direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Windpark IJsselwind Zutphen
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

IJsselwind B.V., een gezamenlijke ontwikkelorganisatie van de vier energiecoöperaties uit de gemeenten Zutphen, Lochem, Brummen en Voorst, heeft gezamenlijk met Waterschap Rijn en IJssel, het initiatief genomen tot de oprichting van een windpark langs het Twentekanaal ten noorden van Zutphen, in de directe omgeving van bedrijventerrein De Mars (Zutphen) en het Twentekanaal. Het voornemen is om 3 windturbines te realiseren in de gemeente Zutphen. Met het windpark dragen de initiatiefnemers primair bij aan de nationale en provinciale doelstelling om het aandeel duurzame energie te verhogen, en daarmee de klimaatverandering te beperken, maar ook aan het versterken van de regionale economie.

Voor het project is eerder een ruimtelijk procedure doorlopen, zijn een milieueffectrapportage en bestemmingsplan vastgesteld en zijn verschillende vergunningen en ontheffingen verleend. Op 12 mei 2021 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en Windpark IJsselwind", waar het windpark deel van uitmaakte, vernietigd (zie ook paragraaf 4.2 voor nadere toelichting en aandachtspunten).1 Ook zijn de omgevingsvergunningen voor het windpark vernietigd. Twee watervergunningen en de natuurontheffing voor het windpark zijn inmiddels wel onherroepelijk geworden. Daarnaast is er een natuurvergunning voor het windpark verleend, waartegen nog een beroepsprocedure bij de Afdeling loopt.

De initiatiefnemers hebben besloten een doorstart met het project te maken. In de nieuwe procedure is de provincie het bevoegd gezag voor een provinciaal inpassingsplan en de te verlenen omgevingsvergunningen.

Onderliggend inpassingsplan regelt juridisch-planologisch het windpark IJsselwind.

Nut en noodzaak van het windpark

De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen.

In december 2015 zijn op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21) 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd moet terugdringen. Daarmee moet de uitstoot van broeikasgassen worden teruggedrongen en de opwarming van de aarde worden beperkt tot maximaal 2 graden, met 1,5 graad als streefwaarde. De Europese Unie heeft dit verdrag ook medeondertekend.

De Europese doelstelling ten aanzien van duurzame energieopwekking is dat in 2030 tenminste 32% van het energieverbruik van de Europese Unie duurzaam moet zijn opgewekt. Dit is vastgelegd in een Europese overeenstemming waar ook Nederland zich aan heeft geconformeerd.2 De uitstoot van broeikasgassen dient in 2030 met ten minste 55% te zijn gereduceerd ten opzichte van het niveau van 1990. Dat doel was eerder op 49% gesteld. Klimaatneutraliteit in 2050 is de lange termijndoelstelling.

Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken heeft Nederland gewerkt aan een nationaal Klimaatakkoord (2019) en vervolgens de Klimaatwet (2019). In de Klimaatwet zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen wettelijk vastgelegd. In de Klimaatwet staan drie doelen:

  • een vermindering van 49% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2030;
  • een vermindering van 95% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2050;
  • 100% broeikasgas-neutrale elektriciteit in 2050.

Elke vijf jaar komt er een klimaatplan waarin het klimaatbeleid wordt vastgesteld. Het eerste klimaatplan (Klimaatplan 2021-2030) bevat maatregelen om tot het reductiedoel van 49% in 2030 te komen door onder meer 35 terawattuur (TWh) aan hernieuwbare energie op land te realiseren in 2030. Realisatie van windprojecten op land zijn noodzakelijk om bij te dragen aan deze doelstelling.

De provincie Gelderland streeft vanuit haar maatschappelijke opgave voor energietransitie naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie als tussendoelstelling in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland realiseren. Hiervoor is ook windenergie noodzakelijk. De provincie Gelderland had de taakstelling met het Rijk afgesproken om in 2020 voor 230,5 MW aan opgesteld vermogen windenergie gerealiseerd te hebben. Dit doel was in 2020 nog niet volledig behaald. Daarnaast is voor de periode na 2020 meer windenergie nodig om de doelstelling van energieneutraliteit te realiseren. Windpark IJsselwind heeft een opgesteld vermogen van maximaal circa 13,5 MW en levert daarmee een belangrijke bijdrage aan het alsnog behalen van de provinciale taakstellingen voor 2020, maar ook de doelen voor 2030 en 2050.

Uitgaande van een opgesteld vermogen van maximaal circa 13,5 megawatt (MW) levert Windpark IJsselwind, afhankelijk van het type turbines, naar verwachting 31,4 gigawattuur (GWh) per jaar op. Een huishouden gebruikt gemiddeld 3.000 tot 3.500 kilowattuur (kWh) stroom per jaar.3 Met het windpark kunnen dus zo'n 11.900 huishoudens van stroom worden voorzien. Daarmee draagt het windpark voor circa 8% bij aan de provinciale doelstelling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied voor de drie windturbines ligt langs het Twentekanaal (Zutphen - Enschede) aan weerszijden van de N348, ten noorden van de stad Zutphen en ten zuidwesten van het dorp Eefde. Het plangebied is gelegen in de gemeente Zutphen aan de rand van bedrijventerrein De Mars en het landelijk gebied ten noorden van Zutphen. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de gemeente Lochem. De drie windturbines worden opgesteld aan de noordzijde van Zutphen, in het gebied waar het Twentekanaal en de N348 elkaar kruisen. De twee windturbines ten noorden van het kanaal zijn beoogd op percelen met een agrarische bestemming, de derde turbine ligt op een voormalige stortplaats op bedrijventerrein De Mars langs het Twentekanaal. Figuur 1.1 geeft de globaal de situering van de windturbines van windpark IJsselwind weer ten opzichte van de omgeving.

Figuur 1.1 Ligging plangebied windpark IJsselwind

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0001.png"

Het plangebied voor windpark IJsselwind grenst op verschillende plaatsen aan het grondgebied van buurgemeente Lochem. Het invloedsgebied van twee windturbines reikt tot op het grondgebied van de gemeente Lochem, waardoor dit inpassingsplan ook in zeer beperkte mate toeziet op gronden van de gemeente Lochem.

1.3 Geldende bestemmingsplannen en inpassingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen en inpassingsplan:

  • noordzijde (ten noorden van het Twentekanaal en ten westen van de provinciale weg): inpassingsplan "Rondweg N348 Zutphen - Eefde" van de provincie Gelderland (vastgesteld 2 juni 2010);
  • zuidoostzijde (ten noorden van het Twentekanaal en ten westen van de provinciale weg): bestemmingsplan "Buitengebied Zuid en West" van de gemeente Zutphen (vastgesteld 1 juli 2013);
  • zuidwestzijde (ten zuiden van het Twentekanaal en ten westen van de provinciale weg, op voormalige stortplaats Fort de Pol): geen geldend bestemmingsplan, wel is er op 20 september 2021 een voorbereidingsbesluit genomen.

Daarnaast zijn de volgende bestemmingsplannen relevant, gelegen binnen het invloedsgebied van de windturbines:

  • noordwestzijde (ten noordwesten van windturbine 1 en ten noordoosten van windturbine 3): bestemmingsplan "Lochem Buitengebied" van de gemeente Lochem (vastgesteld 7 december 2010);
  • zuidzijde (ten zuiden van windturbine 2 en 3): bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)" van de gemeente Zutphen (vastgesteld 6 december 2016).

Binnen het invloedsgebied wordt het windpark niet gerealiseerd maar het kan er wel op van invloed zijn (bijvoorbeeld in het kader van externe veiligheid).

Inpassingsplan "Rondweg N348 Zutphen - Eefde"

Ten westen van de bestemming 'Verkeer' voor de provinciale weg geldt vooral de bestemming 'Agrarisch met waarden', de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - compensatie waterberging' en de functieaanduiding 'waterberging'. De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch grondgebruik, het behoud en de ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden en (realisatie van) waterberging.

Voor een deel van het gebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie', deze is bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte waardevolle archeologische waarden in de bodem. Voor grondwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter en een oppervlakte van meer dan 50 m² is nader onderzoek nodig.

Figuur 1.2 Uitsnede inpassingsplan "Rondweg N348 Zutphen - Eefde" ten opzichte van plangebied in dit inpassingsplan (roze) [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0002.png"

Bestemmingsplan "Buitengebied Zuid en West"

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' met de gebiedsaanduidingen 'waardevol landschap' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke waarden en/of natuurwaarden.

Ter plaatse van het plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2', deze is bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte waardevolle archeologische waarden in de bodem. Voor (bouw)werkzaamheden van meer dan 500 m² is nader onderzoek nodig.

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Zuid en West" ten opzichte van plangebied in dit inpassingsplan (roze) [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0003.png"

Voorbereidingsbesluit Fort de Pol

Op 12 mei 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het bestemmingsplan Fort de Pol, Eefde-West en Windpark IJsselwind vernietigd. Voor het gedeelte van het plangebied, bekend als Fort de Pol, globaal begrensd door het Twentekanaal, de IJssel, de Oostzeestraat en de N348 heeft dit tot gevolg, dat er geen bestemmingsplan geldt. Het gebied is een zogenaamde 'witte vlek', waar geen regels en/of beperkingen voor gebruik of bouwen gelden. Dit komt doordat sinds 2018 de bouwverordening geen stedenbouwkundige regels voor gebruik of bebouwing als vangnet mag bevatten. Op basis van artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is op 20 september 2021 een voorbereidingsbesluit genomen voor het gebied om ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen. Het voorbereidingsbesluit is op 14 oktober 2021 in werking getreden en heeft een werkingsduur van een jaar tenzij er eerder een ontwerpbestemmingsplan (of inpassingsplan) ter inzage wordt gelegd, dan neemt het ontwerpplan de voorbereidingsbescherming over.

Figuur 1.4 Gebied voorbereidingsbesluit Fort de Pol (in blauwe arcering) ten opzichte van plangebied inpassingsplan (roze) [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0004.png"

Bestemmingsplan "Lochem Buitengebied"

Ter plaatse van het invloedsgebied geldt vooral de bestemming 'Agrarisch met waarden' zonder bouwvlak en daarnaast de bestemmingen 'Water', 'Verkeer' en 'Bos'.

Figuur 1.4 Uitsnede bestemmingsplan "Lochem Buitengebied" ten opzichte van plangebied in dit inpassingsplan (roze) [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0005.png"

Bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)"

Ter plaatse van het invloedsgebied van de windturbines geldt naast de bestemmingen 'Water' en 'Groen' ter plaatse van het Twentekanaal ook de bestemming 'Bedrijventerrein' (ten zuiden van Fort De Pol) met de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 5.1', 'specifieke vorm van bedrijf - slibverwerking' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein geluidzoneringsplichtige inrichtingen'. Bedrijven vanaf categorie 1 tot en met categorie 5.1 zijn toegestaan, voor zover deel uitmakend van de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten in het bestemmingsplan. Uitgesloten zijn onder meer:

  • risicovolle inrichtingen, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan;
  • activiteiten die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r. die m.e.r-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn;
  • zelfstandige kantoren, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan.

Ten zuiden van Fort De Pol is ook een hoogspanningsverbinding gelegen met bijbehorende dubbelbestemming. De bestaande windturbines zijn grotendeels ook in dit bestemmingsplan vastgelegd.

Figuur 1.5 Uitsnede bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)" ten opzichte van plangebied in dit inpassingsplan (roze) [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0006.png"

1.4 Procedurele en juridische context

Relatie met de milieueffectrapportage

In onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm), worden de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r. of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Voor windparken met meer dan 20 windturbines geldt een m.e.r.-plicht (categorie C 22.2). Voor windparken geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht vanaf een gezamenlijk opgesteld vermogen van 15 MW of meer, of een park dat bestaat uit 10 windturbines of meer (categorie D 22.2). Voor deze activiteiten geldt dat beoordeeld moet worden of belangrijke nadelige effecten kunnen worden uitgesloten. Windparken die onder deze drempelwaarde vallen zijn niet m.e.r-beoordelingsplichtig, maar ook voor deze windparken moet getoetst worden of belangrijke negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Voor windparken met drie of meer, en minder dan tien, windturbines en met een gezamenlijk vermogen van minder dan 15 MW dient door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldingsnotitie) onderbouwd te worden of er al dan niet een formele m.e.r.-(beoordeling) doorlopen dient te worden voor de omgevingsvergunning en (eventueel) het ruimtelijk plan. Het bevoegd gezag dient hier vervolgens een besluit over te nemen.

Voor dit project is er sprake van drie windturbines (maar minder dan 15 MW), het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit) voor de omgevingsvergunning is noodzakelijk. In dat geval moet ook in het kader van een plan (in deze het inpassingsplan) deze vormvrije m.e.r-beoordeling worden gedaan, om uit te sluiten dat niet alsnog een plan-MER moet worden gemaakt voor het windpark.

Er is door de initiatiefnemers een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie Bijlage 1). Het bevoegd gezag (Gedeputeerde Staten) heeft op basis van de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling besloten dat er geen noodzaak is tot het opstellen van een milieueffectrapport.4 Deze besluiten en de onderliggende overwegingen behorende bij deze m.e.r-beoordelingsbesluiten zijn eveneens opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

Bevoegd gezag

In de Elektriciteitswet 1998 (Ew 1998) (artikel 9e, lid 1) is bepaald dat Provinciale Staten bevoegd zijn om voor de aanleg of uitbreiding van een windpark met een capaciteit van 5 tot 100 MW een inpassingsplan vast te stellen. Windpark IJsselwind valt met een capaciteit van maximaal circa 13,5 MW binnen deze bevoegdheid. Het voorgaande betekent ook direct dat er sprake is van een provinciaal belang.

Daarnaast geeft het tweede lid van artikel 9e Ew 1998 aan dat Provinciale Staten in ieder geval toepassing geven aan deze bevoegdheid, indien de betrokken gemeente het verzoek tot herziening van het bestemmingsplan heeft afgewezen.

Voor windpark IJsselwind geldt dat de initiatiefnemers het voornemen om het windpark te realiseren, tegelijkertijd ook hun verzoek om medewerking, door middel van een formele brief bij Provincie Gelderland hebben neergelegd.5 Na de vernietiging van de eerdere besluiten door Raad van State, in mei 2021, heeft er bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de provincie en de gemeente Zutphen waaruit bleek dat de gemeente Zutphen niet opnieuw een ruimtelijke procedure wilde voeren.6 Daarbij komt dat de gemeente de bevoegdheid ook niet wil overnemen gezien het gemeentegrensoverschrijdende karakter van het windpark, de beperkte ambtelijke capaciteit en omdat het niet zelf eigen milieunormen normen wil vaststellen.

Op 21 december 2021 hebben Gedeputeerde Staten besloten dat de provincie Gelderland de (voorbereiding van de) ruimtelijke procedure voor de ontwikkeling van het Windpark IJsselwind op zich neemt. De gemeente Zutphen is hierover bij brief van 22 december 2021 geïnformeerd. De gemeente Zutphen heeft in haar brief van 24 december 2021 aan de provincie Gelderland aangegeven niet negatief tegenover dit besluit te staan. Hieruit blijkt ook dat de gemeente Zutphen de procedure niet zelf wil oppakken.

Provinciale Staten zijn voor windpark IJsselwind bevoegd voor vaststelling van het inpassingsplan. Gedeputeerde Staten zijn vervolgens bevoegd voor de vaststelling van de omgevingsvergunningen (zie ook onder kopje 'vergunningen').

Provinciale coördinatieregeling

Op grond van artikel 9f, lid 1 van de Ew 1998 coördineren Gedeputeerde Staten de voorbereiding en bekendmaking van de vergunningen voor de realisatie van het windpark. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro)7 hebben Provinciale Staten ook de provinciale coördinatieregeling, als bedoeld in paragraaf 3.5.3 Wro, van toepassing verklaard8 om het inpassingsplan gecoördineerd te kunnen voorbereiden en bekendmaken samen met de besluiten die op grond van de Ew 1998 al gecoördineerd worden voorbereid en bekendgemaakt. Dit houdt in dat besluiten (voor zover zij vallen onder het coördinatiebesluit) voor het windpark een gelijktijdige voorbereiding en bekendmaking kennen en dat de ontwerpbesluiten gezamenlijk ter inzage worden gelegd. Op dat moment kan een ieder een zienswijze (reactie) geven. Het bevoegd gezag neemt vervolgens de definitieve besluiten, rekening houdend met de ontvangen adviezen en zienswijzen. Als een belanghebbende, of een ieder die zienswijze heeft ingediend, het niet eens is met één of meer van de besluiten, kan hij/zij direct beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Toepassen van de coördinatieregeling heeft het voordeel dat er voor een ieder één 'loket' is voor het indienen van zienswijzen tegen de verschillende gelijktijdig voor te bereiden besluiten, vervolgens is er ook één beroepsprocedure voor het project en één uitspraak.

Vergunningen

Voor de realisatie en exploitatie van het windpark is in ieder geval per inrichting een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)9 noodzakelijk voor bouwen, beperkte toetsing milieu en aanleg.

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd voor het verlenen van de omgevingsvergunning, de Omgevingsdienst Regio Nijmegen is gemandateerd om deze namens Gedeputeerde Staten te verlenen.

Er is reeds een onherroepelijke watervergunning en ontheffing Wet natuurbescherming (Wnb) voor windpark IJsselwind. Deze dienen gewijzigd te worden vanwege de beperkte vergroting van het windpark, als ook de verplaatsing van een windturbine. Er is daarnaast nog sprake van een lopende beroepsprocedure tegen de vergunning Wnb.

Crisis- en herstelwet

Onderhavig inpassingsplan valt onder de werking van de Crisis- en herstelwet. Een gevolg van de werking van de Crisis- en herstelwet is dat de beroepsprocedure sneller wordt doorlopen en een beroepsschrift direct de gronden van het beroep dient te bevatten.

Verhouding met gemeentelijk voorbereidingsbesluit

De gemeenteraad van Zutphen heeft op 20 september 2021 voor de gronden van de voormalige stortplaats Fort de Pol een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 lid 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) genomen (zie ook paragraaf 1.3). Met dit besluit wordt een voorbereidingsbescherming beoogd van ongewenste ontwikkelingen vooruitlopend op het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan, waardoor aanvragen voor een omgevingsvergunning voor bouw- en aanlegactiviteiten worden aangehouden. Het voorbereidingsbesluit vervalt als er niet binnen 1 jaar een ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd. Daarnaast vervalt het voorbereidingsbesluit op het moment waarop het bestemmingsplan ter voorbereiding waarvan het voorbereidingsbesluit is genomen, in werking treedt. Voor het windpark IJsselwind is dit bestemmingsplan op provinciaal niveau vastgesteld, in de Wro aangeduid als provinciaal inpassingsplan. Het in werking treden van het provinciaal inpassingsplan zorgt er derhalve voor dat het voorbereidingsbesluit vervalt voor zover dat ziet op gronden als opgenomen in dit inpassingsplan.

1.5 Leeswijzer

Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde, Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan voor windpark IJsselwind. In Hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte, Hoofdstuk 7 gaat in op de financieel-economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid (resultaten van overleg, inspraak en zienswijzen).

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Mondiaal en Europees beleid

2.1.1 Klimaatconferentie Parijs 2015

In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)10 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook mede ondertekend. Hieronder de belangrijkste punten uit het akkoord:

  • de gemiddelde temperatuur op de aarde mag niet meer dan 2 graden Celsius stijgen. Landen streven er naar de temperatuurstijging zelfs te limiteren tot maximaal 1,5 graden Celsius;
  • de partijen zullen zo snel mogelijk hun best doen om de uitstoot van broeikasgassen en schadelijke stoffen te verminderen in combinatie met de beschikbare techniek van dat moment. Daarbij wordt rekening gehouden met verschillen tussen landen;
  • er is extra inzet nodig om negatieve gevolgen van klimaatverandering aan te pakken en de hoeveelheid broeikasgassen terug te brengen zonder dat dit de voedselproductie in gevaar brengt;
  • alle partijen moeten financieel bijdragen aan het verlagen van de hoeveelheid broeikasgassen en onderzoek doen naar klimaatbestendige ontwikkelingen;
  • voor de klimaatconferentie van 2025 moeten de partijen van de klimaatovereenkomst van Parijs zich samen ten doel stellen elk jaar minstens 100 miljard dollar (91 miljard euro) ter beschikking te stellen aan armere landen die economisch moeite hebben de klimaatdoelstellingen te halen. Het geld zou vanaf 2020 beschikbaar moeten zijn;
  • het verdrag is bindend en de landen verplichten zich het na te leven.
2.1.2 Europese doelstelling

Het Europese doel voor 2020 is 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020. Dit is vastgelegd in de EU-richtlijn 2009/28/EG (2009).11 De Europese Commissie is ook al begonnen met de ontwikkeling van beleidsopties voor de periode na 2020. In juni 2011 presenteerde de EU de "Energieroutekaart 2050"12 als doorkijk naar 2050 en de in tussentijd te nemen stappen om te komen tot een verdere verduurzaming van de energiemarkt en een verdere CO2-reductie (80-95%). De EU-landen hebben in 2014 overeenstemming13 bereikt met betrekking tot een nieuwe duurzame energie doelstelling. In 2030 moet tenminste 32% van het energieverbruik van de Europese Unie duurzaam zijn opgewekt. Deze doelstelling is onderdeel van de energie en klimaatdoelen van de EU voor 2030. Op 14 juni 2018 is er politieke overeenstemming14 bereikt waarin een bindende doelstelling ten aanzien van duurzame energieopwekking is vastgelegd.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Energieakkoord voor duurzame groei

De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben.

In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei (hierna: Energieakkoord, 2013)15. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land. Bij wind op land wordt binnen de kaders die met provincies zijn afgesproken, geïnvesteerd om te komen tot 6.000 MW operationeel windenergievermogen in 2020. Voor de periode na 2020 wordt op termijn gezocht naar aanvullend potentieel voor wind op land.

Energierapport 2016

Het Energierapport 2016 (2016)16 geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015) er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gesloten. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:

  • 1. sturen op CO2-reductie;
  • 2. verzilveren van de economische kansen die de energietransitie biedt;
  • 3. integreren van energie in het ruimtelijk beleid.

De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het kabinet wil onder meer de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80-95% terugdringen op Europees niveau. Op dit moment zijn we voor onze energievoorziening nog voor bijna 90% afhankelijk van fossiele brandstoffen. De energietransitie biedt bovendien kansen voor behoud en ontwikkeling van het Nederlandse verdienvermogen.

Ten slotte heeft de energietransitie alleen kans van slagen als vroegtijdig en zorgvuldig het gesprek wordt aangegaan met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties over de ruimtelijke inpassing van productie, opslag en transport van energie. Zoveel als mogelijk moet gezamenlijk de afweging plaatsvinden tussen de bijdrage van een initiatief aan de energievoorziening en de overlast of risico's die dit voor omwonenden met zich meebrengt. Dit wordt de ‘energiedialoog’ genoemd.

Nationale energieverkenning 2017

De belangrijkste conclusies en observaties uit de (jaarlijkse) Nationale Energieverkenning 2017 (NEV, 2017)17 zijn als volgt: "De hernieuwbare energieopwekking in Nederland gaat sneller groeien, de energiebesparing neemt toe en het energieverbruik neemt af. De uitstoot van broeikasgassen daalt tot 2030 substantieel. De werkgelegenheid in duurzame energieactiviteiten neemt toe. Op decentraal niveau werken gemeenten en provincies steeds meer samen aan plannen voor de energietransitie. De praktijk blijkt desalniettemin weerbarstig want verschillende doelen voor energie en klimaat worden in 2020 niet gehaald. Ook is duidelijk dat de ontwikkelingen in de Nederlandse energiesector en haar uitstoot lastig te sturen zijn omdat de sector onlosmakelijk is verbonden met het buitenland. De horden op weg naar 2020 en naar een duurzame energievoorziening op termijn vragen de komende periode om heldere beleidskeuzes." Naast aandacht voor de belangrijkste energie- en klimaatdoelen gaat deze NEV in op nieuw energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving en de industrie en is een begin gemaakt met het in beeld brengen van ontwikkelingen bij decentrale overheden. Verder is de ontwikkeling van de Nederlandse elektriciteitssector bekeken in het licht van verschillende scenario's voor de ontwikkelingen buiten Nederland. Deze illustreren de grote onzekerheden waarmee de ramingen in algemene zin gepaard gaan.

Sterke groei hernieuwbare energie: doel 2020 niet binnen bereik, doel 2023 wel

Het aandeel hernieuwbare energie groeit volgens de verkenning van 6 procent in 2016 naar 12,4 procent in 2020 en 16,7 procent in 2023 (respectievelijk 13,0 procent en 17,3 procent conform rekenmethode ‘werkelijke productie’). Het doel van 14 procent voor 2020 wordt daarmee niet gehaald, maar het doel van 16 procent voor 2023 wel.

Verwachte daling uitstoot broeikasgassen blijft 23 procent in 2020, maar grote onzekerheid

De verwachte reductie van de uitstoot van broeikasgassen tussen 1990 en 2020 komt net als de vorige NEV (2016) uit op 23 procent. Dit is niet genoeg om te voldoen aan het rechterlijke vonnis van 25 procent in de Urgenda-zaak. De verwachte reductie kent echter een ruime onzekerheidsmarge van 19 tot 27 procent. Deze bestaat voor een deel uit de onzekerheid over de inzet van conventionele elektriciteitscentrales.

Energiebesparing verbetert: plussen en minnen in beeld gebracht

Het energiebesparingseffect in 2020, door de maatregelen uit het Energieakkoord, komt uit op 75 petajoule. Daarmee wordt het doel van 100 petajoule zeer waarschijnlijk niet gehaald. Nieuwe maatregelen leveren naar verwachting een extra besparing op van 22 petajoule. De besparing uit sommige andere maatregelen van het Energieakkoord is echter met 15 petajoule naar beneden bijgesteld. Daardoor ligt de totale besparing per saldo 7 petajoule hoger dan in de NEV 2016.

Nationaal Klimaatakkoord (2019)

Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken heeft Nederland gewerkt aan een nationaal Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord, onder regie van het kabinet, maken bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden concrete afspraken over de maatregelen waarmee de CO2-uitstoot in Nederland gehalveerd kan worden. Verschillende sectoren denken mee over concrete plannen. De vijf sectortafels zijn: gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, mobiliteit en elektriciteit. Op 10 juli 2018 is het 'voorstellen voor hoofdlijnen' document gepresenteerd. In december 2018 is het ontwerp van het Klimaatakkoord gepresenteerd. De eerste maanden van 2019 rekende het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de afspraken door. De doorrekeningen van het ontwerp-Klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) toonden aan dat de reductieopgave van 49% gehaald kan worden. Op 28 juni 2019 is het definitieve Klimaatakkoord door het Kabinet gepresenteerd aan de Tweede Kamer.

Het centrale doel van het Klimaatakkoord is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990, de verschillende sectoren (zoals gebouwde omgeving, mobiliteit, industrie, elektriciteit, landbouw en landgebruik) hebben hier hun eigen taak en rol in om dit gezamenlijk te bereiken.

Aan de sectortafel 'elektriciteit' zijn afspraken geformuleerd die ertoe moeten leiden dat in 2030 meer dan 70% van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen komt. Een belangrijk doel is derhalve het vergroten van de productie van hernieuwbare energie. De omschakeling heeft impact op onze leefomgeving. Gemeenten en provincies hebben hierin met de aanpak van de Regionale Energie Strategieën (RES) een belangrijke rol. Daarbij steunt het kabinet de mogelijkheid voor bewoners om te kunnen participeren in lokale energieprojecten.

De productie van hernieuwbare energie moet vervijfvoudigen. Concreet wordt hierbij gestreefd naar het opschalen van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh (terawattuur). De productie wind op zee moet worden uitgebreid, maar ook de productie zon en wind op land. In de hoofdlijnen staat als doel beschreven dat in 2030 via windenergie en zonne-energie op land 35 TWh wordt gerealiseerd. Tevens wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk benut moet worden door meervoudig ruimtegebruik. Vraag en aanbod dienen zoveel mogelijk bij elkaar gebracht te worden. Ten slotte is gesteld dat het belangrijk is om te zoeken naar functiecombinaties en aan te sluiten bij specifieke kwaliteiten van het gebied.

Windpark IJsselwind draagt bij aan de toename van de productie van duurzame energie in een functiecombinatie van blijvend agrarisch grondgebruik (windturbines 1 en 2) en bestaande en ontwikkeling zijnde bedrijvigheid (windturbine 3) en duurzame elektriciteitsopwekking.

Klimaatwet

In de Klimaatwet zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen wettelijk vastgelegd. Op 27 juni 2018 presenteerden zeven fracties de Klimaatwet aan de Tweede Kamer. De Klimaatwet is op 1 september 2019 in werking getreden.

In de Klimaatwet staan drie doelen:

  • een vermindering van 49% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2030;
  • een vermindering van 95% (ten opzichte van 1990) van de broeikasgasuitstoot in 2050;
  • 100% broeikasgas-neutrale elektriciteit in 2050.

Elke vijf jaar komt er een klimaatplan waarin het klimaatbeleid wordt vastgesteld. Dit klimaatplan past in de systematiek van de Integrale Nationale Energie-en Klimaatplannen die voor de EU moeten worden opgesteld en het klimaatakkoord van Parijs. Het eerste klimaatplan (Klimaatplan 2021-2030) is in april 2020 gepubliceerd.18

Klimaatplan 2021-2030

De inhoud van het klimaatplan wordt voor een belangrijk deel bepaald door de hoofdlijnen van het klimaatakkoord. Dit bevat maatregelen om tot het reductiedoel van 49% in 2030 te komen. Daarnaast bevat het klimaatplan beleid dat volgt uit Europese verplichtingen en ander lopend beleid.

De volgende beleidslijnen worden ingezet binnen de sector elektriciteit:

  • het stimuleren van wind op zee (WOZ) tot 49 TWh in 2030;
  • het stimuleren van hernieuwbare energie op land (HOL) tot 35 TWh in 2030;
  • het stimuleren van kleinschalige hernieuwbare productie tot circa 10 TWh in 2030;
  • het waarborgen van leveringszekerheid;
  • investeren in voldoende elektriciteits-infrastructuur.

Monitor Wind op land

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert in opdracht van het Kernteam Wind op Land (kernteam) jaarlijks de Monitor Wind op Land uit. De Monitor Wind op land 2020 is in juni 2021 verschenen19. Doel van de monitor is om een zo compleet, nauwkeurig en objectief mogelijk inzicht te geven in de voortgang van de afspraken tussen IPO en Rijk uit het Energieakkoord om in 2020 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie op land gerealiseerd te hebben. Het kernteam heeft RVO ook verzocht een audit te doen op de (tijdige) haalbaarheid van de resterende opgave wind op land in 2023. De Monitor 2020 geeft inzicht in de feitelijke stand van zaken op peildatum 31 december 2020.

De monitor laat zien in hoeverre elke provincie ruimte voor ontwikkeling van windenergie planologisch heeft vastgelegd en geeft inzicht in actuele ontwikkelingen rond de toepassing van het ruimtelijke beleid. Daarnaast geeft het een beeld van de voortgang van projecten, de mogelijke knelpunten die optreden, de consequenties en benodigde c.q. getroffen maatregelen.

Het kernteam heeft RVO ook verzocht een inschatting te maken ten aanzien van de (tijdige) haalbaarheid van de provinciale doelstellingen. Op basis van deze inzichten kan het kernteam acties benoemen en in gang zetten om tot oplossing van (eventuele) grote knelpunten te komen.

De nationale opgave is 6.000 MW windvermogen op land operationeel in 2020. In bestuurlijk overleg tussen Rijk en IPO in mei 2018 is afgesproken dat het deel van de 6.000 MW opgave dat niet in 2020 is gerealiseerd, uiterlijk in 2023 ingehaald zal worden met wind op land en techniekneutraal verdubbeld zal worden.

Eind 2020 stond in Nederland 4.177 megawatt (MW) aan operationeel windvermogen opgesteld. Dit is goed voor bijna 70% van de nationale doelstelling. Ten opzichte van 2019 is het operationeel vermogen wind op land met 643 MW (netto) toegenomen.

De daadwerkelijke realisatie van de “doelstelling 6.000 MW operationeel eind 2020” ligt lager dan de prognose in de voorgaande monitor(s). Voor de doelstelling 2020 is er een nationaal tekort van 1.823 MW (netto). Voor 2.783 MW projectvermogen is daartoe de SDE-subsidie al beschikt. En voor 2.470 MW (netto) projectvermogen in de fase ‘Bouw in voorbereiding’ is de vergunning inmiddels ook onherroepelijk. Voor bijna 100 MW loopt de beroepsprocedure nog bij de Raad van State. De totale projectcapaciteit is 7.860 MW. Dit is een toename van 471 MW ten opzichte van de monitor over 2019. Eind 2020 is in Nederland daardoor 1.860 MW méér projectcapaciteit opgegeven dan strikt benodigd voor de doelstelling in 2020. Naast een aantal nieuwe projecten in de monitor wordt de stijging ook bepaald door de plaatsing van turbines met een iets groter vermogen dan waarmee eerder rekening werd gehouden. Het is overigens niet de verwachting dat al deze projecten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Een deel aanzienlijk deel daarvan is nog in het voortraject en kan mogelijk na 2023 worden gerealiseerd. Van een aantal projecten is de ontwikkeling al langere tijd gestagneerd.

Resterende opgave Wind op Land

Rijk en IPO hebben in voorgaande jaren, vanuit de verwachting dat de doelstelling waarschijnlijk niet tijdig zou worden gehaald, een versnellingsafspraak gemaakt. RVO heeft, aan de hand van het spoorboekje Rijk-IPO en een herijkt Afwegingskader 2020-2023, een audit gedaan welke windprojecten vóór eind 2023 kunnen worden gerealiseerd. Op basis van de status van het projectenoverzicht concludeert RVO dat in Nederland tot eind 2023 nog 2.488 MW (netto) additioneel windvermogen kan worden gerealiseerd. Daarmee zou het totale operationele windvermogen eind 2023 op 6.665 MW (maximaal) kunnen uitkomen.

Windenergie ten opzichte van andere duurzame energiebronnen

Volgens het rijksbeleid20 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Drie duurzame energiebronnen leveren daarbij de belangrijkste bijdrage voor Nederland: bio-energie, wind op land en wind op zee. Geconcludeerd kan worden dat windenergie op land een belangrijk aandeel heeft in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie, maar dat deze taakstelling niet gehaald kan worden met windenergie alleen. Er is een energiemix nodig waarbij duurzame energie en windenergie in het bijzonder, een steeds belangrijker aandeel krijgt.

De realisatie van windenergie is interessant vanuit het oogpunt:

  • van ruimtebeslag per vierkante meter: relatief weinig ruimtegebruik per geproduceerde eenheid energie;
  • van het multifunctionele gebruik van de ruimte: het gebied kan bijvoorbeeld tevens gebruikt (blijven) worden als, in deze, agrarisch gebied (windturbines 1 en 2), dan wel bedrijvigheid (windturbine 3);
  • vanuit het oogpunt van kostprijs21.

Windenergie op land heeft een belangrijk aandeel in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie, naast bijvoorbeeld ook zonne-energie. Windpark IJsselwind draagt bij aan de Europese taakstelling.

2.2.2 Regionale energiestrategieën (2020/2021)

De nationale doelen en afspraken vragen om regionaal maatwerk. Hoe passen hernieuwbare opwek, opslag en de infrastructuur voor warmte en elektriciteit in de leefomgeving van mensen en dieren? Zowel boven als onder de grond? Ruimte is schaars. De doelen zijn alleen te halen door samen te werken. Afspraken over bijvoorbeeld grote zonprojecten in de ene gemeente, hebben invloed op een buurgemeente. Ook op regionaal niveau hebben overheden, inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders en maatschappelijke organisaties elkaars vakkennis, kunde of wettelijke bevoegdheden nodig.

Daarom spraken de overheden in het Interbestuurlijke Programma (februari 2018) af een meerjarige programmatische nationale aanpak uit te werken met landsdekkende regionale energiestrategieën. Daarvoor is Nederland verdeeld in 30 'energieregio's'. De gemeente Zutphen valt in de Cleantech Regio. Afgesproken is dat deze strategieën uiteindelijk ruimtelijk geborgd worden via het omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en Rijk en via het beleid van de waterschappen.

Elke energieregio geeft invulling aan de afspraken uit het Klimaatakkoord die zijn gemaakt aan de sectortafels voor Elektriciteit en Gebouwde omgeving. Samen met maatschappelijke partners, bedrijfsleven, overheden en inwoners wordt gekomen tot een regionaal gedragen RES. Deze geeft inzicht in:

  • mogelijkheden voor regionale opwek en besparing;
  • die mogelijkheden vertaald naar keuzes in concrete plekken, projecten en planning;
  • de afstemming omtrent warmtebronnen;
  • de gevolgen voor de energie-infrastructuur;
  • al gerealiseerde projecten en plannen.

De RES is daarmee een instrument om de ruimtelijke inpassing van de energietransitie met maatschappelijke betrokkenheid te organiseren. De RES is ook een manier om langjarige samenwerking tussen alle regionale partijen te organiseren, onder andere bij de voorbereiding en de realisatie van projecten. Deze samenwerking tussen provincie, waterschappen, gemeenten, de netbeheerders, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgerinitiatieven, kan gezamenlijk gedragen keuzes bevorderen. Maar ook helpen bij het formuleren en vaststellen van omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en Rijk, waarvoor de RES een bouwsteen is. In dat omgevingsbeleid vindt integrale besluitvorming over de fysieke leefomgeving plaats, op grond waarvan vergunningen kunnen worden verleend. Daarmee krijgen bedrijven en burgers meer zekerheid voor het doen van investeringen.

Tenslotte is de RES een product. Het is een document waarin elke regio beschrijft welke energiedoelstellingen zij zal halen en op welke termijn. En welke aanpak/strategie de regio hanteert om deze energiedoelstellingen te bepalen en te halen.

De RES-sen 1.0 zijn inmiddels vastgesteld. Windpark IJsselwind is in het oorspronkelijke RES-bod van de gemeente Zutphen opgenomen (zie ook paragraaf 2.4).

2.2.3 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op nationaal niveau is nieuw omgevingsbeleid geformuleerd in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De NOVI is een structuurvisie onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel met het NOVI, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als een omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland op basis van de nieuwe Omgevingswet die er aan komt. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn 'nationale belangen'. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De Nationale omgevingsvisie (NOVI) richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

De NOVI noemt duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit als een van de belangrijkste keuzes. Gesteld wordt dat er meer windturbines en meer zonnepanelen nodig zijn. Voor windturbines op land stelt de NOVI "De molens op land clusteren we zoveel mogelijk en passen we zo goed mogelijk in het landschap in. Bijvoorbeeld langs snelwegen. Hierbij zorgen we dat bewoners goed betrokken zijn en waar het kan meeprofiteren in de opbrengsten".

Hernieuwbare energie op land

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat decentrale overheden via Regionale Energie Strategieën (RES-en) aan de lat staan om samen met partijen gebieden voor grootschalige elektriciteitsopwekking aan te wijzen. De RES-en dienen voor 35 TWh hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land te voorzien in 2030. In de Regionale Energie Strategieën (RES-en) zullen de volgende vier ruimtelijke principes in de regionale afweging worden meegenomen (Klimaatakkoord):

  • Streef naar zuinig en (zoveel mogelijk) meervoudig ruimtegebruik;
  • Breng vraag naar en aanbod van hernieuwbaar opgewekte elektriciteit zoveel mogelijk dicht bij elkaar;
  • Combineer opgaven en ga als dat nodig is over tot uitruilen en herbestemmen;
  • Sluit zo goed mogelijk aan bij gebiedspecifieke ruimtelijke kwaliteit.

Bij de keuze voor de locatie voor duurzame opwekking worden tevens de beschikbaarheid, bouwtijd en kosten van netcapaciteit meegewogen (Klimaatakkoord).

De NOVI met uitvoeringsagenda is op 11 september 2020 vastgesteld door de Ministerraad en naar de Tweede Kamer gestuurd.

Uitvoeringsagenda

Samen met de NOVI is een Uitvoeringsagenda uitgebracht. Daarin staat hoe uitwerking wordt gegeven aan de NOVI, welke inzet Rijk en regio nu al plegen en welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. Naast de instrumenten van de Omgevingswet wordt daarbij ook een aantal nieuwe instrumenten ingezet. Ook starten er een aantal nieuwe (nationale) programma's. Voorbeelden hiervan zijn het Programma Energiehoofdstructuur (PES), Programma Gezonde Leefomgeving en Nationaal Programma Landelijk Gebied. Ook staat beschreven hoe instrumenten zoals de Omgevingsagenda's, NOVI-gebieden en regionale verstedelijkingsstrategieën zorgen voor een doorvertaling van de NOVI naar een regionale aanpak.

2.2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (voorganger NOVI) wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij moet de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.

Op basis van jurisprudentie22 is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op een windpark omdat dat niet wordt beschouwd als een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder hoeft dus ook niet doorlopen te worden voor de ontwikkeling van een windpark, en dus ook niet voor windpark IJsselwind.

2.2.5 Structuurvisie Windenergie op Land

De Structuurvisie Windenergie op land (SWOL, 2014)23 is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SWOL presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, doch niet de Noordzee). De SWOL bevestigt de doelstelling om in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW operationeel te hebben. In de SWOL geeft het kabinet aan op welke manier dit mogelijk is en wie verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de ruimte voor deze windturbines. Hiervoor worden drie soorten beleid gepresenteerd:

  • Visie: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windenergie (windparken met een vermogen groter dan 100 MW) en daarmee andere gebieden vrijhouden van grootschalige windenergie. Bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap.
  • Aanwijzen van concrete gebieden die geschikt zijn voor grootschalige windturbineparken. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden.
  • Taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie, en de prestatieafspraken die daarover met het Interprovinciaal Overleg (hierna: IPO) zijn gemaakt (zie ook Kader 2.2). Verder wordt ingegaan op beleidsonderwerpen die van groot belang zijn voor het slagen van de doelen voor windenergie, zoals de stimuleringsregeling SDE+ en het landelijke elektriciteitsnet.

Het kabinet heeft in de SWOL elf gebieden aangewezen waar grootschalige windturbineparken op land mogen komen. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De kleinere windturbineparken moeten samen zorgdragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.

De kleinere windturbineparken, waaronder windpark IJsselwind, moeten samen zorg dragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.

2.2.6 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)24 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.

Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan voor de ontwikkeling van een windpark dient rekening gehouden te worden met de regels die het Barro stelt in 'Titel 2.6 Defensie ten aanzien van militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken', als ook beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen. In paragraaf 5.9.1 wordt daar op ingegaan. Specifiek voor het project zijn er geen andere nationale belangen waar mee rekening te houden is.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Gelders Energieakkoord

In maart 2015 is het Gelders Energie Akkoord ondertekend, waarin een pakket maatregelen is opgenomen om de provincie te verduurzamen. Het Gelders Energie Akkoord is een initiatief van het netwerkbedrijf Alliander, de Gelderse Natuur en Milieufederatie en het Klimaatverbond. Het akkoord beoogt een ambitieuze invulling van het landelijk Energieakkoord voor Gelderland. Samen met alle Gelderse partners. Er is een snel groeiende groep deelnemers in het proces naar dit akkoord. Gemeenten, hun regio's en uitvoeringsdiensten, de waterschappen en de Provincie doen mee. De provincie Gelderland heeft uiteraard het Gelders Energie Akkoord mede ondertekend.

2.3.2 Windladder

Provinciale Staten hebben het instrument van de windladder geïntroduceerd middels de indiening van een motie op 15 december 2021 hierover. Dit is een instrument dat duidelijk maakt hoe de provincie omgaat met de bevoegdheid voor windparken. In eerste instantie wordt gekeken of de gemeente het bevoegde gezag op zich kan en wil nemen (trede 1). Indien dit niet het geval is, wordt de regio als adviesorgaan betrokken (trede 2) en uiteindelijk wordt besloten of de provincie als bevoegd gezag optreedt (trede 3).

De provincie handelt conform de Windladder. De gemeente Zutphen heeft herhaaldelijk aangegeven de procedure niet zelf op te willen pakken. Hiermee is voldaan aan trede 1. De stuurgroep van de RES Cleantech Regio heeft in haar vergadering van 16 december 2021 aangegeven dat het initiatief windpark IJsselwind past in de vastgestelde RES 1.0 van de Cleantech Regio. De gemeente Zutphen heeft niet laten weten bezwaar te hebben tegen het besluit van de provincie om de ruimtelijke planvorming op haar te nemen: dit blijkt uit de brief van gemeente Zutphen van 24 december 2021. Hiermee is voldaan aan trede 2. Voor trede 3 wordt geconstateerd dat zowel de gemeenteraden van Lochem en Zutphen, als regio en Provinciale Staten willen dat deze zoekzone wordt benut. Bovendien heeft initiatiefnemer een 'loket' nodig voor zijn ruimtelijke infinitief.

Voor een tijdige, zorgvuldige en adequate ruimtelijke procedure voor het project IJsselwind ligt het in de lijn dat de provincie dit opgepakt heeft.

Figuur 2.1 Afweging windladder binnen zoekzone

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0007.png"

2.3.3 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben in 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (9 juli 2014) en de Omgevingsverordening Gelderland (24 september 2014) vastgesteld. Vervolgens is op 12 november 2014 de eerste actualisering van deze Omgevingsvisie vastgesteld: de Windvisie Gelderland. In de Windvisie is het Gelders beleid met betrekking tot windenergie nader gedetailleerd. De Windvisie is na vaststelling geïntegreerd in de Omgevingsvisie Gelderland. Er hebben verschillende actualisaties van de Omgevingsvisie en-verordening plaatsgevonden. Op 19 december 2018 is de nieuwe Omgevingsvisie "Gaaf Gelderland"25 vastgesteld en daarmee ook een 6e herziening van de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.3.4).

Doelstelling windenergie

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn de provinciale beleidsdoelen uitgewerkt voor onder andere energietransitie en ruimtelijke kwaliteit. Vanuit haar maatschappelijke opgave voor energietransitie streven de provincie en haar partners naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie als tussendoelstelling in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland realiseren. Hiervoor is onder andere windenergie nodig.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geeft aan: "Voor het opwekken, opslaan en transporteren van duurzame energie is ruimte nodig; veel ruimte. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, willen wij onze ambitie halen. In de bodem zoeken wij naar mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte (geothermie). Dit raakt de leefomgeving van alle Gelderlanders en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten - zoals de natuur, het rivierenlandschap met haar uiterwaarden, het zicht op ons mooie erfgoed. Tegelijkertijd ontbreekt het in de Gelderse steden vaak aan ruimte om duurzame alternatieven in te passen. We zien al veel, en steeds meer, energie-initiatieven van onderop komen: zonneakkers, windmolens. Deze initiatieven willen we verder ontwikkelen. Maar er is meer nodig: een gezamenlijke regionale aanpak. Samen met onze partners moeten we bepalen waar we de noodzakelijke extra meters kunnen maken en waar initiatieven zich niet en waar wel kunnen ontwikkelen en onder welke voorwaarden, bijvoorbeeld langs wegen of op vrijgekomen landbouwgronden. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de kwaliteiten die Gelderland uniek maken. Hier zetten we ons voor in en pakken we door, als dat nodig is".

