direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hageweg 1 Bruinisse
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1676.00351BphBR523872-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van het eiland Schouwen-Duiveland nabij het dorp Bruinisse ligt het kampeerterrein Onze Hoeve, daft op dit moment niet meer in bedrijf is. Het kampeerterrein maakt deel uit van een veel grotere recreatieconcentratie, waarin onder meer de jachthaven van Bruinisse, maar ook het vakantiepark Aquadelta, Stacaravanpark Bruinisse en een golfbaan zijn gelegen.

Voor Camping Onze Hoeve heeft Waver Holding B.V. het plan opgevat om het terrein te revitaliseren en de kwaliteit ervan te verbeteren. Het plan is om de huidige camping te herontwikkelen naar een recreatiepark met maximaal 76 recreatiewoningen. Dit planvoornemen past niet in het vigerende bestemmingsplan. Daarom is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, waarmee de herontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Doel

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel om de herontwikkeling naar een recreatiepark met recreatiewoningen planologisch mogelijk te maken.

1.3 Ligging en plangrenzen

Het plangebied wordt begrensd door de Hageweg aan de noordzijde, de Rijksweg N59 aan de oostzijde, de Fazantendreef aan de zuidzijde, en het terrein van Standcaravanpark Bruinisse aan de westzijde (zie figuur 1.1). Onze Hoeve ligt ingeklemd tussen het recreatiepark Aquadelta (Roompot) en Stacaravanpark Bruinisse. In de omgeving zijn de jachthaven van Bruinisse en golfbaan Grevelingenhout aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00351BphBR523872-VA01_0001.png"

Figuur 1.1: globale begrenzing plangebied; een toelichting op de 'A' en 'B' op de figuur is te vinden in hoofdstuk 3 (bron: CB5, 2021)

1.4 Geldende bestemmingsregeling

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Recreatieterreinen (vastgesteld op 27 juni 2013). Daarbinnen heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein'. Daarnaast is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7'.

Binnen de bestemming 'Recreatie - Kampeerterrein' zijn in het overgrote deel van het plangebied maximaal 90 standplaatsen en 0 kampeerhuisjes toegestaan. In een strook parallel langs de Hageweg zijn maximaal 12 recreatieve wooneenheden toegestaan. Aangezien het overgrote deel van het plangebied uitsluitend standplaatsen (geen kampeerhuisjes) zijn toegestaan, en binnen de strook slechts 12 recreatiewoningen zijn toegestaan, past het initiatief niet in voorliggend bestemmingsplan. Zodoende dient een nieuw postzegelbestemmingsplan opgesteld te worden om de 76 recreatiewoningen op deze locatie mogelijk te maken.

In het plangebied ligt de boerderij 'Nooit Gedacht', die dienst deed als de bedrijfswoning van het kampeerterrein. Ter plaatse van de boerderij is in de huidige situatie één bedrijfswoning toegestaan, evenals 'dienstverlening'. Binnen dienstverlening gaat het om ondersteunende horeca-activiteiten, voor zover voorkomend in categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, dienstverlening en detailhandel ten behoeve van het recreatiebedrijf.

Daarnaast geldt het parapluplan parkeernormen Schouwen-Duiveland (vastgesteld 27 september 2018), waarin een uniforme regeling voor het parkeren in de gemeente is opgenomen.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2, 3 en 4 worden achtereenvolgens het beleidskader, het planologisch kader en het milieu- en duurzaamheidskader beschreven. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de regels, waarna hoofdstuk 6 en 7 ingaan op respectievelijk de economische- en maatschappelijke haalbaarheid van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft te maken met geldende beleidskaders van diverse overheden. Deze kaders zijn van invloed op de inhoud van een bestemmingsplan. Het gemeentelijke ruimtelijke beleid, zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, dient zich te bewegen binnen de marges van deze beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de voor dit plan relevante beleidskaders en de wijze waarop deze in dit plan hun grondslag vinden, beschreven. Een uitgebreide beschrijving van geldende beleidskaders is opgenomen in bijlage 1.

2.2 Europees beleid

Het bestemmingsplan sluit aan bij de verschillende Europese beleidskader, waarvan de Kaderrichtlijn Water de meest relevante is. De voornaamste uitgangspunten richten zich op het verbeteren van milieu- en natuurlijke kwaliteiten. Voorliggend plan doet geen afbreuk aan deze kwaliteiten, zoals blijkt uit de volgende paragrafen van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3.

