direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Westergeest - Beintemawei 3
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Beintemawei 3 te Westergeest is een loon- en grondverzetbedrijf gevestigd dat zich bezighoudt met agrarische toeleveringsvoorzieningen, waaronder het schonen van sloten, klepelmaaien, opslag van bieten en kuilbalen transport. Daarnaast legt het bedrijf zich toe op grondverzet- en cultuurtechnische werkzaamheden alsmede ondergrondse infrastructuur voor semi-overheidsbedrijven.

Loonbedrijven kenmerken zich door veel en groot materiaal en materieel. Voor de huidige situatie van dit loonbedrijf geldt dat het grootste deel daarvan buiten wordt opgeslagen. De aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is de wens een nieuwe bedrijfsloods en kapschuur te realiseren, zodat de opslag van materiaal en materieel naar binnen kan worden verplaatst.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling toch juridisch-planologisch mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

De locatie is gelegen aan de Beintemawei 3 te Westergeest, in de gemeente Noardeast-Fryslân. De Beintemawei is een gedeelte van de zogenoemde "Wâlddyk", welke van Kollum via Oudwoude, Ee, Westergeest en Driesum bijna tot aan Dokkum loopt. In figuur 1.1 is een luchtfoto opgenomen met daarin het betreffende plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0001.jpeg"

Figuur. 1.1: Luchtfoto van het plangebied

1.3 Huidige planologische regeling

Het bedrijfsperceel bevindt zich binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012', welke gedeeltelijk is herzien door het bestemmingsplan 'Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012'. Voor het plangebied geldt dat het herziene bestemmingsplan het geldende juridisch-planologisch kader vormt.

Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan twee bestemmingen; 'Bedrijf' en 'Agrarisch met waarden - Open gebied'.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven zoals genoemd in de categorieën 1 en 2 van de bij de regels behorende Bijlage 3 'Staat van Bedrijven' toegestaan. Tevens geldt voor dit gehele bestemmingsvlak de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf', waarbinnen een loonbedrijf is toegestaan. Het hoofdgebouw is binnen een bouwvlak gesitueerd.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied' zijn de gronden bestemd voor agrarische cultuurgronden. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd anders dan gebouwen voor nutsvoorzieningen.

In figuur 1.2 is een uitsnede weergegeven van het bestemmingsplan ter hoogte van Beintemawei 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0002.jpg"

Figuur. 1.2: Uitsnede van het bestemmingsplan 'Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van deze toelichting is aandacht besteed aan de historische achtergrond van het

plangebied, aan de functionele en ruimtelijke structuur in de huidige en toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het voor dit bestemmingsplan relevante beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt vervolgens ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 komen de juridische aspecten aan bod, in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plangebied

2.1 Huidige situatie

Het bedrijfsperceel ligt aan de Beintemawei te Westergeest. Aan de oostzijde van het terrein, direct aan de weg, bevindt zich het bedrijfsgebouw in een karakteristieke kop-hals-rompboerderij. Op het terrein vindt verder buitenopslag plaats van materiaal en materieel, behorende bij het gebruik als loonbedrijf, voornamelijk aan de westzijde van het terrein.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Noardeast-Fryslân, ten zuidwesten van het dorp Ee. Rondom het plangebied is sprake van agrarische gronden met verspreid individuele bebouwing in de vorm van boerderijen en agrarische bedrijven. In figuur 2.1 is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0003.jpg"

Figuur. 2.1: Huidige situatie van het plangebied en omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.2 Gewenste situatie

Voorliggend bestemmingsplan maakt het mogelijk een nieuwe bedrijfsloods en kapschuur te bouwen, waardoor vrijwel al het materiaal en materieel van het bedrijf binnen gestald kan worden. In het plan wordt rekening gehouden met de aanblik op het karakteristieke hoofdgebouw (kop-hals-rompboerderij) door afstand te houden tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw. Tegelijkertijd blijft er voldoende onbebouwd terrein over voor de bietenopslag. Zie figuur 2.2 voor de situatietekening met de gewenste terreininrichting.

De nieuwe loods en kapschuur komen achter op het perceel, op enige afstand van de weg, aan de zuidzijde van het perceel. De westzijde van het perceel, in de huidige situatie in gebruik voor buitenopslag, wordt groen ingericht. De resterende buitenopslag wordt grotendeels aan het zicht onttrokken door de aanleg van een aarden wal met beplanting. Het bedrijfsperceel wordt compacter en voegt zich naar het bestaande slotenpatroon.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0004.png"

Figuur. 2.2 Situatietekening (bron: Bouwkundig Ontwerp Bureau M.K. Drent)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. De structuurvisie is op 13 maart 2012 vastgesteld en heeft de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit vervangen.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR de volgende drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De SVIR is niet rechtstreeks van invloed op dit bestemmingsplan.

