direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Delfzijl - Zwet 40
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0010.45BP-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) is voornemens om het bestaande asielzoekerscentrum (AZC) aan Zwet 40 te Delfzijl te (her)ontwikkelen en de locatie uit te bereiden. Ook is het de bedoeling de semipermanente gebouwen en caravans te verwijderen en te vervangen door de permanente gebouwen. Om de realisatie van de herontwikkeling mogelijk te maken, is op basis van een stedenbouwkundig plan het voorliggende bestemmingsplan Delfzijl - Zwet 40 opgesteld.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidzijde van Delfzijl en wordt aan de zuidzijde begrensd door het Oude Eemskanaal en aan de noordzijde door de Zwet. Aan de oostzijde bevinden zich sportvelden, aan de westzijde groene ruimte met aangrenzend de Vogelbuurt. Het plangebied maakt deel uit van het totaalplan Tuikwerd. In Figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.

Op dit moment bestaat het AZC uit semipermanente gebouwen en een paar caravans. Figuur 2 en Figuur 3 geven een impressie van de huidige situatie van het AZC Delfzijl weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0001.png"

Figuur 1: Plangebied AZC Delfzijl (Zwet 40)

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0002.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0003.png"  

Afbeelding 2: Impressie huidige situatie AZC Delfzijl Afbeelding 3: Impressie huidige situatie AZC Delfzijl

Ten noordwesten van het plangebied, aan de Zwet, bevindt zich het rijksmonument borg 'Vliethoven'. Deze borg is gelegen aan het Damsterdiep en omringt door tuin.

Aan de zuidzijde van het AZC, aan de overzijde van het Oude Eemskanaal, zijn bedrijven gevestigd die op basis van het vigerende bestemmingsplan over de nodige ontwikkelingsmogelijkheden beschikken.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bij de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan komen delen van het geldende bestemmingsplan te vervallen. In onderstaande tabel is aangegeven welke vigerende bestemmingsplannen het betreft.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door gemeenteraad  
Tuikwerd 2011   14 juli 2011  
Facetplan-Geluidzone Industrieterreinen Delfzijl   25 juni 2013  

1.4 Planopzet

Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee onderdelen:

  • een verbeelding (NL.IMRO.0010.45BP-VS01), waarop de bestemmingen in het plangebied zijn weergegeven. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012" (SVBP2012) zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Deze twee onderdelen dienen in samenhang te worden bekeken en zijn juridisch bindend.

Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro zijn opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro deel uit van de toelichting.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied, het nut en de noodzaak van de (her)onwikkeling en uitbreiding van de locatie en een beschrijving van de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft, voor zover relevant, in hoofdlijnen de beleidsdocumenten die door de te onderscheiden overheden zijn gepubliceerd. Deze beleidsdocumenten vormen het planologisch kader op zowel rijks-, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau van onderhavig bestemmingsplan. De uitgangspunten, locatiekeuze en randvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de voorgestande ontwikkelingen komen vervolgens in hoofdstuk 4 aan bod. Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 worden zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Ontwerp

De ambitie van het COA voor een duurzame ontwikkeling op Zwet 40 te Delfzijl is bepalend voor het ontwerp. De herontwikkeling van het AZC betreft niet alleen het vervangen van alle woningen en gebouwen, het is tevens een transformatie van het beeld van een AZC naar meer een woonwijk met reguliere huizen. De aanblik moet zijn een woonwijk, geen instituut.

Een van de eisen die is opgenomen in het algemene Ruimtelijk en Technisch PvE van COA is het gebruik van zonnepanelen. Een andere vereiste is dat er gasloos gebouwd moet worden. Daarnaast valt het plangebied binnen de contour waar aardbevingsbestendig gebouwd moet worden.

De duurzame ontwikkeling biedt de kans om een AZC te ontwerpen die specifiek voor deze locatie herkenbaar is. Voor een goede hechting met de plek is inspiratie gezocht in de karakteristieken van Delfzijl. De omgeving is inspiratiebron voor het ontwerp en keuze van kleur en materialen.

De hoofdingang is aan de Zwet, waar nu de entree ook is. Het parkeerveld is geïsoleerd, auto’s kunnen vanaf hier in principe niet verder het terrein op. Het hele centrum is daardoor verder autovrij. Laden en lossen vindt plaats vanaf de Zwet, doorrijdend over de parkeerplaats naar de zone achter het magazijn in het dienstengebouw. De andere toegang aan de Zwet is alleen te gebruiken voor nooddiensten bij calamiteiten.

Uitgangspunt is een ‘open’ centrum. Hekken worden wel geplaatst (hergebruik), hoofdzakelijk vanwege veiligheidsredenen voor het aanwezige water. Dus in ieder geval aan de zijde van het kanaal, als ook aan oost- en westzijde. De zijde aan de Zwet is open.

De wijk is opgezet met vier gelijke woonhofjes waar mensen wonen aan een collectief binnenplein. De woningen zijn grondgebonden met een voordeur aan de buitenzijde van het hof. Dicht daarbij staan rekken voor het plaatsen van fietsen.

Elk hof heeft meerdere toegangen, met een hoofdentree aan de hoofdontsluiting van het centrum. Gekoppeld aan de hoofdentree bevinden zich een aantal collectieve voorzieningen zoals wasruimtes, opstelplaatsen voor huisvuil-containers en een spreek-/huiskamer waar medewerkers van het COA aanwezig zijn voor inloop van bewoners.

Aansluitend op de hoofdentree, tevens de huidige entree, ligt het parkeerterrein. Daaraan gelegen ligt het Dienstengebouw. Het Activiteitengebouw staat centraal op het terrein. Tussen de woonhofjes zijn sport- en spelvoorzieningen. Over het terrein, tussen en door de hofjes heen zijn paden die alles met elkaar verbinden. Een impressie van de inrichting van Zwet 40 is weergegeven in Figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0004.png"

Figuur 4: Impressie inrichting Zwet 40 .

Woningen

Op alle woningen en gebouwen is het Bouwbesluit van toepassing. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een 8-persoonswoning en een dubbel-4 woningen (voor gezinnen). De 8-persoonswoning, vertaald naar een tussenwoning, en de dubbel-4 woning naar een 'hoekwoning'. De systeemwoningen zijn marktconform en worden geschikt gemaakt voor bewoning door asielzoekers. Per hof zijn de was- en droogruimtes centraal gesitueerd in een apart gebouw, bij de entree van het hof. In Figuur 5 is een overzicht van de woningtypes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0005.png"

Figuur 5: Overzicht woningtypes .

Waar mogelijk binnen de nieuwe stedenbouwkundige structuur, worden bestaande bomen behouden. Daarnaast worden er bomen bijgeplant, voornamelijk bomen van tweede en derde grootte, in verschillende hoogtes en soorten. Bij het plaatsen van de bomen dient er rekening gehouden te worden met de positie van de zonnepanelen, om schaduwwerking te voorkomen.

Algemene voorzieningen

Behalve de woningen zullen er ook een dienstengebouw en activiteitengebouw worden gerealiseerd/herontwikkeld. Voor beide gebouwen is onderscheid gemaakt op basis van verschil in gebruikstijden, comfort, sfeer en functie. Het kantoorgebouw is formeel; de basisplek voor COA met goed zicht vanuit de bewaking op de hoofdentree. Het activteitengebouw is meer informeel en ligt midden tussen de woningen.

Dienstengebouw

Dit gebouw is opgezet op basis van een heldere zonering van geheel-, half- en niet openbare zones. Door de hoek in het gebouw vormt er zich een plein aan de binnenzijde, waaraan het openbare programma ligt met alle toegangen voor bewoners. Aan de rustige buitenzijde liggen de spreekkamers (COA) en behandelkamers (GCA). Privacy is hier van belang, dus directe inkijk van buitenaf is ongewenst. In de hoek van het gebouw is het magazijn en andere opslag, toegankelijk voor laden en lossen aan die zijde. Buiten is de mogelijkheid tot het plaatsen van een perscontainer. Op de kop met zicht naar de hoofdinrit en het parkeerveld, is de ruimte van receptie en beveiliging. Hiernaast ligt ook de entree voor personeel die hier gelijk met een trap naar boven kunnen naar de verdieping waar alle werkplekken en vergaderruimtes zijn. Hier komen geen bewoners. De werkplekken zijn verdeeld over vier clusters en flexibel te gebruiken. Voorzieningen worden gezamenlijk gebruikt.

Activiteitengebouw

De opzet van het activiteitengebouw is zodanig dat het gebruik van de ruimtes maximaal multifunctioneel is. Ruimtes kunnen samengevoegd of opgedeeld worden en visueel zijn ze ook met elkaar verbonden. Verder is de entree en de centrale hal overzichtelijk, er zijn geen gangen waar men kan verdwalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0006.png"

Figuur 6: Overzichtsweergave nieuwe situatie .

Naar verwachting zal er in 2021 één locatie zijn, bestaande uit permanente bouw en met een bezettingscapaciteit van 672 opvangplekken. Figuur 6 toont een overzicht van de nieuwe situatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Voor het plangebied zijn diverse beleidsstukken relevant. Het gaat hierbij om gemeentelijk, regionaal, provinciaal en nationaal beleid. Dit hoofdstuk bespreekt de hoofdlijnen van de beleidskaders die specifiek gelden voor de ontwikkeling van het plangebied Delfzijl - Zwet 40.