2.3 Rijksbeleid

2.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) (2012)

Voorliggend plan schaadt rijksbelangen niet. Het betreft immers een herontwikkelplan op één locatie, waarbij een kampeerterrein wordt herontwikkeld naar een recreatiepark. Bij de herontwikkeling wordt rekening gehouden met de bestaande milieu-, natuurlijke- en cultuurhistorische kwaliteiten (zie hoofdstuk 4).

2.3.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Hoewel de NOVI formeel nog niet geldt (pas vanaf inwerkingtreding Omgevingswet), wordt het initiatief desondanks getoetst, omdat de verwachting is dat voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld nadat de Omgevingswet in werking is getreden.

De ontwikkeling die met het bestemmingsplan 'Onze Hoeve' wordt mogelijk gemaakt, is niet expliciet genoemd in de NOVI of in de bijbehorende uitvoeringsagenda. Het betreft een meer lokale afweging met lokale ambities voor wat betreft de fysieke leefomgeving. De concrete criteria worden op decentraal niveau bepaald waarbij wel de denklijnen van de NOVI gevolgd kunnen worden. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor onderhavig bestemmingsplan.

2.3.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Zoals in de bijlage aangegeven schaden nieuwe ontwikkelingen het Barro veelal niet. Bij voorliggend plan is sprake van een kleinschalige herontwikkeling, waarmee rijksbelangen niet in het geding zijn. Zodoende bestaan er vanuit het Barro geen belemmeringen voor het plan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsplan Zeeland 2018

Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan Zeeland 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 bevat de hoofdlijnen uit alle provinciale beleidsplannen voor de fysieke leefomgeving.

Betekenis voor het plangebied

Het plangebied ligt in het landelijk gebied, buiten de kustzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00351BphBR523872-VA01_0002.png"

Figuur 2.1: ligging plangebied (paars omlijnd) in landelijk gebied (Omgevingsplan Provincie Zeeland 2018, geconsolideerd)

Toetsing

Toetsing: Landelijk gebied

Het initiatief draagt bij aan het tegengaan van leegstand, waarmee sprake is van een verbetering in belevings- en gebruikswaarde van het plangebied en de omgeving. Bovendien wordt, door invulling van het plangebied, ruimtebeslag elders in het landelijk gebied voorkomen. Bij de transformatie tot recreatiepark blijven landschappelijke- en cultuurhistorische elementen behouden (zie hoofdstuk 3). Zodoende is sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, en past het initiatief in de ambities die de provincie op dit vlak heeft gesteld voor het landelijk gebied.

Binnen het plan wordt zoveel mogelijk groen behouden en worden bestaande landschappelijke elementen gerespecteerd door er bij het maken en uitvoeren van een landschappelijk inrichtingsplan rekening mee te houden (zie artikel 4.4.5 van de regels van dit bestemmingsplan). Door behoud van groen aan de randen van het plangebied, is reeds sprake van landschappelijke inpassing. Zodoende kan een toetsing aan de provinciale ambities van de provincie over landschappelijke inpassing achterwege blijven.

Toetsing: Verblijfsrecreatie

Zoals hierboven beschreven, draagt het initiatief bij aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, en daarmee aan kwaliteitverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Tevens is sprake van een uniek/hoogwaardig concept (zie motivering onder 'Omgevingsverordening Zeeland 2018'). Daarnaast zullen de recreatiewoningen verplicht worden verhuurd; in de regels van voorliggend bestemmingsplan wordt permanente bewoning verboden.

Aangezien het gemeentelijk ontwikkelkader, waarop het initiatief in paragraaf 2.6 is getoetst, vergelijkbaar is met het provinciaal ontwikkelkader (bijlage D van de provinciale omgevingsverordening), is het initiatief zodoende ook getoetst aan het provinciaal ontwikkelkader.