Het plan binnen de rijksdoelen, aangezien het een positieve invloed heeft op het hier gevestigde bedrijf en op de aanblik van het perceel dat gelegen is in het landelijk gebied. Het bedrijfsperceel wordt compacter, het beeld rustiger door de groene omzoming en het naar binnen verplaatsen van het materiaal en materieel.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zijn juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied, de schaal en aard van het plan vormt het Barro geen directe relevantie voor dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân

Op 13 december 2006 hebben Provinciale Staten van Fryslân het Streekplan 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Hierin staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte (zie par. 3.2.2). Het uitgangspunt van de provincie voor het in het streekplan geformuleerde beleid is 'een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit'.

Kollum is in het streekplan als een regionaal centrum aangemerkt met een concentratiefunctie voor wonen, werken en voorzieningen in de regio.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het landelijk gebied, ver buiten de kern Kollum. Met het plan wordt de aanblik van het bestaande bedrijfsperceel verbeterd doordat de opslag die nu buiten plaatsvindt, naar binnen wordt verplaatst. De aard en omvang wordt door dit bestemmingsplan niet gewijzigd. Het plan is niet in strijd met het Streekplan.

3.2.2 Provinciale Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân (2014) stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in nieuwe bestemmingsplannen. Geldend provinciaal beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Deze verordening is een integrale herziening van de vorige Verordening Romte uit 2011. Dit als gevolg van nieuw provinciaal beleid inzake (intensieve) veehouderij, landschap en cultuur (Grutsk op e Romte) en weidevogels. Daarnaast heeft een tussentijdse evaluatie van het streekplan plaatsgevonden die van invloed is op de verordening.

Onderhavig plan wijzigt de aard en omvang van het reeds ter plaatse gevestigde bedrijf niet. Wel voorziet het plan in verbetering van de fysieke uitstraling door het perceel anders in te richten, meer ruimte te bieden voor groen en de huidige buitenopslag van het materiaal en materieel uit het zicht te brengen. Het toevoegen van de nieuwbouw, dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is vanwege de ligging in het landelijk gebied in strijd met de provinciale verordening.

Om het plan doorgang te laten vinden is toestemming van de Provincie nodig. Het plan is op voorhand reeds voorgelegd aan het Kwaliteitsteam van de Provincie, waaruit naar voren is gekomen dat het geheel er landschappelijk op vooruit zal gaan mits wordt zorggedragen voor een goede inpassing. Gelijktijdig met het opstellen van dit ontwerp-bestemmingsplan wordt een verzoek om ontheffing ingediend bij de provincie Fryslân.

Op grond van kaart 7 behorende bij de Verordening Romte Fryslân (2014) is het gebied langs en in de omgeving van de Beintemawei aangewezen als Weidevogelkansgebied. Op basis van het bepaalde in 7.2.2. van de verordening dient een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart Weidevogelgebieden zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels te voorzien in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan. Met onderhavig plan wordt hieraan voldaan. Aan de oostzijde van het bedrijfsperceel wordt weliswaar een deel aan het bedrijfsperceel toegevoegd, dit wordt gecompenseerd voor aan de zuid- en westzijde van het perceel groen terug te brengen in de vorm van de bestemming 'Agrarisch met waarden- Open gebied". In het beplantingsplan is hiermee rekening gehouden door de westzijde van het perceel aan te duiden als gebied met een grasland karakter.

3.2.3 Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE)

De provincie Fryslân heeft een archeologische beleids- en advieskaart opgesteld, waarop wordt aangegeven welk type onderzoek nodig is om op een verantwoorde wijze om te gaan met het bodemarchief bij grondwerkzaamheden.

Voor Kollumerland c.a. geldt dat de gemeente voor het gehele grondgebied onderzoek heeft laten uitvoeren naar de archeologische verwachtingswaarde (adviesbureau RAAP, 2012), als verdiepingsslag van de FAMKE. In hoofdstuk 4.2 wordt nader ingegaan op de archeologische verwachtingswaarden ter plaatse van het plangebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Welstandsnota

De gemeente Kollumerland c.a. beschikt over een welstandsnota voor het gehele gemeentelijke grondgebied. Het plangebied is gelegen in welstandsgebied nummer 15, het 'Buitengebied (terpengebied)'. Binnen dit gebied geldt onder andere dat gebouwen in principe bestaan uit één bouwlaag met een kap, refererend aan de traditionele architectuur. Traditionele kleurstellingen overheersen.

