend gebruik. Er wordt onderscheid gemaakt in: bos, moeras, park, voorzieningenpark, water en identiteitsdragers. Om te kunnen beoordelen of een initiatief een verbetering voor (het gebruik van) het groenblauwe raamwerk oplevert, zijn de kwaliteiten van het raamwerk samengevat in 'de essentie'. Initiatieven zijn uitsluitend mogelijk als ze recht doen aan de essentie. Zo wordt bepaald of het raamwerk de beste plek is voor het initiatief, of dat het beter past op een bedrijventerrein of een centrumlocatie. De volgende essenties zijn opgenomen in de Nota Kleur aan Groen:

Het groenblauwe raamwerk:

  • 1. heeft een waarde op zichzelf;
  • 2. is voor de stad en haar bewoners;
  • 3. is het fundament van de groene stad Almere;
  • 4. is verbonden met de stad;
  • 5. geeft Almere identiteit.

In aanvulling op de essentie gelden ontwikkelprincipes. Ze geven de condities voor een zorgvuldige inpassing en het bereiken van een optimale kwaliteitsbijdrage aan het groen en blauw.

Deze ontwikkelprincipes zijn:

  • 1. De groengebieden en het water vormen een samenhangend geheel;
  • 2. Het initiatief versterkt de identiteit van het gebied;
  • 3. Het initiatief is verbonden met het gebied;
  • 4. Het initiatief draagt blijvend bij aan het beheer van het gebied. De kwaliteit van het groen staat hierbij centraal, niet de financiering ervan.
  • 5. Er geldt terughoudendheid bij het bouwen in het groen, waarbij ingrepen gericht zijn op de versterking van de kwaliteit van het groenblauwe raamwerk. Voor bebouwing geldt een extra kwaliteitstoets, op basis van de nota kleur aan groen.
  • 6. Het college informeert de raad vooraf per raadsbrief over initiatieven die daadwerkelijk in aanmerking komen voor realisatie, indien deze afwijken van de bepalingen in de nota Kleur aan Groen. Hierbij schetst het college waarom afwijken van de nota meerwaarde heeft.

Door deze spelregels verschuift de aandacht. De functie op zich is niet doorslaggevend. Het gaat om de kwaliteit die een initiatief op een specifieke plek kan toevoegen.

De Nota Kleur aan Groen is binnen het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing op de bosrand tussen de wijken en de Hogering, genaamd Bosrand en Oostrandpark. Deze strook is op de kaart van het groenblauwe raamwerk aangegeven als 'Bos'. Daarbij is aangegeven dat dit bestaat uit voornamelijk bomen met ondergroei van planten en struiken. Het doorzicht is vaak beperkt. het kenmerkende gebruik bestaat uit natuurbeleving, recreatie en cultuur. De bosstrook heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Bos' gekregen. Aan de zijde van Sieradenbuurt is een voedselbos gerealiseerd. Dit voedselbos is met een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Omdat het gewenst is eventuele nieuwe initiatieven te toetsen aan de nota Kleur aan Groen alvorens medewerking te verlenen, is ervoor gekozen de bestemming 'Bos' en Groen niet op voorhand uit te breiden met mogelijke nieuwe functies. Eventuele initiatieven die niet passen binnen deze bestemmingen worden beoordeeld aan de hand van de essentie en de ontwikkelprincipes van de nota Kleur aan Groen. Wanneer het initiatief op basis daarvan goed inpasbaar blijkt, kan worden besloten van het bestemmingsplan af te wijken, dan wel het bestemmingsplan (op onderdelen) te herzien.