Toetsing water veiligheid en klimaatadaptatie

Het plangebied ligt op korte afstand van een waterkering langs het Grevelingenmeer. Deze waterkering ligt tussen de Hageweg en de Jachthavenweg. Binnen het voorziene initiatief worden geen ingrepen aan de waterkering verricht. Er is ook geen sprake van medegebruik van de waterkering. Verderop in de paragraaf 4.11 wordt in het aanmeldformulier voor de Watertoets hier verder op ingegaan.

Het plangebied ligt in 'afwateringsgebied', zoals blijkt uit kaart 12 behorend bij het provinciale omgevingsplan. Dit geldt overigens voor de hele provincie Zeeland. Bij de herontwikkeling naar recreatiepark zal rekening moeten worden gehouden met afwatering van verhard oppervlak, en aansluitend daarop, het voorkomen van wateroverlast. In het aanmeldformulier voor de watertoets, zoals in paragraaf 4.11 beschreven, wordt nader ingegaan op de omgang met hemelwater.

2.4.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

Op 21 september 2018 hebben de Provinciale Staten van de provincie Zeeland, gelijktijdig met het Omgevingsplan Zeeland 2018, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld.

In de omgevingsverordening van de provincie Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsvisie. Aan deze regels dienen bestemmingsplannen te voldoen.

Relevantie voor het initiatief

Voorliggend initiatief ligt in het landelijk gebied van Schouwen-Duiveland, buiten de kustzone. De kustzone beslaat uitsluitend een strook langs de Noordzeekust. Op circa 150 meter vanaf het plangebied is het Grevelingenmeer, een Deltawater, aanwezig. Voor dit initiatief zijn zodoende met name de provinciale regels over verblijfsrecreatie en landschap, landschapselementen en cultuurhistorische elementen van belang.

Toetsing

Toetsing: Verblijfsrecreatie

Bij voorliggend initiatief is geen sprake van nieuwvestiging of uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein. Het gaat om transformatie van een bestaand planologisch recht (van 90 standplaatsen en 12 recreatiewoningen) naar een recreatiepark met 76 recreatiewoningen. Daarbij is geen sprake van een fysieke uitbreiding van het oppervlak van het terrein. Ook is na de transformatie geen sprake van een onevenredige toename van milieueffecten op de omgeving, ten opzichte van de huidige situatie. Zodoende is geen sprake van nieuwvestiging of van uitbreiding van een verblijfsrecreatieterrein. Desondanks is indirect getoetst aan het provinciaal ontwikkelkader; aangezien het gemeentelijk ontwikkelkader (zie paragraaf 2.6, 'Agenda Toerisme') vergelijkbaar is met het provinciaal ontwikkelkader.

Toetsing: Geen permanente bewoning

Er is sprake van een herziening van het bestemmingsplan, en daarmee geldt de verplichting dat permanente bewoning moet worden verboden in het bestemmingsplan en/of dat de eis van een centraal bedrijfsmatige exploitatie moet worden opgenomen. In voorliggend bestemmingsplan is opgenomen in de regels dat permanente bewoning niet is toegestaan (zie lid 4.4.1) en is centraal bedrijfsmatige exploitatie geborgd in de regels. Hiermee wordt voldaan aan artikel 2.13, eerste lid.

Toetsing: Landschap

Het Grevelingenmeer vormt, als Deltawerk, een landschapselement van provinciaal belang (zie bijlage G, van de provinciale verordening). Het Grevelingenmeer wordt tevens beschermd aangezien het een 'Natura 2000'-gebied is. Daarnaast vormt het groen langs de waterkering, aan de overzijde van de Hageweg deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ).

Voor voorliggend initiatief is een natuurtoets uitgevoerd, waarbij tevens wordt ingegaan op de gebiedsbescherming. In paragraaf 4.12 worden de uitkomsten hiervan beschreven, waaronder de omgang met de ligging van het initiatief tot bovengenoemde natuurgebieden.

2.4.3 Zeeuwse Omgevingsvisie (2021)

Op 12 november 2021 hebben Provinciale Staten het ontwerp van de Zeeuwse Omgevingvisie vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor 2050 en de doelen voor 2030 vastgelegd. De visie kent verschillende doelen; soms is deze bedoeld als richtdocument voor overleggen. Soms is het de basis voor de Zeeuwse Omgevingsverordening en de uitvoeringsprogramma's, of is het de leidraad bij het uitvoeren van het beleid.

