direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Lemmer - Straatweg 72
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het braakliggend terrein ten zuiden van de Straatweg 72 te Lemmer zijn plannen om twee bedrijfswoningen en een bedrijfsverzamelgebouw te bouwen. De gronden hebben in de huidige situatie een woonbestemming zonder bouwmogelijkheden. Omdat de locatie is bestemd voor de woonfunctie, is het bouwen van bedrijfswoningen -en gebouwen op basis van het geldende bestemmingsplan niet direct mogelijk.

Doormiddel van een wijzigingsbevoegdheid, is het mogelijk om de bestemming van het perceel te wijziging in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Hiermee is het mogelijk twee bedrijven te vestigen tot en met milieu categorie 2 met voor elk bedrijf één bedrijfswoning aan de straatzijde van de Straatweg. Met het beoogde stedenbouwkundig plan kan echter geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

De gemeente De Fryske Marren wil in principe medewerking verlenen aan de ontwikkeling. In plaats van met een wijzigingsplan kan dit in dit geval met een bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan geeft dan ook een invulling aan het wijzigen van de huidige bestemming ten behoeve van de voorgestelde ontwikkeling.

1.2 Plangebied

In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De Straatweg bevindt zich aan de noordrand van het stedelijk gebied van Lemmer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied (bron: GeoWeb)

1.3 Planologische regeling

De beoogde bouwkavels zijn op dit moment planologisch geregeld in het bestemmingsplan Lemmer – straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk. Planlocatie (Figuur 2), de gronden hebben hierin de bestemming 'Wonen - 1' (zonder bouwvlak). Daarnaast hebben de gronden een gebiedsaanduiding 'wijzigingsgebied 1'.

Door gebruik te maken van een wijzigingsbevoegdheid kunnen B en W de bestemming van het perceel wijzigen in 'Bedrijventerrein'. Hiermee is het mogelijk twee bedrijven te vestigen tot en met milieu categorie 3.1 met voor elk bedrijf één bedrijfswoning aan de straatzijde van de Straatweg (figuur 2). Met het beoogde stedenbouwkundig plan kan geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. De beoogde woningen zijn namelijk op kortere afstand van elkaar gesitueerd dan het voorstel in figuur 3. Daarnaast heeft het plangebied slechts betrekking op het zuidelijke deel van het wijzigingsgebied uit figuur 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0002.png"

Figuur 2 Overzicht van het geldende bestemmingsplan (bron: Ruimtelijke plannen)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0003.png"

Figuur 3 Verbeelding wijzigingsbevoegdheid geldende bestemmingsplan (bron: Ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een toetsing aan de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de juridische regeling van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Huidige situatie

De initiatiefnemer is eigenaar van de gronden (perceel 2082) aan de Straatweg 72 te Lemmer. Deze gronden hebben een totale oppervlakte van ruim 3810 m2. Momenteel is het perceel nog niet ontwikkeld en betreft het een groenstrook zonder bebouwing dat gebruikt kan worden voor woondoeleinden. Een luchtfoto van de actuele situatie is opgenomen in figuur 3.


De Straatweg bevindt zich aan de noordrand van het stedelijk gebied van Lemmer en is een 30 km/uur-weg die parallel loopt aan de Rijksweg A6. De omgeving is een gemengd gebied, waar verschillende (bedrijfs)functies voorkomen. Ten noorden van het plangebied is een bedrijventerrein aanwezig. Hier zijn kantoren,perifere detailhandel en bedrijven tot milieucategorie 3.1 toegestaan. Ten zuiden van het plangebied zijn bedrijven uit milieucategorie 2 en gedeeltelijk 3.1 aanwezig. Op de gronden van de huidige tuin van het perceel Straatweg 70 B is planologisch gezien bedrijvigheid uit categorie 3.1 toegestaan (feitelijk is een installatiebedrijf aanwezig). Het installatiebedrijf is voornemens hier een opslagloods te realiseren.


Het bebouwingsbeeld van de bedrijven aan deze zijde van de Straatweg is als volgt. Aan de weg zijn de woningen die bij de bedrijven horen gesitueerd. Deze zijn allemaal in dezelfde rooilijn gebouwd. Aan de achterzijde van de percelen bevinden zich de bedrijfsgebouwen. De bedrijven worden ook aan de achterzijde ontsloten. Dit is zowel het geval op het bedrijventerrein ten noorden en tevens bij de bedrijven ten zuiden van het plangebied. Verder naar het zuiden is geen sprake van een duidelijke rooilijn. Ook de woning aan de Straatweg 72C volgt geen duidelijke rooilijn. De woning staat dan verder van de weg ten opzichte van de woningen in de omgeving.


Aan de overzijde van het plangebied bevindt zich een ruim opgezette woonwijk. Aan de oostkant bevinden zich de gronden van een hockeyvereniging. Figuur 4 geeft een overzicht van het plangebied en zijn omgeving weer. Figuur 5 een vooraanzicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0004.png"

Figuur 3. Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0005.png"

Figuur 4. Vooraanzicht plangebied vanaf de Straatweg (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0006.png"

Figuur 5. Achteraanzicht plangebied (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het initiatief bestaat uit het voortzetten van het bestaande bebouwingslint van de Straatweg. Het voornemen bestaat uit de bouw van 2 vrijstaande bedrijfswoningen aan de Straatweg, met aan de achterzijde een bedrijfsverzamelgebouw (uit milieucategorie 2) verdeeld over de gehele breedte van het perceel.

De beoogde woningen worden in de zelfde rooilijn geplaatst als de woningen van de Straatweg 70B en 76 waardoor de nieuwe woningen overeenkomen met het straatbeeld van de woningen in de directe omgeving. Hiermee wordt tevens aangesloten bij het bebouwingsbeeld van het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied. Figuur 6 geeft een voorstel weer van de toekomstige indeling. De percelen ten behoeve van de bedrijfswoningen zijn circa 1.200 m2 en bieden ruimte voor een vrijstaande woning van 195 m2. Door achter deze percelen één bedrijf/kantoorruimte te realiseren ontstaat het beeld wat overeenkomt met de rest van de woningen en bedrijven aan deze zijde van de Straatweg, namelijk vrijstaande woningen met een vrijstaande bedrijfsruimte aan de achterzijde van de percelen.

De uitvoering van de woningen staat nog niet vast. Dit is afhankelijk van de toekomstige kopers van de woningen. Bij de regels wordt aangesloten bij de bouwregels uit de bestemming 'Bedrijventerrein' uit het geldende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0007.png"

Figuur 6. Toekomstige situatie

2.3 Verkeer en parkeren

De woningen worden goed ontsloten via de Straatweg en het bedrijfsverzamelgebouw aan de weg aan de achterzijde hiervan. Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt overeenkomstig de gemeentelijke parkeernorm. In het plangebied is voldoende ruimte om aan de benodigde parkeerplaatsen te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Het artikel is op 12 mei 2017 gewijzigd. Deze wijziging is op 1 juli 2017 in werking getreden. Voor dit plan wordt getoetst aan deze nieuwe regeling, die inhoudt dat de toelichting bij ruimtelijke plannen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit bestemmingsplan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied op locatie waar op basis van het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegheid op ligt.

In paragraaf 3.3 wordt omschreven hoe ook de ontwikkeling past die binnen het beleid van de gemeente De Fryske Marren. Hiermee is aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee sprake van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen en werken, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van 2 bedrijfswoningen. Met onderhavig bestemmingsplan worden 2 woningen mogelijk gemaakt, waar conform het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van twee bedrijfswoningen. Het betreffen bedrijfswoningen die een functionele en ruimtelijke eenheid moeten vormen met het achterliggende bedrijf.

Lemmer maakt volgens de verordening deel uit van een regionaal centrum. Hier zijn kantoren met een oppervlak van 1.200 m2 en bedrijven tot en met milieucategorie 4 met een maximum kaveloppervlak van 10.000 m2 toegestaan. Met dit bestemmingsplan worden bedrijven tot milieucategorie 2 toegestaan. Het kaveloppervlak bedraagt circa 2.600 m2.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Visie de Friese Meren

In de 'Visie de Friese Meren' beschrijft de gemeente hoe de gemeente eruit ziet en wat haar ambities zijn. In het beleidsdocument worden een aantal richtinggevende uitspraken gedaan.

Ten aanzien van (nieuwe) ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de ontwikkelingen in balans moeten zijn met de huidige waarden van het gebied. Ruimtelijke concentratie is hierbij van belang. Inbreiding gaat dan ook voor uitbreiding.

In dit bestemmingsplan is sprake van een inbreidingslocatie binnen een bestaand stedelijk gebied. Met de positionering van de bebouwing wordt rekening gehouden met de bestaande stedenbouwkundige structuur van de direct omgeving.

Bestemmingsplan Lemmer – Straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk

In het huidige bestemmingsplan 'Lemmer – Straatweg, Lemmer Noord en Plattedijk' wordt de projectlocatie (Straatweg 72) specifiek beschreven en met name de wijzigingsbevoegdheid. De ontwikkeling sluit aan bij de wens van de gemeente om de beeldkwaliteit van de Straatweg te laten aansluiten bij het beeld van het bedrijventerrein in het noorden van de Straatweg.

Door het nu nog braakliggend plangebied te transformeren naar een plan dat overeenkomt met het straatbeeld van de Straatweg wordt de beeldkwaliteit van de Straatweg bevordert en ontstaat er een meer aaneengesloten geheel van bebouwing aan de Straatweg.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts twee woningen en een bedrijfsverzamelgebouw mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer. Deze is als bijlage 1 bij de onderbouwing toegevoegd.

Kenmerken van het project

Het initiatief bestaat uit het voortzetten van het bestaande bebouwingslint van de Straatweg. Het voornemen bestaat uit de bouw van 2 vrijstaande bedrijfswoningen aan de Straatweg, met aan de achterzijde een bedrijfsverzamelgebouw (uit milieucategorie 2) verdeeld over de gehele breedte van het perceel. Dit wordt gerealiseerd op een locatie van ruim 3810 m2. In een kern met ruim 10.000 inwoners op een oppervlakte van ruim 2.250 hectare is de omvang van het project relatief klein en rechtvaardigt geen volledige mer.

Plaats van het project

Het projectgebied ligt niet in een gevoelig gebied, zoals een Natura 2000-gebied of een verbindingszone binnen het Nederlands Natuurnetwerk. De locatie ligt binnen de stedelijke structuur van Lemmer. Het betreft een aangewezen plek voor de beoogde ontwikkelingen. De plaats van het project rechtvaardigt geen volledige mer.

Kenmerken potentiële effecten

De ontwikkeling heeft geen belangrijke uitstraling van milieueffecten naar de omgeving. Te verwachten effecten hangen samen met de verkeersaantrekkende werking en mogelijk veranderingen in de waterhuishouding. Het bereik van het effect van een woningbouwlocatie is lokaal en heeft zeker niet een grensoverschrijdend karakter. Directe effecten zijn alleen aan de orde in de directe omgeving van het plangebied en op de ontsluitende wegen, tot aan de hoofdinfrastructuur. Significante effecten op het milieu zijn uitgesloten. In de navolgende paragrafen wordt dieper op de effecten van de ontwikkeling op de omgeving en andersom ingegaan. De kenmerken van de effecten van het project rechtvaardigen geen volledige mer.

Conclusie

Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de beoordeling van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De VNG-brochure is een hulpmiddel bij het opstellen van bestemmingsplannen en kent slechts indicatieve afstanden waarvan de raad gemotiveerd kan afwijken. In de systematiek van de brochure kan een bedrijventerrein niet worden aangemerkt als een rustige woonwijk of een rustig buitengebied, maar is het eerder aan te merken als een gemengd gebied. Het plangebied ligt namelijk in een bebouwingslint waarlangs verschillende bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. De afstanden uit de richtafstandenlijst kunnen daarom met één afstandstap worden verminderd. Zie onderstaande tabel.

Categorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  

Tabel 1: Richtafstand tot omgevingstype

De voorgenomen bedrijfswoningen in het plangebied betreffen gevoelige functies. Het plangebied maakt straks deel uit van een bestaand bedrijventerrein. In de VNG-brochure staat dat de richtafstandenlijsten niet zonder meer worden toegepast als gevoelige functies óp een bedrijventerrein voorkomen. Het gaat ook om gevoelige functies die bewust op een bedrijventerrein of industrieterrein zijn gesitueerd, zoals bedrijfswoningen of een kinderdagverblijf. Deze situaties vallen buiten de kaders van de richtafstandenlijsten. Dat neemt niet weg dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstanden een indicatie kunnen vormen voor de aanvaardbaarheid van bedrijfswoningen. Vanuit een goede ruimtelijke ordening moet er wel sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Hieraan wordt voldaan.