Beleid windenergie

Om de afspraken met het Rijk over 6.000 MW windenergie op land in 2020 uit te voeren, heeft de provincie Gelderland in het Energieakkoord afgesproken dat 230,5 MW aan windenergie wordt opgesteld. Dit doel is in 2020 nog niet behaald. De taak van de provincie is het aanwijzen van voldoende ruimte voor deze hoeveelheid windenergie. Daarmee is de realisatie van windenergie een provinciaal belang. Daarnaast is voor de periode na 2020 meer windenergie nodig om de doelstelling van energieneutraliteit te realiseren. Het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland ten aanzien van windenergie wordt in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gecontinueerd.

Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie in de Omgevingsvisie Gelderland, dit beleid wordt gecontinueerd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Mogelijke combinaties zijn:

  • combinatie met infrastructuur;
  • combinatie met regionale bedrijventerreinen;
  • combinatie met intensiveringsgebieden glastuinbouw;
  • combinatie met agrarische productielandschappen.

Ter voorkoming van visuele interferentie moeten windlocaties nabij bestaande windparken of windparken waarvoor de plannen al vastgesteld zijn, voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • de verschillende locaties worden in samenhang met elkaar ontworpen, zodat een begrijpelijk en rustig ruimtelijk geheel wordt gecreëerd,
  • visualisaties van de samenhang tussen de verschillende locaties moeten aantonen dat er geen sprake is van interferentie.

Gebiedsgericht beleid windenergie

Er zijn in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland verschillende relevante aanduidingen met betrekking tot windenergie overgenomen die van belang zijn voor de locatie van windturbines:

  • Windenergie aandachtsgebied: in diverse gebieden zijn specifieke objecten die aandacht vragen bij de ontwikkeling van een windpark, zoals buisleidingen en hoogspanningsleidingen. In deze gebieden is het gesprek met de juiste partijen nodig om de (on)mogelijkheden in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijk te krijgen;
  • Windenergie bestaand en in aanbouw. Dit zijn locaties waar al windturbines staan of in aanbouw zijn.
  • Windenergie kansrijke locaties extra ontwikkeling. Deze locaties moeten worden gezien als locaties voor de langere termijn.
  • Windenergie locaties. Dit zijn locaties die de provincie ruimtelijk reserveert voor windenergie. Deze locaties kunnen worden beschouwd als aangewezen gronden waarvoor draagvlak is bij de betrokken gemeenteraden. Samen met de bestaande locaties en de locaties in aanbouw is hiermee voldoende ruimte gereserveerd om de met het Rijk afgesproken doelstelling van minimaal 230,5 MW te realiseren.
  • Windenergie mogelijk. In deze gebieden ziet de provincie op voorhand geen belemmeringen voor de ontwikkeling van windenergie. In overleg met gemeenten kunnen in deze gebieden windenergielocaties worden vastgesteld die kunnen worden toegevoegd aan de Omgevingsvisie.
  • Windenergie niet kansrijk: in de Nieuwe Hollandse Waterlinie, het Gelders Natuurnetwerk en Natura 2000-gebieden acht de provincie het plaatsen van windturbines niet kansrijk. De provincie wil deze gebieden op voorhand niet als geheel uitsluiten in de Omgevingsvisie. Op locaties waar draagvlak is bij gemeenten voor de ontwikkeling van windenergie in deze gebieden ondersteunt de provincie onderzoek naar een combinatie van deze functies.
  • Windenergie solitaire windturbines uitgesloten. In deze gebieden is plaatsing van solitaire windturbines niet toegestaan. Deze gebieden zijn nieuw in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.
  • Windenergie uitgesloten. In deze gebieden is plaatsing van windturbines niet toegestaan en zal de provincie niet meewerken aan ruimtelijke planvorming hiervoor. Het gaat hier om twee categorieën: a) windturbines uitgesloten vanwege provinciale doelen, b) windturbines uitgesloten vanwege wettelijke beperkingen.

Figuur 2.2 Uitsnede Kaart Ruimtelijk Beleid [bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0008.png"

Het plangebied voor windpark IJsselwind is in provinciaal beleid voornamelijk aangewezen als 'windenergie locaties'. Het gebied is dus aangewezen als locatie voor de ontwikkeling van windenergie in overleg met de gemeente.

2.3.4 Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening provincie Gelderland staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland.26 In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening. De verordening geeft ook regels voor de plaatsing van nieuwe windturbines. Zo zijn er gebieden uitgesloten van de realisatie van windenergie. Het plangebied valt niet in een uitsluitingsgebied voor windenergie. Op 15 december 2021 is het actualisatieplan 8 Omgevingsverordening vastgesteld.

De verordening schrijft in artikel 2.62 voor dat in een bestemmingsplan de oprichting van een of meer windturbines mogelijk wordt gemaakt voor zover het bestemmingsplan is voorzien van een ruimtelijk ontwerp.

  • 1. In het ruimtelijk ontwerp wordt aandacht besteed aan de relatie tussen windturbine of windturbines en:
    • a. De ruimtelijke kenmerken van het landschap;
    • b. De maat, schaal en inrichting in het landschap;
    • c. De visuele interferentie met een nabij gelegen windturbine of windturbines;
    • d. De cultuurhistorische achtergrond van het landschap;
    • e. De beleving van het windpark in het landschap.
  • 2. Het ruimtelijk ontwerp wordt als toelichting in het bestemmingsplan opgenomen.

Ter toelichting geeft de omgevingsverordening het volgende aan:

"Visualisaties van de windparken in samenhang met elkaar kunnen bijvoorbeeld aantonen dat er geen sprake is van visuele interferentie. In het ruimtelijk ontwerp wordt aandacht besteed aan de wijze waarop een turbine reageert of turbines reageren op de schaal, maat en richting van het landschap. Wanneer één of meerdere windturbines worden opgericht in nabijheid van een bestaande windturbine, gaan de turbines visueel interfereren. Bij grote windturbines kan de interferentie op een grote afstand optreden. Bij méér dan één windturbine zijn keuzes in onderlinge afstand, patronen en richting van turbines bepalend voor de mate waarin ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Beplanting kan ook bijdragen aan de versterking van de landschapsstructuur.

De effecten van de ingreep worden vanuit het standpunt van een beschouwer bekeken. Een beschouwer kan zijn: iemand die er in de buurt woont of een automobilist of fietser op een weg in het gebied. En vooral hoe het aanzicht verandert als de beschouwer beweegt in het landschap, in het zicht van de windturbines of het windturbinepark. Verder kan ook het toeristisch en recreatief gebruik van het landschap een rol spelen."

In dit inpassingsplan wordt aandacht besteed aan bovengenoemde onderwerpen.

Stiltegebieden

Over stiltegebieden is in de provinciale verordening opgenomen dat het verboden is in het stiltegebied een toestel te gebruiken waardoor het ervaren van het natuurlijke geluid kan worden verstoord. In de ruimte omgeving met een straal van 10 kilometer van het voornemen liggen geen stiltegebieden. Een effect op de waarde van deze gebieden is op voorhand uitgesloten en derhalve in dit inpassingsplan niet nader onderzocht.

2.4 Regionaal beleid

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Het waterschap Rijn en IJssel wil in 2025 energieneutraal zijn. Dat betekent dat alle energie, die door het waterschap wordt verbruikt, ook zelf wordt opgewekt. Om het energiedoel te halen zet het waterschap in op een mix aan duurzame energiebronnen van wind, zon en biogas. Windenergie heeft hierin een belangrijk aandeel.

RES Cleantech Regio

In de Cleantech Regio werken de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen, de waterschappen 'Rijn en IJssel' en 'Vallei en Veluwe' en de provincie Gelderland aan de Regionale Energie Strategie.

De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 (november 2021) van de Cleantech Regio is door alle deelnemende partijen vastgesteld. In de RES biedt de regio het Rijk aan om in 2030 1,07 Terawattuur (TWh) duurzame energie op te wekken. Verder onderzoek en regelgeving maakt de komende jaren duidelijk hoe en waar die energie in de regio met windmolens en zonneparken kan worden opgewekt. Hiermee draagt de regio bij aan de doelstellingen van het Klimaatakkoord om in 2030 op land 35 TWh duurzame energie op te wekken met grootschalige projecten. In de RES 1.0 staat dat de regio in 2030 vooral duurzame energie opwekt met zonnepanelen op grote daken (0,51 TWh). Met zonnepanelen op land (0,45 TWh) en windmolens (0,11 TWh) wordt de rest opgewekt. Tot 2030 wordt de RES tweejaarlijks geactualiseerd om de nieuwste inzichten te verwerken. In juli 2023 wordt de RES 2.0 opgeleverd.

Drie turbines op de locatie van het voornemen van Windpark IJsselwind zijn onderdeel van de RES 1.0 (zie Figuur 2.3). De RES 1.0 voorziet in een clusteraanpak. Voor windturbines worden daarbij de volgende drie typen clusters genoemd voor windenergie:

  • industriecluster;
  • landschapsontwikkelcluster;
  • agrarisch cluster.

Figuur 2.3 Uitsnede mogelijkheden wind RES 1.0 [bron: Definitieve RES 1.0 Regio Cleantech]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0009.png"

In het RES staat concreet ten aanzien van windpark IJsselwind dat: "Gemeente Zutphen, provincie Gelderland, IJsselwind en Waterschap Rijn en IJssel hebben aangegeven de uitspraak van 12 mei 2021 te bestuderen en zich te beraden op vervolgstappen. Deze partijen willen op korte termijn duidelijkheid geven in hoeverre zij wel of niet doorgaan met het windpark, in welke vorm en langs welk proces."

Het vastleggen van het windpark IJsselwind Zutphen in dit inpassingsplan geeft invulling aan de RES 1.0. en daarmee tegelijkertijd duidelijkheid over het vervolg voor het windpark. Verwezen wordt ook naar paragraaf 1.4 en Hoofdstuk 7 voor het standpunt en de rol van de gemeente Zutphen.

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Gemeente Zutphen

Doelstellingen gemeente Zutphen

In het Coalitieakkoord 2018-2022 (18 mei 2018) is als speerpunt aangegeven dat de gemeente streeft naar energieneutraliteit in 2030. Hierbij geeft de coalitie aan dat de energietransitie grote gevolgen heeft voor de huizen waarin wordt gewoond en de manier waarop we ons verplaatsen. Het college ziet een schone toekomst als kans! Kans voor de economie, voor nieuwe banen, voor aansluiting op de Cleantech Agenda en voor de noodzakelijke omslag die moet worden gemaakt vanwege de klimaatverandering. De gemeente zet in op nieuwe energiebronnen en gaat door met het plaatsen van de windmolens ten noorden van De Mars. Ze steunt initiatieven en innovaties die het opwekken van schone energie bevorderen. Op korte termijn wordt een nieuw coalitieakkoord verwacht, deze wordt bij vaststelling opgenomen.

De gemeente Zutphen heeft de Parijsverklaring ondertekend. Hiermee zet de gemeente Zutphen zich in om de eigen organisatie voor 2030 klimaatneutraal te maken. Voor 2050 moet Zutphen geheel klimaatneutraal zijn. Deze doelstelling wordt ook nagestreefd binnen het Focustraject, waarmee de gemeente Zutphen onder meer inzet op het werken aan een aantrekkelijke stad, een goed ondernemersklimaat en duurzame energie.

Visie Landelijk Gebied

De gemeente Zutphen bouwt in de toekomst voort aan een landelijk gebied waarbij het van groot belang is de eigen identiteit van het landelijk gebied, bepaald door het eigen specifieke gebiedsDNA, als inspiratiebron te gebruiken bij nieuwe ontwikkelingen en initiatieven. De gemeente Zutphen nodigt inwoners en ondernemers uit mee te bouwen aan een aantrekkelijk landelijk gebied om in te wonen, te werken, te recreëren en dat ook ruimte biedt aan natuur en water. De Visie landelijk gebied Zutphen (2015) dient om te komen tot passende initiatieven in het landelijk gebied. De visie onderscheidt verschillende zones in het landelijk gebied. Het plangebied is deels gelegen in de groene stadszone, een gebied dat voor de stadsbewoners aantrekkelijk is om te recreëren en goed te bereiken is. De visie biedt ruimte voor creatieve initiatieven voor het verder benutten van de potenties van het gebied en voor nieuwe (economische) ontwikkelingen.

De gemeente Zutphen streeft ook naar een duurzaam landelijk gebied. Op velerlei terreinen kan het streven naar duurzaamheid concreet gemaakt worden. Te denken valt aan het toepassen van hernieuwbare energie, energiebesparing, het voorkomen of hergebruiken van afvalstoffen, het beperken van transportbewegingen, het voorkomen van de toepassing of uitstoot van stoffen die het milieu schaden, enzovoort.

De realisatie van windpark IJsselwind sluit aan bij de potenties en beoogde ontwikkelingen van het gebied waarin het gelegen is.

Businessplan De Mars

De ondernemers die gevestigd zijn op het bedrijventerrein De Mars hebben samen met de gemeente een businessplan voor De Mars opgesteld. Doel van dit plan is een economisch sterk en divers bedrijventerrein met vooral kansen voor de cleantech ambitie van de gemeente. Daarnaast wordt ingezet op optimaal gebruik van hernieuwbare energie en een circulaire stroom van goederen en afval. Windpark IJsselwind geeft hiermee invulling aan de duurzaamheidsambities die zijn opgenomen in het businessplan.

De realisatie van windpark IJsselwind sluit aan bij de duurzaamheidsambities die zijn opgenomen in het businessplan De Mars.

Cultuurhistorie

De gemeente Zutphen kent een rijke cultuurhistorie. Belangrijke documenten zijn de aanwijzingen van drie beschermde stads- en dorpsgezichten (zie ook Figuur 3.7 in paragraaf 3.2 voor ligging van de beschermde gezichten). Hieronder wordt op de hoofdlijnen van deze aanwijzingsbesluiten in gegaan.

Beschermd Stadsgezicht stadscentrum Zutphen

Op 23 december 1986 is het stadscentrum van Zutphen door de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van
artikel 20 van de Monumentenwet aangewezen als beschermd stadsgezicht.

De bestaande historische en cultuurhistorische waarden van het stadscentrum dienen te worden gerespecteerd. Het betreft dan met name:

  • de ruimtelijke structuur van hoofdstraten, secundaire straten, stegen en binnenterreinen met
    daaraan gekoppeld hoofdgebouwen, achterbebouwing en secundaire bebouwing;
  • overgang tussen de Oude Stad en de Nieuwstad respectievelijk Spittaalstad;
  • open ruimten als buffer tussen de langs de (hoofd)structuren gelegen (hoofd)bebouwing;
  • groene ruimten en groenstructuren;
  • bestaande historische percelering;
  • 19e-eeuwse IJsselfront met witte gepleisterde huizen;
  • Zutphen torenstad;
  • gesloten dakenlandschap;
  • kleinschaligheid;
  • diversiteit in gevelopbouw;
  • onderscheid tussen winkelpanden, woonpanden en woon- en winkelpanden.

Beschermd Stadsgezicht Coehoornsingel-Deventerwegkwartier

Op 15 september 2011 hebben de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Infrastructuur en Milieu het gebied Coehoornsingel-Deventerwegkwartier aangewezen als beschermd stadsgezicht. Beschermingswaardig aan dit gebied zijn de stedenbouwkundige hoofdstructuur, het bebouwingsbeeld en de tuinen en de groenstructuur.

Met betrekking tot de stedenbouwkundige hoofdstructuur zijn van belang:

  • De ligging en het beloop van de straten en de voormalige lunetten Coehoorn met de bijbehorende grachten.
  • De min of meer afgeronde vormen van de tussen de straten gelegen bouwblokken.
  • De verkaveling in overwegend relatief grote en brede kavels (villa's) of smalle en diepe percelen
    (herenhuizen).

De hoofdkenmerken van de straatprofielen van de:

  • 3. Coehoornsingel (voorgevel - voortuin - hekwerk - trottoir - straat - (trottoir) - groenzone);
  • 4. Rozenhoflaan (voorgevel - voortuin - hekwerk - trottoir - straat - trottoir - hekwerk - voortuin - voorgevel);
  • 5. Deventerweg (voorgevel - voortuin - hekwerk - trottoir - ventweg - parkeerstrook - haag - fietsstrook - weg - fietsstrook - haag - parkeerstrook - ventweg - trottoir - hekwerk - voortuin - voorgevel).

Met betrekking tot het bebouwingsbeeld zijn van belang:

  • Het type bebouwing: overwegend in blokken of langere rijen aaneengebouwde herenhuizen (met souterrain, twee forse bouwlagen en kap), alsmede (dubbele) villa's (twee forse bouwlagen met kap).
  • De waardevolle straatwanden, met als aandachtspunten: de rooilijnen, de bouwhoogte (nok- en goothoogte), de bouwmassa, de sterk verticale geleding van de panden (voor wat betreft de hoofdmassa's en de gevelopeningen), al dan niet gecombineerd met horizontale accenten (kroonlijsten, speklagen, plinten en cordonlijsten), het materiaalgebruik, de toepassing van meer of minder rijk gedecoreerde dakkapellen, hoektorentjes, balkons, serre's en veranda's etc., de bijzondere situering en vormgeving van hoekpanden.

Met betrekking tot de tuinen en de groenstructuur zijn van belang:

  • Het tot een parkachtige groenzone getransformeerde gebied ter plekke van de voormalige lunetten, alsmede het doorzicht vanuit de villa's en herenhuizen aan de Coehoornsingel naar dit groengebied.
  • De laanbeplanting van de Deventerweg met de eronder gelegen hagen.
  • De laanbeplanting van de Coehoornsingel.
  • Het groene karakter van de voortuinen en de eenheid in en de wijze waarop voortuinen van elkaar en van de trottoirs zijn gescheiden (ijzeren hekwerken, buisleuning tussen gemetselde kolommen, hagen).

Beschermd Dorpsgezicht Warnsveld

Bij besluit van 21 september 2015 heeft de gemeenteraad van Zutphen de historische dorpskern van Warnsveld aangewezen als beschermd dorpsgezicht. De reden tot aanwijzing van dit gebied tot beschermd dorpsgezicht is te vinden in de volgende aanwezige waarden:

  • Het oude wegenpatroon van Warnsveld, bestaande uit de Rijksstraatweg, het westelijke deel van de Bonendaal, de Breegraven, het Kerkpad, de Hofweg, de Vordensebinnenweg en de Landweg, vormt de historische hoofdstructuur.
  • Verdeeld over het onderzoeksgebied bevindt zich binnen het wegenpatroon een aantal historische voetpaden.
  • Kerk en molen zijn markante herkenningspunten binnen de relatief lage bebouwing van Warnsveld.
  • Relict weidegebied (inundatie- en vloeiweiden Baakse Overlaat) fungeert als groene buffer tussen
    Zutphen en Warnsveld.
  • Met name in het onbebouwde westelijke deel van het onderzoeksgebied wordt het karakter van het gebied sterk beïnvloed door de aanwezigheid van groenstructuren, zoals heggen, hagen, bomenrijen en struwelen.
  • Het onderscheid tussen opgehoogde wegen (oude dorpskern) en holle wegen (jongere uitbreidingen) en de aanwezigheid van een kolk zijn getuigen van de overstromingen van IJssel en Berkel die in het verleden regelmatig plaatsvonden.
  • In het bebouwde deel van het onderzoeksgebied wordt het karakter van de straten voor een belangrijk deel bepaald door de aan- of afwezigheid van (voor)tuinen.
  • Verspreid over het onderzoeksgebied bevindt zich een aantal monumentale bomen.
  • Binnen het onderzoeksgebied bevinden zich diverse rijks- en gemeentelijke monumenten.
2.5.2 Gemeente Lochem

De gemeente Lochem wil in 2030 klimaatneutraal zijn. De gemeente werkt aan een nieuw beleid voor het opwekken van duurzame energie met grootschalige windmolens en zonneparken. In het beleid staan de randvoorwaarden voor grote windturbines en zonneparken binnen de gemeentegrenzen. Daarnaast werkt de gemeente in de Cleantech Regio samen met gemeenten, waterschappen en provincie aan de Regionale Energie Strategie (RES).

Hoofdstuk 3 Huidige situatie

3.1 Ruimtelijke structuur

Turbines 1 en 2 zijn gepland in het buitengebied van Zutphen. Turbine 3 is voorzien op Fort de Pol, binnen het stedelijk gebied van Zutphen.

Zutphen en het omringende landschap kennen een lange ontstaansgeschiedenis en herbergen beide nog steeds bijzondere cultuurhistorische waarden. Het landschap is gevormd door de rivieren de Berkel en de IJssel. Al vroeg werd het gebied bewoond op de hogere delen (rivierduinen) langs de rivieren. De lagere delen van het landschap deden dienst als weidegebied of hooiland. Zutphen kent daardoor een buitengebied van grote landschappelijke waarde en diversiteit. Oude abiotische patronen en cultuurhistorische lagen schemeren door de recentere vormen van landgebruik en verstedelijking heen. Beekdalen, een kleinschalig kampenlandschap en landgoederen met hun karakteristieke bebossingen en laanbeplanting contrasteren met de open komklei- en broekgebieden langs de IJssel.

Overgang van het open naar besloten landschap

De rivieren waren belangrijk voor de handel en Zutphen groeide uit tot een belangrijke Hanzestad. Lang werd de natuur en het onheilspellende landschap buiten de stad gehouden door stadsmuren en vestingwerken. Dit zorgde voor scherpe contrasten tussen stad en land. Het plangebied aan de noordzijde van Zutphen en aan de westzijde van Eefde ligt aan de rand van het gebied “De Mars”, vandaag de dag is dit een bedrijventerrein maar van vroeger uit zijn dit de voormalige stadsweiden van Zutphen waar men het vee van de stad liet grazen. Dit was een laag, periodiek overstroomd en open gebied. Ten oosten van De Mars (en Windpark IJsselwind) ligt Eefde, dit dorp wordt van oudsher gekenmerkt door de overgang van het open rivierenlandschap naar het besloten bosrijke dekzandlandschap. Ook lagen aan de randen van De Mars een deel van de vestingwerken rond Zutphen, en sinds 1795 het verdedigingswerk Fort de Pol, op de plek van een vroegere havezate. Deze vestingstatus van Zutphen stond grootschalige(re) ontwikkeling van het gebied in de weg.

Ontwikkeling van De Mars

Lange tijd behield De Mars om deze reden zijn agrarische en open karakter, hier kwam verandering in toen in 1878 de spoorlijn Arnhem-Zwolle werd aangelegd. Vanaf dat moment veranderde het gebied in een hoger tempo. Op de Mars ontwikkelden zich vervolgens enkele woonkernen en vestigden zich langzamerhand ook bedrijven. De groei van De Mars nam in 1938 nog verder toe door het gereedkomen van het Twentekanaal. Waardevolle landschappelijke structuren, zoals de Eefse Beek en de Pol Beek, werden met de ontwikkeling van dit kanaal volledig doorsneden. Medio jaren negentig werd De Mars tot het Twentekanaal uitgebreid. Hierdoor vormt het kanaal nu een harde grens tussen de stedelijkheid van Zutphen en het buitengebied van Eefde. De begrenzing van het bedrijventerrein heeft ervoor gezorgd, dat een grote variatie aan bedrijven zich ter plaatse heeft gevestigd. Het bedrijventerrein biedt in haar huidige vorm werkgelegenheid aan circa 6.000 werknemers.

Met het grootschalige revitaliseringsplan van De Mars is het gezicht van de Mars de afgelopen (en komende) jaren flink aan verandering onderhevig. Zij zal een mix van functies krijgen met woningen in diverse categorieën, combineert met bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, recreatie en commercie.

Een andere belangrijke ruimtelijke ontwikkeling van de afgelopen jaren is de aanleg van de N348. In 2012 is deze provinciale weg gereed gekomen. De weg en de bijbehorende dijklichamen doorsnijden het Windpark IJsselwind in noord-zuidelijke richting. De weg werd tot voor kort op beide zijden begeleid door witte lindebomen. Dit ‘Witte Lint’ was een kunstproject geïnspireerd op het witte stadsfront van Zutphen.

Figuur 3.1 Ontstaansgeschiedenis omgeving plangebied [Bron: RHDHV, MER IJsselwind deel 2]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0010.png"

De geschiedenis van de forten en verdedigingswerken, de overgang van het rivierenlandschap naar het dekzandlandschap en de herontwikkeling op De Mars (waarvan woonwijk Noorderhaven een deel is) zijn van invloed op het plangebied.

3.2 Functionele structuur

Windpark IJsselwind is deels in het landelijk gebied ten noorden van Zutphen (turbines 1 en 2) gepland en deels op de voormalige stortplaats Fort de Pol aan de rand van bedrijventerrein De Mars (turbine 3). Het plangebied is gelegen ten noorden van de stad Zutphen en ten zuidwesten van het dorp Eefde (zie Figuur 3.2).

Woningen

Het plangebied is gelegen op circa 900 meter zuidwestelijk van de woonkern Eefde en op circa 500 meter ten noorden van de dichtstbijzijnde woonbebouwing op bedrijventerrein De Mars. Iets verder naar het zuidoosten ligt de rand van het woongebied van Zutphen op een afstand van circa 1.000 meter met de woonwijk Noordveen en zuidelijk de woonwijk Noorderhaven (herontwikkelingsgebied van bedrijvigheid naar wonen). Ten noorden van het windpark ligt de woonkern Gorssel op een afstand van circa 3.500 meter. Aan de westzijde, aan de andere kant van de IJssel, ligt de woonkern Voorst. Deze kern ligt eveneens op circa 3.500 meter van de meest nabij gelegen windturbine. Ten westen van Zutphen, aan de overkant van de IJssel, ligt de woonkern De Hoven op een afstand van circa 2.300 meter van het windpark.

De dichtst bij de windturbines gelegen woning is de woning Meijerinkstraat 40 en ligt op een afstand van circa 200 meter. Deze woning is een agrarische bedrijfswoning en maakt tevens onderdeel uit van het te realiseren windpark. Ten noorden en oosten van het plangebied liggen enkele agrarische bedrijfswoningen (op ruim 400 meter van de windturbines en verder), verspreid liggende woonbebouwing langs de Meijerinkstraat (op ruim 400 meter en verder) en woonconcentraties langs de Mettrayweg, Valkeweg en Nachtegaalstraat (op ruim 500 meter en verder).

Figuur 3.2 Situering windturbines ten opzichte van de omgeving

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0011.png"

Bedrijven

Ten zuiden van het Twentekanaal bevindt zich het geluidgezoneerde industrieterrein De Mars. Gezien de omvang van het bedrijventerrein (130 hectare) en de soort bedrijvigheid (zwaardere en milieu-gerelateerde bedrijvigheid) kan het bedrijventerrein worden beschouwd als een regionaal bedrijventerrein. Dit bedrijventerrein is één van de grootste industrieterreinen in de provincie Gelderland en bevat onder meer biologische slibdrooginstallatie GMB, een papierrecyclingbedrijf en een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het bedrijventerrein biedt bij recht ruimte aan bedrijven tot maximaal milieucategorie 5.3. Op het industrieterrein de Mars is ook de voormalige stortplaats Fort de Pol gelegen.

Infrastructuur

Het plangebied wordt doorsneden door de provinciale weg N348 in noord-zuidelijke richting en het Twentekanaal in oost-westelijke richting. Westelijk van het plangebied is de rivier de IJssel met haar uiterwaarden en waterkeringen gelegen en oostelijk de spoorlijnen Zutphen-Deventer en Zutphen-Hengelo. Ten zuiden van het plangebied is in oost-westelijke richting een bovengrondse hoogspanningsverbinding van TenneT gesitueerd. Daarnaast zijn er op verschillende plekken in en om het plangebied ondergrondse buisleidingen, waaronder gasleidingen van de Gasunie en twee (riool)persleidingen van het waterschap Rijn en IJssel.

Windturbines

Op het bedrijventerrein de Mars staan reeds drie windturbines van het type Enercon E70 met een ashoogte van 85 meter en een rotordiameter van 70 meter.

Figuur 3.3 Ligging bestaande windturbines ten opzichte van windpark IJsselwind

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0012.png"

Natuur

Het plangebied is op circa 370 meter afstand van het Natura 2000-gebied Rijntakken deelgebied Uiterwaarden IJssel gelegen (zie Figuur 3.3). In de directe nabijheid van het plangebied zijn ook gebieden aanwezig behorende tot het Gelders Natuurnetwerk (GNN) op een afstand van circa 800 à 1.000 meter van de geplande windturbines en Groene Ontwikkelingszone (GO) op een kortste afstand van circa 100 meter. Het plangebied zelf is niet in GNN of GO gelegen (zie Figuur 3.4).

Figuur 3.4 Ligging van Natura 2000 gebied Rijntakken ten opzichte van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0013.png"

Figuur 3.5 Ligging van Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone ten opzichte van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0014.png"

Monumenten en cultuurhistorische waarden

In (de nabijheid van) het plangebied zijn vier gemeentelijke monumenten aanwezig (Figuur 3.5):

  • Meijerinkstraat 40 – de Luchte (in het plangebied);
  • Valkeweg 1 – 't Eggink;
  • Valkeweg 3 – 't Eggink;
  • Ned Mettray – huis Rijsselt (geen monument, maar het huis en het terrein zijn wel van cultuurhistorische waarde).

Figuur 3.6 Ligging monumenten in de omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0015.png"

Richting het zuiden zijn het stadscentrum van Zutphen en de Coehoornsingel-Deventerwegkwartier door het Rijk aangewezen als beschermd stadsgezicht (op circa 2,1 kilometer). Deze stadsgezichten worden met name bepaald door de ter plaatse herkenbare structuren. Warnsveld is gemeentelijk aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het silhouet van Warnsveld (de molen en de kerk) maken onderdeel uit van het beschermde dorpsgezicht. In paragraaf 2.5.1 worden de aanwijzingsbesluiten nader toegelicht.

Figuur 3.7 Ligging beschermde stads- en dorpsgezichten

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0016.png"

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

4.1 Totstandkoming van het plan

Locatiekeuze windpark IJsselwind

De keuze voor de locatie De Mars/Twentekanaal is ingegeven door het ruimtelijk beleid voor windenergie, de provinciale taakstelling voor windenergie en de relatie van de initiatiefnemers met het
gebied.

De locatie De Mars/Twentekanaal is met de Windvisie (1e actualisering Omgevingsvisie)27 aangewezen als locatie voor windenergie. In de huidige geconsolideerde Omgevingsvisie Gelderland (december 2021) is de locatie De Mars/Twentekanaal nog steeds opgenomen als locatie voor windenergie (zie ook paragraaf 2.3.3). Voor de Omgevingsvisie en actualisaties daarvan, inclusief voor de aanwijzing van windlocatie De Mars/Twentekanaal, zijn verschillende planMER-en en aanvullingen daarop opgesteld.28 

Als voorbehoud bij locatie De Mars/Twentekanaal is in de actualisatie Omgevingsvisie 2016 opgenomen dat de locatie pas definitief wordt als de gemeenteraden een positief besluit hebben genomen over het uit te voeren haalbaarheids- en draagvlakonderzoek. De gemeenten Brummen, Lochem en Zutphen hebben bureau Enneüs vervolgens een draagvlakonderzoek laten uitvoeren.29 Uit deze resultaten van het draagvlakonderzoek concludeert de gemeente Zutphen in september 2017 dat de meerderheid van de ondervraagden voorstander is van 'het plan IJsselwind', in Zutphen er een ruime meerderheid voor is en er draagvlak bestaat voor het initiatief. Op basis van deze conclusies is een positief besluit genomen over deze locatie. De gemeente Zutphen heeft derhalve ook zelf als bevoegd gezag opgetreden in de eerdere procedure voor het windpark. Vanwege politiek-bestuurlijke overwegingen pakt de gemeente de nieuwe procedure niet opnieuw op. De bruikbaarheid en geschiktheid van deze locatie voor de opwekking van duurzame energie door middel van wind wordt daardoor niet geraakt.

Locatieafweging

Het plangebied is geschikt als locatie voor windenergie vanuit de provinciale Omgevingsvisie en de RES 1.0 van de Cleantech Regio maar ook in algemene zin omdat er zich in een straal van 10 keer de tiphoogte van de windturbines een relatief gering aantal woningen bevindt.

Het plangebied als locatie voor windenenergie past binnen het beleid van de provincie omdat:

  • de locatie aansluit op grootschalig bedrijventerrein en infrastructuur;
  • het plangebied aangewezen is als locatie voor windenergie.

In de RES 1.0 van de Cleantech Regio is het plangebied aangewezen als zoekgebied voor windturbines omdat:

  • milieueffecten van deze locatie beschreven zijn in een aanvulling op het planMER Actualisatie Omgevingsvisie (2016). De locatie is aangewezen als locatie voor windenergie omdat hij ook geschikt is gebleken voor de realisatie van windenergie;
  • voldoet aan het voorbehoud dat de gemeenteraden positief moesten besluiten over het haalbaarheids- en draagvlakonderzoek.

De locatiekeuze voor windpark IJsselwind is hiermee voldoende onderbouwd.

Voorkeursalternatief windpark op basis van milieueffectrapport (MER)

Voor de eerdere besluitvorming over windpark IJsselwind is een milieueffectrapportage doorlopen met een vrijwillig gecombineerd plan- en projectMER voor het windpark30. In dát MER zijn verschillende alternatieven en scenario's beoordeeld op milieueffecten rekening houdend met belemmeringen vanuit de omgeving. Op basis van de milieubeoordeling in het MER bestond er geen duidelijke voorkeur voor een voorkeursalternatief. Vanwege de beperkte verschillen in de milieubeoordeling is de voorkeur uit gegaan naar het maximaliseren van de energieopbrengst, rekening houdend met de maximale afstanden die in relatie tot veiligheid konden worden gehanteerd. De volgende redenen liggen uiteindelijk aan de keuze voor het voorkeursalternatief (en daarmee in basis ook onderhavig plan) ten grondslag:

  • de negatieve milieueffecten van MER-alternatief 1, met 3 turbines, zijn niet significant groter dan de milieueffecten van alternatief 2, met 2 turbines. Dit is de reden dat gekozen is voor het opnemen van 3 windturbines in het voorkeursalternatief;
  • de energieopbrengst van het alternatief met 3 turbines is significant hoger dan de opbrengst van het alternatief met 2 turbines;
  • vanwege het afstandscriterium voor buisleidingen is de locatie van turbine 1 verschoven ten opzichte van de locatie die is beoordeeld voor de alternatieven in het MER;
  • afstemming met beheerder TenneT over het afstandscriterium voor hoogspanningsleidingen en afstemming met Rijkswaterstaat over de afstand tot de vaarweg heeft tot verschuiving van de positie voor windturbine 3 geleid ten opzichte van de alternatieven van het MER;
  • beschikbaarheid van grondposities waar de initiatiefnemers (en/of overheden) over beschikken of kunnen beschikken.

Op basis van de technologische ontwikkelingen van windturbines en de hierbij gepaard gaande energieopbrengsten is in het MER gekozen voor een referentiewindturbine voor het voorkeursalternatief met de volgende maximale afmetingen:

  • ashoogte 125 meter;
  • rotordiameter 120 meter;
  • tiphoogte 185 meter.

Figuur 4.1 Opstelling voorkeursalternatief windpark IJsselwind [bron: RHDHV]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0017.png"

Aanpassingen in het huidige plan ten opzichte van het voorkeursalternatief uit het MER

Het plan zoals dat nu voorligt heeft enkele wijzigingen ondergaan ten opzichte van het voorkeursalternatief uit het MER:

  • windturbine 1 is verschoven vanwege de ligging te dicht bij een ter plaatse aanwezige Dassenburcht (zie figuur 4.2);
  • op basis van de technologische ontwikkelingen van windturbines en de hierbij gepaard gaande energieopbrengsten zijn de afmetingen van de windturbines enigszins vergroot voor zo ver mogelijk gezien de aanwezigheid van buisleidingen. De maximale rotordiameter is vergroot van 120 naar 138 meter en de maximale tiphoogte van 185 naar 187,5 meter.

Figuur 4.2 Verschuiving positie windturbine 1 in haar omgeving [bron: Pondera Consult]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0018.png"

4.2 Uitgangspunten voor dit inpassingsplan op basis van Uitspraak

Zoals in paragraaf 1.1 als is aangegeven is voor windpark IJsselwind al eerder een ruimtelijk procedure doorlopen. De uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in die eerdere procedure heeft een aantal uitgangspunten voor dit inpassingsplan gegeven waar hieronder nader op in wordt gegaan.

Uitspraak bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en Windpark IJsselwind" en aandachtspunten voor dit inpassingsplan

In de uitspraak van 12 mei 202131 komt de Afdeling tot vernietiging van het bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en Windpark IJsselwind" (bestemmingsplan) en de omgevingsvergunningen, omdat de besluitvorming in strijd wordt bevonden met de artikelen 3:2 (zorgvuldigheid en onderzoek) en 3:46 (deugdelijke motivering) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Die strijdigheid ziet niet op de hele besluitvorming, maar op een aantal onderdelen van de besluitvorming.

Het eerste onderdeel ziet op de cumulatieve norm voor geluid en slagschaduw. De Afdeling oordeelt dat de raad ten onrechte de geluidsbelasting en slagschaduw van de drie voorziene windturbines gezamenlijk heeft beoordeeld, in plaats van per afzonderlijke inrichting. Door deze normen niet afzonderlijk op te nemen voor windturbines 1 en 2 enerzijds en windturbine 3 anderzijds acht de Afdeling het plan op dit punt onzorgvuldig vastgesteld.

Verder oordeelt de Afdeling op het onderdeel externe veiligheid dat de raad in de beoordeling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de grond waarop windturbine 3 wordt geplaatst in een zone ligt waar niet is uitgesloten dat de Staat van Bedrijfsactiviteiten binnen categorie 5.1 risicovolle inrichtingen mogelijk maakt. Daar komt bij dat de raad in het plan niet heeft onderbouwd dat de berekende trefkans van de hoogspanningsleidingen van eens in de 7.600 jaar ook aanvaardbaar is vanuit het oogpunt van de vervolgrisico's voor eventuele risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) op bedrijventerrein de Mars, zodat sprake is van een motiveringsgebrek. Daarnaast oordeelt de Afdeling dat de raad had moeten motiveren of hij het nodig acht in het plan te voorzien in mitigerende- en veiligheidsmaatregelen, vanwege een eventuele trefkans van 1 op de 15.000 van windturbine 3 bij twee binnen het risicogebied gelegen opslagtanks van GMB.

Voorts komt de Afdeling tot het oordeel dat het plan in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid omdat door de raad onvoldoende is onderbouwd dat het plan uitvoerbaar is vanwege het risico op verontreiniging van grondwater. Ook overweegt de Afdeling dat de planregels op twee onderdelen niet aansluiten op de bedoeling van de raad. Aangaande de landschappelijke inpassing had de raad bedoeld dat de omgevingsvergunning pas kon worden verleend indien een inrichtingsplan is goedgekeurd, dit is echter niet in de planregels geborgd. Tevens had de raad, blijkens de reactie van de nota van zienswijzen, de bedoeling om tot een aanpassing van de planregeling te komen met het oog op een duidelijke omschrijving van de "bestaande bedrijfsactiviteiten", maar dit is niet gebeurd. Ten slotte overweegt de Afdeling inzake de bescherming dassenburcht dat de raad van de onjuiste locatie van windturbine 1 is uitgegaan. Daarom oordeelt de Afdeling dat de raad niet heeft kunnen stellen dat op voorhand in redelijkheid het soortenbeschermingsregime van de Wet natuurbescherming (Wnb) niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat, zodat het plan op dit punt in strijd is met het zorgvuldigheidsvereiste.

De hiervoor genoemde onderdelen van het bestemmingsplan gelden in het bijzonder als aandachtspunten voor dit inpassingsplan en zijn derhalve uiterst zorgvuldig betrokken. Met dit inpassingsplan worden de gebreken die de Afdeling in het bestemmingsplan heeft geconstateerd gerepareerd.

4.3 Beschrijving van het plan

De windturbines

Het project bestaat uit de realisatie en exploitatie van drie windturbines met bijbehorende voorzieningen. Het te plaatsen turbinetype is nog niet gekozen, ook de exacte afmetingen zijn nog niet bekend. Wel wordt gekozen voor realisatie van drie gelijke windturbines met een rotordiameter van minimaal 120 meter en maximaal 138,25 meter en een ashoogte van minimaal 95 meter en maximaal 120 meter. De maximale tiphoogte wordt vastgelegd op 187,5 meter. De uiteindelijke afmetingen van de windturbine zijn afhankelijk van de ashoogte en rotordiameter van het uiteindelijk te kiezen type windturbine. Het vermogen van de windturbines komt tussen 3,0 en 4,5 MW per windturbine te liggen waardoor het totaal op maximaal 13,5 MW uitkomt. Figuur 4.3 is ter illustratie van de maximale afmetingen.

Figuur 4.3 Illustratie windturbine afmetingen en begrippen

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0019.png"

Figuur 4.4 Het plan voor windpark IJsselwind ter illustratie

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0020.png"

Kraanopstelplaats en ontsluiting

Het plan omvat naast de te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen zoals kraanopstelplaatsen voor bouw en onderhoud. De kraan wordt gebruikt tijdens de bouw, maar moet ook voor onderhoud aan de windturbines tijdens de exploitatiefase bij de windturbine kunnen komen. De locatie van de windturbines dient voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud en daarmee dient ook de aanvoerroute van materialen voldoende breed te zijn (doorgaans circa 4-5 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). De exacte positionering en technische uitwerking (waaronder minimale draagkracht) van kraanopstelplaatsen wordt in een later stadium bepaald tijdens de detailengineering. De kraanopstelplaats wordt bij de mast geplaatst en zodanig gepositioneerd dat deze het beste is in te passen in de omgeving. Voor windturbine 1 geldt dat er met de positionering van de kraanopstelplaats rekening wordt gehouden met de nabij gelegen dassenburchten.

De kraanopstelplaatsen worden via een ontsluitingsweg aangesloten op de openbare weg. Voor windturbine 1 en 2 geldt specifiek dat deze tijdens de bouw worden ontsloten vanaf de provinciale weg. Deze ontsluiting is in ieder geval voor wat betreft de ligging op provinciale gronden van tijdelijke aard. Voor (klein) onderhoud tijdens de exploitatiefase wordt voor beide windturbines een aparte ontsluiting aangelegd vanaf de zuidzijde, aansluitend op de (onderhouds)weg en fietspad langs het Twentekanaal. Voor deze onderhoudswegen wordt een bosperceel doorkruist, beide ter plaatse van een bestaande doorgang. Mocht er groot onderhoud nodig zijn dan kan daarvoor er wederom een tijdelijke aansluiting op de provinciale weg gerealiseerd worden. Er wordt circa 800 meter aan aparte (permanente) ontsluitingsweg aangelegd, voor het overige wordt voor ontsluiting gebruik gemaakt van de opstelplaatsen. De verhardingen voor windturbine 1 (ontsluiting en opstelplaats) worden in ieder geval semi-verhard uitgevoerd en aansluitend op het maaiveld aansluitend. De verhardingen voor de andere windturbines worden ook bij voorkeur en zo mogelijk semi-verhard uitgevoerd.

Aansluiting elektriciteitsnetwerk

De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De exacte ligging van de kabels en aansluiting op het openbaar net dient nog bepaald te worden. Met het kabeltracé wordt waar mogelijk de openbare weg gevolgd. De aanleg van parkbekabeling en aansluitpunten heeft echter geen relevante ruimtelijke impact (vanwege het gegeven dat het geen hoogspanning betreft, en dus geen beschermende zone hoeft te worden opgenomen) waardoor de aanleg van kabels en leidingen verder niet specifiek in dit inpassingsplan hoeft te worden opgenomen.

In de turbines worden faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie (naar 10/33 kV). Er worden maximaal twee inkoopstations gerealiseerd voor de windturbines (voor elk van de initiatiefnemers één). Deze inkoopstations worden gerealiseerd onder de overdraai van de windturbines. Een inkoopstation is een soort van transformatorhuisje dat is bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet. De exacte locatie, omvang en verdere invulling wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder. Een inkoopstation krijgt een oppervlakte van maximaal circa 30 m2 en wordt maximaal 4 meter hoog, en is daarmee niet vergunningsvrij op basis van artikel 2, lid 18 sub a van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Verhardingen

Per windturbine wordt rekening gehouden met het grondgebruik van een cirkel met een diameter van maximaal 25 meter voor de windturbine inclusief fundering (oppervlakte circa 490 m2). Daarnaast wordt rekening gehouden met een permanente kraanopstelplaats van circa 25 bij 30 meter (circa 750 m2 per windturbine) voor de bouw van en het onderhoud aan de windturbine. Het uiteindelijke exacte oppervlak is afhankelijk van het windturbinetype dat wordt gekozen.

Rekening wordt gehouden met een totaal (permanent) grondgebruik van afgerond maximaal circa 8.000 m2 voor het windpark (inclusief twee inkoopstation van 30 m2 en ontsluitingswegen en overige verhardingen van in totaal circa 2.250 m2). Tijdelijke voorzieningen, zoals een grotere opstelplaats, opslagruimte bij de opstelplaats, grotere boogstralen en bouwwegen, hoeven niet meegenomen te worden in de ruimtelijke procedure. De verhardingen worden grotendeels onder de overdraai van de windturbine gerealiseerd, op een klein gedeelte van de ontsluiting tussen opstelplaats en openbare weg na.

Obstakelverlichting

Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) of hoger dan 100 meter (tiphoogte) binnen een afstand van 120 meter van een (water)weg geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het Informatieblad over obstakelverlichting (2016)32 voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook Kader 4.1). Dit geldt dus ook voor windpark IJsselwind.

Voor de windturbine(s) wordt voor de aanvang van de bouw een verlichtingsvoorstel uitgewerkt gericht op (voor zo ver ook noodzakelijk) het zo veel mogelijk beperken van hinder, overeenkomstig het Informatieblad. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT). In de planregels is voor de volledigheid hierover een regel opgenomen.

Kader 4.1 Toepassing obstakel- of markeringsverlichting

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0021.png"

Molenaarswoning

De woning Meijerinkstraat 40 maakt onderdeel uit van de inrichting van het windpark. Initiatiefnemer IJsselwind is eigenaar van de woning en de bewoner/huurder neemt de functie van beheerder en toezichthouder van het windpark op zich, dit is ook contractueel vastgelegd. De woning wordt vanwege zijn verbinding en betrokkenheid bij het windpark aangemerkt als molenaarswoning. Bij een molenaarswoning is er sprake van een zodanige binding tussen de woning en het windpark dat deze woning tot de inrichting behoort.