3.1 Europees beleid

3.1.1 Europees gemeenschappelijk asielbeleid

Sinds het Verdrag van Amsterdam (1999) streeft de EU naar een gemeenschappelijk asielbeleid, dat gebaseerd is op solidariteit tussen de lidstaten en dat billijk is ten aanzien van de onderdanen van derde landen ( artikel 67, lid 2 EU-Werkingsverdrag). De harmonisatie van asielregels wordt gebaseerd op artikel 78 EU-Werkingsverdrag en uitgewerkt in verordeningen en richtlijnen.

De belangrijkste instrumenten in het gemeenschappelijk Europees asielstelsel zijn geregeld in:

  • Dublinverordening: Deze verordening schept duidelijkheid over welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om asiel. Meestal is het land waar de vreemdeling het Schengengebied binnenkomt verantwoordelijk. Een ander land kan echter ook verantwoordelijk zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval als er al gezins- of familieleden verblijven, die daar een verblijfsvergunning hebben.
  • Procedurerichtlijn: Uit de Procedurerichtlijn asiel volgt dat wanneer een persoon een verzoek om internationale bescherming doet de lidstaat ervoor zorgt dat er toegang is tot de asielprocedure (artikel 6) en mag de verzoeker in de lidstaat blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit in eerste aanleg een beslissing heeft genomen (artikel 9). Daarnaast moet er een effectief rechtsmiddel open staan tegen de beslissing op asiel (artikel 46). Gedurende de procedure bij de rechter mag de aanvrager, meestal, in de lidstaat de beslissing van de rechter afwachten. Er zijn hier een aantal uitzonderingen op.
  • Kwalificatierichtlijn: Een vluchteling is volgens de Kwalificatierichtlijn iemand die 'wegens een gegronde vrees voor vervolging om redenen van ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep' gevlucht is uit het eigen land. De vluchteling wordt dus beschermd omdat hij individueel of als lid van een groep het doelwit is van vervolging om één van genoemde specifieke redenen (vervolgingsgronden).
  • Opvangrichtlijn: Deze richtlijn harmoniseert de voorwaarden en omstandigheden van de opvang van asielzoekers. Op basis van de richtlijn hebben lidstaten een verplichting om de verzoeker om internationale bescherming te informeren over de status van zijn verzoek en de benodigde documenten te geven. Daarnaast stelt de richtlijn dat de verzoekers om asiel het recht hebben zich vrijelijk te bewegen op het grondgebied van de lidstaat of in een gebied dat door de lidstaat is aangewezen. Dit aangewezen gebied mag de onvervreemdbare sfeer van het privéleven niet aantasten en dient voldoende bewegingsvrijheid te bieden om ervoor te zorgen dat alle voorzieningen die deze richtlijn biedt, toegankelijk zijn. Voorts stelt de richtlijn dat voorzieningen uitsluitend mogen worden beperkt indien sprake is van grove schending van de huisregels en bij ernstige vormen van geweld; in dat geval behoort bijvoorbeeld plaatsing in een EBTL tot de mogelijkheden.
  • Schengengrenscode: Deze verordening geeft regels ten aanzien van controle en verificatie van personen die de buitengrenzen van een EU-land, met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en de binnengrenzen van het Schengengebied (een ruimte zonder grenzen bestaande uit 22 EU-landen en IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland) overschrijden.
  • Eurodacverordening: Het Eurodac-systeem helpt de lidstaten van de Europese Unie (EU) met de identificatie van asielzoekers en van personen die in verband met de illegale overschrijding van een buitengrens van de Unie zijn aangehouden.
  • Terugkeerrichtlijn: De richtlijn stelt minimumnormen en procedures vast met betrekking tot de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.

Conclusie

Teneinde te voldoen aan de internationale afspraken omtrent de opvang van vluchtelingen is opvang van asielzoekers nodig. Het onderhavige project voorziet in de opvang van asielzoekers.

3.1.2 Asielprocedure

Een vreemdeling die in Nederland asiel aanvraagt, meldt zich bij een aanmeldcentrum (AC) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Daarna vangt het COA de asielzoeker op in de centrale ontvangstlocatie (col) in Ter Apel (Groningen). Daar verricht de Vreemdelingenpolitie (AVIM) de registratie en het identiteitsonderzoek. De GGD voert er de verplichte tbc-controle uit. Na deze onderzoeken start een periode van rust en voorbereiding op de asielaanvraag van minimaal 6 dagen. De asielzoeker wordt hierin bijgestaan door VluchtelingenWerk Nederland en de Raad van Rechtsbijstand. Asielzoekers verblijven maximaal 4 dagen in de col.

Immigratie en Naturalisatiedienst

De asielzoeker verhuist vervolgens naar een procesopvanglocaties (pol), waar hij zich verder kan voorbereiden op de asielaanvraag. De asielaanvraag wordt behandeld door de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). Een pol bevindt zich daarom altijd in de buurt van een vestiging van de IND. Asielzoekers verblijven maximaal 12 dagen in een pol.

Procedure

Het eerste deel van de asielprocedure is de Algemene Asielprocedure (AA). Na afloop hoort de asielzoeker van de IND of zijn asielaanvraag is ingewilligd, geweigerd of dat meer onderzoek nodig is. Vanwege de hoge instroom is sinds februari 2016 de wettelijke termijn waarop de IND een beslissing moet nemen over de aanvraag verruimd naar 15 maanden. En deze termijn kan indien nodig nog eens met 3 maanden worden verlengd. De asielzoeker verhuist dan van de pol naar een asielzoekerscentrum (AZC). Hier gaat de volgende fase van de asielprocedure in:

  • Asielaanvraag is ingewilligd. De asielzoeker heeft een verblijfsvergunning gekregen. Hij is nu 'vergunninghouder' of 'statushouder'. Het COA koppelt hem aan een gemeente in de regio van het AZC. Hij meldt zich zo snel mogelijk, in ieder geval binnen 5 dagen nadat hij een verblijfsvergunning heeft gekregen, bij die gemeente voor zijn inschrijving in de Basisregistratie personen (BRP). De gemeente zorgt voor woonruimte. Tot die tijd verblijft de vergunninghouder op het AZC.
  • Verlengde Asielprocedure (VA). De IND heeft meer tijd nodig om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. De bewoner gaat de Verlengde Asielprocedure in. Tijdens deze procedure blijft hij op het AZC.
  • Asielaanvraag is geweigerd. De asielzoeker heeft geen verblijfsvergunning gekregen. Hij heeft nu nog maximaal 4 weken recht op opvang in het AZC. In deze tijd kan hij zijn vertrek uit Nederland voorbereiden. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ondersteunt hem hierbij. Na 4 weken moet hij het land te verlaten. Er zijn uitzonderingen op deze regel, bijvoorbeeld als de ex-asielzoeker om medische redenen niet kan reizen.

Conclusie

De (her)ontwikkeling en uitbereiding van het AZC waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, biedt tijdelijke huisvesting aan asielzoekers.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SIVR) vastgesteld. De Structuurvisie bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028 met een doorkijk naar 2040. In de SVIR formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Daarbij zijn 13 nationale belangen benoemd; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk biedt bij de doorwerking van de nationale belangen de provincie en de gemeente ruimte om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. Het Rijk geeft daarbij aan dat er ten alle tijde sprake moet zijn van een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Tot slot is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van.

Een belangrijk instrument is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hiervoor verwijzen wij naar paragraaf 4.1.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet op geen enkele wijze afbreuk aan het ruimtelijk beleid van het Rijk.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en provinciale inpassingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. In het Barro staat aan welke regels (rijksbelangen) de gemeenten en provincies zich moeten houden, bijvoorbeeld bij het opstellen van een bestemmingsplan. In het verlengde van het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) van kracht.

Artikel 2.1. Rijksvaarwegen

Binnen het plangebied is over de gehele lengte langs het Oude Eemskanaal een vrijwaringszone vaarweg. Het Oude Eemskanaal heeft een CEMT-klasse Va. De breedte van de vrijwaringszone, gemeten vanaf de begrenzingslijn van de rijksvaarweg bedraagt 25 meter aan weerszijden van een rijksvaarweg.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  • de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  • de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  • het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  • de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  • het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

Het reeds bestaande dienstengebouw staat deels in deze vrijwaringszone. Bij de situering van de nieuwe bebouwing is de vrijwaringszone in acht genomen.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020

Op 1 juni 2016 is de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 door Provinciale Staten vastgesteld; laatstelijk gewijzigd 18 september 2018. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie op de fysieke leefomgeving. Zij brengt op strategisch niveau samenhang aan, stelt kaders en geeft houvast voor de uitwerking van het beleid. De Structuurvisie is één van deze uitwerkingen.

Hoofddoelen voor het omgevingsbeleid zijn een duurzame economische structuur en een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap.

Het plangegebied is in de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 gelegen binnen stedelijk gebied.