Woon- en leefklimaat bedrijfswoningen in verband met bedrijfsverzamelgebouw

Met de positionering van het bouwvlak van de toekomstige bedrijfswoningen is rekening gehouden met een afstand van 10 meter tot de grens van de toekomstige inrichting van het bedrijfsverzamelgebouw. Aan de richtafstand van 10 meter in verband met een toekomstig bedrijf uit milieucategorie 2 wordt voldaan.

Feitelijke situatie Straatweg 70B

Daarnaast bevindt zich een bedrijfspand aan de Straatweg 70B. De loods is gesplitst. Het noordelijk gelegen deel van het pand is in gebruik als wolwinkel. Dit betreft een detailhandelfunctie uit milieucategorie 1. Hiervoor geldt een richtafstand van 0 meter. In het zuidelijk gelegen deel is een installatietechniek bedrijf (categorie 2) gevestigd. Dit deel van het pand wordt gebruikt als opslagloods. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. Geluid is hierin de bepalende factor. De afstand van de bedrijfsvoering van het installatietechniek bedrijf tot de toekomstige woningen bedraagt meer dan 10 meter. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

Planologisch toegestane situatie op Straatweg 70B (categorie 2)

Daarnaast is in het pand van de huidige wolwinkel, aan de Straatweg 70B, tevens een bedrijf uit milieucategorie 2 toegestaan en op de gronden van de huidige tuin van het perceel planologisch gezien bedrijvigheid uit categorie 3.1. (feitelijk is hier een installatiebedrijf aanwezig). Het installatiebedrijf is voornemens hier een opslagloods te realiseren.

De afstand van de grens van dit bedrijfsperceel tot de toekomstige bedrijfswoningen bedraagt minimaal 3,5 meter. In de regels van onderhavig bestemmingsplan geldt namelijk een minimale afstand van 3,5 meter zijdelingse grens. Dit is minder dan 10 meter. Hier wordt dus niet aan de richtafstand voldaan.

In casu is het meest bepalende aspect het geluid. Voor een bedrijf uit milieucategorie 2 ligt de 45 dB(A) contour op 10 meter en de 50 dB(A) op 0 meter. Het standaardgeluidsniveau op bedrijfswoningen op een bedrijventerrein bedraagt 55 dB(A) volgens het Activiteitenbesluit. Nu 55 dB(A) is toegestaan, wordt dus ook op 0 of 3,5 meter voldaan aan deze grenswaarde. Gelet hierop hoeft er ten opzichte van het categorie 2 bedrijf niet een afstand van 10 meter te worden aangehouden.

Planologisch toegestane situatie op Straatweg 70B (categorie 3.1)

Op het oostelijk deel van het perceel Straatweg 70B is een bedrijf in milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor een bedrijf in milieucategorie 3.1 ligt de 45 dB(A) contour op 50 meter, de 50 dB(A) op 30 meter en de 55 dB(A) op 10 meter. Door de nieuwe bedrijfswoningen op een minimale afstand van 10 meter tot de grens van de 3.1 bestemming te realiseren, kan geconcludeerd worden dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit is ook vergelijkbaar met de afstand van dit terreindeel tot de bestaande bedrijfswoning aan de Straatweg 70A.

De afstand van 10 meter wordt als zodanig vastgelegd in onderhavig bestemmingsplan. Tevens wordt vastgelegd dat binnen de zone van 10 meter tot de grens van de inrichting van het perceel waar een bedrijf uit categorie 3.1 is toegestaan bijbehorend bouwwerk niet gebruikt mogen worden voor geluidgevoelige functies. De nieuwe woningen vormen dan ook geen beperkingen voor een eventueel toekomstig bedrijf uit milieucategorie 3.1.

Overige bedrijven

De overige bedrijven op het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied bevinden zich op een afstand van meer dan 130 meter. Hier zijn bedrijven tot maximaal 3.2 toegestaan. Aan de richtafstand wordt derhalve voldaan.