Toetsing

Bij voorliggend initiatief is sprake van transformatie van een bestaand kampeerterrein, dat op dit moment niet in gebruik is. Bij de herontwikkeling wordt ingespeeld op diverse kwaliteitsaspecten (zie toetsing aan ontwikkelkader onder kop 'Agenda Toerisme'), waarmee het park aantrekkelijk is en blijft voor bezoekers en inwoners. Er wordt rekening gehouden met de bestaande natuur- en cultuurhistorische waarden. Tevens wordt bij de uitwerking bewust een link gelegd met het Zeeuwse landschap (zie paragraaf 3.4). Daarnaast biedt het recreatiepark naast gangbare recreatiewoningen, ook recreatiewoningen voor zorgbehoevenden en grote groepen. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit, zoals de gebruikswaarde en de belevingswaarde vergroot. Door een centrale bedrijfsmatige exploitatie en het tegengaan van permanente bewoning is de toekomstwaarde van het recreatiepark verzekerd.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past in de Zeeuwse Omgevingsvisie.

2.4.4 Ontwerpomgevingsverordening Zeeland (2021)

Vanaf 8 september tot en met 19 oktober 2021 lag een ontwerp van de Omgevingsverordening Zeeland met bijbehorende stukken ter inzage. Naar aanleiding van zienswijzen en nieuw beleid is de ontwerpomgevingsverordening aangepast en vanaf 11 januari 2022 opnieuw ter inzage gelegd. Naar verwachting wordt de definitieve omgevingsverordening in het tweede kwartaal van 2022 vastgesteld.

De Omgevingsverordening bevat regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving en instructieregels voor overheden voor die fysieke leefomgeving. De verordening is ondersteunend aan de Zeeuwse Omgevingsvisie.

Toetsing

Het provinciaal beleid, zoals opgenomen in de omgevingsverordening van 2021, komt overeen met het provinciaal beleid dat was verwoord in de omgevingsverordening die in 2018 is vastgesteld:

  • De regels in artikel 5.13 (Verblijfsrecreatie buiten de kustzone) van de ontwerpomgevingverordening 2021 komen overeen met de regels uit artikel 2.11 van de omgevingsverordening 2018.
  • De regels in artikel 5.15 (Verbod permanent wonen) en 5.16 (Centrale bedrijfsmatige exploitatie) van de ontwerpomgevingsverordening 2021 komen overeen met de regels uit artikel 2.13 van de omgevingsverordening 2018.
  • De regels in artikel 5.35 (Landschap en erfgoed) van de ontwerp omgevingsverordening 2021 komen overeen met de regels uit artikel 2.28 van de omgevingsverordening 2018.

Zodoende is het initiatief passend in de ontwerpomgevingsverordening van 2021.

2.5 Regionaal beleid

2.5.1 Regionale Energiestrategie Zeeland (RES)

In het Klimaatakkoord van Parijs dat in 2015 door 195 landen is ondertekend is afgesproken dat de gemiddelde temperatuurstijging op aarde onder de 2oC moet blijven met een streven om de stijging te beperken tot 1,5oC. In Nederland is deze internationale opgave verwerkt in een Nationaal Klimaatakkoord dat op 10 juli 2019 is ondertekend. In het Nationale Klimaatakkoord is als doelstelling opgenomen om in 2030 in totaal 49% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot van broeikasgassen met 95% afgenomen zijn.

In de Regionale Energiestrategie (RES) regio Zeeland, die in 2020 door alle Zeeuwse gemeenten in vastgesteld, zijn deze doelstellingen voor het jaar 2030 verder uitgewerkt in de drie thema's: Gebouwde Omgeving, Elektriciteit en Mobiliteit. De ambitie voor de gebouwde omgeving is om 100 Kiloton CO2 te reduceren door het verminderen van de energievraag, verduurzaming van het energieaanbod en toepassing van duurzame installaties en producten. De ambitie voor Elektriciteit is om als regio Zeeland 11 Petajoule aan opwekking hernieuwde energie te realiseren. Binnen het thema Mobiliteit is de ambitie om door verduurzaming van personenmobiliteit, de logistieke sector, havens, binnenvaart, kust- en zeevaart, Grond- Weg – en Waterbouw (GWW) en het inkoopbeleid van overheden en het openbaar vervoer in totaal 836 Kiloton aan CO2 te reduceren.

