Plan: | Rotsterhaule - Kampweg 3 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1940.BWRSH21Kampweg3-VA01 |
De agrarische percelen aan de Kampweg 3 te Rotsterhaule waren tot voor kort in gebruik als pluimveehouderij. Inmiddels zijn alle bedrijfsactiviteiten beëindigd. De aanwezige bedrijfsbebouwing wordt niet langer voor een bedrijf gebruikt en zal in de toekomst geen functie meer hebben. De bijbehorende bedrijfswoning wordt nu gebruikt als reguliere woning. Het voornemen is om de opstallen te slopen en er een reguliere (vrijstaande) woning voor terug te bouwen.
Deze ontwikkeling is op grond van de het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' van de gemeente De Fryske Marren niet direct realiseerbaar.
In het geldend bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt om een voormalig agrarisch bedrijfsperceel te wijzigen in een reguliere woonbestemming. Daarnaast kan met deze wijzigingsbevoegdheid een extra woning worden toegevoegd.
De gemeente De Fryske Marren stelt voor om de wijzigingsbevoegdheid toe te passen. De percelen worden bestemd voor 'Wonen'. Daarvoor is het noodzakelijk dat het geldende bestemmingplan wordt herzien. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet hierin.
De agrarische percelen liggen aan de Kampweg 3 te Rotsterhaule (gemeente De Fryske Marren). Het plangebied - in de figuur hieronder weergegeven - omvat (delen van) de kadastrale percelen 580, 581, 582, 1834, 1784, 2734 en 3642 (sectie E, kadastrale gemeente Sint Johannesga).
Het plangebied valt samen met het bouwvlak van de agrarische bestemming in het moederplan. De exacte begrenzing van het plangebied blijkt uit de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.
Figuur 1. Ligging en begrenzing van het plangebied
Bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017
Het geldende bestemmingsplan in het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017' (vastgesteld op 28 juni 2017). De gronden kennen een agrarische bestemming, waarmee de gronden bestemd zijn voor agrarische cultuurgrond en grondgebonden agrarische bedrijven. Met een bouwvlak is aangegeven waar gebouwen opgericht mogen worden. Op het gehele bouwvlak is de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen, waarmee naast de hiervoor genoemde gebruiksmogelijkheden ook intensieve veehouderij is toegestaan.
Figuur 2. Uitsnede verbeelding van het geldende bestemmingsplan (Buitengebied Noord 2017) op ruimtelijkeplannen.nl
Strijdigheid met het bestemmingplan Buitengebied Noord - 2017
Het bouwen en gebruiken van de gronden voor een reguliere woonfunctie is binnen de agrarische bestemming niet toegestaan. Daarnaast biedt de huidige bestemming geen ruimte voor het bouwen van een tweede woning. In artikel 3.8.8 van het geldend bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven gewijzigd kan worden in onder andere de bestemming 'Wonen' ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning.
Paraplubestemmingsplan parkeernormen
Met het paraplubestemmingsplan parkeernormen (vastgesteld op 27 juni 2018) wordt een parkeerregeling toegevoegd aan een groot aantal bestemmingsplannen binnen de gemeente De Fryske Marren. Voor 2014 stonden de parkeereisen voor bouwplannen in de bouwverordening. Per 1 juli 2018 is deze regeling vervallen. Parkeereisen moeten nu in het bestemmingsplan worden opgenomen. De parkeerregeling uit het parapluplan is daarom opgenomen in de regels van het voorliggende wijzigingsplan.
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente en komt de Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde. Een beschrijving van de wijzigingsvoorwaarden en de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.
In de bestaande situatie hebben de percelen aan de Kampweg 3 te Rotsterhaule een agrarische uitstraling. Op het perceel zijn een bedrijfswoning en twee verouderde pluimveestallen aanwezig. De bedrijfsactiviteiten zijn al enige tijd beëindigd waardoor de bedrijfswoning als reguliere woning in gebruik is. De pluimveestallen hebben geen nieuwe invulling. De percelen zijn daarnaast grotendeels verhard.
De omgeving van het plangebied bestaat uit open agrarisch gebied. De naastgelegen percelen zijn in gebruik ten behoeve van wonen.
Figuur 3. Aanzicht op de pluimveestallen vanaf de Kampweg (Google streetview, augustus 2020)
Figuur 4. Aanzicht op de voormalige bedrijfswoning vanaf de Kampweg (Google streetview, augustus 2020)
Figuur 5. Impressie van het terrein op 1 februari 2021 (BugelHajema Adviseurs, 2021)
In de nieuwe situatie zijn de voormalige pluimveestallen gesloopt en is op die locatie een nieuw woonperceel gerealiseerd. De voormalige bedrijfswoning en omliggende gronden zijn eveneens ingericht als regulier woonperceel. Navolgende paragraaf gaat verder in op de vormgeving van het plangebied.