4.4 Ruimtelijk ontwerp

4.4.1 Toetsing effecten op het landschap

Landschap heeft betrekking op de onderlinge samenhang tussen de elementen in een bepaald gebied en op de samenhang tussen een gebied en het gebruik daarvan. Landschap bestaat bij de gratie van waarneming en beleving door mensen én bij de gratie van verandering in de tijd. Landschap is geen statisch begrip. De bij deze beschouwing voor landschap gehanteerde methodiek stelt de waarnemer centraal. Vanwege hun aard en omvang zullen windturbines hoe dan ook invloed hebben op het landschap. In deze paragraaf worden de effecten van het windpark op het landschap in beeld gebracht en wordt beschouwd of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Vanwege verschillende ruimtelijke belemmeringen in de omgeving van het plangebied is de plaatsingsruimte van de windturbines beperkt. Het ruimtelijk ontwerp van het windpark, de clusteropstelling, is gekozen op basis van milieuinformatie en de beschikbaarheid van gronden. Binnen de beschikbare ruimte is in het MER gekeken naar mogelijke inrichtingen van het gebied. De totstandkoming van het gekozen ruimtelijk ontwerp van het windpark is kort toegelicht in paragraaf 4.1 van deze plantoelichting. Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen.

Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.62) dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat de oprichting van een windturbine of windturbinepark mogelijk maakt aandacht te besteden aan:

  • de ruimtelijke kenmerken van het landschap;
  • maat, schaal en inrichting in het landschap;
  • visuele interferentie met nabij gelegen windturbines;
  • cultuurhistorische achtergrond en waarden van het landschap;
  • de beleving van de windturbine of het windturbinepark in het landschap.

In de oorspronkelijke versie van de Omgevingsverordening (2014) was in de toelichting een nadere tabel opgenomen ter toelichting op de criteria. Voor de criteria geldt dat het geen harde toetsingseisen betreffen, maar elementen die gemotiveerd moeten worden als onderdeel van het ruimtelijk ontwerp.

Tabel 4.1 Aandachtspunten in het ruimtelijk ontwerp en toelichting daarop uit de Omgevingsverordening

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0022.png"

De toelichting op artikel 2.62 van de Omgevingsverordening (geconsolideerde versie december 2021) geeft het volgende aan:

"Visualisaties van de windparken in samenhang met elkaar kunnen bijvoorbeeld aantonen dat er geen sprake is van visuele interferentie. In het ruimtelijk ontwerp wordt aandacht besteed aan de wijze waarop een turbine reageert of turbines reageren op de schaal, maat en richting van het landschap. Wanneer één of meerdere windturbines worden opgericht in nabijheid van een bestaande windturbine, gaan de turbines visueel interfereren. Bij grote windturbines kan de interferentie op een grote afstand optreden. Bij méér dan één windturbine zijn keuzes in onderlinge afstand, patronen en richting van turbines bepalend voor de mate waarin ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Beplanting kan ook bijdragen aan de versterking van de landschapsstructuur.

De effecten van de ingreep worden vanuit het standpunt van een beschouwer bekeken. Een beschouwer kan zijn: iemand die er in de buurt woont of een automobilist of fietser op een weg in het gebied. En vooral hoe het aanzicht verandert als de beschouwer beweegt in het landschap, in het zicht van de windturbines of het windturbinepark. Verder kan ook het toeristisch en recreatief gebruik van het landschap een rol spelen."

Er is gebruik gemaakt van twee verschillende schaalniveaus voor de landschappelijke beoordeling. Onderstaande schaalniveaus zijn mede gebaseerd op de werking van het menselijk oog en op de afstand waarop men nog in staat is landschappelijke elementen te herkennen en te onderscheiden van hun omgeving:

  • het plangebied en zijn ruimere omgeving (2 tot 10 km van de grens van het plangebied);
  • het plangebied zelf en zijn directe omgeving (tot 2 km van de grens van het plangebied).

Om de onderbouwing van het ruimtelijk ontwerp te ondersteunen zijn een aantal visualisaties van het windpark gemaakt in WindPro (2022). De standpunten zijn gebaseerd op de eerder gemaakte fotovisualisaties in het vorige planproces. Vanwege mogelijke veranderingen in de omgeving en de verandering in de afmetingen van de windturbines en verschuiving van windturbine 1 zijn de visualisaties (vanaf dezelfde standpunten) opnieuw gemaakt. Daarnaast zijn er twee standpunten (standpunt 1 en 2) vanaf de N348 toegevoegd. In de visualisaties is uitgegaan van windturbines met een ashoogte van maximaal 120 meter, een rotordiameter van maximaal 138,25 meter en een tiphoogte van maximaal 187,5 meter. De locaties van waaruit deze visualisaties zijn gemaakt zijn opgenomen in Figuur 4.5.

Figuur 4.5 Overzichtskaart standpunten fotovisualisaties

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0023.png"

4.4.2 Ruimtelijke kenmerken van het landschap

Het landschap waar de windturbines gepland is wordt gekenmerkt door het bedrijventerrein De Mars, verschillende infrastructurele lijnen waaronder het Twentekanaal, de provinciale weg N348 en hoogspanningslijn. Het landschap is daarnaast een overgang van agrarisch landschap naar een stedelijke omgeving. De windturbinelocatie van het waterschap is gelegen op een voormalige stortplaats aan de rand van het bedrijventerrein. De overige twee turbinelocaties zijn gelegen langs weerszijden van de N348 in de overgang van agrarisch naar stedelijk landschap.

Het combineren van windturbines met regionale bedrijven en infrastructuur heeft de voorkeur van de provincie. Op deze locatie is van beide sprake. De windturbines staan in een cluster die aansluit op bedrijventerrein De Mars en de genoemde infrastructurele lijnen. De keuze voor een locatie aan de stadsrand in plaats van midden in het grotere agrarische gebied zorgt er voor dat de openheid van het aanpalende buitengebied zelf voor een belangrijk intact blijft, alhoewel er op lokaal niveau wel sprake is van invloed op de openheid. Het windpark markeert zo ook de rand en de overgang van het bedrijventerrein naar het agrarisch landschap.

Verdichting van het landschap via aanleg van strategische landschapselementen kan het zicht op de turbines verzachten, met name vanuit het buitengebied tussen Eefde en De Mars. Dit gebeurt door het opstellen van een inrichtingsplan, toegesneden op de identiteit, de historie en de natuurlijke potentie van het gebied en gericht op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het uitvoeren van het inrichtingsplan is als een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie van de windturbines opgenomen in de planregels.

4.4.3 Maat, schaal en inrichting van het landschap

Het landschap om het windpark wordt van origine gekenmerkt als een coulisselandschap met opgaande beplanting. Met de schaalvergroting is dit in delen van de omgeving verdwenen (zie ook paragraaf 3.1). Waar het landschap intact is gebleven wordt het zicht op de turbines regelmatig ontnomen. Anderzijds zijn er andere zichtpunten waar de windturbines in het open landschap staan (zoals in standpunt A).

Windturbines voegen door hun grote maat en schaal in vergelijking met andere objecten een nieuwe laag toe aan het landschap. Lokaal (tot 2 kilometer) zijn windmolens autonome objecten in het landschap (zie standpunten A t/m D). Op een hoger schaalniveau (2 tot 10 kilometer) kan een koppeling ontstaan met de bestaande windturbines, de regionale infrastructuur en het regionale bedrijventerrein/de stadsrand.

Nieuwe technische elementen als windturbines passen goed bij de industriële uitstraling van een bedrijventerrein als De Mars, waar bovendien ook de grootverbruikers van elektriciteit gevestigd zijn.

De turbines laten de schaal van de bebouwing van de stad Zutphen, maar ook van bedrijventerrein De Mars, kleiner lijken vanuit het noorden bezien (zie standpunt B). Het windpark heeft vanuit dat perspectief invloed op het silhouet van de stad. De windturbines voegen enige extra beïnvloeding toe op dit punt omdat er sprake is van extra windturbines die groter zijn dan de bestaande windturbines.

Het plangebied is op het lokale en regionale schaalniveau een logische plek voor windturbines. Het plangebied heeft al een industrieel karakter (De Mars, waar hoogspanningsmasten staan en waar verschillende hoofdinfrastructuurlijnen zijn gelegen (N348, Twentekanaal en op iets grotere afstand de IJssel en spoorlijnen Zutphen - Deventer en Zutphen - Hengelo).

Figuur 4.6 Visualisatie standpunt A: windpark IJsselwind vanaf Mettrayweg

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0024.png"

Figuur 4.7 Visualisatie standpunt B: windpark IJsselwind vanaf Nachtegaalstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0025.png"

Figuur 4.8 Visualisatie standpunt C: windpark IJsselwind vanaf rotonde Eefde

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0026.png"

Figuur 4.9 Visualisatie standpunt D: windpark IJsselwind vanaf Voorsterklei - Voorst

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0027.png"

4.4.4 Visuele interferentie met andere windturbines of andere hoge elementen

Windpark IJsselwind wordt min of meer aansluitend aan het bestaande windpark met drie windturbines op De Mars gerealiseerd. In de nabije omgeving bevinden zich daarnaast een aantal andere hoge elementen zoals een schoorsteen en hoogspanningsmasten. De bestaande windturbines staan in een heldere lijnopstelling, de nieuwe windturbines worden in een aansluitend cluster gerealiseerd. Toch is er door de locatie van de nieuwe windturbines in relatie tot de bestaande windturbines op De Mars landschappelijk sprake van één cluster met windturbines. In die zin ontstaat er geen extra losstaand windpark en is er ook geen sprake van interferentie van twee parken.

Er ontstaat wel een zekere visuele spanning (interne interferentie) in dat het gezamenlijke cluster van windturbines door een onduidelijke samenhang in de opstelling (lijn en cluster) en door de verschillende omvang van de windturbines. Op afstand (hoger schaalniveau) lijkt er vanuit het noorden bezien meer sprake te zijn van twee windparken die met elkaar interfereren waarbij de ene een stuk dichter bij lijkt te staan, doordat de windturbines groter zijn. Op lokaal niveau is wel de samenhang te zien maar is juist het verschil in omvang van de windturbines duidelijk. De windturbines worden geplaatst in een cluster. De onderlinge afstand tussen de windturbines is min of meer gelijk, wat bijdraagt aan de herkenbaarheid van de opstelling als geheel. Het is aanvullend een voorwaarde dat de drie windturbines identiek zijn, waardoor het windpark zelf in zijn geheel door de wijze van inrichting/opstelling zoveel mogelijk een eenheid uitstralen.

Deze interne interferentie wordt acceptabel geacht omdat het enerzijds vanuit de haalbaarheid van de businesscase voor het nieuwe windpark geen optie is om gelijke windturbines te realiseren als de bestaande. Anderzijds past het beeld om optimaal duurzame elektriciteit op te wekken ook bij het beeld van een industrieel gebied (met de fabrieksschoorsteen en hoogspanningsmasten), wat tegelijkertijd ook een belangrijk afzetgebied is voor de elektriciteit.

4.4.5 Cultuurhistorische achtergrond van het landschap

Het plangebied werd vroeger gekenmerkt door houtwallen rondom akkers en wegbeplantingen, die het kampenlandschap een kleinschalig karakter gaven. Veel houtwallen en wegbeplantingen zijn echter verdwenen, waardoor het landschap steeds opener is geworden. Het beekdal van de Eefse beek is een cultuurhistorisch waardevol (lijn)element, evenals de wegen op en rond de Nederlandsch Mettray. De bouwlanden op de hogere gronden langs de IJssel zijn historisch geografisch ook van cultuurhistorische waarde. Van middelhoge cultuurhistorische waarde zijn de Eefse Enk, de Mettray, en de hogere gronden rond Groot Hungerink. Het stedelijk gebied is historisch geografisch gesproken niet gewaardeerd. Bedrijventerrein De Mars laat zich kenmerken door industriële relicten, zoals oude fabrieken, loodsen en/of pakhuizen, maar ook treinrails, kranen en voormalige kades in gedempte watergebieden. Daarnaast komt er op De Mars een combinatie voor van laatnegentiende-eeuwse en modernistische bouw voor. Vanwege de schaal van de windturbines is een relatie met het onderliggende gronden beperkt.

4.4.6 De beleving van de windturbines in het landschap

De beleving van het windpark wordt vooral bepaald door de mate waarop het windpark zichtbaar en herkenbaar is door de waarnemer. Beleving van de windturbines in het landschap vindt bij het plangebied vooral plaats op afstand en van de randen, het plangebied zelf is niet doorgaand toegankelijk. De windturbines in windpark IJsselwind vormen een cluster. Dit is anders dan bij de bestaande windturbines op De Mars. Deze staan in een lijnopstelling.

De geplande windturbines zullen naar verwachting op sommige plekken tot circa 5 kilometer zichtbaar zijn. Wel zullen de windturbines met een oplopende afstand steeds minder zichtbaar zijn, doordat de turbines verdwijnen achter bebouwing of opgaand groen. Dit is onder andere terug te zien in standpunt E De windturbines worden grotendeels aan het oog onttrokken door de nieuwe bebouwing. Ze zijn nog net zichtbaar boven het middendeel van het gebouw.

Figuur 4.10 Visualisatie standpunt E: windpark IJsselwind vanaf Oude IJsselbrug

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0028.png"

De beleving van het windpark wordt daarmee vooral bepaald door de mate waarop het windpark zichtbaar en herkenbaar is door de waarnemer. Beleving van de windturbines in het landschap vindt bij het plaatsingsgebied vooral plaats op afstand in delen waar het gebied open is. Daarnaast loopt de provinciale weg N348 tussen de windturbines door, waardoor de beleving hier op een kortere afstand plaatsvindt (zie standpunten 1 en 2).

Figuur 4.11 Visualisatie standpunt 1: windpark IJsselwind vanaf N348 richting het zuiden

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0029.png"

Figuur 4.12 Visualisatie standpunt 2: windpark IJsselwind vanaf N348 richting het noorden

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0030.png"

Op grotere afstand wordt de samenhang tussen de opstelling en de landschappelijke structuren niet echt waargenomen, alleen de skyline van Zutphen en De Mars duiken op (zie standpunten B, E en F). De samenhang met kleinere landschapselementen is vooral op lokaal schaalniveau waarneembaar (zie standpunten A en B). Samenhang met landschappelijke eenheden of lijnen is ook op lokaal niveau niet direct waarneembaar.

Figuur 4.13 Visualisatie standpunt F: windpark IJsselwind vanaf de Kanonsdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0031.png"

De zichtbaarheid van de windturbines wordt vergroot ten opzichte van de huidige situatie met alleen de bestaande windturbines op bedrijventerrein De Mars. Tussen de bebouwing en erfbeplanting door is van een grotere afstand af en toe een windturbine te zien net als in de huidige situatie. Dichterbij nemen de windturbines een prominentere plek in en nemen landschapselementen en bebouwing minder het beeld op de windturbines weg. Met name vanuit standpunten waarbij de nieuwe windturbines als het ware wegvallen tussen de reeds bestaande windturbines valt de toevoeging van de nieuwe turbines slechts beperkt op (zie standpunt G). Vanuit het noorden en zuiden heeft de nieuwe opstelling een groter horizonbeslag. Dit geldt voor zowel het lokale als het regionale schaalniveau. Door het besloten stadslandschap en het landschap met coulissen en bossen wordt dit grotere horizonbeslag alleen beleefd vanuit hoge punten, zoals de brug over het Twentekanaal, en de grote open ruimtes zoals het gebied tussen het dorp Eefde en De Mars en vanaf de provinciale weg (zie standpunt B, C, 1 en 2).

Figuur 4.14 Visualisatie standpunt G: windpark IJsselwind vanaf de Almenseweg

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0032.png"

4.4.7 Conclusie ruimtelijk ontwerp

Een inschatting maken van het totale landschappelijke effect van het initiatief is geen kwestie van het optellen en aftrekken van plussen en minnen. Over het geheel genomen mag worden geconcludeerd dat het ruimtelijk ontwerp van het windpark van invloed is op (de beleving van) het landschap, vanwege de impact door het windpark op de visuele rust en zichtbaarheid. De effecten zijn (tot op zekere hoogte) inherent aan de ontwikkeling van windenergie in het plangebied. Positief is dat de opstelling aansluiting vindt bij de industriefunctie van bedrijventerrein De Mars en de aanwezige grootschalige infrastructuur, gebieden die ook provinciaal de voorkeur genieten voor de ontwikkeling van windenergie. Daarnaast zijn de windturbines gelegen tegen de rand van Zutphen, wat ervoor zorgt dat de openheid in het omliggende buitengebied grotendeels blijft bestaan. Door het besloten stadslandschap en het landschap met coulissen en bossen wordt het zicht op de turbines deels ontnomen of verzacht. Daarnaast kan verdichting van het landschap via aanleg van strategische landschapselementen het zicht op de turbines verder verzachten, met name vanuit het buitengebied tussen Eefde en De Mars. Er is sprake van rust binnen het windpark door het gebruik van drie identieke windturbines met gelijke afmetingen, kleurgebruik en draairichting van de rotoren. Er is sprake van een zorgvuldig ruimtelijk ontwerp.

4.5 Landschappelijk versterking

Ten behoeve van het verzachten van de effecten op het landschap en verzachting van de beleving van windpark IJsselwind door de omgeving is een zogenoemd ' landschappelijk inrichtingsplan' opgesteld op verzoek van de gemeente Zutphen in het kader van het bestemmingsplan 2019 (zie Figuur 4.15 en Bijlage 2). Alhoewel dit 'landschappelijke inrichtingsplan' vanuit provinciaal beleid niet noodzakelijk is, is besloten deze alsnog wel op te nemen in dit inpassingsplan omdat het 'inrichtingsplan' in de eerdere procedure naar de omgeving is gecommuniceerd en onderdeel is van afspraken tussen initiatiefnemers en de gemeente Zutphen.

Het bestemmingsplan 2019 sprak nog over 'landschappelijke inpassing' van de windturbines. Omdat windturbines door hun omvang feitelijk niet ingepast kunnen worden is er nu voor gekozen te spreken over 'landschappelijke versterking' van de omgeving als gevolg van de realisatie van de windturbines.

Het landschappelijke inrichtingsplan is nog geen gedetailleerd inrichtingsplan, in die zin dat het een exacte gedetailleerde invulling geeft aan de landschappelijke versterking, bijvoorbeeld door aan te geven welke concrete beplantingen op welke plek dienen te komen. Het inrichtingsplan geeft daarmee feitelijk uitgangspunten (een vlekkenplan) voor de uitwerking in een gedetailleerde inrichting. Er wordt in dit inpassingsplan daarom ook verder gesproken over uitgangspunten voor landschappelijke versterking. Een nadere detailuitwerking van de uitgangspunten geeft in een, van dit inpassingsplan apart proces, plaats onder meer in afstemming met de gemeente Zutphen en de omgeving. Dit inpassingsplan reserveert slechts (planologische) ruimte voor realisatie van de landschappelijke versterking. De initiatiefnemers stellen daarnaast een vast bedrag beschikbaar uit de exploitatie van het windpark voor realisatie van landschappelijk versterking. Dit wordt ook verankerd in de anterieure overkomst tussen initiatiefnemers en het bevoegd gezag. De uitvoerbaarheid van de landschappelijke versterking is hiermee ook vastgelegd. Werkelijke besteding van het beschikbare budget voor landschappelijke versterking wordt in afstemming met de betrokken partijen nader uitgewerkt.

4.5.1 Uitgangspunten landschappelijke versterking

De uitgangspunten voor het landschappelijk versterken zijn toegesneden op de identiteit, de historie en de natuurlijke potentie van het landschap:

  • de visuele invloed van de windturbines dient verzacht te worden door de kwaliteit van het landschapsbeeld en de landschappelijke structuren te versterken;
  • er dient een gelaagdheid (in aantal en hoogte) in landschappelijke structuren gerealiseerd te worden;
  • landschappelijke structuren dienen de zichtlijn op de windturbines vanuit woningen en recreatieve routes te doorbreken en/of te verzachten;
  • bestaande (restanten) van landschappelijke structuren met een beperkte kwaliteit dienen hersteld en versterkt te worden;
  • nieuwe structuren om de gelaagdheid te versterken dienen gericht toegevoegd te worden;
  • nieuwe structuren dienen waar mogelijk aan te sluiten bij de geomorfologie (hoogteverschillen) en/of de cultuurhistorische ordening van het landschap.

Deze uitgangspunten zijn vertaald in een 'vlekkenplan' voor landschappelijke versterking zoals weergegeven in Figuur 4.15 en opgenomen in Bijlage 2 bij de planregels.

Figuur 4.15 Uitgangspunten landschappelijke versterking (rood = nieuwe uitgroeiende haag met inheemse soorten op aanwezige steilrand, groen = nieuwe bomenrij met snelgroeiende inheemse soorten , geel = nieuwe bomenrij met knotwilgen, turquoise = verdichten bestaande bomenrij en herstellen ondergroei met inheemse soorten, paars = versterken bestaande hagen met besdragende struiken en fruitbomen [bron: RHDHV]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0033.png"

4.5.2 Verankering landschappelijke versterking

Ruimte voor realisatie van de landschappelijke versterking is juridisch-planologisch verankerd in dit inpassingsplan met de bestemming 'Groen - Landschappelijke versterking'. Daarnaast kan ook het realiseren van erfbeplanting bij concrete erven onderdeel zijn van de detailuitwerking van de landschappelijke versterking. Hier hoeft juridisch-planologisch niets voor geregeld te worden omdat gangbaar de geldende bestemmingsplannen deze beplantingen toestaan.

Voor het realiseren van de landschappelijk versterking is een vast budget beschikbaar dat door de initiatiefnemers beschikbaar wordt gesteld uit het project. De uitvoering door initiatiefnemers is verzekerd door het vast te leggen in de anterieure overeenkomst

Om er zeker van te zijn dat de landschappelijke versterking als gevolg van het windpark ook feitelijk wordt gerealiseerd is het uitvoeren van een inrichtingsplan als uitwerking van de uitgangspunten voor landschappelijke versterking als verplichting opgenomen in de planregels, gekoppeld aan het in gebruik nemen en hebben van de windturbines. Deze voorwaardelijke verplichting geeft ook aan aan welke voorwaarden de landschappelijke versterking dient te voldoen.

Hoofdstuk 5 Toetsing aan omgevingsaspecten

5.1 Uitgangspunten

5.1.1 Algemene uitgangspunten voor toetsing omgevingsaspecten

Voorbeeldwindturbine

Voor het bepalen van milieueffecten is gebruik gemaakt van een voorbeeldturbine, omdat de keuze voor een specifieke windturbine met bijbehorende specificaties pas in een later stadium plaats vindt. Voor alle omgevingsaspecten worden berekeningen of beschrijvingen uitgevoerd voor een worst-case windturbine, dus de maximale milieueffecten. Voor het aspect geluid wordt een akoestisch realistische worst-case windturbine binnen de bandbreedte van het inpassingsplan gehanteerd, wat betekent dat deze qua bronvermogen aan de bovenkant zit (luid) van de turbineklasse voor windpark IJsselwind. Voor geluid is het maximale bronvermogen van de windturbine in combinatie met de maximale ashoogte bepalend. Voor de overige omgevingsaspecten geldt dat een windturbine met maximale afmetingen de worst-case situatie is, de onderzoeksconclusies zijn dan ook geldig voor kleinere en lagere windturbinetypes dan de voorbeeldwindturbine, ongeacht hun afmetingen.

Als voorbeeldturbine is in de onderzoeken uitgegaan van een windturbine met een rotordiameter van maximaal 138,25 meter en een tiphoogte van maximaal 187,5 meter (en dus een ashoogte van 119,5 meter), dus een windturbine met de maximale afmetingen voor rotordiameter en tiphoogte in dit inpassingsplan.

Molenaarswoning en woningen van derden

Voor windpark IJsselwind geldt dat er een molenaarswoning is (zie ook paragraaf 4.3). Voor deze molenaarswoning (ook wel 'woning behorende tot de sfeer van de inrichting' genoemd) geldt dat er sprake is van een relatie tussen de eigenaar/bewoner en (de exploitant van) het windpark. Woningen van derden zijn woningen die geen relatie hebben met het windpark. Voor een molenaarswoning hoeft niet aan dezelfde norm voor geluid en slagschaduw als voor woningen van derden te worden voldaan. Vanwege de betrokkenheid van de molenaarswoning (en zijn bewoner) bij het windpark is een hogere norm dan voor woningen op derden aanvaardbaar, waarmee wel sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De geluidbelasting en slagschaduwduur op de molenaarswoning is derhalve ook in beeld gebracht (zie paragraaf 5.2 en 5.3). Voor deze woning wordt een eigen bijpassende norm voor geluid en slagschaduw gesteld waarmee blijvend sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.1.2 Algemeen kader voor lokale milieunormen

In dit inpassingsplan zijn planregels toegevoegd met eigen milieunormen voor de aspecten geluid, slagschaduw en externe veiligheid naar aanleiding van de uitspraak inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. Deze paragraaf voorziet samen met Bijlage 2 in de uitleg en motivering van deze lokale en projectspecifieke milieunormen.

Door de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ('Afdeling') inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding moeten de bepalingen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer (de 'windturbinebepalingen') buiten toepassing worden gelaten bij de beoordeling van de milieuaspecten van nog niet vergunde windparken. Derhalve heeft het bevoegd gezag besloten om voor het windpark IJsselwind eigen normen te stellen ter vervanging van de windturbinebepalingen. .

In Bijlage 2 is de motivering van de in de planregels van dit inpassingsplan gestelde milieunormen opgenomen zoals die door Gedeputeerde Staten aan dit inpassingsplan zijn verbonden. In deze paragraaf wordt een samenvatting van de motivering gegeven. In paragraaf 5.2, 5.3 en 5.4 wordt voor windpark IJsselwind in het kader van een goede ruimtelijke ordening aan de gestelde normen getoetst.

Uitspraak Raad van State Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding

Op 30 juni 2021 heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding over - onder meer en - samengevat de vraag of voor het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (Activiteitenregeling) een plan-MER-plicht bestaat op grond van de Europese SMB-richtlijn33 in navolging op het Vlaamse Nevele-arrest.34 De Afdeling is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht inderdaad een dergelijke beoordeling van de windturbinebepalingen moet worden gemaakt. Die beoordeling zal door het Rijk worden opgesteld.

Tot die beoordeling is gemaakt mogen de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet zonder meer worden gebruikt bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een nieuw bestemmingsplan (in deze inpassingplan) en/of de vergunbaarheid van een omgevingsvergunning vanuit het oogpunt van de bescherming van het milieu.

De Afdeling geeft in haar uitspraak echter ook aan dat het bevoegd gezag bij het beoordelen van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een plan ten behoeve van het vaststellen van een plan
voor een concreet project eigen normen kan stellen ter vervanging van de normstelling uit het Activiteitenbesluit en de -regeling. Daarvoor geldt dat de te hanteren normen moeten worden
voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. Die motivering wordt voor dit inpassingsplan gegeven.

Kader voor het bepalen van een ruimtelijk aanvaardbaar beschermingsniveau

In zijn algemeenheid hebben de normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid voor windturbines uit het Activiteitenbesluit en -regeling een belangrijke overeenkomst met elkaar en met die van andere (hinder)bronnen en inrichtingen. Het accepteren van enige mate van hinder of risico is inherent aan het feit dat Nederland een druk bevolkt en dicht bebouwd land is en multifunctioneel ruimtegebruik toegepast wordt. Uitsluiten van hinder of risico behoort niet tot de mogelijkheden, omdat daarmee geen ontwikkelingen meer kunnen plaats vinden. Deze benadering heet het ALARA-beginsel (zie ook Kader 5.1) en geldt voor veel maatschappelijke activiteiten, zoals weg- en railverkeer, luchtvaart, industrie, sport- en recreatieterreinen, maar ook windturbines.

Kader 5.1: Bescherming tegen hinder versus ruimtelijke ontwikkelingen: ALARA

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0034.png"

Aanpak tot de normstelling voor de windturbines

Normen worden dus over het algemeen vastgesteld op basis van de aanvaardbaarheid van enige mate van hinder of risico voor omgeving ten opzichte van het algemene maatschappelijk belang - in deze bij het realiseren van windturbines - om duurzame energie op te wekken en daarmee de landelijke, provinciale en gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen en klimaatdoelstellingen te behalen. Daarmee is sprake van een belangenafweging tussen het individueel belang van een omwonende, op het gebied van leefbaarheid, veiligheid en gezondheid, versus het algemeen maatschappelijk belang van de energietransitie naar hernieuwbare energie en verbetering van het klimaat.

De afweging tussen (individuele) hinder voor de omgeving enerzijds en het (algemeen) belang van duurzame elektriciteitsopwekking anderzijds vindt dus ook plaats bij beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de mate van geluidhinder, slagschaduwhinder en externe veiligheidsrisico's van windturbines.

Voor het windpark is onderzoek uitgevoerd ter onderbouwing van de eigen normen ter vervanging van de windturbinebepalingen. Voor geluid, slagschaduw, externe veiligheid en lichtschittering is in de onderzoeken:

  • inzichtelijk gemaakt welke effecten verwacht kunnen worden bij de realisatie van de windturbines;
  • aangegeven aan de hand van welke criteria en (reken)methodieken deze effecten inzichtelijk kunnen worden gemaakt en beoordeeld;
  • inzichtelijk gemaakt hoe deze effecten zich lokaal manifesteren in het beoogde project, en:
  • of de normstelling, rekening houdend met alle relevante aspecten en belangen, voldoende bescherming biedt om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te borgen;
  • welke gevolgen de normstelling heeft voor het initiatief.

In deze onderzoeken is gebruik gemaakt van de actuele stand van wetenschappelijk kennis op verschillende milieuthema's.

In deze plantoelichting wordt, op basis van de onderzoeken, een ruimtelijk aanvaardbare normstelling bepaald voorzien van 'actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering' en vertaald in de planregels. De achterliggende motivering van de normstelling wordt in paragraaf 5.1.3 weergegeven, waarna in de nadere toelichting op deze normstelling in de paragrafen 5.2 tot en met 5.4 wordt gegeven.

5.1.3 Motivering van de normstelling voor windpark IJsselwind

In deze paragraaf is beknopt de achterliggende motivering van de normstelling weergegeven op basis van Bijlage 2. In de paragrafen daarna wordt het onderzoekweergegeven. De gekozen normen zijn ook juridisch geborgd in de planregels.

Lokale norm voor geluid

Cumulatieve norm op geluidgevoelige objecten

Toepassing van een geluidsnorm van 47 dB Lden en daarbij een Lnight van 41 dB voor het cumulatieve geluidniveau van het bestaande windpark De Mars (drie bestaande windturbines langs de Letlandsestraat op bedrijventerrein De Mars te Zutphen) en de drie te realiseren windturbines in windpark IJsselwind op geluidgevoelige objecten35 is aanvaardbaar om de volgende redenen:

  • het aantal gehinderden bij die norm is vergelijkbaar met de hinder als gevolg van weg- en railverkeer;
  • het aantal ernstig gehinderden door windpark IJsselwind is in absolute zin beperkt. De milieuwinst van een strengere norm (in de vorm van een kleiner aantal ernstig gehinderden) is dermate gering dat deze niet opweegt tegen het nadeel van een beperking van de energieproductie en daarmee gepaard gaande lagere bijdrage aan het maatschappelijke doel van vermindering van CO2-uitstoot door middel van duurzame energie. Indien een algehele geluidsnorm van 45 dB Lden zou worden gehanteerd, leidt dat tot circa 8 minder ernstig gehinderde omwonenden, terwijl dit zou betekenen dat er jaarlijks circa 2.200 MWh minder elektriciteit wordt geproduceerd, evenveel als het verbruik van circa 809 huishoudens.
  • In de omgeving treedt bij slechts 6 woningen van derden een geluidniveau van meer dan 45 dB Lden op, waarbij één woning is bestemd als bedrijfswoning en is gelegen op bedrijventerrein De Mars. Voor deze 6 woningen (en overige maatgevende woningen) is onderzocht welke cumulatieve geluidniveaus optreden in de huidige situatie als gevolg van reeds aanwezige geluidbronnen industrie, scheepvaart, wegverkeer, railverkeer en bestaande windturbines. Tevens is berekend wat de toename van cumulatieve geluidniveaus is na ingebruikname van de beoogde windturbines van IJsselwind. De berekeningen zijn uitgevoerd voor een scenario waarin een waarde van 47 dB Lden en een scenario waarin een waarde van 45 dB Lden is gehanteerd als grenswaarde voor het geluid van windturbines. Uit de cumulatieberekeningen blijkt het volgende:
    • 1. Het cumulatieve geluidniveau na toevoeging van het geluid van windturbines ter plaatse van de 6 hiervoor bedoelde woningen bedraagt 57 tot 61 dB Lcum bij het scenario grenswaarde 47 dB Lden en 56 tot 60 dB Lcum bij het scenario grenswaarde 45 dB Lden. Bij woningen waar in de huidige situatie sprake is van een relatief hoge cumulatieve geluidbelasting van 58 of 59 dB Lcum is sprake van een beperkte toename van het cumulatieve geluidniveau. De grootste toename van het cumulatieve geluidniveau wordt berekend voor andere woningen, waar in de huidige situatie sprake is van een relatief laag cumulatief geluidniveau van 51 tot 53 dB Lcum.
    • 2. Het verschil in toename van cumulatieve geluidniveaus tussen beide scenario’s concentreert zich op de meest nabij gelegen woningen en bedraagt bij deze woningen 1-3 dB. Beschouwing van de cumulatieve akoestische situatie laat zien dat milieuwinst van het scenario grenswaarde 45 dB Lden beperkt is ten opzichte van het scenario grenswaarde 47 dB Lden.

Normgrens bedrijfswoningen op geluidgezoneerd industrieterrein De Mars

Voor het geluidgezoneerde industrieterrein De Mars geldt dat sprake is van relatief hoge geluidniveaus. Ter plaatse van woningen op het gezoneerde terrein (bedrijfswoningen bij bedrijven) kan in geen geval een geluidniveau worden bereikt dat overeenkomt met een rustige woonwijk. Voor deze woningen geldt dat er ook niet aan een norm voor 'andere' woningen hoeft te worden voldaan. Ter plaatse van een geluidgezoneerd bedrijventerrein heeft de ontwikkelruimte voor bedrijfsactiviteiten immers voorrang boven de bescherming van woon- en leefklimaat op het industrieterrein. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient er wel sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Omdat windturbinegeluid geen deel uitmaakt van het industriegeluid dat met het zonemodel voor het gezoneerde terrein wordt gereguleerd en dit windturbinegeluid ook niet wordt genormeerd op grond van artikel 2.17 lid 2 Activiteitenbesluit, wordt het wenselijk geacht hiervoor een lokale normgrens te bepalen voor woningen op het geluidgezoneerde industrieterrein. Daarbij dient uiteraard rekening te worden gehouden met de aard van het gebied en dus is een hogere waarde dan bij reguliere geluidgevoelige objecten zonder meer aanvaardbaar. Omdat uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 3) blijkt dat ter plaatse van nabij het windpark gelegen bedrijfswoningen op het geluidgezoneerde industrieterrein eveneens kan worden voldaan aan een normgrens van 47 dB Lden, is er geen aanleiding tot het bieden van meer geluidruimte voor windturbines. Om die reden wordt voor woningen op het geluidgezoneerde industrieterrein eveneens een normgrens van 47 dB Lden en 41 dB Lnight voorgesteld.

Immissienorm molenaarswoning Meijerinkstraat

De Meijerinkstraat 40 betreft een molenaarswoning behorende tot het windpark IJsselwind. De molenaarswoning wordt als een niet geluidsgevoelig object beschouwd en hiervoor Hiervoor geldt dat niet aan dezelfde normen voor geluid als bij de woningen getoetst hoeft te worden. Gezien de relatie van de bewoner van de woning tot het windpark, waarbij de bewoner (economisch) profijt ondervindt wordt de geluidbelasting als minder hinderlijk ervaren. Daarnaast wordt de geluidbelasting ter hoogte van de molenaarswoning momenteel grotendeels bepaald door wegverkeer, waarbij de komst van de windturbines ervoor zorgen dat een cumulatieve verslechtering van één stap plaats vindt op de schaal van Miedema. Gezien het voorgaande wordt een geluidbelasting van maximaal 54 dB Lden en 47 dB Lnight ruimtelijk aanvaardbaar geacht.

Handhavings- en rekenmethodiek

De windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling bevatten ook regels voor rapportage van akoestisch onderzoek, rekenmethodiek, handhaving en registratie emissieterm voor geluid van windturbines. Omdat niet volledig helder is of de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding ook strekt tot dit onderdeel van de windturbinebepalingen - het wordt namelijk niet expliciet benoemd - worden voor de zekerheid en volledigheid hier voorschriften over opgenomen in dit inpassingsplan.

Voor de formulering wordt aangesloten op de formulering uit de (bijlage bij de) windturbinebepalingen36omdat dit de best beschikbare rekenmethodiek en basis voor handhaving geluid is.

Lokale norm voor slagschaduw

Onder het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling was een grenswaarde van 5 uur en 40 minuten per jaar ‘common practice’. Dit betrof een interpretatie van de wettelijke norm uit de Activiteitenregeling (maximaal 17 dagen gedurende maximaal 20 minuten), maar is feitelijk aanzienlijk strenger dan die norm. Zo oordeelde de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) ook in haar deskundigenadvies over Windpark Drentse Monden - Oostermoer37, waar getoetst werd aan een normstelling van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar: “de streefwaarde van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar voorziet in (veel) geringere aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden dan de normering in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten eerste tellen nu ook de dagen mee waarop de slagschaduw minder is dan 20 minuten. Ten tweede worden alle minuten meer dan 20 minuten ook meegeteld.” Nog recenter heeft de Raad van State haar visie hierop bevestigd in haar uitspraak ten aanzien van Windmolenpark Elzenburg - De Geer.38 Maar omdat deze norm nu niet toegepast mag worden, moet opnieuw worden gemotiveerd welke schaduwduur aanvaardbaar is.

Gevoelige objecten

Uit het slagschaduwonderzoek (zie Bijlage 3) blijkt dat er slagschaduw als gevolg van het windpark optreedt ter plaatse van slagschaduwgevoelige objecten39 die zijn gelegen buiten het geluidgezoneerde industrieterrein. Het wordt wenselijk geacht om het ontstaan van hinder als gevolg van bewegende slagschaduw geheel te voorkomen ter plaatse van voor slagschaduw gevoelige objecten (woningen van derden) en daarmee aan een strengere norm dan 6 uur per jaar te voldoen. Het treffen van deze voorzieningen is relatief eenvoudig en betekent een niet al te grote reductie in de elektriciteitsopbrengst. Met behulp van een stilstand regeling kan slagschaduw op gevoelige objecten zoveel als technisch mogelijk worden voorkomen. In de praktijk betekent dit dat de slagschaduw op gevoelige objecten, als gevolg van de tijd die nodig is om de windturbine af te schakelen wanneer slagschaduw kan optreden, tussen 0 en 1 uur per jaar zal bedragen. Om die reden wordt de normgrens voor gevoelige objecten op maximaal 1 uur slagschaduw per jaar gesteld. Hiermee wordt de schaduwduur ter plaatse van woningen tot een minimum beperkt en wordt het ontstaan van hinder zo veel als mogelijk voorkomen.

Voor twee woningen geldt dat zij zowel schaduwduur ondervinden als gevolg van het bestaande windpark De Mars als van het beoogde windpark IJsselwind. Het betreft de woningen aan de Valkeweg 5 en Wellen bergweg 2. Vanwege de zeer geringe duur van de voorgestelde normstelling van maximaal 1 uur slagschaduw per jaar (een jaar heeft 8.448 uren) is er geen aanleiding voor het stellen van een nadere cumulatieve normering. Windpark IJsselwind voegt maximaal 1 uur slagschaduw per jaar toe aan de slagschaduwduur die zij al ondervinden. Dat heeft tot gevolg dat windpark IJsselwind verwaarloosbaar bijdraagt aan de slagschaduw van de bestaande windturbines en ruimtelijk aanvaardbaar is.

Kantoorpanden en bedrijfswoningen op geluidgezoneerd industrieterrein De Mars

De initiatiefnemers van windpark IJsselwind vinden bescherming tegen bewegende slagschaduw van windturbines belangrijk, niet alleen voor slagschaduwgevoelige objecten zoals hiervoor benoemd maar ook voor een aantal overige objecten. Het gaat om bedrijfswoningen op het geluidgezoneerde industrieterrein en objecten met een kantoorfunctie. Ook op deze overige objecten kan slagschaduw immers voor hinder zorgen. Door de slagschaduwduur op bedrijfswoningen op het geluidgezoneerde industrieterrein tot maximaal 6 uur per jaar te beperken en de slagschaduwduur voor objecten met een kantoorfunctie op werkdagen en tijdens kantoortijden ook tot maximaal 6 uur per jaar te beperken wordt eventuele hinder als gevolg van slagschaduw tot een ruimtelijk aanvaardbaar niveau teruggebracht.

Het hanteren van een lokale norm voor objecten met een kantoorfunctie en woningen op geluidgezoneerd industrieterrein zorgt voor een aanvaardbaar percentage stilstand (< 1,5 %), welke een rendabele exploitatie van het windpark niet in gevaar brengt. Met een lokale norm voor woningen op het geluidgezoneerde industrieterrein en voor objecten met een kantoorfunctie wordt hinder door slagschaduw aanzienlijk beperkt, terwijl de verminderde elektriciteitsopwek en daarmee bijdrage aan de doelstellingen voor duurzame energie beperkt is.

Molenaarswoning Meijerinkstraat 40

De woning op het adres Meijerinkstraat 40 is een molenaarswoning bij het windpark. Ruimtelijk relevante milieuaspecten zoals slagschaduw worden ter plaatse van deze molenaarswoning anders beoordeeld dan bij woningen van derden. De molenaarswoning hoeft niet eenzelfde bescherming te worden geboden als overige woningen omdat de eigenaar en bewoner binding hebben met de bedrijfsactiviteiten van het windpark.

Ter plaatse van de molenaarswoning treedt volgens het slagschaduwonderzoek een totale schaduwduur op van circa 111 uur per jaar. Vanwege de ligging ten opzichte van het windpark treedt de bewegende slagschaduw op in tijdvakken midden op de dag (11:00 tot 14:00 uur) en in de periode januari-maart en oktober-december. De relevante slagschaduw is de optredende slagschaduw op de zuidgevel van de bedrijfswoning. Tussen de beoogde windturbines van windpark IJsselwind en de bedrijfswoning bevindt zich in de huidige situatie een stal. De aanwezigheid van dat bouwwerk en de aanwezige beplanting zorgt voor een afschermende werking van de westgevel. De oostgevel worden door oriëntatie ten opzichte van de windturbines niet geraakt door slagschaduw. Er vindt geen slagschaduw plaats op de noordgevel.

Toepassing van stilstand om de schaduwduur op de eigen molenaarswoning terug te brengen staat niet in verhouding tot het opbrengstverlies van het windpark. Omdat er sprake is van een molenaarswoning, waarbij de bewoner van de woning (economisch) profijt ondervindt van het windpark is de hinderbeleving door het windpark beperkt. Daarom wordt een slagschaduwduur van 111 uur per jaar ruimtelijk aanvaardbaar bevonden. Deze maximale slagschaduwduur wordt middels de planregels geborgd.

Lokale norm voor externe veiligheid (plaatsgebonden risico)

Omgaan met risico’s in een drukbevolkt land

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid op rijksniveau luidt: “Het uitvoeren van een veiligheids- en risicobeleid om mens en milieu te beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte gezondheids- en milieurisico’s”. Het beleid is erop gericht een zogenaamd basisbeschermingsniveau voor externe veiligheid te bieden aan personen die wonen, werken of recreëren in de omgeving van risicovolle activiteiten.

Uitgangspunt van het landelijke risicobeleid in zijn algemeenheid is dat het gevaar van een activiteit acceptabel is wanneer op een bepaalde plaats een daar aanwezig individu geen hogere kans op overlijden heeft dan maatschappelijk is geaccepteerd. Deze basisbescherming, die veelal een limiet kent van 10-6 of 10-5 per jaar40, wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR). Dit geldt voor onder andere industrie, transport en opslag van gevaarlijke stoffen zoals toxische of brandbare stoffen maar is ook toepasbaar voor windturbines.

Het externe veiligheidsbeleid van alle risicobronnen is met introductie van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in 2004 gelijkgetrokken. Het hanteren van PR10-5 en PR10-6 voor een aanvaardbaar risico dateert al van eerder, zo wordt het onder andere genoemd in het Nationaal milieubeleidsplan 4 (juni 2001) maar ook daarvoor werd deze norm als aanvaardbaar gehanteerd. In het kader van de vuurwerkramp in Enschede (2000) en het daarop volgende rapport van de commissie Oosting heeft er toe geleidt dat het gehele externe veiligheidsbeleid in Nederland tegen het licht is gehouden en er uiteindelijk maatschappelijk aanvaardbare normen in het Bevi zijn vastgelegd.

Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plaatsgebonden risiconiveaus van 10-5 en 10-6 die optreden voor andere risicobronnen. Weliswaar is er een kans op een effect, maar het hanteren van een andere kans als beoordelingsniveau leidt niet tot een afname van het gevolg maar alleen van de kans dat dit effect kan optreden. Het feit dat een zekere mate van risico, alhoewel zeer beperkt, wordt geaccepteerd is inherent aan het feit dat Nederland een drukbevolkt land is en multifunctioneel ruimtegebruik toegepast wordt.

Lokale norm voor plaatsgebonden risico

Nu de windturbinebepalingen niet toegepast mogen worden is nagegaan of bij andere wettelijke besluiten aangaande risicovolle activiteiten zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) kan worden aangesloten. Het vermijden van het ontstaan van onaanvaardbare risico’s op overlijden als gevolg van een ongevalscenario bij windturbines kan worden geborgd door in het inpassingsplan en de omgevingsvergunning de volgende regels op te nemen:

  • Het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een of meer windturbines van Windpark IJsselwind, is niet hoger dan 10-6 per jaar.
  • Het plaatsgebonden risico voor een beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een of meer windturbines van Windpark IJsselwind, is niet hoger dan 10-5 per jaar.

Voor de definitie van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten kan worden aangesloten bij de definitie uit artikel 1 lid 1b en artikel 1 lid 1l uit het Bevi. Er is gelet op de kenmerken van de omgeving geen aanleiding tot het hanteren van een afwijkende definitie van kwetsbaarheid van objecten in relatie tot plaatsgebonden risico. Er is bijvoorbeeld geen sprake van de structurele aanwezigheid van grote groepen in niet gedefinieerde objecten of in de open lucht.