Met het ontwerp van de beoogde nieuwbouw wordt rekening gehouden met de geldende welstandscriteria. De aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van de nieuwe bedrijfsloods en overkapping zal worden getoetst door de welstandscommissie.

3.3.2 Nota ruimtelijk beleid buitengebied Kollumerland c.a. 2010 - 2020

De gemeenteraad van Kollumerland c.a. stelde op 10 november 2011 de Nota ruimtelijk beleid buitengebied Kollumerland 2010-2020 vast. De uitgangspunten van deze nota zijn verwerkt in het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied. In de nota geeft de gemeente haar visie op de ontwikkeling van het buitengebied in het komende decennium. In de nota zijn de visie en uitgangspunten geformuleerd op basis waarvan nieuw beleid voor het buitengebied vorm wordt

gegeven.

De Nota geeft uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande, aan het buitengebied gelieerde niet-agrarische bedrijven zoals het onderhavige. Daarbij wordt aangegeven dat maatwerk het bepalende uitgangspunt is en dat bij uitbreiding van dergelijke bedrijven een erfinrichtingsplan behoort. Uit het erfinrichtingsplan moet blijken dat de uitbreiding landschappelijk gezien aanvaardbaar is. Op basis van deze uitgangspunten wordt meegewerkt aan onderhavig uitbreidingsplan. Aan het bestemmingsplan is een plan voor de Landschappelijke inpassing (zie ook Landschappelijk inpassingsplan) gekoppeld dat is vastgelegd in de regels zodat uitvoering en in stand houding van de landschappelijke inpassing verzekerd is.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in het vergroten van een bouwvlak ter plaatse van een bestaand bedrijfsperceel en het terugbrengen van meer groen op het perceel. De aard en omvang van het reeds bestaande bedrijf wordt met dit plan niet veranderd of vergroot. In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken welke relevant zijn in het kader van de voorgenomen nieuwbouw.

4.2 Archeologie

4.2.1 Toetsingskader

Tot 1 juli 2016 was de Monumentenwet 1988 het toetsingskader voor cultuurhistorie en archeologie. Die wet is grotendeels komen te vervallen omdat op die datum de Erfgoedwet in werking is getreden. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt (gepland 2021). Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.

Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. Voor de provincie Fryslân is dit opgenomen in de provinciale FAMKE (zie paragraaf 3.2.3).

De gemeente Kollumerland c.a. heeft archeologische beleids- en verwachtingskaarten laten opstellen, als verdiepingsslag van de (globalere) provinciale FAMKE. Voor het gemeentelijk archeologiebeleid is de systematiek van de FAMKE gehanteerd. De archeologische verwachtingskaarten bestaan uit een kaart voor de periode Steentijd - Bronstijd en de periode Ijzertijd - Middeleeuwen. Figuur 4.1 en figuur 4.2 geven deze kaarten weer ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0005.jpg"

Figuur. 4.1: Archeologische verwachtingskaart voor de periode Steentijd - Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0006.jpg"

Figuur. 4.2 Archeologische verwachtingskaart voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen

4.2.2 Archeologische verwachtingswaarde

Voor de periode Steentijd - Bronstijd geldt ter plaatse van het plangebied dat er sprake is van een afgedekt landschap met een potentieel middelhoge tot hoge verwachtingswaarde. Dit gebied kan nog veel goed bewaarde archeologische verrassingen uit de vroege Prehistorie herbergen, om die reden is er de potentieel middelhoge/hoge verwachting aan deze gronden gegeven. Gezien de diepe ligging (dieper dan 1,2 m -Mv) van eventuele archeologische vindplaatsen kan voor dit gebied een ruimere vrijstelling worden gehanteerd.

Voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen geldt voor het grootste deel van het terrein een hoge verwachtingswaarde. Voor het plangebied geldt dat het in de periode 1250 na Chr. binnendijks was gelegen. Dankzij de bedijking werden de bewoningsmogelijkheden aanzienlijk uitgebreid, waardoor de latere bewoning niet of nauwelijks in te schatten is op basis van landschappelijke gegevens.

4.2.3 Onderzoek: Steentijd - Bronstijd

In dit gebied kunnen zich op enige diepte archeologische lagen bevinden uit de steentijd, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal drie boringen per hectare worden gezet, met een minimum van drie boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen inzicht geven aanwezigheid en diepte van een eventueel aanwezige podzolbodem, waarin zich archeologisch resten kunnen bevinden.