Met dit ontwerp zal worden aangesloten bij het oorspronkelijke karakter van het gebied. Het verbeteren van het landschapsherstel en een nieuwe functie wonen zal een verbeterde toevoeging worden aan het bebouwingslint.
Figuur 6. Landschappelijke inrichting (BugelHajema Adviseurs, 2022)
Uitgangspunten
De landschappelijke inpassing is zorgvuldig afgestemd op de karakteristieken van de omgeving/ het landschap. Om dit te bereiken zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bebouwingsbeeld
Het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kap, haaks op de weg. De woning zal 25 meter vanaf de weg worden geplaatst. Het vrijstaande bijbehorende bouwwerk wordt meer naar achteren ingepast in lengterichting van de nieuwbouwwoning op ongeveer 5-6 meter afstand. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m tot max. 9 m. De oppervlakte van de nieuwe woning en het bijbehorende bouwwerk bedraagt samen 300 m2.
Belangrijk is dat voor het waarborgen van een woon- en leefklimaat of ter voorkoming van eventuele geluidhinder vanwege wegverkeer is dat de woning buiten de 48 dB contour komt te liggen. De woning komt hiermee iets naar achteren te liggen ten opzichte van de naastgelegen woningen. Omdat de woningen aan de Kampweg niet op één rooilijn staan zal dit geen afbreuk doen aan het geheel.
Het hoofdgebouw wordt een landelijke schuurwoning van 10x24 m en zal bestaan uit duurzame materialen (zoals staal, donkere kleur baksteen, glas en hout) met een strakke en moderne uitstraling. Het gebruik van duurzame energie is belangrijk. De carport zal hiervoor als solar carport dienen met een maximale hoogte van 5 meter. De gebouwen zullen aansluiten in beeld, kleur- en materiaalgebruik van het veenlandschap.
Erfinrichting
Het erf wordt opgedeeld in twee delen. De huidige situatie aan de westkant en het nieuwe woonerf aan de oostkant. Het nieuwe woonerf heeft een langgerekt perceel, om aan te sluiten bij de structuur van het landschap en diepte bebouwingslint. De zonering is terug te zien in de erfinrichting. Representatief deel voor, meer functioneel / landschappelijk achter het perceel.
Aan de voorzijde vanaf de weg wordt het programma gesitueerd en erachter vooral groen en vrij van bebouwing. Het woonerf aan de westkant blijft de huidige inrit behouden. Voor het nieuwe woonerf zal een nieuwe inrit worden gerealiseerd.
De voorzijde krijgt een natuurlijke uitstraling en de woonzone blijft open. In de huidige situatie aan de voorzijde staat op het voorerf een (sier) fruitboom. Deze plek zal worden versterkt met twee nieuwe sierfruitbomen. Voor de schuurwoning wordt één solitaire boom (linde of walnoot) geplant. De watergang wordt breder en krijgt hierdoor meer ruimte ten behoeve van kwaliteit en biodiversiteit. De bestaande wilgen en riet worden behouden en creëren samen een natuurlijke uitstraling. Met deze groene middelen wordt er een representatief voorerf gecreeerd.
De beplantingssingel rondom het erf wordt behouden en/of versterkt. De coniferen/exoten worden eruit gehaald en er worden nieuwe bomen herplant. De singel wordt aan weerszijden verlengd tot aan de erfgrens.
Op het nieuwe erf wordt er geparkeerd achter de woning. De parkeerplaatsen worden ingepast achter de carport. Hierdoor worden ze uit het zicht ontnomen. De parkeerplaatsen en het erf worden uitgevoerd met waterdoorlatende verharding.
De woning en de carport worden los van elkaar gebouwd. Hierdoor creëer je een doorzicht tussen de gebouwen.
BEELDKWALITEIT BEBOUWING
Criteria nieuwe bebouwing
Vanuit de Welstandsnota De Friese Meren 2014 zijn de kernkwaliteiten bebouwing beschreven over het veenlandschap. Hieronder staan de kwaliteiten welke van toepassing zijn op het plangebied:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.
Die komen samen in vier prioriteiten:
1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. duurzaam economisch groeipotentieel
3. sterke en gezonde steden en regio's
4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is wel in de planvorming betrokken.
Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:
Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit plan raakt geen van de 14 belangen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).