Op 19 april 2017 hebben Provinciale Staten van Groningen, als uitwerking van de omgevingsvisie, de Structuurvisie Eemsmond-Delfzijl vastgesteld. Deze structuurvisie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie, maar bindt gemeenten niet rechtstreeks. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De Structuurvisie gaat over 15 grote ruimtelijke projecten in het gebied Eemsdelta, onder meer voor de realisatie van bedrijventerreinen en windparken. De structuurvisie zorgt ervoor dat de effecten van duurzame en economische groei op de omgeving worden beheerst en negatieve effecten zoveel mogelijk worden voorkomen. Het beleid uit de Omgevingsvisie blijft van kracht en aanvullend wordt specifiek milieubeleid voor het Structuurvisiegebied vastgelegd. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet geen afbreuk aan het ruimtelijk beleid van de provincie.

3.3.2 Omgevingsverordening provincie Groningen 2016

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (laatstelijk gewijzigd 18 september 2018 bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020.

In de omgevingsverordening zijn geen specfieke regels opgenomen die van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030

De laatste jaren is in de Eemsdelta sprake van een duidelijke toename van de economische bedrijvigheid. Die is vooral zichtbaar geworden in de Eemshaven en de haven van Delfzijl. Energie, havenlogistiek, chemie en agribusiness zijn de belangrijkste groeisectoren. Er liggen goede kansen om die positieve economische ontwikkeling in de toekomst door te trekken. Dat vereist ook dat het gebied in- en extern goed ontsloten en bereikbaar is.

Om de economische ontwikkeling samen te laten gaan met substantiële groei van de werkgelegenheid en die op een duurzame wijze vorm te geven, is de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030 tot stand gekomen. Deze visie is opgesteld in 2013 in samenwerking met een groot aantal partijen: provincie Groningen, de gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum, de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s, het Rijk, LTO Noord, Milieufederatie Groningen en Groningen Seaports.

De Ontwikkelingsvisie moet daarbij twee functies vervullen:

1: het aanjagen van ontwikkelingen en functies in de regio

2: het sturen en ordenen hiervan

Een van de opgaven is om de leef- en omgevingskwaliteit in de dorpen en de centrumplaatsen op peil te houden en naar een hoger niveau te brengen. De afname, vergrijzing en ontgroening van de bevolking in het gebied vragen om een duidelijke visie en maatregelen. Er wordt ingespeeld op de toekomstige ontwikkeling van wonen en voorzieningen, zodat de leefbaarheid, een goed woonmilieu en een gezonde sociale ontwikkeling gewaarborgd blijven.

Ten aanzien van Delfzijl wordt in de Ontwikkelingsvisie het volgende gesteld. Delfzijl heeft in potentie een ijzersterk profiel als havenstad aan de Waddenzee. Dit profiel komt nu echter onvoldoende tot uitdrukking. De beleving van de havens en de waddennatuur wordt verbonden met het centrum. De combinatie van weg, spoor en waterkering wordt gezien als een hinderlijke barrière en zal zoveel mogelijk worden opgeheven. Voor wat betreft de waterkering is de randvoorwaarde dat de veiligheid gewaarborgd blijft. Daarnaast wordt de beleefbaarheid van de Eems vergroot. Hier kunnen nieuwe toeristisch-recreatieve activiteiten tot ontwikkeling worden gebracht, zoals strandrecreatie, natuurbeleving op nieuwe kwelders en informatie- en educatievoorzieningen zoals Wad&Zoo. Daarnaast willen de partijen een veerverbinding met Emden over de Eems realiseren. Wel wordt Delfzijl een stuk kleiner, er verdwijnen ca. 2100 woningen in 20 jaar. Samen met het bedrijfsleven zal een vergaande concentratie van het horeca- en winkelbestand in Delfzijl worden gerealiseerd. Figuur 7 toont het structuurbeeld van het stedelijk gebied Appingedam - Delfzijl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0007.png"

Figuur 7: Structuurbeeld stedelijke gebied Appingedam - Delfzijl .

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doet geen afbreuk aan het in de Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030 opgenomen beleid.

3.4.2 Ontwikkelingsperspectief Appingedam-Delfzijl 2030

Het ontwikkelingsperspectief Appingedam-Delfzijl 2030 (mei 2009) is een samenwerking tussen de gemeenten Appingedam en Delfzijl om een gezamenlijke visie te ontwikkelingen voor de stedelijke kernen en het platteland. De visie dient richtinggevend document voor een toekomstige gezamenlijke structuurvisie.

In het Ontwikkelingsperspectief Appingedam – Delfzijl 2030 zijn de volgende centrale thema’s uitgewerkt:

1. Economie Appingedam en Delfzijl in regionaal perspectief

2. Kansen voor verbetering landschap en zeewering

3. Sociale en vitale gemeenten: leefbare steden en dorpen

4. Samenwerking in een stedelijk netwerk, met versterking van de eigen identiteit

Per thema zijn de ontwikkelingen geschetst en de kansen en de keuzes die aan de orde zijn, zijn beschreven. Voor de financiële vertaling van het geformuleerde beleid zijn uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Per programma is aangegeven wat er gerealiseerd kan worden, de kosten daarvan en hoe de mogelijke dekking eruit ziet. In de toekomst kan dit beleid invloed hebben op het plangebied. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doorkruist dit beleid niet.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Masterplan Delfzijl

In het Masterplan Delfzijl wordt een kwaliteitsimpuls voor Delfzijl voorgesteld die de stad duurzaam kan revitaliseren. Op 25 oktober 2001 is het masterplan door de gemeenteraad van Delfzijl goedgekeurd. De doelstelling van het Masterplan Revitalisering Delfzijl is een visie voor de revitalisering die Delfzijl zou kunnen ondergaan in een periode van minimaal 10 jaar. Met deze visie wordt een blauwdruk neergelegd voor de gehele periode, maar is een plan in de vorm van een strategie. Die strategie geeft voor elk gebied aan op welke manier de doelstellingen van de revitalisering in plannen kunnen worden uitgewerkt, zo ook voor Tuikwerd. Deze strategie biedt een grotere vrijheid aan de verschillende deelplanontwikkelaars om een plan te optimaliseren en bestaat de ruimte om in te spelen op veranderingen in de tijd. De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, doorkruist dit beleid niet.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de planologische- en milieuaspecten beschreven.

4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking en Nut & noodzaak

4.1.1 Laddertoets

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen op basis van deze ladder te worden gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ruimtevraag, de beschikbare ruimte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en overprogrammering op regionaal niveau te voorkomen. De ladder voor duurzame verstedelijking beoogt dat in regionaal verband de gezamenlijke ontwikkelingsbehoefte wordt bepaald. De duurzaamheidsladder is van toepassing op alle ruimtelijke plannen die vanaf 1 oktober 2012 worden vastgesteld en geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. De ladder voor duurzame verstedelijking is in principe kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. Hieronder vallen het bestemmingsplan, het inpassingsplan en de provinciale verordening die een locatie voor stedelijke ontwikkeling aanwijst. Daarnaast kan het verstandig zijn om de ladder voor duurzame verstedelijking ook te gebruiken bij de opstelling van andere ruimtelijke plannen waaronder structuurvisies. Ook voor voorliggend plan moet de ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen.

In artikel 3.1.6., tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening wordt aangegeven dat de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt ook een beschrijving moet bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling. Wanneer de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, dient tevens te worden gemotiveerd waaom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Om te kunnen spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient er sprake te zijn van een toename van het bouwvolume in een zekere omvang en/of een substantiële functieverandering. Het voorliggende plan heeft betrekking op het vervangen van de bestaande tijdelijke bebouwing aan Zwet 40 in het bestaand stedelijk gebied van Delfzijl door permanente woningen, waarbinnen de asielzoekers worden opgevangen. Het betreft echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, immers er is vanwege de vervanging slechts sprake van een beperkte toename in bouwvolume. Evenmin is er sprake van het toestaan van een wezenlijk andere functie; het terrein is en blijft in gebruik als asielzoekerscentrum. Daarnaast blijft de reeds in het vigerende bestemmingsplan toegestane functie "maatschappelijke voorzieningen" van toepassing.

Daarmee is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op het onderhavige plan.

4.1.2 Nut en noodzaak

Delfzijl kent sinds 1997 een asielzoekerscentrum. Dit asielzoekerscentrum was eerst gevestigd op twee boten; sinds 2004 is er een AZC gevestigd op het vaste land, langs de plek waar de boten lagen.

Sinds 2016 maakt het COA, behalve van de locatie aan Zwet 40, ook gebruik van de locatie aan Zwet 1. Op deze locatie kunnen maximaal 430 bewoners worden gehuisvest. In verband met de herontwikkeling van Zwet 40 zijn de bewoners in september 2018 van Zwet 40 naar Zwet 1 verhuisd. Het gebruik van de locatie aan Zwet 1 is van tijdelijke aard.

De gemeente Delfzijl en COA hebben in 2015 een bestuursovereenkomst opgesteld waarin nadere afspraken staan over de realisatie van een nieuw opvangcentrum op de plaats van het huidige asielzoekerscentrum aan het Zwet en een tijdelijke extra opvanglocatie aan Zwet 1.

Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan en valt onder de politieke verantwoordelijkheid van de staatsecretaris van Veiligheid en Justitie. Daarmee voert COA een politieke opdracht uit. De taken van COA zijn vastgelegd in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers. De Wet COA voorziet in opvang van asielzoekers in daarvoor bestemde opvangvoorzieningen. Dit doet COA samen met partners in de samenleving. Voor deze opvangvoorzieningenen is een spreidingsbeleid afgestemd met de verschillende provincies in het land. Naast spreiding over het land heeft COA de opvangvoorzieningen gerangschikt naar kortdurend en langdurend.

Vanuit de Visie op Huisvesting van het COA en de daaruit voortvloeiende Strategisch Voorraadplannen is de locatie Delfzijl altijd een onderdeel van de Kernvoorraad geweest. De herontwikkeling van deze locatie in een meer permanente bouwvorm past in het beleid om efficiënt en hoogwaardig opvangcapaciteit te realiseren op een relatief grote schaal. Daarbij is het van belang dit te doen in eigendomsituaties en op plaatsen en in de samenwerking met gemeenten die een langjarige aanwezigheid toestaan.

Het project Delfzijl staat al geruime tijd op de meerjaren investeringsplannen van het COA.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

In november 2018 is door Salisbury Archeologie BV er een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Het bureauonderzoek heeft als doel om inzicht te verkrijgen in bekende en te verwachten archeologische waarden in, en in de omgeving van, het plangebied. Het plangebied is gelegen in een zone met een lage archeologische verwachting (De Jong et al, 2013).

Geologie en geomorfologie

Het plangebied is aan de Eems en de Dollard gelegen. De Noord-Groningse kwelders en veengebieden werden vanaf circa de 11e eeuw bedijkt en ontwaterd. Wanneer drainage plaats vond, kon het veen eroderen, en daalde het oppervlak. Wanneer het oppervlak daalde tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand, kon in het geval van springtij of stormen waarbij water over de dijken kwam of een dijk doorbrak, geen afvoer van water naar de zee plaatsvinden. Het kon voorkomen dat er dan poelen met water bleven staan. Dit proces kwam in het hele kweldergebied in Noord-Nederland en Noordwest Duitsland voor. De Dollard is vrij laat pas in de 15e eeuw verdronken.

Het plangebied is op de geomorfologische kaart gelegen in bebouwd gebied en is niet gekarteerd. In de directe omgeving is de geomorfologie wel gekarteerd. Hier is ten westen sprake van een vlakte van getijafzettingen. Ten zuiden is sprake van een getijinversie rug. Als deze gegevens worden vergeleken met het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland) is het onduidelijk op welke eenheid het plangebied gelegen is. Het westelijk deel ligt lager, en kan op de vlakte gelegen zijn, terwijl het oostelijk deel hoger gelegen is, en mogelijk op een inversierug kan liggen. Dit beeld is wel iets vertekend. Het gehele gebied lijkt op de hoogtekaart opgehoogd te zijn ten behoeve van bebouwing. De ophoging is duidelijk beperkt tot de directe omgeving van de huidige bebouwing. De ophoging lijkt op basis van het AHN ongeveer 80 cm te bedragen.

Op de paleogeografische kaarten welke bij de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl zijn gevoegd, is een reconstructie gemaakt van het landschap in 500 voor Chr., 100 na Chr., 800 na Chr. En 1150 na Chr. Op al deze kaartbeelden is het plangebied gelegen op een relatief laag gelegen kweldervlakte. In de buurt van het plangebied is op deze kaarten geen kwelderwal gelegen. Ook is het plangebied relatief ver van waterlopen gelegen, wat de aanwezigheid van kwelderwallen, en dus de kans op bewoningsresten, onwaarschijnlijk maakt.

Historische waarden

Het plangebied is gelegen vlak langs het oude Eemskanaal. Dit kanaal is tussen 1866 en 1876 gegraven en later in 1963 verbreed. Voor deze periode was het gebied vooral als landbouwgrond in gebruik, zoals ook in de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels (OAT) bij het Minuutplan van 1830-1832 aangegeven. Op historische kaarten is te zien dat de polders in volgorde van inpoldering verkavelt zijn. De kavels zijn ook niet zoals in het veengebied, strikt langwerpig van vorm. Na het graven van het Eemskanaal blijft de verkaveling in eerste instantie intact. Rond 1960 worden verschillende kleine kavels samengevoegd tot grotere kavels. Hetzelfde gebeurt nogmaals rond 1990. Op kaartmateriaal uit 1994 is het plangebied onderdeel van een sportpark geworden. Op een topografische kaart uit 2006 verschijnt de huidige inrichting.

Bureauonderzoek

Tijdens het bureauonderzoek zijn de AMK (archeologische monumenten kaart)-terreinen, archeologische waarnemingen en eerder uitgevoerde onderzoeken (onderzoeksmeldingen) in en rond het plangebied geïnventariseerd. Bekende archeologische waarnemingen en onderzoeksmeldingen zijn geraadpleegd via Archis 3.

Binnen het plangebied zijn geen archeologische waarnemingen gedaan. Ook is het plangebied geen onderdeel van een terrein van archeologische waarde (AMK-terrein). In een straal van ongeveer 1000 meter rond het plangebied zijn wel een aantal onderzoeken uitgevoerd, vondsten gemeld, en AMK-terreinen bekend.

Qua onderzoeksmeldingen zijn er in een straal van ongeveer 1000 meter negen onderzoeken uitgevoerd.

Het plangebied is in gebruik geweest als sportveld. Hiervoor zullen bodemverstoringen voor de inrichting van het sportveld (denk aan drainage etc.) aanwezig zijn. Hierna zijn de huidige opstallen geplaatst. De funderingen zullen voor bodemverstoring hebben gezorgd. Hoe diep de verstoringen reiken is onbekend. Het is onzeker of de verstoringen tot onder het ophoogpakket reiken.

De verstoringsdiepte is momenteel onbekend. Indien er heipalen geplaatst worden, kunnen deze eventueel aanwezige resten uit het Paleolithicum - Vroege Bronstijd in het pleistocene zand verstoren. De verstoring van een heipalenplan is echter zo gering dat deze verstoring te verwaarlozen is. Voor de resten van de Late Bronstijd - Nieuwe Tijd is de kans op de aanwezigheid van archeologische resten klein. Tevens zijn eventueel aanwezige resten mogelijk beschermd door de opgebrachte laag. Deze laag kan, indien de verstoringen van de huidige en toekomstige bebouwing niet dieper reiken dan de ophooglaag, beschermd blijven.

Conclusie

Uit booronderzoek op een aansluitend perceel blijkt dat het gebied opgehoogd is met circa 1,60 meter grof zand. Op het AHN is te zien dat dit in het plangebied ook het geval te zijn, maar hier betreft de ophoging ongeveer 0,80 m. Het westelijke deel is niet opgehoogd. Door het gebruik als sportterrein (drainage) en voor de huidige bebouwing (funderingen) kunnen eventueel aanwezige resten in de top van de bodem van het plangebied reeds verstoord zijn. Op de geactualiseerde beleidsadvieskaart van de gemeente Delfzijl is een lage verwachting aangegeven. De resultaten uit het bureauonderzoek sluiten hierbij aan. Er zijn geen aanwijzingen uit dit onderzoek, of uit onderzoeken in de nabije omgeving, die reden geven tot nader onderzoek.

4.3 Natuur

4.3.1 Quickscan natuurwetgeving

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient rekening gehouden te worden met natuurwetgeving. Derhalve is het belang om na te gaan of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de beschermde natuurwaarden. Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten of kwalificerende waarden van Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) of effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland.

In de in februari 2019 uitgevoerde quickscan natuurwetgeving zijn de eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in het kader van de Wnb in beeld gebracht (zie Bijlage 3).

Plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuiden van Delfzijl in de provincie Groningen. Ten oosten van Delfzijl ligt de Eems, ten zuiden en noorden liggen diverse landbouwgebieden en ten wensen van Delfzijl ligt Appingedam. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit het Oude Eemskanaal in het zuiden, een park ten noorden van het plangebied, welke wordt doorkruist door het Damsterdiep. Ten westen ligt een park met waterpartij gevolgd door bebouwing van de wijk Tuikwerd en er liggen sportvelden ten oosten van het plangebied. Het plangebied zelf bestaat uit bebouwing op Zwet 40 en de ruigte ten westen van deze bebouwing.

De bebouwing betreft semipermanente gebouwen die zijn gebouwd voor de opvang van asielzoekers. De buitenkant van deze bebouwing bestaat uit hout. Achter deze buitenmuur is een open spouwruimte van enkele centimeters. De daken van deze bebouwing bestaan uit zinken dakpannen. Al deze woningen hebben een onbewoonde zolder. Deze zolderruimtes zijn enkel vanaf de kopgevels met een ladder te bereiken. De twee blokken ten zuiden van het plangebied wijken af van de andere blokken. Deze hebben een metalen buitenmuur en deels stenen buitenmuur en hebben vlakke stenen dakpannen. De bebouwing zou eigenlijk tot en met september bewoond zijn. De huisvesting aan de Zwet 40 is begin oktober toch weer in gebruik genomen om een acute capaciteitsvraag voor de tijdelijkheid tot uiterlijk eind februari 2019. Ten tijde van het veldbezoek vonden nog steeds verhuiswerkzaamheden plaats in de bebouwing. Tussen de woningen zijn enkele struiken. Ook zijn er bosschages langs de oostkant, noordkant en zuidkant van het bebouwde terrein. Het westelijk deel van het plangebied bestaat uit een voedselrijke ruigte. Hierin bevinden zich enkele bomen of struiken.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in het Natura 2000-gebied de Waddenzee, en grenst ook niet aan dit Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt op 2,7 km afstand van het plangebied. De werkzaamheden in het plangebied zijn lokaal van aard.

Omdat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt, zijn directe effecten als gevolg van aantasting uitgesloten. Er is een stikstofberekening uitgevoerd (zie Bijlage 2) waaruit blijkt dat er ook geen sprake is van significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De berekende depositie ligt niet boven de 0,00 mol/ha/jr. Effecten als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied de Waddenzee zijn hiermee uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet gelegen in de NNN (Natuurnetwerk Nederland) en grenst eveneens niet aan NNN-gebied. De werkzaamheden zijn lokaal van aard, waardoor, gelet op de ligging, negatieve effecten op wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN uitgesloten worden. Hierdoor is verdere toetsing en het aanvragen van vergunningen niet noodzakelijk.

Soortenbescherming

Door de voorgenomen ingreep is mogelijk sprake van negatieve effecten op beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.

Er is ten aanzien van de soortenbescherming een bureauonderzoek en een veldbezoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Voor het bureauonderzoek is gebruik gemaakt van vrij beschikbare informatie, zoals verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) van de afgelopen tien jaar. Door middel van het bureauonderzoek en het veldbezoek is geïnventariseerd welke soorten en soortgroepen mogelijk in het gebied aanwezig zijn. Hierbij is aandacht besteed aan alle relevante soorten en soortgroepen en beoordeeld of mogelijke standplaatsen, verblijfplaatsen, voortplantingsplaatsen of leefgebieden binnen of in de directe omgeving van het ingreepgebied (kunnen) worden aangetast bij ontwikkelingen.

Resultaat

Uit het bureauonderzoek en veldbezoek is gebleken dat in het plangebied er mogelijk sprake is van nesten van (algemene) broedvogels, nesten van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden als het doden, verstoren en/of vernietigen van verblijfplaatsen.

Mitigerende maatregelen

Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels (artikel 3.1) kan voorkomen worden door het nemen van de volgende mitigerende maatregelen:

  • Werken buiten het broedseizoen, het broedseizoen loopt doorgaans tussen 15 maart en 1 juli, echter kunnen soorten ook buiten deze periode starten met broeden. Actieve nesten zijn dan nog steeds beschermd.
  • Indien werkzaamheden uitgevoerd moeten worden in het broedseizoen dient het plangebied voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden zodat vogels niet te broeden komen in het plangebied. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient een ecoloog te controleren of er geen vogels broeden in het plangebied.

Voor de huismus, waarvan nesten jaarrond beschermd zijn, en voor vleermuizen is overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet op voorhand te voorkomen door middel van mitigerende maatregelen. Hiervoor is vervolgonderzoek naar huismus en vleermuizen uitgevoerd en is een mitigatieplan opgesteld.

Zorgplicht  

De Wnb kent een algemene zorgplicht. Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige planten en dieren moet worden omgegaan. Daarom moeten de volgende maatregelen genomen worden:

  • Maai voorafgaand aan de werkzaamheden de vegetatie in het werkgebied kort. Hierdoor wordt het voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens aanleg. Werk bij het maaien één richting op en maai richting de westkant van het plangebied. Op deze manier kunnen soorten fauna vluchten richting het deel van het park dat behouden blijft.
  • Voer de werkzaamheden rustig uit en in één richting van het water af. Op deze manier zijn dieren in de gelegenheid om te vluchten naar andere leefgebieden en worden ze niet het water ingejaagd zodat ze verdrinken.

Conclusie

In het plangebied is mogelijk sprake van nesten van (algemene) broedvogels, nesten van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve effecten optreden als het doden, verstoren en/of vernietigen van verblijfplaatsen. Hierdoor is mogelijk sprake van overtreding van verbodsbepaling van artikel 3.1 en 3.5 van de Wet natuurbescherming. Overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels (artikel 3.1) kan voorkomen worden door het nemen van mitigerende maatregelen.

Voor de huismus en voor vleermuizen is overtreding op verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming niet op voorhand te voorkomen door middel van mitigerende maatregelen. Hiervoor is vervolgonderzoek naar huismus en vleermuizen nodig (uitgevoerd in juli 2019). Indien uit dit nader onderzoek blijkt dat overtreding op verbodsbepalingen niet te voorkomen zijn, dient een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag, de Provincie Groningen. Voor het vervolg wordt verwezen naar paragraaf 4.3.3.

4.3.2 Mitigatieplan tijdelijke maatregelen

Op basis van de quickscan blijkt dat de bebouwing mogelijk geschikt is als verblijfplaats voor vleermuizen en nestlocaties voor de huismus. Hierdoor is bij de voorgenomen sloop mogelijk sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming en is mogelijk een ontheffing in het kader van de soortbescherming van de Wnb nodig.

Vooruitlopend op de plannen worden tijdelijke maatregelen genomen voor vleermuizen om zoveel mogelijk te voldoen aan de gewenningsperiode van 6 maanden voor balts- en paarverblijfplaatsen en aan de gewenningsperiode van één kraamseizoen voor eventuele kraamverblijfplaatsen. Voor huismussen zal, indien nodig, na afronding van het huismussen onderzoek tijdelijke mitigatie worden geplaatst. In het Mitigatieplan (zie Bijlage 4) wordt de te plaatsen tijdelijke mitigatie voor vleermuizen toegelicht, en worden de op te hangen kasten, locaties en randvoorwaarden beschreven. Het betreft het plaatsen van 8 kasten als alternatief voor balts- en paarverblijven en 4 kasten voor kraamverblijfplaatsen - die ook als kast voor balts- en paarverblijfplaats kunnen dienen.

4.3.3 Vervolgonderzoek

Het COA heeft Arcadis gevraagd nader onderzoek uit te voeren naar huismussen en vleermuizen. De resultaten van deze onderzoeken zijn bijgevoegd in de Ontheffingsaanvraag wet Natuurbescherming (Bijlage 5) en het Besluit Wnb ontheffing (Bijlage 6). Hieronder wordt een korte toelichting gegeven op de resultaten per soort.

Huismus

In de bebouwing aan de Zwet 40 zijn nestplekken van huismussen aanwezig. Mitigerende maatregelen zorgen voor het voorkomen van overtreding van een deel van de verbodsbepalingen en verzachten de effecten op de huismus. Echter voorkomen deze niet alle overtredingen van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Om deze reden is voor de voorgenomen werkzaamheden een ontheffing soortbescherming voor de huismus noodzakelijk. De ontheffing ten aanzien van de huismus is reeds verleend op het verbod (zie Bijlage 6):

  • opzettelijk vernielen, beschadigen of wegnemen van nesten, rustplaatsen of eieren (artikel 3.1 lid 2 Wnb);

Vleermuizen

In het plangebied is sprake van een balts- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis. Voor de voorgenomen werkzaamheden is hierbij een ontheffing noodzakelijk voor de gewone dwergvleermuis. De ontheffing ten aanzien van gewone dwergvleermuis is reeds verleend op de verboden (zie Bijlage 6):

  • opzettelijk verstoren (artikel 3.5, lid 2 Wnb);
  • beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen (artikel 3.5, lid 4 Wnb).

Van de ruige dwergvleermuis is geen verblijfplaats of andere belangrijke onderdelen van het leefgebied aangetroffen in het plangebied. Hierdoor is er geen sprake van overtreding van de Wnb ten aanzien van de ruige dwergvleermuis. Ook van andere soorten vleermuizen is geen sprake van verblijfplaatsen of andere belangrijke onderdelen van het leefgebied (essentiële vliegroutes en foerageergebied).

Mitigatie maatregelen

Voor de gewone dwergvleermuis en huismus worden de voorgeschreven mitigerende maatregelen uit het mitigatieplan uitgevoerd en wordt tijdens de uitvoering het ecologisch werkprotocol gevolgd.

4.4 Water

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel is om de wateropgaven inzichtelijk te maken en mee te nemen in de planvorming. In deze waterparagraaf wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie van het plangebied en de opgaven die volgen uit de vigerende wetgeving van het bevoegd gezag.

Het plangebied bevindt zich in het beheergebied van de Provincie Groningen, Waterschap Noorderzijlvest en de gemeente Delfzijl. Ten behoeve van de voorgenomen plannen heeft Waterschap Noorderzijlvest op 6 juli 2019 een watertoets opgeleverd. Zie Bijlage 7. Hierin is een aantal adviezen opgenomen.

Juridisch kade r

In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Missie

Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Zij creëren hiermee een basis voor een gezonde nen toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.