Overige windturbinebepalingen

De windturbinebepalingen kennen naast normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid ook nog een aantal (technische) bepalingen om hinder te beperken en veiligheid te borgen. Dit betreffen de volgende regels ten aanzien van het in gebruik nemen en hebben van windturbines:

  • ter voorkoming van lichtschittering;
  • ten aanzien van algemene veiligheid en controle;
  • verplichte NEN-certificering van de windturbines.

Lichtschittering

Gladde en glimmende oppervlakken (bijvoorbeeld glas, maar ook geschilderde oppervlakken) kunnen invallend zonlicht reflecteren. Wanneer dit licht bij de ontvanger aankomt kan dit een hinderlijk (verblindend) effect hebben of tot gevaarlijke situaties leiden, bijvoorbeeld voor wegverkeer. Dit effect kan echter eenvoudig worden voorkomen door de betreffende objecten en oppervlakken te voorzien van een anti-reflecterende coating of gebruik te maken van niet-reflecterende materialen. Voor windturbines is dit standaardpraktijk en wordt dit geborgd door reflectiewaarden te controleren via de certificering en de NEN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.

Algemene veiligheid en controle

Bij een geconstateerd of vermoed gebrek dient een windturbine buiten bedrijf te worden gesteld, daarmee wordt voorkomen dat het gebrek een gevaarlijke situatie voor de omgeving oplevert. Met het opleggen van een verplichting op dit punt worden alle mogelijke effecten voorkomen.

NEN-certificering van de windturbines

Windturbines dienen aan deze bepalingen/regels te voldoen, er is verder dus geen inhoudelijke afweging van een normering aan de orde. Daarom zijn deze bepalingen ook verder niet afgewogen maar wel opgenomen als planregels in dit inpassingsplan.

Windturbines dienen aan deze bepalingen/regels te voldoen, dit is middels de planregels geborgd.

5.2 Geluid

5.2.1 Toetsingskader

In deze paragraaf worden de uitgangspunten voor onderzoek, waaronder de gekozen normstelling voor geluid nader toegelicht.

Wat is geluid van windturbines?

Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanisch geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.

Net als voor andere geluidbronnen waaronder wegverkeers-, industrie-, railverkeer- en luchtvaartgeluid is het wenselijk om normen vast te leggen voor de hoeveelheid geluid die mag optreden op de omgeving teneinde de hinder hiervan te beperken tot een aanvaardbaar niveau. Om te komen tot een normstelling speelt het daadwerkelijk optredende geluidniveau, de betreffende omgeving en de hinderlijkheid van het specifieke geluid een rol.

Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)41 als kader voor de toetsing van geluid van windturbines mag voorlopig bij de beslissing over de goede ruimtelijke ordening niet meer gebruikt worden (zie paragraaf 5.1.2).

Achtergrond Europese systematiek geluiddosismaat Lden en Lnight en toepassing dosismaat voor geluidnorm windturbines

Volgens richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement dient omgevingslawaai in alle lidstaten op dezelfde wijze behandeld te worden. De geluidbelasting dient daarbij in decibel (dB) Lden of dB Lnight te worden uitgedrukt. Lden is een berekend gewogen jaargemiddelde van de geluidsbelasting tijdens de dag-, de avond- en de nachtperiode. De avond- en nachtperiode krijgen een opslag van respectievelijk +5 en +10 dB omdat in deze periode geluid als hinderlijker wordt ervaren en deze periodes worden derhalve zwaarder meegewogen. De nachtelijke geluidbelasting wordt uitgedrukt in Lnight. Voor het bepalen van de hinder wordt gebruik gemaakt van Lden. Lnight wordt gebruikt om effecten die kunnen leiden tot slaapverstoring te bepalen.

Gezien het constante karakter van windturbinegeluid (de verschillen tussen dag-, avond- en nachtperiode zijn beperkt) is de Lden-normering een passende maat om blijvende toe te passen. Toepassing geven aan een andere geluidsdosismaat dan de Lden is overwogen. Een andere dosismaat levert geen hoger beschermingsniveau op en is ook anderszins niet evident beter ter bescherming van de omgeving tegen windturbinegeluid. De geluidsnorm voor windturbines van een jaargemiddelde in Lden is een theoretisch getal dat door zogenaamde straffactoren hoger ligt dan de werkelijke gemiddelde geluidbelasting. Het geluid dat een windturbine in de avond en nacht maakt, telt in de berekeningen zwaarder mee. Bij het geluid in de avond wordt 5 decibel opgeteld en bij het geluid in de nacht zelfs 10 decibel. Daarnaast is een windturbine continu in bedrijf. Daar waar het wellicht in theorie mogelijk is om aan het gemiddelde te voldoen met een kortstondige hoge piekbelasting en een lange tijd heel weinig geluid, zal dat in de praktijk door de aard van een windturbine (de hoeveelheid geluid die een windturbine produceert is afhankelijk van het bronvermogen van de windturbine en heeft tevens een rechtstreeks verband heeft met de jaargemiddelde optredende windsnelheid) niet gebeuren. Daardoor is het maximale geluid dat in praktijk op de gevel van een woning kan ontstaan lager dan de Lden norm.

Lokale geluidnorm

Voor onderhavig plan wordt getoetst aan de volgende lokale normen voor geluid (zie paragraaf 5.1.3 en Bijlage 2). De normstelling is cumulatief voor windpark IJsselwind met het bestaande windpark De Mars:

  • een jaargemiddelde geluidnorm van 47 dB Lden en 41 dB Lnight ter plaatse van geluidgevoelige objecten;
  • een jaargemiddelde geluidnorm van 47 dB Lden en 41 dB Lnight ter plaatse van (bedrijfs)woningen op het geluidgezoneerde industrieterrein De Mars;
  • een jaargemiddelde geluidnorm van 54 dB Lden en 47 dB Lnight ter plaatse van de molenaarswoning met het adres Meijerinkstraat 40.

De normstelling voor geluid is juridisch-planologisch verankerd in de planregels.

Cumulatie met alle geluidbronnen

Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines.42 In het geval van dit project zijn dat industriegeluid, wegverkeersgeluid, spoorwegverkeersgeluid en scheepvaartgeluid. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Er zijn geen normen voor de cumulatie van geluid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter de cumulatie van geluid met andere bronnen wel te worden afgewogen. Een gevestigde en door de Afdeling geaccepteerd methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema', deze wordt hiervoor dan ook toegepast.

Laagfrequent geluid

Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op laagfrequent geluid (geluid met trillingen in een lage frequentie). Het meest voorkomende ‘gewone’ geluid zit tussen de 125 en 8.000 Hertz. Hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de frequentie en hoe hoger de toon. Bij minder dan 100 trillingen per seconde (100 Hz) hebben we het over laagfrequent geluid. Geluid onder de 20 Hz is niet hoorbaar, alleen voelbaar. Beneden de 20 Hz wordt gesproken van infrasoon geluid.

5.2.2 Onderzoek

Ten behoeve van de windturbines is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 3). Ter bepaling van de akoestische effecten is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van een realistische worst-case GE 3.8-137 windturbine met een rotordiameter van 137 meter op 120 meter ashoogte. De GE 3.8-137 is een luide windturbine voor zijn klasse. De GE windturbine is derhalve een realistische worst-case turbine, wat betekent dat deze qua bronvermogen (geluidproductie) aan de bovenkant zit van de turbineklasse voor windpark IJsselwind (dus een lawaaiige windturbine).

In de akoestische berekeningen zijn 11 referentietoetspunten gedefinieerd ter plaats van maatgevende woningen, en ter plaatse van de molenaarswoning, in het gebied rondom de locatie van windpark IJsselwind.

Per toetspunt zijn de jaargemiddelde geluidniveaus Lden en Lnight berekend. De Lden is het tijdgewogen gemiddelde van:

  • het jaargemiddelde geluidniveau in de dag Lday;
  • het jaargemiddelde geluidniveau in de avond Leven vermeerderd met 5 dB;
  • het jaargemiddelde geluidniveau in de nacht Lnight vermeerderd met 10 dB.

Tabel 5.1 geeft de geluidbelasting Lden en Lnight weer van het bestaande windpark De Mars, van windpark IJsselwind, en beide windparken cumulatief en ongemitigeerd voor windpark IJsselwind. Vervolgens wordt ook de cumulatieve geluidbelasting van de bestaande windturbines en windpark IJsselwind weergegeven waarbij windpark IJsselwind gemitigeerd is zodat cumulatief wordt voldaan aan Lden 47 dB en Lnight 41 dB. In Figuur 5.1 is de cumulatieve en gemitigeerde contour Lden 47 dB opgenomen.

Tabel 5.1 Geluidbelasting van bestaande windturbines en windpark IJsselwind (dB(A))

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0035.png"

Figuur 5.1 Geluidcontour Lden 47 dB (rode contour) en Lden 45 dB (blauwe contour) cumulatief met bestaande windturbines en gemitigeerd [bron: bijlage 9 van bijlage 3]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0036.png"

Het windpark IJsselwind geeft een extra geluidbelasting in het gebied. De worst-case voorbeeldwindturbine voldoet ongemitigeerd op bijna alle toetspunten (woningen van derden) aan de lokale cumulatieve geluidsnorm Lden 47 dB en Lnight 41 dB. Zonder mitigerende maatregelen voor windpark IJsselwind wordt de cumulatieve geluidsnorm Lden 47 dB en Lnight 41 dB op twee toetspunten overschreden. Door middel van het treffen van geluidvoorzieningen bij de windturbine (aanpassen bedrijfsinstellingen windturbines, zodat de windturbine onder omstandigheden minder dan wel niet draait om de geluidsproductie te verminderen) kan voldaan worden aan de geluidsnormen. Ook het kiezen van een stillere windturbine kan gezien worden als mitigerende maatregel, waarbij deze stillere windturbine met minder of geen geluidvoorzieningen kan draaien.

De lokale normstelling voor dit project is opgenomen in de planregels van dit inpassingsplan waardoor het treffen van voornoemde voorzieningen ook afdoende geborgd is. Aanvullend is in het inpassingsplan ook een Reken- en Handhavingsmethodiek opgenomen. In de omgevingsvergunningen worden per inrichting aparte voorschriften opgenomen om zo de handhaafbaarheid van de lokale normstelling ten aanzien van de individuele inrichtingen te borgen.

Molenaarswoning

Hoewel er ter hoogte van de molenaarswoning niet aan dezelfde normen voor geluid als bij woningen van derden getoetst hoeft te worden, is de geluidsbelasting bij deze woning wel onderzocht. Bij de molenaarswoning is er (worst-case) sprake van een hogere geluidbelasting dan de gehanteerde cumulatieve norm voor woningen van derden van Lden 47 dB na toepassing van mitigerende maatregelen. Een hogere geluidbelasting op deze woning wordt in beginsel geaccepteerd omdat de woning betrokken is bij het windpark. De eigenaar van de woning is tevens eigenaar van een deel van het windpark. De bewoner van de woning heeft daarnaast een bijzondere functie (en taken) als toezichthouder in relatie tot het windpark, waarbij de functie en taak ook is gekoppeld aan de woning door middel van een kettingbeding en zijn vastgelegd in de molenaarsovereenkomst . Daarnaast heeft deze bewoner ook (economisch) profijt van het windpark. Hierdoor wordt de geluidbelasting als minder hinderlijk ervaren. Of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en klimaat wordt verder beoordeeld onder cumulatie met andere bronnen omdat dat meer zegt over de algehele geluidbelasting in de omgeving en dus het woon- en leefklimaat.

De berekende worst-case geluidbelasting als gevolg van windpark IJsselwind (cumulatief met de bestaande windturbines) op de molenaarswoning is in de planregels vastgelegd als maximale geluidbelasting op de molenaarswoning.

Cumulatie met andere geluidbronnen

Cumulatie met andere geluidbronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen van kracht. Met de cumulatieve rekenmethode uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines is de gecumuleerde geluidbelasting berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende mate van hinderlijkheid van de diverse geluidbronnen:

  • Windturbine L*WT = 1,65 * LWT - 20,05 dB
  • Wegverkeer L*VL = 1,00 * LVL + 0,00 dB = LVL
  • Railverkeer L*RL = 0,95 * LRL - 1,40 dB
  • Industrie L*IL = 1,00 * LIL + 1,00 dB
  • Scheepvaart L*SL = 0,975 * LSL - 0,7 dB

De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald door de afzonderlijke waarden L* bij elkaar op te tellen (zogenoemde energetische sommatie). De geluidbelasting (grootheid L) wordt uitgedrukt in Lden, met uitzondering van industriegeluid waarvoor de etmaalwaarde geldt. In het plangebied is er sprake van cumulatie met wegverkeersgeluid (VL), industriegeluid (IL), railverkeersgeluid (RL), windturbinegeluid (WT) en scheepvaartgeluid (SV).

Een gangbare en (door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) geaccepteerde methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema'. In deze methode wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving bepaald voor en na toevoeging van een nieuwe geluidbron. Hiermee kunnen de gevolgen voor de leefomgeving objectief worden beoordeeld. (zie ook Tabel 5.2, 5.3 en 5.4). De cumulatieve geluidbelasting van alle geluidbronnen is (worst-case) berekend op de referentietoetspunten, waarbij voor windpark IJsselwind in Tabel 5.3 de gemitigeerde waarde in beeld is gebracht. De ongemitigeerde waarde Lcum is overigens op vrijwel alle toetspunten gelijk aan de gemitigeerde waarde, behalve dat deze bij de molenaarswoning 1 dB hoger ligt.

Tabel 5.2 Berekende geluidbelasting (in dB) van alle geluidbronnen (vóór toepassing rekenregels voor cumulatieve geluidbelasting en windpark IJsselwind ongemitigeerd) (vetgedrukt: hoogste waarden zonder rekening te houden met mate van hinderlijkheid)

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0037.png"

Tabel 5.3 Cumulatieve geluidbelasting toekomstige situatie met mitigatie windpark IJsselwind naar lokale norm [dB(A)]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0038.png"

Tabel 5.4 Waardering kwaliteit akoestische omgeving volgens 'methode Miedema'

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0039.png"  

In de bestaande situatie, zonder windpark IJsselwind, wordt de akoestische omgeving ter plaatse van de geselecteerde toetspunten bepaald door het railverkeersgeluid, industriegeluid en in mindere mate het scheepvaartgeluid en wegverkeergeluid wanneer geen rekening wordt gehouden met de mate van hinderlijkheid van het geluid (zie Tabel 5.4). Rekening houdend met de mate van hinderlijkheid wordt de bestaande akoestische omgeving vooral bepaald door verkeersgeluid en railverkeersgeluid en in mindere mate geluid van industrie en scheepvaart. De bestaande akoestische kwaliteit van de omgeving (Lcum referentiesituatie) varieert van redelijk (=<55 dB Lden) tot slecht (=< 70 dB Lden).

In de toekomstige situatie met het windpark zowel zonder als met mitigatie wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving ter plaatse van de geselecteerde toetspunten in meerdere mate bepaald door windturbines en deels ook nog steeds door wegverkeer, railverkeer en scheepvaartverkeer. De toekomstige akoestische kwaliteit van de omgeving varieert ongemitigeerd nog steeds van redelijk (=< 55 dB Lden) tot slecht (=< 70 dB Lden).

Cumulatieve geluidbelasting op woningen van derden

Er vindt bij woningen van derden een cumulatieve verslechtering op de schaal van Miedema plaats op 7 van de 10 gehanteerde toetspunten, allemaal met één stap op de schaal van Miedema (van redelijk naar matig en matig naar tamelijk slecht). Voor de overige 3 toetspunten bij woningen van derden blijft de akoestische kwaliteit gelijk (2 toetspunten redelijk, 1 toetspunt slecht).

De cumulatieve verslechtering is deels inherent aan het realiseren van een windpark aan de rand van stedelijk gebied waar de bestaande geluidbelasting deels al wordt bepaald door infrastructuur (weg, rail en scheepvaart) en industrie. Daar waar cumulatief in de bestaande situatie een relatief goede situatie is neemt de geluidbelasting cumulatief slechts gedeeltelijk toe en er ontstaat geen slechte akoestische situatie. Daar waar in de huidige situatie een slechtere akoestische situatie bestaat, treedt vrijwel geen extra verslechtering op (weliswaar naar een verslechtering op de schaal van Miedema, maar cumulatief niet meer dan 2 dB).

Een cumulatieve geluidbelasting voor woningen van derden van maximaal 65 dB (tamelijk slecht) wordt in zijn algemeenheid bij de ontwikkeling van windparken acceptabel geacht43, zeker omdat er op de woningen van derden ook nog aan de cumulatieve norm Lden 47 dB en Lnight 41 dB voldaan dient te worden. Bij een cumulatieve geluidbelasting van maximaal 65 dB (akoestische kwaliteit tamelijk slecht volgens Miedema) is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de woning Marsweg 123, waar de cumulatieve geluidbelasting slecht (=<70 dB) is en blijft, draagt windpark IJsselwind (ongemitigeerd) niet bij aan een verslechtering van de akoestische situatie. De geluidsbelasting wordt hier al bepaald door industriegeluid. Omdat er geen verslechtering optreedt wordt de situatie derhalve aanvaardbaar geacht.

Gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling en de samenhang met de beleidsmatige keuze om het plangebied aan te wijzen als windenergielocatie, wordt de toekomstige cumulatieve akoestische situatie bij woningen van derden acceptabel geacht. Wanneer met de definitieve windturbine keuze gekozen wordt voor realisatie van een 'stillere' windturbine (niet worst-case) neemt ook de cumulatieve geluidbelasting af.

Cumulatieve geluidbelasting op de molenaarswoning

Hoewel er ter hoogte van de molenaarswoning niet aan dezelfde norm voor geluid bij woningen van derden getoetst hoeft te worden, is de geluidsbelasting bij deze woning wel onderzocht, zo ook de cumulatieve geluidbelasting. De cumulatieve geluidbelasting op molenaarswoning geeft, meer dan bij vergelijking met de norm, meer inzicht in een aanvaardbaar woon-en leefklimaat bij deze woningen. Al hoewel er bij de molenaarswoningen niet aan dezelfde norm voor woningen van derden getoetst hoeft te worden dient er nog steeds sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bij de molenaarswoning wordt de cumulatieve geluidbelasting in de huidige situatie bepaald door verkeersgeluid. In de toekomst is dat nog steeds in belangrijke mate wegverkeersgeluid maar ook windturbinegeluid. Er vindt bij de molenaarswoning ongemitigeerd een cumulatieve verslechtering plaats van één stap op de schaal van Miedema, van tamelijk slecht naar slecht, door toevoeging van het windpark. Deze verslechtering van één stap ruimtelijk aanvaardbaar geacht, omdat de molenaarswoning onderdeel uitmaakt van het windpark IJsselwind. Bewoners van een molenaarswoning hebben ook (economisch) profijt van het windpark en verrichten verschillende beheer- en onderhoudstaken. Hierdoor wordt de geluidbelasting als minder hinderlijk ervaren en is de cumulatieve geluidbelasting ruimtelijk aanvaardbaar.44 

Laagfrequent geluid

Er is geen algemeen geaccepteerd normstelsel voorhanden waarmee laagfrequente geluidhinder kan worden geobjectiveerd. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 200 Hz. Windturbines produceren, net als de meeste andere geluidbronnen, ook laagfrequent geluid.

Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht (2013)45. Hierin wordt gesteld dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor de hinderbeleving. Er is geen aparte beoordeling nodig bovenop de bescherming die de zogenoemde A-gewogen normstelling op basis van dosis-effectrelaties reeds biedt. De mate van bescherming en de normering worden eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL (2013)46. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt. Tenslotte is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (2014)47. Op grond van de brief van de staatssecretaris en het rapport van het RIVM kan gesteld worden dat toetsing aan de standaard Nederlandse geluidnormen tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid.

In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid, waaronder laagfrequent geluid, en gezondheid48. Tweeëndertig (peer reviewed49) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn daarbij onderzocht in de literatuurstudie. Deze literatuurstudie bevestigt nogmaals dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden heeft. Dit onderzoek heeft in oktober 2020 een update gekregen50 met een literatuuronderzoek waarbij onderzoeken tussen 2017 en medio 2020 op een rij zijn gezet over het effect van geluid van windturbines op de gezondheid van omwonenden. Uit de update literatuurstudie blijkt dat hinder optreedt als gevolg van geluid: hoe sterker het geluid (in dB) van windturbines, hoe groter de hinder ervan. Uit de literatuur bleek niet dat het zogeheten 'laagfrequent geluid' (lage tonen) van windturbines voor extra hinder zorgt dan de hinder die optreedt van 'gewoon' geluid. Voor andere gezondheidseffecten zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eenduidig: deze effecten hangen niet duidelijk samen met het geluidniveau, maar soms wel met de ervaren hinder.51 

Kortom: het aandeel laagfrequent geluid is niet onevenredig groot bij windturbines (in tegenstelling tot bijvoorbeeld compressoren of transformatoren), het aandeel laagfrequent geluid is niet significant toegenomen met het formaat van de windturbine en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat specifiek laagfrequent en infrageluid een effect op de volksgezondheid veroorzaken of tot additionele hinder leiden ten opzichte van dat wat reeds wordt beoordeeld. Het specifiek toevoegen van een norm voor laagfrequent van windturbines leidt daarmee niet tot een betere beoordeling van de optredende effecten van geluid. Het hanteren van de dosismaat Lden en eventueel bijbehorende Lnight voor windturbinegeluid biedt derhalve voldoende bescherming tegen laagfrequent geluid.

Vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt ook dat windinitiatieven zich basis van bovenstaande studies niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid (zie o.a. ABRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228 (Windpark Wieringermeer), 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616 (Windpark De Drentse Monden Oostermoer), 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720 (Windpark De Rietvelden) en recentelijk 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2226 (Windplan Groen).

Het is dan ook niet nodig verder onderzoek uit te voeren naar laagfrequent geluid voor het windpark IJsselwind. Met naleving van de geluidsnormering is er ook ten aanzien van laagfrequent geluid sprake van een aanvaardbare situatie.

5.2.3 Conclusie

Een lokale norm voor windturbinegeluid van Lden 47 dB en Lnight 41 dB op gevoelige objecten, alsmede op bedrijfswoningen op geluidgezoneerd industrieterrein, voor windpark IJsselwind is aanvaardbaar. Deze norm geldt cumulatief met de bestaande windturbines van windpark De Mars. De norm is ruimtelijk aanvaardbaar op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines. De norm is opgenomen in de planregels. Voor de molenaarswoning is een hogere geluidbelasting met een immissienorm van 54 dB Lden en 47 dB Lnight aanvaardbaar vanuit de betrokkenheid van de bewoner bij het windpark en de verminderde hinderbeleving daardoor. Voor de molenaarswoning is een aparte immissienorm in de planregels opgenomen.

Aan de ruimtelijke aanvaardbare norm voor windturbinegeluid kan worden voldaan. De geluidhinder, waaronder laagfrequent geluid, is aanvaardbaar. Cumulatief met andere geluidbronnen vindt er (worst-case) bij woningen van derden een cumulatieve verslechtering op de schaal van Miedema plaats op 7 van de 10 gehanteerde toetspunten, allemaal met één stap op de schaal van Miedema. Voor de overige 3 toetspunten bij woningen van derden blijft de akoestische kwaliteit gelijk. Geconstateerd kan worden dat de cumulatieve verandering van de geluidbelasting beperkt is. Dit wordt mede aanvaardbaar geacht gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling.

Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Slagschaduw

5.3.1 Toetsingskader

De draaiende rotoren van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze 'slagschaduw' kan als hinderlijk worden ervaren. De mate van hinder wordt bepaald door de duur van de slagschaduw. Flikkering bij windturbines is gerelateerd aan de draaisnelheid van de windturbinebladen. Slagschaduw met flikkerfrequenties vanaf 2,5 Hz wordt als extra hinderlijk ervaren en kan schadelijk zijn (dit komt bij gangbare turbines echter vrijwel nooit voor). De frequenties van de lichtflikkeringen van de voorbeeldwindturbines voor het windpark liggen, gezien hun afmetingen, tussen de 0,24 en 0,95 Hz en worden daarmee niet als extra hinderlijk ervaren en zijn niet schadelijk. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn bepalende aspecten voor de duur van de periode waarin slagschaduw optreedt (slagschaduwduur).

In de planregels is een norm voor de toetsing van slagschaduw opgenomen specifiek voor windpark IJsselwind.

Lokale norm voor slagschaduw

Voor onderhavig plan wordt voor slagschaduw getoetst aan de volgende normen voor slagschaduw op basis van paragraaf 5.1.3 en Bijlage 2.

Ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering zijn de windturbines van windpark IJsselwind voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt:

  • ter plaatse van gevoelige objecten (woningen van derden buiten geluidgezoneerd industrieterrein De Mars), mag windpark IJsselwind maximaal 1 uur slagschaduw per jaar toevoegen;
  • ter plaatse van woningen op geluidgezoneerd industrieterrein De Mars mag windpark IJsselwind maximaal 6 uur aan slagschaduwduur per jaar toevoegen
  • ter plaatse van objecten met een kantoorfunctie op geluidgezoneerd industrieterrein De Mars mag windpark IJsselwind maximaal 6 uur aan slagschaduwduur per jaar toevoegen voor zover deze slagschaduw optreedt gedurende weekdagen en tijdens kantooruren (07:30 t/m 18:00 uur);
  • ter plaatse van de molenaarswoning mag windpark IJsselwind maximaal 111 uur aan slagschaduwduur per jaar toevoegen.

Aanvullend geldt daarbij:

  • voor zover er tussen de windturbine en de woningen er nog sprake is van een minimale afdekking van 20% van de zon door het rotorblad (gebied waarbinnen er nog sprake kan zijn van hinderlijke slagschaduw). De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het object.
  • voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen ramen bevinden;
  • de slagschaduwnormen zijn niet cumulatief met het bestaande windpark geformuleerd.

De normstelling voor slagschaduw is juridisch-planologisch verankerd in de planregels.

5.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de windturbines is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd om enerzijds te toetsen aan de slagschaduwnorm in de planregels van dit inpassingsplan en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 3). Ter bepaling van de maximale slagschaduweffecten (worst-case) is in het slagschaduwonderzoek voor het plan uitgegaan van turbines met een maximale tiphoogte van 187,5 meter en een maximale rotordiameter van 138,25 meter (en daarmee een ashoogte van 120 meter). Voor de slagschaduwberekeningen zijn enkel deze geometrische eigenschappen van belang. Bij de beoordeling van slagschaduw is daarnaast geen rekening gehouden met obstakels in de omgeving die zich kunnen bevinden tussen de windturbines en de toetsobjecten. Op afstanden waar groter dan waar er nog sprake is van een minimale afdekking van 20% van de zon door het rotorblad wordt de slagschaduw niet meer als hinderlijk beoordeeld en daardoor ook niet berekend (in deze maximaal 1.948 meter voor een worst case voorbeeldwindturbine met maximale afmetingen).

Slagschaduwduur op gevoelige objecten

De resultaten van de berekeningen op basis van de voorbeeldwindturbine zijn weergegeven in Tabel 5.5. Hierin is de verwachte hinderduur per jaar gegeven op maatgevende voor slagschaduwgevoelige objecten, in deze allen woningen. Voor overige voor slagschaduw gevoelige objecten die niet in onderstaande tabellen staan is de duur van slagschaduw vrijwel gelijk of lager dan de resultaten gegeven in de tabel op representatieve toetspunten. In het kader van onderhavig plan kan volstaan worden met mitigerende maatregelen om te voldoen aan de slagschaduwnorm.

Tabel 5.5 Verwachte slagschaduw zonder mitigatie door windpark IJsselwind, de bestaande windturbines en cumulatief

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0040.png"

Bij alle representatieve toetspunten treedt jaarlijks meer dan 1 uur slagschaduwhinder op. Normoverschrijding van de lokale norm is daar mogelijk. Eventuele overschrijding van de norm wordt weggenomen door een stilstand regeling tot het niveau waarop wordt voldaan aan de norm van maximaal 1 uur slagschaduw uit de planregels. De benodigde mitigatie om te voldoen aan de norm (maximaal circa 1,5% bij een norm van maximaal 1 uur slagschaduw per jaar) zorgt voor een beperkt opbrengstverlies en de uitvoerbaarheid van dit plan is daarmee dus niet in het geding.

In Figuur 5.2 is met een groene, oranje en rode isolijn aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0, 5 of 15 uur bedraagt. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan globaal optreden bij de woningen binnen de groene 0-uurscontour. Bij gevoelige objecten buiten de 0-uurscontour wordt met zekerheid aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan.

Figuur 5.2 Slagschaduwcontour windpark IJsselwind cumulatief met de bestaande windturbines (zonder mitigatie) [bron: bijlage 3]
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0041.png"

Cumulatie met andere windturbines

Cumulatie van windpark IJsselwind met de bestaande windturbines staat ook weergegeven in Tabel 5.5. Omdat windpark IJsselwind wordt gemitigeerd naar maximaal 1 uur slagschaduw duur per jaar, bedoeld als de duur benodigd voor het afschakelen van de windturbines, dragen de windturbines van windpark IJsselwind cumulatief verwaarloosbaar bij aan de slagschaduwduur van de bestaande windturbines. Hierdoor is de cumulatieve slagschaduwduur van windpark IJsselwind ruimtelijk aanvaardbaar en is er geen aanleiding om een cumulatieve norm te stellen.

Slagschaduw op ander objecten dan gevoelige objecten

Molenaarswoning

Hoewel er ter hoogte van de molenaarswoning niet aan dezelfde normen voor slagschaduw als bij woningen van derden getoetst hoeft te worden, is de slagschaduwduur bij deze woning wel onderzocht. Er dient nog steeds sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Deze bewoners hebben ook (economisch) profijt van het windpark en verrichten verschillende onderhouds- en beheertaken voor het windpark IJsselwind waardoor de aanvaardbaarheid anders kan liggen dan bij woningen van derden. Door het profijt wordt de slagschaduw als minder hinderlijk ervaren.

Bij de molenaarswoning is er sprake van een maximale slagschaduwduur (ongemitigeerd) van circa 111 uur. Deze slagschaduwduur is als ruimtelijke aanvaardbare norm voor de molenaarswoning vastgelegd in een planregel (zie ook paragraaf 5.1.3 voor nadere onderbouwing). Na mitigatie naar de lokale norm op andere objecten bedraagt de overgebleven slagschaduwduur op de molenaarswoning nog circa 106 uur, uitgaande van geen enkele afscherming. Er kan dus voldaan worden aan de lokale norm.

Objecten met kantoorfuncties op geluidgezoneerd industrieterrein De Mars

De slagschaduweffecten op bedrijfswoningen en objecten met kantoorfuncties zijn inzichtelijk gemaakt (zie Bijlage 3 en Tabel 5.6). In dit geval zijn enkele omliggende bedrijven met kantoorfunctie ingevoerd in het rekenmodel om te onderzoeken in hoeverre deze bedrijven slagschaduw ervaren in de huidige situatie en de toekomstige situatie. Daarbij is mede rekening gehouden met correcties voor werktijd (07.30 - 18.00 uur) en werkdagen (maandag tot en met vrijdag).

Tabel 5.6 Slagschaduwduur Windpark IJsselwind en cumulatief met bestaande windturbines op nabijgelegen bedrijven [uu:mm per jaar]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0042.png"

Er treedt alleen slagschaduw op tijdens werktijden ten gevolge van de bestaande windturbines. Windpark IJsselwind op zichzelf veroorzaakt geen slagschaduwduur tijdens werktijden op bedrijven, en daarmee ook niet bij objecten met kantoorfunctie, omdat deze allen onderdeel zijn van bedrijven. Er zijn geen zelfstandige kantoren toegestaan en aanwezig. Er hoeft ook niet gemitigeerd te worden om te kunnen voldoen aan de norm voor slagschaduw bij objecten met kantoorfunctie.

Bedrijfswoningen op geluidgezoneerd industrieterrein De Mars

De dichtstbijzijnde als bedrijfswoningen bestemde woningen liggen aan de Industriestraat en IJslandseweg op zo'n 1 kilometer afstand. De bedrijfswoningen aan de Industriestraat liggen ten zuiden van het windpark buiten de 0-uurscontour voor slagschaduw zoals weergegeven in Figuur 5.2. Het toetspunt IJslandsestraat 14 in Tabel 5.5 is eveneens een bedrijfswoning op geluidgezoneerd industrieterrein. Er treedt ter plaatse een beperkte slagschaduw op van 8:15 u:mm. Er is mitigatie nodig van ruim 2 uur om te voldoen aan de norm van 6 uur slagschaduw op bedrijfswoningen op gezoneerd industrieterrein. Deze mitigatie is zeer beperkt en brengt de uitvoerbaarheid van het plan niet in gevaar.

De maximale slagschaduwduur op bedrijfswoningen op geluidgezoneerd bedrijventerrein is vastgelegd in een planregel.

5.3.3 Conclusie

Een norm voor slagschaduw van maximaal 1 uur per jaar (de tijd benodigd voor het afschakelen van de windturbines met de automatische stilstandvoorziening) voor alle windturbines binnen het onderhavige windpark op gevoelige objecten is op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines ruimtelijk aanvaardbaar en is opgenomen in de planregels. Ook een norm van maximaal 6 uur slagschaduwduur bij objecten met kantoorfunctie tijdens werktijden en maximaal 6 uur voor woningen op het geluidgezoneerde industrieterrein De Mars is op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines ruimtelijk aanvaardbaar en is opgenomen in de planregels

Er is ook sprake van een aanvaardbare slagschaduwduur bij de molenaarswoning.

Aan de ruimtelijke aanvaardbare norm voor slagschaduwduur op voor slagschaduw gevoelige objecten kan het plan, met het (zo nodig) toepassen van een stilstandvoorziening voldoen. Het windpark is ruimtelijke inpasbaar en haalbaar. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.4 Veiligheid

5.4.1 Toetsingskader

Voor de ruimtelijke inpassing van windturbines speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van windpark IJsselwind op de veiligheidssituatie van de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. Deze toetsingscriteria hebben zowel betrekking op externe veiligheid als op leveringszekerheid ten aanzien van elektriciteitskabels- en (buis)leidingen.

Het Activiteitenbesluit en -regeling is gedeeltelijk het kader voor de (externe) veiligheid van windturbines en mag voorlopig niet worden gebruikt op basis van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie ook paragraaf 5.1.2).

In het Activiteitenbesluit milieubeheer was onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Bij moderne windturbines kan door middel van ijsdetectiesystemen de windturbine zo nodig automatisch stilgezet worden. Daarnaast bestaat ook nog de interne veiligheid van windturbines. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. De voorgenoemde voorwaarden zijn als planregels opgenomen in dit bestemmingsplan.

Lokale normstelling plaatsgebonden risicocontour 10-5 en 10-6

Voor onderhavig plan wordt voor externe veiligheid voor wat betreft het plaatsgebonden risico getoetst aan de lokale normstelling van een plaatsgebonden risicocontour van 10-5 per jaar voor beperkt kwetsbare objecten en 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten (zie ook Bijlage 2). Omdat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) een aanvaardbare kans op overlijden is omschreven die niet afhankelijk is van het type inrichting wordt het niet nodig geacht voor windturbines afwijkende normen voor te schrijven.

Met betrekking tot veiligheidsafstanden wordt in grote lijnen aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)52 en daarmee dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-6-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-5 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000, PR 10-6 een kans van 1 op 1.000.000. Met een kans van 1 de 100.000 jaar bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-5 contour bij beperkt kwetsbare objecten en 1 op de miljoen bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-6 contour bij kwetsbare objecten is daarmee sprake van een risico dat aanmerkelijk lager ligt dan andere algemeen aanvaarde (maatschappelijke) risico's en gelijk is aan andere risicobronnen van externe veiligheid. Een norm voor externe veiligheid van windturbines van PR10-5 voor beperkt kwetsbare objecten en PR10-6 voor kwetsbare objecten is daarmee ruimtelijk aanvaardbaar als toetsingskader voor de plaatsgebonden risicocontouren.

De afstanden die bij deze normen worden gehanteerd, worden hierna geduid. Voor de bepaling van deze contouren wordt verwezen naar De 'Handreiking Risicozonering Windturbines' (v1.1, 20 mei 202053) en 'Handleiding Risicoberekeningen Windturbines' (versie oktober 2019) (hierna: Handboek risicozonering), als vervanger van het 'Handboek Risicozonering Windturbines' (2014) (hierna afgekort als: HRW).

Overige toetsingskaders

Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)54. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken. In tabel 5.7 staat het beoordelingskader voor veiligheid samengevat.

Tabel 5.7 Beoordelingskader veiligheid

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0043.png"

5.4.2 Onderzoek

Voor het plan is een risicoanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 4). Het Handboek risicozonering adviseert een identificatieafstand waarbinnen het veiligheidsrisico voor objecten en infrastructuren onderzocht dient te worden. Deze afstand is gebaseerd op de maximale generieke werpafstand die plaatsvindt als windturbines tweemaal het nominale toerental draaien (ook wel 'overtoeren'). Objecten buiten deze afstand ondervinden geen risico en worden verder buiten beschouwing gelaten. De identificatieafstand van het windpark is 449 meter (zie Figuur 5.3).

Verdere bij het windpark behorende effectafstanden zijn:

  • maximale tiphoogte (generieke afstand PR10-06 HRW): 187,5 meter;
  • halve rotordiameter (generieke afstand PR10-05 HRW): 69,125 meter;
  • maximale werpafstand bij nominaal toerental: 169 meter;
  • maximale ligging PR10-05-contour (specifiek): 67 meter;
  • maximale ligging PR10-06 contour (specifiek): 169 meter.

In onderstaande figuur worden de afstanden weergegeven.

Figuur 5.3 Verdere relevante afstanden externe veiligheid voor het plan

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0044.png"

Bebouwing

Een aanzien van bebouwing geldt dat binnen een afstand van PR10-06 per jaar geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Daarnaast geldt dat binnen een afstand van PR10-05 per jaar geen beperkt kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.

Er zijn geen objecten aanwezig binnen de PR10-05 contouren van het windpark. Er zijn drie objecten aanwezig binnen de PR10-06 contouren van 187,5 meter van de windturbines. Deze objecten zijn onderdeel van het terrein van GMB Bioenergie en zijn twee opslag en/of productiehallen voor processen rondom vergisten, ontwateren, biologisch drogen en nutriënten terugwinnen van grond- en reststoffen en één pijpinstallatie. De gebouwen zijn niet in gebruik als kantoorruimtes en de verwachtte persoonsdichtheid is laag passende bij een industriële functie. De gebouwen kunnen daarmee worden gezien als beperkt kwetsbare objecten. Er is daarmee sprake van een aanvaardbare situatie,

Geldende bestemmingsplan

Naast invloed op bestaande objecten kunnen windturbines een invloed hebben op de mogelijkheden van geldende bestemmingen in de nabije omgeving. Binnen de maximale ligging van de PR10-06 contour geldt dat er geen (dubbel)bestemmingen of relevante aanduidingen zijn die de bouw van beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten mogelijk maken.

Bij wijze van signaleringsfunctie is het wel wenselijk om een zone rond de windturbines op te nemen in het inpassingsplan waarin de ontwikkeling van beperkt kwetsbare objecten wordt uitgesloten binnen de PR10-05 contour. Deze is maximaal gelegen op een (generieke) afstand van 69 meter.

Het is tevens wenselijk om realisatie van kwetsbare objecten uit te sluiten voor de overlap tussen de maximale ligging van de PR10-06 contour volgens de vuistregel en de bestemming bedrijventerrein.

Verkeer - wegen

In het Handboek wordt verwezen naar de beleidsregel van Rijkswaterstaat (2002)55 voor de beoordeling van effecten op wegen. Voor het verlenen van de vergunning hanteert Rijkswaterstaat een afstandseis van ten minste 30 meter of een halve rotordiameter. Tevens dient bij plaatsing binnen een afstand van de werpafstand bij nominaal toerental (169 meter) het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR) te worden berekend bij rijkswegen. Er zijn geen rijkswegen aanwezig binnen de onderzoeksafstand.

Voor provinciale of lokale wegen zijn geen specifieke beleidsregels of eisen van toepassing. Om toch de effecten inzichtelijk te maken is de methodiek van Rijkswaterstaat gehanteerd voor de beoordeling. Windturbine 2 is gelegen op een afstand van 151 meter vanaf de rand van de verharding van de provinciale weg N348 en windturbine 1 staat op een grotere afstand van 165 meter van de N348. Omdat windturbine 2 op een kortere afstand van de provinciale weg is gepland is, en daarmee worst case voor effecten, is voor deze windturbine een IPR en MR berekening uitgevoerd. Bij windturbine 3 is alleen een lokale doodlopende weg (Doggersbank) aanwezig op een afstand van 60 meter waardoor er op voorhand sprake is van een verwaarloosbaar IPR en MR en een berekening geen toegevoegde waarde heeft.

IPR en MR op N348

De trefkans voor een passerend voertuig bedraagt maximaal 1,6 x 10-11 per passage (windturbine 2). Dit leidt tot een IPR van 8,1 x 10-09. Dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal IPR van 1 x 10-06 per jaar. Het Maatschappelijk Risico (MR) is bepaald op 1,7 x 10-04 per jaar. Ook dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal MR van 2 x 10-03. Ook cumulatief kan er ruim worden voldaan aan de normstellingen (IPR = 4,6 x 10-08 en MR = 3,1 x 10-04). De jaarlijkse verkeersintensiteit op de provinciale weg zou moeten toenemen tot 38 miljoen voertuigen voordat het MR cumulatief overschreden zou worden. Van deze groei is met zekerheid geen sprake op dit tracé.

Gevaarlijke transporten op N348

De provinciale weg en de lokale wegen zijn niet aangewezen als routes voor gevaarlijke transporten, er kan wel (lokaal) gevaarlijk transport plaatsvinden. De risico's die dit vervoer met zich meebrengt zouden kunnen worden verhoogd door de aanwezigheid van een windturbine. Ter informatie is de trefkans berekend. Uit de trefkansberekeningen blijkt dat het risico van de windturbine voor een vrachtwagen per passage circa 1,6 x 10-11 bedraagt over een weglengte van 223 meter (binnen tiphoogteafstand). Conform de Handleiding risicoanalyse transport (HART) v1-2 is de huidige ongevalsfrequentie van een tankwagen onder druk op een weg buiten de bebouwde kom gelijk aan 1,2 x 10-08. Dit betekent dat het extra risico van de windturbine +0,1% bedraagt. Een dergelijke risicotoevoeging ruim onder de 10% kan als verwaarloosbaar worden gezien ten opzichte van het aanwezige risico. Het effect van de windturbines op eventuele aanwezige gevaarlijke transporten op de niet daarvoor aangewezen provinciale weg is verwaarloosbaar klein.

Wegen - waterwegen

De Handreiking risicozonering windturbines geeft aan dat Rijkswaterstaat de regel hanteert in artikel 4 lid 1 van de "Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatwerken". De minimale afstand tot de rand van de vaarweg is altijd ten minste de helft van de rotordiameter (69 meter) (artikel 4 lid 2) en minstens meer dan 50 meter. Additioneel kan Rijkswaterstaat vragen om berekening van het IPR en het MR voor transporten.

Dit deel van het Twentekanaal is geen onderdeel van het Basisnet Water waarin de landelijke routes voor gevaarlijke transporten zijn aangegeven. Vanuit het Besluit externe veiligheid Transporten bestaat geen verplichting om het toegevoegd risico ten gevolge van een windturbine te beschouwen.

De windturbines bevinden zich op een grotere afstand tot de rand van de waterweg dan 69 meter. Er kan daarmee worden voldaan aan de aangegeven toetsafstand.

Verkeer - spoorwegen

Plaatsing van windturbines in de nabijheid van spoorwegen wordt getoetst aan de eisen opgesteld door ProRail in het Handboek. De eerste spoorweg in de omgeving ligt op meer dan 570 meter afstand en ruim buiten de maximale effectafstand. Er is geen sprake van enig risico.

Industrie en risicovolle inrichtingen

Een windturbine is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Bevi. Een windturbine kan wel een verhogend risico veroorzaken bij risicovolle inrichtingen gelegen in de omgeving. Volgens het Bevi dienen geen kwetsbare objecten te zijn gepositioneerd binnen de PR van deze risicovolle installaties en inrichtingen. Onderzocht is of de windturbines een significant extra risico kunnen toevoegen aan risicovolle inrichtingen in de omgeving.

Er zijn vijf potentiële installaties geïdentificeerd binnen de onderzoeksafstand. Het Gasdrukregel- en meetstation van de Gasunie bevindt zich buiten de onderzoeksafstand. Van deze vijf installaties zijn er twee te identificeren als risicovolle installaties. Dit betreft het LPG tankstation en de waterstoftanks van het bedrijf Aurubis. Het opslagbassin en de pijpinstallatie van de GMB zijn toegevoegd als te onderzoeken objecten op verzoek van GMB Bioenergie. Op het terrein van Aurubis wordt mogelijk een toekomstig waterstoffabriek verwacht waarvoor een contour is opgenomen om het potentiële effect op de installatie te bepalen.

Figuur 5.4 Ligging beschouwde installaties in relatie tot de windturbines

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0045.png"

LPG tankstation

Het LPG tankstation bevat volgens de risicokaart een vulpunt, een LPG reservoir en een afleverinstallatie. Voor de betrokken installaties zijn risicocontouren met een risico van PR10-06 aanwezig. Dit betekent dat er een faalscenario aanwezig moet zijn met een risico van meer dan 1x10-06 als faalfrequentie. De betrokken risicovolle installaties bevinden zich enerzijds ondergronds of zijn slechts op enkele momenten actief (laden/vullen). Om het risico inzichtelijk te maken is het treffen van een zwaartepunt van een rotorblad voor het gehele risicovolle terrein inzichtelijk gemaakt. Hierbij is uitgegaan van 100% aanwezigheid van de risicovolle activiteit. De totale trefkans bedraagt dan 3,1 x 10-08. De risicotoevoeging op een faalscenario met een eigen kans van optreden van meer dan 1x10-06 bedraagt daarmee maximaal +3,1%. Dit is minder dan 10% risicotoevoeging en is daarmee acceptabel.

Waterstoftanks Aurubis

De waterstoftanks van Aurubis zijn gelegen op een afstand van 283 meter vanaf windturbine 2. Voor de betrokken installaties zijn risicocontouren met een risico van PR10-06 aanwezig. Dit betekent dat er een faalscenario aanwezig moet zijn met een risico van meer dan 1x10-06 als faalfrequentie. De betrokken risicovolle installaties bevinden zich bovengronds met een maximale hoogte van 16 meter. Om het risico inzichtelijk te maken is het treffen van een zwaartepunt van een rotorblad voor de gehele risicovolle installatie plus een zone van 2/3e bladlengte rondom de zone en een schaduwhoogte van 15 meter inzichtelijk gemaakt. De totale trefkans bedraagt dan 5,7 x 10-08. De risicotoevoeging op een faalscenario met een eigen kans van optreden van meer dan 1x10-06 bedraagt daarmee maximaal +5,7%. Dit is minder dan 10% risicotoevoeging en is daarmee acceptabel.