Programma Energie Werkt! (2015)

In Almere wordt vanaf 2008 gewerkt aan de ambitie om in 2025 energieneutraal te zijn. De Almere Principles (2008) vormen de basis van een aantal opvolgende afspraken. Met het Rijk en de Provincie Flevoland zijn energie afspraken vastgelegd in het Integraal Afspraken Kader (IAK Almere 2.0, 2010) en meer specifiek uitgewerkt in de Afspraken Duurzaam Almere 2012-2014. Daarin is onder andere afgesproken dat de gemeente Almere streeft naar energieneutraliteit in 2025. Almere heeft de ambitie om in 2022 al energieneutraal te zijn (exclusief mobiliteit). Om dit te bereiken is het noodzakelijk om focus te brengen in de vereiste gezamenlijke inspanning met, door en voor de stad, om een versnelling in hernieuwbare energievoorziening te realiseren. Dit is aanleiding geweest om te komen tot (en tevens het doel van) het Programmaplan Energie Werkt! Het programmaplan richt zich op de periode 2015 - 2018.

Het programma bevat een werkwijze langs 5 inhoudelijke werklijnen:

  • Werklijn 1 Zon

In deze werklijn wordt langs vier speerpunten ingezet op het vergroten van hernieuwbare (elektrische) energieopwekking uit zon. Het stimuleren van extra panelen op particuliere daken en daken van gemeentelijk vastgoed, scholen en verenigingen wordt in deze werklijn vormgegeven. Ook wordt gekeken hoe we grootschalige panelen kunnen realiseren op huurwoningen en wordt onderzocht hoe en waar zonnevelden op (braakliggende) gronden kunnen ontstaan.

  • Werklijn 2 Warmte

Deze werklijn legt de focus op het verduurzamen van het bestaande warmtenet en het aanleggen en voeden van eventuele nieuwe warmtevoorziening op hernieuwbare energiebronnen. Voor het bestaande net wordt in het programma een beeld gegeven van de mogelijke opties om het net te verduurzamen en welke investeringen daarbij horen. Er wordt verkend of en hoe met partner Nuon samengewerkt gaat worden. Het bespreken van de hoogte en differentiatie in aansluittarieven maakt deel uit van deze verkenning. Voor nieuwe gebieden wordt ingezet op innovatieve technieken.

  • Werklijn 3 Wind

Windenergie kan zowel binnen als buiten Almere opgewekt worden. De keuze in deze werklijn is dat Almere binnen de gemeentegrenzen initiatieven faciliteert als bewoners of bedrijven daarom vragen. Binnen deze werklijn zijn hiervoor strikte criteria opgesteld en worden initiatieven daarin begeleid. Voor investeringen in windenergie buiten Almere wordt verkend hoe op passende wijze aangesloten kan worden op lopende ontwikkelingen binnen de Provincie Flevoland. In deze werklijn is opgenomen dat in elk nieuw bestemmingsplan kleinschalige windinstallaties mogelijk worden gemaakt via binnenplanse afwijking van de bouwregels, waarbij de windinstallatie op het hoofdgebouw of aan de gevel van het hoofdgebouw geplaatst moet worden. De toegestane bouwhoogte voor hoofdgebouwen mag met maximaal 3 meter worden overschreden en de rotordiameter van de windinstallaties mag maximaal 2 meter bedragen (zie Programmaplan Energie werkt!, juli 2015, pagina 26).

  • Werklijn 4 Scholen en verenigingen

In deze werklijn worden Almeerse scholen en verenigingen aangezet tot het nemen van duurzame energiemaatregelen en worden deze brandpunten in de Almeerse wijken en buurten benut om de ambitie energieneutraal in 2022 onder de aandacht te brengen en zichtbaar vorm te geven. Door inzicht te verschaffen in mogelijke maatregelen en daarbij financieringsarrangementen aan te bieden wil deze werklijn in deze doelgroep hernieuwbare energie als standaard neerzetten.