Gebouwde omgeving

Voor voorliggende ontwikkeling is de gebouwde omgeving relevant. Voor de Zeeuwse gebouwde omgeving is de omslag naar verduurzaming van de warmtevraag en de overgang naar een andere
warmtebron dan aardgas, vrij complex. Uit de huidige analyse van de beschikbare data blijkt dat er niet één specifieke oplossing voor de gebouwde omgeving uit springt, die op dit moment realistisch is voor alle locaties en toepassingen. Om die reden is het advies om op korte termijn geen ingrijpende beslissing te nemen voor een alternatieve warmtevoorziening, maar stapsgewijs te gaan verkennen wat in de Zeeuwse situatie de beste oplossing is door pilotprojecten en onderzoek.

Zeeland zal nu vooral inzetten op 'geen spijt maatregelen' (op de juiste manier isoleren bijvoorbeeld). Voor het terugdringen van de warmtevraag en om woningen en gebouwen op termijn wel te kunnen voorzien van duurzame warmte (bijvoorbeeld middels warmtenetten of warmtepompen), moet fors worden ingezet op terugdringen van de energievraag door isolatie en door het efficiënter omgaan met energie.

Voor de recreatiesector liggen er, net als voor woonwijken die na 2005 gebouwd zijn, kansen op het vlak van all-electric verwarmen. Daarbij is het cruciaal dat de (recreatie)woningen voldoende geïsoleerd zijn.

Transitievisie Warmte

Eind 2021 moeten alle Zeeuwse gemeenten een Transitievisie Warmte klaar hebben met daarin een tijdpad voor de ontwikkeling van een alternatieve energievoorziening en het geleidelijk vervangen van aardgas. De visie voor 2050 is dat de Zeeuwse Gebouwde Omgeving bestaat uit goed geïsoleerde woningen en gebouwen die met duurzame energie verwarmd worden. Voor nieuwbouw geldt dat deze niet meer worden aangesloten op het aardgasnet.

Toetsing

Binnen het plangebied is geen sprake van de opwek van duurzame energie. Er wordt ingezet op het gebruik van duurzame energie en op besparing. Besparing wordt nagestreefd door klimaatbestendig te bouwen. Hierbij worden de eisen uit het Bouwbesluit 2012 nageleefd. Dit kan niet worden afgedwongen in een bestemmingsplan. Wat duurzame energie betreft is op dit moment geen gasaansluiting aanwezig op het terrein. Gelet op de landelijke doelstelling van gasloos wonen en werken zullen de recreatiewoningen aardagsloos worden opgeleverd. Dit is geborgd in landelijke regelgeving. In aanvulling daarop is in artikel 4.4.1 van de regels van dit bestemmingsplan bepaald dat, als men toch een stookinstallatie aan wil brengen, deze geen stikstof of stikstofhoudende gassen uit mag stoten.

2.5.2 Klimaatadaptatiestrategie Zeeland

In juni 2021 is de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland 2021 - 2026 tot stand gekomen. Deze strategie is opgesteld door de Zeeuwse overheden. Het doel van de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland (hierna: KasZ) is om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te zijn.

Rijk, provincie, waterschap en gemeenten hebben samen afgesproken dat zij ervoor gaan zorgen dat schade door hitte, overlast door water, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van gebouwen, vervangen van rioleringen, groenbeheer en wegonderhoud letten zij daarop. De doelstellingen zijn uitgewerkt in de thema's: Overstromingen, Vitale functies en infrastructuur, Natuur, Landbouw, Bebouwd gebied en de Recreatiesector. Per thema zijn concrete afspraken gemaakt. Voor bebouwd gebied zijn dat o.a. het klimaatbestendig uitvoeren van alle ingrepen in het bebouwd gebied, aanhaken bij natuurlijke momenten en klimaatchecks bij kleine onderhoudsmaatregelen. Voor de recreatiesector worden de afspraken hieronder beschreven.

Recreatiesector

De recreatiesector profteert maximaal van seizoensverlenging. Seizoensverlenging wint de laatste jaren aan populariteit en wordt ondersteund door de stijgende temperaturen in noordwest Europa. De gehele Nederlandse kust, en zeker ook Zeeland, zal volgens prognoses van het NBTC6 (Perspectief 2030) tot 2030 een groei van bezoekers van 56% doormaken.