Woon -en leefklimaat woningen in de omgeving in verband met bedrijfsverzamelgebouw

Met dit bestemmingsplan worden bedrijven tot milieucategorie 2 mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. De gevel van de woning aan de Straatweg 72 ten noorden van het plangebied ligt op circa 25 meter tot de grens van het plangebied. Aan de richtafstand wordt daarom voldaan. De ten zuiden van het plangebied gelegen bedrijfswoning Straatweg 70b ligt eveneens op een afstand van circa 25 meter. De conclusie is dan ook dat voor de bestaande woningen in de omgeving sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Algehele conclusie

De conclusie is dan ook dat er zowel voor de bestaande woningen in de omgeving als de nieuwe woningen binnen het plangebied sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bestaande bedrijven zullen niet worden belemmerd in de bedrijfsvoering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0008.png"

Figuur 7

4.3 Geur

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 100 meter. Op een afstand van meer dan 300 meter bevindt zich geen veehouderij. Van geurhinder afkomstig van veehouderijen is derhalve geen sprake. De afstand is zodanig dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

In het onderhavig plan worden nieuwe woningen gerealiseerd. De woningen zijn nieuwe geluidgevoelige functies en liggen binnen de geluidszones van de A6. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd en als bijlage 2 bij de toelichting toegevoegd. Ook de niet gezoneerde Straatweg, waar vanaf het plangebied ontsloten is, is op basis van jurisprudentie - in het kader van een goede ruimtelijke ordening - meegenomen in het onderzoek.

Uit de modelresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de A6 wordt overschreden. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB.

Maatregelen om de geluidbelasting ten gevolge van de overschrijdende wegen te reduceren zijn in het kader van de Wgh onderzocht. Het toepassen van bron- of overdrachtsmaatregelen om de geluidsbelasting te reduceren zijn niet doeltreffend of redelijkerwijs niet mogelijk vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, financiële of praktische aard.

Voor de overschrijding van de richtwaarde ten gevolge van de Straatweg, een niet-gezoneerde weg, kan geen hogere waarde verleend worden. Vervolgprocedures zijn daarom niet nodig. Aangezien de maximale aanvaardbare waarde van 63 dB niet overschreden wordt is sprake van een akoestisch aanvaardbaar klimaat.

Ten aanzien van de gezoneerde weg waarbij de voorkeursgrenswaarde overschreden wordt is een hogere waarde nodig. Hiervoor dient een hogere waarde, voor beide woningen, te worden aangevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Fryske Marren dient een hogere waarde vast te stellen conform onderstaande tabel.

Tabel 5.1 Ontheffingswaarde wegverkeerslawaai

Omschrijving locatie   Ontheffingswaarde   Bron  
Woningbouw Straatweg   53 dB   A6  

De hogere waarde wordt in het kadaster vastgelegd.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20180227-2-17198). De watertoets is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Bij de watertoets is ook een uitgangspuntennotitie toegevoegd waar bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden moet worden. Deze worden hierna nader beschreven.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.

Gebied   Stedelijk (>200 m²)   Landelijk (>1.500 m²)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Met het project is sprake van een toename van de verharding van meer dan 200 m2 in stedelijk gebied. Het is nodig om de versnelde afvoer van het verhard oppervlak te compenseren om de waterberging in het gebied in stand te houden. Ter plaatse van de Straatweg 72 is sprake van een polderpeil en dient 10% van de toename verhard oppervlak gecompenseerd te worden. Compenseren kan door nieuw oppervlaktewater aan te leggen, maar ook door water bijvoorbeeld te laten infiltreren.

In dit geval is sprake van een toename aan verharding van 1.600 m2. Derhalve dient 160 m2 nieuw oppervlaktewater gerealiseerd te worden. Hiervoor wordt een nieuwe sloot aan de zuidkant gerealiseerd die zal voldoen aan de compensatienorm. In figuur 8 is de locatie van de nieuwe sloot weergeven. De lengte van de sloot bedraagt 95,25 met en krijgt een minimale breedte van 1,70 meter. De te compenseren sloot bedraagt derhalve 95,25 x 1,70 = 161,93 m2. De nieuwe sloot wordt aangesloten op de sloot aan de oostzijde en daarmee op het bestaande watersysteem. Via een hemelwaterafvoer en een watervoerende goot wordt het hemelwater richting het oppervlaktewater afgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1940.BPLEM19STRAAWEG72-VA01_0009.png"

Figuur 8 Te graven nieuwe sloot

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen.