Toekomstige installatie waterstoffabriek

Op het terrein wordt een waterstoffabriek gepland. Deze fabriek bestaat naar waarschijnlijkheid uit een drietal opslagtanks voor waterstof en enkele andere productie installaties. Het beoogde terrein wat hier voor nodig is, is nog niet exact ingevuld maar bevindt zich naar waarschijnlijkheid op een afstand van 236 meter vanaf windturbine 2. Dit betekent dat dit terrein enkel getroffen kan worden door het faalscenario bladworp bij overtoeren. Om per installatie inzichtelijk te maken wat de trefkans kan zijn is, op de rand van het beoogde terrein, een vergelijkbaar vlak qua formaat geplaatst als de twee waterstoftanks hiervoor. Ook hier is een raakzone van 2/3e bladlengte aangehouden rondom dit vlak en is een hoogte van 16 meter beschouwd. De totale trefkans bedraagt 6,9 x 10-08. De risicotoevoeging op een faalscenario met een eigen kans van optreden van meer dan 1x10-06 bedraagt daarmee maximaal +6,9%. Dit risico zou zodanig klein zijn dat er in dit geval geen nieuwe QRA van de installatie inclusief windturbinerisico hoeft plaats te vinden. Omdat de exacte plannen echter nog niet bekend zijn dient deze analyse opnieuw uitgevoerd te worden indien de locaties en dimensies van de te raken installatie bekend zijn. Als op dat moment ook het te realiseren turbinetype bekend is dan kunnen ook de specifieke effecten van dit windturbinetype meegenomen worden.

Overige installatie GMB - opslag slib

Het terrein en de installaties van GMB Bioenergie zijn niet aangeduid als een risicovolle inrichting of als risicovolle installaties. Dit betekent dat schade aan deze installaties niet direct zal leiden tot een risico voor de veiligheid van de omgeving. Gezien de betrokken stoffen en activiteiten zijn er geen risico's te verwachten voor de omgeving rondom GMB Bioenergie. De kans op treffen van installaties is ééns in de 11.700 jaar. Deze kans op schade van de ammoniumosulfaatopslagtanks en de verwachtingswaarde van ééns in de 11.700 jaar dient afgewogen te worden tegen de gevolgen van lekkages door deze vloeibare meststofopslag. Vervolgens is de kans dat er bij treffen ook nog eens sprake kan zijn van afvloei naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties nog vele malen kleiner. GMB heeft namelijk een geleidbaarheidssensor in de afvoer van het riool zitten waar de ammoniumsulfaatoplossing opgeslagen wordt. Deze geleidbaarheidssensor zorgt ervoor dat er een klep gesloten wordt wanneer er een vloeistof met hoge geleidbaarheid voorbij komt. Deze automatische beveiliging zorgt ervoor dat de kans dat er ammoniumsulfaatoplossing naar RWZI Zutphen verpompt wordt nog een factor 100 kleiner wordt. Mocht er desondanks toch een ongeval plaatsvinden door het treffen van de installatie door de windturbine dan kan het waterschap als eigenaar van de rioolwaterzuiveringsinstallatie locatiespecifieke maatregelen treffen om aanvoer van ammoniumsulfaatoplossing te reduceren dan wel te stoppen. De ammoniumsulfaatoplossing kan namelijk met een debiet van maximaal 450 m3/uur naar RWZI Zutphen verpompt worden vanuit GMB. Doordat er maximaal 2.400 m3 aan ammoniumsulfaatoplossing kan vrijkomen is de minimale totale tijdsduur voor het verpompen van deze 2.400 m3 5-6 uur. In deze tijd is de hoge ammoniumvracht al geconstateerd op RWZI Zutphen en contact opgenomen met GMB om de lozing van de ammoniumsulfaatoplossing te stoppen. Er is vanuit een goede ruimtelijke ordening geen onaanvaardbaar risico.

Overige installatie GMB - Pijpinstallatie en gebouw

In overleggen met GMB is aangegeven dat de pijpinstallatie en onderliggende installaties kritische installaties zijn voor de werking van GMB. Schade aan deze installaties zal echter niet leiden tot een risico voor de veiligheid van de omgeving, dan wel tot afvloei van stoffen naar de omgeving. In september 2020 is gestart met de bouw van een nieuwe pijplocatie inclusief een verhoging tot 125 meter in 2021. De nieuwe pijplocatie is gelegen buiten een tiphoogteafstand waarmee de trefrisico's van de pijp enkel afkomstig zijn van het faalscenario bladworp bij overtoeren en daarmee niet significant groot zijn. Wel ligt een deel van de nieuwe installatie (exclusief de pijp zelf) binnen de tiphoogteafstand van windturbine 3 op 187,5 meter afstand. Ter inzicht is de trefkans van de nieuwe installatie berekend op ééns in de 58.000 jaar. Deze kans is lager dan hiervoor beschreven als gevolg van de slibopslag, waarbij er geen sprake is van een effect op de omgeving bij falen, alleen van een effect op de bedrijfsvoering van GMB. waardoor er vanuit een goede ruimtelijke ordening geen onaanvaardbaar risico is.

Toekomstige risicovolle installaties op bedrijventerrein

Met de komst van de windturbines kunnen nieuwe risicovolle installaties, die op grond van het geldende bestemmingsplan gerealiseerd mogen worden, op het deel van het bedrijventerrein binnen de maximale effectafstand van de windturbine (449 meter) een verhoogd risico ondervinden. Hierdoor zouden de PR-contouren van nieuwe installaties groter kunnen zijn dan zonder de aanwezigheid van de windturbine. Uit de analyses van bestaande risicovolle installaties hiervoor blijkt dat voor kleinere risicovolle installaties het additionele risico beperkt blijft tot minder dan 1x10-07 binnen de afstand vanaf tiphoogteafstand tot aan de maximale effectafstand. Hiermee is de toevoeging van de windturbines naar alle waarschijnlijkheid minder dan 10% van het eigen risico van toekomstige risicovolle installaties. Er wordt daarmee geen significante beperking verwacht voor de realisatie van risicovolle installaties in dit gebied. Er zal voor deze installaties een kwalitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd dienen te worden rekening houdend met het additionele risico als gevolg van de aanwezigheid van de windturbines.

Figuur 5.5 Weergave bestaande situatie nabij windturbine 3

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0046.png"

Voor de zone binnen een tiphoogteafstand vanaf windturbine 3 (is 'vuistregel PR10-06 contour' in Figuur 5.5) geldt dat er sprake kan zijn van significante risicotoevoeging. Ook hier geldt dat eventuele hier te plaatsen risicovolle installaties rekening dienen te houden met de additionele kansen op schade als gevolg van de aanwezigheid van de windturbines. Binnen deze (beperkte) zone kunnen in beginsel de toegevoegde risico's significant zijn en dienen er mogelijk extra maatregelen te worden genomen om te kunnen voldoen aan de plaatsingseisen of normen voor externe veiligheid van risicovolle installaties zelf. Er is geen sprake van een harde belemmering omdat de risicovolle installaties afhankelijk van de aard en kwetsbaarheid van de omgeving wel geplaatst kunnen worden. Er hoeven derhalve ook geen specifieke regels opgenomen te worden in dit inpassingsplan. Via het milieuspoor dient de aanvaardbaarheid van het plaatsen van nieuwe risicovolle installaties te worden getoetst. Er is zorgvuldig omgegaan met de mogelijkheid van de vestiging van een nieuwe risicovolle installatie. Er is sprake van een ruimtelijk aanvaardbare situatie.

Toekomstige risicovolle inrichtingen op het bedrijventerrein

Het op het bedrijventerrein geldende bestemmingsplan "De Mars Midden en Noord (veegplan)" laat de vestiging van bedrijven in milieucategorie 1 tot en met 5.1 toe (volgens artikel 5.1, lid a van de planregels). Artikel 5.1, lid ai van de planregels bepaalt vervolgens dat risicovolle inrichtingen zijn uitgesloten, tenzij nadrukkelijk in de regels toegestaan. Volgens artikel 1.60 van de planregels is een risicovolle inrichting: 'een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, of inrichtingen waarvoor een contour voor het plaatsgebonden risico wordt berekend, conform de Handreiking risicoberekeningen Bevi'. Voor de zone binnen een tiphoogteafstand vanaf windturbine 2 geldt dat er geen Bevi-inrichtingen zijn toegestaan. Risicovolle inrichtingen zijn pas toegestaan na toepassing van de binnenplanse wijzigingsbevoegdheid, als opgenomen in artikel 5.8, waarbij de externe veiligheidseffecten, waaronder de aanwezigheid van de windturbine, dienen te worden afgewogen.

Ook indien op het standpunt wordt gesteld dat risicovolle inrichtingen ter plaatse bij recht wél zijn toegestaan dan kan dát bedrijf niet zonder meer uitbreiden en tot een onaanvaardbaar risico leiden in combinatie met de windturbine. Een Bevi-inrichting is milieuvergunningplichtig en een nieuwvestiging (of wijziging) van de Bevi-inrichting dient altijd voorzien te zijn van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) waarbij de externe veiligheidseffecten in combinatie met andere risicobronnen, waaronder ook de windturbine, in beeld gebracht dienen te worden en afgewogen in het kader van aanvaarbaarheid. Plaatsing van nieuwe risicovolle inrichtingen (en uitbreiding van een bestaande) kan dus alleen als uit de QRA blijkt als er wordt voldaan aan de geldende regelgeving. Er kan dus, als er van uit gegaan wordt dat het geldende bestemmingsplan risicovolle inrichtingen toestaat, geen onaanvaardbare situatie ontstaan. Er hoeven derhalve geen regels opgenomen te worden in dit inpassingsplan. Er zorgvuldig is omgegaan met de mogelijkheid van de vestiging van een nieuwe risicovolle inrichting. Er is sprake van een ruimtelijk aanvaardbare situatie.

Buisleidingen

Voor eigenaren van buisleidingen voor transport van brandbare of gevaarlijke stoffen, waaronder Gasunie, geldt dat het van groot belang is de veiligheid en leveringszekerheid te kunnen garanderen. Voor Gasunie is de leveringsplicht wettelijk vastgelegd. Windturbines kunnen deze veiligheid en leveringszekerheid in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de buisleiding (deels) beschadigt. Wanneer er gevaarlijke stoffen door de leiding worden getransporteerd, kunnen er bij beschadiging ook slachtoffers vallen.

Om de veiligheid en haar belangen te beschermen geeft de Gasunie een adviesafstand die gelijk is aan het maximum van de tiphoogteafstand (187,5 meter) of de werpafstand bij nominaal toerental. Er is geen verdere analyse benodigd indien aan één van beide afstanden wordt voldaan.

De afstand van windturbine 1 tot aan het hart van de buisleiding N-558-42 bedraagt 185,1 meter. Er kan met de huidige tiphoogteafstand van 187,5 meter niet worden voldaan aan de tiphoogteafstand, waardoor een nadere beoordeling nodig is van de werpafstand bij nominaal toerental. Windturbines 2 en 3 staan op voldoende afstand van de buisleidingen hoeven niet verder te worden beoordeeld.

Figuur 5.6 Weergave buisleidingen in relatie tot windturbinerisico's

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0047.png"

Uit de analyse van de beschikbare windturbinetypes binnen de bandbreedte blijkt dat de werpafstand bij nominaal toerental maximaal toeneemt tot 169 meter. Dit betekent dat het zwaartepunt van een rotorblad bij bladworp maximaal kan vallen op een afstand van 169 meter. Ook bij mastfalen kan het zwaartepunt van een rotorblad maximaal vallen op een afstand van de ashoogte + circa 1/3e van een rotorbladlengte. Dit is bij een maximale ashoogte van 120 meter begrenst op een afstand van 120 + (187,5 - 120) * 2/6 = 142,5 meter. Dit betekent dat de afstand van waar de gewichten van windturbine 1 kunnen landen tot aan het hart van de buisleiding minimaal 16,1 meter bedraagt. Door de kritische afstand te bepalen waarop de buisleiding kapot kan gaan door het treffen van een windturbineonderdeel wordt de formule voor de bepaling van de kritische afstand uit de Handleiding risicozonering windturbines gebruikt.56 De kritische afstand voor het gondelgewicht bedraagt 4,1 meter. Omdat de zwaartepunten van de rotorbladen op maximaal 16,1 meter vanaf de buisleiding neer kunnen vallen kan er worden geconcludeerd worden dat er ook door windturbine 1 geen sprake is van enige kans op schade aan de buisleiding.

Er is volgens gegevens van het waterschap ook een (riool)persleiding aanwezig in het plangebied (ter plaatse van Fort de Pol). Een (riool)persleiding is geen onderdeel van het onderwerp externe veiligheid. De persleiding krijgt een beschermende dubbelbestemming uit het oogpunt van leveringszekerheid.

Er is geen sprake van een effect van het windpark op de functionele werking van de buisleidingen daarmee is er sprake van een ruimtelijke aanvaardbare situatie.

Hoogspanningsinfrastructuur

De hoogspanningsinfrastructuur in Nederland wordt niet beschermd vanuit het oogpunt van een gevaar voor direct overlijden voor personen maar windturbines kunnen de leveringszekerheid in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de hoogspanningsinfrastructuur van TenneT (deels) beschadigt. Daarbij gaat het niet zozeer over de toename van het risico op de verbinding maar meer op het station. TenneT zal bezwaar maken tegen plaatsing van een windturbine in de nabijheid van hun hoogspanningsinfrastructuur als naar het oordeel van TenneT het risico verhoogd wordt op aantasting van de leveringszekerheid.

Om het risico van windturbines op hun infrastructuur aanvaardbaar te houden, adviseert TenneT de afstand aan te houden van ofwel een tiphoogteafstand (187,5 meter) of de maximale werpafstand bij nominaal toerental (169 meter).

De afstand van windturbine 3 tot aan de rand van de hoogspanningslijn bedraagt 91 meter. De afstand tot aan de beschermende dubbelbestemming voor hoogspanning bedraagt 86 meter. De afstand van windturbine 2 tot aan de rand van de hoogspanningslijn bedraagt 185,2 meter.

Windturbine 3 kan niet voldoen aan de adviesafstand van TenneT. Er is met TenneT contact geweest over de mogelijkheden van plaatsing van een windturbine op de aangegeven positie. TenneT heeft voor een windturbine met een tiphoogte tot 185 meter en een rotordiameter tot 120 meter aangegeven dat de situatie acceptabel is. De trefkansen en daarbij horend risico voor de hoogspanningsinfrastructuur van deze situatie is met TenneT besproken. Het voorliggende plan betreft een maximale tiphoogte van 187,5 meter en een rotordiameter tot maximaal 138,25 meter. De nieuwe situatie bij windturbine 3 is doorgerekend rekening houdend met de methodiek die daarvoor is aangegeven in de Handleiding Risicobeoordeling Windturbines. De trefkans in de situatie met een 120 meter rotordiameter bedroeg 1,31 x 10-04. De trefkans in de situatie met de worst-case windturbine in het huidige plan met een rotordiameter tot 138,25 meter (en tiphoogte va 187,5 meter) bedraagt 1,42 x 10-04. Er is daarmee een toename van circa +8,4 % ten opzichte van de eerdere situatie die door TenneT acceptabel is bevonden. Indien een windturbine wordt gerealiseerd met een tiphoogte van meer dan 185 meter dan kan ook windturbine 2 een risico veroorzaken als gevolg van mastfalen. Dit trefrisico bedraagt 1,1 x 10-05 per jaar. Het totale trefrisico van beide windturbines zou dan uitkomen op 1,53 x 10-04. Dit betreft een stijging van +16,6% ten opzichte van de waarde die eerder met TenneT is gecommuniceerd en acceptabel is bevonden. In het kader van externe veiligheid gaat het om een beperkte toename van het optredend risico.

Deze gewijzigde situatie ten opzichte van het eerder plan is voorgelegd aan TenneT en ook acceptabel en akkoord bevonden (zie Bijlage 5) er is daarmee sprake van een ruimtelijke aanvaardbare situatie.

Domino effecten op omgeving van omvallende hoogspanningsmasten

Naast de invloed op de functionering van het hoogspanningsnetwerk is aandacht gevraagd voor de risico's van schade aan de hoogspanningsmasten die vervolgens omvallen (domino-effect als gevolg van een defect aan de windturbines) en op grotere afstand schade veroorzaken. Dit effect is voorgelegd in communicatie met TenneT als beheerder van de hoogspanningslijn. TenneT geeft aan dat ze bewust een afstand van 25 meter aanhouden tot BRZO-inrichtingen waar explosiegevoelige stoffen en/of brandbare materialen aanwezig zijn, tenzij gemotiveerd aangetoond wordt dat realisatie elders minder wenselijk of maatschappelijk onverantwoord is en realisatie in dit gebied uitvoerbaar kan worden gemaakt. TenneT geeft hierbij aan dat voor bovengrondse hoogspanningslijnen wordt de 25 meter gerekend vanaf de plek waarop de geleider de grond raakt ingeval van een calamiteit, wat neerkomt op (de plek op de grond recht onder) de buitenste geleider.

Om rekening te houden met het 'omduwende' effect wat schade van een windturbine zou kunnen veroorzaken is in onderstaand figuur een afstand van 40 meter (hoogte van masten) gehanteerd om aan te geven in welke zone schade aan de hoogspanningsmast een domino effect zou kunnen veroorzaken. Dit maakt inzichtelijk dat dit effect op een beperkte zone van het bedrijventerrein betrekking heeft, waar geen risicovolle installaties aanwezig zijn. Gezien de kleine kans van optreden, de kleine maximale effectzones en het reeds bewust aanhouden van veiligheidszones rondom de hoogspanningsmast in het geval van calamiteiten is er geen aanleiding om binnen deze zones extra maatregelen te nemen.

Figuur 5.7 Weergave maximale effectafstanden bij omvallen hoogspanningslijn als gevolg van domino-effect

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0048.png"

Waterkeringen

In de rapportage "Windpark IJsselwind - Beoordeling invloed op waterveiligheid" (zie Bijlage 16) zijn in 2018 de effecten van de drie windturbines op de betrokken waterkeringen rondom het Twentekanaal inzichtelijk gemaakt. Hierbij is op basis van de trefkansen van de verschillende windturbineonderdelen op de waterkering een analyse gemaakt. De conclusie was dat de aanwezigheid van de windturbines een risicotoevoeging geeft. In dit rapport zijn de ondergrondse effecten en de bovengrondse effecten van het windpark op de waterveiligheid beoordeeld. Aangetoond is dat de waterkerende functie gewaarborgd blijft tijdens de bouw, het gebruik en het verwijderen van het park mits bepaalde maatregelen worden genomen. De bepaalde maatregelen hebben betrekking op de legging van de bekabeling die zodanig dient te worden aangelegd in relatie tot herstel van de profielopbouw, grasbekleding en de oorspronkelijke bodemopbouw. De kabelaansluiting dient erosiebestendig te worden gerealiseerd. Tevens een grondverdringend paalsysteem te worden toegepast (om kwel te voorkomen). Door uitvoering onder dagelijkse omstandigheden en met monitoring van vervormingen, trillingen en wateroverspanningen worden de negatieve effecten tijdens de uitvoering/bouw acceptabel geacht. Deze ondergrondse effecten zullen niet significant wijzigen als gevolg van de gewijzigde afmetingen en locatie op de waterkering zoals blijkt uit de oplegnotitie uit 2022 (Bijlage 17).

De bovengrondse effecten zijn beoordeeld als bijdrage aan de autonome normfrequentie van de waterkering. De faalkansbijdrage is niet groter dan 1% van de norm op doorsnedeniveau. De gebruikte trefkansen kunnen licht veranderen als gevolg van de toepassing van een grotere tiphoogte tot 187,5 meter en/of de vergroting van de rotordiameter tot 138,25 meter. Het effect van het gondelfaalscenario blijft gelijk omdat het risico reeds op 100% treffen is gesteld. Het mastfaalscenario (120 meter ashoogte) blijft tevens gelijk omdat de maximale ashoogte in de nieuwe situatie gelijk is als in de beschouwde situatie. In de rapportage in Bijlage 16 is gerekend met een rotorbladworp afstand van 174 meter en een bladworp overtoeren afstand van 462 meter. Uit de analyse van de beschikbare windturbinetypes in deze rapportage blijkt dat de maximale werpafstand 169 meter bij nominaal toerental en 449 meter bij overtoeren bedraagt. Omdat het gaat om het treffen door het zwaartepunt van het rotorblad spelen de dimensies van het rotorblad geen rol in het bepalen van de trefkans. Het verschil in rotorworpafstand zorgt enerzijds voor een verlaging van de raakkans omdat er een minder groot deel van de waterkering getroffen kan worden maar anderzijds voor een vergroting van de raakkans omdat de trefkans per vierkante meter licht toeneemt door de kleinere werpafstand.

Uit de rapportage in Bijlage 16 blijkt dat er kan worden voldaan aan de toegestane faalkanstoename van 1,0 x 10-06 voor de zuidzijde DR50 waterkering en 3,33 x 10-06 voor de noordzijde DR51 waterkering. Op basis van de oplegnotitie in Bijlage 17is er geen reden om af te wijken van deze conclusie als gevolg van de groter wordende rotordiameter (120 tot 138,25 meter) en licht hogere tiphoogte (185 tot 187,5 meter). Een wijziging van de onherroepelijke watervergunning voor de beperkte vergroting en verschuiving van windturbine 1 wordt voor de volledigheid wel aangevraagd.

Kwalitatieve analyse ijsworpscenario

Op 1 tot 2 dagen per jaar kunnen de weeromstandigheden in Nederland zodanig zijn dat er sprake is van significante ijs aangroei aan de windturbinebladen. Bij het loskomen van deze ijsblokken kunnen gevaarlijke situaties ontstaan voor onbeschermde personen of door schrikreacties tijdens transport. Moderne windturbines zijn veelal voorzien van systemen die kunnen detecteren of er sprake is van aangroeiend ijs en/of weersomstandigheden waarbij ijsaangroei kan worden verwacht. Bij het merendeel van de aanwezige windturbines in Nederland hoeven geen specifieke maatregelen te worden genomen om ijsaangroei te voorkomen of het vallen van ijs te voorkomen doordat de meeste windturbines worden geplaatst in open agrarische gebieden waar weinig aanwezigheid van personen wordt verwacht. Indien ijsworp toch dient te voorkomen dient de windturbine te worden stilgezet indien significante ijsaangroei aanwezig is. Het voorkomen van gevaarlijke situaties en het verplicht moeten stilzetten van windturbines dient zo nodig te worden geregeld in de gebruiksregels van het inpassingsplan.

Om te analyseren of de omgeving gevoelig kan zijn voor ijsworp of ijsval is gekeken naar de directe omgeving van de windturbines tot aan een afstand gelijk aan de tiphoogte voor de beoordeling van ijsworp (maximale werpafstand bij draaien windturbine) en waarbij ijsval relevant is binnen een afstand van een halve rotordiameter plus circa 11 meter (de zone waar ijsval kan plaatsvinden tijdens het stilstaan van een windturbine).

De omgeving van windturbines 1 en 2 is niet gevoelig voor ijsval of ijsworp. Er is geen sprake van openbaar gebied. Binnen de zone van een tiphoogteafstand van windturbine 3 bevindt voormalige stortplaats Fort de Pol en de rand van bedrijventerrein De Mars. Gezien de aard van het gebied (grootschalige bedrijventerrein en voormalige stortplaats) wordt er geen aanwezigheid van grote hoeveelheden personen in de buitenlucht verwacht. Binnen de zone waar ijsval kan plaatsvinden tijdens het stilstaan van een windturbine (circa halve rotordiameter + 11 meter) zijn geen kwetsbare personen te verwachten en vinden geen kwetsbare activiteiten plaats. Het terrein is niet openbaar toegankelijk.

Er hoeven geen specifieke maatregelen te worden genomen de risico's als gevolg van ijsval te minimaliseren in de omgeving van de windturbines. Er is dus ook geen noodzaak tot het opnemen van een juridisch-planologische regeling in dit inpassingsplan.

5.4.3 Conclusie

Een normstelling van een plaatsgebonden risicocontour van 10-05 per jaar voor beperkt kwetsbare objecten en 10-06 per jaar voor kwetsbare objecten turbines is ruimtelijk aanvaardbaar. Met een kans van 1 de 100.000 jaar bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-05 contour bij beperkt kwetsbare objecten en 1 op de miljoen bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-06 contour bij kwetsbare objecten is daarmee sprake van een risico dat aanmerkelijk lager ligt dan andere algemeen aanvaarde (maatschappelijke) risico's dat bovendien gelijk is aan andere risicobronnen.

De veiligheidsrisico's zijn onderzocht. Omdat er geen (geprojecteerde) beperkt kwetsbare respectievelijk kwetsbare objecten aanwezig zijn binnen de PR10-05 en PR10-06 contour zijn er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het windpark. De PR10-05 en PR10-06 zijn ook vastgelegd op de verbeelding en met een passende regeling opgenomen in de planregels.

De trefkansen voor voertuigen en gevaarlijke transporten zijn verwaarloosbaar klein. Er kan voldaan worden aan de toets afstanden tot de waterweg en de spoorweg. De trefkans voor het LPG tankstation en de waterstoftanks van Aurubis zijn erg klein. Datzelfde geldt voor een mogelijke toekomstige waterstoffabriek. De installaties van GMB zijn niet aangeduid als risicovolle inrichting of installatie. De trefkans op de schoorsteeninstallatie is dermate klein dat risico’s voor de omgeving uitgesloten zijn. Er wordt daarnaast geen significante beperking verwacht voor de realisatie van risicovolle installaties in de PR-contour.

Een van de turbines staat niet buiten de adviesafstand van een buisleiding. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een effect op de functionele werking van de buisleiding. Een van de turbines kan niet voldoen aan de adviesafstand van TenneT. Wanneer niet wordt voldaan aan de afstandseis, vraagt TenneT om met hen in overleg te treden. Dit overleg is gepleegd en er is toestemming verleend door TenneT. Aangetoond is dat de waterkerende functie van de aanwezige waterkering gewaarborgd blijft tijdens de bouw, het gebruik en het verwijderen van het park mits bepaalde maatregelen (herstel bodemopbouw, niet werken boven bepaalde waterstand en palen grondverdringend aanbrengen) worden genomen.

Er is voor het aspect externe veiligheid sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.5 Gezondheid

5.5.1 Toetsingskader

Er bestaat een relatie tussen milieu en gezondheid. Ook andere factoren dan milieufactoren zijn van invloed op de gezondheid van mensen, denk aan roken, beweging en het binnenklimaat van woningen. Uit ervaring bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij omwonenden zorgen kunnen bestaan over de mogelijke gevolgen van windenergie op de kwaliteit van de leefomgeving. In deze paragraaf wordt daarom het onderwerp windenergie in relatie tot gezondheid nader belicht.

Windturbines worden regelmatig in verband gebracht met gezondheidsproblemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat hinder kan worden ondervonden, terwijl er geen sprake is van gezondheidseffecten. (Ernstige) hinder zou kunnen leiden tot gevoelens van irritatie, boosheid en onbehagen en als gevolg daarvan tot gezondheidseffecten (zoals bijvoorbeeld hoge bloeddruk).

Het aspect gezondheid maakt impliciet deel uit van eerdere paragrafen in dit hoofdstuk, aangezien de normen die zijn opgesteld voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid het doel hebben mensen te beschermen tegen onaanvaardbare hinder. Bij het vaststellen van die normen speelden gezondheidsaspecten een rol. Voor het aspect gezondheid op zich bestaat er geen wettelijk toetsingskader.

5.5.2 Onderzoek

In paragraaf 5.2, 5.3 en 5.4 is al ingegaan op (hinder)aspecten die mede van belang kunnen zijn voor het effect op de gezondheid en bijbehorende wettelijke normen. Dit betreft de aspecten geluid, slagschaduw en veiligheid. In paragraaf 5.2 wordt ook al specifiek in gegaan op laagfrequent geluid, wat regelmatig wordt aangehaald als gezondheids- en hinder aspect in relatie tot windturbines. Voor deze aspecten is aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening met de voor het windpark gekozen normering.

Wetenschappelijke studies

Er zijn talrijke studies naar gezondheidseffecten57van windturbines uitgevoerd. Juist omdat het om gezondheid gaat, wordt alleen gebruik gemaakt van die studies waaraan in belangrijke mate door onafhankelijke medici of gezondheidsinstituten is meegewerkt. Deze paragraaf bevat een uiteenzetting van de belangrijkste studies. Daarnaast worden er frequent aangehaalde berichtgevingen in de maatschappelijke discussie rond windturbines en gezondheid geëvalueerd, te weten een onderzoek van N. Pierpont, van M. Alves-Pereira, een artikel van S. van Manen. Deze worden kort besproken in een kader.

WHO Environmental Noise Guidelines for the European Region

De World Health Organization (WHO) heeft richtlijnen voor milieugeluid ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, waaronder windturbinegeluid.58 De WHO geeft in het rapport een voorwaardelijk advies om de blootstelling van geluidniveaus van windturbines te reduceren tot 45 dB Lden.59 Dit voorwaardelijke advies volgt uit de constatering dat er op basis van vier studies wordt gesteld dat 10 procent van de populatie sterk gehinderd is door blootstelling aan een geluidniveau van 45 dB Lden. Omdat het beschikbare bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en gezondheid volgens de WHO van lage kwaliteit is, wordt het advies voor een normstelling van 45 dB Lden door de WHO als conditioneel beschouwd. Verder komt uit het rapport van de WHO naar voren dat er geen statistisch significante relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, cognitieve stoornissen, gehoorproblemen, ongunstige zwangerschap uitkomsten en slaapstoornissen. De WHO vat het bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en gezondheid als volgt samen: "as the foregoing overview has shown, very little evidence is available about the adverse health effects of continuous exposure to wind turbine noise." (p. 84).Tot slot geeft het rapport aan dat contextuele factoren (zoals de opvatting ten opzichte van windturbines, direct zicht, economisch profijt) een belangrijke rol spelen in de effecten en de ervaring van windturbinegeluid.

Het RIVM heeft aangegeven de richtlijnen te bestuderen.

Onderzoek RIVM & GGD 201360, 201861 en 202062 

Het informatieblad GGD is in 2013 opgesteld door het RIVM. De GGD63 heeft behoefte aan concrete, objectieve en evenwichtige informatie om er hun advies op te baseren. Het informatieblad dient als ondersteuning bij het beantwoorden van gezondheidsvragen van omwonenden van (geplande) windturbines.

In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en gezondheid. 32 (peer reviewed64) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn onderzocht in de literatuurstudie. In 2020 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM een update van het 2017 onderzoek gepubliceerd.

Alle literatuurstudies concluderen dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Wel kunnen er indirecte effecten optreden. Mensen die in de nabijheid bij windturbines wonen, kunnen hinder door geluid ondervinden. Slagschaduw, zichtbaarheid en knipperende lichten kunnen bijdragen aan de mate van hinder die wordt ondervonden. Het geluidniveau van windturbines is minder hoog dan van andere bronnen (verkeer en dergelijke), maar het karakter zorgt ervoor dat het windturbinegeluid bij lagere niveaus als hinderlijk wordt ervaren. Hinder kan zich uiten in irritatie, boosheid en onbehagen. Weinig data is beschikbaar om de invloed van windturbines op slaapoverlast te kunnen evalueren. In de onderzoeken is gevonden dat slaapoverlast en andere gezondheidseffecten van omwonenden van windparken gerelateerd kunnen zijn aan hinder, in plaats van directe blootstelling.

Eveneens kunnen economische aspecten van invloed zijn op het ervaren van hinder van windturbines. In een Zweeds onderzoek65 is geconcludeerd dat mensen met een economisch belang bij windturbines geen hinder ondervonden van het windturbinegeluid, ondanks dat zij hetzelfde geluidniveau ondervinden als andere respondenten en dezelfde termen gebruikten om het geluid te karakteriseren. Tevens kunnen persoonlijke omstandigheden zoals gevoeligheid, privacy zaken en het planningsproces van het windpark van invloed zijn op de ervaren hinderen.

Het informatieblad van 2013 adviseert om omwonenden zoveel mogelijk te betrekken bij de ontwikkeling van windenergie en waar mogelijk in de exploitatiefase, bijvoorbeeld in de vorm van (financiële) participatie. Hierdoor kan hinder mogelijk worden verminderd.

A nationwide cohort study, Denmark (2018)66

Tussen 1982 en 2013 zijn alle Deense huishoudens die worden blootgesteld aan windturbinegeluid geïdentificeerd. Deze huishoudens zijn onderzocht op het gebruik van antihypertensiva en ongunstige zwangerschapsuitkomsten. Structurele gebruikers van antihypertensiva binnen deze populatie zijn geïdentificeerd. Antihypertensiva is een soort medicijn dat wordt gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk. In deze studie is er geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en het gebruik van antihypertensiva. Verder zijn alle geboren baby's van moeders in deze populatie geïdentificeerd. In deze studie is geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en ongunstige zwangerschap uitkomsten.

Wind Turbine Health Impact Study: Report of Independent Expert Panel, Massachusetts (2012)

Om meer overzicht te creëren in de wetenschappelijke literatuur over de gezondheidseffecten door windturbines, heeft een panel van zeven onafhankelijke deskundigen een studie van wetenschappelijke literatuur ondernomen om de zorgen en onzekerheden over gezondheidseffecten van windturbines te duiden. Het panel gebruikte onder andere peer reviewed literatuur van vier studies om de gedocumenteerde of potentiële gezondheidseffecten en -risico's van windturbines te identificeren.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat een deel van de omwonenden het geluid door windturbines als hinderlijk ervaart. Ook het veranderde uitzicht en het waarnemen van de beweging van de rotorbladen wordt als hinderlijke factor benoemd. Onderzoek laat ook zien dat mensen die de windturbines vanuit hun woning kunnen zien, bij vergelijkbare geluidniveaus, eerder hinder rapporteren dan mensen die geen windturbines vanuit huis zien. Wanneer omwonenden economisch voordeel hebben van een windturbine rapporteren ze vrijwel geen hinder. De mate van ervaren hinder is een combinatie van de feitelijke geluidbelasting, zichtbaarheid van windturbine(s) vanuit de woning en of er sprake is van economisch gewin.

Wanneer iemand hinder ondervindt, dan betekent dit nog niet dat er een effect is op de gezondheid van die persoon. In de studie worden de volgende conclusies ten aanzien van gezondheidseffecten getrokken:

  • Er is onvoldoende bewijs dat windturbinegeluid directe gezondheidsproblemen of ziektes veroorzaakt (dat wil zeggen, onafhankelijk van een effect op hinder of slaap);
  • Of ergernis over windturbines leidt tot slaapproblemen of stress is niet voldoende gekwantificeerd. Er is wel bewijs dat verstoring van de slaap een negatief effect kan hebben op stemming, cognitief functioneren en het algeheel gevoel van gezondheid en welzijn. Dit is niet gebaseerd op bewijs dat zich op windturbines richt;
  • Er is geen bewijs voor gezondheidseffecten door blootstelling aan windturbines dat gekarakteriseerd kan worden als het 'windturbinesyndroom' (dit wordt verder uitgelegd in Kader 5.2).

Kader 5.2 Onderzoek N. Pierpont67 

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0049.png"

Exposure to wind turbine noise: Perceptual responses and reported health effects, Health Canada (2016)

Uit de studie van Health Canada, de federale gezondheidsinstantie van Canada, blijkt dat geluid van windturbines geen directe negatieve effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Er zijn geen meetbare effecten op (chronische) ziekten, stress en slaap, zo luidt de conclusie. Vanaf 2012 zijn 1.238 volwassenen, woonachtig op verschillende woonafstanden van windturbines gevolgd. Voor het onderzoek zijn deze mensen meerdere keren lichamelijk onderzocht op bloeddruk, hartritme, slaap en stresshormonen. Ook moesten zij enquêtes invullen bestaande uit vragen over sociaal-demografische situaties, geluid en hinder, gezondheidseffecten, levensstijl en bestaande chronische ziektes. Tevens is tijdens het onderzoek 4.000 uur aan windturbinegeluid opgenomen om te kijken of er bij een hoger geluidniveau ook meer klachten zijn. Er zijn geen directe verbanden gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en klachten als migraine, diabetes, hoge bloeddruk en slapeloosheid. "While some people reported some of the health conditions above, their existence was not found to change in relation to exposure to wind turbine noise," aldus Health Canada. Wel ervaren omwonenden meer hinder van de luchtvaartlichten op de gondels en slagschaduw wanneer het geluidniveau hoger is.

Kader 5.3 Artikel S. van Manen, Medisch Contact (2018)68 
afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0050.png"

NHMRC Statement: Evidence on Wind Farms and Human Health (2015)

Deze verklaring is op basis van een literatuurstudie opgesteld door de 'National Heath and Medical Research Council' (NHMRC) van de Australische nationale overheid. In deze verklaring wordt gesteld dat er geen direct bewijs is dat windturbines nadelige gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. De volgende conclusies worden gemaakt:

  • 1. Blootstelling aan geluid kan gezondheidseffecten veroorzaken, maar deze gezondheidseffecten kunnen alleen voorkomen bij geluidsniveaus die veel hoger liggen dan het geluidniveau dat wordt ervaren door omwonenden van windparken.
  • 2. Alhoewel individuen windturbinegeluid op grotere afstand kunnen waarnemen, is het onwaarschijnlijk dat windturbinegeluid als hinderlijk wordt ervaren op afstanden groter dan 1.500 meter.
  • 3. Er is geen direct bewijs voor een verband tussen laagfrequent geluid van windturbines en gezondheidseffecten.

Kader 5.4 Onderzoek van M. Alves-Pereira69

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0051.png"

Economische aspecten

Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Omwonenden met een economisch voordeel van de windturbines ervaren over het algemeen minder hinder70.

Lichtschitteringen

Wanneer de zon op de turbine schijnt, kan het zonlicht reflecteren op de rotorbladen in de richting van de beschouwer. Tegenwoordig worden windturbines uitgevoerd met een anti-reflecterende coating, zodat lichtschittering niet optreedt. RIVM (2013) bevestigt dit ook in haar informatieblad.71

Elektromagnetische velden

Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn Uv-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. Elektromagnetische velden zijn ook aanwezig bij bijvoorbeeld huishoudelijke elektrische apparaten, zoals de magnetron en de stofzuiger, en bij het transport van elektriciteit over lange afstanden (via hoogspannings-verbindingen).

De sterkte van elektromagnetische velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Ook rondom de gondel en de kabels die de windturbine koppelen aan het hoogspanningsnet kunnen magnetische velden voorkomen.

Het Landelijke Centrum Medische Milieukunde (LCM)72 adviseert situaties te voorkomen waarin kinderen langdurig worden blootgesteld aan een veldsterkte die (jaargemiddeld) hoger is dan 0,4 microtesla. Dit advies richt zich op alle bronnen van magnetische velden die samenhangen met de elektriciteitsvoorziening.

Een windturbinegondel (boven op de mast) kan een hoge veldsterkte hebben, maar deze bevindt zich op een grote verticale afstand van plekken waar mensen langdurig verblijven (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen). Recht boven kabels is de veldsterkte in de regel niet hoger dan 1 microtesla, maar deze kabels liggen nooit onder gebouwen waar mensen langdurig verblijven. Het is dan ook niet aan de orde dat de windturbine en de daarbij behorende kabels veldsterkten veroorzaken boven 0,4 microtesla op plaatsen waar mensen langdurig verblijven. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat elektromagnetische velden die in de buurt van windturbines en de daarbij behorende ondergrondse kabelverbindingen voorkomen, een gezondheidsrisico vormen. Het Kennisplatform EMV bevestigt deze conclusie ook in een hun memo.73 Op grond van de normen die gehanteerd worden voor windturbinegeluid, slagschaduw en externe veiligheid wordt reeds een zodanige afstand tussen windturbines en bebouwing aangehouden dat er geen sprake is van elektromagnetische hinder van de windturbines dat er geen sprake is van effecten voor omwonenden door eventuele elektromagnetische velden van het windpark.

Trillingen

Op grond van ervaringen op land blijkt dat fundaties van windturbines, mits goed gedimensioneerd, geen hinderlijke trillingen doorgeven aan de ondergrond en de omgeving. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in een brief het volgende laten weten (2013)74: "de bewering in enkele literatuurbronnen dat ook overdracht door de grond plaats vindt is ongegrond, hetgeen blijkt uit nauwkeurige metingen van trillingsniveaus in de bodem rondom windturbines".

Het Geo-Consultancy bureau Fugro heeft in het verleden bij een aantal windturbines verspreid over Nederland trillingsmetingen uitgevoerd met als doel het inzichtelijk maken van de optredende trillingsintensiteiten tijdens de regulier in bedrijf zijn van de windturbine. Over de bevindingen van destijds heeft Furgo in briefrapportage gerapporteerd. Fugro heeft metingen verricht bij de volgende locaties:

  • Afrikahaven te Amsterdam. In oktober/november 2008 zijn metingen bij een drietal opgestelde 3 MW windturbines uitgevoerd;
  • Noordland (eiland Neeltje Jans/ Roompot). In januari/februari 2009 zijn metingen bij een tweetal
    3 MW turbines uitgevoerd;
  • Eemshaven. In de periode januari - mei 2013 uitgebreide metingen (25 meetlocaties) bij een opgestelde 6 MW windturbine uitgevoerd.

Op basis van de resultaten van de hierboven beschreven metingen concludeert Fugro dat de invloed van trillingen bij het in gebruik zijn van de windturbines binnen een afstand van circa 15 tot 20 meter uit de windturbine nog enige invloed kan hebben, daarbuiten is deze invloed verwaarloosbaar.

Fijnstof

Windturbines stoten uiteraard zelf geen fijnstof uit. Fijnstof is vooral afkomstig van wegverkeer en industrie. Windturbines hebben (mogelijk) een effect op de verspreiding van fijnstof doordat de wind in het zog achter de windmolen een hogere mate van turbulentie bevat, waardoor het verspreidingsgebied vergroot kan worden. Voor windpark IJsselwind is er gezien de afstand tot luchtverontreinigende bronnen zoals verkeer en industrie en de afstand tot woningen geen sprake van een significant effect door windturbines op de verspreiding van uitstoot van fijnstof.

Neodymium

Er wordt ook regelmatig aandacht gevraagd voor het gebruik van neodymium in windturbines, ook in relatie tot gezondheid. Neodymium is een zeldzaam aardmetaal en wordt ook gebruikt voor de permanent magneten in windturbines met een 'direct drive' mechanisme (zonder tandwielkast). In bepaalde gebieden waar neodymium wordt gewonnen wordt gerapporteerd over gezondheidseffecten ter plaatse als gevolg van de verwerking van de radioactieve materialen die bij de winning van neodymium vrijkomen. Er is echter geen bewijs voor een relatie tussen de aanwezigheid van neodymium in windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Neodymium zelf is geen radioactief materiaal.

SF6 gas

De Telegraaf concludeert in het artikel van 29 oktober 2019 (Windmolen lekt schadelijk gas) dat het toenemend gebruik van het gas zwavelhexafluoride - SF6 - een onbedoeld, maar direct gevolg is van de transitie naar duurzame energie. Het artikel baseert zich op een bericht van de BBC waarin een studie door de Cardiff University naar het Britse elektriciteitsnet wordt aangehaald. Hierin wordt gesteld dat de toename in het gebruik van SF6 een direct gevolg is van de groei van duurzame energiesector.

Het klopt dat SF6 wordt toegepast in uiteenlopende onderdelen van het energiesysteem om kortsluiting te voorkomen. Andere fluoride-gassen worden gebruikt in verhittings- en koelapparatuur, zoals koelkasten, warmtepompen en airconditioners.

Het BBC artikel stelt dat SF6 voornamelijk door lekkages terechtkomt in de atmosfeer. Bij windturbines kunnen deze lekkages ontstaan door mechanisch falen, slijtage van machines of tijdens onderhoud of ontmanteling van een windturbine. Ter voorkoming van vrijkomen van SF6 in de atmosfeer wordt het bij reparatie en ontmanteling afgevangen. Vervolgens wordt het hergebruikt in nieuwe apparaten.

Onderzoek van WindEurope75 wijst uit dat alle 100.000 windturbines in Europa jaarlijks naar schatting 150 kilo aan SF6 lekten in de afgelopen zes jaar. Dit staat gelijk aan een jaarlijkse uitstoot van 3.525 ton CO2. Om dit in perspectief te plaatsen: deze 100.000 windturbines bespaarden in dat jaar 255 miljoen ton aan CO2 door 336 TWh aan groene stroom op te wekken. De lekkage van SF6 vormt dan ook slechts fractie, namelijk 0,001%, van de vermeden uitstoot van CO2.

Er is geen bewijs voor een relatie tussen de eventuele (zeer minimale) lekkage van SF6 uit windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Windturbines zorgen juist voor een groot aandeel in vermeden emissies van CO2 omdat de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Desondanks is het de verantwoordelijkheid van de windsector om het gebruik van SF6 waar mogelijk te verminderen en waar dit om praktische redenen niet mogelijk is te zorgen dat het risico op lekkages zo klein mogelijk is. Diverse alternatieven voor SF6 worden momenteel onderzocht, zoals nieuwe combinaties van schone gassen.

Kankerclusteronderzoek Eefde West

Er is in 2019 een kankerclusteronderzoek uitgevoerd door de GGD naar aanleiding van een vermeend hoger aantal kankergevallen in Eefde West ten opzichte van het landelijke gemiddelde (zie Bijlage 7).76 Dit zou worden veroorzaakt door emissies van bedrijven op bedrijventerrein De Mars. Uit het kankerclusteronderzoek blijkt dat het totaal aantal mensen met kanker in het postcodegebied (7211) niet hoger is dan het landelijk gemiddelde. Op basis van de selectie van bedrijven en stoffen is gebleken dat benzeen de enige relevante kankerverwekkende stof is die op dit moment door de onderzochte bedrijven wordt uitgestoten op basis van huidig beschikbare gegevens. De berekende blootstelling aan benzeen voor de mensen in de omgeving (postcode gebied 7211) blijft onder de gezondheidskundige advieswaarden voor levenslange blootstelling. Gezondheidsrisico's op de lange termijn door de vermeende milieufactor zijn daarom verwaarloosbaar. Een negatief gezondheidseffect door de plaatsing van windturbines is daarmee dan ook niet aan de orde.