Om weersextremen op te vangen zin fysieke inrichtingsmaatregelen op de terreinen en aanpassing van de bedrijfsvoering nodig. Ondernemers richten hun bedrijven in met fysieke maatregelen om brandgevaar, wateroverlast, watertekort en hittestress te voorkomen. Hierdoor is er een groot gevoel van comfort tijdens perioden van weersextremen. Dit voorkomt tevens gezondheidsrisico's bij kwetsbare groepen onder de toeristen en de eigen inwoners.

De toerist wordt door de overheid en ondernemers goed en éénduidig geïnformeerd over weerextremen en bibehorend handelingsperspectief. Hierbi is speciale aandacht voor de buitenlandse toerist. Maatregelen worden zodanig uitgevoerd dat toeristen tidens hun bezoek kunnen zien hoe Zeeland op klimaatverandering inspeelt en het als kans benut. Hierdoor zin bezoekers en inwoners van Zeeland zich bewust van het veranderende klimaat en is Zeeland een 'Unique selling point' voor een klimaatadaptieve vakantiebestemming.

Toetsing

Waterrobuust ontwerpen is één van de uitgangspunten geweest in het vlekkenplan, dat in grote lijnen is vertaald in dit bestemmingsplan. De bestaande watergangen blijven behouden, en de watergang aan de oostzijde wordt iets verbreed. Waar mogelijk vervult water ook een rol in speelplekken. Ook het groen blijft zo veel mogelijk behouden. Beide dragen bij aan het voorkomen van wateroverlast en hittestress. In de (her)inrichting van de buitenruimte wordt zodoende aandacht besteed aan het veranderende klimaat. De recreatiewoningen zullen klimaatbestendig gebouwd worden, waarbij aansluiting gezocht wordt bij het Bouwbesluit 2012. Dit kan niet worden geborgd in het bestemmingsplan.

2.5.3 Milieu- en fysieke veiligheid

Het regionaal beleid richt zich met name op milieu- en fysieke veiligheid. Ten aanzien van de waterveiligheid is het aanmeldformulier voor de watertoets doorlopen (zie paragraaf 4.11). Daarmee is tevens getoetst of met het initiatief wordt voldaan aan de keur van het waterschap.

Ten aanzien van bluswatervoorzieningen kunnen de watergangen aan de rand van het plangebied gebruikt worden. Verder zijn er in het plangebied brandkranen aanwezig.

Een toets op het vlak van industriële veiligheid en infrastructuur heeft plaatsgevonden in paragraaf 4.7. Daaruit blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied slechts enkele transportroutes en inrichtingen aanwezig zijn, maar dat die geen belemmeringen opleveren voor de herontwikkeling.

Tot slot is bij het initiatief aandacht besteed aan de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Aan de oostzijde van het meest oostelijk gelegen parkeerterrein kan worden voorzien in een calamiteitenroute, waarmee hulpdiensten snel toegang hebben tot het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van strijdigheden met het regionale veiligheidsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

2.6.1 Strategische Visie 'Tij van de toekomst': toetsing

De gemeenteraad heeft op 3 oktober 2011 de Strategische Visie 'Tij van de Toekomst' vastgesteld. In de visie is opgenomen hoe de gemeente Schouwen-Duiveland er in 2040 uit zou moeten zien. Bij voorliggend plan wordt een bestaande camping, die in de huidige situatie niet in gebruik is, getransformeerd tot een recreatiepark. Door weer leven te blazen in een terrein dat niet in gebruik is, waarbij tevens sprake is van meer comfort in verblijfseenheden (recreatiewoningen in plaats van standplaatsen) is sprake van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Bij de herontwikkeling wordt met respect omgegaan met de bestaande natuur- en cultuurhistorische waarden zoals aanwezig in en rondom het plangebied. Zodoende past de herontwikkeling binnen de gemeentelijke strategische visie 'Tij van de Toekomst'.

2.6.2 Agenda Toerisme: toetsing

Op 25 oktober 2018 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland de Agenda Toerisme vastgesteld. De agenda is opgesteld door de gemeente, in samenspraak met ondernemers en andere belanghebbenden in de toeristische sector, zoals Recron Schouwen-Duiveland. De agenda geeft concreet aan waar de gemeente de komende jaren aan moet werken om het toeristisch product op topniveau te houden.