Hieruit wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Volgens de Nota van Toelichting worden ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de ruimte-voor-ruimteregelingen, niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt gebruik van de ruimte-voor-ruimte regeling. Op basis hiervan is het plan niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor de Laddertoets geldt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling hoeft de laddertoets verder niet doorlopen te worden.
In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan moet wel worden aangetoond dat de ontwikkeling in een behoefte voorziet en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit is in hoofdstuk 4 nader gemotiveerd.
Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.
Voor deze functiewijziging en de toevoeging van één woning is het onderwerp Vitaal van belang. Dit onderwerp of thema heeft als speerpunt om Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar houden. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn, en dat de bereikbaarheid goed is. Een sterke economie ligt hieraan ten grondslag. Leegstand van de voormalige agrarische bebouwing is in dit licht ongewenst. De nieuwe invulling, het toevoegen van een woonperceel met de mogelijkheid van een extra woning, zorgt voor nieuw woonplezier en sluit goed aan bij het onderwerp 'Vitaal'.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied.
Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat de voorgestelde locatie niet in het 'bestaand stedelijk gebied' ligt. Het beleid van de provincie Fryslân is erop gericht om woningbouw mogelijk te maken als de aantallen en de kwaliteit van de woningen in overeenstemming zijn met een door de Provinciale Staten geaccordeerd woonplan.
Buiten bestaand stedelijk gebied is het mogelijk om met de 'Ruimte-voor-ruimte' regeling extra woningen toe te voegen (artikel 1.6 uit de Verordening Romte Fryslân). Met deze regeling is het mogelijk om bestaande beeldverstorende bedrijfsgebouwen of kassen te slopen (minimaal 1.000 m2) en daar één extra woonhuis voor terug te bouwen. Met dit plan kan ruimschoots aan deze regeling worden voldaan, doordat er ruim 1.900 m2 aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Bovendien wordt de ruimtelijke kwaliteit door de sloop van de bedrijfsbebouwing aanzienlijk verbeterd.
Het plangebied grenst aan weidevogelkansgebied, zoals omschreven en afgebeeld op Kaart 7 in de Verordening Romte. Nieuwe ontwikkelingen met bebouwing, beplanting of verharding die verstorend werken op de openheid en rust zijn in principe in de weidevogelkansgebieden niet toegestaan (art. 7.2.2). In de aangrenzende gebieden moet rekening worden gehouden met ontwikkelingen die verstorend werken op de weidevogelkansgebieden. De verstoringsafstand is afhankelijk per verstoringsbron. In dit geval gaat het om bebouwing buiten de bebouwde kom en opgaande begroeiing waarvoor een afstand van 200 meter geldt. In dit geval is er sprake van een bestaand agrarisch bouwperceel dat wordt gewijzigd in een woonperceel. Agrarische bebouwing wordt gesloopt en maakt plaats voor een nieuw woonerf (met bebouwing). Bestaande groenstructuren rondom het erf blijven in stand. Met het planvoornemen is geen sprake van extra verstoring omdat de ontwikkeling op een bestaand bouwperceel plaatsvindt.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
Vanuit de structuurvisie 2014 Grutsk op ‘e Romte zijn de kernkwaliteiten beschreven en ambities onderbouwd. Hieronder staan de kwaliteiten welke van toepassing zijn op het plangebied:
In de landschappelijke inpassing wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten en uitgangspunten voor de inpassing (Bijlage 2 bij de regels).
In deze woonvisie beschrijft de gemeente De Fryske Marren het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2019 tot 2023. De woonvisie vormt de basis voor woningbouw in de gemeente en voor samenwerkingsafspraken op het terrein van het wonen, zoals de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersorganisaties.
In de kleinere kernen is de koers om een goede woonkwaliteit en leefbaarheid te behouden en leegstand van woningen te voorkomen. De gemeente streeft bij nieuwbouw van woningen in de kleinere kernen een kwaliteitsimpuls na. Dit stelt moderne eisen aan het niveau van uitrusting van woningen; meer ingericht op de toekomst en voor alle levensfasen. Daarbij wordt ook nadrukkelijk ingezet op een energietransitie en duurzaam wonen. De gemeente zet zich in voor het aardgasvrij maken van woningen.
De nieuwe woning wordt aardgasloos uitgevoerd. Door de sloop van de bedrijfsgebouwen wordt leegstand voorkomen en blijft de leefbaarheid op peil. Het plan is niet in strijd met de Woonvisie 2019-2023.
