direct naar inhoud van Regels
Plan: Rotsterhaule - Kampweg 3
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BWRSH21Kampweg3-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Rotsterhaule - Kampweg 3 met identificatienummer NL.IMRO.1940.BWRSH21Kampweg3-VA01 van de gemeente De Fryske Marren;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan Buitengebied Noord - 2017 van de gemeente De Fryske Marren met identifcatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01, dat is vastgesteld op 28 juni 2017;

1.3 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.

1.4 van toepassingverklaring

De begrippen in het moederplan zijn van toepassing voor zover niet anders is bepaald in dit wijzigingsplan.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een ander bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

2.7 lessenaarsdak:

in afwijking van het bepaalde in lid 2.1 en 2.2 wordt bij een woning met een lessenaarsdak het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte;

2.8 masthoogte van een windturbine:

de hoogte gemeten vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. extensieve dagrecreatie;
  • c. het behoud en herstel van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • d. natuurontwikkeling en agrarisch natuur- en landschapsbeheer;

met de daarbij behorende:

  • e. ontsluiting van gronden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken;
  • f. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer- en picknickvoorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. het bouwen van gebouwen en overkappingen is niet toegestaan.
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met uitzondering van de hoogte van de omheiningen van een paardrijbak waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,4 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van het verkeer en voor waterhuishoudkundige voorzieningen bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken voor zover hiervoor niet genoemd, bedraagt niet meer dan 3 m.
3.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het bebouwings- en landschapsbeeld nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken, in die zin dat wordt aangesloten bij bestaande bebouwing;
  • b. de (transparante) vormgeving van andere bouwwerken, met name afrasteringen en omheiningen;
  • c. de plaats van lichtmasten, met het oog op het voorkomen van lichthinder.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Schuilstallen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub a, voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van schuilgelegenheid voor dieren buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 30 m2;
  • b. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
  • c. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m;
  • d. er niet meer dan één schuilstal per (hobbymatige) dierhouder wordt gebouwd;
  • e. er niet meer dan één schuilstal per kavel en per 5.000 m2 kaveloppervlakte wordt gebouwd;
  • f. met de vormgeving van de bebouwing zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;
  • g. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de waterhuishoudkundige situatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Toegestaan gebruik

a Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 2. de gronden aangrenzend aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • 3. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 4. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen op het aangrenzende bestemmingsvlak met een woonbestemming worden gerealiseerd;
  • 5. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 6. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • i. het gebruiken van de gronden voor de permanente opslag van mest, kuilvoer of agrarische producten;
  • j. het gebruik van de gronden ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, anders dan voor kleinschalig kamperen
  • k. de opslag van en/of de stalling van goederen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Houtteelt

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van houtteelt.

3.6.2 Kleinschalig kampeerterrein met maximaal 25 standplaatsen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5.1, sub a, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen met deze omvang in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt; mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de perceelsgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de betreffende gronden aansluitend aan het erf van de aanvrager zijn gelegen;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van het kampeerterrein; het gebruik van het kampeerterrein is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de waterhuishoudkundige situatie, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabij gelegen bedrijven.
3.6.3 Paardrijbak buiten bouwvlak

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, voor het gebruik van gronden buiten het bouwvlak, voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op het bouwperceel of aangrenzend aan een bestemmingsvlak met een woonbestemming;
  • b. is aangetoond dat binnen het bouwperceel dan wel bestemmingsvlak bij een woonbestemming geen ruimte meer is voor een paardrijbak;
  • c. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  • d. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 1.200 m² bedraagt;
  • e. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • f. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • g. het verzoek om verlening van de omgevingsvergunning gepaard gaat met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de paardrijbak; het gebruik van de paardrijbak is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing is uitgevoerd en instandgehouden conform het landschappelijk inpassingsplan;
  • h. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische en de archeologische waarden.
3.6.4 Erfvergroting woningen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning in de bestemming Wonen, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast indien de bestaande diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal de helft van de oppervlakte van het bestaande erf bij de woning bedraagt en niet meer bedraagt dan 5.000 m2;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van verhardingen voor zover breder dan 4 m;
  • b. het dempen van sloten;
  • c. het aanleggen van nieuwe parkeervoorzieningen, nieuwe wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden, nieuw water en nieuwe dagrecreatieve voorzieningen.
3.7.2 Uitzonderingen vergunningplicht

De in lid 3.7.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor normaal onderhoud.

3.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

De in lid 3.7.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische waarden en de cultuurhistorische waarden en de gezamenlijke oppervlakte van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.7.1 onder c niet meer dan 5.000 m2 bedragen.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. een aan huis verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals genoemd in Bijlage 1;
    • 2. mantelzorg;

met de daarbij behorende:

  • b. gebouwen;
  • c. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en andere bouwwerken.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. het aantal woningen bedraagt niet meer dan één per bestemmingsvlak;
  • b. de oppervlakte van een woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, bedraagt niet meer dan 300 m2, dan wel niet meer dan de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. het hoofdgebouw wordt gebouwd in één bouwlaag met kap, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden ten minste 1 m achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens bedraagt ten minste 0,5 m;
  • c. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd plus 0,25 m, met dien verstande dat de goothoogte van aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer dan 4 m mag bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • e. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m;
  • f. de bouwhoogte van gebouwen die binnen een afstand van 3 m van de bouwperceelgrens worden gebouwd, bedraagt niet meer dan 5 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt niet meer dan 3 m.
4.2.4 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de naar de weg gekeerde gevel(s) van de gebouwen bedraagt niet meer dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van de overige erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven, die grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied, op een afstand van 1 m of minder uit de bouwperceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt;
  • c. op een bouwperceel is ten hoogste één vlaggenmast toegestaan, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8 m;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken bedraagt niet meer dan 3 m.
4.3 Nadere eisen

Het college van burgemeester en wethouders kan met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwings- en straatbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats, de goot- en bouwhoogte en de dakvorm van de bebouwing.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid,

bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • e. lid 4.2.3, sub b voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Toegestaan gebruik

a Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zoals genoemd in Bijlage 1 is toegestaan, mits:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan:
      • 30% van de begane grondoppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel;
      • 50 m2;
  • 7. de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
  • 8. het uiterlijk van de woning niet wordt aangetast; uitsluitend niet-uitstekende, niet verlichte reclame-uitingen van beperkte omvang zijn toegestaan;
  • 9. er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;
  • 10. er geen opslag en/of stalling als gevolg van de bedrijfsactiviteiten buiten de gebouwen plaatsvindt;
  • 11. het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan twee;

er geen detailhandel en/of horeca plaatsvindt, met uitzondering van productiegebonden detailhandel en/of de detailhandel zoals genoemd in Bijlage 1;

  • 12. van de actviteiten geen onevenredige publieksaantrekkende werking uitgaat;
  • 13. de parkeer- of verkeerdruk niet toeneemt in een mate waardoor het woonklimaat in onevenredige mate kan worden aangetast.

b Bêd & Brochje

Het gebruik van bestaande bebouwing voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van bêd & brochje is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. de bêd & brochje in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk wordt gerealiseerd;
  • 3. het aantal beschikbare kamers per bedrijf niet meer dan drie bedraagt
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

c Kleinschalig kamperen

Het gebruik van de gronden voor kleinschalig kamperen ter plaatse is toegestaan, mits:

  • 1. de woonfunctie behouden blijft;
  • 2. het aantal standplaatsen niet meer dan 15 bedraagt;
  • 3. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • 4. er sprake is van een goede landschappelijke inpassing;
  • 5. de voorzieningen uitsluitend binnen de bestaande gebouwen worden gerealiseerd, met uitzondering van een sanitair gebouw met een maximum oppervlakte van 50 m2 en een gooothoogte van maximaal 3,5 m;
  • 6. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • 7. op de betreffende gronden alleen mobiele kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst.

d Paardrijbak

Het gebruik van de gronden voor een paardrijbak voor hobbymatig gebruik is toegestaan, mits:

  • 1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • 2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • 3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 1,4 m;
  • 4. de paardrijbak niet wordt voorzien van bestrating of andere verharding;
  • 5. er geen lichtmasten worden geplaatst.
4.5.2 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen ter plaatse van de nieuw te bouwen extra woning voor wonen, indien er niet minimaal 1.000 m2 aan beeldverstorende bebouwing van het voormalig agrarisch bedrijf wordt afgebroken en verwijderd en verwijderd wordt gehouden;
  • b. het gebruik van de gronden en gebouwen ter plaatse van de nieuw te bouwen extra woning voor wonen, indien de landschappelijke inpassing niet is aangelegd en in stand wordt gehouden conform het landschappelijk inpassingsplan dat als Bijlage 2 bij de regels is opgenomen;
  • c. splitsing van een woning in meerdere woningen;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning als zelfstandige woning;
  • e. het gebruik van gronden en gebouwen voor (verblijfs)recreatie met uitzondering van de in lid 4.5.1, sub b en c genoemde bêd & brochje en kleinschalige kampeerterreinen.
4.5.3 Werkprotocol Wet natuurbescherming

Om verstoring van de rugstreeppad te voorkomen moet bij verwijdering van de bestaande steenhoop, deze voorafgaand aan de overwinteringsperiode (en tijdens de voortplantingsperiode) circa 50 meter worden verplaatst naar het naastgelegen woonerf zoals beschreven in Bijlage 3 bij de regels en conform het nog op te stellen werkprotocol in het kader van de Wet natuurbescherming.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Erfvergroting

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1, ten behoeve van erfvergroting voor een bestaande woning, mits:

  • a. deze afwijking uitsluitend wordt toegepast voorzover de bestaande diepte van het achtererf van de woning ten hoogste 10 m bedraagt;
  • b. de vergroting maximaal 5.000 m2 bedraagt;
  • c. de erfvergroting geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van het landschaps- en bebouwingsbeeld ter plaatse.
4.6.2 Kleinschalig kamperen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.1, sub c, voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalig kamperen, waarbij het aantal standplaatsen per kleinschalig kampeerterrein meer dan 15 maar ten hoogste 25 bedraagt en waarbij het totaal aantal kampeerterreinen in het plangebied niet meer dan 25 bedraagt, mits:

  • a. de afstand van de betreffende gronden ten opzichte van het dichtstbijzijnde kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt, gemeten vanaf de bouwperceelgrenzen;
  • b. de afstand van de betreffende gronden tot de erfgrens van een naastgelegen woning ten minste 50 m bedraagt;
  • c. de gronden op of aansluitend aan het erf zijn gelegen en de oppervlakte minimaal 5.000 m2 bedraagt;
  • d. het gebruik van het kampeerterrein zich beperkt tot de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;
  • e. op de betreffende gronden alleen kampeermiddelen, zoals tenten en toercaravans, worden geplaatst;
  • f. er bij de verlening van de omgevingsvergunning overeenstemming is over de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen en de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing is gewaarborgd;
  • g. het aantal verkeersbewegingen, in relatie met de bestaande verkeersstructuur, niet onevenredig toeneemt;
  • h. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de lichtuitstoot, de woonsituatie, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven.
4.6.3 Recreatieappartementen

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.5.2, sub c voor het bieden van overnachtingsmogelijkheden in de vorm van recreatieappartementen, mits:

  • 1. de activiteiten ondergeschikt zijn aan de woonfunctie;
  • 2. de recreatieappartementen in het hoofdgebouw of een karakteristiek bijbehorend bouwwerk worden gerealiseerd;
  • 3. het aantal recreatieappartementen per bedrijf niet meer dan vijf bedraagt;
  • 4. de totale oppervlakte niet meer bedraagt dan 250 m2;
  • 5. er geen sprake is van een grote verkeersaantrekkende werking;
  • 6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het herstel en behoud van archeologische waarden van de gronden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 2500 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 5.2.1, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 2500 m²:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
5.3.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • e. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
5.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.3.4 Inwinnen advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