5.5.3 Conclusie

Windturbines kunnen bij individuen wel tot het ervaren van hinder leiden en daardoor indirect tot gezondheidseffecten. Er is echter geen rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten aangetoond. Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving (zoals geluid en slagschaduw) kan geconcludeerd worden dat het windpark gerealiseerd kan worden binnen de gekozen normstelling waardoor er blijvend sprake is van een goede ruimtelijke ordening bij de realisatie van windpark IJsselwind. Het aspect gezondheid geeft geen reden hieraan te twijfelen. Er is voor het aspect gezondheid dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.6 Natuur

5.6.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 201777. De Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden en de bescherming van flora en faunasoorten. In de wet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de plant- en diersoorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft. Activiteiten, zoals de realisatie van windturbines, in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen (IHD) zijn uitgesloten. De Nederlandse Natura 2000-gebieden maken ook onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen. Voor Natuurnetwerk Nederland wordt in Gelderland de benaming Gelders Natuurnetwerk (GNN) gebruikt. De begrenzing en het beschermingsregime van het GNN is vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening. De provincie heeft daarnaast ook zogenoemde Groene Ontwikkelingszones aangewezen (GO).

Soortenbescherming

Relevante wetgeving op het gebied van de soortenbescherming is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de Wnb. De bescherming van flora en faunasoorten is in de Wnb opgedeeld in twee beschermingscategorieën:

  • Strikt beschermde soorten: soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1) en soorten van de Habitatrichtlijn (artikel 3.5).
  • Overige beschermde soorten: nationaal beschermde soorten (artikel 3.10).

Voor beide categorieën geldt dat het verboden is opzettelijk exemplaren te doden, vangen of plukken, en voortplantingsverblijfplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te vernielen of te beschadigen. Een belangrijk verschil tussen beide beschermingsregimes is dat voor de strikt beschermde soorten ook het opzettelijk verontrusten verboden is, terwijl dit voor de overige beschermde soorten niet het geval is.

Voor vogels geldt daarnaast dat het opzettelijk storen niet verboden is in geval de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.

Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van het natuuronderzoek, zo ook voor de uitgebreide weergave van de resultaten van onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 9 tot en met Bijlage 15.

5.6.2 Onderzoek
5.6.2.1 Gebiedsbescherming

Hierna wordt een beschouwing gegeven ten aanzien van de effecten van het plan op de beschermde gebieden: Natura 2000, Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO).

Natura 2000

Windpark IJsselwind maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Wel ligt er een Natura 2000-gebied in de nabijheid van het windpark. Het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied uiterwaarden IJssel) ligt hemelsbreed op circa 400-1.000 meter afstand van de windturbines. Het Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen ligt op circa 5 kilometer afstand. Andere Natura 2000-gebieden liggen op dusdanige afstand (>10 kilometer) van het windpark, dat op voorhand wordt geconcludeerd dat deze buiten de invloedsfeer van het windpark liggen.

Storingsfactoren

De effectenindicator78 geeft informatie over de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor de meest voorkomende storende factoren. Voor de meeste storingsfactoren zijn als gevolg van de aanleg en exploitatie van het windpark geen effecten te verwachten:

  • de aangewezen habitatrichtlijnsoorten (vissen, kamsalamander, bever, meervleermuis) zijn niet gevoelig voor verstoring als gevolg van windturbines;
  • voor verstoringsfactoren geluid, trillingen en optische verstoring rijkt de verstoring van het windpark niet zo ver als tot het Natura 2000 gebied Rijntakken.

De potentieel relevante storingsfactoren: verzuring/vermesting van habitattypen door stikstof, verandering in populatiedynamiek/ soortensamenstelling en oppervlakteverlies worden onderstaand verder toegelicht.

Gebiedsbescherming

Door middel van het beschermen van specifiek aangewezen gebieden wordt de instandhouding van de functie van deze gebieden voor flora en fauna en de instandhouding van soorten in die gebieden geborgd. Op grond van het voorkomen en functie van soorten worden gebieden aangewezen als beschermd gebied. Deze gebieden zijn onderdeel van het Europese Natura 2000-netwerk. Hiervoor gelden algemene doelstellingen ten aanzien van de kwaliteit van de gebieden, de natuurlijke kenmerken, en (veelal) kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitattypen in het gebied. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat hierbinnen economische activiteiten kunnen plaatsvinden, echter moeten bij het realiseren van dergelijke activiteiten de potentiële ecologische waarden in acht genomen worden genomen.

De status van deze gebieden is in het leven geroepen om de ecologische waarden te beschermen tegen negatieve effecten van activiteiten in of bij deze gebieden. Bepaald dient te worden of significant negatieve effecten (ook wel ‘gevolgen’) kunnen optreden. Bij de beoordeling van eventuele negatieve effecten kan sprake zijn van directe effecten op het gebied of de soorten die in het gebied verblijven maar ook indirecte effecten via de zogenaamde externe werking. Activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen tot effecten leiden op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen of op de natuurlijke kenmerken van het gebied zelf.

Habitattypen

Het Natura 2000-gebieden Rijntakken is aangewezen voor beschermde habitattypen. Omdat de windturbines buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden worden gebouwd, is met zekerheid geen sprake van verlies aan areaal van de beschermde habitattypen door ruimtebeslag. Er is dus geen sprake van oppervlakteverlies.

Stikstofdepositie

De drie windturbines van windpark IJsselwind zijn gepland op een afstand hemelsbreed tussen de 400 en 1000 meter van het Natura 2000-gebied 'Rijntakken' (Natura 2000-gebied), waar stikstofgevoelige habitattypen voorkomen. Gedurende de aanlegfase van het windpark IJsselwind is sprake van een tijdelijke extra stikstofdepositie ter plaatse van dit Natura 2000-gebied. Deze stikstofdepositie leidt echter niet tot de verplichting een passende beoordeling om te stellen, aangezien (i) de natuurvergunning voor het windpark één-op-één wordt ingepast in dit inpassingsplan, (ii) op basis van een voortoets significante effecten zijn uitgesloten en (iii) de werkzaamheden vallen onder de bouwvrijstelling. Dit wordt hierna nader toegelicht.

Eerder uitgevoerde berekeningen in 2020 en vergunning Wnb

Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening in 202079 blijkt dat vanwege de aanleg van windpark IJsselwind een geringe tijdelijke extra stikstofdepositie plaatsvindt in het Natura 2000-gebied. In andere Natura 2000-gebieden vindt geen tijdelijke extra stikdepositie plaats. Uit de AERIUS-berekening 2020 volgt dat tijdens de aanlegfase van het windpark IJsselwind sprake is van een tijdelijke extra stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar voor maximaal 8-10 maanden op 2 habitattypen, 2 leefgebiedtypen en 4 zoekgebieden voor leefgebiedtypen waar de kritische depositiewaarde (KDW) reeds wordt overschreden binnen het Natura 2000-gebied. Deze eenmalige extra depositie vanwege de aanlegfase is zeer veel geringer dan de afname van depositie vanwege de gebruiksfase. Wanneer de reductie verdeeld zou worden over heel Nederland, zou dit leiden tot een reductie van stikstofemissie van gemiddeld 0,05 mol/ha/jaar gedurende de gehele exploitatieperiode van de windturbines. Uit de vervolgens uitgevoerde Ecologische beoordeling (2020)80 blijkt dat door de aanleg en exploitatie van het windpark IJsselwind met zekerheid geen significante gevolgen optreden ter plaatse van het Natura 2000-gebied.

Niettemin is zekerheidshalve een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (natuurvergunning) bij Gedeputeerde Staten aangevraagd. Op 14 oktober 2020 (kenmerk 2020-007312) is de natuurvergunning verleend81 voor de geringe en tijdelijke toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied door het project, zijnde de realisatie van de drie windturbines op de locatie.82 Na het afgeven van de natuurvergunning is, vanwege de ligging nabij een dassenburcht, de locatie van windturbine 1 van het windpark circa 23 meter in zuidoostelijke richting verschoven. Daarnaast is er een beperkte wijziging in de omvang van de windturbines. De tiphoogte van de windturbines wordt 187,5 meter en daarmee met 2,5 meter verhoogd. De rotordiameter van de windturbines wordt met 138 meter, 18 meter groter. Deze wijzigingen van het project leiden niet tot aanpassing van de natuurvergunning, zoals hierna nader toegelicht.

Geen aanpassing voor vergunning Wnb

Ten behoeve van het inpassingsplan is een nieuwe berekening uitgevoerd van de stikstofdepositie van het windpark IJsselwind voor de nieuwe situatie. In de AERIUS-berekening, d.d. 18 maart 2022 is de gewijzigde locatie van windturbine 1 en de gewijzigde omvang van de windturbines meegenomen. Deze AERIUS-berekening maakt onderdeel uit van de Ecologische beoordeling stikstof Windpark IJsselwind (Bijlage 10). In deze beoordeling zijn de effecten van stikstofdepositie opnieuw beoordeeld. Uit de Ecologische beoordeling 2022, te beschouwen als een voortoets in de zin van de Wet natuurbescherming (Wnb), blijkt dat kan worden geconcludeerd dat door de aanleg en exploitatie van het windpark IJsselwind met zekerheid geen significante gevolgen optreden ter plaatse van het Natura 2000-gebied. Als gevolg hiervan bestaat er geen verplichting tot het opstellen van een passende beoordeling voor het inpassingsplan.

Uit de AERIUS-berekening maart 2022 volgt dat het windpark IJsselwind tijdens de tijdelijke aanlegfase van maximaal 8-10 maanden een extra stikstofdepositie van 0,05 mol N/ha/jaar veroorzaakt op 1 habitattype, 1 leefgebiedtype en 2 zoekgebieden voor leefgebiedtypen binnen het Natura 2000-gebied. In andere Natura 2000-gebieden vindt geen extra depositie van stikstof plaats als gevolg van het project. Nu de tijdelijke extra stikstofdepositie van het windpark IJsselwind in de aanlegfase met de doorgevoerde wijzigingen van de turbinepositie en de turbineomvang, ten opzichte van de tijdelijke extra stikstofdepositie zoals berekend voor de natuurvergunning, gelijk blijft, zijn de wijzigingen niet vergunningplichtig.83 De natuurvergunning ziet daarmee op het uit te voeren project, inclusief de wijzigingen daarvan.

In een aparte berekening (april 2022) is voor de volledigheid ook de depositie in de gebruiksfase van het windpark berekend, (zie ook Bijlage 10). De gebruiksfase van het windpark levert geen stikstofdepositie op (0,00 mol N/ha/jaar), het aantal verkeersbewegingen in de gebruiksfase van het windpark zijn ook zodanig beperkt dat deze verwaarloosbaar zijn.

Dit inpassingsplan is vervolgens een inpassing van het project waarvoor de natuurvergunning reeds is verleend, zijnde de realisatie en exploitatie van de drie windturbines van het windpark IJsselwind. De natuurvergunning wordt daarbij één-op-één in het inpassingsplan ingepast. Dit brengt met zich dat het inpassingsplan uitsluitend de gevolgen mogelijk maakt, zoals ingevolge de natuurvergunning toegestaan. Dit wordt ook bevestigd door de Ecologische beoordeling 2022, waaruit volgt dat het project conform het inpassingsplan dezelfde effecten heeft als het project zoals is vergund. Derhalve kan een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten opleveren omtrent de significante gevolgen van het plan, zodat voor het inpassingsplan geen passende beoordeling hoeft te worden verricht.84

Vrijstelling bouw- en aanlegfase

Verder is per 1 juli 2021 de Wnb gewijzigd.85 Als gevolg van deze wetswijziging is voor de stikstofdepositie door bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten niet langer een natuurvergunning vereist (de partiële vrijstelling). Bij de invoering van de partiële vrijstelling heeft door de wetgever reeds een beoordeling plaatsgevonden voor de effecten veroorzaakt tijdens de aanlegwerkzaamheden. Aangezien dit inpassingsplan uitsluitend de extra stikstofdepositie ten gevolge van aanlegwerkzaamheden mogelijk maakt kan voor het windpark IJsselwind van de beoordeling in de nota van toelichting bij de partiële vrijstelling gebruik worden gemaakt.86 Ook hierom is een aparte beoordeling stikstofdepositie niet vereist.

Soorten Habitat- en vogelrichtlijn

Gezien de ligging van het plangebied buiten Natura 2000-gebied is geen sprake van direct verlies van habitat en/of leefgebied van habitat- en/of vogelrichtlijnsoorten in het Natura 2000-gebied, maar mogelijk wel van externe werking, waarbij mogelijk slaap- of foerageergebied verstoord wordt binnen het Natura 2000-gebied.

Effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen zijn gezien de afstand, de aard van de ingreep en de aangewezen soorten uitgesloten.

Soorten Habitat- en vogelrichtlijn

Vogels

Aan de oostzijde van de IJssel liggen de Rijsselsche Waarden dat is aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Dit gebied is met name van belang als foerageergebied voor wintergasten (ganzen, fuut, meerkoet, smient en wilde eend) en als weidevogelgebied (kievit en grutto). De ijsvogel kan hier broedgebied vinden.

Aan de westzijde van de IJssel ligt de Rammelwaard, aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied (onderdeel van Natura-2000 gebied Rijntakken), aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Landgoederen Brummen zijn gezien de afstand, de aard van de ingreep en de aangewezen soorten zeker niet te verwachten.

Het plangebied heeft voor de aangewezen soorten van het Natura 2000-gebied Rijntakken geen essentiële functie als foerageer- en/of leefgebied. Uitgangspunt is dat de doelen voor instandhouding gehaald moeten worden binnen de Natura 2000 begrenzing. Het voorkomen van soorten buiten het Natura 2000-gebied betekent een versterking maar is voor het behalen van de instandhoudingsdoelen niet vereist. Ten aanzien van de aangewezen broedvogels en niet-broedvogels met een grotere actieradius is er tussen het Natura 2000-gebied en omgeving een relatie waar de windturbines mogelijk een effect op kunnen hebben. De mogelijke effecten worden onderstaand beschreven.

Er is mogelijk sprake van externe werking voor deelgebied Rijsselsche Waarden. De meest gevoelige soorten kleine zwaan en toendrarietgans houden gemiddeld genomen een afstand aan van respectievelijk 560 meter en 465 meter. Deze afstand hanteert provincie Gelderland als indicatie voor verstoring van broedvogels en niet broedvogels.87 Windturbines 1 en 2 liggen buiten deze toetsafstanden. Windturbine 3 ligt binnen deze toetsafstanden, maar is voorzien in een rechte lijn achter de bestaande windturbines. Deze turbines zijn al sinds 2005 aanwezig op de Natura 2000-grens die reeds een verstorende werking hebben. De windturbines liggen oostelijk hiervan en zullen niet leiden tot een toename in verstoring van eventueel aanwezig rust- of leefgebied van vogelrichtlijnsoorten in het Natura 2000-gebied. Uit het radaronderzoek (zie soortbescherming) blijkt daarnaast dat de directe omgeving van het plangebied niet van belang is als foerageergebied door het ontbreken van grote aantallen foeragerende vogels. Negatieve effecten van verstoring door geluid/licht/trillingen zijn daarmee niet te verwachten.

Wanneer specifiek gekeken wordt naar de afname van foerageergebied in een zone van 300 meter rondom de turbinevoet, blijkt dat er geen sprake is van overlap met het foerageergebied binnen de Natura 2000-begrenzing. Aangezien binnendijkse foerageergebieden niet nodig zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (Ministerie van EZ, 2017) is er daarmee geen sprake van een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen.

Uit de algemene analyse van het terreingebruik van het plangebied door de meervleermuis, broedvogels en niet-broedvogels is geen sprake van risico op aanvaringen. Hooguit treedt er incidenteel een aanvaring op met ganzen en/of eenden, of een aalscholver. De kans hierop is zeer gering gezien de vliegbewegingen aan de randen van het plangebied en het uitwijkgedrag van ganzen en eenden. De aanwezige aalscholvers vlogen daarnaast volgens het radaronderzoek bijna uitsluitend op een vlieghoogte lager dan 40 meter en daarmee onder de tiplaagte. Dat er nauwelijks sprake is van risico op aanvaringen komt overeen met de bevindingen van het aantal vogelslachtoffers in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel soortenbescherming. Zie paragraaf 5.6.2.2.

Er is geen sprake van barrièrewerking en/of fuikvorming van incidentele vliegroutes van de meervleermuis over het Twentekanaal of van de vliegroutes van ganzen en eenden verbonden aan de IJssel (noord-zuid richting ten westen van de windturbines).

Overige soorten

Gezien de afstand tot het Natura-2000 gebied en het feit dat er geen sloten gedempt worden zijn effecten op vissoorten uit te sluiten. Ook effecten op de kamsalamander in het Natura-2000 gebied zijn gezien de afstand uit te sluiten.

Bevers binnen het Natura-2000 gebied vallen buiten de invloedssfeer (van 50 meter) van het windpark. Negatieve effecten op de bever zijn daarom niet te verwachten.

Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone

De drie windturbines staan geen van allen in als Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene Ontwikkelingszone (GO) begrensde percelen. Het GNN in de omgeving bestaat uit een kleine watergang langs een bosschage, net westelijk van de monding van de Eefse Beek in het Twentekanaal (op 150 meter van windturbines 1 en 3). Aan deze watergang is geen beheertype toegekend. Verder zijn de Rammelwaard westelijk van de IJssel en een aantal andere locaties (kolken) in de IJsseluiterwaard begrensd als GNN (en Natura 2000). Ook een aantal bosschages rondom de spoorlijn en Huis den Dam zijn als GNN aangemerkt. Deze locaties liggen op tenminste 800 à 1.000 meter afstand van de turbines.

Er is geen sprake van aantasting van als GNN of GO begrensde percelen of kenmerkende waarden. Externe werking is bij het GNN en GO niet aan de orde. Er is dan ook geen effect op kenmerkende
waarden van het GNN en GO als gevolg van de plaatsing van de windturbines.

5.6.2.2 Soortenbescherming

Voor windpark IJsselwind zijn er een aantal ecologische onderzoeken uitgevoerd, zowel voor de eerdere procedure als meer recentelijk. Hieronder een overzicht:

  • Verzameldocument ecologie: "MER en ontheffing IJsselwind", Royal HaskoningDHV, 3 oktober 2018 (Bijlage 8);
  • Nader onderzoek naar mogelijke aanvaringsslachtoffers onder vogels: "Aanvaringsslachtoffers windpark IJsselwind", Royal HaskoningDHV, 25 september 2018 (Bijlage 9).
  • Vleermuizenonderzoek: "Vleermuizenonderzoek Windpark IJsselwind", Bureau Waardenburg, 6 maart 2017 (Bijlage 12).
  • Aanvullend onderzoek naar de instandhoudingsdoelstellingen voor vleermuizen: "Aanvullend onderzoek effecten Windpark IJsselwind op vleermuizen", Royal HaskoningDHV, 25 september 2018 (Bijlage 13).
  • Actualisatie van het onderzoek uit de winter van 2015/2016 naar vliegroutes van ganzen en andere watervogels in het plangebied: "Vliegbewegingen van watervogels in plangebied Windpark IJsselwind, Veldonderzoek in winter 2021/2022", Bureau Waardenburg, 25 februari 2022 (Bijlage 11).
  • Memo in aanvulling op rapportage "Nader onderzoek das (Meles meles) op beoogde locatie voor aanleg van windturbines", Silvavir Ecologisch Advies, maart 2022 (Bijlage 15).
  • "Nader onderzoek bever (Castor fiber) op beoogde locatie windturbines", Silvavir Ecologisch Advies, maart 2022 (Bijlage 14).

Hieronder wordt nader op de effecten op verschillende soorten in gegaan.

Vogels

Broedvogels

De windturbinelocaties zijn van beperkt belang voor broedvogels. Uit gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna zijn ook geen broedgevallen bekend (zie Bijlage 8). Ten behoeve van de realisatie van de windturbines worden geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt. Bovendien gaat ook geen essentieel foerageergebied verloren.

Voor overige vogels zonder jaarrond beschermde nesten die in het plangebied en omgeving broeden zijn effecten in de aanlegfase met gepast preventieve maatregelen (bijvoorbeeld niet bouwen in het broedseizoen) goed te voorkomen.

Niet broedvogels

Het geactualiseerde gecombineerde veld- en radaronderzoek in winter 2021/2022 (Bijlage 11) concludeert dat de effecten van de beoogde windturbines op de onderzochte vogelsoorten in dezelfde ordegrootte liggen zoals deze destijds in het MER (RHDHV, 2018) zijn ingeschat. De vliegbewegingen van ganzen stemt overeen met het beeld dat in 2015/2016 werd vastgesteld. Aangetoond is dat het plangebied niet van betekenis is als foerageergebied voor ganzen. Vliegbewegingen van ganzen volgen vooral de IJssel en directe omgeving daarvan. Over het plangebied zelf vonden alleen vliegbewegingen aan de westzijde plaats. Over het centrale deel en de oostelijke helft van het plangebied vliegen hoegenaamd geen ganzen. Nieuw veld-/radaronderzoek leidt ook niet tot nieuwe inzichten.

Op basis van de genoemde onderzoeken, de aanwezige soorten en de locatie, afmetingen en configuratie van het windpark, is beoordeeld dat er in een worst-case scenario sprake is van maximaal 15 slachtoffers per turbine per jaar. Voor het totale windpark gaat het om maximaal 45 vogelslachtoffers per jaar. Bovenstaande inschatting betreft een worst-case scenario en het werkelijk aantal jaarlijkse slachtoffers ligt waarschijnlijk een stuk lager. Daarbij geldt dat er voor de meeste soorten minder dan twee slachtoffers per jaar verwacht worden en voor geen enkele soort meer dan vijf per jaar.

De analyse laat zien dat er tien vogelsoorten met enige regelmaat in de omgeving van het plangebied voorkomen. Het zijn allemaal niet-broedvogels. Uit het onderzoek naar mogelijke aanvaringsslachtoffers onder vogels blijkt daarnaast dat de 1%-norm voor geen enkele soort wordt overschreden wanneer de effecten van windpark IJsselwind afzonderlijk worden beschouwd. Wanneer de gevolgen van windpark IJsselwind in cumulatie worden beschouwd met de windparken Koningspleij, Bijvanck en Hattemerbroek is het niet uit te sluiten dat de 1%-norm voor de stormmeeuw, ooievaar en kolgans (broedvogel) wordt overschreden. De gunstige staat van instandhouding van deze soorten is echter niet in het geding.

Vleermuizen

Op basis van onderzoek naar vleermuizen (Bijlage 12 en Bijlage 13) is te concluderen dat in het plangebied van windpark IJsselwind in vergelijking tot vergelijkbare onderzoekslocaties elders in Nederland, sprake is van een gemiddelde mate aan vleermuisactiviteit. Onderzoek is uitgevoerd in 2017. In het gebied hebben geen grote veranderingen plaatsgevonden die aanleiding geven te verwachten dat er meer of minder vleermuisactiviteit plaats zal vinden. Door Bureau Waardenburg is bij expert judgement aangegeven dat de beperkte verschuiving van windturbine 1 als ook de beperkte verhoging van de tiphoogte niet tot andere resultaten op het gebied van aanvaringsslachtoffers gaat leiden. Desondanks wordt er een nieuw vleermuizenonderzoek uitgevoerd in het voorjaar en najaar van 2022. De resultaten worden betrokken bij definitieve besluitvorming over dit inpassingsplan. Er is al een onherroepelijke ontheffing Wnb, de resultaten worden ook betrokken bij een wijziging van de ontheffing.

Op basis van de gebiedskenmerken worden alleen voor de gewone dwergvleermuis meerdere slachtoffers per jaar verwacht, zonder mitigerende maatregelen. Uit onderzoeken is echter bekend dat het overgrote deel van de vleermuisactiviteit en slachtoffers vallen op specifieke momenten en onder bepaalde meteorologische omstandigheden. Teneinde het jaarlijks aantal slachtoffers onder vleermuizen te minimaliseren worden de turbines daarom voorzien van een stilstandsvoorziening, die de windturbines stil zet wanneer die omstandigheden zich voordoen. Dit is geborgd in de onherroepelijke ontheffing Wnb voor windpark IJsselwind. Dit betreft de volgende condities:

  • in het najaar (15 augustus - 15 oktober);
  • tussen zonsondergang en zonsopkomst;
  • indien er geen neerslag (< 1 mm per uur) valt;
  • de windsnelheid (op ashoogte) < 5 m/s bedraagt.

Daarmee worden slachtoffers onder vleermuizen voorkomen en kan met zekerheid worden gesteld dat er geen effect op de staat van instandhouding kan optreden. Daarnaast zal monitoring conform het landelijke monitoringsprotocol Wind op Land (2021) worden uitgevoerd. Naar aanleiding van deze monitoring kunnen de maatregelen nog worden aangepast indien de gegevens daartoe aanleiding geven.

Das

Het beschermingsregime voor de das is geregeld in artikel 3.10 Wnb. Daaruit volgt dat verstoring van het leefgebied van de das geen overtreding van de wet betekent en daarmee niet ontheffingsplichtig is.

Op basis van onderzoek (Bijlage 15) is gebleken dat er in het plangebied een hoofdburcht en drie bijburchten van de das aanwezig zijn. In dit inpassingsplan is er rekening mee gehouden dat er geen voorzieningen ten behoeve van het windpark gerealiseerd kunnen worden dichterbij dan 20 meter tot verblijfplaatsen van de das waardoor er daar geen directe verstoring, beschadiging of vernieling van vaste verblijfplaatsen kan optreden.88

Voor de hoofdburcht (op 150 meter afstand) kunnen verstorende effecten van heien, indien uitgevoerd buiten de kwetsbare periode, naar inschatting redelijkerwijs uitgesloten worden (zie Bijlage 26). Daarmee is voor de hoofdburcht geen ontheffingsplicht aanwezig. De werkzaamheden kunnen mogelijk wel een tijdelijk verstorend effect hebben op een bijburcht. Alhoewel het de vraag is of deze verstoring ontheffingsplichtig is, is hiervoor toch een ontheffing aangevraagd op 24 mei 2022 en op 12 augustus 2022 aangevuld. Uit de beoordeling van de potentiële effecten voor genoemde bijburcht blijkt dat verlening van een ontheffing mogelijk is. Daarmee staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan niet in de weg.

Als gevolg van de aanleg van windturbine 1 en bijbehorende toegangsweg en opstelplaats gaat 2.500 m2 van het totale foerageergebied/territorium van de das verloren. Hoe groot het territorium van de betreffende dassenfamilie precies is, is niet bekend. In Bijlage 26 wordt gesteld dat, uitgaande van de informatie uit het “Kennisdocument das”, de grootte van een dassenterritorium van 30 tot 150 hectare in optimaal gebied en van 150 tot 600 hectare in marginaal gebied varieert. Gegeven deze algemene brede range genoemd in literatuur, is 90 hectare een redelijk gemiddelde omvang voor een territoriumgrootte voor de das. Op basis van waarden in literatuur wordt voor de territoriumgrootte van de dassenfamilie in het plangebied uitgegaan van 70-90 hectare. Binnen deze straal rond windturbine 1 is voldoende voedselgrond beschikbaar voor de das en komen voor zover bekend geen andere dassenfamilies (hoofdburchten) voor. Een verlies van 2.500 m2 aan foerageergebied/territorium betreft dus 0,36-0,28% van het totale foerageergebied/territorium. Met andere woorden het oppervlakteverlies is getalsmatig nihil. Er gaat daarmee geen essentieel foerageergebied voor de das verloren door realisatie van het windpark. Er is dus geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb als gevolg van verlies van foerageergebied van de das.

Bever

Nader onderzoek naar de bever (Bijlage 14) heeft uitgewezen dat zich binnen de invloedssfeer (van 50 meter) van de werkzaamheden géén voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de bever bevinden. Negatieve effecten op de bever zijn daarom niet te verwachten.

Overige soorten

Er zijn geen permanente effecten te verwachten op eventueel aanwezige kamsalamanders of grondgebonden zoogdieren.

5.6.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Conclusie gebiedsbescherming

Doordat de windturbines niet in een Natura-2000 gebied geplaatst worden is er geen sprake van oppervlakteverlies.

Verstoring door geluid/licht/trillingen is niet te verwachten op basis van de toetsafstanden dan wel de aanwezigheid van bestaande windturbines.

Significante effecten op instandhoudingsdoelen voor stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten zijn op basis van objectieve gronden uitgesloten. Op grond van de ecologische beoordeling voor stikstofdepositie (2022), te beschouwen als een voortoets in de zin van de Wet natuurbescherming (Wnb), kan worden geconcludeerd dat door de aanleg en exploitatie van het windpark IJsselwind met zekerheid geen significante gevolgen optreden ter plaatse van het Natura 2000-gebied. De gebruiksfase van het windpark levert geen stikstofdepositie op. Verzuring/vermesting van habitattypen door stikstof is dus niet aan de orde.

Er is geen sprake van een negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen. De kans op aanvaringen zijn daarnaast zeer gering. Ook is er geen sprake van barrièrewerking op vliegroutes van de meervleermuis, ganzen en eenden. Verandering in populatiedynamiek/soortensamenstelling ten gevolge van het windpark zijn daarmee niet aan de orde.

Er is ook geen effect op kenmerkende waarden van het GNN en GO als gevolg van de plaatsing van de windturbines.

Soortenbescherming

De windturbines zullen incidenteel leiden tot een aanvaring met vogels. De gunstige soort van instandhouding is echter niet in het geding. Om het aantal slachtoffers onder vleermuizen te beperken zal een stilstandsvoorziening worden ingesteld, daarmee is een significant negatief effect niet te verwachten. Er is al een onherroepelijke ontheffing Wnb voor deze soorten.

De gunstige staat van instandhouding van de das wordt niet beïnvloedt door het geplande windpark. Door het nemen van concrete maatregelen in de aanlegfase zijn negatieve effecten te voorkomen. De bever is niet aanwezig binnen de invloedsfeer van het windpark. Daarom zijn er geen negatieve effecten te verwachten.

In het kader van het eerdere procedure voor het windpark is al een ontheffing en vergunning Wet natuurbescherming voor het project verleend, beide zijn onherroepelijk. Een wijziging van de ontheffing voor vergroting van de windturbines met 2,5 meter en verplaatsing van windturbine 1 met 23 meter is op 24 mei 2022 aangevraagd. Omdat de effecten van het windpark in de nieuwe procedure niet veranderen is de wijziging vergunbaar.

De das als soort maakt geen onderdeel van de oorspronkelijke ontheffing. Verstoring van het leefgebied van de das is geen overtreding van de Wnb en is daarmee niet ontheffingsplichtig. Er gaat geen essentieel foerageergebied voor de das verloren door realisatie van het windpark. Verstoring van de hoofdburcht kan uitgesloten worden. De aanlegwerkzaamheden voor het windpark kunnen mogelijk wel een tijdelijk verstorend effect hebben op een bijburcht. Alhoewel het de vraag is of deze verstoring ontheffingsplichtig is, is hiervoor toch een ontheffing aangevraagd. Deze ontheffing is verleenbaar waardoor er sprake is van een uitvoerbaar plan.

Er is voor het aspect natuur sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.7 Cultuurhistorie

5.7.1 Toetsingskader

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland geregeld in de Monumentenwet 198889. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet90, die de Monumentenwet 1988 vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd. De Erfgoedwet vormt samen met de nog in te voeren Omgevingswet91 het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.

5.7.2 Onderzoek
5.7.2.1 Archeologie

Om de huidige situatie in het plangebied vast te stellen zijn de gemeentelijke Archeologische waardenkaart van Zutphen en de Archeologische Monumentenkaart van Gelderland bepalend.

Archeologische waardenkaart Zutphen

Voor het plangebied IJsselwind geldt de Archeologische waardenkaart Zutphen (AWK, 2017). Deze gemeentelijke beleidskaart wordt bijgehouden op basis van actueel bekende archeologische gegevens en onderzoeken. De AWK toont welke archeologische waarden in Zutphen aanwezig zijn of welke waarde de gemeente op een locatie verwacht. De (verwachtings)waarde bepaalt welk (voor)onderzoek nodig is bij deze waarde.

Figuur 5.8 Digitale Archeologische Waardenkaart Zutphen (januari 2022) met indicatief de locaties van de windturbines [bron: https://erfgoedcentrumzutphen.nl/deelnemers/archeologie/wat-wij-doen#]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0052.png"

Op basis van de AWK liggen de beide turbines en bijbehorende voorzieningen ten noorden van het Twentekanaal op een locatie met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor de middelhoge verwachte waarde geldt volgens de voorschriften behorende bij de AWK dat bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter vanaf het maaiveld (straat- of terreinniveau, niet gerekend vanaf keldervloeren of souterrains) vooraf gegaan dienen te worden door archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek, verkennend archeologisch onderzoek). De gemeente neemt het selectiebesluit.

De woning Meijerinkstraat 40 (betrokken bij het windpark) is gelegen op een locatie met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor een hoge verwachtingswaarde geldt dat alle bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter vanaf het maaiveld (straat- of terreinniveau, niet gerekend vanaf keldervloeren of souterrains) dienen vooraf gegaan te worden door archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek, verkennen archeologisch onderzoek). De gemeente neemt het selectiebesluit.

De turbine ten zuiden van het Twentekanaal ligt in een gebied dat is verstoord, er is dus geen sprake van beschermde archeologische waarden.

Archeologische Monumentenkaart

Naast de AWK geldt ook de Archeologische monumentenkaart (AMK). Deze kaart is opgenomen in Figuur 5.9. Vindplaatsen zijn locaties waar archeologische waarnemingen zijn gedaan. Dit kan betekenen dat er archeologische sporen zijn aangetroffen of dat er vondsten zijn gedaan. De Archeologische Monumenten Kaart betreft terreinen die gezien de aanwezige bekende archeologische waarden door de Rijksdienst in overleg met provincie en gemeente zijn aangewezen als archeologisch waardevol. De waarde van de terreinen kan zijn: waardevol, middelhoge en hoge waarde. Ook kan door het Rijk een beschermde monumentstatus worden toegewezen. Parels zijn archeologische gebieden van provinciaal belang, ruwe diamanten zijn potentieel van provinciaal belang. Binnen het plangebied zijn geen archeologische vindplaatsen, archeologische monumenten en parels/diamanten gelegen.

Figuur 5.9 Archeologische monumentenkaart (AMK), met indicatief de locaties van de drie windturbines [bron: RHDHV]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0053.png"

Indien er bij bouwwerkzaamheden verstoring van de ondergrond dieper dan 30 cm onder maaiveld plaatsvindt, dient voorafgaand aan die werkzaamheden te worden vastgesteld of er een archeologische vindplaats aanwezig is (inventariserend vooronderzoek). Bij grondwerkzaamheden dieper dan 30 centimeter onder maaiveld bestaat er ook op terreinen zonder bekende archeologische waarden een aanzienlijke kans op het aantreffen van archeologische waardevolle resten. Dat geldt in het bijzonder voor grafvelden, die met een verkennend booronderzoek niet of nauwelijks vastgesteld kunnen worden, daarom dienen zulke grondwerkzaamheden archeologisch begeleid te worden.

Geldende bestemmingsplannen

Zoals in paragraaf 1.3 te lezen is geldt voor windturbine 1 het inpassingsplan "Rondweg N348 Zutphen - Eefde" met de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' die onderzoek verplicht bij 50 m2 of meer. Dit komt niet overeen met het AWK.

Voor windturbine 2 geldt een dubbelbestemming voor de middelhoge verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologische verwachting 2'. Deze is bestemd voor het behoud en de bescherming van de verwachte waardevolle archeologische waarden in de bodem. Voor (bouw)werkzaamheden van meer dan 500 m² is nader onderzoek nodig, dit is overeenkomstig het AWK.

Ter plaatse van windturbine 3 geldt geen bestemmingsplan en daarmee ook geen dubbelbestemming voor archeologie.

Archeologisch onderzoek ten behoeve van aanleg rondweg N348

In 2007 is een archeologisch bureau- en veldonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het MER voor de aanleg van de N348 Rondweg Zutphen-Noord en Eefde-West. Het onderzoek was een aanvulling op twee eerder verrichte onderzoeken in 2001 en 2005. Het tracé van de N348 schampt op Zutphens grondgebied één ten dele bebouwde enk met archeologische vindplaatsen (de Wolfeler Enk). Op het onbebouwde deel van deze Enk duidt een groot aantal archeologische vondsten op vindplaatsen uit de Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Dit deel van de enk is op de AWK gekwalificeerd als gebied met een hoge trefkans. Van het bebouwde deel van de enk zijn tot op heden geen archeologische vondsten bekend, dit is ook terug te zien op de AWK.

Op de enk van de buurtschap Angeren ten zuiden van de Eefsche beek zijn in 2001 vier archeologische vindplaatsen ontdekt. Voor deze vindplaatsen geldt een globale datering in de tijdspanne van de Prehistorie tot en met de Vroege Middeleeuwen. Een van deze vindplaatsen ligt ten westen van de
Mettrayweg en ten noorden van de Meijerinkstraat. Het gaat om een kleine vindplaats die zich over een lengte van circa 100 meter uitstrekt.

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten in de overige delen van het tracé bestond geen verdere onderzoeksverplichting voor de rondweg. De geplande ingrepen konden, voor zover het archeologische waarden betreft, zonder beperkingen worden uitgevoerd.

Om de archeologische waarden van het gebied zo goed mogelijk in kaart te brengen, is besloten om voor de delen waar eerder vondsten zijn gedaan, aanvullend een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren na vaststelling van het inpassingsplan voor de rondweg.92 In en in de nabijheid van het plangebied van de N348 Rondweg zijn 60 proefsleuven aangelegd, waarin in totaal zes vindplaatsen zijn aangetroffen met een datering late bronstijd - vroeg Romeinse tijd en late middeleeuwen - nieuwe tijd. In de nabijheid van windturbine 1 is een vindplaats aanwezig. Op basis van het proefsleuvenonderzoek kan gesteld worden dat deze vindplaats niet behoudenswaardig is waardoor voor windturbine 1 de verwachtingswaarde op basis van de AWK aangehouden kan worden, te weten middelhoge verwachting.

Nadere afweging

Het windpark met bijbehorende voorzieningen is hoofdzakelijk gelegen in een gebied met een middelhoge en hoge (bekende of te verwachten) archeologische waarde. De archeologische situatie van het plangebied is vrijwel volledig in kaart gebracht. Op basis van de AMK (Figuur 5.8) is het uitvoeren van een inventariserend vooronderzoek voor het windpark niet aan de orde, aangezien zich binnen of in de directe nabijheid van het plangebied geen archeologische vindplaatsen bevinden.

Met het oog op archeologische waarden vormt turbine 3 geen belemmering, aangezien deze locatie verstoord is en geen archeologische waarde heeft. Dit betekent dat voor deze turbine geen aanvullend onderzoek nodig is en verdere verstoring van de grond en bodem geen invloed heeft op de beoordeling van het aspect archeologie.

Voor de overige 2 windturbinelocaties geldt dat negatieve effecten op het gebied van archeologie niet uitgesloten kunnen worden.

De locatie van windturbine 2 kent een middelhoge verwachtingswaarde. Voor deze gronden geldt dat bij het bouwen van bouwwerk groter dan 500 m2 archeologisch onderzoek moet aantonen dat er geen archeologische waarden worden geschaad. De omvang van de bestemmings- en aanduidingsvlakken maakt per windturbine een gezamenlijk oppervlakte aan bouwwerken mogelijk van maximaal 491 m2 (diameter van de fundering van maximaal 25 meter). De windturbines hebben een kleiner oppervlak dan 500 m2, derhalve hoeft hiervoor geen nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Voor de nieuwe bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' wordt wel ter bescherming van archeologische waarden de dubbelbestemming voor middelhoge waarde archeologie overgenomen.

De locaties van windturbine 1 kent een hoge bekende waarde in het geldende inpassingsplan. Het inpassingsplan voor de rondweg kent een hogere archeologische waarde toe aan de locatie dan het AWK doordat op basis van archeologisch onderzoek voor de provinciale weg vindplaatsen werden vermoed (2001/2005). Het nadere proefsleuvenonderzoek dat is uitgevoerd ná vaststelling van het inpassingsplan voor de provinciale weg (2010) concludeert echter dat de vindplaats (locatie 10) niet behoudenswaardig is. Daarom kan voor het de locatie van windturbine 1 in dit inpassingsplan uitgegaan worden van de dubbelbestemming voor een middelhoge verwachtingswaarde overeenkomstig het AWK, net zoals bij windturbine 2.

Voor de aanleg van wegen en kraanopstelplaatsen geldt dat een archeologische onderzoek uitgevoerd dient te worden bij ingrepen dieper dan 0,5 meter. Er wordt van uitgegaan dat de wegen en de kraanopstelplaatsen niet dieper worden aangelegd dan 0,5 meter, dus hier hoeft vooralsnog geen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De beschermende archeologische dubbelbestemming van onderliggende plannen blijft gelden dus wanneer voor de technische uitvoering toch blijkt dat er dieper dan 0,5 meter gegraven moet worden is mogelijk alsnog archeologisch onderzoek nodig.

Ter plaatse van de woning Meijerinkstraat 40 (molenaarswoning) geldt een hoge bekende archeologische waarde. Indien hier bodemingrepen plaats vinden met een oppervlakte groter dan 5 m2, dan dient middels archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden worden geschaad. Er zullen in het kader van dit plan geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van de woning, de woning wordt enkel functioneel aangemerkt als molenaarswoning. De beschermende dubbelbestemming uit het onderliggende bestemmingsplan "Buitengebied Zuid en West" blijft gelden.

Ter plaatse van de nieuwe groenelementen ter uitvoering van het landschappelijke inrichtingsplan gelden op basis van het AWK bijna overal een middelhoge verwachtingswaarde en ter plaatse van één groenelement een hoge bekende archeologische waarde. De beschermende dubbelbestemmingen uit de onderliggende plannen worden hier ter bescherming van archeologische waarden overgenomen. Nader archeologisch onderzoek is in het kader van dit inpassingsplan derhalve niet nodig.

Ter bescherming van de mogelijk aanwezige archeologische waarden zijn met dit plan dubbelbestemmingen opgenomen op de verbeelding ter plaatse van nieuwe bestemmingen met daaraan gekoppeld een beschermend omgevingsvergunningenstelsel in de planregels (Artikel 9 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' (ter plaatse van groen) en Artikel 10 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachtingswaarde' (ter plaatse van groen en windturbines 1 en 2)).

Er is vanuit archeologie geen belemmering voor de ontwikkeling van het windpark door het opnemen van dubbelbestemmingen ter bescherming van archeologische waarden. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11.

5.7.2.2 Overige cultuurhistorie

Landschappelijk elementen

Het gebied werd gekenmerkt door houtwallen rondom akkers en wegbeplantingen, die het kampenlandschap een kleinschalig karakter gaven. Veel houtwallen en wegbeplantingen zijn echter verdwenen, waardoor het landschap steeds opener is geworden.

Het beekdal van de Eefse beek is een cultuurhistorisch waardevol (lijn)element, evenals de wegen op en rond Nederlandsch Mettray. De bouwlanden op de hogere gronden langs de IJssel zijn historisch geografisch ook van cultuurhistorische waarde. Van middelhoge cultuurhistorische zijn de Eefse Enk, de Mettray, en de hogere gronden rond Groot Hungerink. Het stedelijk gebied is historisch geografisch gesproken niet gewaardeerd.

In de directe omgeving is sprake van enkele beschermde stadsgezichten (Zutphen en Warnsveld) (zie Figuur 3. voor ligging van de beschermde gezichten en paragraaf 2.5.1 voor inhoudelijke toelichting op de aanwijzingsbesluiten). De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) adviseert in zijn algemeenheid (dus niet specifiek voor de hier aanwezige beschermde stads- en dorpsgezichten) een afstand van 1.800 à 2.000 meter aan te houden tussen turbines en de grenzen van een beschermd gezicht. De beschermde stadsgezichten van Zutphen liggen op een afstand van circa 2.100 meter. Het beschermde dorpsgezicht van Warnsveld ligt op een nog grotere afstand. Een effect op de beschermde gezichten wordt derhalve niet verwacht. Dit wordt ook bevestigd door het advies van de Commissie Ruimte Kwaliteit en Cultuurhistorie over het eerdere plan (2019):93 "Het historische stadsgezicht/silhouet van de stad Zutphen is een grote ruimtelijke kwaliteit. Op groter schaalniveau zullen de turbines deel uit gaan maken van het silhouet van de stad. De commissie constateert dat door de relatief grote afstand van de turbines tot het hart van het beschermde stadsgezicht (circa 2,5 kilometer) er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het historische silhouet." De beperkte verhoging van de windturbines met 2,5 meter en een beperkte verschuiving van windturbine 1 met circa 23 meter doet hier niets aan af. Die wijzigingen in het plan zijn op het schaalniveau van de verhouding tussen stadssilhouet en windturbines niet zichtbaar.

In (de nabijheid van) het plangebied is een viertal gemeentelijke monumenten gelegen (zie Figuur 3.6 voor ligging). Het betreft de adressen Meijerinkstraat 40 (de Luchte), Valkeweg 1 ('t Eggink) en Valkeweg 3 ('t Valke). Het huis Rijsselt (uit 1105), op het terrein Nederlandsch Mettray, is geen monument, maar het huis en het terrein zijn wel van cultuurhistorische waarde. De aanwijzing van panden als monument heeft geen externe werking, de monumenten blijven ongemoeid met het windpark. Voor de woning Meijerinkstraat 40 geldt wel dat de woning functioneel betrokken wordt bij het windpark maar er zullen geen (bouw)werkzaamheden aan het pand gaan plaatsvinden in het kader van het windpark. De ontwikkeling van het windpark heeft derhalve geen effect op de monumenten.

5.7.3 Conclusie

Het windpark doet geen afbreuk aan archeologie en overige cultuurhistorische waarden in het plangebied en de omgeving ervan. Voor archeologie geldt dat er voor de nieuw vast te leggen enkelbestemmingen waar nodig een beschermende dubbelbestemming wordt opgenomen. Voor die gebieden waar de onderliggende enkelbestemming blijft gelden blijft ook de geldende archeologische bescherming van toepassing.

Voor het aspect cultuurhistorie is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.8 Water

5.8.1 Toetsingskader

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.

De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen bevoegd gezag, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebied specifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' moet worden gehanteerd.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.

De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid.

De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

Omgevingsverordening Gelderland

De provincie legt provinciaal waterbeleid vast ter bescherming van de provinciale belangen. In de Omgevingsverordening Gelderland worden er geen aandachtspunten voor water gegeven aan het plangebied en directe omgeving.

Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Het Waterschap Rijn en IJssel zorgt voor het water in zijn beheersgebied. Vanuit het leidend principe 'Water en mens in hun element' draagt het waterschap bij aan ruimtelijke kwaliteit en een duurzame leefomgeving. De zorg voor waterveiligheid, schoon water en voldoende water vraagt structureel aandacht en is continu in beweging. Dat doet het waterschap door het (grond)waterpeil te beheren, rioolwater te zuiveren en te zorgen voor schoon water in beken, sloten en rivieren en te zorgen voor stevige dijken.