Met het paraplubestemmingsplan parkeernormen wordt een parkeerregeling toegevoegd aan een groot aantal andere bestemmingsplannen. Het plangebied omvat bijna het gehele grondgebied van de gemeente De Fryske Marren. Voor 2014 stonden de parkeereisen voor bouwplannen in de bouwverordening. Per 1 juli 2018 is deze regeling vervallen. Parkeereisen moeten nu in het bestemmingsplan worden opgenomen. Om deze reden is de parkeerregeling uit het paraplubestemmingsplan parkeernormen overgenomen in het voorliggende wijzigingsplan. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren
In de nota Beleidregels parkeren zijn normen opgenomen voor het parkeren in de gemeente De Fryske Marren. Daarin is onder meer vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen het parkeren op eigen erf moet worden geregeld. Tevens zijn normen voor het aantal parkeerplaatsen bepaald waarmee in dat geval rekening gehouden moet worden.
De parkeernormen uit de nota zijn in onderstaande figuur weergegeven:
Figuur 6. Parkeernormen uit de Nota parkeernormen
De woningen kunnen beide worden omschreven als 'koop, vrijstaand'. Daarvoor geldt buiten de bebouwde kom een parkeernorm van 2,4 parkeerplekken per wooneenheid. Afgerond naar boven zijn er 5 parkeerplekken op eigen terrein nodig. Op het perceel is voldoende ruimte om aan deze parkeernorm te kunnen voldoen. De parkeerplekken zijn ingepast in het landschappelijk inpassingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders kan de agrarische bestemming van het erf wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Voormalig boerderij' ten behoeve van de bouw van één woning. In het geldende bestemmingsplan zijn hiervoor wijzigingsvoorwaarden opgenomen onder artikel 3.8.8 (Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing):
3.8.8 Ruimte-voor-ruimte voor sloop beeldverstorende bebouwing
Het college van burgemeester en wethouders kan de bestemming van gebouwen van (voormalige) agrarische bedrijven met de bijbehorende erven wijzigen in de bestemming Wonen of Wonen - Voormalig boerderij ten behoeve van één bouwtitel voor een (vrijstaande) woning, mits:
Hieronder wordt aangegeven hoe aan deze voorwaarden wordt voldaan:
Ad a.
De gebouwen die gesloopt worden, zijn geen behoudenswaardige karakteristieke gebouwen met een monumentale status.
Ad b.
Alle voormalige bedrijfsgebouwen en -verharding wordt verwijderd. Dit is meer dan 1.000 m2.
Ad c, d en e
Het nieuwe woonhuis wordt landschappelijk ingepast. Er is een landschappelijke inpassing schets met toelichting gemaakt. In het voorliggende wijzigingsplan is deze als bijlage toegevoegd (paragraaf 2.3).
Het slopen van de bedrijfsgebouwen en de bouw van een extra woning is passend in het bebouwingslint aan de Kampweg. Het is qua aard en omvang een passende oplossing en het versterkt het bebouwingslint.
In de regels (4.5.2) van het voorliggende wijzigingsplan is opgenomen dat de nieuwe functie uitsluitend is toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan (Bijlage 2 bij de regels).
Ad f.
Na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is de bestemming 'Wonen' van toepassing. De bestemmingsregels voor deze bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 zijn van toepassing.
Conclusie
Burgemeester en Wethouders kunnen de wijzigingsbevoegdheid toepassen voor het onderhavige plan. Het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen).
In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen zoals scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Toetsing
Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Het dichtstbijzijnde bedrijf is een agrarisch bedrijf aan de Kerkweg 1, ten zuiden van het plangebied. Voor een dergelijk bedrijf kan volgens de VNG brochure een grootste richtafstand van 100 meter worden gehanteerd (milieucategorie 3.2). Het bedrijf ligt op een afstand van circa 165 meter tot de perceelgrens van Kampweg 3. Aan de te hanteren richtafstand kan dan ook worden voldaan. Aangenomen mag worden dat dit geen beperkingen oplevert voor de nieuw te bouwen woning. Ook worden de bedrijven in de buurt niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden beperkt als gevolg van het planvoornemen.
Conclusie
Wat betreft het aspect bedrijvenhinder mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals Wonen, in beginsel moet worden voorkomen.
Toetsing
Omdat de woonfunctie een voor bodemverontreiniging gevoelige functie betreft, is inzicht in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een plangebied dan ook vereist. Op de bodeminformatiekaart van Rijkswaterstaat, het zogenoemde Bodemloket, is in dat kader zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem in Nederland. Voor de betreffende percelen geeft de bodeminformatiekaart maar deels informatie weer. Met die reden is onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied.