5.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. het herstel en behoud van archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken, waarvoor bodemingrepen nodig zijn met een oppervlakte groter dan 5000 m², moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  • d. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de vergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in 6.2.1, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 5.000 m²:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden;
  • b. het graven van watergangen;
  • c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  • d. het permanent verlagen van het waterpeil.
6.3.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • b. het normale onderhoud betreffen;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • d. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • e. op archeologisch onderzoek gericht zijn.
6.3.3 Toetsingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt slechts verleend indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    • 3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.4 Inwinnen advies

Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

6.3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk te verwijderen indien op basis van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Afstand tot wegen

Bij het bouwen van woningen moet de volgende afstand tot wegen worden aangehouden:

  • a. 20 m tot de as van de weg met de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noord - 2017'(en met identificatienummer NL.IMRO.1940.BPBUI16BUITENGEB-VA01).
8.2 Wateradvies

Voorafgaand aan het realiseren van bebouwing of verharding met een gezamenlijke oppervlakte van ten minste 1.500 m2 moet in verband met de waterhuishoudkundige situatie advies worden gevraagd van de waterbeheerder.

Het gebruik van de nieuw te realiseren bebouwing of de verharding is uitsluitend toegestaan indien de eventuele watercompensatieverplichtingen zijn uitgevoerd en in stand gehouden conform het wateradvies.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • e. het gebruik en/of de inrichting ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen;
  • f. het gebruik van gronden voor het opwekken van duurzame energie.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

  • A. Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    • 2. het bepaalde in het plan voor een geringe aanpassing van het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling of het beloop van vaarwegen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    • 3. het bepaalde in het plan voor het overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    • 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van alarmerings- en antennemasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
    • 5. het bepaalde in het plan voor het bouwen van kleinschalige openbare voorzieningen, zoals kleedgebouwtjes, sanitaire voorzieningen, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstwerken, tot ten hoogste 50 m2;
    • 6. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gebouwen en/of andere bouwwerken voor nutsvoorzieningen en/of de telecommunicatie, mits:
      • de bruto vloeroppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
      • het gebouw dan wel ander bouwwerk uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;
      • de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt;
    • 7. het bepaalde in het plan voor het bouwen van gemalen en pompgebouwtjes, openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en andere bouwwerken, mits:
      • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m3 bedraagt;
      • de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer dan 15 m bedraagt;
    • 8. voor de bouw van kleine windturbines op daken van gebouwen, mits sprake is van een innovatieve pilot en dit middels en rapportage aannemelijk wordt gemaakt, met dien verstande dat:
      • de diameter van de molen niet meer dan 2 m mag bedragen;
      • de hoogte van een verticale as niet meer dan 2 mag bedragen;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de plaatsing van een windturbine op de betreffende locatie vanuit milieuhygiënisch (geluidhinder, reflectie, veiligheid, bezonning) opzicht aanvaardbaar moet zijn;
      • de windturbine landschappelijk wordt ingepast;
      • de plaatsing van een kleine windturbine alleen mogelijk is op gebouwen hoger dan 6 m;
      • bij het plaatsen van kleine windturbines onder hoogspanningslijnen de leidingbeheerder om advies wordt gevraagd.
  • B. De onder A bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 2. het ruimtelijke beeld;
    • 3. een goede windtoetreding naar molens;
    • 4. de natuurlijke waarden;
    • 5. de milieuhygiënische situatie;
    • 6. de verkeersveiligheid;
    • 7. de parkeersituatie.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd of gebruikt onder de voorwaarde dat op eigen terrein voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  • c. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de eis dat parkeren op eigen terrein dient plaats te vinden (sub a) en de parkeernormen zoals opgenomen in de 'Nota beleidsregels parkeren De Fryske Marren' (sub b) mits dit geen onevenredige gevolgen heeft voor de omgeving en wordt voldaan aan de in de Beleidsregels parkeren opgenomen regels en voorwaarden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en en dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan Rotsterhaule - Kampweg 3.