Voor onderhavig plan geldt dat de ingreep (het vergroten van een bouwvlak) kleiner is dan 5.000 m². Voor de periode Steentijd - Bronstijd geldt derhalve geen onderzoeksplicht.

4.2.4 Onderzoek: IJzertijd - Middeleeuwen

De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Dit archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van zes boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

Worden er een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats. Voor onderhavig plan geldt dat de ondergrens van 500 m2 wordt overschreden. Er geldt een onderzoeksplicht.

4.2.5 Conclusie en onderzoek

Op grond van deze verwachtingswaarde geldt voor het plangebied dat karterend onderzoek moet worden uitgevoerd voor de periode Ijzertijd - Middeleeuwen. Dit onderzoek, bestaande uit minimaal 6 karterend uitgevoerde boringen, is uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het karterend onderzoek wordt bepaald of ook vervolgonderzoek noodzakelijk is. Het onderzoek is te vinden in Bijlage 2. Op basis van het onderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Op basis hiervan worden geen archeologische resten meer in het plangebied verwacht. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven. Het bevoegd gezag, in casu de gemeente, is akkoord met de onderzoeksopzet en de uitkomsten daarvan.

4.3 Bedrijven en Milieuzonering

4.3.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.

Er worden geen milieugevoelige functies en milieubelastende functies voorgesteld. Op het gebied van milieuzonering zijn geen belemmeringen voor de voorgestelde ontwikkeling aanwezig.

4.3.2 Onderzoek

Het plangebied bestaat uit een bedrijventerrein met een klein stukje agrarische grond. De bestemmingsgrenzen verschuiven gedeeltelijk, maar het feitelijk gebruik wijzigt niet. Er wordt een bedrijfsgebouw toegevoegd, maar de aard en omvang van het ter plaatse gevestigde bedrijf wijzigt niet.

Er bevinden zich geen milieugevoelige functies op korte afstand van het plangebied. Binnen het plangebied worden ook geen nieuwe milieugevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarom kan toetsing aan de richtafstanden conform de VNG-brochure achterwege blijven.

4.3.3 Conclusie

Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

4.4.1 Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

4.4.2 Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van een verdachte locatie. Het beoogde gebruik is gelijk aan het bestaande gebruik, namelijk bedrijf en agrarisch, wat geen aanleiding geeft voor strengere eisen aan de bodemkwaliteit. Er is in het kader van de Wet bodembescherming geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Cultuurhistorie

4.5.1 Toetsingskader

Met de wijziging van het Bro per 1 januari 2012 dienen gemeenten nadrukkelijk aandacht te besteden aan het aspect cultuurhistorie. Het bestemmingsplan dient een beschrijving te geven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

4.5.2 Onderzoek

Direct aan de Beintemawei staat een karakteristieke kop-hals-rompboerderij, deze ligt binnen het plangebied. Het betreft een deel beeldbepalend pand, met aan de wegzijde een rieten kap. De boerderij is aangegeven als "boerderijplaats" op de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân (zie figuur 4.3).

Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om bebouwing toe te voegen. Om het zicht op de boerderij niet aan te tasten is ervoor gekozen om het bouwvlak voor de nieuwbouw aan de andere kant van het perceel te plaatsen. Hierdoor blijft er vrij zicht op de boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0007.jpg"

Figuur. 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische kaart provincie Fryslân

De locatie is gelegen in open gebied en maakt onderdeel uit van het terpenlandschap, zoals opgenomen in de bijlage Landschapskenmerken (Bijlage 1 bij de regels). Het terpenlandschap kenmerkt zich door de volgende kernkwaliteiten:

  • open en weids landschap;
  • aanwezigheid van microreliëf;
  • puntvormige verdichting in de vorm van met erfbeplantingen geflankeerde boerenerven;
  • onregelmatige blokverkaveling.

Met onderhavig plan worden deze waarden gerespecteerd. In de oostelijke punt van het plangebied wordt een groene zone aangelegd, waarbij zo min mogelijk beplanting wordt aangebracht teneinde een goede overgang naar het omliggende landschap te realiseren. Door de aanleg van een aarden wal met beplanting wordt de nog resterende buitenopslag uit het zicht gehouden, terwijl de opslag in de huidige situatie volledig in het zicht is. Door middel van enige solitaire bomen wordt het bedrijfserf als zodanig gemarkeerd.