Uit het bodemloket blijkt dat de gemeentelijke bermen voldoende zijn onderzocht, maar dat de bodem van het plangebied niet is onderzocht, althans op basis van de gegevens in het bodemloket (zie ook onderstaand kaartfragment in figuur 6).
Figuur 6. Fragment uit de bodeminformatiekaart van het Bodemloket
VERKENNEND BODEMONDERZOEK
Een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in het plangebied, zie Bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat in het plangebied (ter hoogte van de voormalige kippenschuren) gehalten van asbest zijn aangetroffen die de toetswaarden overschrijden. Dit houdt in dat formeel een verplichting tot nader onderzoek geldt. Geadviseerd wordt dit na de sloop van van de schuren uit te voeren.
Geadviseerd wordt om het rapport van een dergelijk onderzoek bij de vergunningaanvraag te verstrekken en in overleg met de gemeente het nader onderzoek pas na de sloop van de stallen uit te voeren. De kosten van een eventuele sanering kunnen door de initiatiefnemer worden gedragen.
Conclusie
Wat betreft het aspect bodemkwaliteit mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, evenals de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soorten- en de gebiedsbescherming was geregeld.
Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) geregeld.
Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een beknopte natuurtoets uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De rapportage van de natuurtoets is als Bijlage 2 bij het wijzigingsplan gevoegd. In de navolgende alinea's worden de belangrijkste resultaten van het onderzoek weergegeven.
SOORTBESCHERMING
Als gevolg van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten van vogels verloren. Wanneer de opgeslagen materialen aan de oostzijde van het plangebied worden verwijderd of hier werkzaamheden aan worden verricht, kunnen rugstreeppadden worden gedood of rustplaatsen worden vernield. Na overleg heeft de provincie Fryslân aangegeven dat de opgeslagen materialen aan de hand van een werkprotocol (buiten de winterrust) naar het naastgelegen erf kunnen worden verplaatst. De opgeslagen materialen blijven vooralsnog behouden.
GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied ligt op relatief grote afstand van het Natura 2000-gebied ‘Rottige Meenthe & Brandemeer’. Er zijn in potentie hooguit effecten mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van Natura 2000-gebieden door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Tijdens de aanleg- en gebruiksfase kan sprake zijn van stikstofdepositie boven 0,00 mol N/ha/jaar in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. Nagegaan moet worden of hier sprake van is. Daarom is ten behoeve van het voorliggende plan een AERIUS-berekening gemaakt (Bijlage
3). Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een te hoge stokstofdepositie als gevolg van het plan, zelfs niet als (verouderd) Stage Klasse III-materieel wordt gebruikt.
Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN en natuur buiten het NNN. De twee grote schuren worden gesloopt en een woning wordt erbij gebouwd op een groot perceel. De ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Conclusie
Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. februari 2021) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Indien werkzaamheden worden verricht aan de opgeslagen materialen op het terrein moet hiervoor een werkprotocol in het kader van de Wet natuurbescherming worden opgesteld. Deze voorwaarde is opgenomen in de regels behorende bij dit plan. Daarnaast dient tijdens de werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden zijn niet te verwachten. Een Aerius-berekening heeft uitgewezen dat de stikstofdepositie niet boven de 0.00 mol N/ha/ja uitkomt. Het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Wettelijk kader
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Archeologie
Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
Voor de periode steentijd-bronstijd beveelt de provincie aan om bij ingrepen groter dan 2.500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. In dit gebied kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit.
Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen adviseert de provincie om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn.
De provincie beveelt dus aan om bij ingrepen groter dan 2.500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uit te laten voeren. De te verwijderen bebouwing is in oppervlakte kleiner dan 2.500 m2. Daarnaast is de bodem al voor een groot gedeelte verstoord bij de bouw van de bestaande agrarische bebouwing. Bovendien zijn de bouwmogelijkheden van het voorliggende wijzigingsplan kleiner dan die in de huidige agrarische bestemming zijn opgenomen. De bouwmogelijkheden en werkzaamheden blijven aldus beperkt en omvatten een oppervlak kleiner dan 2.500 m2. Dit wordt geborgd in het landschappelijke inpassing, met het toekennen van een bouwvlak en met de toevoeging van dubbelbestemmingen archeologie in de regels van het bestemmingsplan voor herstel en behoud van archeologische waarden.