Vigerend beleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Veilig, Voldoende en schoon water

Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied. Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:

  • Het vasthouden, bergen en afvoeren van water
  • Het schoon houden, scheiden en zuiveren van water.

Geraakte kaarten in plangebied

Regionale kering

Het plangebied is gelegen binnen een veiligheids- en beschermingszone rondom de regionale keringen. Deze beschermingszone geldt tot 4 m buiten het centrale deel van de waterkering. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient hier nadrukkelijk rekening mee gehouden te worden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig.

Hoofdwatergangen

Hoofdwatergangen zijn de belangrijkste watergangen voor de wateraanvoer en waterafvoer van een gebied. Deze zijn essentieel voor het goed functionereren van het watersysteem. Tevens hebben de hoofdwatergangen een waterbergende functie. Alle watergangen, inclusief de daarin gelegen kunstwerken (bruggen, duikers, stuwen, gemalen enz.) worden beschermd door middel van de Keur van waterschap Noorderzijlvest. Voor het verrichten van handelingen binnen de kern- en beschermingszone is een watervergunning nodig. De kernzone betreft de watergang tussen de beide boveninsteken, de beschermingszone reikt tot 5 m buiten de beide boveninsteken.

Persleiding

Persleidingen transporteren afvalwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie's (RWZI). Rondom een persleiding is een zone van zakelijk recht van toepassing. De grootte van deze zone is verschillend per persleiding. De persleiding dient te allen tijde bereikbaar te zijn voor onderhoud of in het geval van een calamiteit.

Toekomstige situatie

Toename verhard oppervlak

Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 750 m2 (in de bebouwde kom, binnen gemeentelijke uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden) of 2.500 m2 (in overige gebieden) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. Om versnelde afvoer te voorkomen is afwatering op het aangrenzende maaiveld of berm een optie. Ook gebruik van waterpasserende bestrating, aanleg van wadi s en infiltratiestroken of andere voorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van versnelde afvoer. Voor plannen kleiner dan 10 hectare kan de waterberging volgens de volgende praktische vuistregel berekend worden, het extra te realiseren wateroppervlak is gelijk aan 10% van de toename van het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan.

Ten opzichte van de huidige situatie is er een toename van het verhard oppervlak met 6.335 m2. Omdat deze toename binnen gemeentelijke uitbreidingsplannen valt, is compensatie door aanleg van een waterberging op het terrein noodzakelijk. Ter compensatie van de verharding wordt een extra waterberging gerealiseerd ten zuiden van het plangebied.

Afvoer van riool- en hemelwater

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater. Als er mogelijkheden zijn om het hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken.

De nieuwe ontwikkeling wordt gerealiseerd met een gescheiden stelsel waarin het hemelwater wordt geïnfiltreerd en afgevoerd op het oppervlaktewater.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling gegeven worden aan de vereiste waterberging

Droogleggingeisen:

  • Woningen met kruipruimte: 1,30 meter.
  • Woningen zonder kruipruimte:1,00 meter.
  • Gebiedsontsluitingswegen: 0,80 meter.
  • Erftoegangswegen: 0,80 meter.
  • Groenstroken / ecologische zones: 0,50 meter.

4.5 Verkeer en parkeren

Het ontwikkelen van een bestaande of nieuwe locatie vraagt naast een goede ruimtelijke afweging over functie, vormgeving en inpassing, ook om het in beeld brengen van de verkeerseffecten. Bij een nieuw bestemmingsplan wordt gesteld dat de effecten van de ontwikkeling voor verkeer goed moeten worden onderbouwd. De onderbouwing van de verkeersaspecten speelt mee bij de beoordeling van het plan. Hierbinnen ligt nadruk op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de weg Zwet, waar de entree tot het AZC is gelegen. Achter de entree ligt een centraal parkeerterrein. Auto's kunnen vanaf hier in principe niet verder het terrein op. Het hele centrum is daardoor verder autovrij. Laden en lossen vindt plaats vanaf de Zwet, doorrijdend over de parkeerplaats naar de zone achter het magazijn in het dienstengebouw. De andere toegang aan de Zwet is alleen te gebruiken voor nooddiensten bij calamiteiten.

De verkeersgeneratie ten gevolge van de voorgestane ontwikkeling is laag. De tijdelijke bewoners van het AZC zullen zelf niet voor extra verkeersgeneratie zorgen, aangezien de bewoners niet beschikken over een eigen motorvoertuig. De bestaande verkeersbewegingen bestaan hoofdzakelijk uit die van medewerkers en de levering van goederen. Op het terrein zijn reeds voldoende parkeerplaatsen aanwezig waarop zowel personeel als bezoekers hun auto kunnen parkeren.

Uitgangspunt van het ruimtelijk programma van eisen is dat er één parkeerplaats per 10 opvangplekken is. Deze parkeerplaatsen zijn met name bedoeld voor medewerkers van het COA, personeel van ketenpartners en bezoekers. Bewoners beschikken over het algemeen niet over een auto.

Op het moment dat de (her)ontwikkeling en uitbereiding gereed zijn, zijn er conform het bestuursvoorstel 672 opvangplekken beschikbaar (bezettingscapaciteit). Dit komt neer op 67 parkeerplaatsen.

Conform het inrichtingsplan (zie Hoofdstuk 2) zijn er 63 parkereerplaatsen op het terrein beschikbaar. Dit zijn in principe vier plekken te weinig. Maar door dubbel gebruik kan met dit aantal parkeerplaatsen voldaan worden aan de parkeernorm.

Tot slot dient te worden opgemerkt dat de asielzoekers zich vrijelijk kunnen bewegen en in de omgeving kunnen wandelen en fietsen. Ten behoeve hiervan is in de directe omgeving van de gewenste ontwikkeling een oversteekplaats gecreëerd door het COA.

4.6 Milieuaspecten

4.6.1 Bodemkwaliteit

Om de voorgenomen herinrichting van het AZC aan Zwet 40 te Delfzijl mogelijk te maken, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit noodzakelijk. De onderzoekslocatie, met een oppervlak van circa 6 hectare betreft de huidige locatie van het AZC en een ruigte aan de westzijde. In opdracht van het COA heeft er in 2016 een vooronderzoek plaatsgevonden. De resultaten van het destijds uitgevoerde onderzoek zijn beschreven in het rapport "Vooronderzoek Zwet 40 te Delfzijl" (MUG Ingenieursbureau, kenmerk 93196116, d.d. 7 oktober 2016, zie Bijlage 8).

Uit dit vooronderzoek blijkt dat er op een deel van het plangebied een functiegerichte sanering is uitgevoerd door middel van het isoleren van de verontreinigde grond, en dat er een 30 jaar durende grondwatermonitoring loopt. Dit betreft saneringslocaties 1 en 2, respectievelijk ter plaatse van het voormalige fietspad op de oostelijke helft van het plangebied en het terrein ten zuiden van het voormalige fietspad. Figuur 8 toont de twee saneringslocaties in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0010.45BP-VS01_0008.png"

Figuur 8: Saneringslocaties 1 en 2.

Geadviseerd wordt om de verharding en de bestaande peilbuizen op de saneringslocaties in stand te houden. Mocht dit niet mogelijk zijn, kan het nodig zijn om hier aanvullende saneringsmogelijkheden uit te voeren.

Op het overige deel van het onderzoeksgebied is niet gebleken dat (potentieel) milieubelastende activiteiten hebben plaatsgevonden. Specifiek verontreinigde stoffen worden derhalve niet verwacht.

Verkennend en actualiserend bodemonderzoek

In navolging op het "Vooronderzoek Zwet 40 te Delfzijl" is er in opdracht van het COA in maart 2018 een verkennend en actualiserend bodemonderzoek opgeleverd. De resultaten van dit onderzoek zijn beschreven in het rapport "Verkennend en actualiserend bodemonderzoek Zwet 40 te Delfzijl" (ENVISO Ingenieursbureau, Projectnummer EN04527, kenmerk 180130, d.d. 12 maart 2018, zie Bijlage 9).

Het COA wil de verontreiniging na sloop van de locatie geheel saneren. Hiervoor zal een saneringsplan ingediend moeten worden bij het Bevoegd Gezag (provincie Groningen). De aanwezige bodemverontreiniging op de saneringslocaties 1 en 2 is voldoende in kaart gebracht. Door het uitvoeren van het actualiserend grondwateronderzoek, door het herplaatsen van de peilbuizen en bemonsteren van alle peilbuizen rondom de aanwezige grondverontreiniging, is de verontreiniging in het grondwater voldoende in beeld gebracht. Op basis van deze gegevens kan voor een saneringsvariant gekozen wordt die past bij de toekomstige bestemming van de locatie.

Op basis van de onderzoeksresulten voor het onverdachte terreindeel kan geconcludeerd worden dat deze locaties onverdacht zijn. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de verdere ontwikkeling van de locatie tot woningbouw.

Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het verkennend en actualiserend bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het Bevoegd Gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een inkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Het aspect bodem verzet zich daarmee niet tegen het beoogde gebruik als AZC.