4.5.3 Conclusie

De gewenste herinrichting van het terrein respecteert de aanwezige cultuurhistorische waarden van de bestaande bebouwing en het landschap. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Ecologie

4.6.1 Toetsingskader

In de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle regels met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Behalve gebiedsbescherming (Natura-2000 gebieden en Natuurnetwerk Nederland) geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Daarnaast is in elke provinciale verordening een uitwerking van de Wnb opgenomen.

4.6.2 Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening (voorheen Ecologische hoofdstructuur, EHS). Binnen deze gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000 gebied is het Lauwersmeer, gelegen op 4,5 km afstand. Gezien deze ruime afstand en de beperkte omvang van onderhavig plan, namelijk de herinrichting van een bestaand bedrijfsperceel door toevoeging van bebouwing zonder dat het bedrijf in aard of omvang wordt vergroot, is dit plan niet van invloed op dit Natura2000 gebied.

Het plangebied wordt omringd door agrarische gronden welke op de provinciale Natuur overzichtskaart zijn aangegeven als Ganzenfoerageergebied (zie figuur 4.4). Onderhavig plan heeft geen negatieve invloed op die status. Doordat het bedrijfsperceel compacter wordt ingericht kan sprake zijn van een lichte verbetering, aangezien gronden die nu niet zijn aangewezen als ganzenfoerageergebied, straks wel met (voornamelijk laag) groen worden ingericht.

Voor de ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd. Uit de Aerius berekeningen blijkt, dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar. Vastgesteld wordt dan ook, dat er derhalve geen relevant effect is op natuurgebieden. Het stikstofonderzoek en de bijbehorende berekeningen zijn te vinden in Bijlage 3 Stikstofonderzoek.

Ten aanzien van de gebiedsbescherming vormt dit bestemmingsplan geen belemmering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0008.jpg"

Figuur. 4.4 Uitsnede Natuur overzichtskaart provincie Fryslân

4.6.3 Soortenbescherming

Vooraf dient te worden aangetoond dat er ter plaatse geen sprake is van beschermde flora en/of fauna, of dat er door de werkzaamheden geen verstoring optreedt. Een ecologische quickscan wordt uitgevoerd om hier inzicht in te krijgen en te bepalen of er eventueel aanvullend onderzoek en/of mitigerende maatregelen nodig zijn.

4.6.4 Conclusie

Uit het Ecologisch onderzoek komen de volgende conclusies naar voren.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om groen te rooien buiten het broedseizoen of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren.

Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Friesland.

Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten.

De plannen aan de Beintemawei 3 te Westergeest zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen.

De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

Per 1 juli 2012 is de regelgeving veranderd. Op basis van het Besluit externe veiligheid transportroutes (2015) moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidszones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

4.7.2 Risicobronnen

Op de risicokaart is in de omgeving van het plangebied één risicobron aangegeven. Het betreft de locatie Tibsterwei 4 te Ee, waar een Bevi-inrichting is gevestigd. Het risico betreft de mogelijkheid tot een ongeval met gevaarlijke stoffen. De inrichting ligt op een afstand van 2 kilometer tot het plangebied.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt het groepsrisico niet verhoogd, het betreft een bestaand bedrijf waarvan de aard en omvang niet wordt vergroot. Uit de risicokaart vloeit geen belemmering voort voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7.3 Transport gevaarlijke stoffen

Naast inrichtingen kan het aspect van externe veiligheid een rol spelen bij (spoor/weg/auto)wegen in verband met het transport van gevaarlijke stoffen.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedgebied van de transportroutes gevaarlijk stoffen die een verhoging van het groepsrisico kunnen inhouden.

4.7.4 Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen relevante buisleidingen gelegen.

4.7.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.8 Geluid

4.8.1 Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

4.8.2 Onderzoek

Onderhavig plan betreft de aanpassing van een bedrijfsperceel, wat geen geluidgevoelig object is in de zin van de Wet geluidhinder. Derhalve kan een onderzoek naar de geluidbelasting achterwege blijven.

4.8.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig waarmee die een planologische bescherming nodig hebben. Daarom is er geen noodzaak tot nader onderzoek.