  • Werklijn 5 Bewoners en bedrijven

Bewoners worden vanuit deze werklijn ondersteund om stappen te (blijven) zetten naar een energieneutraal Almere. Via diverse stimuleringsmaatregelen wordt hierop ingezet. Door inzicht en advies te verschaffen maar ook financieringsmogelijkheden te geven draagt deze werklijn binnen deze doelgroep bij aan een versnelling in de duurzame energietransitie. Voor bedrijven wordt ingezet op meer inzicht in rendabele investeringen en maatregelen die samenhangen met energiebesparing en hernieuwbare energieopwekking.

Het nieuwe bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het programma Energie Werkt! Binnen het plangebied zijn zonnepanelen, zonnecollectoren en via afwijking kleine windmolens op of aan gebouwen mogelijk.

3.5 Veiligheid

Veiligheid gebouwde omgeving (checklist veiligheid in ruimtelijke planvormingsproces) (2003)

In de Kader Integraal Veiligheidsbeleid 2002-2005 worden alle facetten van sociale, fysieke en externe veiligheid onderscheiden. Eén van de thema's is de gebouwde omgeving en veiligheid. In de kadernota is gesteld dat de start van veiligheid begint bij de ontwikkeling van de stad, waarbij aangegeven is dat het noodzakelijk is het aspect van veiligheid in de fase van planontwikkeling structureel aan de orde te laten komen. Hoewel veiligheid in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere (structuurplan, ontwikkelingsplan, bestemmingsplan, verkavelingsplan, inrichtingsplan) altijd al een aandachtspunt is geweest (direct of indirect), ontbrak een duidelijke checklist die alle aspecten van veiligheid (gericht op de omgeving) omvatte. Een veiligheidschecklist voorkomt dat in het ruimtelijk planvormingsproces bepaalde veiligheidsaspecten over het hoofd worden gezien en maakt eenduidige behandeling van het aspect veiligheid mogelijk. De checklist omvat voor de aspecten sociale veiligheid, fysieke veiligheid en externe veiligheid een overzicht van aandachtspunten waarmee in het ruimtelijk planvormingsproces van Almere rekening gehouden moet worden. Bij de aandachtspunten wordt aangegeven op welke planfase het veiligheidspunt van toepassing is. Hierbij is een onderverdeling gemaakt in structuurplan, ontwikkelingsplan/bestemmingsplan, en verkavelingsplan/inrichtingsplan. De op ontwikkelingsplannen en bestemmingsplannen gerichte veiligheidspunten zijn ook van toepassing op afwijkingen van bestemmingsplannen en kunnen tevens gehanteerd worden voor herontwikkelingsplannen. De input voor de checklist is geleverd door de verschillende gemeentelijke diensten en Politie Flevoland. De veiligheidspunten zijn van toepassing op het openbare en semi-openbaar gebied. Veiligheidspunten die betrekking hebben op het ontwerp van gebouwen vallen buiten de kaders van deze veiligheidschecklist (hiervoor geldt het Bouwbesluit).

Voor het plangebied zijn de veiligheidsaandachtspunten verkeersveiligheid, fysieke en externe veiligheid van belang bij nieuwe ontwikkelingen.

Vuurwerknota 2005, Ruimtelijke implementatie Vuurwerkbesluit (2005)

Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk. De regels hebben betrekking op vervoer, opslag, verkoop en gebruik van vuurwerk. De meeste regels zijn technisch van aard en komen in het vergunningverlenings- of meldingstraject tot uitvoering. Er worden ook regels gegeven die een ruimtelijke betekenis hebben. De ruimtelijke regels van het Vuurwerkbesluit dienen te worden vastgelegd c.q. in acht genomen in nieuwe bestemmingsplannen, herzieningen, wijzigingen en vrijstellingen. Almere is niet aangewezen als opslaggebied voor professioneel vuurwerk. Het beleid geeft aan dat vuurwerkopslag en -verkoop kan plaats vinden in winkelcentra en op bedrijventerreinen. Verkoop en opslag geschiedt niet in woongebieden en kleine winkelcentra met woningen erboven. Het vuurwerkbeleid is in 2009 vertaald in een paraplubestemmingsplan, genaamd 'parapluherziening opslag en verkoop vuurwerk'.