4.6.2 Geluid

Een asielzoekerscentrum is formeel geen geluidgevoelige bestemming in de zin van de Wet Geluidhinder. In de regels van dit bestemmingsplan is expliciet aangegeven dat geluidgevoelige objecten in de zin van de Wet Geluidhinder niet zijn toegestaan. Conform vaste jurisprudentie dient voor verblijfsdoeleinden en nachtverblijven gemotiveerd te worden dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in het kader van 'goede ruimtelijke ordening.

Het doel van het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie Bijlage 10) is het toetsen of er ter plaatse van het plangebied voldaan wordt aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder. Indien er sprake is van overschrijding van de wettelijke voorkeursgrenswaarde worden geluidsmaatregelen onderzocht.

De geluidwetgeving vanwege wegverkeerslawaai en industrielawaai is uitgewerkt in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen geldt als een nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder (Bgh). Indien de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde dan zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet geluidhinder. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen onderzocht te worden. Indien maatregelen niet voldoende zijn of op bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard, dan kan een hogere waarde worden vastgesteld. Voor de maximaal toegestane waarde wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied en tussen de verschillende geluidgevoelige bestemmingen. Voor de beoordeling van het asielzoekerscentrum is aangesloten bij de normering voor woningen.

Ten aanzien van het plangebied zijn wegverkeerslawaai en industrielawaai de onderdelen van het wettelijk kader die relevant zijn voor het onderzoek.

Wegverkeerslawaai

Voor de gemeentelijke weg, de Zwet, zijn de verkeersgegevens voor het toekomstige peiljaar 2030 gehanteerd. Door de gemeente Delfzijl zijn in 2015 verkeerstellingen uitgevoerd voor de Zwet tussen Zicht en Zeel. Deze verkeerstellingen zijn gehanteerd en verhoogd met een jaarlijks autonoom groeipercentage van 2%. De maximumsnelheid voor de Zwet is 50 km/h. De wegdekverharding bestaat uit Dicht Asfalt Beton (DAB). In de omgeving van het AZC zijn geen geluidschermen of -wallen aanwezig. Ook zijn er geen rotondes of VRI geregelde kruispunten aanwezig.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Zwet de voorkeurswaarde van 48 dB voor 14 woongebouwen overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 52 dB. De maximaal toegestane waarde van 63 dB wordt niet overschreden. Omdat de voorkeurswaarde wordt overschreden, is vervolgens het effect en toepasbaarheid van maatregelen onderzocht. Omdat bij het toepassen van maatregelen de voorkeur uitgaat naar bronmaatregelen is allereerst het effect van stille wegdekken onderzocht. Aanvullend zijn de effecten van overdrachtsmaatregelen onderzocht. De maatregelen die doorgerekend zijn:

  • 1. Toepassing van Dunne Deklagen B op de Zwet over 230 meter.
  • 2. Toepassing van een grondwal tussen de Zwet en de nieuw te realiseren woningen van 3 m hoog over 140 meter.

Uit de rekenresultaten volgt dat met maatregel 1 (geluidsarm asfalt) de geluidbelasting wel wordt teruggebracht tot maximaal 49 dB maar dat er nog steeds voor 14 woongebouwen sprake is van overschrijding van de voorkeurswaarde.

Met de toepassing van maatregelvariant 2 (grondwal van 3 m hoog) wordt eveneens de geluidbelasting niet teruggebracht tot op of onder de voorkeurswaarde. De geluidbelasting op begane grond niveau neemt met de grondwal wel aanzienlijk af maar op de eerste en tweede verdieping van de bebouwing niet. De maximale geluidbelasting bedraagt daarom met de grondwal nog steeds 52 dB. Voor een hogere grondwal zal onvoldoende ruimte aanwezig zijn.

De toepassing van geluidmaatregelen is daarom niet erg effectief en draagt daarmee nauwelijks bij aan de verbetering van het geluidklimaat bij de woningen.

Wanneer de maatregelen stuiten op bezwaren vanuit financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke of verkeerskundige aard dan is het voor geluidgevoelige bestemmingen noodzakelijk een hogere grenswaarde aan te vragen. Bij de bouwaanvraag zal dan moeten worden aangetoond dat de grenswaarde voor het binnenniveau (33 dB) niet wordt overschreden.

Echter omdat formeel gezien een asielzoekerscentrum geen woning is in de zin van de Wet geluidhinder is het ook niet noodzakelijk een hogere grenswaarde aan te vragen. Voor de beschouwing of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het wel wenselijk te voldoen aan de grenswaarde van 33 dB voor het binnenniveau.

Industrielawaai

Het AZC ligt in de omgeving van een geluidgezoneerd industrieterrein. Van alle industrieterreinen in Delfzijl ligt het terrein Farmsumerpoort op korte afstand van het beoogde COA AZC. Het bestemmingsplan Farrmsumerpoort - Farmsumerhaven laat op diverse kavels op het industrieterrein Farmsumerpoort verschillende categorieën van inrichtingen toe, die in hoofdlijn ook zijn bepaald op basis van de afstand tot de woningen. De ontwikkelingen die sinds 2014 op de overige industrieterreinen hebben plaatsgevonden, hebben geen enkele invloed op de berekende geluidsbelasting op het COA AZC.

De uitbreiding van het AZC ligt in de omgeving van een geluidgezoneerde industrieterrein. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege een industrieterrein is geregeld in art. 45 lid 1 Wgh en bedraagt 50 dB(A). Indien niet voldaan wordt aan deze ten hoogst toelaatbare waarde en het treffen van geluidreducerende maatregelen niet mogelijk is of op bezwaren stuit kan een hogere waarde worden vastgesteld/toegestaan. De uitbereiding van het AZC ligt binnen de zone van een industrieterrein, met activiteiten die zeehaven gebonden zijn. Het is daarom mogelijk om hiervoor de zeehavennorm (art. 60 Wgh) toe te passen en kan een hogere waarde van ten hoogste 60 dB worden toegestaan. Voorwaarde voor het toepassen van de zeehavennorm is dat de woningen worden gebouwd in het kader van een herstructurering. Dat is bij Delfzijl - Zwet 40 aan de orde.

De geluidsbelastingen zijn berekend ter plaatse van de gevels van de bestemmingen, zowel voor de dag-, avond en nachtperiode. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting afkomstig van het industrieterrein maximaal 57 dB(A) bedraagt. De ten hoogst toelaatbare grenswaarde van 50 dB(A) wordt met maximaal 7 dB (A) overschreden. De maximaal vast te stellen/toe te staan hogere waarde van 60 dB(A) op grond van de zeehavennorm (artikel 60 Wgh) wordt niet overschreden. Omdat de ten hoogst toelaatbare grenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden zullen maatregelen moeten worden beschouwd.

Conclusie

Wegverkeer

De maximale geluidbelasting bedraagt maximaal 52 dB, dit is een beperkte overschrijding van de voorkeurswaarde. Daarnaast geldt deze maximale geluidbelasting alleen voor de eerste en tweede verdieping van de nieuwe bebouwing. Op de begane grond ligt de geluidbelasting lager, op maximaal 51 dB. Ook is er voor alle woonbebouwing sprake van een geluidluwe gevel/zijde. Dit houdt in dat de gevel aan de achterzijde van de woonbebouwing altijd een geluidsbelasting lager dan de voorkeurswaarde ondervindt. Verder geldt voor woningen die gebouwd worden conform het Bouwbesluit 2012 dat de gevels een goede geluidwering hebben van minimaal 20 dB. De voorgestelde geluidmaatregelen reduceren het geluidniveau wel maar zorgen er niet voor dat de overschrijdingen weggenomen kunnen worden. Met geluidsarm asfalt wordt een geluidreductie van 2 à 3 dB behaald. Een grondwal van 3 meter hoog heeft geen effect op de bovenste bouwlaag. Met de grondwal wordt wel een aanzienlijke geluidreductie op begane grondniveau gerealiseerd van 4 tot 8 dB.

Industrielawaai

Voor industrielawaai bedraagt de maximale geluidbelasting in de dagperiode 57 dB(A), in de avondperiode 53 dB(A) en in de nachtperiode 48 dB(A). De ten hoogst toelaatbare grenswaarde van 50 dB(A) wordt met maximaal 7 dB (A) overschreden. De ten maximaal vast te stellen/toe te staan hogere waarde van 60 op grond van de zeehavennorm (artikel 60 Wgh) wordt niet overschreden. Omdat de ten hoogst toelaatbare grenswaarde van 50 dB(A) wordt overschreden zijn maatregelen beschouwd. Een mogelijke maatregel zou het plaatsten van een geluidscherm/geluidwal tussen het industrieterrein en de nieuwe bebouwing kunnen zijn. Een andere mogelijke oplossing is het zogenaamd ‘doof’ uitvoeren van de gevels waar sprake is van een overschrijding van de grenswaarde.

Mocht deze oplossing op bezwaren stuiten vanuit stedenbouwkundige, landschappelijke of technische aard, dan is het voor de beschouwing of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wel wenselijk te voldoen aan deze grenswaarde voor het binnenniveau.

Wanneer het wegverkeerslawaai gecumuleerd wordt met het industrielawaai is voor alle gebouwen nog sprake van een geluidluwe zijde. Dit houdt in dat de gevel aan de achterzijde van de bebouwing altijd een geluidsbelasting lager dan de voorkeurswaarde ondervindt. Verder geldt voor gebouwen die gebouwd worden conform het Bouwbesluit 2012 dat de gevels een goede geluidwering hebben van minimale 20 dB.