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
4.10.2 Onderzoek

Met dit bestemmingsplan blijft een bestaand bedrijfsperceel gehandhaafd en wordt nieuwbouw mogelijk gemaakt ten behoeve van het reeds daar gevestigde bedrijf. Dit bestemmingsplan faciliteert geen uitbreiding van het bedrijf, maar optimalisatie van het ruimtegebruik. Op basis hiervan kan gesteld dat voor dit voornemen geen toetsing aan de luchtkwaliteit aan de orde is, en niet in betekenende mate bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.10.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Milieueffectrapportage

4.11.1 Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

4.11.2 Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

Met dit bestemmingsplan is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, aangezien het een bestaand bedrijfsperceel betreft waarbij het daar gevestigde bedrijf in aard en omvang niet veranderd. Het project valt ook niet onder één van de andere activiteiten zoals opgenomen in het onderdeel C of D van het besluit m.e.r. Dit betekent dat er geen sprake is van een m.e.r. (beoordelings-)plicht geldt en dat ook een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk is.

4.11.3 Conclusie

Het project valt niet binnen één van de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel C of D van het besluit m.e.r. Er is daarom geen sprake van een m.e.r. (beoordelings-)plicht.

4.12 Water

4.12.1 Toetsresultaat beperkingsgebied

Door middel van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) is een watertoets aangevraagd ten behoeve van onderhavige ontwikkeling. Voor deze toets is een (globale) contour van het totale plangebied aangehouden, om zodoende zeker te zijn dat er geen waterbelangen worden geraakt (zie figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1970.BPWgBeintemawei3-VA01_0009.jpg"

Figuur. 4.3 Globale weergave van het plangebied i.c.m. beschermingszones (bron: www.dewatertoets.nl)

 

Zoals weergegeven in de uitsnede (figuur 4.3) raakt het plangebied zowel de zonering van een waterkering als de beschermingszone van een hoofdwater. Het aangegeven plangebied is echter veel groter dan de locatie waar daadwerkelijk een ingreep is beoogd.

In dit geval betreft de ingreep de realisatie van een bedrijfsloods en kapschuur. De positionering van het toe te voegen bouwvlak ten behoeve van deze nieuwbouw bevindt zich buiten de beschermingszones. Er vinden verder geen ingrepen plaats welke de waterhuishouding en -beschermingszones zouden kunnen verstoren. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat de aanwezige wateraspecten niet van invloed zijn op dit plan.

4.12.2 Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

Voor verharding in het landelijk gebied geldt een verplichting tot compensatie van verhard oppervlak bij een toename van meer dan 1.500 m2. In onderhavig plan is sprake van een toename van verhard oppervlak van minder dan 1.400 m2. Dit getal is berekend aan de hand van de vergelijking tussen de nieuwe situatie en de huidige situatie, rekening houdende met de terreininrichting waarbij het westelijke deel van het nu verharde oppervlak groen wordt ingericht. Watercompensatie is in dit geval niet noodzakelijk.

 

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening. Daarbij hoort een juridische regeling die is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard geeft bindende standaarden voor de opbouw van de planregels en de verbeelding. Het bestemmingsplan is opgezet conform deze landelijke standaarden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een set met bestemmingsregels, een digitale verbeelding en de plantoelichting. In deze paragraaf volgt een toelichting op de bestemmingsregels. Voor dit bestemmingsplan geldt dat het is opgesteld ter plaatse van één perceel waar slechts één bestemming van toepassing is.

Bestemming 'Bedrijf'

In het plangebied is een loonbedrijf gevestigd. Ten behoeve van dit bedrijf is dat aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' opgenomen. Deze regeling is, voor zover relevant ter plaatse van dit plangebied, ongewijzigd gebleven ten opzichte van het bestemmingsplan 'Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012'. Ten behoeve van de nieuwbouw is een bouwvlak toegevoegd. Door middel van en voorwaardelijke verplichting is de aanleg en instandhouding van de Landschappelijke inpassing geborgd.

Bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied'

Voor de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied' geldt dat deze in de huidige situatie gedeeltelijk reeds in gebruik zijn als agrarische grond. Voor het oostelijke gedeelte geldt dat het nu verhard terrein betreft, dat in de nieuwe situatie groen wordt ingericht. Deze regeling is, voor zover relevant ter plaatse van dit plangebied, ongewijzigd gebleven ten opzichte van het bestemmingsplan 'Partiële en correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2012'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1 Overleg en inspraak

Voor dit bestemmingsplan is het wettelijk vooroverleg gevoerd op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. De resultaten van het vooroverleg zijn in dit bestemmingsplan verwerkt.

Daarnaast is het voorontwerp van het bestemmingsplan bekend gemaakt en gedurende zes weken voor inspraak ter inzage gelegd.

Gedurende de periode van inspraak zijn twee inspraakreacties binnengekomen. Van de Provinsje Fryslân kwam een overlegreactie binnen. In de Notities overleg en inspraak zijn de reacties samengevat en van een antwoord voorzien. Ook wordt aangegeven of en zo ja op welke wijze de reacties aanleiding gaven tot aanpassing van het bestemmingsplan.