Voor het bestemmingsplan is in de parapluherziening geregeld dat de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk en theatervuurwerk onder voorwaarden is toegestaan op bedrijventerrein De Striptekenaar.

3.6 Sociale structuur, onderwijs en cultuur

Sportief in beweging, Almeers sportbeleid 2017-2020 (2017)

Sport en bewegen is een belangrijk onderdeel van de stad. Niet alleen is het een leuke en gezonde vrijetijdsbesteding, maar het draagt ook bij aan de identiteit van de stad en de maatschappelijke opgaven die de stad heeft. We benadrukken de positieve impact van sport en bewegen op de stad en laten de buurtsportcoaches Almeerders op wijkniveau uitdagen en stimuleren om te sporten en bewegen. De openbare ruimte en sportgebouwen moeten toegankelijk zijn en uitdagen om te sporten. Ontwikkeling en herkenning van talent staan centraal, waarbij ervaring en kennis als vliegwiel dienen voor andere sectoren als onderwijs en cultuur. Daarnaast krijgen een aantal focussporten extra aandacht, omdat deze bij Almere passen (unique selling points) en tillen we die naar een hoger niveau. Er zijn drie lagen in de Almeerse sportpiramide die de basis vormen van de visie en ambitie van het sportbeleid. Ambitie is om het percentage Almeerders dat maandelijks sport omhoog te brengen van 68% naar 70% en dat wekelijks sport van 51,5% naar 55%.

1. De stad als speelveld: sportclubs versterken (minder uitstroom jeugd, grotere bijdrage van clubs aan maatschappelijke vraagstukken), meer clubs gericht op studenten.

2. De stad van talent: Almeerders helpen bij het ontdekken en ontwikkelen van hun talenten, meer regionale trainingscentra.

3. De stad die uitblinkt: focussporten (meer sporters, maatschappelijke waarde omhoog, topsportstructuur verbeteren), aantrekkelijke evenementen in de Topsporthal, verbinden sport en bedrijven.

Voor het plangebied betekent dit dat openbare ruimte en sportgebouwen toegankelijk moeten zijn om te sporten en bewegen (wandelen, fietsen, skaten e.d.). De bestemmingen 'Groen', "Verkeer' en 'Verkeer-verblijfsgebied' staat dit toe.

Inrichting schoolpleinen (1999)

Op 30 maart 1999 heeft het college van burgemeester en wethouders kennis genomen van de "Rapportage Werkgroep schoolpleinen". Mede op basis van deze rapportage heeft het college besloten dat schoolpleinen zowel een wijkvoorziening als een voorziening voor de school dienen te zijn. Tevens is een regeling getroffen met de schoolbesturen over de verdeling van de kosten voor aanleg en onderhoud van de schoolpleinen.
Voor het plangebied betekent dit dat schoolpleinen expliciet als "speelterrein" worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen Maatschappelijk en Gemengd-2.

Archeologie

Archeologienota (2016)

Almere voert een actief beleid inzake de archeologische monumentenzorg, gericht op

  • het veiligstellen van de meest waardevolle vindplaatsen in de gemeente;
  • het zoveel mogelijk integreren van deze locaties in de diverse inrichtingsplannen;
  • het kenbaar en herkenbaar maken van de bijzondere geschiedenis van Almere aan het publiek.