Deze argumentatie in overweging nemende kan worden geconcludeerd dat er zonder aanvullende geluidmaatregelen toch sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ter verbetering van het woon- en leefklimaat kunnen de voorgestelde maatregelen uit hoofdstuk 5 van het akoestisch onderzoek (Bijlage 10) wel in overweging genomen worden.

4.6.3 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

In hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer zijn per 15 november 2007 luchtkwaliteitseisen opgenomen. De betreffende artikelen van de Wet milieubeheer worden in de regel aangeduid als “Wet luchtkwaliteit”. In de “Wet luchtkwaliteit” zijn de Europese luchtkwaliteitseisen opgenomen. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Ten aanzien van PM2,5 kan worden opgemerkt dat uit de praktijk blijkt dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook de grenswaarde van PM2,5 wordt nageleefd.

Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer zijn bestuursorganen verplicht om bij de uitoefening van hun bevoegdheden de grenswaarden van de in de Wet genoemde stoffen in acht te nemen.

Uitvoeringsregels

Gelijktijdig met de Wet luchtkwaliteit is een aantal uitvoeringsregels in werking getreden. Deze uitvoeringsregels zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen (MR), dit betreft ondermeer:

  • Algemene Maatregel van Bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit nibm) (Stb. 2007, 440).
  • Ministeriële regeling: “Niet in betekenende mate” (regeling nibm ) (Stcrt. 2007, 218).
  • Ministeriële regeling “Beoordeling luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 220).
  • Ministeriële regeling “Projectsaldering luchtkwaliteit 2007” (Stcrt. 2007, 218).

In het Besluit nibm en de Regeling nibm zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip nibm. Indien aan deze regels wordt voldaan kan een ruimtelijke ontwikkeling zonder verdere toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit volgt uit artikel 4, eerste lid, van het Besluit nibm.

Beoordeling

De getalsmatige nibm-grens uit de Regeling nibm is voor woningbouw: 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Het voorliggende project voorziet in de (her)ontwikkeling en uitbreiding van het AZC, waarbij het aantal de capaciteit wordt uitgebreid van 430 naar 672 opvangplekken, onderverdeeld over 76 wooneenheden. De ontwikkeling blijft dus beneden de grens van de Regeling nibm en kan zonder verdere toetsing doorgang vinden.

Uit een analyse van de kaarten van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt het volgende. De concentractie fijn stof (PM10) bedroeg in 2014 ter plaatse 16,63 µg/m3, de concentratie fijn stof (PM2,5) ter plaatse 9,99 en de concentratie stikstofdioxide (NO2) ter plaatse 12,62 µg/m3. In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 µg/m3 en voor PM2,5 25 µg/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m3.

Conclusie

Uit de beoordeling blijkt dat het project Niet in Betekenende Mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Derhalve vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6.4 Externe Veiligheid

Wet- en regelgeving

Voorafgaand aan de uitvoering van nieuwe ruimtelijke plannen dient de omliggende projectomgeving getoetst te worden op externe veiligheid. Externe veiligheid heeft betrekking op risico's die kunnen ontstaan voor mens en milieu bij het vervoer, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dit is in wet- en regelgeving voor externe veiligheid en ruimtelijke ordening opgenomen.

De relevante besluiten en definities zijn:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen
  • Activiteitenbesluit
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)
  • Regeling basisnet

Definitie plaatsgebonden risico en groepsrisico

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs de transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico is geheel afhankelijk van de hoeveelheid vervoer en de aard van gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 personen of meer in de omgeving van deze route in één keer (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute.

Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek waarin op de verticale as de cumulatieve kans op het aantal doden per jaar staat en op de horizontale as het aantal doden logaritmisch is weergegeven (zie afbeelding hieronder). Bij het aangeven van representatieve aantallen personen wordt gewerkt met zowel de kwetsbare als de minder kwetsbare bestemmingen. Het groepsrisico geeft aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met meer dan tien slachtoffers kan voordoen. Bij het bepalen van het GR wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Dit is geen harde norm, maar geldt als richtwaarde.

Conclusie

Het projectgebied ligt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6 of het invloedsgebied van nabijgelegen risicobronnen. De afstand van het plangebied tot risiciovolle lijnrichtingen, buisleidingen of transport van gevaarlijke stoffen is dermate groot, dat het aspect externe veiligheid zich niet verzet tegen het beoogde gebruik als AZC.

Advies

De Omgevingsdienst Groningen heeft een externe veiligheidstoets uitgevoerd op het bestemmingsplan voor de herontwikkeling en uitbreiding van het asielzoekerscentrum (AZC) aan de Zwet 40 te Delfzijl. Dit advies is opgenomen in Bijlage 11. Daarnaast zijn door de Veiligheidsregio Groningen de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beoordeeld (zie Bijlage 12). De Omgevingsdienst Groningen concludeerd dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid het verantwoord is om het bestemmingsplan Delfzijl - Zwet 40 vast te stellen. Het restrisico kan als aanvaardbaar worden beschouwd.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP2012.

5.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling. Bij de opzet van de verbeelding is de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen2012) als uitgangspunt gehanteerd. In de SVBP2012 zijn onder andere bestemmingscategorieën vastgelegd en zijn uniforme kleuren en aanduidingen beschreven. De aanduidingen hebben ook betrekking op wat er wel of niet is toegestaan of dienen voor de leesbaarheid van de verbeelding.

5.2 Planregels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, at werkelijk noodzakelijk is.

5.3 Beschrijving van bestemmingen

De planregels van het bestemmingsplan 'Delfzijl - Zwet 40' bouwen voort op de systematiek van het op 14 juni 2011 door de raad vastgestelde bestemmingsplan 'Tuikwerd' met planIDN NL.IMRO.0010.09BP-OH01.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de plankaart gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Uit praktische overwegingen wordt de voorkeur gegeven om deze in een afzonderlijke paragraaf onder te brengen.

Per artikel wordt hieronder een korte toelichting / onderbouwing opgenomen over de essentie van het artikel.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten 

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en een asielzoekerscentrum, met de daarbij behorende verkeers- en verblijfsvoorzieningen, openbare nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water.

Artikel 3 Waterstaat - Beschermingszone waterkering

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterkering' aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de nabijgelegen regionale waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) bouwvlakken van eigenaar veranderen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn een aantal vormen van gebruik van gronden en gebouwen opgenomen die in strijd worden geacht met het bestemmingsplan.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Binnen het plangebied komen twee gebiedsaanduidingen voor, te weten 'Geluidzone - industrie' en 'Vrijwaringszone - Vaarweg'. Ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' mag een geluid gevoelig gebouw, of uitbreiding daarvan, slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevel van dit geluid gevoelig gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Vaarweg' mag een bouwwerk slechts worden gebouwd indien deze aantoonbaar geen nadelige invloed heeft op de scheepvaart op het Eemskanaal.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre afgeweken kan worden voor geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) en bestemmingsregels. Voor het afwijken zal een omgevingsvergunning nodig zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsregels

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 10 Slotregel

In dit artikel wordt beschreven welke benaming het bestemmingsplan heeft.

5.4 Handhaving

Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op eenzelfde wijze daadwerkelijk aan het plan te worden gehouden. In dit bestemmingsplan is daarom gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de regels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Hoe minder knellend de regels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de bebouwingsregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering, zo niet, dan kan het college van burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen. Gebruiksregels worden opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging. De doelstellingen van het ruimtelijke beleid kunnen slechts verwezenlijkt worden, indien de regels van het bestemmingsplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven en vervolgens dient de gemeente er zorg voor te dragen dat anderen deze regels naleven.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Wanneer een bouwplan, zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), mogelijk wordt gemaakt, dient conform artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan te worden opgesteld. Deze eis geldt niet als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het onderhavige bouwplan betreft de realisering van 76 woongebouwen voor de tijdelijke opvang van asielzoekers. Dit betekent dat er sprake is van een plan in het kader van de Grondexploitatiewet.

De gemeente zal met COA, eigenaar van de grond, een anterieure overeenkomst sluiten, waarin de eventueel te maken kosten zullen worden verrekend. Onderdeel hiervan is in ieder geval een planschadeovereenkomst.De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.

Met het sluiten van een anterieure overeenkomst is de financieel-economische uitvoerbaarheid anderszins gewaarborgd.

Er kan derhalve geconstateerd worden dat het project voor de gemeente Delfzijl geen financiële consequenties heeft en voor de gemeente budgettair neutraal zal verlopen en dat de uitvoerbaarheid is verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.2.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Provincie Groningen*
  • Waterschap Noorderzijlvest*

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in Bijlage 13 van deze toelichting. De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

6.2.2 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar kan maken. Het ontwerp bestemmingsplan Delfzijl - Zwet 40 heeft van 19 september 2019 tot en met 30 oktober 2019 voor een ieder ter inzage gelegen, waarbij de gelegenheid is geboden om binnen deze termijn zienswijzen met betrekking tot het ontwerp kenbaar te maken. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

6.2.3 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.