Zie ook:

- Bijlage 5 Overlegreactie Provincie;

- Bijlage 6 Inspraakreactie 1 en

- Bijlage 7 Inspraakreactie 2.

6.1.1.1 Notities overleg en inspraak

Notities van inspraak en overleg over het voorontwerp van het bestemmingsplan “Westergeest - Beintemawei 3”.

Het voorontwerp van het bestemmingsplan is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt, ter inzage gelegd en digitaal beschikbaar gesteld. Gedurende een periode van zes weken (tot en met 26 september 2018) bestond de gelegenheid voor het geven van inspraakreacties op het voorontwerp van het bestemmingsplan. Gedurende deze periode van ter inzage legging zijn twee inspraakreacties ingekomen en is van de Provinsje Fryslân een overlegreactie ontvangen.

Deze notitie beschrijft de reacties en geeft een beantwoording (in cursief). Wanneer een reactie aanleiding geeft tot aanpassing van het bestemmingsplan is dat eveneens in cursief aangegeven.

Overlegreactie Provinsje Fryslân

> Ontheffing.

Voordat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd, dient een ontheffing van de Provinsje Fryslân te zijn verleend op basis van de Verordening Romte.

Er is een ontheffing van de Provinsje verkregen, zie bijlage 8. Het ontwerp bestemmingsplan zal bekend worden gemaakt en ter inzage worden gelegd nadat door de provincie ontheffing is verleend.

> Landschappelijke inpassing

De Provinsje stemt in met de landschappelijke inpassing zoals voorgesteld, mits geborgd door een voorwaardelijke bepaling.

Naar aanleiding van deze reactie is het bestemmingsplan aangepast.

In de regels (artikel 4.4.2) van het bestemmingsplan is realisering en handhaving van de landschappelijke inpassing zeker gesteld.

> Weidevogels

De gronden die aan de bestemming Bedrijf aan de oostzijde worden toegevoegd zijn op de bij de Verordening Romte behorende Weidevogelkaart aangewezen als weidevogelkansgebied. Op grond van artikel 7.2.2 van de verordening wordt verzocht in de toelichting nader op dit thema in te gaan.

Naar aanleiding van deze reactie is het bestemmingsplan aangepast.

In de toelichting, paragraaf 3.2.2, van het bestemmingsplan wordt nader op het thema van het weidevogelskansgebied ingegaan.

> Archeologie en ecologie

De omgevingstoets is nog niet volledig is afgerond. Het betreft de onderdelen archeologie en ecologie. Er wordt vanuit gegaan dat de uitkomsten van die onderzoeken in het ontwerp zullen worden verwerkt.

Naar aanleiding van deze reactie is het bestemmingsplan aangepast.

De onderzoeken naar archeologie en ecologie zijn uitgevoerd. In de toelichting van het bestemmingsplan zijn de conclusies van de onderzoeken weergegeven. De onderzoeken zijn als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.

> Naar aanleiding van een aanpassing op het inrichtingsplan, namelijk de dikker aangezette groene rand aan de zuidzijde van het perceel, zal de sloot wel moet worden verlegd. Het verleggen van de sloot was eerder waarschijnlijk niet aan de orde. In het kader van de soorten zal hier een ecologische Quickscan nodig zijn.

Het verleggen van de sloot is niet noodzakelijk. Een adequate landschappelijke inpassing aan de zuidzijde van de te realiseren bebouwing is mogelijk zonder het verplaatsen van de sloot. De elzen die achter de nieuwe bebouwing staan, hebben maar een meter nodig om te wortelen. Deze zullen hier goed groeien.

De verbeelding van het bestemmingsplan is aangepast door de omvang van agrarische bestemming aan de zuidzijde van het perceel te vergroten.

Inspraakreactie 1

In de inspraakreactie wordt bezwaar gemaakt tegen de bouwhoogte van 15 meter (16,5 meter na toepassing van een afwijkingsmogelijkheid) die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Inspreker geeft aan, dat de bouwhoogte niet meer dan 10 meter zou mogen zijn. Verder zou in het plan moeten worden opgenomen, dat het uitvoeren van een inrichtingsplan verplicht is en dat er actief toezicht en eventueel handhaving komt ten aanzien van de instandhouding van het inrichtingsplan.