De hoofdlijnen van het beleid inzake de archeologische monumentenzorg in Almere staan beschreven in de Nota Archeologische Monumentenzorg 2016. Op 21 april 2016 heeft de raad de uitgangspunten van dit beleid vastgesteld, evenals de Archeologieverordening 2016 en de toelichting daarop. Dit beleid, de Archeologieverordening en toelichting zijn op 29 april 2016 in werking getreden. De Archeologische Beleidskaart Almere (ABA) is als onderdeel van de door de raad vastgestelde beleidsuitgangspunten gelijktijdig in werking getreden. Het beleid is een uitwerking van de Monumentenwet 1988. Het beleid richt zich op het behoud van een representatief deel van behoudenswaardige vindplaatsen (scheepsresten en steentijdvindplaatsen). De vergunningsplichtige gebieden, behoudenswaardige vindplaatsen (waaronder wettelijk beschermde rijksmonumenten) en gebieden die zijn vrijgesteld van archeologische verplichtingen zijn op de ABA aangegeven. Om te zorgen dat het noodzakelijke onderzoek daadwerkelijk plaatsvindt worden daartoe aangewezen gebieden beschermd via het bestemmingsplan. De onderzoeksplicht geldt alleen indien aan twee condities is voldaan:

  • 1. De voorgenomen bouw- en aanlegactiviteiten komen niet in aanmerking voor een vrijstelling;
  • 2. De betreffende gronden zijn niet eerder bebouwd / overbouwd is geweest met bijvoorbeeld een weg of huizen.

De inzet van beschikbare middelen richt zich op gebieden waarin zich representatief te achten prehistorische landschappelijke zones bevinden. De verwachting is dat dit doorgaans de hogere delen van het prehistorisch dekzandlandschap betreffen en oeverwallen die voorkomen binnen de Oude Getijdenafzettingen. Voor ingrepen of wijzingen die niet in aanmerking komen voor een vrijstelling is een omgevingsvergunning vereist. Deze vergunning kan al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden als de werkzaamheden de archeologische waarden aantasten of risico´s daarop kunnen opleveren. Bij onderzoek kunnen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden vastgesteld. De omgang met behoudenswaardige archeologische vindplaatsen is geregeld in de Archeologieverordening 2016 en behelst behoud in situ, door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing van behoudenswaardige vindplaatsen geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van artikel 53 van de Monumentenwet 1988. De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

Archeologieverordening (2016)

In de Archeologieverordening 2016 is vastgelegd hoe Almere omgaat met behoudenswaardige archeologisch vindplaatsen en voor welke terreinen een archeologische vergunningsplicht dan wel een vrijstelling hiervan geldt. Onderscheid wordt gemaakt tussen de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie 1 t/m 6”.

  Archeologisch relevante laag   Horizontale vrijstelling   Verticale vrijstelling  
Waarde 1   wad- en kwelderafzettingen, dekzand   500 m²   150 cm  
Waarde 2   dekzand   500 m²   100 cm  
Waarde 3   dekzand   500 m²   50 cm  
Waarde 4   oeverwallen/ rivierduinen   100 m²   50 cm  
Waarde 5   behoudenswaardige vindplaats   geen   geen  
Waarde 6   buitendijks   25.000 m²   geen  
Vrijgesteld   nvt   nvt   nvt  

Deze waarden zijn gekoppeld aan gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere. Binnen deze gebieden wordt gewerkt met een vergunningsplicht met afwijkingen en uitzonderingen. De eventueel vergunningsplichtige gebieden en behoudenswaardige vindplaatsen worden beschermd door een archeologievergunning. De vergunning kan (al dan niet tijdelijk en/of onder voorwaarden) worden verleend. De vergunning moet geweigerd worden, indien het project/ de werkzaamheden de archeologische waarden aantast of risico's daarop kan opleveren.

Archeologisch waardevolle terreinen (Waarde-archeologie 5) zijn gebieden, waar op basis van onderzoek behoudenswaardige archeologische vindplaatsen vastgesteld zijn. Uitgangspunt is om aangetroffen vindplaatsen en scheepswrakken van voldoende kwaliteit in situ te behouden door middel van inpassing, inrichting, monitoring en beheer. Voor de inpassing geldt dat op het terrein geen andere inrichting is toegestaan dan die het behoud, beheer, onderzoek en beleefbaarheid ten dienste staat. Voor deze terreinen geldt dat er, in bepaalde gevallen, wel kleinschalige ingrepen kunnen worden toegestaan, zolang deze ingrepen recht doen aan de archeologische betekenis van het terrein en de archeologische waarden niet schaden. Buiten de vastgestelde archeologisch waardevolle gebieden liggen gebieden, waar archeologische vindplaatsen worden verwacht maar nog niet zijn vastgesteld.