Aanvulling naar aanleiding van de zienswijze van de provincie:
Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (rapport Grondslag, projectnummer 34576). Daarbij zijn verspreid over het plangebied 19 grondboringen gezet. Acht boringen zijn gezet tot 50 cm beneden maaiveld waarbij een tweetal boringen is doorgezet tot in de pleistocene bodem (200-250 cm beneden maaiveld). Hoewel deze boringen niet zijn beschreven volgens de standaardmethode voor archeologische grondboringen is uit de beschrijving op te maken dat eventuele archeologische resten pas vanaf 50 cm beneden maaiveld mogen worden verwacht. De grootte van de ingreep (sloop, nieuwbouw en aanleg oprit) bedraagt circa 2.040 m2. Dit valt onder de onderzoeksgrens van 2.500 m2. Daarnaast, uitgaande van het voorliggende plan zal het totaal aan bodemingrepen nu en in de directe toekomst (sloop/nieuwbouw, aanleg boomsingel, verwijderen/aanleg verharding en (nutsleidingen) en algehele herinrichting van het terrein) dat dieper reikt dan 50 cm onder maaiveld de grens van 2.500 m2 niet overschrijden. Op grond van par. 2.2.1, lid 2 van de Verordening Romte Fryslân wijkt de gemeente met bovenstaande onderbouwing af van de onderzoeksplicht zoals gesteld in de FAMKE. Om eventueel aanwezige archeologische resten te beschermen en te voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Erfgoedwet is voor het gehele bestemmingsplangebied een dubbelbestemming waarde archeologie opgenomen.
Cultuurhistorie
De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. De Kampweg is op de thematische laag 'Oude wegen en paden' van de cultuurhistorische kaart opgenomen. Vanuit een inventarisatie van oude wegen en paden die aan deze thematische laag ten grondslag ligt, is de weg aangemerkt als 'oude verharde weg' (rode lijn op onderstaande figuur). De weg ligt buiten het plangebied. De ontwikkeling die met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft geen effect op de cultuurhistorische waarde van de Kampweg.
Figuur 7. Uitsnede van de Cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2)
Het plan doet geen afbreuk aan eventueel in de omgeving aanwezige cultuurhistorische objecten/elementen. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.
Wettelijk kader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle (bedrijfs)activiteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).
Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plangebied bevindt zich dan ook buiten het invloedsgebied van risicobronnen. De bestemmingswijziging, waarmee het woonperceel (met de bijbehorende gebruiks- en bouwmogelijkheeden) mogelijk wordt gemaakt, leidt bovendien niet tot de realisatie van een risicobron.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan wordt niet beperkt door een extern veiligheidsrisico.
Wettelijk kader
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Akoestisch onderzoek kan achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt of als het plan geen geluidsgevoelig gebouw mogelijk maakt. Naast de kaders die de Wet geluidhinder stelt, dient bij een ruimtelijk plan sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, zodat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Toetsing
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidsgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidszone. De Kampweg kent ter plaatse van het voornemen een maximum snelheid van 60 km/uur en kent daarmee in de zin van de Wet geluidhinder een zone. De voorgenomen woningbouw ligt binnen deze zone en daarmee is akoestisch onderzoek verplicht. Het rapport van het akoestisch onderzoek is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Doel van het onderzoek is het bepalen van de plaats van de 48 dB-geluidsbelastingcontour, zodat de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de naar de weg gekeerde gevels van de te realiseren woning de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschrijdt.
Hier is sprake van een nieuw woonperceel. Daarmee is er nog vrijheid in het bepalen van de ligging van de woning. Aan de hand van o.a. de 48 dB contour kan de situering van de woning bepaald worden. Hiermee kan een goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd, omdat de voorkeursgrenswaarde niet overschreden wordt. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan als de woning in dezelfde rooilijn kan worden gebouwd als de pluimveeschuren. Zoals blijkt uit de landschappelijke inrichting is een dergelijke positie uit vanuit landschappelijk oogpunt te verantwoorden. In voorliggend wijzigingsplan is een bouwvlak opgenomen om de positie van de woning borgen.
De bestaande woning is niet in het akoestisch onderzoek meegenomen. Bij een vaststelling van een ruimtelijk plan hoeven bestaande geluidgevoelige functies/bestemmingen die gelegen zijn in de geluidszone van bestaande wegen niet getoetst te worden.
Uit deze berekening blijkt dat de te realiseren woning buiten de 48 dB geluidsbelastingcontour van de Kampweg kan worden gerealiseerd binnen het perceel. De toekomstige woning kan daarmee voldoen aan de eisen uit de Wet geluidhinder wat betreft wegverkeerskawaai.
Figuur 8. De 48 dB-geluidsbelastingcontour uit het akoestisch onderzoek
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de te realiseren woning kan voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft wegverkeerslawaai van de Kampweg. Vanuit de Wet geluidhinder vormt geluidhinder geen belemmering ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan.