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert en ligt naar schatting tussen de -0,15 m NAP en de -0,90 m NAP. Onder Peilbeheer in dit wateradvies geven wij een advies over de bouwhoogte bekeken vanuit de drooglegging. Naast de drooglegging is ook de meerlaagse veiligheid van belang.

Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is bepaald op -0,24 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden. Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100.


Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100e per jaar. Geadviseerd wordt om de bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er ook bij deze maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

Met het advies van het Wetterskip wordt met de uitwerking van de plannen rekening gehouden in die zin dat zo hoog mogelijk gebouwd gaat worden. Hierop kan worden aangevuld dat de gronden van het plangebied in 2010 reeds verhoogd zijn met 1,85 meter. Dit vanwege de aanleg van een fietspad naar de Straatweg. Het perceel staat nu ruimschoots boven ANP in lijn met de naburige gebouwde huizen aan deze kant van de straatweg. Bij eventuele bouw van een woning(en), staan deze op gelijke hoogte met de bestaande woningen.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure: Het wateraspect is gecommuniceerd met de ontwikkelaar en geldt als uitgangspunt voor de uitvoering van het plan.

4.6 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

In 2011 is door de gemeente de grond opgehoogd tot het peil van de Straatweg. Destijds is hiervoor een schone grond verklaring afgegeven. Aangezien er geen bedrijfsactiviteiten zijn geweest na het ophogen van de grond, mag er worden aangenomen dat de gronden nog schoon zijn en daarom geschikt voor de woonfunctie. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is derhalve geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.7 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een karterend archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen, alsmede een extensief booronderzoek voor de periode steentijd-bronstijd.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is een ingreep die kleiner is dan 5.000 m2. De totale oppervlakte van het plangebied inclusief parkeerplaatsen en ontsluitingsweg bedraagt circa 3.800 m2. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.8 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. De te bouwen woningen n bedrijfsgebouwen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur. Zie hiervoor paragraaf 2.2. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet Natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

In Nederland staan veel Natura 2000 gebieden onder druk door een overbelasting van stikstofdepositie. In de Wet natuurbescherming (Wnb) is bepaald dat het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend. De potentiële effecten van kleine woningbouwlocaties zijn uitsluitend het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUSberekeningen wordt ingeschat dat een toename van de

stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Het gaat dan om stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden. De emissie van stikstof vanuit het materieel dat wordt gebruikt in de realisatiefase is vergelijkbaar met dat van wegverkeer, dat tot op afstand van maximaal 5 kilometer relevant kan zijn. Ook deze emissie vindt vlak aan de grond plaats en wordt niet mechanisch hoog de lucht in geblazen.

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige gebied ligt op 9,7 km afstand. Stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen, zorgen niet voor een toename van de stikstofdepositie op een afstand meer dan 5 kilometer van het Natura-2000 gebied. Daarnaast wordt voor de woningen geen emissie gerekend omdat deze gasloos worden opgeleverd. Het verkeer gaat daarnaast vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld.

Gelet op de beperkte omvang en de aard van het project en de afstand tot de relevante gebieden kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Ofwel: het is op voorhand voldoende duidelijk dat de toename van stikstofdepositie op gebieden waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden ten hoogste 0,00 mol/hectare/jaar is.

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Toetsing

Het plangebied betreft een braakliggend terrein binnen stedelijk gebied en is omsloten door bebouwing. Het braakliggende perceel is op dit moment in afwachting van de ontwikkeling ingezaaid met gras en wordt continu gemaaid en onderhouden. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het vormt ook geen waardevol habitat voor beschermde dieren. Daarnaast worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het water of aan de walkant, waardoor ter plaatse van deze gronden niets te verwachten is. Ook worden geen bomen gekapt. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Tevens is door de FUMO een advies afgegeven. Dit advies is als bijlage 4 bij de toelichting toegevoegd en waar relevant in onderstaande paragraaf verwerkt.

Buisleidingen

Op enige afstand, circa 385 meter, ten westen ligt een aardgastransportleiding, met een diameter van 8 inch en werkdruk van 40 bar. De plaatsgebonden risicocontour van deze leiding ligt niet buiten de leiding. Ook hoeft geen rekening gehouden te worden met het groepsrisico. De woningen liggen namelijk buiten het invloedsgebied van de transportleiding (circa 95 meter).

Inrichtingen

Er liggen geen risicocontouren van risicovolle inrichtingen binnen het plangebied. Het aspect externe veiligheid van inrichtingen is daarmee niet aan de orde.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A6 Knp. Joure vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De woningen worden op ongeveer 285 meter afstand vanaf deze weg gebouwd. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.

Advies Brandweer Fryslân

Brandweer Fryslân heeft de mogelijkheid een repressief advies te geven in het kader van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In een dergelijk advies komen aspecten aan bod die van belang zijn voor de basisbrandweerzorg. Hierbij valt te denken aan onder meer bereikbaarheid, de beschikbaarheid van bluswater en de opkomsttijden. Op 23 augustus 2018 is een advies van de Veiligheidsregio ontvangen.

Bestrijdbaarheid

Rondom het plangebied zijn voldoende primaire bluswatervoorzieningen aanwezig in de vorm van brandkranen. Daarnaast is rondom het plangebied water aanwezig dat zou kunnen worden gebruikt als secundaire bluswatervoorzieningen. Zowel ten oosten als ten westen van het plangebied is een secundaire blusvoorziening aanwezig. Aan de achterkant (oostkant) van het plangebied loopt een schouwsloot die in verbinding staat met de hoofdwatergang langs de afrit van de A-6.

Aan deze zijde van het plangebied is een opstelplaats voor het brandweervoertuig die voldoet aan de gestelde kenmerken. Het voertuig kan hier gewoon op de openbare weg staan, ter hoogte van het clubgebouw van hockeyclub MHC Lemmer.

Aan de westkant van het plangebied ligt ten westen van de Straatweg ook een schouwsloot. Dit betreft een schouwsloot die in verbinding staat met de hoofdwatergang langs de Melkweg. De Straatweg zelf kan dienen als opstelplaats op het brandweervoertuig.

Bereikbaarheid

Het plangebied is bereikbaar via meerdere toegangswegen.

Opkomsttijd

De opkomsttijd voor het plangebied is ca. 8 minuten. Het plangebied ligt in een risicogebied waarvoor een opkomsttijd van 12 minuten geldt.

Zelfredzaamheid

De aanwezige personen in de bedrijfswoningen zijn goed zelfredzaam.

Conclusie

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts twee bedrijven inclusief twee bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.12 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het handboek van de gemeente 'Handboek Bestemmingsplannen De Fryske Marren'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Bedrijventerrein

Het plangebied krijgt de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' bedrijfswoningen toegestaan. Bewoning is alleen toegestaan als er van de bebouwing gebruikt wordt gemaakt ten behoeve van het wonen op een terrein behorende bij een op hetzelfde bouwperceel aanwezig bedrijf, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon die (dat) werkgerelateerd is met dat bedrijf.

De bedrijfswoningen dienen binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Bij de bedrijfswoningen zijn, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Ook hier geldt dat bebouwing binnen het bouwvlak gebouwd moet worden.

Ter borging van een goed woon- en leefklimaat en ter voorkoming van belemmeringen voor bestaande bedirjven is in de gebruiksregels opgenomen dat het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidsgevoelige functies niet is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidsgevoelige functies uitgesloten'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties.

Van de provincie, de brandweer en het Wetterskip is een reactie ontvangen. De reacties zijn als bijlage 7, 6 en 8 toegevoegd. De provincie heeft aangegeven dat de provinciale belangen op een juiste wijze zijn verwerkt. De reactie leidt niet tot wijzigingen van het bestemmingsplan. De reactie van de brandweer het Wetterskip zijn in een reactienota samengevat en beantwoord (zie bijlage 5). De reacties hebben geleid tot wijzigingen in paragraaf 4.5 Water en paragraaf 4.10 Externe veiligheid.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijze ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens op 26 februari 2020 vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden mede gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin zijn onder de kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten opgenomen. Tevens is hierin het aspect planschade afgedekt.