Het is altijd mogelijk dat in de bodem niet ontdekte archeologische waarden bij toeval te voorschijn komen (de zogenaamde toevalsvondsten). In Almere zal het dan waarschijnlijk meestal gaan om scheepsresten of vliegtuigwrakken. Indien dergelijke resten buiten het kader van een officieel archeologisch (voor)onderzoek worden aangetroffen, geldt een meldingsplicht op grond van de Erfgoedwet (voorheen artikel 53 van de Monumentenwet 1988). De meldingsplicht geldt voor heel Almere, dus ook voor gebieden buiten de behoudenswaardige vindplaatsen, evenals in gebieden waar het archeologische vooronderzoek is afgerond.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat zowel de waardevolle terreinen als de vergunningsplichtige gebieden (als vermeld op de ABA) integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moeten worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming.

In de Archeologieverordening 2016 is dwingend opgenomen dat de gebieden op de Archeologische Beleidskaart Almere integraal in alle toekomstige ruimtelijke plannen en juridisch-planologische kaders moet worden overgenomen, met een met de verordening overeenkomende bescherming. In de regels voor bestemmingsplan 3R 3T Sieradenbuurt en Stripheldenbuurt is dit uitgewerkt in de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 4 voor de terreinen waar behoudenswaardige archeologische kunnen worden aangetroffen.

Beleid dat wel is beoordeeld maar niet relevant voor het plangebied. Het gaat om:

  • Programmaplan Wijkgericht Werken 2015-2019 (2015)
  • Ecologisch Masterplan (2005)
  • Visie cultuur (2012)Cultuurnota 2013-2016 (2012)
  • Samenhangend jeugdbeleid 'jonge stad, stad voor jongeren en jeugd (2005)
  • Sociale structuurschets 'almere mensenwerk'
  • Steentijdwildernis in Almere. Visie en toolbox voor invulling, visualisatie en gebruik van steentijdvindplaatsen (2012)
  • Verordening op de speelautomaten en speelautomatenhallen (2003)
  • Nota Evenementen in Almere (2015)
  • Toekomstvisie Vrije tijd "De (vrije) tijd van je leven (2008)
  • Kansenkaart vrijetijdseconomie Almere (2015)
  • Agenda Toerisme & Recreatie 2016-2022
  • Waterstad Almere, Toeristisch recreatief beleidsplan (1996)
  • Beleidsplan Wandelen en hardlopen 2003-2010 'stap voor stap door Almere (2003)

Bijlage 2 Watertoets

Bijlage 5 Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten Functiemenging

Inleiding

Voor functiemenggebieden geldt een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten. Bij functiemengingsgebieden kan gedacht worden aan:

  • stadscentra, dorpskernen en winkelcentra;
  • horecaconcentratiegebieden;
  • zones met functiemenging langs stedelijke toegangswegen;
  • (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid.

Het kan daarbij gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten is wenselijk omdat de activiteiten in dergelijke functiemengings- gebieden qua schaal sterk kunnen verschillen van de activiteiten op een bedrijventerrein.

Categorie-indeling functiemenging

In de lijst voor functiemenging is gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene lijst van de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). De activiteiten in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C. De betekenis voor de toelaatbaarheid is als volgt:

Categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B

Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C

De activiteiten zoals genoemd onder B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:

  • 1. het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid;
  • 2. productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • 3. de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • 4. activiteiten uit categorie C beschikken daarnaast over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.

De Staat-van-bedrijfsactiviteiten bij functiemenging is afgeleid van de richtafstandenlijst uit bijlage 1 in de VNG-uitgave Bedrijven- en Milieuzonering (niet bijgevoegd). Naast de randvoorwaarden 1 tot en met 4 zijn bij de selectie van activiteiten de volgende criteria gehanteerd:

  • Voor categorie A gaat het om activiteiten in milieucategorie 1.
  • Voor categorie B gaat het om activiteiten:

- in categorie 1 voor het aspect gevaar;
- in maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
- in maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
- met een index voor verkeer van maximaal 1G (goederen) en 2P (personen).

  • Voor categorie C gaat het om activiteiten zoals bij categorie B, echter met een index voor verkeer van maximaal 2G (goederen) en 3P (personen).

Bij de totstandkoming van de lijst is gekeken of bedrijfsactiviteiten al dan niet in het plangebied thuishoren. Bedrijfsactiviteiten die niet passend zijn voor het plangebied zijn niet in de lijst opgenomen.

Flexibiliteit

De lijst zoals opgenomen in dit plan, is bedoeld om in te spelen op actuele ontwikkelingen. Toch is het tijdgebonden. Het komt in de praktijk dan ook voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de lijst wordt verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf via een afwijkingsprocedure een categorie lager kunnen indelen (van C naar B). Om de afwijking te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf (of anderssoortige voorziening) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Deze beoordeling dient zich te richten op maatgevende milieuaspecten zoals geluid, stof, geur en verkeer.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven, kantoren of voorzieningen zich aandienen, waarvan de activiteiten niet zijn genoemd in de lijst. Wanneer deze bedrijven, kantoren of voorzieningen wat betreft milieubelasting gelijk kunnen worden gesteld met wat volgens de bestemmingsregeling is toegelaten en (uiteraard) passen binnen de doeleindenomschrijving kan de vestiging van deze bedrijven, kantoren of voorzieningen eveneens via een afwijkingsprocedure mogelijk worden gemaakt.

Bijlage 6 Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Milieuzonering van horeca-activiteiten

De problematiek van hinder door horecabedrijven onderscheidt zich nauwelijks van de problematiek van hinder veroorzaakt door "gewone" niet-agrarische bedrijven. Bij het opstellen van de in de regels opgenomen Staat van Horeca-activiteiten en het daarmee samenhangende toelatingsbeleid is daarom nauw aangesloten bij de Staat van Bedrijfsactiviteiten die al veel langer in bestemmingsplannen wordt toegepast. Voor horecabedrijven bieden de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) onvoldoende mogelijkheden om alle relevante vormen van hinder te voorkomen. De milieuzonering van horecabedrijven in het bestemmingsplan richt zich daarom in aanvulling op de Wet milieubeheer en Algemene Plaatselijke Verordening op de volgende vormen van hinder:

  • geluidshinder door afzonderlijke inrichtingen in een rustige omgeving;
  • (cumulatieve) geluidshinder buiten de inrichting(en) en verkeersaantrekkende werking/parkeerdruk.

Analoog aan de regeling voor "gewone" bedrijven worden bij het ruimtelijk beleid voor hinderlijke horeca-activiteiten drie stappen onderscheiden:

  • het indelen van activiteiten in ruimtelijk relevante hindercategorieën;
  • het onderscheiden van gebiedstypen met een verschillende hindergevoeligheid;
  • het uitwerken van een beleid in hoofdlijnen: in welke gebieden zijn welke categorieën in het algemeen
  • toelaatbaar.

De onderstaande toelichting gaat nader in op de gehanteerde hindercategorieën en het algemene toelatingsbeleid voor deze categorieën. In het bestemmingsplan vindt de nadere ruimtelijke afweging per locatie plaats.