Wettelijk kader
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Toetsing
Het plan maakt een bestemmingswijziging mogelijk van 'Agrarisch' naar 'Wonen'. De bestaande situatie is een agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning. De nieuwe situatie gaat uit van twee reguliere woningen. Per saldo is geen significante toename van verkeer te verwachten. Het plan kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Het plan kan voor het aspect luchtkwaliteit als uitvoerbaar worden beschouwd.
Wettelijk kader
Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Door middel van een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend projectgebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Watertoets
Op 14 juni 2021 is voor het project een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is als bijlage bij deze toelichting raadpleegbaar (Bijlage 5). Hieruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit betekent dat de aanwezige wateraspecten mogelijk van invloed zijn op het plan. Bij de uitwerking van het plan dient rekening te worden gehouden met de algemene uitgangspunten van Wetterskip Fryslân. Hieronder staan de eventuele wateraspecten die van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om rekening mee te houden.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.
Voor dit planvoornemen hoeft geen compensatie voor de toename van verharding uitgevoerd te worden, omdat het plan geen netto toename van verharding mogelijk maakt. Er worden ook geen sloten gedempt.
Verwacht wordt dat het planvoornemen juist minder verharding mogelijk maakt dan in de bestaande situatie. Met de bestemmingswijziging kan aan de uitgangspunten van Wetterskip Fryslân worden voldaan. Wel wordt een dam met duiker gereaiseerd. De aanleg van de dam vindt in afstemming met het Wetterskip plaats.
Afvalwater
Het afvalwater van de nieuwe woning zal verwerkt moeten worden. De nieuwe woning wordt aangesloten op het riool. Het schone hemelwater wordt afgevoerd richting het oppervlaktewater (watergangen).
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.
Er is geen aanleiding om specifieke maatregelen in het plan op te nemen met betrekking tot dit punt. Wel wordt geadviseerd de aanleghoogte te laten inmeten. Het plan maakt niet meer verharding mogelijk en is gelegen buiten een dorp of stad, waar dit aspect van groter belang is. Naar verwachting zal er in de nieuwe situatie minder verharding aanwezig zijn. Voor woonpercelen wordt doorgaans een verhardingspercentage van 50% gehanteerd. De afname van verharding op het perceel heeft een positief effect op de wateraspecten.
Schouwwatergang
In haar zienswijze heeft het Wetterskip aangeven dat de watergang aan de acherzijde van het plangebied een schouwwatergang betreft. Indien bomen worden aangepant bij deze schouwwatergang dient er rekening gehouden te worden met het beheer en onderhoud van de watergang. In de uitwerking van de plannen en eventuele aanplant van bomen of struiken wordt hier rekening mee gehouden.
Aanleghoogte
In haar zienswijze geeft het Wetterskip het advies om bij het bouwen rekening te houden met het aanwezige peil. Het peil ter plaatse is -0,1 m NAP. In geval van bebouwing zonder kruipruimte wordt vanuit het Regionaal Waterprogramma geadviseerd de nieuwe bebouwing boven 0 m NAP aan te leggen. Bij bebouwing met kruipruimte wordt een minimale aanleghoogte van +0,1 m NAP (-0,1 m NAP (streefpeil) + 1,10 m (droogleggingsnorm)) geadviseerd. Vanuit klimaatrobuust bouwen wordt geadviseerd zonder kruipruimte te bouwen. Naar schatting ligt het maaiveld tussen de -0 en -0,2 m NAP (https://www.ahn.nl/index.html). In uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met deze adviezen.
Conclusie
Voor het aspect water zijn geen belemmeringen te verwachten die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
Met dit wijzigingsplan wordt een agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. overschrijdt.
Realisatie van woningen kan mogelijk worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Bij deze activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:
Met het voorliggende plan vindt geen overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. In dergelijke gevallen is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing.
Zoals eerder genoemd is een m.e.r.-beoordeling aan de orde voor activiteiten genoemd in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De vraag is of de ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. In recente uitspraken (van 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694, van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:348 en van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1253) overweegt de Afdeling bestuursrechtspraak dat het antwoord op de vraag of sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r., afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
Het voorliggende wijzigingsplan maakt twee reguliere woningen mogelijk. Uit jurisprudentie (van 11 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:729) blijkt dat de realisatie van 12 woningen, gelet op de aard en omvang ervan, niet kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar is er sprake van een geringe toename van de bebouwingsmogelijkheden en weliswaar verandert het gebruik van het perceel door de realisatie van 12 woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin dat plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Daarbij is van belang dat sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is.
