Plan: | Prinsenbaan 69/69a, Koningsbosch |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1711.BP2020066-VG01 |
Op het perceel aan de Prinsenbaan 69/69a te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren is het bedrijf MVQuadparts & Vergossen Transport gevestigd. MVQuadparts & Vergossen Transport betreft een bedrijf dat is aan te merken als garagebedrijf dat activiteiten op het gebied van onderhoud, reparatie en ondersteunende verkoop van quads en quadonderdelen uitvoert. Het bedrijf beschikte ter plekke van Prinsenbaan 69 en 69a over een garage en een bedrijfswoning inclusief privétuin voorzien van een overkapping. Begin 2019 is de toenmalige garage echter door een brand verwoest. Om deze reden zijn nu enkel een bedrijfswoning, een tuin inclusief overkapping en een aantal tijdelijke bedrijfsunits op onderhavige locatie aanwezig.
Het bedrijf is inmiddels voornemens de garage te herbouwen en tevens de bedrijfsvoering uit te breiden middels het ontplooien van de volgende bedrijfsactiviteiten:
In het kader van herbouw van de garage en de beoogde uitbreiding van bedrijfsactiviteiten is besloten de inrit aan de noordzijde van het perceel te verplaatsen naar de zuidzijde van het perceel. Ter plaatse van de voormalige inrit aan de noordzijde van het perceel wordt een groenstrook ingericht en een geluidsscherm aangebracht. Op deze wijze wordt geluidsoverlast op het het noordelijk, naastgelegen perceel zoveel mogelijk beperkt en een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Voor de verplaatsing van de inrit naar de zuidzijde van het perceel is reeds een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd. Initiatiefnemer is tevens voornemens middels een bouwvergunning de herbouw van de garage tevens planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken. Om ook de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten planologisch-juridisch gezien toe te staan en de verplaatsing van de inrit naar de zuidzijde van het perceel planologisch-juridisch gezien te verankeren, dient het bestemmingsplan te worden herzien. Hierbij worden de beoogde bedrijfsactiviteiten geregeld en het bestemmingsvlak ten aanzien van de bestemming 'Bedrijf' wordt vergroot. Binnen het bestemmingsvlak zullen tevens de gerealiseerde privétuin behorende bij de bedrijfswoning alsmede de gerealiseerde overkapping worden opgenomen. Ook worden conform de vigerende bouwregels binnen de bedrijfsbestemming een privé garage behorende bij de bedrijfswoning ter grootte van 76 m2 opgericht en een aantal lichtmasten met een maximale hoogte van 5 meter geplaatst.
Onderhavig document voorziet in de toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor beoogde bestemmingsplanherziening.
Het plangebied bestaat uit de percelen kadastraal bekend als gemeente Echt, sectie T, nummers 786, 787 en 490. De percelen tezamen hebben een totale oppervlakte van circa 5.855 m².
Impressie plangebied
Het plangebied is gelegen ten noorden van het kerkdorp Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren. De omgeving van het plangebied wordt hoofdzakelijk gevormd door agrarische percelen. De grens tussen Nederland en Duitsland loopt op ca. 400 meter ten oosten van het plangebied.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals vastgesteld op 14 december 2017. Op basis van het vigerend bestemmingsplan geldt ter plaatse van het plangebied grotendeels de bestemming 'Bedrijf' en deels de bestemming 'Agrarisch'. Daarnaast geldt op deze locatie de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3'. Verder komen er geen aanduidingen voor op de planlocatie.
Uitsnede
vigerend bestemmingsplan
Binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is één woning toegestaan met bijbehorende bouwwerken en bijgebouwen. Daarnaast zijn deze gronden ingevolge artikel 6.1 bestemd voor het uitoefenen van:
Binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is detailhandel en buitenopslag mogelijk voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik. Buitenopslag is hierbij uitsluitend mogelijk achter de voorgevelrooilijn.
De bestemming 'Bedrijf' voorziet verder in een afwijkingsbevoegdheid (artikel 6.6.1 van de planregels) om bedrijfsactiviteiten uit een naast-hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten toe te staan, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als vermeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Echter geldt dat het planvoornemen uitgaat van een uitbreiding van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' en de afwijkingsbevoegdheid derhalve niet toepasbaar is.
Een wijzigingsbevoegdheid voor functieverandering binnen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is opgenomen in artikel 35.2 van de planregels. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt een functieverandering naar andere bedrijfsactiviteiten onder voorwaarden mogelijk (waaronder voorwaarden ten aanzien van de oppervlakte aan toegestane bedrijfsbebouwing, toegestane activiteiten in de milieucategorie 1 en 2 als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten). Gezien het feit dat transport en verhuur van 35 containers overeenkomstig de Staat van bedrijfsactiviteiten niet wordt ingeschaald als bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2, kan ook geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.
Tot slot geldt dat de inrit op het zuidelijk gelegen deel van het perceel binnen de bestemming 'Agrarisch' valt. Op basis van de regels geldend binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch' is het niet toegestaan de inrit te realiseren.
Op basis van bovenstaande redenen wordt het noodzakelijk geacht het vigerend bestemmingsplan te herzien om zo het beoogd gebruik en herinrichting van de locatie planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken.
In de voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. In hoofdstuk 4 worden de milieutechnische - en omgevingsaspecten beschreven. De planopzet is vervat in hoofdstuk 5 waarin een beschrijving van de juridische achtergrond van onderhavig bestemmingsplan, een toelichting op de verbeelding en een toelichting op de regels wordt gegeven. De uitvoerbaarheid van het initiatief wordt verantwoord in het daaropvolgende hoofdstuk 6.
Het plangebied is gelegen aan de Prinsenbaan 69/69a te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren. De Prinsenbaan betreft een bebouwingslint welke vanuit het kerkdorp Koningsbosch in noordelijke richting loopt. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door een woonperceel. Aan de oost- en zuidzijde bevinden zich agrarische percelen. Ten westen wordt het plangebied begrensd door de weg de Prinsenbaan en aan de overzijde van deze weg bevindt zich een agrarisch bedrijf. Voor de wijdere omgeving geldt dat de grens tussen Nederland en Duitsland op circa 400 meter ten oosten van het plangebied loopt.
Globale ligging plangebied
Voorgaande jaren is de locatie aan Prinsenbaan 69/69a reeds in gebruik geweest als bedrijfslocatie voor het bedrijf MVQuadparts & Vergossen Transport. Ten behoeve van het bedrijf zijn destijds een garage, een bedrijfswoning (inclusief privétuin voorzien van een overkapping) en een inrit aan de noordzijde van de locatie gerealiseerd. Echter, begin 2019 is de garage door een brand verwoest. Om de bedrijfsvoering alsnog voort te kunnen zetten, zijn een aantal tijdelijke bedrijfsunits op de locatie geplaatst. Ook is de noodzaak tot herbouw aangegrepen om het perceel anders in te richten: de inrit die zich aan de noordzijde van de planlocatie bevond is verplaatst naar de zuidzijde van de locatie. Op deze wijze wordt geluidsoverlast ten gevolge van het op- en afrijden van de locatie door zwaar(vracht)verkeer voor de bewoners van het noordelijk gelegen woonhuis beperkt.
Impressie planlocatie na de brand
Planlocatie gedurende aanleg zuidelijke inrit
Initiatiefnemer is voornemens de garage te herbouwen. Tevens bestaat de wens om naast het garagebedrijf, de bedrijfsvoering ter plekke van Prinsenbaan 69 uit te breiden middels het ontplooien van de volgende bedrijfsactiviteiten:
Conform het bedrijfsplan worden in de toekomstige situatie de genoemde containers en bouwmaterialen met behulp van 5 vrachtwagens vervoerd vanaf de bedrijfslocatie aan de Prinsenbaan. Hiervoor worden de containers en het bouwmateriaal op het achterterrein van de planlocatie opgeslagen. Daarnaast worden bouwmaterialen rechtstreeks van leveranciers naar afnemers vervoerd. Het bedrijf wenst de 5 vrachtwagens die voor het vervoer worden gebruikt tevens op het achterterrein van de planlocatie te stallen.
Om het naastgelegen perceel (nr. 67) te ontlasten is besloten om een nieuwe inrit te realiseren aan de zuidzijde van de bedrijfslocatie. Hiervoor is reeds een tijdelijke omgevingsvergunning aangevraagd. De bestaande inrit aan de noordzijde komt met de realisatie van de nieuwe, zuidelijk gelegen inrit te vervallen. Ter plekke van de voormalige, noordelijk gelegen inrit zal een groenstrook ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de locatie worden ingericht waarin o.a. een geluidscherm ter ontlasting van de buren is opgenomen. Ook aan zuidzijde van het perceel zijn maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing voorzien.
Om de nieuwe inrit planologisch-juridisch gezien mogelijk te maken, is vergroting van het huidige bestemmingsvlak noodzakelijk. In het nieuwe bestemmingsvlak zal ook de gerealiseerde privétuin behorende bij de bedrijfswoning alsmede de overkapping worden opgenomen. Conform de bouwregels van het vigerend bestemmingsplan geldt dat de overkapping achter de voorgevel van de bedrijfswoning gebouwd had dienen te worden. In de huidige situatie is dit niet het geval: de overkapping is voor de voorgevel van de bedrijfswoning gerealiseerd. Echter, de situering van de bedrijfswoning wijkt af van de naastgelegen gebouwen aan de Prinsenbaan. De bedrijfswoning aan Prinsenbaan 69/69a is namelijk meer naar achter gelegen dan de bebouwing op de naastgelegen percelen. De overkapping is weliswaar gerealiseerd voor de voorgevel van de bedrijfswoning, maar niet voor de denkbeeldige voorgevelrooilijn van de naastgelegen gebouwen in het lint (zie onderstaande afbeelding). Dit maakt de overkapping, ondanks het feit dat deze voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning is gerealiseerd, wel ruimtelijk acceptabel is.
Indicatie voorgevelrooilijn van naastgelegen bebouwing ten opzichte van de overkapping en bedrijfswoning binnen het plangebied
Verder bestaat het voornemen om, conform de vigerende bouwregels, een privé garage ter grootte van 76 m2 bij de bedrijfswoning op te richten en negen lichtmasten met een maximale hoogte van 5 meter op het terrein te plaatsen. Om lichthinder naar omwonenden te voorkomen, wordt gebruik van de lichtmasten gedurende de nachtperiode (23:00-07:00) zoveel mogelijk beperkt.
Tot slot geldt dat ter plaatse van de voormalige inrit en ten zuiden van de nieuwe inrit een groenstrook aangebracht die ruimte biedt voor een geluidscherm en landschappelijke inpassing van de locatie.
Concreet bestaat het planvoornemen uit:
Toename verkeersbewegingen
Als gevolg van het planvoornemen neemt het aantal verkeersbewegingen ter plaatse van Prinsenbaan 69 toe. De toename van het aantal verkeersbewegingen wordt berekend aan de hand van het op en af rijden van de locatie door personenauto's en vrachtauto's ten behoeve van de bedrijfsvoering. Dit wordt gedaan uitgaande van een maximaal representatieve bedrijfssituatie.
Voor wat betreft personenauto's geldt dat er per werkdag vijf personenauto's van vrachtwagenchauffeurs zijn die de locatie op en af rijden. In de avondperiode vertrekt er nog 1 personenauto van een chauffeur van een verlate vrachtwagen. Daarnaast zijn er per werkdag 18 personenauto's aanwezig van personen die de locatie bezoeken voor of werken bij de quadshop. Tot slot geldt dat er per werkdag drie bestelbussen van leveranciers of pakketdiensten de locatie bezoeken. In totaal zijn er per werkdag 27 personenauto's op de locatie aanwezig. Dit komt neer op 54 verkeersbewegingen van personenauto's per werkdag.
Voor wat betreft vrachtverkeer geldt dat er in de maximaal representatieve bedrijfssituatie per werkdag vijf vrachtwagens drie keer de locatie op en af rijden. Dit zijn 30 vrachtverkeerbewegingen op de locatie per werkdag. Ook wordt er in de maximaal representatieve situatie uitgegaan van een graafmachine die één keer per dag de locatie verlaat en vervolgens weer terugkomt. Deze verkeersbeweging wordt ook als vrachtverkeerbeweging gezien. Daarmee komt het totaal aan vrachtverkeersbewegingen per werkdag uit op 32. In totaal wordt er in de maximaal representatieve bedrijfssituatie geschat dat sprake is van (54+32=) 86 verkeersbewegingen per dag.
Gevolg planvoornemen
Door verplaatsing van de inrit naar het zuidelijk gelegen deel van het perceel, komen alle bestaande verkeersbewegingen op het noordelijk gelegen deel van het perceel te vervallen. Bewoners van het woonhuis ter plaatse van Prinsenbaan 67 worden hierdoor ontlast. Ook voor andere omwonenden is ten aanzien van wegverkeerslawaai onderzocht dat als gevolg van het planvoornemen sprake blijft van een goed woon- en leefklimaat (zie Bijlage 2).
Tot slot geldt dat de Prinsenbaan een N-weg betreft welke voldoende ruimte biedt voor vrachtwagens om daar te rijden. Met de aanleg van de zuidelijk gelegen inrit wordt de planlocatie voor vrachtwagens ontsloten. De inrit is zo aangelegd dat vrachtwagens voldoende manoeuvreerruimte hebben om de planlocatie op een veilige wijze op- en af te rijden. Voor personenauto's is de planlocatie reeds ontsloten middels een inrit aan de voorzijde van het perceel. Deze inrit blijft met het plan behouden.
Geconcludeerd wordt dat zowel de bestaande als nieuwe infrastructuur in staat is de toename in het aantal (vracht)verkeersbewegingen probleemloos op te vangen.
Elke individuele ontwikkeling in de gemeente Echt-Susteren moet voorzien in haar eigen parkeerbehoefte. Om de parkeerbehoefte te bepalen, wordt de Bijlage Parkeerkencijfers zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Echt-Susteren gehanteerd. Bij de parkeerkencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en naar de ligging in de stedelijke zone. Voor het plangebied moet uitgegaan worden van de stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk' en ligging in de stedelijke zone 'buitengebied'.
De kencijfers zijn onderverdeeld naar de volgende hoofdgroepen:
Bij verschillende functies is sprake van globale parkeerkencijfers. Bij het toepassen van deze cijfers moet een forse marge in acht worden genomen. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte gaat de gemeente in eerste instantie uit van de 'maximale' parkeerbehoefte. Casusafhankelijk kan hiervan afgeweken worden indien die afwijking gedragen kan worden door een motivering.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in het oprichten van een garage ter grootte van 818 m2. Op basis van de parkeerkencijfers geldt hiervoor een parkeernorm van 1,3 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Op basis hiervan geldt een parkeerbehoefte van (8,18*1,3=10,63) 11 parkeerplaatsen.
Het achterterrein van het plangebied dient als opslag voor het transportbedrijf. Ten behoeve van het transportbedrijf geldt dat er per werkdag vijf personenauto's van vrachtwagenchauffeurs zijn die de locatie op en af rijden. Hiervoor zijn tevens vijf parkeerplaatsen voorzien. De vijf vrachtwagens zelf kunnen op het achterterrein van het plangebied worden gestald. Tot slot geldt dat er twee parkeerplaatsen voor de bewoners van de bedrijfswoning zijn voorzien op het voorterrein.
Binnen het plangebied wordt ruimte geboden voor 18 parkeerplaatsen voor personenauto's. Tevens bestaat de mogelijkheid om op het achterterrein van het plangebied 5 vrachtwagens te parkeren. Het plan voldoet daarmee aan het benodigd aantal parkeerplaatsen conform de parkeerbehoefte. De situering van de parkeerplaatsen is weergegeven in Bijlage 3.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014 en de Omgevingsverordening Limburg 2014. Het regionaal beleid is beschreven aan de hand van het Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg. Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025, het Gemeentelijk kwaliteitsmenu en het Hoofdlijnenakkoord 2018-2022.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie
Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn. Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In subparagraaf 3.2.3 wordt nader ingegaan op deze ladder van duurzame verstedelijking.
Gelet op bovenstaande wordt geconcludeerd dat onderhavig kleinschalig planvoornemen niet is strijd is met het voorgestane Rijksbeleid.
De SVIR (zie subparagraaf 3.1.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Uit het Barro volgen geen nationale belangen die een planologisch-juridische doorwerking hebben in het plangebied. Dit houdt in dat er voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit het Barro gelden.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Zo wordt uitbreiding van een bedrijfsgebouw met 400 m2 niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 23 april 2014; ECLI:NL:RVS:2014:1442) en is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien enkel sprake is van een planologische functiewijziging die niet van dusdanige aard en omvang is (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). Een uitbreiding van een bedrijfsterrein met ongeveer 2.000 m2 met daarbij de mogelijkheid van nieuwe bedrijfsbebouwing van een zekere, niet beperkt te noemen omvang, wordt wel aangemerkt als stedelijke ontwikkeling (ABRvS 10 januari 2018; ECLI:NL:RVS:2018:52).
Om te beoordelen of onderhavig planvoornemen een stedelijke ontwikkeling betreft, worden de uitgangspunten van het planvoornemen nader beschouwd. Hoofdzakelijk kent onderhavig planvoornemen de volgende drie uitganspunten:
Onderhavig planvoornemen is ontstaan vanuit de wens om de afgebrande bedrijfsloods c.q. garage ter plaatse van Prinsenbaan 69/69a te herbouwen. Gezien sprake is van herbouw en de toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing tussen het geldende bestemmingsplan en voorliggend bestemmingsplan niet wordt vergroot, geldt dat er op basis van de bovenaangehaalde jurisprudentielijn geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Behalve de herbouw van de afgebrande bedrijfsloods bestaat tevens de wens om naast het garagebedrijf nog een aantal andere bedrijfsactiviteiten op de locatie te ontplooien. Het betreft een handel in bouwmaterialen, een transportbedrijf voor 5 vrachtwagens en de verhuur van 35 containers. Formeel worden deze bedrijfsactiviteiten ingeschaald onder milieucategorie 3. Echter, gezien de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten zijn deze qua milieueffecten vergelijkbaar met een bedrijfsactiviteit in de milieucategorie 2. In het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied" is reeds een afwijkingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt een vergunning te verlenen voor 'de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in een naast-hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als vermeld in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten'. Toetsing aan de milieueffecten (zie o.a. paragraaf 2.4 Verkeer en parkeren en hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten) wijst uit dat hier sprake van is. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is tevens geborgd dat uitbreiding c.q. verzwaring van deze bedrijfsacitiviteiten niet mogelijk is. Met het ontplooien van genoemde bedrijfsactiviteiten is daarmee geen sprake van een planologische functiewijziging van dusdanige aard en omvang die wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling.
Met oog op de gewenste ontplooiing van bedrijfsactiviteiten, is besloten een nieuwe inrit aan de zuidzijde van het plangebied te realiseren om zo het noordelijk naastgelegen perceel (Prinsenbaan 67) te ontlasten. Om de inrit aan de zuidzijde van het plangebied binnen de bedrijfsbestemming te laten vallen, dient het bestemmingsvlak "Bedrijf" in zuidelijke richting te worden uitgebreid. Ter plaatse van de zuidelijke uitbreiding van het bestemmingsvlak "Bedrijf" gelden echter geen bouwmogelijkheden. Dit is ook zo opgenomen in de regels van onderhavig bestemmingsplan.
Gelet op vorenstaande geldt dat met het planvoornemen ten opzichte van de geldende planologische situatie geen extra bebouwing groter dan 400 m2 wordt toegevoegd, slechts beperkte extra gebruiksmogelijkheden mogelijk worden gemaakt die niet van dusdanige aard en omvang zijn en dat weliswaar sprake is van uitbreiding van het bestemmingsvlak "Bedrijf", maar dat hier geen extra bouwmogelijkheden worden geboden. Er wordt geconcludeerd dat het plan niet voorziet in de ontwikkeling van een bedrijventerrein of andere stedelijke voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, sub i van het Bro. De regels van het bestemmingsplan bieden ook geen ruimte voor verdere uitbreiding van de bedrijfsbebouwing of bedrijfsactiviteiten waardoor sprake van een stedelijke ontwikkeling zou kunnen zijn. Mocht in een later stadium alsnog een wens tot doorgroei bestaan, dient het bedrijf dan ook te verplaatsen naar een bedrijventerrein.
De in het onderhavig plan voorziene ontwikkeling wordt niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet aan de orde en vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan
Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. Het POL heeft vier wettelijke functies: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet) en Provinciaal Verkeers en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL komen alleen die zaken aan bod, die op provinciaal niveau van belang zijn en vragen om regionale oplossingen. Dit sluit aan bij de basisfilosofie en tevens bij de aanpak van de rijksoverheid die zich beperkt tot een 13-tal nationale ruimtelijke belangen. Zo veel mogelijk ligt de verantwoordelijkheid bij gemeenten en andere partners die met hun lokale kennis prima maatwerk kunnen leveren. Dit POL is een integraal plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de Provincie Limburg. Het POL 2014 is een vervanging van het (voorafgaande) POL2006.
De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden. Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied, binnen de zone ‘Buitengebied’
Uitsnede kaart 1 'zoneringen' POL2014 met ligging plangebied bij blauwe aanwijzer
Landelijk gebied
Voor wat betreft het landelijk gebied geldt dat hierbinnen een tendens naar verbreding met niet-agrarische nevenfuncties merkbaar is. De verbreding van het landelijk gebied met niet-agrarische nevenfuncties draagt bij aan de vitaliteit van het gebied. Voor de ontwikkeling van meer dan 1.500 m2 aan bedrijventerrein dient wel regionale afstemming plaats te vinden. In onderhavig geval gaat het om een kleinschalige uitbreiding van een bestaande bedrijfslocatie. De uitbreiding blijft onder de 1.500 m2. Regionale afstemming is derhalve niet aan de orde. Wel dient rekening te worden gehouden met aanwezige gebiedskwaliteiten. In dit geval is de ligging van het plangebied binnen de zone 'Buitengebied' kenmerkend voor de bestaande gebiedskwaliteiten.
Buitengebied
In het POL 2014 is ten aanzien van de zone 'Buitengebied' het volgende opgenomen:
De gronden die gelegen zijn in de zone ‘Buitengebied’ betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de ‘Goudgroene natuurzone’, ‘Zilvergroene natuurzone’ en/of ‘Bronsgroene landschapszone’. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone ‘Buitengebied’ zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Met het plan wordt een kleinschalige ontwikkelingsmogelijkheid geboden aan een reeds bestaande bedrijfslocatie in het buitengebied. Het plan is daarmee niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie. Verdere uitwerking van de visie vindt plaats in de provinciale omgevingsverordening. De volgende paragraaf 3.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014 (GC01) toetst het plan aan de op basis van de verordening gestelde regels voor het plangebied.
Bij het POL2014 hoort de Omgevingsverordening Limburg. De juridische doorwerking van het omgevingsbeleid wordt in deze verordening geregeld. Naast bepalingen die voor iedereen gelden (gedragsregels), bevat de Omgevingsverordening ook een hoofdstuk ‘Ruimte’, waarin instructieregels naar gemeenten zijn opgenomen. De te maken regionale bestuursafspraken worden in de Omgevingsverordening Limburg geborgd.
De Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. In 2014 is de Omgevingsverordening opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk "Ruimte" aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk "Ruimte" is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen.
Het plangebied is op grond van de POL2014 aangeduid als "Landelijk gebied" in de regio Midden-Limburg. Het POL 2014 zet sterk in op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen bestaand stedelijk gebied. In de omgevingsverordening komt dit tot uiting in de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 2). Daarin wordt gesteld dat een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening houdt met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Een uitwerking van de ladder duurzame verstedelijking is in paragraaf 3.2.3 reeds opgenomen. Zoals in paragraaf 3.1.3 besproken, is in onderhavig geval geen sprake van stedelijke ontwikkeling en is toetsing aan de ladder niet aan de orde.
Uitsnede POL-kaart 'Milieubeschermingsgebieden' met plangebied bij rode contour
Uit de kaarten behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014 blijkt dat het plangebied is gelegen binnen de beschermingszone 'Boringsvrije zone Roerdalslenk II'. Op basis van de ligging van het plangebied binnen deze beschermingszone, gelden regels ten aanzien van de aanleg van boorputten of bodemenergiesystemen. Echter, van een boorput of bodemenergiesysteem is bij onderhavig planvoornemen geen sprake.
Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen binnen of nabij Natura 2000-gebied of Natuuur Netwerk Nederland. Naar aanleiding van vorengaande kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet wordt belemmerd door de aanwezigheid van milieubeschermingsgebieden nabij of op de locatie.
In mei 2019 is het Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg vastgesteld. Het Regionaal beleidskader werklocaties Midden-Limburg is opgesteld om vraag en aanbod van werklocaties naar de toekomst toe in balans te brengen en de bijbehorende afspraken vast te leggen. Daarnaast worden mogelijkheden geboden voor sterke economische initiatieven en kansen op dat vlak.
Het beleidskader is na vaststelling door de gemeenteraden, naast een afsprakenkader voor regionale samenwerking binnen de Samenwerking Midden-Limburg (hierna: SML), een zelfbindend kader voor de gemeenten. Het is richtinggevend voor het eigen beleid van de gemeenten, onder andere bij de uitwerking van structuur- of omgevingsvisies en bestemmingsplannen. Tevens zorgt het beleidskader en bijbehorende visiekaarten ervoor, dat voor ondernemers en vastgoedeigenaren voorzienbaar is hoe met de planologische ruimte omgegaan zal worden.
In het Regionaal beleidskader is beschreven dat een groot aantal solitair gelegen bedrijfsvestigingen, die qua typering op bedrijventerreinen thuishoren, over de gemeenten zijn verspreid. De bedrijven dragen bij aan de economische prestaties en werkgelegenheid in de regio. Maar tegelijk verstoren ze de ruimtelijke uitstraling, veelal van het buitengebied. Indien deze solitaire locaties beschikbaar zouden komen, zorgen ze, met name in gebieden waar op korte afstand (binnen een straal van 5 kilometer) bedrijventerreinen met uitgeefbare kavels of veel leegstand liggen, voor concurrentie met de bestaande en nog uit te geven bedrijventerreinvoorraad, waardoor deze moeilijker kunnen worden verkocht. Hetzelfde geldt voor solitaire percelen, waarop een bestemming ten behoeve van reguliere bedrijvigheid rust, of waarvoor het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid biedt.
Gemeenten spreken in algemene zin af om werk te maken van het afbouwen van solitaire vestigingen. De nadruk ligt hierbij (voor wat betreft bedrijventerreinen) op voormalige bedrijfsbebouwing en percelen in gebieden waar sprake is van voldoende vestigingsmogelijkheden op bestaande of nieuwe bedrijventerreinen, alsmede het wegbestemmen van locaties in verband met (dreigende) aantasting van de leefbaarheid in kernen en in het buitengebied. Bestaande activiteiten die in bedrijf zijn worden gerespecteerd. Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat in (met name kleinere) kernen zonder noemenswaardige winkelconcentratie of bedrijventerrein het wegbestemmen van verspreide solitaire vestigingen slechts in beperkte mate bijdraagt aan het versterken van de structuur. Hier zijn werklocaties per definitie verspreid, en daarom met oog op lokale verzorging vaak juist gewenst om zo lokale bedrijven te kunnen faciliteren. Het (eventueel) wegbestemmen van verspreide locaties spitst zich hier meer toe op andere ruimtelijke aspecten in het kader van de leefbaarheid (overlast, bereikbaarheid, etc.).
Op onderhavige locatie is sprake van een bestaande vestiging van een solitair bedrijf waar intensivering van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt. Onderhavige locatie is niet binnen een straal van 5 kilometer van een bedrijventerrein met uitgeefbare kavels of veel leegstand gelegen. Het planologisch-juridisch mogelijk maken van intensivering van bedrijfsactiviteiten ter plekke van de locatie leidt redelijkerwijs dan ook niet tot concurrentie met de bestaande en nog uit te geven bedrijventerreinvoorraad. Verder geldt dat het planvoornemen niet leidt tot een aantasting van de leefbaarheid in de omgeving. Uit onderzoek is gebleken dat de daadwerkelijke milieueffecten van de voorziene bedrijfsactiviteiten niet leiden tot overlast voor omwonenden. Zelfs is het zo dat door verplaatsing van de inrit naar de zuidzijde van het perceel, de bewoners van het noordelijk gelegen woonhuis worden ontlast door het komen te vervallen van de verkeersbewegingen aan de noordelijke zijde van het perceel. Tot slot geldt dat de ruimtelijke kwaliteit van de planlocatie is geborgd middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan welke de uitvoering en kwantitatieve en kwalitatieve instandhouding van landschappelijke inpassing planologisch-juridisch vastlegt.
Geconcludeerd wordt dat met onderhavig planvoornemen sprake is van intensivering van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van een solitaire bedrijfslocatie in het buitengebied. Het planvoornemen leidt niet tot concurrentie met de bestaande bedrijventerreinvoorraad en/of aantasting van de leefbaarheid. Met het plan is sprake van een duurzame exploitatie van een bedrijfslocatie met behoud van een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving. Het plan past daarmee binnen het Regionaal beleidskader voor werklocaties Midden-Limburg.
De 'Structuurvisie Echt-Susteren 2012-2025 Ontwikkelen met kwaliteit' is opgesteld met het doel een duidelijke en actuele visie te formuleren op het gehele gemeentelijke grondgebied. Deze visie, met de daaraan ten grondslag liggende ruimtelijke gebiedsanalyse, is een belangrijke onderlegger voor het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ van de gemeente Echt-Susteren. In de structuurvisie is tevens het beleid van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) opgenomen.
Niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijf
Onderhavige ontwikkeling betreft de uitbreiding van een niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijf. Ten aanzien van niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijven is in de structuurvisie opgenomen dat ruimte voor de vestiging voor dergelijke bedrijven op bestaande locaties in het buitengebied met een bedrijfsbestemming wordt geboden, mits het gaat om bedrijven in de milieucategorie 1 of 2 (conform de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied). Ook geldt dat voor deze bedrijven in beginsel geen uitbreidingsmogelijkheid wordt geboden buiten het bestaand bebouwd oppervlak. Onder bepaalde voorwaarden kan hier wel van worden afgeweken.
In onderhavig geval geldt dat het in principe gaat om de uitbreiding van een niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijf waarbij het bestemmingsvlak 'Bedrijf' wordt verruimd en een beperkt aantal bedrijfsfuncties wordt toegestaan. Twee van deze bedrijfsfuncties betreffen functies die op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering worden ingeschaald onder de milieucategorie 3 (transportbedrijf en containerverhuur). Ten aanzien van deze bedrijfsfuncties geldt dat het aspect geluid het meest overlast gevend is. Echter, uit akoestisch onderzoek is reeds gebleken dat een goed woon- en leefklimaat voor het onderdeel geluid op naburige percelen kan worden gegarandeerd. Zie hiervoor ook paragraaf 4.2 en Bijlage 2). Ook uit verdere beoordeling van milieuaspecten (zie Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten) is gebleken dat de voorgenomen uitbreiding van bedrijfsfuncties niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat van de omgeving. De milieubelasting ten gevolge van de voorziene bedrijfsfuncties is daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig aan de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 zoals vermeld in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten van het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied". In het vigerend bestemmingsplan "Buitengebied" is reeds een afwijkingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt een vergunning te verlenen voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die zijn opgenomen in een naast-hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als vermeld in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten. De ontplooiing van genoemde bedrijfsfuncties is daarmee passend binnen het gemeentelijk beleid.
Verder geldt dat met het plan weliswaar sprake is van uitbreiding van het bestemmingsvlak, maar dat de hoeveelheid bedrijfsbebouwing in feite niet toeneemt. Er is enkel sprake van herbouw van de afgebrande bedrijfsloods. In het bestemmingsplan wordt daarbij geregeld dat uitbreiding van bedrijfsbebouwing ook in een later stadium niet is toegestaan. Ook wordt de omvang van het transport- en containerverhuurbedrijf ingekaderd door het aantal vrachtwagens (max. 5) en aantal containers (max. 35) in de regels van het bestemmingsplan vast te leggen. Uitbreiding c.q. verzwaring van deze bedrijfsacitiviteiten is op basis van onderhavig bestemmingsplan niet mogelijk. Doorgroei van het bedrijf buiten genoemde voorwaarden is op onderhavige planlocatie niet mogelijk. Indien het bedrijf in een later stadium alsnog wenst door te groeien, dient het bedrijf te verplaatsen naar een bedrijventerrein. Voor nu is vestiging op een bedrijventerrein voor het bedrijf niet wenselijk noch mogelijk, gezien er binnen een afstand van 5 kilometer geen bedrijventerrein met uitgeefbare kavels of veel leegstand is gelegen.
Tot slot geldt dat in het kader van de beoogde uitbreiding is besloten de inrit aan de noordzijde van het perceel te verplaatsen naar de zuidzijde van het perceel. Door de inrit naar het zuidelijk deel van het terrein te verplaatsen, komen alle reeds toegestane verkeersbewegingen ter plaatse van de noordelijke inrit te vervallen. Tevens wordt ter plaatse van de voormalige inrit een geluidsscherm aangebracht om geluidsoverlast zoveel mogelijk te beperken en een goed woon- en leefklimaat te borgen voor de bewoners van het aangrenzend, noordelijk gelegen woonhuis. In die zin is met het plan sprake van een verbetering ten aanzien van de geluidssituatie ter plaatse van Prinsenbaan 67.
Gelet op bovenstaande kan gemotiveerd worden afgeweken van het beleid ten aanzien van niet-aan-het-buitengebied-gebonden bedrijven zoals vastgesteld in de structuurvisie.
In het Hoofdlijnenakkoord, zoals vastgesteld op 22 april 2018, is ten aanzien van het onderwerp ruimtelijke ordening opgenomen dat burgers en bedrijven kunnen rekenen op een uitnodigende houding van de gemeentelijke overheid. Daarbij worden kansen en uitdagingen gezocht en wordt slechts afwijzend gereageerd als hogere waarden en daadwerkelijke belangen van de omgeving dat vragen.
Vanuit de omgeving vormde het geluidsaspect het meest knellende aspect voor de gewenste ontwikkeling. Echter is uit akoestisch onderzoek (zie paragraaf 4.2 en Bijlage 2) gebleken dat een goed woon- en leefklimaat voor het onderdeel geluid kan worden gegarandeerd op het naburige perceel. Ook ten aanzien van overige milieuaspecten geldt dat een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit wordt nader toegelicht in Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten.
Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' dient voldoende ruimtelijke scheiding te zijn tussen hinderveroorzakende (o.a. bedrijven) en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Hiervoor worden de afstanden uit de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' als maatgevend beschouwd. Bovenstaande moet op twee manieren getoetst worden. Enerzijds wordt er gekeken of het perceel zelf veroorzaker is van hinder en anderzijds wordt bekeken of het perceel kwetsbaar is voor hinder.
Met het planvoornemen is geen sprake van toevoeging van een hindergevoelige functie. Wel is sprake van uitbreiding van een hinderveroorzakende bedrijfslocatie. Het gaat om een uitbreiding van de bedrijfslocatie ten behoeve van de bedrijfsmatige activiteiten:
Voor deze bedrijfsactiviteiten, welke op basis van de VNG publicatie worden ingeschaald onder maximaal milieucategorie 3.1, geldt binnen het omgevingstype 'rustig woongebied' een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De richtafstanden voor geur en stof bedragen 10 meter. Echter, het plangebied is gelegen binnen een gebied wat gezien de aanwezige functiemenging kan worden aangemerkt als type 'gemengd gebied'. Om deze reden wordt de richtafstand gemotiveerd met één afstandsstap verkleind. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient derhalve een ruimtelijke scheiding van tenminste 30 meter ten aanzien van het aspect geluid en 0 meter ten aanzien van de aspecten geur en stof aanwezig te zijn tussen de grens van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' en de gevels van omliggende woningen.
De afstand tussen het bestemmingsvlak 'Bedrijf' en de gevel van de meest dichtbijgelegen woningen (Prinsenbaan 90 en Prinsenbaan 67) bedraagt respectievelijk ca. 15 en 20 meter. Zie onderstaande afbeelding.
Ligging plangebied t.o.v. woningen
Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van de meest nabijgelegen woningen, wordt wel voldaan aan de richtafstand voor geur, maar niet voldaan aan de richtafstand ten aanzien van het aspect geluid. Omdat niet wordt voldaan aan de richtafstand voor het aspect geluid, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om hinderlijke effecten ten gevolge van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten op de omgeving uit te sluiten. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat het plan ten aanzien van het aspect geluid haalbaar is. Dit is nader uitgelegd in de volgende paragraaf 4.2 Geluid.
Het aspect Bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Met het planvoornemen wordt uitbreiding van een geluidsoverlast veroorzakende functie planologisch-juridisch gezien mogelijk gemaakt. Om hinderlijke effecten ten gevolge van het planvoornemen op de omgeving uit te sluiten, is middels een akoestisch onderzoek de geluidemissie van het bedrijf naar haar directe omgeving onderzocht. Dit onderzoek is op 6 januari 2020 uitgevoerd door Cauberg Huygen B.V. (rapportnr. 03973-24758-16, laatst aangepast 31 maart 2020). Uitgangspunten voor het akoestisch onderzoek zijn:
De samenvatting en conclusie van het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Het volledige rapport is tevens toegevoegd als Bijlage 2 bij deze toelichting.
Samenvatting
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) voldoet aan de gehanteerde normstelling. De pieken oftewel maximaal geluidniveau (LAmax) voldoen op de gevel van de Prinsenbaan 90 in de dag-, avond-, en nachtperiode niet aan de gehanteerde normstelling. Deze overschrijdingen worden (uitsluitend) veroorzaakt door het rijden van de vrachtwagens en de graafmachine. Daarnaast is er een overschrijding van het maximaal geluidniveau op de woning van de Prinsenbaan 96 in de nachtperiode. Deze overschrijdingen worden veroorzaakt door 5 vrachtwagenbewegingen in de nachtperiode tussen 06.30 uur en 07.00 uur. Overwegingen die hierbij gelden zijn dat:
Conclusie
De inrichting voldoet aan het BBT-principe. Er is geen sprake van indirecte hinder ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking. Het aspect vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In dit kader is door Aelmans Eco B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (dd. 5 november 2019, rapportnr. E199729.009 en E199729.009). Het onderzoek heeft in twee delen plaatsgevonden, namelijk een onderzoek ter plaatse van het perceel waar de brand heeft gewoed en de garage wordt herbouwd en een onderzoek ter plaatse van het braakliggende perceel waar de uitrit is voorzien. De conclusies van de onderzoeken zijn in onderstaande overgenomen. De rapporten zijn tevens toegevoegd als bijlage (Bijlage 4 en Bijlage 5) bij deze toelichting.
Uit het bodemonderzoek ter plaatse van het perceel waar de herbouw van de garage is voorzien, is gebleken dat in de bovengrond enkele concentraties zware metalen en minerale olie de achtergrondwaarden overschrijden. Voornoemde lichte overschrijdingen vormen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen met betrekking tot het huidige gebruik als industriële doeleinden.
Ter plaatse van een groot gedeelte van de onderzoekslocatie bevindt zich een laag gefreesd asfalt vermengd met zand. Voornoemde laag is van dien aard dat vanwege de gerapporteerde concentratie minerale olie dit materiaal niet voldoet als zijnde en niet vormgegeven bouwstof. Vorenstaande betekend dat voornoemde laag ten behoeve van de voortzetting van het huidige gebruik kan worden blijven zitten. Indien dit echter vanuit technisch oogpunt niet mogelijk is dient dit materiaal naar een daartoe erkennend verwerker te worden afgezet.
Voor de ondergrond geldt dat ter plaatse van boring 29 tot op een diepte van 2,5 m-mv, sterk verhoogde concentraties minerale olie worden gerapporteerd. Vermoedelijk zou alhier in het verleden een smeerput aanwezig zijn geweest. Middels het plaatsen van de aanvullende boringen (29a t/m 29d) is de omvang van de alhier aangetroffen verontreinigingen met minerale olie niet afdoende in beeld gebracht. Hiertoe is een nader bodemonderzoek uitgevoerd (zie 4.3.4).
Tot slot geldt dat tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zintuiglijk geen asbestverdachte materialen zijn aangetoond. Uit de analyseresultaten blijkt dat analytisch een licht verhoogde concentratie asbest wordt aangetroffen. Voornoemde concentratie is dermate marginaal dat deze als te verwaarlozen beschouwd kan worden.
Conclusie
Uit het bodemonderzoek ter plaatse van het perceel waar de nieuwe uitrit is voorzien, is gebleken dat geen van de onderzochte parameters in de bovengrond de achtergrondwaarden overschrijden.
De ondergrond is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 3 en 4. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 3 blijkt, dat de concentraties molybdeen en nikkel de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan voornoemde ondergrond als klasse industrie grond bestempeld worden.
Tot slot geldt dat tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zintuiglijk geen asbestverdachte materialen zijn aangetoond. Naar aanleiding van de visuele bevindingen en het analytisch onderzoek kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.
Conclusie
Voor beide onderzoeken geldt dat uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt dat in alle betreffende grondmonsters licht verhoogde concentraties PFAS zijn aangetroffen. De aangetroffen overschrijdingen liggen onder de achtergrondwaarden, hetgeen betekent dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de geplande graafwerkzaamheden en herinrichting van het terrein en de uiteindelijke kwalificatie van de onderzochte bodemlagen.
Naar aanleiding van de aangetroffen verontreiniging met minerale olie is door Aelmans ECO B.V. een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 20 april 2020, rapportnr. E201316.009). De bevindingen en conclusie van het onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Tevens is het rapport bijgevoegd als Bijlage.
Ter plaatse van een tweetal boringen (boringen 29 en 104) wordt een sterk met minerale olie verontreinigde bodemlaag aangetroffen vanaf maaiveld tot een diepte van circa 3,0 m-mv. De omvang van het sterk verontreinigd gebied bedraagt circa 2,5 bij 2,5 vierkante meter. Uitgaande dat de te ontgraven bodemlaag circa 3,0 meter dik is, zal circa 18,75 m³ sterk verontreinigde grond aanwezig zijn.
Vorenstaande impliceert, dat er geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging. Het is echter aanbevelingswaardig om voornoemde verontreiniging tijdig te saneren. Voorafgaande aan de bodemsanering dient een plan van aanpak opgesteld te worden dat ter goedkeuring bij het bevoegd gezag (gemeente Echt-Susteren) dient te worden voorgelegd.
Daarnaast is het aanbevelingswaardig de saneringswerkzaamheden worden uitgevoerd door een erkend bedrijf (BRL 7000) en onder toezicht van milieukundige begeleiding (BRL 6000).
Conclusie
Op advies van onderzoeker is een plan van aanpak opgesteld om voornoemde verontreiniging te saneren (zie Bijlage). Het plan van aanpak is ter goedkeuring bij het bevoegd gezag (gemeente Echt-Susteren) voorgelegd. Op 22 juni 2020 heeft het bevoegd gezag van de gemeente Echt-Susteren het plan van aanpak akkoord bevonden.
Algemeen
De Wet luchtkwaliteit is op 15 november 2007 in werking getreden en opgenomen in de Wet milieubeheer en vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005'. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
De wet voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe wet geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Planvoornemen
Zoals beschreven in paragraaf 2.4.1 wordt er in de maximaal representatieve bedrijfssituatie geschat dat sprake is van (54+32=) 86 verkeersbewegingen per dag. Van de 86 verkeersbewegingen betreft het 54 verkeersbewegingen afkomstig van personenauto's en 32 verkeersbewegingen van vrachtwagens. Het aandeel vrachtverkeer komt hiermee uit op ca. 37%. Wanneer deze gegevens worden ingevuld in de NIBM-tool, blijkt dat het aantal verkeersbewegingen ver onder de grens van NIBM (1,2 µg/m3) valt. Uit de NIBM-tool is tevens gebleken dat pas bij een toename van 306 voertuigbewegingen per weekdag waarvan 37% het aandeel vrachtverkeer betreft er nog steeds geen sprake is van NIBM (zie onderstaand figuur).
Uitsnede NIBM-tool (worst-case scenario)
De omvang van het planvoornemen is niet zodanig dat er sprake is van een toename van de concentratie schadelijke stoffen in de lucht. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.
Het planvoornemen betreft geen ontwikkeling waarbij sprake is van het oprichten van een (beperkt) kwetsbaar object of risicovolle inrichting. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid ook worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van specifieke risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen. Toetsingskaders zijn het "Besluit externe veiligheid inrichtingen” (Bevi), het "Besluit externe veiligheid transportroutes" (Bevt) en het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" (Bevb). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit milieubeheer veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.
De Prinsenbaan betreft een route waar transport van gevaarlijke stoffen over plaatsvindt. Echter geldt dat met onderhavig planvoornemen geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt.
Het aspect 'Externe veiligheid' vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt. Het aspect leidingen vormt geen belemmering voor het plan.
Zoals uit het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ blijkt, zijn de gronden in onderhavig plangebied deels aangewezen voor ‘Waarde – Archeologie 3’. De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden gelegen in droge en natte landschappen met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde; danwel een provinciaal aandachtsgebied met hoge en/of middelhoge archeologische verwachtingswaarde.
Voor het bouwen binnen de andere daar voorkomende bestemmingen zijn de desbetreffende regels behorende bij die bestemmingen van toepassing, met dien verstande, dat indien de bodemverstoring als gevolg van het bouwen dieper is dan 0,40 meter onder maaiveld én de omvang van de bodemingreep groter is dan 500 m² de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen of zullen worden verstoord naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld of waaruit blijkt dat:
Planologisch-juridisch gezien betreft het planvoornemen de uitbreiding van het bestemmingsvlak 'bedrijf' en de toevoeging van de aanduidingen welke een transportbedrijf en containerverhuur mogelijk maken. In bredere zin bestaat het planvoornemen uit de herbouw van de afgebrande bedrijfsloods, de realisatie van een privé garage, het plaatsen van lichtmasten, de verplaatsing van de uitrit naar de zuidzijde van het perceel en het toevoegen van verharding ten behoeve van beoogde bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van de herbouw, de realisatie van de privé garage, het plaatsen van lichtmasten en de verplaatsing van de uitrit en het toevoegen van verharding vinden bodem ingrepen plaats. Een groot deel van deze bodemingrepen zijn voorzien in reeds geroerde grond. Voor zover bodemingrepen plaatsvinden in ongeroerde gronden, zijn deze kleiner dan 500 m2 en/of niet dieper dan 0,40 meter onder maaiveld.
Gelet op vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Ter plekke van het plangebied is enkel bebouwing in de vorm van een bedrijfswoning en tijdelijke bedrijfsunits aanwezig. Voor beide soorten bebouwing geldt dat deze geen cultuurhistorische waarden hebben. Daarbij geldt dat de bedrijswoning met het plan blijft behouden. Het plan grijpt tevens niet in op mogelijke cultuurhistorische lijnen en groenelementen in de omgeving van het plangebied.
Gelet op vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig initiatief.
In deze paragraaf wordt toegelicht of wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Staro BV heeft hiertoe een quickscan flora en fauna uitgevoerd (dd. november 2019, rapport nr. P19-04000, zie Bijlage 8). Resultaten en conclusies zijn in onderstaande paragrafen overgenomen.
Natura2000
Uit de kaarten van de gebiedendatabase op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied op circa 3,3 kilometer afstand ten noorden van het plangebied ligt (zie onderstaand figuur). Dit betreft Natura 2000-gebied 'voormalig Klooster Mariahoop'. Ten noordwesten van het plangebied ligt op circa 4,4 kilometer afstand Natura2000-gebied 'Abdij Lilbosch'. Natura 2000-gebied 'Roerdal' ligt op ca. 7 km afstand.
Ligging plangebied (rode contour) ten opzichte van de dichtsbijzijnde Natura2000-gebieden (gele vlakken) (bron: http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)
Doordat het plangebied buiten het Natura2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de relatief grote afstand tot het meest nabijgelegen Natura2000-gebied en de kleinschalige aard van de voorgenomen plannen is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura2000-gebied als gevolg van de voorgenomen plannen. Ook een negatief effect door stikstof-emissie als gevolg van de voorgenomen plannen is vanwege de grote afstand tot het Natura2000-gebied en de aard van de plannen redelijkerwijs uit te sluiten. Dit is nader onderbouwd in Bijlage 9.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; in provincie Limburg bestaande uit de goudgroene natuurzone) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland.
Goudgroene natuurzone
In de goudgroene natuurzone staat het beschermen en versterken van de natuur centraal. De goudgroene natuurzone is onderdeel van het NNN. De planologische bescherming van de goudgroene natuurzones krijgt vorm door een nee-tenzijbescherming in de Omgevingsverordening (POL 2014). De wezenlijke kenmerken en waarden van de Goudgroene natuurzone zijn: voor bestaande natuurgebieden de actueel aanwezige natuurbeheertypen en de nagestreefde natuurdoeltypen en voor te realiseren natuurgebieden de nagestreefde natuurdoeltypen zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Provinciaal Natuurbeheerplan.
De ligging van het natuurnetwerk in Limburg is opgenomen in het Provinciale Omgevingsplan Limburg 2014 (Geconsolideerde versie Omgevingsverordening Limburg 2014 (GC05) 2018-02-23, geconsolideerd (NL.IMRO.9931.GCVOOmgeving2014-GC05)). Zoals uit het POL 2014 ligt het plangebied niet in de (omgeving van) het NNN; de goudgroene natuurzone. De dichtstbijzijnde gebieden die deel uitmaken van de goudgroene natuurzone, de zilvergroene natuurzone en de bronsgroene landschapszone liggen ten noordwesten van het plangebied respectievelijk op circa 1,3 kilometer, 1,4 kilometer en 1,9 kilometer afstand. De ligging van het NNN in de omgeving van het plangebied is weergegeven in onderstaand figuur.
Globale ligging plangebied (rode contour) ten opzichte van natuurzones (bron: polviewer.nl)
Het plangebied behoort niet tot het NNN. Gezien de relatief grote afstand tussen het plangebied en het NNN, en de kleinschalige aard van de voorgenomen plannen is het uit te sluiten dat de voorgenomen plannen een (significant) negatief effect hebben op de kernkwaliteiten van het NNN.
Conclusie
Gezien de relatief grote afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied (3,3 kilometer) en de aard van de voorgenomen plannen is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen.
De voorgenomen plannen hebben door de relatief grote afstand tussen het NNN en het plangebied en de kleinschalige aard van de werkzaamheden geen (significant) negatief effect op de kernkwaliteiten van het NNN.
De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en/of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten. Ten allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.
Verder geldt dat in het plangebied mogelijk verschillende soorten voorkomen die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Staro BV (dd. november 2019, rapport nr. P19-0400) heeft de (mogelijke) aanwezigheid van deze beschermde soorten onderzocht. Het onderzoek is als Bijlage 8 aan de toelichting toegevoegd. De conclusies uit dat onderzoek zijn:
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits:
Met het voldoen aan bovengenoemde voorwaarden, leidt het plan niet tot strijdigheid ten aanzien van de bescherming van soorten onder de Wet natuurbescherming. Het aspect 'soortenbescherming' vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.
Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:
Rond het plangebied zijn vanuit het nationaal waterplan geen specifieke maatregelen met betrekking tot het aspect water gepland.
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden
tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van het Nationaal Waterplan om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp. Daarom hebben de Limburgse waterbeheerders afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Niet alle ruimtelijke plannen behoeven de watertoets te doorlopen. Daartoe heeft het waterschap een stroomschema, met daarbij behorende notitie ondergrens, opgesteld waaruit het toepassingsbereik van de watertoets blijkt. Ook zijn per gemeente waterkaarten opgesteld waaruit de verschillende waterbelangen op een bepaalde locatie zijn af te lezen. Aan de hand van het ‘meldformulier watertoets’ kunnen (ruimtelijke) plannen vervolgens voor advies worden voorgelegd aan het betreffende waterschap.
Onderhavige planontwikkeling is gelegen binnen het werkgebied van het Waterschap Limburg. Volgens het Waterschap Limburg hoeven kleine ruimtelijke plannen niet meer voor een wateradvies naar het watertoetsloket. Hiervoor is een bovengrens ingesteld van 1.000 m² nieuw bebouwd oppervlak, mits het plangebied niet binnen een (door het Waterschap aangegeven) speciaal aandachtsgebied valt. Wat betreft onderhavig plangebied bedraagt de toename van nieuw bebouwde oppervlak meer dan 1.000 m² en is een wateradvies noodzakelijk.
Waterschap Limburg hanteert zowel een voorkeursvolgorde voor waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren) als voor waterkwantiteit (hergebruik water, vasthouden in de bodem (infiltratie), tijdelijk bergen, afvoeren naar oppervlaktewater, afvoeren naar gemengd of DWA-riool). Op welke wijze wordt omgegaan met de waterkwaliteit en waterkwantiteit binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Echt-Susteren (vrij verval). Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. De hoeveelheid afvalwater zal als gevolg van de planontwikkeling beperkt zijn.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en worden afgevoerd naar een infiltratievoorziening op eigen grond, gebruik makend van het bestaand hoogteverschil op het perceel. De infiltratievoorzieningen worden hiervoor ter plaatse van het lager gelegen, westelijk deel van het perceel gerealiseerd. De infiltratievoorzieningen bestaan uit een grindkoffer in combinatie met een Dyka IT-buis, geotextiel en grind. Middels een infiltratieonderzoek dat is uitgevoerd door Aelmans B.V. (dd. 6 november 2019, rapportnr. E199729.006, zie Bijlage 10) is aangetoond dat de doorlatendheid van de ondiepe ondergrond voldoende is en dat infiltratie van neerslagwater inderdaad tot de mogelijkheden behoort. Infiltratie in de diepe ondergrond is met onderhavig plan niet aan de orde.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Bij nieuwbouw dient minimaal 100% van het verharde oppervlak afgekoppeld te worden. Bij het dimensioneren van een infiltratievoorziening dient in Noord-Limburg (ten noorden van Sittard) uit te worden gegaan van 100 mm per etmaal met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
De toename aan het oppervlak (dak)verharding van het totale plan is als volgt:
De totale toename aan verharding bedraagt daarmee 3.563 m2 . De capaciteit van de infiltratievoorziening zal minimaal het aantal m2 verhard oppervlak x 100 mm/m2 moeten bedragen. Dit betekent dat de inhoud van de infiltratievoorziening minimaal 3.563 m2 x 100 mm = 356.300 liter dient te bedragen. Dit komt neer op een minimale inhoud voor de infiltratievoorziening van 356,3 m3.
Middels het bouwplan wordt nader invulling gegeven aan de ligging en soort infiltratievoorziening. Middels het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan wordt de waterbergingseis van 356,3 m3 op de planlocatie juridisch verankerd.
Conclusie
Door de ruim voldoende capaciteit van de infiltratievoorziening, behoeft voor wateroverlast op de bouwkavel en de aangrenzende percelen van derden niet te worden gevreesd. Door het hemelwater van de nieuwe bebouwing en bijbehorende verharding niet te lozen op de riolering, wordt voldaan aan de norm dat bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak dient te worden afgekoppeld.
In de infiltratievoorziening zal alleen schoon hemelwater worden opgevangen, waaraan uiteraard geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. De infiltratievoorziening doet in dat opzicht tevens dienst als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Onderhavige ontwikkeling heeft gezien het bovenstaande geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.
Het Waterschap Limburg heeft in haar vooroverlegreactie aangegeven deze conclusie te onderschrijven en geeft hierbij aan dat er voldoende ruimte is om het hemelwater op te vangen en te infiltreren en er daarom geen actie nodig is vanuit het oogpunt van het waterschap.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van onderhavig plangebied door voor de gronden bestemmingen aan te wijzen. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In deze paragraaf wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
Het wettelijk kader wordt sinds 1 juli 2008 gevormd door de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De wettelijke regeling voor bestemmingsplannen is vervolgens verder ingevuld door het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het bestemmingsplan dient te voldoen aan de als bijlage bij de voornoemde Regeling opgenomen Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit betekent dat bestemmingsplannen kwalitatief gelijkwaardig zijn en uniform in aanpak, uitvoering, uitwisseling van gegevens en raadpleging daarvan.
Het bestemmingsplan ‘Prinsenbaan 69/69a, Koningsbosch' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden opgenomen en toegepast.
Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Koningsbosch 69’ zijn opgebouwd conform de door het SVBP2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels
In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om onduidelijkheid door interpretatieverschillen te voorkomen. Er zijn alleen begripsbepalingen opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Een gedeelte van de begrippen is omschreven in de SVBP2012 en dient letterlijk daaruit te worden overgenomen. Deze begrippen en de voorgeschreven omschrijvingen zijn overgenomen.
Per bestemming, die op de verbeelding wordt gebruikt, worden gebruiks- en bouwregels opgenomen. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Niet alle onderdelen komen bij elke bestemming voor. Van de meest gebruikte onderdelen volgt hieronder een korte toelichting.
Bestemmingsomschrijving
In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie(s) worden als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook de aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid kan worden aangegeven door de woorden “met daaraan ondergeschikt”. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie binnen de betreffende bestemming.
Bouwregels
In de bouwregels is bepaald welke bouwwerken mogen worden opgericht, waarbij in ieder geval een onderscheid wordt gemaakt tussen de regeling van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en daar waar van toepassing ook tussen hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken. Voorts bevatten de bouwregels, voor zover van toepassing, minimale en maximale maatvoeringen voor de diverse bouwwerken zoals goothoogtes, bouwhoogtes, oppervlaktes en dakhellingen.
Nadere eisen
Nadere eisen kunnen worden gesteld aan bijvoorbeeld de situering van bouwwerken ten behoeve van bepaalde criteria, zoals een goede woonsituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden door het opnemen van nadere eisen in de bouwvergunning. Nadere eisen kunnen alleen worden gesteld als er in de regels ook een primaire eis wordt gesteld. De nadere eisen moeten verband houden met deze eis. De nadere eisenregeling hoeft niet in alle bestemmingen te worden geregeld.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van afwijkingsbevoegdheden wordt flexibiliteit in bestemmingsregels gecreëerd door mogelijkheden te bieden om in beperkte mate af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Deze bevoegdheden zijn niet bedoeld voor afwijkingen van de bouwregels, waarvan de verwachting is, dat ze veelal kunnen worden verleend. In dat geval zijn de bouwregels hierop aangepast. Voor elke afwijking is aangegeven waarvan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels wordt verleend, de maximale afwijking die met de omgevingsvergunning kan worden toegestaan en meestal de situaties of voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning wordt verleend. Het gaat hier om afwijkingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening vervallen. In dit artikel was het verbod opgenomen om gronden te gebruiken op een manier die in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve moeten in de specifieke gebruiksregels bepaalde functies concreet worden genoemd als zijnde verboden gebruik. Ook het laten gebruiken moet specifiek worden genoemd.
Afwijken van de gebruiksregels
Door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiksregels kan van de gebruiksregels in het plan worden afgeweken ten behoeve van een concrete vorm van grondgebruik. Dit mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel kan worden afgeweken van de gebruiksregels ten behoeve van functies die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies, maar dat via het afwijken geen “nieuwe” functies kunnen worden toegestaan. Het afwijken van de gebruiksregels dient te zien op kleinere, planologisch minder ingrijpende onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ruimtelijke ingrepen dienen te worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid of bestemmingsplanherziening.
Wijzigingsbevoegdheid
Door het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om het bestemmingsplan te wijzigen (binnenplanse wijziging). In de meeste gevallen zal het gaan om het wijzigen van de op een perceel gelegde bestemming. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien wijzigingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (algemene regels).
Anti-dubbeltelregel
Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de anti-dubbeltelregel opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Voor het hele plangebied, en dus alle bestemmingen, gelden een aantal algemene bouwregels, conform de Bro. Deze hoeven dus niet opgenomen te worden in het bestemmingsplan.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om, tenzij anders vermeld, afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels
In deze regels wordt aangegeven in welke gevallen burgemeester en wethouders bevoegd zijn het bestemmingsplan te wijzigen. De voorwaarden, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Algemene procedureregels
In deze bepaling wordt aangegeven welke procedure moeten worden doorlopen bij het stellen van nadere eisen. De procedure voor het wijzigen of het afwijken van het bestemmingsplan is al bij wet geregeld.
Overige regels
In dit artikel is een bepaling opgenomen waarmee alle op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan verleende omgevingsvergunningen, vrijstellingen of ontheffingen voor een activiteit waarvoor in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning is vereist, gelijk worden gesteld met zo'n omgevingsvergunning.
Verder is in dit artikel een voorrangsregeling opgenomen, die bepaalt dat primair het bepaalde met betrekking tot een dubbelbestemming geldt. Ook is aangegeven welke dubbelbestemming de prioriteit krijgt indien meerdere dubbelbestemmingen over elkaar heen liggen.
Overgangsrecht
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening, overgenomen.
Slotregel
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel schrijft voor hoe het plan kan worden aangehaald.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet onderzocht worden of het plan economisch uitvoerbaar is. De kosten voor dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente Echt-Susteren sluit met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst af waarin wordt vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor gemaakte kosten betreffende gemeentelijke kosten, exploitatiekosten en eventuele planschade bij de initiatiefnemer ligt. De exploitatie is op deze manier anderszins verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.
Voor wat betreft de kosten ten behoeve van de bodemsanering geldt dat deze tevens voor rekening komen van initiatiefnemer. De kosten van de saneringsmaatregelen zijn ingeschat op €28.000. Initiatiefnemer heeft aan deze kosten voldaan, waardoor de bodemsanering uitgevoerd kan worden.
Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Het plan is economisch uitvoerbaar en heeft verder geen consequenties voor de gemeentelijke kas.
Ter voorbereiding op het plan is in het kader van de omgevingsdialoog aan drie omwonenden informatie verstrekt betreffende het voornemen. Dit betreffen de bewoners van Prinsenbaan 71, Prinsenbaan 90 en Prinsenbaan 96. Initiatiefnemer is bij deze omwonenden langsgegaan om het plan mondeling toe te lichten. Wegens een verstoorde burenrelatie met de bewoners van Prinsenbaan 67 is met hen niet het gesprek aangegaan. Dit is reeds met de gemeente besproken.
De omgevingsdialoog heeft aanleiding gegeven het landschappelijk inpassingsplan op een onderdeel te wijzigen. Zo wordt op wens van de bewoners van Prinsenbaan 71 aan de zuidzijde van het perceel een beukenhaag gerealiseerd. Ten aanzien van het bestemmingsplan geldt dat er vanuit de omwonenden hier geen bezwaren tegen zijn. Wel hebben de bewoners van Prinsenbaan 96 de wens uitgesproken dat de vrachtwagens niet aan de voorzijde van het perceel van Prinsenbaan 69/69a worden gestald, omdat dit leidt tot visuele hinder. Op basis van onderhavig bestemmingsplan is stalling van de vrachtwagens reeds uitsluitend toegestaan op het achterterrein van het perceel Prinsenbaan 69/69a. Daarmee wordt aan de wens van de bewoners van Prinsenbaan 96 voldaan.
De omgevingsdialoog heeft verder niet geleid tot bezwaren tegen het plan en geen aanleiding gegeven het bestemmingsplan aan te passen.
Het ontwerp-bestemmingsplan zal vervolgens op grond van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage worden gelegd.
Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:
In het kader van deze procedure is het voor eenieder mogelijk om zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen, wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist uiteindelijk c.q. in hoogste instantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.
Volgens artikel 3.1.1 van het Bro dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met een aantal instanties. In onderhavige situatie betreft het plan de herbouw van een garage in combinatie met uitbreiding van de bedrijfsvoering middels het ontplooien van een aantal bedrijsactiviteiten (handel in bouwmaterialen, transportbedrijf voor 5 vrachtwagens en verhuur van 35 bouwcontainers). Hiermee zijn geen rijks- of provinciale belangen in het geding. Daarnaast heeft het Waterschap Limburg geen watergangen binnen het plangebied in het beheer. Tevens wordt het hemelwater afgekoppeld en binnen het plangebied geïnfiltreerd. De belangen van het waterschap zijn daarmee in voldoende mate veilig gesteld.
Met de provincie, het waterschap en overige relevante partijen is vooroverleg gevoerd over het planvoornemen. Er is vanuit de instanties geen aanleiding tot het maken van opmerkingen op het plan. Het bestemmingsplan wordt derhalve direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 februari 2020 gedurende zes weken, dat wil zeggen tot en met 26 maart 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze tegen het plan ingediend. Tevens is de onderzoeksrapportage van het akoestisch onderzoek aangevuld en is er een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd op basis waarvan plaatselijke sanering van de bodem is aangeraden. Het plan van aanpak voor de bodemsanering is op 22 juni 2020 akkoord bevonden door het bevoegd gezag van de gemeente Echt-Susteren. Tot slot zijn enkele aanpassingen in de toelichting van het bestemmingsplan verricht. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het ontwerp gewijzigd vastgesteld in de raadsvergadering van 9 juli 2020.