Gehanteerde criteria

Voor een indicatie van de mate van hinder veroorzaakt door horeca-activiteiten biedt de basiszoneringslijst uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een goed vertrekpunt. De daar gehanteerde, nogal grove benadering behoeft echter voor een in de praktijk bruikbare Staat van Horeca-activiteiten aanvulling en nadere motivering. In aanvulling op de gegevens uit de VNG-publicatie is gebruikgemaakt van de volgende ruimtelijk relevante criteria:

  • de voor verschillende soorten horeca-inrichtingen over het algemeen gebruikelijke openingstijden;
  • de mate waarin een bedrijfstype naar verwachting bezoekers en in het bijzonder bezoekers per auto
  • en/of brommers (scooters) aantrekt.

Categorieën van horeca-activiteiten

Mede op grond van bovengenoemde criteria worden in de Staat van Horeca-activiteiten de volgende categorieën onderscheiden:

Categorie 1 Ondergeschikte horeca

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van dranken of etenswaren en die fungeert als aan een hoofdfunctie ondergeschikte nevenactiviteit, waarbij het vloeroppervlak niet meer dan 20% bedraagt van de hoofdfunctie.

Het betreft horeca die plaatsvindt binnen een andere hoofdfunctie en die ondergeschikt is aan die hoofdfunctie.

Categorie 2 Logies en zaalaccommodatie

Een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van logies of zaalaccommodatie, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals een hotel, een pension, een bed & breakfast of vergader- en congresfaciliteiten.

Het betreft horeca waarin de mogelijkheid voor nachtverblijf of zaalverhuur voor vergaderingen of congressen wordt geboden, of een combinatie daarvan.

Categorie 3 Lichte horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een restaurant, cafetaria/snackbar/afhaalrestaurant, lunchroom of koffie- of theehuis.

Het betreft horeca waarin vooral maaltijden of etenswaren kunnen worden gekocht en genuttigd en die vooral overdag en ’s avonds geopend zijn.

Categorie 4 Middelzware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische)dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse worden genuttigd, zoals een café of eetcafé.

Het betreft horeca waarin vooral (alcoholische) dranken kunnen worden genuttigd en die ook ’s nachts geopend kunnen zijn.

Categorie 5 Zware horeca

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning door het bedrijfsmatig ten gehore brengen van muziek, het gelegenheid geven tot dansbeoefening en het verstrekken van (alcoholische) dranken voor de consumptie ter plaatse, al dan niet met de verstrekking van etenswaren of maaltijden, zoals een discotheek/bar-dancing/danscafé of een partycentrum.

Het betreft horeca waarin vooral gelegenheid wordt geboden voor het luisteren naar muziek, dansbeoefening of het nuttigen van (alcoholische) dranken, etenswaren of maaltijden, of een combinatie daarvan.

Flexibiliteitsbepalingen

De Staat van Horeca-activiteiten is een relatief grof hulpmiddel om hinder door horeca-activiteiten in te schatten en is bovendien tijdgebonden. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald horecabedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een aangepaste werkwijze (bijvoorbeeld geen openstelling noodzakelijk in de nachturen) of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Staat van Horeca-activiteiten is verondersteld. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die één categorie hoger zijn, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld van categorie 4 naar 3, maar ook van categorie 5 naar 4. Deze mogelijkheid tot afwijken dient met name te worden getoetst aan de aspecten verkeersaantrekkende werking, bedrijfsvloeroppervlakte en openingstijden.

Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde horeca-activiteiten zich aandienen, die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten. In de planregels is daarom bepaald dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de toegestane categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten om horecabedrijven toe te staan die niet zijn genoemd in de Staat van Horeca-activiteiten, indien het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorieën van de Staat van horeca-activiteiten.

Verder is het denkbaar dat in de planperiode het algemene beeld van de in de Staat van Horeca-activiteiten genoemde horeca-activiteiten zich als gevolg van bepaalde ontwikkelingen wijzigt. Om hierop adequaat te kunnen reageren, zijn burgemeester en wethouders bevoegd om via een wijziging de categorie-indeling van de bedrijven in de Staat van Horeca-activiteiten aan te passen.