Aan de Beintemawei 3 is al jaren een loon- en grondverzetbedrijf gevestigd. De opslag van goederen en materieel vindt momenteel buiten plaats wat storend is in de omgeving. De eigenaar van het bedrijf heeft de wens het materieel en materiaal onder te brengen in een nieuwe bedrijfsloods en een kapschuur. Gelet op de huidige situatie en het feit dat het bedrijf in het ter plaatse geldende bestemmingsplan al is voorzien van een bedrijfsbestemming, wil het college van burgemeester en wethouders meewerken aan de uitbreidingsplannen en de benodigde ruimte bieden voor ontwikkeling. Dit onder voorwaarde van een passende landschappelijke inrichting. De gemeentelijke Nota ruimtelijk beleid buitengebied Kollumerland 2010-2020 geeft hiervoor de mogelijkheid en de uitgangspunten. De passende landschappelijke inpassing komt tot uiting in de situering van het bouwvlak waarbinnen de gebouwen moeten worden gebouwd aan de achterzijde van het terrein en van de weg af. Verder komt de voorwaarde van medewerking tot uitdrukking in het verbinden van een landschappelijke inpassing aan de ontwikkeling. op basis van het inpassingsplan krijgt een deel van de gronden die in het geldende bestemmingsplan nog een bedrijfsbestemming hebben weer een 'groene' bestemming. Het plan voor de landschappelijke inpassing is opgesteld op basis van suggesties van het Kwaliteitsteam van de Provinsje. Door op de westelijke punt van het perceel weinig beplanting aan te brengen, wordt een mooie overgang naar het omliggende open landschap gemaakt. Door toepassing van een aarden wal wordt het materieel en materiaal afgeschermd van de omgeving. Verder wordt in de landschappelijke inpassing het onderscheid tussen het bedrijfserf en het woonerf versterkt door het accentueren van de voortuin. Achter de nieuwe bebouwing, aan de zuidzijde van het perceel, wordt een bredere 'groenstrook' gerealiseerd die als een agrarische bestemming in het bestemmingsplan wordt vastgelegd. De beplanting op het erf wordt zo gerealiseerd dat er doorkijkjes zijn naar het achterliggende gebied. Zowel de situering van de gebouwen als de realisering én instandhouding van het plan voor de landschappelijke inpassing worden in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd onder meer door een voorwaardelijke verplichting. Voor wat betreft de toegelaten bouwhoogte van de gebouwen wordt aangesloten bij de bouwregels in het huidige bestemmingsplan. Gelet op de voorgeschreven situering en geborgde landschappelijke inpassing is het toelaten van een dergelijke bouwhoogte mede op basis van het vorenstaande aanvaardbaar. De situatie ter plaatse gaat er landschappelijk gezien op vooruit.

Zienswijze 2.

Door de Stichting Erfgoed Kollumerland en Nieuwkruisland werd een inspraakreactie ingediend. Vanuit haar doelstelling acht de Stichting de nieuwbouw van de bedrijfsgebouwen zeer ongewenst en detonerend in het landschap. Er wordt bezwaar gemaakt tegen het toestaan van een bouwhoogte hoger dan 10 meter. Ook zou in het bestemmingsplan moeten worden opgenomen, dat geen gebruik gaat worden gemaakt van de zogenaamde 10% afwijkingsmogelijkheid.

Zoals in de reactie op de eerste zienswijze al is gesteld, wil het college van burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan het verzoek tot uitbreiding mits er sprake is van een passende landschappelijke inpassing. Het college heeft vastgesteld dat dit het geval is en dat de erfinrichting en de situering van de gebouwen voldoende gewaarborgd worden in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van de zienswijze genoemd onder 1.

6.1.2 Ontwerpbestemmingsplan

Van de Provinsje Fryslân is voor de onderhavige ontwikkeling ontheffing verkregen op basis van de Verordening Ruimte.

Het ontwerp van dit bestemmingsplan is voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn wordt een ieder de mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). Er zijn een aantal zienswijzen ingediend. De antwoorden op deze zienswijzen zijn te vinden in de Nota van beantwoording, zie hiervoor bijlage 9.

6.1.3 Vaststelling en beroep

Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan, vervolgens besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan en wordt het gedurende 6 weken ter inzage gelegd. De indieners van zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Onderhavig plan betreft een aanvraag van het ter plaatse gevestigde bedrijf en komt ten goede aan de bedrijfsvoering van dat bedrijf. De aanvrager draagt de kosten voor de procedure en de uitvoering van het project. Hiervoor zijn de benodigde financiële middelen beschikbaar. Het project wordt economisch uitvoerbaar geacht.