Als belangrijkste speerpunt voor de periode 2022-2027 ziet het waterschap de opgave om zijn gebied veerkrachtiger te maken tegen klimaatverandering. Hiervoor werkt het waterschap toe naar een andere balans van vasthouden-bergen-afvoeren (voorraadbeheer), rekening houdend met de meest recente inzichten over de snelheid van klimaatverandering.

In het waterbeheerprogramma 2022-2027 heeft het waterschap zijn doelen en werkzaamheden weergegeven in vier thema's.

Klimaatrobuust gebied

Het doel is het beheer, het onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem zodanig te invullen, dat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd inwoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.

Veilig gebied

Het waterschap zorgt voor veilige dijken, nu en in de toekomst. De ambitie is dat in 2050 de waterkeringen voldoen aan de nieuwe normen voor waterveiligheid, en dat daarbij wendbaar wordt inespeeld op ontwikkelingen. Het waterschap voert zijn beheer op een duurzame wijze uit en werkt aan behoud en verhoging van de biodiversiteit van de dijken.

Circulaire Economie en Energietransitie

Het waterschap wil in het uitvoeren van zijn primaire taak zoveel mogelijk bijdragen aan het beperken van klimaatverandering. Daarbij wil het waterschap in 2050 onderdeel zijn van een 100% circulaire economie waarin het waterschap zijn taken klimaatneutraal uitvoert.

Gezonde leefomgeving

Het waterschap zorgt voor een schoon en gezond watersysteem voor de mensen en de natuur in het gebied. Het waterschap streeft ernaar dat het water in de leefomgeving geschikt is voor verschillende maatschappelijke functies en dat het geen risico's oplevert voor de volksgezondheid. Het doel van het waterschap is een oppervlaktewatersysteem te bereiken dat optimaal is voor ecologisch functioneren en biodiversiteit en natuurwaarden daarbinnen en -buiten bevordert.

De samenhang van de wateropgaven met andere opgaven in het gebied vraagt om nauwe samenwerking met waterschapspartners (zoals gemeenten en provincies), inwoners en bedrijven. Om de waterbelangen bij ruimtelijke ontwikkelingen tijdig en goed in beeld te krijgen en mee te kunnen wegen, wordt de (digitale) watertoets gebruikt.

Keur

De Keur van het Waterschap Rijn en IJssel 2009 is van kracht op de waterhuishouding in het plangebied. Bijbehorende leggers bepalen het toepassingsgebied van de keur. Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.

5.8.2 Onderzoek

Waterschap Rijn en IJssel hanteert voor de watertoets een watertoetstabel waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. In Tabel 5.8 is de watertoetstabel voor windpark IJsselwind ingevuld.

Tabel 5.8 Watertoetstabel windpark IJsselwind

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0054.png"

Uit de watertoetstabel volgen de wateraspecten die relevant zijn:

  • windturbines 2 en 3 liggen nabij een waterkering;
  • windturbine 1 ligt in een waterbergingsgebied
  • voor alle turbines geldt dat er sprake is van toename van het verhard oppervlak;
  • bij windturbines 1 en 2 ligt een deklaag van klei van 1 à 2 meter. Er zou sprake kunnen zijn van kwel;
  • nabij windturbine 2 bevindt zich een watergang die in eigendom en beheer is van het waterschap.

Bij de uitwerking van de plannen voor de aanleg van de turbines wordt rekening gehouden met de relevante wateraspecten. Daarbij vindt overleg plaats met Waterschap Rijn en IJssel. Er is al een onherroepelijk watervergunning voor windpark IJsselwind. Voor realisatie dient voor een aantal aspecten mogelijk een beperkte wijziging van de watervergunning aangevraagd te worden.

Hierna worden de voor windpark IJsselwind mogelijk relevante wateraspecten nader behandeld.

Veiligheid

Windturbine 3 staat gepland in de beschermingszone van de primaire waterkering van dijktraject 50-2 (Twentekanaal Zuid) en windturbine 2 in die van dijktraject 51-1 (Twentekanaal Noord). Windturbine 1 staat buiten de beschermingszone maar kan in geval van een faalincident van de windturbine effect hebben op de waterveiligheid.

Er is onderzoek gedaan naar de waterveiligheid (zie Bijlage 16 en Bijlage 17). In het onderzoek zijn de ondergrondse effecten en de bovengrondse effecten van het windpark op de waterveiligheid beoordeeld.

Aangetoond is dat de waterkerende functie gewaarborgd blijft tijdens de bouw, het gebruik en het verwijderen van het park mits bepaalde maatregelen worden genomen. Maatregelen die voor de waterveiligheid worden toegepast zijn een trillingsvrij grondverdringend paalsysteem, het herstellen van de oorspronkelijke bodemopbouw in combinatie met erosiebestendige aansluiting en het uitvoeren van ontgravingen en aanbrengen van funderingen onder normale omstandigheden. De waterveiligheid in het gebied is niet in het geding (zie ook paragraaf 5.4). De maatregelen zijn al geborgd in een onherroepelijke watervergunning.

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Door de realisatie van windturbines, transformatorstations, kraanopstelplaatsen en toegangspaden neemt het verhard oppervlak toe. Het water van de nieuwe verhardingen stroomt af naar het naast gelegen maaiveld en kan daar infiltreren in de bodem. Er wordt binnen het project dus geen water verzameld en geloosd op oppervlaktewater. Uitgangspunt is dat er geen sloten gedempt gaan worden en er geen permanente kunstwerken in de watergangen aangelegd worden. Mochten er echter toch ingrepen in (de oevers van) watergangen plaatsvinden, voor bijvoorbeeld toegangswegen, dan worden maatregelen getroffen om de waterafvoerende functie van de watergangen te waarborgen (bijvoorbeeld door middel van duikers of het omleggen van watergangen). In de uitgangssituatie is er geen sprake van wateroverlast. De realisatie van windpark IJsselwind heeft hierop geen significante negatieve invloed.

Compensatie verhard oppervlak

Voor de uitbreiding van verhard oppervlak geldt in beginsel een compensatieplicht in de vorm van bergings- of infiltratievoorzieningen, waarbij niet meer water uit het gebied mag worden afgevoerd dan in de huidige situatie.

Voor wat betreft het compenseren van verhard oppervlak is compensatie van versnelde afvoer niet nodig zolang het water afstroomt op de berm of op omliggend maaiveld. Het water van de toegangswegen stroomt af op de berm, alwaar het kan wegzakken/infiltreren. Het water van de verharding nabij de windturbines stroomt af op naast gelegen percelen. Het water kan daar wegzakken/infiltreren. Om te voorkomen dat het rondom deze verharding in langdurig natte perioden drassig wordt, wordt rondom de verharding eventueel een drain of grindkoffer aangelegd.

Het water dat van deze verhardingen afstroomt wordt echter niet middels kolken en riolering geloosd op oppervlaktewater. Het water stroomt af op de berm en/of naast gelegen maaiveld. Er is daarom geen watercompensatie benodigd voor de toename aan verhard oppervlak.

Waterbergingsgebied

Het perceel waarop windturbine 1 beoogd is kent een waterbergingsfunctie. Als de toegangsweg en de opstelplaats van de kraan aangelegd worden op bestaand maaiveldniveau dan beperkt de afname van het bergingsvolume zich tot de ruimte die de windmolen zelf inneemt. Dit is in verhouding tot de omvang van het bergingsgebied nihil. Indien het noodzakelijk blijkt om de weg en de opstelplaats verhoogd aan te leggen dan is het noodzakelijk om het hiermee verloren gaande bergingsvolume één op één te compenseren. Dit kan bijvoorbeeld door het graven van zakgreppel langs de verharding. Borging vindt plaats in de watervergunning.

De ligging van windturbine 1 binnen het waterbergingsgebied heeft geen significant effect op de werking en het bergend vermogen van dit gebied.

Grondwateroverlast

De schommelende waterpeilen van de nabijgelegen rivier de IJssel en het Twentekanaal kunnen leiden tot wisselende grondwaterstanden. De aanleg van drie windturbines heeft geen invloed op deze wisselende grondwaterstanden en veroorzaakt daarnaast geen grondwateroverlast. De fundatie van de windturbines doorsnijdt de bovenste deklaag. Omdat de deklaag op meerdere plaatsen in de nabijheid van de windturbines al doorsneden wordt, door sloten, watergangen en door de grondlichamen van de N348 en de spoorweg, is het effect hiervan op de grondwaterstroming nihil.

Voor de aanleg van de funderingen van de windturbines is mogelijk tijdelijk bronbemaling nodig om in den droge te kunnen werken. Ook voor het aanleggen van de duikers is wellicht kortdurend bemaling nodig. Vermoedelijk kan de benodigde bemaling volstaan met een melding op basis van de Keur. Het is aan de aannemer om te zijner tijd bij de melding te onderbouwen dat de watervergunningsgrens niet overschreden gaat worden. Tijdens de uitvoering zal tijdelijk grondwater bemalen worden. De aannemer dient bij de melding aan te geven waar het bemalen water tijdelijk geloosd wordt.

De fundering van de windturbines betreft een betonnen blok van circa 3 meter dik, een diameter van circa 20 meter en wordt grotendeels onder het maaiveld aangebracht. De heipalen die de fundering ondersteunen hebben afhankelijk van de ondergrond een lengte van 15-25 meter. Omdat de ondergrond bij de windturbines 1 en 2 voornamelijk uit zand bestaat en in beperkte mate slecht doorlatende lagen aanwezig zijn, wordt ook op grotere diepte geen invloed verwacht op de grondwaterstroming als gevolg van de fundering van deze turbines. Windturbine 3 komt op de voormalige stortplaats op Fort de Pol. Met betrekking tot de fundering van windturbine 3 dient er rekening mee gehouden te worden dat de paalfundering in het stortmateriaal kan komen daarmee ontstaat een meldingsplicht bij het bevoegd gezag Wbb vanwege het aantasten van de saneringsconstructie en is er wellicht nader onderzoek nodig in de vorm van een deelsaneringsplan (zie ook paragraaf 5.8).

Inrichting en beheer

Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone van watergangen is een watervergunning nodig. Er is al sprake van een onherroepelijke watervergunning die mogelijk wat wijziging vraagt. Er is één locatie waar mogelijk een dam met duiker nodig is in een legger watergang van waterschap Rijn en IJssel. Dit is ter plekke van de toegangsweg voor onderhoud voor windturbine 2. Dit betekent dat deze dus watervergunningplichtig is. Het is wellicht mogelijk om deze leggerwatergang te kruisen over de bestaande duiker die onder de N348 ligt. Als dit niet kan zal een extra dam met duiker aangelegd moeten worden. Waterschap Rijn en IJssel geeft de maatvoering van de duiker aan.

Om de dam met duiker aan te kunnen leggen wordt de leggerwatergang tijdelijk afgedamd en indien nodig bemalen. De aannemer draagt zorg voor de afvoer van de watergang tijdens de aanleg van de duiker.

De toegangsweg voor transport van windturbine 2 kruist de bermsloot van de N348. De afmetingen van de dam met duiker wordt afgestemd met relevante afdeling van de provincie Gelderland.

Watertoets

De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van water huishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de water huishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om water huishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Over deze wijze van omgaan met de waterhuishouding heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap in de kader van de watertoets en overleg met instanties. De resultaten van deze afstemming zijn (grotendeels) integraal verwerkt in deze paragraaf. De eventueel benodigde wijziging watervergunningen of watervergunning voor de uitvoering en eventuele afstemming daarover volgen hun eigen procedure.

5.8.3 Conclusie

De windturbines hebben geen negatief effect op de waterhuishouding. Een watervergunning is mogelijk nodig voor grondwateronttrekking, voor waterberging en kruising van een watergang. De vergunningen zijn niet noodzakelijk in het kader van de ruimtelijke procedure. Rekening houdend met de (eventueel) benodigde vergunningen is er voor het aspect water sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.9 Bodemkwaliteit

5.9.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het bevoegd gezag moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit.

Voor de realisatie van het windpark zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond (en mogelijk ook asfalt en onderliggend funderingsmateriaal) wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk)94 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).

5.9.2 Onderzoek

Op basis van Bodemloket95 en de kaart met vervuilde grond in Gelderland96 is bepaald of er bodemverontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn. De gronden ten noorden van het Twentekanaal zijn al geruime tijd in gebruik als agrarische grond. Het windpark wordt zeer extensief gebruikt door mensen, waardoor vanuit het oogpunt van de functie geen eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit. Het effect van de windturbines 1 en 2 op de bodemkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar. Het is daarom aanvaardbaar dat de bodem ter plaatse, behalve voor agrarisch gebruik, ook geschikt is voor het gebruik voor de plaatsing van windturbines met bijbehorende voorzieningen. Een bodemonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Voor de uitvoering van grondwerkzaamheden geldt dat het Besluit bodemkwaliteit van toepassing is. Aanvullend is in opdracht van IJsselwind in 2020 een bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de geplande windturbines 1 en 2.97 Het milieuhygiënisch vooronderzoek bodem bevestigt dat er geen belemmeringen voor de bouw van windturbines 1 en 2 is.

Figuur 5.10 Uitsnede bodemkaart [bron: www.bodemloket.nl]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0055.png"

Bodem- en grondwaterkwaliteit voormalige stortplaats Fort de Pol

Windturbine 3 is gepland op de voormalige stortplaats Fort de Pol. Deze voormalige stort is in 2012 gesaneerd middels een herschikking van het stortmateriaal waarna er een (waterdoorlatende) scheidingsdoek en een leeflaag van 0,5 meter dikte is aangebracht. Hoewel de voormalige stortlocatie na de sanering nog verontreiniging (verontreinigde grond) bevat zijn er geen contactmogelijkheden met het vervuilde stortmateriaal meer mogelijk. In de periode na de sanering is er in de afdeklaag nog een drainage stelsel aangebracht en is de leeflaag op de vlakke stukken nog met een meter verhoogd zodat deze op de plateaus nu 1,5 meter grond bevat en op de taluds 1 meter dik is. De afdekgrond bestaat hoofdzakelijk uit klasse industrie of schoner. De sanering is gebeurd onder de Wet bodembescherming, middels een goedgekeurd saneringsplan.

Bodemkwaliteit

Qua bodemkwaliteit en draagkracht is het plateau waar de windturbine gepland na sanering geschikt voor de realisatie van een windturbine. Er zullen echter bodembeschermende maatregelen nodig zijn bij de fundatie. Aangezien niet kan worden uitgesloten dat er stortmateriaal vrijkomt bij de aanleg van windturbine 3 wordt voor deze locatie op basis van het type fundatie een deelsaneringsplan opgesteld. Daarin zullen eventuele benodigde mitigerende maatregelen worden opgenomen.

In februari en november 2017 is respectievelijk middels het evaluatierapport 'monitoring Fort de Pol Zutphen' en het rapport 'locatiespecifieke risicobeoordeling Fort de Pol te Zutphen' de stabiele eindsituatie op Fort de Pol aangetoond. De provincie Gelderland heeft als bevoegd gezag in januari 2018 is ingestemd met het evaluatieverslag van de grondwatersanering. De locatie is daarmee geschikt voor industrieel gebruik (inclusief bebouwing en verharding).

Grondwaterkwaliteit

Door RHDHV (Hydrologisch onderzoek voormalig stortplaats Fort de Pol, zie Bijlage 18) is onderzocht of de stabiele situatie die in de evaluatie aangetoond is verstoord zal worden als gevolg van de werkzaamheden bij de aanleg van windturbine 3. Uit het onderzoek blijkt dat de stijghoogten in het tweede watervoerende pakket hoger zijn dan in het eerste watervoerende pakket en dat er ter hoogte van deze scheidende laag sprake is van kwel. Het aanbrengen van de funderingspalen zal derhalve niet resulteren tot een additionele verticale verspreiding van de grondwaterverontreinigingen en daarmee ook niet tot een milieu hygiënische verslechtering van het grondwater op en rondom de voormalige stortplaats Fort de Pol.

Hoewel de plaatsing van de windturbine dus geen additionele verspreiding van grondwaterverontreiniging oplevert, blijk ook dat op basis van het plaatselijke grondwaterstromingspatroon eventueel verontreinigd grondwater ter hoogte van de voormalige stortplaats uiteindelijk in het Twentekanaal of in de IJssel op kwelt. Het verontreinigde grondwater kan het Twentekanaal niet passeren en daarmee ook niet grondwaterkwaliteit ten noorden van het Twentekanaal schaden.

In de instemming van Omgevingsdienst Regio Arnhem op het evaluatieverslag van de uitgevoerde sanering (29 januari 2018) is opgenomen dat een paalfundering onder voorwaarden mogelijk is. Indien een dergelijke funderingswijze gewenst is, dient voorafgaande aan de bouwactiviteiten een funderingsplan ter goedkeuring aan de Provincie Gelderland te worden overlegd.

Plan van aanpak voor aanleg windturbine

In het kader van het inpassingsplan hoeft er nu geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd, omdat de voorgenomen windturbines zich bevinden op een al onderzochte en gesaneerde locatie.

Als een funderingspaal in het stortmateriaal komt moet dit van te voren worden gemeld aan het bevoegd gezag (provincie Gelderland), omdat daarmee de saneringsconstructie wordt aangetast. Aangezien niet kan worden uitgesloten dat er stortmateriaal vrijkomt bij de aanleg van windturbine 3 wordt voor deze locatie op basis van het type fundatie een deelsaneringsplan opgesteld. Daarin zullen eventuele benodigde mitigerende maatregelen worden opgenomen.

5.9.3 Conclusie

Windturbines 1 en 2 zijn niet van invloed op de bodemkwaliteit. Voor windturbine 3 geldt dat deze wordt gerealiseerd op voormalige stort Fort de Pol. De locatie is gesaneerd en wordt derhalve geschikt geacht voor industrieel gebruik (inclusief bebouwing en verharding), zoals een windturbine. Met betrekking tot de fundering van de windturbine dient er rekening mee gehouden te worden dat de paalfundering in het stortmateriaal kan komen daarmee ontstaat een meldingsplicht bij het bevoegd gezag Wbb vanwege het aantasten van de saneringsconstructie en is er wellicht nader onderzoek nodig is in de vorm van een deelsaneringsplan. Deze aanpak is uitvoerbaar gebleken.

Het inpassingsplan kan met het oog op het aspect bodem uitvoerbaar worden geacht. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.10 Overige aspecten

5.10.1 Vliegverkeer en radar

Toetsingskader

De bouw van windturbines kan van invloed zijn op het vliegverkeer in Nederland, met name de hoogte van windturbines is daarbij relevant. Voor het vliegverkeer is het van belang is dat de vliegveiligheid en de werking van radar- en communicatieapparatuur te allen tijde kan worden gegarandeerd.

Laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden kennen harde bouwhoogtebeperkingen. Hierbij is van belang dat de rotorbladen van een windturbine de route niet 'doorsnijden'. Er moet dus een afstand van minimaal een halve rotordiameter tot de rand van de laagvlieggebieden worden gehouden. Voor het veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld waarbinnen hoogtebeperkingen gelden.

Plaatsing van windturbines kan ook mogelijk leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart. Afhankelijk van de locatie kan een windpark een verstorende werking hebben op Communicatie-, Navigatie- en Surveillance (CNS)-apparatuur van de luchtverkeersleiding voor burgerluchtvaart.

Voor de militaire radarposten in Nederland moet binnen een straal van 75 kilometer van een radarpost worden gekeken of windturbines de radar niet teveel verstoren en moet een plan ter goedkeuring aan Defensie worden voorgelegd. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)98 en zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)99. Er dient een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet in stand te blijven om een goede werking van de radar te garanderen.

Onderzoek

Vliegverkeer

De windturbines bevinden zich buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens. Op 5 januari 2022 heeft Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) per email laten weten geen bezwaar te hebben tegen de plannen (zie Bijlage 20). Op 25 januari 2022 heeft de Inspectie voor Infrastructuur en Transport (ILenT) bevestigd dat het beoogde windpark zich bevindt buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens.

Het plangebied is wel gelegen in een toetsingsvlak laagvliegruimte Deventer. ILenT toetst aan criteria en geldende regelgeving. Voor laagvlieggebieden zijn geen vastgestelde criteria of toetsingskader. De plaatsing van windturbines in een laagvlieggebied kan wel invloed hebben op de bruikbaarheid van dat gebied. Gezien de bundeling van windpark IJsselwind met bestaande windturbines en de hoge schoorsteen van GMB wordt verwacht dat realisatie van het windpark geen extra effecten heeft op de bruikbaarheid van het laagvlieggebied en derhalve aanvaardbaar is.

Het windpark IJsselwind bevindt zich niet in andere laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden.

Defensieradar

Het Rarro schrijft verstoringsgebieden voor waarbinnen de radarverstoring moet worden getoetst. Voor deze gebieden wordt een normprofiel aangehouden die voor windturbines loopt tot 75 kilometer van de primaire radarposten, zijnde de vijf zogenoemde Millitary Approach Surveillance Systems (MASS)-radars en twee Medium Power Range (MPR)-radars. De locaties van deze radarposten met de 75 kilometer-contouren zijn weergegeven in Figuur 5.11.

Figuur 5.11 Ligging radarstations en 75-kilometer contouren [bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening]

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0056.png"

Door TNO is een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd op basis van de maximale afmetingen van de geplande windturbines in de 4 MW-klasse (worst case) (zie Bijlage 21).

Het bouwplan bevindt zich binnen minimaal één van de 75 kilometer cirkels van de Military Approach Surveillance System (MASS) verkeersleidingsradars en binnen de 75 kilometer cirkels rond de locatie van de huidige MPR gevechtsleidingsradar te Nieuw Milligen. De analyse is uitgevoerd voor de volgende radarsystemen:

  • het primaire verkeersleidingsradarnetwerk, bestaande uit een zestal MASS verkeersleidingsradarsystemen verspreid over Nederland aangevuld met de Terminal Approach radar (TAR) West bij Schiphol en de infill radar te Wemeldinge;
  • de MPR gevechtsleidingsradar op de locatie Nieuw Milligen.

Voor beide twee de radarsystemen geldt dat het Ministerie van Defensie een minimale detectiekans eist van 90%. Voor beide radarsystemen gelden de volgende conclusies:

  • reductie van de detectiekans ter hoogte van het bouwplan: De detectiekans is na realisatie van het bouwplan op de toetsingshoogte van 1000 voet binnen de thans gehanteerde 2021 norm gebleven;
  • reductie van de detectiekans ten gevolge van de schaduwwerking van het bouwplan: Het verlies aan maximum bereik op de hoogte van 1000 voet in de sector waarin schaduwwerking optreedt is na realisatie van het bouwplan binnen de thans gehanteerde 2021 norm gebleven.

Vanuit defensieradar is er dus geen belemmering voor realisatie van de windturbines op basis van het radarverstoringsonderzoek. Het Ministerie van Defensie heeft het radarverstoringsonderzoek beoordeeld en een verklaring van geen bezwaar afgegeven tegen realisatie van de geplande windturbines (zie Bijlage 21).

Scheepvaartradar

Er is onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de windturbines op (de scheepvaartradar van) het vaarverkeer op het Twentekanaal (zie Bijlage 22).

Op het effect van windturbines op scheepvaartverkeer is de 'Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken' (2015) van toepassing. De beleidsregel bepaalt voor plaatsing van windturbines nabij vaarwegen:

  • plaatsing van windturbines wordt toegestaan bij een afstand van ten minste 50 meter uit de rand van de vaarweg;
  • binnen 50 meter uit de rand van de vaarweg wordt plaatsing slechts toegestaan indien uit aanvullend onderzoek blijkt dat er geen hinder voor wal- en scheepsradar optreedt. De minimale afstand tot de rand van de vaarweg is altijd ten minste de helft van de rotordiameter;
  • plaatsing mag geen visuele hinder opleveren voor het scheepvaartverkeer en bedienend personeel van kunstwerken. Het zicht op vaarwegmarkeringstekens mag niet door plaatsing van windturbines worden afgeschermd.

De windturbines staan alle drie gepland op meer dan 50 meter, als ook op een afstand van meer dan een halve rotordiameter (69 meter), uit de vaarweg. Er is daarmee geen sprake van effect op het scheepvaartverkeer en scheepvaartradar. Nader onderzoek is daardoor ook niet noodzakelijk. Uit het nadere onderzoek dat voor de volledigheid wel is gedaan (zie Bijlage 22) blijkt ook dat er door plaatsing van de windturbines geen sprake is van een effect op scheepvaartradar of scheepvaartverkeer.

Conclusie

Vanuit de aspecten vliegverkeer en radar is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.10.2 Straalpaden

Toetsingskader

Windturbines kunnen van invloed zijn op de zogenaamde straalpaden voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van verschillende windturbines kan de signaaloverdracht van straalpaden worden verstoord of verzwakt. Deze straalverbindingen (ook wel straalpaden genaamd) verzenden informatie (radiocommunicatie) langs een rechtstreekse cilindervormige lijn door de lucht. Verstoring kan optreden doordat deze cilindervormige lijn wordt onderbroken (doorkruising van de tweede fresnelzone). De uitvoering van de functies van een straalverbinding kunnen mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de windturbine.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch beschermde straalverbindingen (als zo danig bestemd in het geldende bestemmingsplan) in het plangebied die beïnvloed kunnen worden door de windturbines. Er bestaat dus geen juridische verplichting om bij ruimtelijke projecten rekening te houden met de straalverbindingen. Er kunnen echter ook onbeschermde straalverbindingen aanwezig zijn in het plangebied. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de aanwezigheid van onbeschermde straalverbindingen nader onderzocht.

Agentschap Telecom heeft een overzichtskaart aangeleverd waarin alle straalverbindingen die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn opgenomen (zie Figuur 5.12). Er zijn ook geen onbeschermde straalverbindingen door of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. De dichtstbijzijnde straalverbinding ligt op circa 800 meter en effecten zijn op die afstand uit te sluiten.

Figuur 5.12 Straalverbindingen in de omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.9925.IJsselwindZutphen-VST1_0057.png"

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen vanuit aanwezige straalverbindingen, er is daarom sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.10.3 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

In de bodem kunnen niet gesprongen explosieven (NGE's) aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden voor realisatie van het windturbinepark uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het inpassingsplan, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.

Onderzoek

Het benodigde onderzoek wordt voor aanvang van de realisatie uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald hoe hiermee tijdens werkvoorbereiding omgegaan dient te worden, teneinde de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren. De eventuele aanwezigheid van NGE's zorgen in praktijk niet voor een onuitvoerbaar plan.

Conclusie

De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het inpassingsplan en aanwezigheid zorgt ook niet voor een onuitvoerbaar plan. Er is daarom voor dit aspect sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.10.4 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009)100 kan worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.

Onderzoek

Volgens de VNG-richtlijn is de richtafstand voor 'windturbines' met een 'wiekdiameter' van 50 meter tot aan een rustige woonwijk 300 meter, voor een gemengd gebied is deze afstand 200 meter. De dichtst bij het windpark gelegen woning van derden is de woning Meijerinkstraat 9 op een afstand van 410 meter van de dichtstbijzijnde windturbine. De richtafstand wordt bepaald door het aspect 'geluid'. Het aspect 'slagschaduw' kent de VNG-richtlijn niet. Voor windturbines met een grotere rotordiameter geeft de VNG-richtlijn geen afstanden waardoor nader onderzoek in ieder geval noodzakelijk is ter voldoening aan een goede ruimtelijke ordening.

Aangezien de VNG-richtlijn niet toepasbaar is op de voorliggende situatie is op basis van specifiek

onderzoek gekeken naar de effecten van de windturbines op gevoelige objecten. Door middel van akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.2 is aangetoond dat het windpark inpasbaar is in de omgeving, zo ook door middel van slagschaduwonderzoek (zie paragraaf 5.3). Op basis van onderzoek voor geluid en slagschaduw is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook ten aanzien van de overige milieueffecten is geconcludeerd dat het windpark voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

De VNG-publicatie is in de voorliggende situatie niet toepasbaar. Op basis van specifiek onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

5.10.5 Geur

Toetsingskader

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken en brengt om die reden ook gezondheidsrisico's met zich mee. Bij geur van bedrijven gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. Onder geurbelasting (of ‘immissie') verstaan we de hoeveelheid geur, uitgedrukt in odourunits per kubieke meter lucht, die op een geurgevoelig object zoals een woning ‘terecht' komt. Deze hoeveelheid kan worden gemeten of berekend. Het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Handleiding geur geven voor bestemmingsplannen invulling aan het aanvaardbaar niveau van geurhinder. De geurvoorschriften staan in artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. Het bevoegd gezag beoordeelt welke mate van geurhinder nog aanvaardbaar is. De Handleiding geur geeft een toelichting op de geurvoorschriften van het Activiteitenbesluit. Een belangrijk onderdeel hiervan is hoe het bevoegd gezag het aanvaardbaar hinderniveau bepaalt. Bij het bestrijden van geurhinder moet het bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. Dit is nodig om een hoog beschermingsniveau te bereiken. Deze vorm van geurhinder maakt deel uit van de methode 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009).

Windturbines kunnen beperkt invloed hebben op de windsnelheid en turbulentie benedenwinds van de turbine. Omdat de verspreiding van luchtverontreiniging en geur direct gekoppeld is aan de windsnelheid en turbulentie kan het plaatsen van een windturbine in de omgeving van een bron van luchtverontreiniging invloed hebben op de luchtkwaliteit en de verspreiding van geur. De reeds bestaande klachten met betrekking tot geurhinder in het gebied in combinatie met de beoogde locatie van windpark IJsselwind, heeft er toe geleid dat het aspect geur wel wordt beoordeeld.

Provinciaal geurbeleid

De provincie Gelderland heeft haar eigen geurbeleid opgesteld. Het Gelders beleid met betrekking tot geur vanuit inrichtingen is vervat in de Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017.

Dit geurbeleid geldt voor industriële bedrijven waarvoor de provincie bevoegd gezag is. In het Gelders
geurbeleid is 1,5 OU/m3 (1,5 OU/m3 als 98-percentiel; voorheen uitgedrukt als 3 ge/m3; 1 ge = 0,5 OU) de 'richtwaarde' voor de belasting van 'minder hinderlijke geuren' (waaronder de geur van papierindustrie) op geurgevoelige objecten in woongebieden en buitengebieden. De 'grenswaarde' (maximaal toegestaan) bedraagt 5 OU/m3 voor minder hinderlijke geuren op woongebieden.

Bij de vergunde geuremissie van 900 MOUE/uur wordt op alle woningen in Eefde en Zutphen en in het buitengebied voldaan aan de richtwaarde van 0,5 odourunits per m3 als 98-percentielwaarde.

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen geurcontouren raken het provinciale belang, dat mede gericht is op het in stand houden van voldoende milieugebruiksruimte voor de inrichtingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Vanuit dit belang heeft de provincie aangegeven dat binnen aangegeven vergunde contouren van 1,5 OU/m3 in beginsel geen woningen en vergelijkbaar geurgevoelige bestemmingen mogen worden toegevoegd. De provincie baseert zich hierbij op de Interne werkwijze Industriële geur & Ruimtelijke Ordening in Gelderland van 13 september 2007.

Geurgevoelige functies kunnen worden verdeeld in twee categorieën, te weten wonen en werken. Op grond van de nieuwe Beleidsregels geur bedrijven Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017 worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • Categorie A woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie "wonen";
  • Categorie B woningen en vergelijkbare objecten gelegen in gebiedscategorie "werken";
  • Categorie C verblijfsobjecten, niet zijnde woningen of vergelijkbare objecten, gelegen in gebiedscategorie "wonen" of "werken";
  • Categorie D verblijfsobjecten gelegen op een industrieterrein op de gronden die zijn bestemd voor bedrijven in categorie 4 of hoger conform de VNG brochure Bedrijven en Milieuzonering.

Onder woningen en vergelijkbare objecten vallen woningen maar ook winkels, ziekenhuizen, scholen, sportterreinen en accommodaties voor verblijfsrecreatie. Deze functies krijgen een normale bescherming. Bij verblijfsobjecten gaat het voornamelijk om bedrijven en kantoren. Hier kan worden volstaan met een lager beschermingsniveau.

Onderzoek

Aan de noordzijde van bedrijventerrein De Mars ligt de biologische slibdrooginstallatie GMB. Hier worden organische reststromen op duurzame wijze vergist, ontwaterd en gedroogd tot bio-energie. Deze centrale heeft een schoorsteen met een hoogte van 85 meter, een vervangende hogere schoorsteen van 125 meter is al vergund. De schoorsteen is het enige emissiepunt. Het plaatsen van windturbines kan van invloed zijn op het verspreidingsprofiel van de pluim uit de schoorsteen van GMB en daarmee op de immissieconcentraties in de omgeving. Windturbine 3 staat op circa 200 meter van de schoorsteen van GMB. Er is onderzoek uitgevoerd naar de effecten van windturbines op de emissies van de schoorsteen van GMB (zie Bijlage 23). Er is onderzoek gedaan naar de verspreiding van een tweetal componenten: geur en benzeen. De conclusies die hiervoor gelden, gelden ook voor het effect van de windturbines op willekeurig elke andere stof.

Op basis van verspreidingsberekeningen met het specifiek voor windturbines ontwikkelde 'zogmodel' blijkt dat concentraties, als gevolg van de emissie uit de schoorsteen van GMB, alleen op zeer korte afstand achter de windturbines toenemen, maar dat er verder weg (en ter plekke van de meest nabije woningen) geen effect is of juist een verlaging van concentraties optreedt ten opzichte van de situatie zonder de drie nieuwe windturbines. Geconcludeerd wordt dat het voldoende aannemelijk is dat de plaatsing van drie nieuwe windturbines nabij De Mars in Zutphen geen significante invloed op de verspreiding van geur en de luchtkwaliteit heeft.

Conclusie

Het plan leidt niet tot verslechtering van de plaatselijke geursituatie. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.10.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer (Wm).

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:

  • er geen sprake is van feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project 'in niet betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat in werking treedt nadat de EU derogatie (toestemming) heeft verleend.

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: minimaal 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: minimaal 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: minimaal 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Onderzoek

Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan door middel van onderzoek.

Conclusie

Voor het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het inpassingsplan toegelicht.

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Dit inpassingsplan voor het windpark IJsselwind is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012101. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het inpassingsplan, zowel digitaal als analoog.

Verhouding met geldende bestemmingsplannen

Als uitgangspunt is gehanteerd dat het inpassingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Waar mogelijk blijft de geldende regeling in stand (zoals in een zogenoemd 'paraplubestemmingsplan'), alleen waar nodig wordt een nieuwe regeling toegevoegd. In dit inpassingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor de plaatsing van het windturbinepark. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien en waar de opstelplaatsen, onderhouds- en toegangswegen kunnen komen, is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen over de geldende bestemmingen uit het onderliggende gemeentelijke bestemmingsplan. Er wordt dus als het ware een 'extra laag' over deze bestemmingen heen gelegd. De reden voor deze werkwijze is dat op deze manier de onderliggende vigerende bestemmingen niet worden aangetast. Dit inpassingsplan en het geldende bestemmingsplan bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied.

Een uitzondering geldt ter plaatse van gebiedsaanduidingen bij de zuidelijke windturbine. Omdat er geen onderliggend bestemmingsplan is (er sprake van een zogenoemde 'witte vlek') dient ook een onderliggende enkelbestemming te worden opgenomen. Een conserverende bestemming voor de gesloten stortplaats (hier: 'Bedrijventerrein - Voormalige stortplaats') wordt daarom opgenomen. Deze sluit in hoofdlijnen aan op de door de gemeente Zutphen eerder beoogde bestemming.102 Daarnaast worden (dubbel)bestemmingen (o.a. 'Water, "Groen' en 'Waterstaat - Waterkering') ter plaatse van het Twentekanaal overgenomen uit het aansluitende bestemmingsplan. Er mag in deze worden volstaan met gedeeltelijk bestemmen stortplaats, dus alleen voor wat betreft de gronden de 'nodig' zijn voor het windpark, omdat de gemeente Zutphen voornemens is de 'witte vlek' te voorzien van een actueel bestemmingsplan en daarvoor al een voorbereidingsbesluit heeft genomen (zie paragraaf 1.3). Er is daarom ook geen noodzaak om de gehele witte vlek vanuit een goede ruimtelijke ordening mee te nemen in dit inpassingsplan. De afwezigheid van een geldend bestemmingsplan ter plaatse Fort De Pol is door de gekozen wijze van bestemmen geen belemmering voor de ontwikkeling van windpark IJsselwind.

De gemeente Zutphen is verplicht voor de gronden waar geen bestemmingsplan geldt een nieuw bestemmingsplan vast te stellen, de gemeente heeft hiertoe ook al een voorbereidingsbesluit genomen. Om daar met dit inpassingsplan niet onnodig aan in de weg te staan is de regeling in artikel 16.2 opgenomen. De gemeente Zutphen kan en mag het onderliggende bestemmingsplan herzien als daarin dit inpassingsplan, voor wat betreft de regeling ten behoeve van de windturbines, in wordt gerespecteerd en overgenomen.

6.2 Bestemmingsregels

6.2.1 Algemeen

In het inpassingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:

  • De nieuwe bedrijfsbestemmingen voor het windturbinepark zijn toegekend aan gronden die deel uitmaken van de windturbineopstelling.
  • Het betreft momenteel hoofdzakelijk agrarische gronden die zijn voorzien van een agrarische bestemming. Het opwekken van energie middels windturbines verhoudt zich niet met deze bestemmingen. Daarom is, overeenkomstig de SVBP2012, gekozen voor het toekennen van een bedrijfsbestemming specifiek voor windturbines.
  • Een uitzondering betreft de zuidelijke windturbine, waar naast de nieuwe bedrijfsbestemming voor de windturbines ook nieuwe bestemmingen 'Bedrijventerrein - Voormalige stortplaats', 'Groen', en 'Water' wordt opgenomen ter plaatse van de gebiedsaanduidingen.
  • Een tweede uitzondering betreft het vastleggen van ruimte voor het uitvoeren van de landschappelijke versterking met een bestemming 'Groen - Landschappelijke versterking'.
6.2.2 Bestemmingen, gebiedsaanduidingen en dubbelbestemmingen

Bestemming ‘Bedrijf – Windturbinepark’
Om de omliggende gronden zo min mogelijk te beperken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. De fundering en masten zijn bestemd als ‘Bedrijf - Windturbinepark’ met een bestemmingsvlak waarbinnen voldoende ruimte is voor de benodigde fundering voor verschillende windturbinetypes. Hierdoor is er ook een (mogelijke) schuifmarge van maximaal 2,5 meter naar alle zijden opgenomen, uitgezonderd richting de waterkering langs het Twentekanaal bij windturbine 2 en 3 en richting hoogspanningsverbinding bij windturbine 3.

Om te voorkomen dat de (schuif)ruimten waar geen windturbines gerealiseerd worden, niet meer ten behoeve van de onderliggende bestemming 'Agrarisch met waarden' gebruikt kunnen worden is tevens agrarisch gebruik toegestaan.

Bijbehorende voorzieningen

Naast windturbines, worden binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark’, ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhouden en demonteren van windturbines. Ook de zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mag per windturbine maximaal één inkoopstation worden gebouwd met een maximum van twee voor het gehele windturbinepark.

Voorzieningen ten behoeve van het windpark, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark' toegestaan. De voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting ten behoeve van de aanlegfase.

Bouwmogelijkheden en flexibiliteit

Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:

  • de ashoogte en rotordiameter van turbines zijn voorgeschreven met een marge. Deze marge bedraagt minimaal 95 en maximaal 120 meter voor de ashoogte (inclusief eventueel 3,5 meter fundering boven het maaiveld), maximaal 187,5 meter voor de tiphoogte en minimaal 120 meter en maximaal 138,25 meter voor de rotordiameter van de windturbines. Dit geeft de initiatiefnemers nog enige mate van vrijheid om straks een definitieve keuze te kunnen maken qua te bouwen turbinetype;
  • de situering van de turbines is op de verbeelding zoveel mogelijk vastgelegd met bestemmingsvlakken. Binnen een bestemmingsvlak mag maximaal 1 windturbine gerealiseerd worden. Binnen het bestemmingsvlak is enkele meters schuifruimte, deze ruimte wordt ondervangen door de resultaten van onderzoek gezien de afwijking van enkele meters (zie nadere toelichting hieronder);

Voor de windturbines is in het onderzoek uit gegaan van een concrete positie. Dit inpassingsplan biedt voor de realisatie van windturbines (uitgaande van de maximale afmetingen van de windturbine) binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark’ een beperkte schuifruimte van maximaal circa 2,5 meter naar alle zijden vanwege praktische inpassing van het windpark. Hierop zijn een tweetal uitzonderingen in de maximale situatie:

Deze uitzonderingen zijn vastgelegd met een beperking van de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine' en 'veiligheidszone - windturbine'.

Specifieke gebruiksregels

Specifieke gebruiksregels zijn opgenomen om te verzekeren dat de windturbines worden voorzien van obstakelverlichting. Daarnaast zijn gebruiksregels opgenomen om locatiespecifieke normen voor geluid (inclusief handhavingssystematiek), slagschaduw, maar ook lichtschittering en NEN-certificering ruimtelijk vast te leggen. Ten slotte is een gebruiksregel opgenomen om te verzekeren dat de (nog nader uit te werken) landschappelijke versterking wordt uitgevoerd voordat de windturbines elektriciteit gaan leveren aan het openbaar elektriciteitsnetwerk (moment ingebruikname windturbines). Voor een (inhoudelijke) nadere toelichting op de gebruiksregels voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid, maar ook voorlichtschittering en NEN certificering wordt vooral verwezen naar paragraaf 5.1.3. Hieronder wordt nog apart ingegaan op de Handhavings- en rekenmethodiek en landschappelijke versterking.

Handhavings- en rekenmethodiek

In artikel 3.3.1 is de normering voor geluid van windpark IJsselwind vastgelegd. Dit is een cumulatieve norm van de drie windturbines in windpark IJsselwind met de bestaande windturbines in windpark De Mars. De windturbines in windpark IJsselwind gezamenlijk mogen de gestelde norm in de planregels op toetspunten niet overschrijden. In de omgevingsvergunning wordt een immissiebudget voor iedere afzonderlijke windturbine in windpark IJsselwind opgenomen waaraan getoetst dient te worden. De basis voor handhavend optreden is het vastgestelde immissiebudget per windturbine, plus de cumulatieve norm in de planregels van dit inpassingsplan. In Bijlage 1 van de planregels is de Handhavings- en rekenmethodiek voor windturbinegeluid opgenomen. Voor de formulering is aangesloten op de formulering uit de (bijlage bij de) windturbinebepalingen.

Landschappelijke versterking

In artikel 3.3.4 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor landschappelijke versterking. De landschappelijke versterking bestaat uit een plan op hoofdlijnen (vlekkenplan) in Bijlage 2 bij de planregels dat gerealiseerd wordt binnen de speciaals daarvoor opgenomen bestemming 'Groen - Landschappelijke versterking'. Gedetailleerde uitwerking van het vlekkenplan vindt plaats in afstemming met de omgeving. Specifieke beplantingen zijn slechts ter indicatie. Het in gebruik mogen nemen van de windturbines is gekoppeld aan het uitgevoerd zijn van het inrichtingsplan als uitwerking van de uitgangspunten voor landschappelijke versterking. Met het vastleggen van het vlekkenplan en bijbehorende bestemming 'Groen - Landschappelijke versterking', de voorwaardelijke verplichting voor het in gebruik mogen nemen van de windturbines in de planregels en beschikbaar zijn van budget voor de landschappelijke inpassing (via de anterieure overeenkomst; zie paragraaf 4.5.2) is uitvoering geborgd. De provincie acht het niet noodzakelijk hier een nadere rol in te spelen. Instandhouding van de landschappelijke versterking is geborgd in Artikel 6 doordat het verboden zonder vergunning beplanting te verwijderen en houtopstanden te vellen. Hiertoe is een uitzondering opgenomen voor beplanting/houtopstanden die verwijderd dienen te worden ten behoeve van de landschappelijke versterking (uitdunnen, vervangende beplanting, et cetera). Ten behoeve van de aanleg van de landschappelijke versterking geldt er geen vergunningplicht.

Bestemming 'Bedrijventerrein - Voormalige stortplaats'

Deze bestemming is opgenomen voor de centrale en oostelijke kavel op Fort de Pol en op de centrale al bestaande ontsluiting van Fort de Pol. Er zijn geen nieuwe bedrijven toegestaan. De gronden zijn uitsluitend bestemd voor het bestaande gebruik van de voormalige stortplaats waarbij de nazorg en monitoringsvoorzieningen zijn toegestaan maar ook bestaande wegen en paden, waaronder de ontsluiting van het terrein. Uitzondering hierop zijn voorzieningen ten behoeve van het windpark binnen de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur'. Deze bestemming is grotendeels overeenkomstig het vernietigde bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en Windpark IJsselwind" met medeneming van de uitspraak van de Afdeling over dát bestemmingsplan.103 

Bestemming 'Groen'

De bestemming 'Groen' is gebruikt voor de groenstrook langs het Twentekanaal voor zo ver dat binnen de aanduidingen ten behoeve van het windpark is gelegen. Op de gronden zijn tevens watergangen, fiets-, wandel- en toegangspaden toegestaan en straatmeubilair en nutsvoorzieningen. De bouwmogelijkheden zijn beperkt. Deze bestemming is opgenomen overeenkomstig het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)".

Bestemming 'Groen - Landschappelijke versterking'

De bestemming 'Groen - Landschappelijke versterking' is gelegd op de hoofdgroenstructuur die nodig is voor de landschappelijke versterking als gevolg van realisatie van het windpark. Deze groenstructuur is daarnaast bedoeld voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden. Binnen de bestemming zijn onder meer ook bosbouw, extensieve dagrecreatie en water toegestaan.

Om de landschappelijke versterking als gevolg van het windpark te garanderen is het verboden zonder vergunning beplanting te verwijderen en houtopstanden te vellen. Hiertoe is een uitzondering opgenomen voor beplanting/houtopstanden die verwijderd dienen te worden ten behoeve van de landschappelijke versterking (uitdunnen, vervangende beplanting, et cetera). Ten behoeve van de aanleg van de landschappelijke versterking geldt er ook geen vergunningplicht.

Bestemming 'Water'

De bestemming 'Water' is opgenomen voor het Twentekanaal voor zo ver dat binnen de aanduidingen ten behoeve van het windpark is gelegen. De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor open water, waar recreatie- en beroepsvaart is toegestaan, en waterhuishoudkundige doelstellingen. Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan ten behoeve van bovenstaande doeleinden. Deze bestemming is opgenomen overeenkomstig het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)".

Dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' is opgenomen voor zo binnen de aanduidingen ten behoeve van het windpark is gelegen en waar dus ook een nieuwe enkelbestemming wordt opgenomen. Deze dubbelbestemming bepaalt dat in eerste instantie alleen gebouwd mag worden ten behoeve van deze bestemming. Via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken en kan gebouwd worden ten behoeve van de bestemming(en) indien de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Deze dubbelbestemming is opgenomen overeenkomstig het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)".

Dubbelbestemming 'Leiding - Persleiding'

De dubbelbestemming 'Leiding - Persleiding' is opgenomen voor zo binnen de aanduidingen ten behoeve van het windpark is gelegen en waar dus ook een nieuwe enkelbestemming wordt opgenomen. Deze dubbelbestemming bepaalt dat in eerste instantie alleen gebouwd mag worden ten behoeve van deze bestemming. Via een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken en kan gebouwd worden ten behoeve van de bestemming(en) indien het doelmatig functioneren van de leiding niet wordt geschaad en vooraf advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder. Deze dubbelbestemming is opgenomen overeenkomstig het vernietigde bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en windpark IJsselwind" en geeft invulling aan de "Handreiking bestemmen waterzaken" van het waterschap Rijn en IJssel.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde'

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' is overgenomen uit het vernietigde bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en windpark IJsselwind" en is gebaseerd op het AWK en de geldende bestemmingsplannen. De dubbelbestemming wordt in principe daar opgenomen waar een nieuwe enkelbestemming is opgenomen. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen rechtstreeks van toepassing.

De bestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' ziet toe op de bescherming van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Er is een onderzoeksplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter. Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.

Er wordt alleen een vergunning verleend indien een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachtingswaarde'

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachtingswaarde' is overgenomen uit het vernietigde bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en windpark IJsselwind" en is gebaseerd op Archeologische Verwachtingen Kaart (AWK) en de geldende bestemmingsplannen. De dubbelbestemming wordt in principe daar opgenomen waar een nieuwe enkelbestemming is opgenomen. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen rechtstreeks van toepassing.

De bestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' ziet toe op de bescherming van een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Er is een onderzoeksplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5 meter. Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.

Er wordt alleen een vergunning verleend indien een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'

In verband met de bevaarbaarheid van het Twentekanaal en de bescherming van de waterkering van het kanaal is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' overgenomen uit het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)" ter plaatse van de bestemming 'Groen' en 'Water' nabij en ter plaatse van het Twentekanaal. Er gelden specifieke regels voor het bouwen en/of aanleg (grondwerkzaamheden).

Dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'

In verband met instandhouding van waterstaatsdoeleinden is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' overgenomen uit het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)" ter plaatse van de bestemmingen 'Groen' en 'Water' nabij en ter plaatse van het Twentekanaal. Er gelden specifieke regels voor het bouwen en/of aanleg (grondwerkzaamheden).

Gebiedsaanduidingen ten behoeve van het windpark

Overige zone - parkinfrastructuur

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur' zijn opstelplaatsen, inkoopstations en toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan.

Opstelplaatsen

De (semi-verharde) opstelplaatsen zijn hoofdzakelijk mogelijk binnen de aanduiding ‘overige zone-parkinfrastructuur' (maximaal 1 opstelplaats per windturbine). Gangbaar wordt gekozen voor realisatie van de opstelplaats onder de overdraai van de windturbine, maar door beperkingen voor de plaatsing van de opstelplaats onder windturbine 1 door de ligging van een dassenburcht wordt er voor gekozen om opstelplaatsen via deze aanduiding te regelen zodat niet de gehele overdraai beschikbaar is voor de opstelplaats. Ook zijn in ieder geval gronden ten behoeve van de landschappelijke versterking uitgesloten van de aanduiding voor parkinfrastructuur zodat ter plaatse geen opstelplaats gerealiseerd kan worden.

Inkoopstations

Inkoopstations zijn ook mogelijk binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone - parkinfrastructuur'. Omdat de exacte locatie(s) nog niet bekend zijn en of er sprake is van één of twee inkoopstations voor het windpark wordt er maximaal één inkoopstation per windturbine geregeld met een maximum van twee voor het totale windpark. De inkoopstations dienen onder de wiekoverslag van de windturbines te worden gerealiseerd.

Toegangs- en onderhoudswegen

Omdat de exacte locatie van de benodigde wegen nog niet bekend is, is hiervoor middels een aanduiding op de verbeelding een breder gebied aangegeven waarbinnen deze (semi-verharde) onderhoudswegen gerealiseerd kunnen worden. Er is een maximale aanlegbreedte van 5 meter voor de toegangs- en onderhoudswegen opgenomen in de regels. Deze breedte geldt niet ter plaatse van kruisingen met andere wegen en/of bochten, om daar voldoende ruimte te hebben voor de draaicirkels van vrachtwagens.

Voor windturbine 1 en 2 geldt dat er een tijdelijk ontsluiting is vanaf de provinciale weg voor de bouw van de windturbines De aansluiting op de provinciale weg mag niet permanent gerealiseerd worden. Indien er sprake is van groot onderhoud voor de windturbines, bijvoorbeeld door het vervangen van een rotorblad, zal opnieuw een tijdelijke ontsluiting worden gerealiseerd. Tijdelijke voorzieningen hoeven niet permanent bestemd te worden. Die delen van de ontsluiting voor de bouw en groot onderhoud die op gronden van initiatiefnemers liggen mogen wel permanent blijven liggen en krijgen daarom wel een gebiedsaanduiding voor parkinfrastructuur. Beide windturbines krijgen een permanente ontsluiting voor klein onderhoud vanaf de (onderhouds)weg langs het kanaal, daarbij is gebruik gemaakt van een bestaande doorsteek door de bestemming 'Groen' langs het Twentekanaal.

Per windturbine wordt er uiteindelijk maximaal één permanente onderhoudsweg aangelegd. Medegebruik van de onderhoudswegen voor agrarisch gebruik is toegestaan.

Voor parkbekabeling en aansluiting op openbaar elektriciteitsnet hoeft in principe geen planologische regeling opgenomen te worden omdat de kabels niet ruimtelijk relevant zijn (geen hoogspanning). Deze kabels kunnen via het privaatrechtelijke spoor altijd aangelegd worden.

Vrijwaringszone – windturbine

Voor de overdraai van de wieken van de windturbine is in het inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ wordt de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook uitgesloten. Inkoopstations dienen binnen de aanduiding ' overige zone - parkinfrastructuur' te worden gerealiseerd waar eveneens de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' geldt.

Veiligheidszone - windturbine

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - windturbine' wordt de vestiging van kwetsbare objecten dan ook uitgesloten.

Overige zone- molenaarswoning

De aanduiding 'overige zone - molenaarswoning' is opgenomen ter plaatse van de beheerderswoning behorende bij het windpark. Dit is een woning die vanuit geluid en slagschaduw niet als woning van derden beoordeeld is maar waarvoor een hogere belasting door geluid en slagschaduw aanvaardbaar is door zijn betrokkenheid bij het windpark.

Overige gebiedsaanduidingen

Milieuzone - voormalige stortplaats

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - voormalige stortplaats' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Er geldt een vergunningplicht voor enkele werkzaamheden, waaronder bodemingrepen dieper dan 1,5 meter beneden maaiveld. Deze diepte is gebaseerd op de 0,5 meter diepe afdeklaag en de nadien op de plateaus aangebrachte laag van 1 meter grond. Deze gebiedsaanduiding is overeenkomstig het vernietigde bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en Windpark IJsselwind".

Vrijwaringszone - dijk

De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' beschermd het belang van de primaire waterkering in het plangebied en omvat de door het waterschap aangegeven vrije ruimte en beschermingszone langs de waterkering. Deze aanduiding is opgenomen overeenkomstig het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)".

Vrijwaringszone - vaarweg

De vaarweg wordt beschermd met een aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg'. Deze aanduiding is opgenomen overeenkomstig het aansluitende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)".

6.3 Artikelsgewijze toelichting bestemmingsregeling

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012 en aangevuld met nadere relevante begrippen voor dit inpassingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de ashoogte en rotordiameter van een windturbine is hiervoor in dit inpassingsplan een specifieke regeling opgenomen.

Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark

Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt integraal de onderliggende bestemming uit de geldende bestemmingsplannen. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 4 Bedrijventerrein - Voormalige stortplaats

Deze bestemming is toegekend aan de gronden van de voormalige stortlocatie Fort de Pol. De regeling in deze bestemming is opgenomen vanwege het ontbreken van een onderliggende bestemming. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 5 Groen

Deze bestemming is toegekend aan de gronden met gebruik als groen langs het Twentekanaal. De regeling in deze bestemming is opgenomen vanwege het ontbreken van een onderliggende bestemming. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 6 Groen - Landschappelijke versterking

Deze bestemming is toegekend aan de gronden bedoeld voor de realisatie van de landschappelijke versterking als gevolg van realisatie van het windpark. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 7 Water

Deze bestemming is toegekend aan de gronden van het Twentekanaal. De regeling in deze bestemming is opgenomen vanwege het ontbreken van een onderliggende bestemming. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die in dit inpassingsplan voorzien worden van een nieuwe enkelbestemming en waar een hoogspanningsverbinding is gelegen. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 10 Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die in dit inpassingsplan voorzien worden van een nieuwe enkelbestemming en een hoge archeologische verwachting hebben. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 11 Waarde - Archeologie middelhoge verwachtingswaarde

Deze dubbelbestemming is toegekend aan de gronden die in dit inpassingsplan voorzien worden van een nieuwe enkelbestemming en een middelhoge archeologische verwachting hebben. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 12 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is toegekend in verband met de bevaarbaarheid van het Twentekanaal en de bescherming van de waterkering van het kanaal. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 13 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

Deze dubbelbestemming is toegekend in verband met de bevaarbaarheid van het Twentekanaal en de bescherming van de waterkering van het kanaal. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het inpassingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een ruimtelijk plan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

Hier zijn de bepalingen omtrent de gebiedsaanduidingen ‘overige zone - parkinfrastructuur’, ‘vrijwaringszone – windturbine’, 'veiligheidszone - windturbinepark' en 'overige zone- molenaarswoning' opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Artikel 16 Overige regels

Hier zijn twee bepalingen opgenomen. In de eerste bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met het onderliggende bestemmingsplan en in hoeverre deze blijft gelden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.1 onder de kop 'Verhouding met geldende bestemmingsplannen'. De tweede bepaling regelt de bevoegdheid van de gemeente om binnen het inpassingsplangebied een bestemmingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

De bepalingen in artikel 17.1 en 17.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit inpassingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.

Artikel 18 Slotregel

De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Een inpassingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. In Hoofdstuk 5 is ingegaan op de milieutechnische haalbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop betrokken overheden, de omgeving en andere partijen betrokken zijn bij de planvorming. Hierbij is aandacht voor inspraak en het creëren van draagvlak.

Windparken dragen bij aan de terugdringing van de CO2-uitstoot en bieden een alternatief voor fossiele brandstoffen. Uit draagvlakonderzoek blijkt, dat in Nederland een ruime meerderheid voorstander is van de toepassing van windenergie104. Wanneer omwonenden ook financieel kunnen participeren in een windpark, kan het lokale draagvlak voor windenergie toe nemen. Dit heeft te maken met een gevoel van eerlijke verdeling van lusten en lasten.

7.1 Participatie

7.1.1 Rol gemeenten

Bestuurlijk overleg met de gemeente Zutphen over bevoegdheid

Na de vernietiging van de eerdere besluiten door Raad van State in mei 2021, heeft er bestuurlijk overleg plaatsgevonden tussen de provincie en de gemeente Zutphen, waaruit bleek dat de gemeente Zutphen niet opnieuw een ruimtelijke procedure wilde voeren. Op 21 december 2021 heeft de provincie vervolgens besloten dat de provincie Gelderland de ruimtelijke procedure voor de ontwikkeling van het Windpark IJsselwind op zich neemt. De gemeente Zutphen heeft in haar brief van 24 december 2021 aan de provincie Gelderland aangegeven niet negatief tegenover dit besluit te staan.

Vast te stellen gemeentelijk afwegingskader en criteria

De gemeente Zutphen geeft wel het volgende aan:

"Onze gemeenteraad heeft besloten dat middels een nog op en vast te stellen afwegingskader voor wind- en zonne-energie, de belangen van burgers, initiatiefnemers, Raad en College voldoende geborgd moeten worden. De gemeenteraad stelt dat concrete initiatieven alleen zijn toegestaan als deze passen binnen een door de Raad vastgesteld "Afwegingskader wind- en zonne- energie", waarin ten minste zijn opgenomen:

  • 1. Criteria ten aanzien van de betrokkenheid van omwonenden, ook in de ontwerpfase;
  • 2. Criteria ten aanzien van de landschappelijke inpassing en versterking van de biodiversiteit;
  • 3. Criteria ten aanzien van de financiële participatie van inwoners van deze gemeente.

Wij hebben u laten weten dat wij eerst een afwegingskader opstellen en de gemeentelijke inzet in een ruimtelijke procedure voor het Windpark IJsselwind niet aan de orde kan zijn. We hebben niet met u gesproken over een ‘gezamenlijk’ proces of procedure, zoals u in de aanhef van uw brief stelt." (...)

(...) We gaan er dan ook van uit dat u het besluit van onze Raad respecteert en dat u in de ruimtelijke procedure de kernwaarden van ons toekomstig afwegingskader meeneemt: betrokkenheid van omwonenden, landschappelijke inpassing, versterking van de biodiversiteit én financiële participatie van inwoners.

We zien uw uitnodiging tegemoet voor overleg om de genoemde waarden gezamenlijk te waarborgen."

De provincie heeft aangegeven zorg te dragen voor de borging van de genoemde waarden van de gemeente Zutphen. Hierover is op 15 februari 2022 een brief aan de gemeente Zutphen gestuurd.

Borging vindt plaats door:

  • 1. deelname van de provincie aan regulier overleg tussen initiatiefnemers en omwonenden in de Omgevingsadviesraad (OAR) en Burgerplatform (BP) en de omgeving adequaat en tijdig informeren in de procedure. De provincie heeft hiervoor een communicatie- en participatieplan gemaakt (zie Bijlage 24 en paragraaf 7.1.3);
  • 2. de in de voorgaande procedure vastgestelde landschappelijke inpassing (landschappelijke versterking) over te nemen. De financiële bijdrage van de initiatiefnemers hierin wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst (zie paragraaf 4.5);
  • 3. afspraken te maken met initiatiefnemers over financiële participatie waarbij voortgeborduurd wordt op de inspanningen en resultaat van de voorgaande procedure. Ondergrens van de jaarlijkse uitkering is NWEA-norm van €0,50/MWh. De bijdrage voor financiële participatie door de initiatiefnemers wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst (zie paragraaf 7.1.2).

Horen gemeenteraden op grond van artikel 3.26 Wro

Er is wettelijk bepaald in artikel 3.26 lid 1 Wro dat Provinciale Staten een inpassingsplan mag vaststellen indien er sprake is van provinciale belangen én de betrokken gemeenteraad is gehoord.

Bij onderhavig plan is evenwel dit wetsartikel niet zonder meer aan de orde, omdat dit provinciaal inpassingsplan wordt gevoerd op basis van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998. Dit artikel, zo blijkt ook uit jurisprudentie, moet worden gezien als een bijzondere bepaling ten opzichte van artikel 3.26 lid 1 Wro. Daarom hoeft het provinciaal belang niet te worden aangetoond, omdat die immers al op voorhand aanwezig wordt geacht. Jurisprudentie stelt verder dat, voor de beoordeling of Provinciale Staten bevoegd waren het plan vast te stellen, uitsluitend van belang is of wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 daarvoor stelt. Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat daarmee formeel ook geen sprake is van een formele verplichting om voor vaststelling van het provinciale inpassingsplan de gemeenteraad te horen.

Los van de wettelijke verplichting is besloten om wel in het kader van een zorgvuldige planvorming en een goed overleg tussen provincie en gemeentes invulling te geven aan het 'horen van de raad'. In de gemeente Zutphen (waarin het windpark in gelegen is) is daaraan vorm gegeven door een informerende raadsbijeenkomst, die plaatsvindt in juni 2022. Het horen van de gemeenteraad van Lochem (uitsluitend een klein stuk van de veiligheidszones van twee windturbines en een klein stuk van de overdraai van één windturbines is in deze gemeente gelegen) is vormgegeven middels een informerende memo aan de raad.
De resultaten van het horen van beide gemeenteraden worden betrokken bij de vaststelling van het inpassingsplan.

De gemeente Zutphen heeft formeel geen rol in de procedure anders dan als Bro-overleg partner (zie paragraaf 7.2). Dit geldt ook voor de gemeente Lochem.

7.1.2 (Financiële) participatie en compensatie

Provinciaal beleid

De provincie vindt het belangrijk dat er participatiemogelijkheden worden geboden. De Beleidslijn windenergie (2019), behorende bij de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland, geeft ten aanzien van participatie aan:

"Wij hechten er waarde aan dat initiatiefnemers belanghebbende partijen, zoals omwonenden, zowel financieel laten participeren als betrekken bij de afwegingen over nieuwe locaties, aantal, hoogte van de windturbines etc. Dit kan bereikt worden door de belanghebbende partijen in een zo vroeg mogelijk stadium bij de planvorming te betrekken. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld informatieavonden georganiseerd worden waarbij partijen actief mee kunnen denken over de voornoemde te maken afwegingen."

Wij hechten daarnaast waarde aan een evenwichtige verdeling van lusten en lasten van een windpark. Naast participatie in het ruimtelijke proces is het belangrijk dat belanghebbende partijen ook de mogelijkheid hebben om financieel te participeren. Wij zien de volgende mogelijkheden voorparticipatie:

  • financiële participatie door het instellen van een(lokaal) beleggingsfonds of het uitbrengen van obligaties;
  • een coöperatie of burgerinitiatief als (mede)initiatiefnemer;
  • instellen van een gebiedsfonds;
  • financiële steun aan (duurzaamheids)initiatieven in een regio;
  • compensatie door korting op elektriciteit voor omwonenden."

Participatieplan

Initiatiefnemers

Het samenwerkingsverband tussen IJsselwind B.V. en waterschap Rijn en IJssel heeft haar visie en een concretisering van het begrip participatie door burgers vastgelegd in een participatieplan. Het participatieplan gaat uit van het maximaliseren van draagvlak voor de inpassing van de plannen door het gebruiken van de volgende kansen:

  • Het minimaliseren van hinder voor omwonenden en impact op het landschap.
  • Het bevorderen en geschikt maken van het gebied voor meerdere functies ten behoeve van omwonenden en andere gebruikers van het gebied zoals bedrijven en recreanten.
  • Het behartigen van gemeenschappelijke belangen in het gebied en het benutten van bredere kansen die participatie in het gebied heeft.
  • Het profiteren van lokale bedrijven bij de aanbesteding van werkzaamheden t.b.v. de windparken.
  • Het beschikbaar maken van de opgewekte stroom voor de lokale energiemarkt tegen een gunstige prijs.
  • De mogelijkheid om mede-eigenaar te worden van het windpark en daarmee invloed uit te oefenen en rendement uit het aandeel te verkrijgen.
  • Het opbouwen van een financieel gezonde coöperatie die het mogelijk maakt vanuit de winst projecten te realiseren die sociale, ecologische en economische gezondheid van de nabije omgeving bevorderen.
  • Het reserveren van een budget voor gebiedsgerichte activiteiten, directe compensatie voor omwonenden en een gebiedsfonds.

Er heeft een update van het participatieplan gevonden voor deze nieuwe procedure.

Provincie Gelderland

De provincie Gelderland heeft eveneens een participatieplan opgesteld voor de provinciale communicatie over het project. Dit participatieplan is toegevoegd aan Bijlage 24.

Gebiedsfonds

IJsselwind en het waterschap storten twintig jaar lang jaarlijks 1/5 van de winst in een gebiedsfonds voor bewoners in de omgeving van de molens. Het gaat om een bedrag van tussen de €56.000,- en €65.000,- duizend euro per jaar. Dit bedrag is afhankelijk van de rendabiliteit van de businesscase.

De lokale gemeenschap bepaalt zelf voor welke doelen het geld in het gebiedsfonds wordt gebruikt. Dat kan van alles zijn. Bijvoorbeeld: nieuwe uniformen voor de muziekvereniging, een deelauto voor mantelzorgers, faciliteiten om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen, een bijdrage aan een nieuw club- of buurthuis.

Op dit moment wordt met gebiedsvertegenwoordigers nagedacht over de concrete invulling van het gebiedsfonds en het beheer ervan.

7.1.3 Procesparticipatie en communicatie

Omgevingsadviesraad en Bewonersplatform

Sinds 2017 is er een Omgevingsadviesraad (OAR) ingesteld voor windpark IJsselwind waarin de belangen en gebruikers uit het gebied vertegenwoordigd zijn. Later is ook een Bewonersplatform opgericht waarin omwonenden een klankbord vormen. De initiatiefnemers werken al jaren samen met OAR en Bewonersplatform in de ontwikkeling en planvorming van windpark IJsselwind. Deze samenwerking is voortgezet voor onderhavig inpassingsplan en bijbehorende besluiten.

De OAR komt sinds maart 2019 circa 6-8 wekelijks bij elkaar en is een weerspiegeling van de belangen in het gebied. Deelnemers zijn: direct omwonenden, Eefde Tegenwind, de Nederlandse Vereniging van omwonenden windparken (NLVOW), wijken Noordveen en Noorderhaven, IJsselwind en Waterschap Rijn en IJssel. De OAR bespreekt, onder onafhankelijk voorzitterschap, zaken als de maatregelen om ervaren overlast te beperken, de financiële participatie, communicatie met de omgeving, et cetera en geeft de besturen van de initiatiefnemers advies. De gemaakte afspraken liggen vast in de openbare notulen (zie www.wrij.nl/windenergie). Nadat de aanbesteding van de turbines is gedaan en de businesscase is vastgesteld worden deze afspraken in een omgevingscontract vastgelegd.

De OAR vraagt veelal advies aan het Bewonersplatform, dit advies wordt vervolgens in de OAR besproken. De NLVOW ondersteunt het Bewonersplatform. Alle omwonenden zijn vrij om deel te nemen aan dit Bewonersplatform. Ook het Bewonersplatform komt 6-8 wekelijks bij elkaar.

Beide overlegstructuren hebben vanaf de uitspraak van de Raad van State in juni 2021 stil gelegen maar de OAR is in 2022 weer opgestart en in maart en april 2022 weer bijeen gekomen.

'Oude' procedure en draagvlakonderzoek 2017

Oude procedure (ten behoeve van bestemmingsplan 2019)

Bij het opstellen van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau en het MER en het bestemmingsplan 2019 voor windpark IJsselwind zijn sinds begin 2016 diverse informatiebijeenkomsten gehouden. Dit zijn openbare bijeenkomsten geweest en bijeenkomsten waar omwonenden specifiek voor zijn uitgenodigd. Tijdens deze bijeenkomsten is algemene informatie verstrekt over windenergie en is informatie gegeven over het specifieke voornemen en het voorkeursalternatief van de initiatiefnemers.

Draagvlakonderzoek 2017

In 2017 is een draagvlakonderzoek uitgevoerd waarmee is onderzocht in welke mate er draagvlak bestaat onder omwonenden voor het initiatief van IJsselwind. Het onafhankelijk onderzoek is uitgevoerd onder inwoners van Brummen, Lochem, Voorst en Zutphen in opdracht van de gemeenten Brummen, Lochem en Zutphen.

In de straal van 750 meter blijkt veel weerstand bij bewoners te bestaan tegen de plannen. Ruim 80% van deze direct omwonenden geeft aan tegen of sterk tegen de voorgenomen windmolens te zijn. De belangrijkste argumenten die zij geven zijn dat de windturbines afbreuk doen aan het landschap en dat zij vrezen voor geluidsoverlast. Daarnaast geven zij aan dat zij vinden dat het gebied de afgelopen jaren onevenredig zwaar belast is.

Onder niet direct omwonenden van het windpark zijn er grote verschillen tussen gemeenten. In de gemeenten Brummen, Zutphen en Voorst is er met 60 tot 70% steun duidelijk meer draagvlak dan onder niet direct omwonenden in de gemeente Lochem (voornamelijk in Eefde). Hier is 39% voor en 45% tegen, de rest blijft neutraal. De meest genoemde voordelen zijn de groene, duurzame energie die wordt opgewekt en het feit dat het een lokaal initiatief betreft. De nadelen die men benoemt, hebben vooral betrekking op de aantasting van het landschap en de twijfels die men heeft over het milieurendement van de windturbines. Men vindt de plaatsing over het algemeen afbreuk doen aan het landschap en geeft in sommige gevallen aan betere locaties voor ogen te hebben waar minder sprake zou zijn van overlast.

Informatie en inloopavonden

Naast de formele overlegmomenten in de vorm van de Omgevingsadviesraad en het Bewonersplatform is er door initiatiefnemers 1 op 1 contact met omwonenden. Vanaf 2015 vinder er al diverse gesprekken over het windpark plaats. Om een bredere groep belangstellenden te bereiken worden er regelmatig nieuwsbrieven uitgebracht en zijn er in de periode 2016-2019 diverse informatiebijeenkomsten gehouden.

Informatie over en voortgang van het project te raadplegen via de website van de provincie Gelderland105 en de projectwebsite van het windpark106. Op deze wijze kan iedereen zich op de hoogte houden van de stand van zaken van het project.

Tijdens de procedure van het inpassingsplan zijn er ook formele momenten van overleg. Dit is in ieder geval de periode van overleg met instanties (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro)) en de periode van zienswijzen tegen het ontwerp inpassingsplan (zie paragraaf 7.2 en 7.3).

Op 23 maart 2022 heeft er een digitale informatiebijeenkomst plaatsgevonden over de motivering voor en de procedure van het inpassingsplan door de provincie Gelderland en op 29 maart 2022 heeft er fysiek een consultatieavond voor het OAR en BP plaatsgevonden over het normenkader voor windpark IJsselwind. Op 30 maart 2022 organiseerde de provincie online een brede consultatieavond voor belangstellenden over hetzelfde onderwerp.

7.2 Overleg

Het concept-ontwerpinpassingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het inpassingsplan is toegezonden aan de volgende vooroverlegpartners:

  • Gemeente Zutphen
  • Gemeente Voorst
  • Gemeente Lochem
  • Gemeente Brummen
  • Waterschap Rijn en IJssel
  • Rijksvastgoedbedrijf / Ministerie van Defensie
  • Rijkswaterstaat
  • Inspectie Leefomgeving en transport
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • Prorail
  • Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG)
  • GGD Noord- en Oost- Gelderland (GGDNOG)
  • TenneT
  • Nederlandse Gasunie
  • Liander/Alliander
  • Vitens

De binnengekomen reacties worden hierna kort besproken op volgorde van binnenkomst, inclusief waar nodig een bespreking van de wijze waarop met de vooroverlegreactie is omgegaan:

GGDNOG, 26 april 2022

Er is telefonisch contact geweest tussen een medewerker van GGDNOG en een projectmedewerker van Provincie Gelderland. In algemene zin werd aandacht gevraagd voor de stapeling van effecten van dit plan met bedrijven in de omgeving, zoals GMB en Aurubis, bijvoorbeeld door luchtwervelingen van windmolens in combinatie van geurhinder van bedrijven. Deze opmerkingen worden ter harte genomen.

Gemeente Lochem, 28 april 2022

Er heeft een email-wisseling plaatsgevonden tussen een medewerker van de gemeente Lochem en diverse projectmedewerkers van Provincie Gelderland. Er is toegelicht hoe de vooroverleg-vraag geïnterpreteerd moet worden, hoe de procedure loopt en wanneer de raad van Lochem nog eventueel een zienswijze kan indienen.

Gasunie, 12 mei 2022

Via de mail is aangegeven dat de genoemde afstanden voldoen aan de Handleiding risicozonering windturbines en aan het beleid bij windturbines voor Gasunie. Het plan is voor Gasunie akkoord.

TenneT, 16 mei 2022

Via de mail is aangegeven dat zich binnen het plangebied de bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding Woudhuis - Zutphen verbindt.

Allereerst wordt gemeld dat er sprake is van een afwijking van het beleid betreft, maar dat hierover al contact bestaat. Los daarvan wordt verzocht om de verbeelding en de planregels op enkele punten aan te passen. Deze opmerkingen hebben alle betrekking op artikel 8 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Op de verbeelding moet een belemmerde strook van 45 meter breed in plaats van 30 meter breed worden aangegeven, zodat die aansluit bij het aangrenzende bestemmingsplan "De Mars midden en noord (veegplan)". Wat betreft de regels worden diverse redactionele aanpassingen voorgesteld aan de bestemmingsregels van artikel 8 'Leiding - Hoogspanningsverbinding', zodat die beter aansluit op de standaardregels van TenneT voor bovengrondse hoogspanningsverbinding.

Reactie

Wat betreft het bestaande contact waarnaar gerefereerd wordt; dit is overleg tussen TenneT en het adviesbureau van de initiatiefnemer. TenneT heeft inmiddels apart aangegeven dat de beschouwde effecten van de windturbines op de hoogspanningsleiding acceptabel en daarmee akkoord zijn (zie Bijlage 5).

Wat betreft de voorgestelde aanpassingen aan de regels kan worden gesteld dat deze allemaal onverkort zijn overgenomen. Voor de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' geldt dat deze wel de juiste breedte van 45 meter had maar dat deze iets was verschoven op de verbeelding. De locatie van de dubbelbestemming is aangepast.

Gemeente Zutphen, 24 mei 2022

De gemeente Zutphen heeft gereageerd middels een brief. De gemeente geeft in de brief aan dat zij in het proces en de procedure van de planvorming geen actieve rol pakken. In het kader van het proces van de Regionale Energie Strategie (1.0) en de besluitvorming daaromtrent in de gemeenteraad, inclusief aangenomen amendementen, heeft gemeente Zutphen eerder aan Provincie Gelderland gevraagd het proces zorgvuldig en volgordelijk te doorlopen. De vooroverlegreacties beperken zich dan ook tot de belangen die de gemeente als gemeentelijke belangen ziet, met name voor Fort de Pol en de delen waarover de gemeente zorgt heeft. Ook zijn de gemeente een aantal technische zaken opgevallen die middels deze brief onder de aandacht worden gebracht.

De brief vervolgt hierna met ongeveer 25 inhoudelijke opmerkingen over de toelichting, de regels en de verbeelding, die in deze samenvatting van de vooroverlegreacties niet allemaal zijn overgenomen. Hiervoor wordt verwezen naar Bijlage 25 waarin de volledige brief van de gemeente is opgenomen.

Reactie

Inzake de algemene opmerking kan worden gesteld dat Provincie Gelderland beoogt het nieuwe planvormingsproces voor het windpark IJsselwind Zutphen zorgvuldig en volgordelijk te doorlopen.

De inhoudelijke opmerkingen zijn allemaal zorgvuldig bestudeerd en hebben geleid tot aanpassing van de toelichting, regels en verbeelding. Hiermee is gevolg gegeven aan vrijwel alle punten uit de vooroverlegreactie van de gemeente Zutphen.

Wel zijn er nog enkele bijzonderheden; deze worden hierna besproken.

Verhoudingen gemeente en provincie bij nieuwe procedure

Er zijn diverse opmerkingen door gemeente Zutphen gemaakt over de wijze waarop beschreven is waarom provincie Gelderland de nieuwe ruimtelijke procedure ter hand is genomen, waarom de gemeente Zutphen niet en wat nu de onderlinge verhoudingen zijn. Op basis hiervan hebben we deze passages in de toelichting aangepast (zie paragraaf 1.4 en nieuwe paragraaf 7.1.1), maar hierbij niet overal de suggesties van gemeente Zutphen gevolgd. Voor de provincie Gelderland staat centraal dat zij een duidelijke bevoegdheid heeft op basis van de Elektriciteitswet 1998 en die ook pakt. De gemeente Zutphen heeft zelf besloten om niet zelf de nieuwe procedure te voeren en heeft ook geen blijk ervan gegeven negatief tegen het besluit van Provincie te staan de procedure op te pakken. De provincie is van mening dat wordt gehandeld conform de door Provinciale Staten vastgestelde windladder (zie ook paragraaf 2.3.2).

Provincie heeft de gemeente Zutphen beloofd aandacht te besteden aan de drie waarden uit het nog op te stellen afwegingskader voor zon en wind van de gemeente. Hierover is op 15 februari 2022 een brief aan de gemeente Zutphen gestuurd. Borging vindt plaats door (zie ook paragraaf 7.1.1):

  • 1. deelname van de provincie aan regulier overleg tussen initiatiefnemers en omwonenden in de Omgevingsadviesraad (OAR) en Burgerplatform (BP) en de omgeving adequaat en tijdig informeren in de procedure. De provincie heeft hiervoor een communicatie- en participatieplan gemaakt . De provincie heeft hiervoor een communicatie- en participatieplan gemaakt (zie Bijlage 24 en paragraaf 7.1.3);
  • 2. de in de voorgaande procedure vastgestelde landschappelijke inpassing (landschappelijke versterking) over te nemen. De financiële bijdrage van de initiatiefnemers hierin wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst (zie paragraaf 4.5);
  • 3. afspraken te maken met initiatiefnemers over financiële participatie waarbij voortgeborduurd wordt op de inspanningen en resultaten van de voorgaande procedure. Ondergrens van de jaarlijkse uitkering is NWEA-norm van €0,50/MWh. De bijdrage voor financiële participatie door de initiatiefnemers wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst (zie paragraaf 7.1.2).

Bestemming 'Verkeer'

Het betreft het verzoek om de algemene bestemming 'Verkeer' op te nemen ten behoeve van de hoofdontsluiting op Fort De Pol, in plaats van de nu aanwezige aanduiding voor parkinfrastructuur ten behoeve van de windturbine. Geconstateerd is dat in het vernietigde bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer' opgenomen was. Er is echter voor gekozen om deze bestemming niet over te nemen, omdat dit een (gemeentelijke) ruimtelijke keuze betreft die niet met het windpark te maken heeft. Nu het provinciaal inpassingsplan uitsluitend tot doel heeft het windpark mogelijk te maken wordt het niet wenselijk geacht om onderdelen op te nemen, die 'des gemeentes' zijn. Het is aan de gemeente Zutphen zelf om een nieuwe bestemming voor Fort De Pol vast te stellen waar dit soort keuzes in gemaakt kunnen worden.

De opgenomen bestemming voor de voormalige stortplaats 'Bedrijventerrein - Voormalige stortplaats' laat de (bestaande) ontsluiting ook direct toe (zie bestemmingsomschrijving artikel 4.1). Er is dus geen aanleiding om een aparte bestemming op te nemen.

Bevoegdheid gemeente

Gevraagd wordt hier de bepaling in lid b.2 te schrappen dat de gemeente onmiddellijk na vaststelling van het inpassingsplan een bestemmingsplan op (een deel van) de gronden kan vaststellen, mits goedkeuring is verkregen van GS. Besloten is deze bepaling te laten staan omdat de provincie met de regeling hetzelfde doel beoogt als waar de gemeente op doelt.

De eerste bepaling maakt het al mogelijk dat de gemeente een bestemmingsplan vaststelt mits die maar exact de regeling voor windpark IJsselwind overneemt uit dit inpassingsplan. Er is dan ook geen toestemming van de provincie of GS nodig. De tweede bepaling waar de gemeente moeite mee heeft gaat alleen over dié gevallen waarin de gemeente een bestemmingsplan wil vaststellen waarin de bepalingen voor het windpark niet letterlijk worden overgenomen. In dat geval is het dus ook wel mogelijk een bestemmingsplan vast te stellen maar dient wel afstemming plaats te vinden met de provincie en dient de provincie toestemming te geven voor de afwijking. Deze bepaling is juist opgenomen in het belang van de gemeente en de herontwikkeling van Fort de Pol omdat deze meer ruimte biedt om bijvoorbeeld straks ook een (gedeeltelijk) andere regeling op te nemen voor Fort de Pol dan in dit inpassingsplan is opgenomen, mits dat recht blijft doen aan het windpark. Doel van de regeling is dus om de ontwikkeling van Fort de Pol vooral niet in de weg te zitten mits windpark IJsselwind in voldoende mate wordt beschermd.

Waterschap Rijn en IJssel, 9 juni 2022

Het waterschap heeft gereageerd met een mail met de volgende inhoudelijke opmerkingen:

  • Het beleid in paragraaf 5.7.1 van het inpassingsplan vraagt actualisering, op onder meer het nieuwe waterbeheerprogramma.
  • De informatie over waterveiligheid, opgenomen in de bijlage 12 en 13 bij het inpassingsplan, is afgestemd met het waterschap en deze is akkoord. De tekst in de toelichting van het inpassingplan is ook akkoord.
  • Op de landschappelijke kaart wordt een bomenrij langs de waterkering versterkt. Hier zullen vanuit de watervergunning mogelijk voorwaarden aan gesteld worden vanuit waterveiligheid.

Waterberging/wateroverlast:

Het plan raakt waterberging op twee manieren: een windmolen komt in een waterbergingsgebied te staan, en alle windmolens leiden tot een toename verharding en daarmee mogelijk tot wateroverlast.

In de toelichting aangegeven dat wanneer de toegangsweg en opstelplaats op maaiveld worden aangelegd hier geen compensatie nodig is. Er is wel beperkt verlies van waterberging door de windmolen zelf met fundatie. Er wordt aangegeven dat de afname in waterberging nihil is. Het lijkt dus niet gecompenseerd te worden. Hier kan in deze situatie mee worden ingestemd. Wanneer de toegangsweg en opstelplaats verhoogd aangelegd worden wordt aangegeven dat er gecompenseerd zal worden. Dit is dus een aspect wat nog niet helder is, maar waarvoor de uitgangspunten vastgelegd worden. Het waterschap vraagt verduidelijking op dit punt en doet daarvoor een tekstvoorstel.

De situatie ten aanzien van wateroverlast door toename verharding hier is niet veranderd ten opzichte van de eerdere plannen, dus hiermee kan ingestemd worden. De voet van de windmolen is wel iets groter geworden, maar dit maakt geen wezenlijk verschil.

Plankaart

Afgevraagd wordt hoe de plankaart is opgezet. Deels is deze volledig ingekleurd met alle bestemmingen/dubbelbestemmingen en deels is dit alleen de zonering van de windmolen die eroverheen komt te liggen. Daaronder blijven, wordt aangenomen, de anderen bestemmingen en zoneringen wel van toepassing, zoals de zone voor de dijk (waterstaatswerk) en water.

De in het plangebied aanwezige persleiding is niet opgenomen op de plankaart. Deze dient wel als een beschermingszone opgenomen te worden.

Reactie

De akkoordbevindingen worden voor kennisgeving aangenomen. De voorgestelde aanpassingen zijn verwerkt in paragraaf 5.8.1 en paragraaf 5.8.2.

De opzet van de plankaart wordt juist geïnterpreteerd. Voor een nadere toelichting op de opzet wordt ook verwezen naar paragraaf 6.1 van deze toelichting.

De aanwezige persleiding van het waterschap loopt over Fort de Pol en is alsnog opgenomen op de verbeelding. Een bijpassende juridische regeling is opgenomen met toevoeging van artikel 9 in de planregels. Voor de juridische regeling is aangesloten op het vernietigde bestemmingsplan "Fort de Pol, Eefde West en windpark IJsselwind".

Prorail, 2 juni 2022

Prorail heeft gereageerd middels een mail waarin wordt vermeld dat ProRail geen aanleiding tot het maken van opmerkingen heeft. Wel behoudt ProRail zich het recht voor om in een volgende fase alsnog aanvullende c.q. nieuwe opmerkingen/zienswijzen in te dienen.

De reactie behoeft geen beantwoording. Uiteraard staat het eenieder vrij om een zienswijze op het ontwerpinpassingsplan in te dienen.

Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG), 2 juni 2022

De VNOG heeft gereageerd per brief. Deze brief is in Bijlage 25 opgenomen. In de brief wordt op de volgende onderwerpen ingegaan:

  • Externe veiligheid: VNOG kan zich vinden in de uitgevoerde analyses. Geadviseerd wordt de te hanteren veiligheidszone rondom de windturbines op te nemen op de signaleringskaart EV.
  • Fysieke veiligheid: Er wordt vermeld dat escalatiescenario's niet omschreven zijn. Verder wordt advies gegeven inzake de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
  • Gezondheid: Wat betreft gezondheid wordt geadviseerd contact te leggen met het team Medische Milieukunde (MMK)

VNOG verzoekt ten slotte op de hoogte te worden gebracht wat met de adviezen is gedaan.

Reactie

De opmerkingen worden ter harte genomen. Gekeken wordt of de veiligheidszones opgenomen kunnen worden op de signaleringskaart. De genoemde escalatiescenario's, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn niet direct aspecten te beschouwen in het kader van externe veiligheid van windturbines.

7.3 Zienswijzen

Het inpassingsplan heeft van 23 juni 2022 tot en met 4 augustus 2022 (6 weken) ter inzage gelegen. Tijdens de periode van terinzagelegging zijn 30 zienswijzen ingediend op het ontwerp-inpassingsplan en ontwerp-omgevingsvergunningen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 27.

De zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van het inpassingsplan ten opzichte van het ontwerp. Ook is er sprake van ambtshalve wijzigingen. De voornaamste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling van het inpassingsplan betreffen:

Verwezen wordt ook naar Bijlage 27 voor de beantwoording van de zienswijzen. In tabel 7.1 is de bijbehorende staat van wijzigingen opgenomen. In de staat van wijzigingen staan de belangrijkste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling.

Tabel 7.1 Staat van wijzigingen


Algemeen
 
1   Versienummer van het inpassingsplan wordt gewijzigd van ontwerp (ONT1) naar vastgesteld (VST1)    
2   Het 'Vaststellingsbesluit' wordt toegevoegd aan het inpassingsplan    
3   Onderschikte tekstuele aanpassingen.    

Toelichting
 
Paragraafsgewijze aanpassingen  
1   Paragraaf 2.3.2: passage windladder is tekstueel aan gepast.   Ambtshalve wijziging  
2   Paragraaf 5.4.2: onder 'Buisleidingen': de aanwezigheid van de (riool)persleiding van het waterschap wordt voor de volledigheid benoemd.   Ambtshalve wijziging  
3   Paragraaf 5.6.2.1, onder ‘Eerder uitgevoerde berekeningen in 2020 en vergunning Wnb’: eindnoot 81 is toegevoegd over de onherroepelijk geworden vergunning Wet natuuurbescherming (de overige eindnoten zijn daarmee hernummerd).   Ambtshalve wijziging  
4   Paragraaf 5.6.2.2, onder 'Das’: paragraaf is aangepast op basis van actuele stand van zaken, waaronder indiening ontheffing Wnb door de das en uitwerking/concretisering van voorwaarden voor de das door Bureau Waardenburg (toegevoegd als bijlage 26).   Ambtshalve wijziging  
5   Paragraaf 5.6.3: conclusie voor de das is ook aangepast op basis van actuele stand van zaken   Ambtshalve wijziging  
6   Paragraaf 5.8: enkele tekstuele aanpassingen zijn doorgevoerd op basis van de overlegreactie van het waterschap (zoals beschreven in paragraaf 7.2).   Ambtshalve wijziging  
7   Paragraaf 6.2.2: een bestemmingsbeschrijving voor de dubbelbestemming 'Leiding – Persleiding' is toegevoegd.   Ambtshalve wijziging  
8   Paragraaf 6.2.2, onder ‘Gebiedsaanduidingen ten behoeve van het windpark’, ’Veiligheidszone – windturbine’: tekstuele aanpassing. Er werd melding gemaakt van een vrijstellingsmogelijkheid die niet aan de orde is.   Ambtshalve wijziging  
9   Paragraaf 7.2: inhoudelijke overlegreactie waterschap d.d. 9 juni 2022 is opgenomen en beschreven is hoe er mee omgegaan is.   Ambtshalve wijziging  
10   Paragraaf 7.3: aanpassing paragraaf naar aanleiding van terinzagelegging waaronder ook toevoeging van deze Staat van wijzigingen.   Ambtshalve wijziging  
11   Hoofdstuk 8, onder 'Kostenverhaal': de anterieure overeenkomst wordt gesloten voor vaststelling van het inpassingsplan. De tekst is overeenkomstig aangepast.   Ambtshalve wijziging  
Bijlagen bij de toelichting  
1   Bijlage 26: Concretiseren voorwaarden das is toegevoegd   Ambtshalve wijziging  
2   Bijlage 27: Nota beantwoording zienswijzen is toegevoegd.   Ambtshalve wijziging  

Regels
 
Artikel 6  
1   6.1, lid d: is toegevoegd voor het toestaan van extensieve dagrecreatie, overeenkomstig de onderliggende bestemming ‘Bos’ van het bestemmingsplan “Buitengebied Zuid en West”.   Zienswijze 2 (beantwoording par. 2.8.2)  
2   Artikel 9: 'Leiding - Persleiding' is toegevoegd. De artikelen erna zijn hernummerd.   Ambtshalve wijziging  

Verbeelding
 
1   Dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ is opgenomen ter plaatse van de stroken met de bestemming ‘Groen - Landschappelijke versterking’, direct ten noorden van het Twentekanaal.   Zienswijze 2 (beantwoording par. 2.8.2)  
2   Dubbelbestemming 'Leiding – Persleiding'’ is opgenomen ter bescherming van de reeds aanwezige (riool)persleiding.   Ambtshalve wijziging  

Hoofdstuk 8 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Kostenverhaal

Krachtens de Wro, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn aangewezen in het Bro. Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:

  • de bouw van één of meer woningen en hoofdgebouwen;
  • uitbreidingen van gebouwen met ten minste 1.000 m2 of met één of meer woningen;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht
    waren bij ingebruikname voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden,
    mits de cumulatieve oppervlakte ten minste 1.000 m2 bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2.

Het voorliggende inpassingsplan voorziet in de realisatie van 3 windturbines en de daarbij behorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de provincie Gelderland, waarin onder andere voorzien wordt in planschade, afspraken over het gebiedsfonds en landschappelijke versterking. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de provincie vergoeden wanneer planschade wordt vastgesteld.

De anterieure overeenkomst is voor vaststelling van het inpassingsplan door initiatiefnemers en provincie ondertekend.

Planschade

Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het inpassingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het inpassingsplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (provincie Gelderland) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde inpassingsplan.

Financiële uitvoerbaarheid

Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van
de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de
initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de
opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit windpark is een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE++) aangevraagd, waarmee de zogeheten
onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit windpark via een bedrag per aan het
elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE++ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.

Conclusie

Het windpark IJsselwind is financieel-economisch uitvoerbaar. Het windpark draagt bij aan de energietransitie door het opwekken van duurzame energie en daarmee aan een vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen. Het windpark is financieel haalbaar en de provincie hoeft niet zelf te investeren. Alle kosten en risico's worden hoofdzakelijk door de initiatiefnemers gedragen. Via een anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd.