direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hugten 23 te Maarheeze
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorliggend rapport betreft het wijzigingsplan "Hugten 23 te Maarheeze" van de gemeente Cranendonck.

1.1 Aanleiding en doel

Op de locatie aan de Hugten 23 te Maarheeze is thans de bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf aanwezig. De provincie Noord-Brabant heeft dit agrarische bedrijf uitgekocht ten behoeve van natuurontwikkeling. De initiatiefnemer is voornemens om de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar een burgerwoning, met de mogelijkheid van een beroep/bedrijf aan huis en behoud van opstallen (maximaal 200 m²). De overige bedrijfsbebouwing is reeds gesloopt.

Het initiatief kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied”, omdat ter plaatse van de bestemming 'Agrarisch met waarden - 1' geen burgerwoningen zijn toegestaan. De gemeente Cranendonck heeft echter aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief door middel van een wijziging van het bestemmingsplan op basis van artikel 4.9.3 van het vigerende bestemmingsplan.

Voorliggende wijzigingsplan bevat de toelichting en de regels voor het omzetten van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend wijzigingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De gronden zijn kadastraal bekend gemeente Cranendonck, sectie B, nummers 1555 en 1580. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 10.272 m². De gronden zijn provinciaal in eigendom.

 

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan ''Buitengebied'', onherroeppelijk door de Raad van State d.d. 8 december 2009. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden -1'. De gronden binnen deze bestemming zijn onder meer bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, kleinschalig kampeerterrein en behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden.

Daarnaast geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie'. De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.2.1.

Ook geldt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel'. De voor 'Waarde - Beschermingszone natte natuurparel' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige toestand, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied. Dit aspect zal nader worden toegelicht in paragraaf 5.3.

Verder zijn ter plaatse van het plangebied de gebiedsaanduidingen 'overig - bebouwingsconcentratie' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' opgenomen. Ter plaatse van deze gebiedsaanduidingen gelden specifieke regels, opgenomen in de

Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4.9.3 van het vigerende bestemmingsplan bevat een wijzigingsbevoegdheid voor het onder voorwaarden wijzigen van de gronden met de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Wonen'. Dit artikel is hierna overgenomen.

''4.9.3 Wijziging t.b.v. wonen/ woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden die zijn aangeduid als 'bouwvlak' wijzigen in de bestemming "Wonen" waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw van een voormalige bedrijfswoning of boerderijgebouw voor woondoeleinden kan worden toegestaan; tevens kan daarbij woningsplitsing worden toegestaan. Een en ander mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de wijziging is niet toegestaan binnen de aanduiding "reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied";
  • b. aangetoond dient te worden dat agrarisch hergebruik voor de desbetreffende locatie niet aannemelijk is;
  • c. de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of boerderijgebouw (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) mag niet worden vergroot;
  • d. de agrarische verschijningsvorm van de voormalige boerderij mag niet worden aangetast;
  • e. de bestaande situering van de bebouwing mag niet worden gewijzigd;
  • f. woningsplitsing is uitsluitend toegestaan bij een in bijlage 2 opgenomen gemeentelijk monument, rijksmonument of beeldbepalend pand, alsmede bij woonboerderijen;
  • g. bij woningsplitsing mag in maximaal 2 woningen worden gesplitst;
  • h. de splitsing dient te passen binnen de toegestane woningbouwaantallen per stedelijke of landelijke regio;
  • i. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • j. de oppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 90 m2 per woning; indien sprake is van sloop van voormalige bedrijfsgebouwen, kan een grotere oppervlakte van bijgebouwen worden toegestaan met inachtneming van het volgende:
    • 1. maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing mag als bijgebouw worden teruggebouwd/ blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijgebouwen, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 200 m2;
    • 2. sloop van de in bijlage 2 opgenomen beeldbepalende en monumentale panden is niet toegestaan;
    • 3. een grotere oppervlakte kan niet worden toegestaan, indien op deze locatie sloop van bebouwing al heeft plaatsgevonden, sloop kan plaatsvinden in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling, sloopsubsidie is gekregen op basis van de Regeling Beëindiging Veehouderijtakken of de regeling "Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck", of de sloop al op andere wijze is verzekerd;
    • 4. de gesloopte oppervlakte mag slechts eenmaal ten behoeve van nieuwe bebouwing in aanmerking worden genomen;
  • k. uit een onderzoek naar de bodemkwaliteit dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • l. voldaan wordt aan de bepalingen bij of krachtens de Wet geluidhinder;
  • m. er wordt voldaan aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij, dan wel krachtens een op deze wet gebaseerde verordening;
  • n. de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 4.1. en 4.2 omschreven waarden;
  • o. de regels van "Wonen" worden van overeenkomstige toepassing verklaard.''

Hieronder wordt het plan aan de voorwaarden getoetst.

ad a.   Onderhavig planvoornemen is niet gelegen binnen de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad b.   Het initiatief zorgt voor de omschakeling van een voormalig agrarisch bedrijf naar een reguliere woning. Hierbij is de thans afgegeven agrarische vergunning reeds ingeleverd. Agrarisch hergebruik van de locatie is derhalve, in combinatie met het feit dat de voormalige agrarische bedrijfsopstallen thans gesloopt zijn, niet mogelijk. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad c.   Middels dit initiatief wordt de bebouwde oppervlakte van de voormalige bedrijfswoning of boerderijgebouw (inclusief de inpandige stal / het inpandig deel) niet vergroot. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad d.   Middels dit initiatief wordt de agrarische verschijningsvorm niet aangetast, daar de woning in de huidige staat behouden blijft. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad e.   Middels dit initiatief wordt bestaande situering van de woning niet verandert. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad f.   Middels dit initiatief is woningsplitsing niet aan de orde. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad g.   Middels dit initiatief is woningsplitsing niet aan de orde. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad h.   Middels dit initiatief is woningsplitsing niet aan de orde. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad i.   Middels dit initiatief worden bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven niet gehinderd. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.4. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad j.   Middels dit initiatief wordt ingezet op behoudt van 200 m² aan bijgebouwen, conform lid 1. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 3.1. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad k.   Het initiatief voldoet aan de gestelde bodemkwaliteit. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.1. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad l.   Het initiatief voldoet aan de Wet geluidhinder. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad m.   Het initiatief voldoet aan de geurnormen krachtens de Wet geurhinder en veehouderij. Dit aspect wordt nader toegelicht in paragraaf 5.1.4. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad n.   Het initiatief leidt niet tot onevenredige aantasting van de in artikel 4.1 en 4.2 omschreven waarden. Deze aspecten wordt nader toegelicht in hoofdstuk 5. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  
ad o.   Middels dit initiatief worden de regels van de bestemming ''Wonen'' overeenkomstig van toepassing verklaard. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.  

Conclusie

Samenvattend kan worden gesteld dat aan alle voorwaarden wordt voldaan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied.

2.1 Directe omgeving en plangebied

Onderstaande afbeelding geeft de bestaande toestand van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0004.jpg"

DIRECTE OMGEVING

2.1.1 Bebouwing en functies

Het plangebied is gelegen aan Hugten 23 in het buitengebied van Maarheeze. Hugten is zowel een straat als een buurtschap behorende bij het dorp Maarheeze. Maarheeze vormt samen met Budel, Budel-Dorplein, Budel-Schoot, Gastel, Maarheeze en Soerendonk de gemeente Cranendonck. Hugten wordt gekenmerkt als een landbouwenclave die door natuur omringd is.

Het plangebied is gelegen in een open landschap met in de directe omgeving (semi-) agrarische bedrijfsbebouwing. Verder is het plangebied omringd door agrarische percelen in de vorm van grasland en natuur in de vorm van bebossing.

Het plangebied aan de Hugten 23 was tot een recent verleden als agrarisch bedrijf ingericht, waarbij de bestaande woning, zoals op onderstaande afbeelding is weergegeven, als bedrijfswoning diende. Het agrarisch bedrijf is opgeheven en de bijhorende agrarische opstallen zijn reeds gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0005.jpg"

BEDRIJFSWONING HUGTEN 23

2.1.2 Ontsluiting

Het plangebied kent in de huidige situatie één verharde ontsluiting op de Hugten. De Hugten betreft een erftoegangsweg, waardoor de verkeersintensiteit relatief laag is.

2.1.3 Groen en water

Het plangebied is voorzien van groen in de vorm van een grasveld in het westen van het plangebied en in de voortuin. Daarnaast is het westen van het plangebied ingericht als groen in de vorm van struiken. In de directe omgeving van het plangebied is groen voorzien in de vorm van grasland en bebossing. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is direct ten zuidwesten van het plangebied het Sterkselsch kanaal gelegen

Hoofdstuk 3 Plan

In dit hoofdstuk is de beschrijving van het plan opgenomen. Aan de orde komen de bebouwing en functies, verkeer en parkeren en groen en water. Onderstaande afbeelding geeft de beoogde toestand van het plangebied weer, zie ook bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0006.png"

INDICATIEVE INRICHTINGSSCHETS

3.1 Bebouwing en functies

Het planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 200 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Artikel 4.9.3, lid j, sub 1. stelt dat in afwijking van het maximaal toestaan van 90 m² aan bijgebouwen, maximaal 25% van het gesloopte oppervlak aan legaal opgerichte bebouwing als bijgebouw mag worden teruggebouwd/ blijven bestaan, tot een totaal maximum aan bijgebouwen, zowel aangebouwd als vrijstaand, van 200 m². Onderhavig plangebied beschikte over 1.588 m² aan legaal opgerichte bijgebouwen. Hiervan is 1.520 m² gesloopt (68 m² blijft behouden). Dit leidt tot (1.520 * 0,25 =) 380 m² dat extra kan worden toegestaan. Echter is een maximum aangegeven van 200 m². 200 m² min de bestaande 68 m² leidt tot nieuwbouw mogelijkheden van 132 m² aan bijgebouwen.

Middels het terugbrengen van het aantal m² aan bijgebouwen tot 200 m², valt onderhavig planvoornemen, conform het provinciale beleid, onder een categorie 2-ontwikkeling 'Wijziging bestemming agrarisch bedrijf (inclusief agrarisch verwant en agrarisch-technisch hulpbedrijf) of niet-agrarisch bedrijf in bestemming wonen of wonen met VAB aanduiding, of andere bestemming, zoals horeca, niet-agrarisch bedrijf, maatschappelijke doeleinden of recreatie, mits het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5.000 m², overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en maximaal 500 m² voormalige bedrijfsbebouwing resteert'.

Conform de nieuwe situatie leidt dit tot een plangebied met een oppervlakte van 10.272 m². Binnen dit plangebied zijn de volgende bestemmingen (inclusief afmetingen) aanwezig:

  • Wonen (2.977 m²);
  • Groen - Landschappelijke inpassing (525 m²);
  • Agrarisch met waarden - 1 (6.770 m²).

Het oorspronkelijke agarische bouwvlak (met een oppervlakte van 6.818 m²) neemt in de nieuwe situatie af tot een woonbestemming (gemeentelijke standaard) van 2.977 m². Dit leidt tot een afname van 3.841 m².

3.2 Verkeer en parkeren

3.2.1 Verkeersgeneratie

De digitale publicatie "ASVV 2012'' (CROW) bevat kencijfers voor de verkeersgeneratie van diverse functies. De gemeente Cranendonck wordt aangeduid als weinig stedelijk gebied, waarin de locatie van het plangebied binnen de gemeente Cranendonck tot het buitengebied behoort. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft geen directe invloed op de verkeersgeneratie, omdat er feitelijk niets veranderd aan de inrichting.

De Hugten heeft lage verkeersintensiteit. Dit betekent dat de verkeersafwikkeling van onderhavig plan zonder meer via de Hugten en omliggende wegen kan plaatsvinden.

3.2.2 Parkeren

Het voorzien in voldoende parkeerplaatsen is noodzakelijk voor het goed functioneren van het plangebied en voorkomt overlast voor de omgeving. De omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning heeft een positieve invloed op het aspect parkeren, omdat er geen landbouw voertuigen meer geparkeerd hoeven te worden en er dus voldoende ruimte is voor de al aanwezige parkeersituatie van de bedrijfswoning. Desondanks dient het aspect parkeren goed ingevuld te worden. Voor een vrijstaande koopwoning in het buitengebied, in weinig stedelijk gebied dienen 2,0 tot 2,8 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden, conform het 'Gemeentelijk Verkeers- en vervoerplan'. Derhalve dient op eigen terrein minimaal 2 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Op eigen terrein is voldoende ruimte om 3 parkeerplaatsen te realiseren.

3.2.3 Ontsluiting

Het voorliggende plan zorgt niet voor een extra ontsluiting op de Hugten.

3.3 Groen en water

Voorliggend initiatief betreft het aanpassen van de woonfunctie binnen de bestaande bebouwing en na sloop van de bedrijfsbebouwing (met behoudt van maximaal 200 m²). De te behouden bebouwing en direct omliggende gronden zullen conform huidige situatie worden behouden. Zoals te zien op de inrichtingsschets zijn ter afronding van het woonperceel erfhagen opgericht om het natuurperceel af te bakenen.

Voor het planvoornemen is een beplantingsplan opgesteld, bijgevoegd als bijlage 2. De noodzaak tot het opstellen van dit plan is nader toegelicht in paragraaf 4.3.2. In dit beplantingsplan wordt gedetailleerd ingegaan op de aan te planten soorten, oppervlakten en maatregelen, conform de 'gemeentelijke investeringsregeling ruimtelijke kwaliteit'.

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) op 11 september 2020 vastgesteld. De NOVI is inmiddels in werking getreden en is hiermee de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In dit strategisch beleidsdocument schetst de overheid een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Nederland staat de komende jaren voor grote opgaven: de bouw van 1 miljoen nieuwe woningen, duurzame energie opwekken, klimaatverandering, en de overgang naar een circulaire economie vragen meer ruimte dan er beschikbaar is. Daarom moeten er keuzes worden gemaakt om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig, gezond en welvarend te houden. In dit licht zijn de NOVI de nationale belangen opnieuw gedefinieerd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit;
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties;
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften;
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig robuust en duurzaam mobiliteitssysteem;
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit;
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten;
  • 10. Beperken van klimaatverandering;
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening die in 2050 CO2-arm is en de daarbij benodigde infrastructuur;
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen;
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige circulaire economie;
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoendebeschikbaarheid van zoetwater;
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit;
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie;
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit;
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Analyse

Het voorgenomen initiatief is in lijn met de Omgevingsvisie en geeft invulling aan het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit en het waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving. Bij de planvorming wordt rekening gehouden met de diverse milieuaspecten, landschap, water, natuur en cultuurhistorie, geheel in lijn met de NOVI.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan de 'Nationale Omgevingsvisie (NOVI)'.

4.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en het Natuurnetwerk Nederland. Voor het project zijn geen van de nationale belangen aan de orde. Er hoeft derhalve ook geen toetsing aan het Barro plaats te vinden.

4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening: Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval van de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Projecten die minder dan twaalf woningen bevatten worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Voorliggend initiatief betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De bebouwing en omgeving zal conform huidige situatie worden behouden. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

Conclusie
Het initiatief voldoet aan het Besluit ruimtelijke ordening voor wat betreft het aspect Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Omgevingsvisie Noord-Brabant;
  • Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant.

Het plan wordt aan deze nota's getoetst.

4.2.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant

In voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de provincie de Omgevingsvisie Noord-Brabant vastgesteld (14 december 2018). Deze omgevingsvisie bevat de visie van het provinciale bestuur op de Brabantse leefomgeving van de toekomst (2050). Naar de uitgangspunten van de Omgevingswet zijn daarbij geen routes naar de gestelde doelen vastgelegd, omdat daarmee een beter samenspel en draagvlak kunnen ontstaan. De Omgevingsvisie zal onder meer de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening gaan vervangen.

De Omgevingsvisie kent één basisopgave: "werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit". Elke ruimtelijke ontwikkeling moet - ongeacht de omvang - hieraan bijdragen. In vier hoofdopgaven worden nadere accenten gelegd:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan een slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende, duurzame economie.

Analyse
Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 200 m² aan bijgebouwen. Deze relatief kleinschalige ontwikkeling draagt niet direct bij aan de 'grote' hoofdopgaven.

Conclusie
De Omgevingsvisie Noord-Brabant is niet van toepassing op voorliggend plan.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

De Interim Omgevingsverordening (geconsolideerde versie 1 augustus 2023) bevat de provinciale regels en randvoorwaarden met een bindende werking over de fysieke leefomgeving. Deze vloeien voort uit de in de Omgevingsvisie genoemde doelen. De Interim Omgevingsverordening is opgesteld naar de gedachtegang van de nieuwe Omgevingswet die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking zal treden.

De Interim omgevingsverordening (IOV) heeft een opbouw naar de verschillende doelgroepen. Voor voorliggend plan zijn in beginsel uitsluitend de in hoofdstuk 3 opgenomen "Instructieregels aan gemeenten" aan de orde. De afdelingen in dat hoofdstuk zijn als volgt te onderscheiden (waarbij de volgorde is omgekeerd ten behoeve van vergroting van de toepasbaarheid):

  • afdelingen 3.5 tot en met 3.7: de toedeling van functies;
  • afdelingen 3.2 tot en met 3.4: de bescherming van gebiedskenmerken;
  • afdeling 3.1: de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies.

4.2.2.1 De toedeling van functies

Onderhavig plan betreft de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning in het 'Landelijk gebied'. Conform artikel 3.69 onder d van de Interim Omgevingsverordening (IOV) is het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning in het landelijk gebied toegestaan. Onderstaand is dit artikel overgenomen en wordt hieraan getoetst.

Artikel 3.69 Afwijkende regels (burger)woningen

In afwijking van Artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied kan een bestemmingsplan voorzien in:

d. in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, als is verzekerd dat:

    • 1. er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
    • 2. overtollige bebouwing wordt gesloopt.

ad 1.   Onderhavig planvoornemen voorziet niet in de splitsing in meerdere woonfuncties.  
ad 2.   De agrarische opstallen behorende bij het voormalige agrarische bedrijf worden gesloopt, met instandhouding van maximaal 200 m².  

4.2.2.2 De bescherming van gebiedskenmerken

Ter plaatse van het plangebied gelden de volgende gebiedskenmerken:

  • Verbod uitbreiding veehouderij;
  • Beperkingen veehouderij;
  • Stalderingsgebied;
  • Bescherming Natura-2000
  • Attentiezone waterhuishouding;
  • Groenblauwe mantel;

Verbod uitbreiding veehouderij

Het artikel 2.72 IOV stelt dat binnen het werkingsgebied 'Stedelijk gebied' en 'Beperkingen veehouderij' het beleid gericht is op een afwaartse beweging van de veehouderij. Daarom is in deze gebieden geen toename van de bestaande gebouwen of bestaande bouwwerken toegestaan. Het vervangen van een bouwwerk door een gebouw (of andersom) is ook niet mogelijk. Voorliggend plan omvat geen veehouderij. Er hoeft derhalve geen nadere toetsing plaats te vinden.

Beperking veehouderijen

Het artikel 3.51 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Stalderingsgebied
Het artikel 3.52 IOV stelt regels aangaande de ontwikkeling van veehouderijen. Onderhavig plan omvat geen veehouderij. Er hoeft daarom geen nadere toetsing plaats te vinden.

Bescherming Natura-2000

Uit artikel 2.65 IOV is aangegeven dat in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is een verbod opgenomen om, zonder vergunning van Gedeputeerde Staten, of in uitzonderingsgevallen de minister, handelingen te verrichten of projecten te realiseren die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Attentiezone waterhuishouding

Het artikel 3.26 IOV stelt dat ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen. Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Groenblauwe mantel

Het artikel 3.32 IOV stelt dat een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel zich:

  • a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden;
  • b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
  • c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden

Middels voorliggend initiatief blijven de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied onaangetast.

4.2.2.3 De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

De voor het plan relevante basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van

functies zijn:

  • zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit;
  • kwaliteitsverbetering van het landschap.

Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit
Om te komen tot een goede omgevingskwaliteit moet rekening gehouden worden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in het gebied (toepassing lagenbenadering) en meerwaardecreatie.

Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het plan een functieverandering van een bestaand bouwperceel betreft. De meerwaarde wordt gecreëerd door het wegnemen van leegstaande, verouderde agrarische bebouwing en ontwikkeling van natuur.

Kwaliteitsverbetering landschap
Conform artikel 3.9 IOV moeten ruimtelijke ontwikkelingen in landelijk gebied gepaard gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Voor het bepalen van de benodigde investering is een categorie-indeling van toepassing, met elk vereisten aan de kwaliteitsverbetering. De wijze van kwaliteitsverbetering van het landschap is beschreven in paragraaf 4.3.2 waarin het plan aan de gemeentelijke investeringsregeling wordt getoetst.

4.2.2.4 Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Gemeente Cranendonck

Op 7 juli 2015 heeft de gemeente Cranendonck de Structuurvisie 'Landelijke klasse 2024' vastgesteld. De structuurvisie is koersbepalend voor de periode van 2009-2024 en dient als toetsingskader bij nieuwe initiatieven en bij het ontwikkelen van beleid. In de strategische visie worden focuspunten voor de volgende thema’s geformuleerd: wonen en leven, werk en economie, recreatie en toerisme, onderwijs en zorg.

Voor het thema 'Wonen en Leven' richt de gemeente zich op de volgende focuspunten:

  • 1. Het behouden en versterken van het groene en rustieke karakter van Cranendonck als woongemeente;
  • 2. Het behouden en versterken van het eigene van elke kern en het versterken van de sociale cohesie;
  • 3. Het afstemmen van het woningaanbod op de behoefte per kern (met name voor jongeren en ouderen); diversiteit en kwaliteit boven kwantiteit;
  • 4. Het behouden van goedlopende voorzieningen in de kernen; voor overige voorzieningen de markt z’n werk laten doen waarbij wel gezorgd dient te worden voor een bepaalde ondergrens;
  • 5. Het verbeteren van het openbaar vervoer, zodat de voorzieningen in andere kernen goed bereikbaar zijn voor met name ouderen;
  • 6. Het aantrekkelijker maken/opwaarderen van het centrum in Budel en Maarheeze voor het welzijn van inwoners en recreanten/toeristen en om de economische kansen voor het bedrijfsleven (met name detailhandel en horeca) te vergroten;
  • 7. Het streven naar behoud van inwoneraantal.

Analyse

Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 200 m² aan bijgebouwen. Aangezien de agrarische functie komt te vervallen, draagt het initiatief bij aan het rustieke karakter van het buitengebied.

Conclusie

Het plan past binnen het beleid van de Interim Omgevingsverordening.

4.3.2 Regeling Kwaliteitsverbetering van het landschap

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied eist de Interim Omgevingsverordening in bepaalde gevallen een bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap, zie paragraaf 4.2.2 Voor het bepalen van de benodigde kwaliteitsverbetering is de categorie-indeling van de ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied van toepassing:

  • categorie 1: geen ruimtelijke impact; geen tegenprestatie nodig;
  • categorie 2: beperkte impact; landschappelijke inpassing volstaat;
  • categorie 3: grote impact; landschappelijke inpassing én berekende kwaliteitsverbetering van het landschap, tezamen tenminste 20% van de waardevermeerdering van de grond bedragende.

Voorliggend initiatief valt onder een categorie 2-ontwikkeling (Wijziging bestemming agrarisch bedrijf (inclusief agrarisch verwant en agrarisch-technisch hulpbedrijf) of niet-agrarisch bedrijf in bestemming wonen of wonen met VAB aanduiding, of andere bestemming, zoals horeca, niet-agrarisch bedrijf, maatschappelijke doeleinden of recreatie, mits het bestemmingsvlak wordt verkleind tot maximaal 5000 m², overtollige voormalige bedrijfsbebouwing wordt gesloopt en maximaal 500 m² voormalige bedrijfsbebouwing resteert.)

Hiervoor is geen tegenprestatie vereist en volstaat een landschappelijke inpassing. In paragraaf 3.3 is de gewenste landschappelijke inpassing geintroduceerd. Bijlage 2 omvat het beplantingsplan. In dit beplantingsplan worden de gewenste soorten, oppervlakten en maatregelen nader omschreven. Dit beplantingsplan is daarnaast juridisch verankerd in de regels behorende bij dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

5.1.1.2.1 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Om de huidige milieuhygiënische kwaliteit van de bodem inzichtelijk te maken heeft Geofoxx een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend bodem- en asbestonderzoek Hugten 23 Maarheeze" (8 september 2020, 20200826/RSLE ). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Geofoxx conlcudeert met betrekking tot het boerenerf dat:

  • er reeds bekende restverontreiniging aanwezig is;
  • er asbest indicatief in de bodem is aangetoond;
  • er asbest in de druppelzone is aangetoond;
  • er geen asbest in het asfalt is aangetoond en het asfalt niet teerhoudend is.
  • de restverontreiniging geen risico voor het initiatief vormt en op basis van BUS-melding verwijderd kan worden;
  • er een ernstige, niet spoedeisende, verontreiniging met asbest aanwezig is in de druppelzone.

Er is een verkennend onderzoek asbest noodzakelijk om de aanwezigheid van asbest dat aangetoond is in het indicatieve onderzoek, niet zijnde de druppelzone, te verifiëren. Hoewel de verontreiniging niet spoedeisend is, kan het gewenst zijn om de verontreiniging bij de druppelzone te saneren en verticaal af te perken.

Geofoxx conlcudeert met betrekking tot de landbouwpercelen dat:

  • op basis van historisch vooronderzoek geen verdachte activiteiten zijn vastgesteld;
  • licht verhoogde achtergrondwaarde zijn aangetoond ter plaatse van de oude beekloop;
  • geen asbestverdacht materiaal is waargenomen.
  • op basis van historisch vooronderzoek de locatie onverdacht is op het voorkomen van verontreinigingen boven de natuurlijke achtergrondwaarde;
  • de demping op het landbouwperceel met grond is aangevuld;
  • geen asbestverdacht materiaal op de locatie is waargenomen.

De licht verhoogde gehalten vormen geen belemmering voor de huidige functie en eigendomsoverdracht.

5.1.1.2.2 Historisch vooronderzoek, verkennend bodemonderzoek en verkennend en nader asbestonderzoek

Op basis van bovenstaadne conclusies heeft Geofoxx een historisch vooronderzoek, verkennend bodemonderzoek en verkennend en nader asbestonderzoek uitgevoerd ter plaatse van onder meer het plangebied: rapport: "Historisch vooronderzoek, verkennend bodemonderzoek en verkennend en nader asbestonderzoek Hugten 23 Maarheeze" (12 oktober 2020; 20200826/RSLE ). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Geofoxx conlcudeert met betrekking tot het boerenerf dat:

  • ter plaatse van het boerenerf is, naast de reeds bekende restverontreiniging met metalen in de grond, een verontreiniging met asbest aangetoond.
  • met betrekking tot de restverontreiniging met metalen wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is om nader onderzoek uit te voeren, aangezien de bron, aanwezigheid en omvang van de (rest)verontreiniging reeds bekend is. De restverontreiniging met metalen in de grond vertegenwoordigd bij een transactie een negatieve waarde. Bij het huidige gebruik is geen sanering nodig, maar afhankelijk van het toekomstig gebruik of eventuele graafwerkzaamheden is dat mogelijk wel het geval.
  • Op basis van het nader onderzoek in de druppelzones is gebleken er ter plaatse van druppelzones 3, 4 en 5 asbest is aangetoond (ruim) boven de interventiewaarde/restconcentratienorm van 100 mg/kg d.s. De omvang van de verontreiniging is in alle drie de druppelzones voldoende bepaald. Aangezien er bij asbest geen volumecriterium is, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest ter plaatse van druppelzone 3 en 5. Het grind ter plaatse van druppelzone 4 betreft geen bodem en dit betreft geen geval van bodemverontreiniging.
  • Uit de locatiespecifieke risicobeoordeling, is gebleken dat sanering van de bodem druppelzone 3 en 5 is beoordeeld als “spoedeisend”. Sanering van het grind (druppelzone 4) is beoordeeld als “niet-spoedeisend”.
  • De verontreiniging met asbest in de grond vertegenwoordigd bij een transactie een negatieve waarde. Er is daarnaast sanering nodig, in ieder geval het wegnemen van de risico’s. Dit kan zijn door wegnemen van de verontreinigde laag danwel het afdekken van de verontreiniging. Het is op basis van onderhavig onderzoek mogelijk om dit uit te voeren middels een melding in het kader van het Besluit Uniforme saneringen (BUS). Ondanks dat druppelzone 4 (grind) geen “geval van bodemverontreiniging” betreft, wordt geadviseerd deze zone mee te nemen zowel bij sanering als in de melding naar het bevoegd gezag.
  • Als er (graaf)werkzaamheden plaatsvinden in de verontreinigde bodemlagen, wordt dat als een sanerende handeling gezien. Deze moet worden gemeld bij het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming.
  • In beide gevallen (zowel verontreiniging met metalen als asbest) is het op basis van onderhavig onderzoek mogelijk om sanering uit te voeren middels een melding in het kader van het Besluit Uniforme saneringen (BUS), maar het is ook mogelijk om een (deel)saneringsplan in te dienen.

Geofoxx conlcudeert met betrekking tot de landbouwpercelen dat ter plaatse van de landbouwpercelen is er geen belemmering voor de overdracht en het beoogde gebruik te verwachten op basis van vooronderzoek en beperkt bodemonderzoek.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

5.1.2.2 Analyse

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw. Er is derhalve geen sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving.

Invloed omliggende inrichtingen op plan

Op de locatie aan de Hugten 25 is een hondenpension (SBI-code: 9609) gesitueerd met een richtafstand van 100 meter. De werkelijke afstand tot aan de woning is circa 45 meter. Normaliter is hieromtrent een nadere beschouwing noodzakelijk. Gezien het feit dat middels dit planvoornemen geen nieuwe milieugevoelige objecten worden gerealiseerd, is een nadere beschouwing niet aan de orde. Het plan vormt hiermee geen belemmering voor de omliggende bedrijven.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

Hoewel het plan geen nieuwe kwetsbare objecten bevat en het aantal personen dat binnen het plangebied verblijft niet toeneemt, is het noodzakelijk nader in te gaan op het aspect externe veiligheid.

5.1.3.2 Beoordelingskader

Het kader voor het beoordelen van externe veiligheid bestaat met name uit:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt daarnaast getoetst aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden uit onder meer het Activiteitenbesluit en het Besluiten algemene regels ruimtelijke ordening.

Kernbegrippen
In het beoordelingskader staan twee kernbegrippen centraal:

  • Plaatsgebonden risico:
    Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, van overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het plaatsgebonden risico kan op een kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten met eenzelfde plaatsgebonden risico verbinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is de risicocontour van 10-6/jaar het meest relevant. Binnen deze contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour niet als grenswaarde, maar als richtwaarde.
  • Groepsrisico:
    Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang (10 personen of meer). Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit en kent geen vaste norm, maar een oriëntatiewaarde (= '1'). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag.

Verantwoordingsplicht groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre eventuele externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag (veelal de gemeente), waardoor het externe veiligheidsaspect wordt meegewogen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. In onderstaand overzicht (volgend uit de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico) zijn de onderdelen van de verantwoording nader uitgewerkt en toegelicht.

Bron   Wanneer en opzet verantwoording groepsrisico  
Inrichtingen (Bevi)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen.  
Buisleidingen (Bevb)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 100% letaliteitgrens bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  
Transportroutes (Bevt)   Altijd wanneer er binnen een invloedsgebied een ruimtelijk besluit wordt genomen. Er kan echter worden volstaan met een beperkte verantwoording wanneer:
1) het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde, of
2) de toename minder is dan 10% en de oriënterende waarde niet wordt overschreden, of
3) personen zich buiten de 200 meter-zone bevinden.
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd te worden.  

Door het uitwerken van de verantwoordingsplicht neemt het bevoegd gezag de verantwoordelijkheid voor het 'restrisico' dat overblijft nadat benodigde de veiligheidsverhogende maatregelen genomen zijn.

5.1.3.3 Analyse

De Risicokaart Nederland geeft een overzicht van de ligging van risicovolle activiteiten ten opzichte van het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de Risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0007.jpg"

UITSNEDE RISICOKAART NEDERLAND

Inrichtingen
Er liggen geen Bevi-inrichtingen op korte afstand van het plangebied.

Buisleidingen
Er liggen geen buisleiding die onder het Bevb vallen op korte afstand van het plangebied.

Transportroutes
Er liggen geen transportroutes die onder het Bevt vallen op korte afstand van het plangebied.

5.1.3.4 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geurhinder veehouderijen
5.1.4.1 Inleiding

Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij agrarische bedrijven is het aspect geurhinder van belang. Er moet worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor agrarische bedrijven en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plan.

5.1.4.2 Analyse

Om het aspect 'geurhinder veehouderijen' inzichtelijk te maken heeft Kragten een geuronderzoek uitgevoerd, rapport: 'Agrarisch geuronderzoek Hugten 23 Maarheeze' (7 juni 2022; CRA022-0001). Het onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.

Kragten concludeert dat:

  • het plan geen inbreuk maakt op de milieurechten en planologische geurruimte van omliggende veehouderijen;
  • de voorgrondgeurbelasting vanwege de veehouderij aan de Hugten 12 ter plaatse van de woningen binnen het plangebied ten hoogste 0,5 OUE/m³ bedraagt . Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de voorgrondgeurbelasting te classificeren als ‘zeer goed’.
  • de berekende achtergrondgeurbelasting ter plaatse van de woning tussen de 0 en 3 OUE/m³ bedraagt. Hiermee is het woon- en leefklimaat op basis van de achtergrondgeurbelasting te classificeren als ‘zeer goed’. Hiermee is in de onderhavige situatie het woon- en leefklimaat op basis van zowel de voor- als achtergrondgeurbelasting te kwalificeren als ‘zeer goed’.

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geurhinder veehouderijen vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Geluid
5.1.5.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.5.2 Analyse

Het plan omvat geen nieuwe geluidgevoelige objecten. Een nadere toetsing aan het aspect geluidhinder is niet aan de orde.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Luchtkwaliteit
5.1.6.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.6.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Het planvoornemen betreft de omzetting van een 'voormalige' agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Daarnaast wordt als gevolg van het amoveren van de agrarische bedrijfsopstallen met een oppervlakte van circa 1.300 m² bijgebouwen tot een maximale oppervlakte van 132 m² toegestaan. Het betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek nodig.

Goed woon- en leefklimaat

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op.

De monitoringstool die in het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgesteld, geeft de volgende jaargemiddelden voor de relevante stoffen ter plaatse van het meest relevante meetpunt 'Nederweertseweg, Someren; 224414'.

Categorie   Grenswaarde   2020   2030  
jaargemiddelde concentratie NO2   40 µg/m³   10,5   8,1  
jaargemiddelde concentratie PM10   40 µg/m³   15,6   13,4  
jaargemiddelde concentratie PM2.5   25 µg/m³   8,9   7,1  
overschrijdingsdagen per jaar- gemiddelde concentratie PM10   35   6,0   6,0  

Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.7 Volksgezondheid

5.1.7.1 Inleiding

Het aspect volksgezondheid heeft de laatste jaren meer aandacht gekregen bij het opstellen van bestemmingsplannen. Aangetoond moet worden dat een ruimtelijke ontwikkeling geen negatief effect heeft op de volksgezondheid.

Een beoordeling van de effecten op de volksgezondheid doet zich met name voor de ontwikkeling van of in de buurt van veehouderijen, boom- en fruitteelt en hoogspanningsverbindingen. In deze paragraaf wordt het plan aan deze aspecten getoetst.

5.1.7.2 Veehouderijen

Bij het beoordelen van de effecten van veehouderijen op de volksgezondheid wordt onderscheid gemaakt in endotoxinen en geitenhouderijen. De Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 - die bedoeld is bij de nieuwvestiging of verandering van veehouderijen - biedt een stappenplan dat ook deels geschikt is voor de beoordeling van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van veehouderijen.

Endotoxinen
Endotoxinen zijn bouwstenen van bepaalde bacteriën die een giftig effect op de mens kunnen hebben en tot gezondheidsklachten kunnen leiden. Endotoxinen komen vaak voor in fijnstof van intensieve veehouderijen. Conform stap 5 van het stappenplan moet de ligging van het initiatief ten opzichte van veehouderijen worden beoordeeld. Bij een afstand van meer dan 1 kilometer tot pluimveehouderijen en van meer dan 250 meter tot overige veehouderijen (behoudens geitenhouderijen) is er geen gevaar voor de volksgezondheid als gevolg van endotoxinen. Het Bestand Veehouderijbedrijven biedt de benodigde gegevens van de veehouderijen.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect endotoxinen kan achterwege blijven.

Geitenhouderijen
Uit onderzoek is gebleken dat omwonenden in een straal van 2 km rondom geitenhouderijen een verhoogde kans hebben op longontsteking. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van geitenhouderijen moet beoordeeld worden of er een effect is op de volksgezondheid.

Analyse
Het plan omvat geen nieuwe milieugevoelige objecten ten aanzien van het aspect 'gezondheid'. Een nadere beoordeling aan het aspect geitenhouderijen kan achterwege blijven.

5.1.7.3 Boom- en fruitteelt

Bij boom- en fruitteelt worden vaak gewasbeschermingsmiddelen gebruikt. Deze middelen kunnen een gevaar opleveren voor de volksgezondheid. Als gevolg van de wind kunnen gewasbeschermingsmiddelen verwaaien. Dit wordt drift genoemd. Om te voorkomen dat derden als gevolg van drift in aanraking komen met gewasbeschermingsmiddelen wordt een spuitzone van 50 meter gehanteerd.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar personen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat de gronden rondom het plangebied thans niet in gebruik zijn voor boom- en fruitteelt en bovendien ook niet zijn aangewezen als boomteeltontwikkelingsgebied. Geconcludeerd wordt dat er geen rekening gehouden hoeft te worden met spuitzones als gevolg van boom- en fruitteelt.

5.1.7.4 Hoogspanningsverbindingen

De magnetische velden in de buurt van hoogspanningsverbindingen kunnen invloed hebben op de gezondheid. Het beleid van de Rijksoverheid is erop gericht om zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rondom bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Analyse
Het plan leidt niet tot het toevoegen van woningen of andere functies waar kinderen gedurende langere tijd verblijven. Daarnaast wordt opgemerkt dat er sprake is van een zeer grote afstand tot hoogspanningsverbindingen, namelijk ruim 1,9 kilometer, en dat het schadelijke magneetveld zich tot maximaal enkele honderden meters van de hoogspanningsverbinding uitstrekt. Er is geen nader onderzoek nodig.

5.1.7.5 Conclusie

Het aspect volksgezondheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.8 Milieueffectrapportage
5.1.8.1 Inleiding

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang volwaardig in de besluitvorming te betrekken. In de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-plicht of een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, of waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is.

5.1.8.2 Analyse

De voorgenomen activeit (omzetting bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning) kan vallen onder categorie D11.2. Gezien het plan geen nieuwe woningen mogelijk maakt is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject en is het Besluit milieueffectrapportage hier niet van toepassing.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Onderhavige ontwikkeling heeft met zekerheid geen mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de

bijbehorende procedure. Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.1.8.3 Conclusie

Het plan is niet m.e.r.(-beoordelings)plichtig. Het plan heeft geen belangrijke nadelige milieugevolgen.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

Onderhavig planvoornemen kent de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie '. Conform deze dubbelbestemming dient er een archeologisch onderzoek plaats te vinden wanneer de grond over een oppervlakte van 100 m² wordt geroerd.

Als gevolg van de sloop van de agrarische opstallen met een oppervlakte van 1.520 m² is, is het toegestaan om 132 m² aan bijgebouwen te realiseren. Deze bijgebouwen worden voor het overgrote deel op de plek van de gesloopte bedrijfsbebouwing beoogd (zie inrichtingsschets, bijlage 1), waardoor het aantal vierkante meter aan bodemingrepen kleiner dan 100 m² is. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. De middelhoge archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied blijft behouden.

Indien de bijgebouwen op een andere plek worden gerealiseerd en/of het aantal vierkante meters in de toekomst groter dan 100 m² zal zijn, dient hiervoor een archeologisch onderzoek plaats te vinden.

Ondanks een zorgvuldige afweging kan nooit volledig worden uitgesloten dat er tijdens werkzaamheden archeologische sporen of resten worden aangetroffen. Conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet dient hiervan melding te worden gemaakt bij de Minister.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

5.2.2.2 Analyse

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Het plan tast geen waardevolle elementen aan.

5.2.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van natuurwaarden geldt de Wet natuurbescherming. De daarin opgenomen bescherming omvat de onderdelen:

  • gebiedsbescherming;
  • soortenbescherming;
  • bescherming van houtopstanden.

5.2.3.2 Analyse

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet binnen een beschermd gebied, zoals opgenomen in Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. Ook bij ontwikkelingen buiten natuurgebieden moet het effect worden beoordeeld, de zogenaamde 'externe werking'. Het gaat dan enerzijds om verstorende effecten zoals geluid, licht en trillingen op natuurgebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland en anderzijds om stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Verstorende effecten
Gezien de aard en omvang van het plan en de afstand tot Natuurnetwerk Nederland kan worden geconcludeerd dat het plan geen verstorende effecten heeft op gebieden behorende tot Natuurnetwerk Nederland.

Stikstofdepositie
De huidige situatie wordt gehandhaafd, voorliggend initiatief betreft enkel een interne functiewijziging van een bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. Het planvoornemen leidt niet tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

Soortenbescherming

Om een indruk te verkrijgen van de (mogelijk) aanwezige beschermde planten- en diersoorten binnen het onderzoeksgebied heeft Aequator een quickscan flora en fauna uitgevoerd: rapport: 'Quickscan flora en fauna Hugten 23, Maarheeze' (13 april 2022). Het onderzoek is als bijlage 6 bijgevoegd.

Aequator concludeert dat:

  • het plan mogelijk invloed op broedgelegenheid van algemene broedvogels in de schuur en in het groen heeft. Er zijn waarschijnlijk geen jaarrond beschermde nesten aanwezig van huismus, uilen of zwaluwen in de te slopen opstallen. De sloop van de stallen en de eventuele kap van bomen dient buiten het broedseizoen voor vogels plaats te vinden. In grote lijnen loopt het broedseizoen van half maart tot half juli. Voor de kap van bomen is mogelijk een melding of omgevingsvergunning nodig.
  • in de te slopen opstallen geen geschikte verblijfplaatsen wordt verwacht. Er wordt geen essentieel foerageergebied op locatie verwacht en er wordt geen mogelijke vliegroute verstoord. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de vleermuizen.
  • de locatie niet geschikt is voor beschermde grondgebonden zoogdieren . Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de beschermde overige zoogdieren.
  • de locatie niet geschikt is voor beschermde amfibieën. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de beschermde amfibieën.
  • de locatie niet geschikt is voor beschermde reptielen. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de beschermde reptielen.
  • de locatie niet geschikt is voor beschermde vissen. Er is geen oppervlaktewater binnen het plangebied gelegen. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de beschermde vissen.
  • de locatie niet geschikt is voor beschermde ongewervelden. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de beschermde ongewervelden.
  • de locatie niet geschikt is voor beschermde planten. Het initiatief heeft derhalve geen invloed op de beschermde planten.

Tot slot wordt opgemerkt dat de zorgplicht als genoemd in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming te allen tijde van toepassing is.

Bescherming van houtopstanden
Het plan omvat niet het kappen van bomen buiten de bebouwde kom of in een houtopstand van meer dan 10 are, of het kappen van een bomenrij van meer dan 20 bomen. Er is derhalve geen herplantplicht conform artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect natuurwaarden vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap de Dommel. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets. De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap De Dommel. Waterschap De Dommel heeft in 2022 een nieuw waterbeheerplan vastgesteld. Dit waterbeheerplan beschrijft de doelen en inspanningen van Waterschap De Dommel voor de periode 2022-2027.

Aansluitend op het waterbeheerplan hebben de drie Brabantse waterschappen sinds 1 maart 2015 de beschikking over één gezamenlijke verordening: de Brabant Keur. Als onderdeel van dit harmonisatietraject hanteren de waterschappen dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Voor een toename van het verhard oppervlak tussen de 500 m² en 10.000 m² kan de vereiste compensatie berekend worden met de algemene rekenregel van het waterschap.

Het aspect 'water' heeft ook een plaats gekregen in het beleid van de gemeente Cranendonck, in de vorm van het verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP) 2021-2025. Hierin wordt aangegeven op welke wijze de komende jaren, met een doorkijk naar de toekomst, invulling wordt gegeven aan de zorgtaken rondom afval-, hemel- en grondwater. De uitwerking van de hemelwaterzorgplicht is nader uitgewerkt in het rapport ‘Hemelwaterzorgplicht en grondwaterzorgplicht, uitwerking Cranendonck’. Het verwerken van het hemelwater op eigen terrein is daarbij een belangrijk speerpunt voor de komende jaren.

Van toepassing is een Programma van Eisen, dat luidt als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0008.png"

Al bij een toename van verhard oppervlak boven de 50 m² wordt een compensatieberging geëist van 60 mm. Tevens geldt de opgave dat zorggedragen wordt voor een noodoverloop van de compensatieberging naar een laagte, watergang of regenwaterriool en dat de voorziening geledigd wordt in circa 24 uur.

5.3.3 Watersysteem
5.3.3.1 Bodem

Er heeft geen specifiek onderzoek plaatsgevonden naar de infiltratiecapaciteit van de bodem. Ter plaatse is sprake van een zandbodem. De waterdoorlatendheid is redelijk goed.

5.3.3.2 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Wel is direct ten zuidwesten van het plangebied het Sterkselsch kanaal gelegen. Op ondertsaande afbeelding is de watergang in kaart gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1706.WPBG3102-VAS1_0009.png"

UITSNEDE LEGGER 2021 WATERSCHAP DE DOMMEL

Het Sterkselsch kanaal betreft een A-watergang (KD15_HO02c/KD15_HO03 ). In de zone van ten behoeve van regulier onderhoud is een afstand van 1 meter opgenomen. In de zone van 10 meter vanaf het hart van de watergang is het 'profiel van de vrije ruimte' gelegen. Dit betreft de ruimte die nodig is voor toekomstige verbeteringen.

5.3.3.3 Grondwater

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) binnen het plangebied bedraagt 2,5 m -mv

5.3.3.4 Waterschapsbelangen

Waarde -Beschermingszone natte natuurparel

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde -Beschermingszone natte natuurparel'. De aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige toestand, gericht op het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied.

Onderhavig plan betreft enkel de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning met behoudt van maximaal 200 m² aan bijgebouwen. Middels dit plan wordt het aantal vierkante meters aan bijgebouwen teruggebracht van 1.588 m² naar 200 m². Dit zorgt voor het verbeteren van de condities voor de natuurwaarden in het aangrenzende natuurgebied.

Attentiezone waterhuishouding

Het plangebied is, conform de IOV, gelegen binnen de aanduiding 'Attentiezone waterhuishouding'.

Op basis van artkel 3.26 IOV kent de attentiezone waterhuishouding een basis in de reconstructie- en gebiedsplannen. Het doel van de attentiezone is om ontwikkelingen die een negatieve invloed hebben op de binnen de attentiezone gelegen natte natuurparels tegen te gaan. Stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen door verandering van bodemopbouw of het doorboren van lagen (bij grondverzet of diepploegen). Voor activiteiten die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen hebben, is een vergunning nodig. Bij het toelaten van functies die een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding, geldt dat overleg met het waterschap nodig is.

Middels onderhavig planvoornemen zal de oppervlakte van de nieuwe te realiseren bijgebouwen kleiner zijn dat de oppervlakte van de gesaneerde bedrijfsmatige opstallen, waardoor sprake is van een afname van verhard oppervlak in het buitengebied. Hiermee heeft voorliggend plan geen negatief effect op de attentiezone waterhuishouding.

5.3.4 Analyse

Onderhavig planvoornemen betreft de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 200 m² aan bijgebouwen behouden blijft.

Middels onderhavig planvoornemen wordt voorzien in een afname van bebouwing (1.388 m2;  sloop bestaande agrarische opstallen). Er wordt dus geen extra verhard oppervlak toegevoegd aan het plangebied. Een nadere toetsing aan het aspect water is niet aan de orde.

5.3.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen initiatief.

Hoofdstuk 6 Haalbaarheid

In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond. Een wijzigingsplan moet zowel in financieel als in maatschappelijk opzicht haalbaar zijn.

6.1 Financieel

Artikel 6.12 lid 1 Wro verplicht de gemeente een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop bepaalde bouwactiviteiten zijn voorgenomen, tenzij het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is (artikel 6.12 lid 2a Wro).

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend wijzigingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is daarmee 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is niet vereist.

6.2 Gemeentelijke grondexploitatie

De gemeente heeft geen gronden in het plangebied in eigendom. Alle kosten en risico's van de planontwikkeling, -voorbereiding en -uitvoering zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke grondexploitatie wordt dus niet belast door voorliggend ruimtelijk plan. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is hiermee aangetoond.

6.3 Maatschappelijk

6.3.1 Ter inzagelegging

Het ontwerpwijzigingsplan ‘Hugten 23 te Maarheeze’ wordt conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betreffende personen en instanties. Daarnaast doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft gedurende een periode van 6 weken (22 december 2023 - 2 februari 2024) voor eenieder ter inzage gelegen. In deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

6.3.2 Vaststelling

Het college van burgemeeser en wethouders heeft het wijzigingsplan op 27 februari 2024 ongewijzigd vastgesteld.

6.3.3 Omgevingsdialoog

De initiatiefnemer heeft contact gezocht met de directe omwonenden en heeft hen geïnformeerd over voorliggend initiatief. Hieruit voortkomend is een reactie ontvangen. Deze reactie is (geanonimiseerd) bijgevoegd in bijlage 7.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

In dit hoofdstuk is de opzet van het wijzigingsplan opgenomen.

Voorliggend wijzigingsplan is het resultaat van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, zoals die is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied" (NL.IMRO.1706.BPBG3003-VAST), vastgesteld op 8 december 2009. Bij het opstellen van een wijzigingsplan dient het college van burgemeester en wethouders zich te houden aan de door de raad vastgestelde regels.

Het plan omvat de omzetting van een voormalig agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning, waarbij maximaal 200 m² aan bijgebouwen behouden blijft. In de planregels zijn de algeheel geldende bestemmingen opgenomen.