Geacht wordt dat de ontwikkeling die met het voorliggende wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt op basis van bovenstaande overwegingen niet als een stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Bovendien verdwijnt met het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid om op de locatie een agrarisch bedrijf te vestigen of in stand te houden. Redelijkerwijs kan worden gesteld dat de milieusituatie niet verslechterd met deze ontwikkeling. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest. Er treden geen mogelijke negatieve milieueffecten op als gevolg van het planvoornemen. Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde.
Dit wijzigingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om ruimtelijke plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe ruimtelijke plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het wijzigingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit wijzigingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt de afzonderlijke bestemming zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017.
Wonen
Het bestaande en nieuwe woonperceel krijgen de bestemming 'Wonen'. Het plan biedt mogelijkheden voor het wonen, in combinatie met ondergeschikte functies, aan huis verbonden beroeps of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Aan het uitvoeren van deze activiteiten zijn voorwaarden verbonden die ervoor zorgen dat het wonen de hoofdfunctie blijft met de daarbij behorende ruimtelijke uitstraling.
Er zijn binnen de bestemming 'Wonen' bouwvlakken opgenomen voor de twee nieuwe woningen. Per kavel geldt een maximum van 300 m2 aan gebouwen (woning + bijbehorende bouwwerken).
Woningen moeten worden opgetrokken uit één bouwlaag met kap, binnen een goot- en bouwhoogte van 4,5 en 9 meter. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken moeten hieraan ondergeschikt zijn (3 en 6 meter).
In de gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing is vastgelegd en waarmee, bij realisatie van de extra woning, sloop van de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing wordt afgedwongen.
Agrarisch
Het achterliggende agrarische perceel krijgt de bestemming 'Agrarisch' zonder bouwvlak. De gronden zijn hiermee slechts te gebruiken als agrarische cultuurgrond. Enkele ondergeschikte activiteiten ten behoeve van naastgelegen woon- of agrarische percelen zijn wel toegestaan.
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit wijzigingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan (wijzigingsplan) voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Overleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat een bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een ruimtelijk plan, daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3.1.6 Bro bepaalt daarnaast dat in de toelichting de uitkomsten van dit overleg worden beschreven. Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties.
Overlegreacties
Op het planvoornemen zijn twee reacties ingekomen, te weten van TenneT en provincie Fryslân. Alle reacties zijn in Bijlage 6 opgenomen. De reactie van TenneT kan ter kennisgeving worden aangenomen. Op de reactie van de provincie Fryslân wordt hieronder kort ingegaan.
Provincie Fryslân
De provincie Fryslân heeft in een advies vooroverleg enkele opmerkingen gemaakt en adviseert met betrekking tot de volgende onderdelen:
Naar aanleiding van de overlegreactie zijn wijzigingen in voorliggend plan doorgevoerd;
Ter inzage en mogelijkheid tot zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerp wijzigingsplan heeft de gemeente iedereen in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen.
Op het plan zijn drie zienswijzen/reacties binnengekomen, te weten van Wetterskip Fryslân, Brandweer Fryslân en de provincie Fryslân.
Provincie Fryslân
De zienswijze van de provincie Fryslân (Bijlage 7) heeft betrekking op de volgende onderdelen:
Reactie:
De zienswijze heeft geleid tot een aanpassing/aanvulling van paragraaf 4.2.4. Hierin is een nadere motivering opgenomen over het onderdeel archeologie.
Reactie
De bijlage is nu toegevoegd als bijlage bij de regels.
Wetterskip Fryslân
De reactie van Wetterskip Fryslân (Bijlage 8) heeft betrekkig op de volgende onderdelen:
Reactie:
De waterparagraaf is herschreven met het oog op de genoemde punten.
Brandweer Fryslân
Met deze reactie wil Brandweer Fryslân (Bijlage 9) geen zienswijze doen, maar kennis geven van het eerder opgestelde advies. Graag zien ze dat dit alsnog wordt meegenomen.
Advies:
Brandweer Fryslân heeft geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging. Wel voorzien wij in het plangebied een
knel-/ aandachtspunt met betrekking tot het bluswater en de zelfredzaamheid. In overeenstemming met de
punten die genoemd zijn in deze bijlage adviseert Brandweer Fryslân daarom om:
Reactie
Naar aanleiding van een locatiebezoek is geconstateerd dat er voldoende water aanwezig is. Dit kan echter in de zomer anders zijn. De situatie zal gemonitord worden en indien nodig wordt de gevraagde brandkraan alsnog geplaatst.
Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.
Conclusie
Geacht wordt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.