Ontwikkelkader

Zoals in bijlage 1 beschreven, moet een recreatieterrein bij een planologische procedure tot herstructurering en/of omvorming dan wel plaatsing van eenheden, op termijn volledig voldoen aan het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatief Gebied, inclusief het maximumpercentage van 13% voor invulling verblijfsrecreatie.

Het totaaloppervlak van het terrein van Onze Hoeve bedraagt 43.925 m2. Omdat hiervan 13% mag worden bebouwd, is sprake van een maximaal te bebouwen oppervlak van 5.710 m2. Door het maximumoppervlak van 75 m2 per woning, is zodoende ruimte beschikbaar voor maximaal 76 recreatiewoningen. Dit maximale oppervlak is inclusief bijgebouwen en overkappingen. Met dit aantal recreatiewoningen wordt voldaan aan de eis dat maximaal 13% van het gebied voor verblijfsrecreatie wordt ingevuld.

Bij de herontwikkeling is, door weer leven te blazen in een terrein dat niet in gebruik is, waarbij tevens sprake is van meer comfort in verblijfseenheden (recreatiewoningen in plaats van standplaatsen) sprake van een kwaliteitsverbetering ten opzichte van de huidige situatie. Zodoende wordt voldaan aan Onderdeel A van het gemeentelijk ontwikkelkader voor verblijfsrecreatiecomplexen. De initiatiefnemer heeft voor de voorgenomen transformatie van het plangebied alle benodigde gronden in eigendom. De ontwikkeling wordt privaat gefinancierd. Ten behoeve van de transformatie heeft de initiatiefnemer een planconcept ontwikkeld. Dat planconcept ligt ten grondslag aan het vlekkenplan uit bijlage 2 en houdt rekening met de aansluiting op het lokale Zeeuwse DNA (onder andere bestaande water- en groenstructuren) en het bevredigen van de behoeften van toekomstige recreanten. Zo wordt de economische haalbaarheid gewaarborgd. Er is sprake van centraal bedrijfsmatige exploitatie, zoals vastgelegd in de regels.

Zoals in deze paragraaf, onder kop 'Nota recreatiewoningen', is gemotiveerd, biedt het beoogde recreatiepark een uniek concept en beleving. Zodoende wordt voldaan aan onderdeel C van het ontwikkelkader.

Het recreatiepark heeft een positieve bijdrage aan de werkgelegenheid binnen de gemeente in verschillende fasen (bouw, en exploitatie, bijvoorbeeld beheer, onderhoud en beveiliging). Bovendien zullen de toekomstige recreanten gebruikmaken van de voorzieningen in Bruinisse en elders in de gemeente, waarvan de lokale middenstand profiteert. De herontwikkeling van een, op dit moment niet in gebruik zijnd terrein, heeft bovendien een positief effect op de sociale veiligheid rondom het plangebied. Een terrein dat nu niet beheerd of onderhouden wordt krijgt immers wel weer beheer en onderhoud waardoor de bestaande groenvoorzieningen een sociaal veiliger indruk maken. Daarnaast voorkomt de aanwezigheid van nieuwe verblijfsrecreanten verloedering en vergroot het de sociale controle. Verder is de meerwaarde van de ontwikkeling voor de bewoners van Bruinisse beperkt, aangezien het een recreatieve transformatie betreft. Al met al levert het plan op sociaal-economisch vlak een positieve bijdrage aan de omgeving.

Zodoende voldoet voorliggend initiatief aan de voorwaarden uit het ontwikkelkader.

Maximumaantal slaapplaatsen

In dit plan is sprake van gemiddeld 7 overnachtingsplekken per recreatiewoning. Dit past in het bepaalde over overnachtingsplaatsen in de gemeentelijke Agenda Toerisme.

Landschap en inrichting plangebied

Aangezien het plangebied ingeklemd wordt tussen twee bestaande recreatieterreinen, heeft de gemeente aangegeven dat landschappelijke inpassing niet aan de orde is. Zodoende vindt ook geen randbeplanting plaats. De bestaande randbeplanting aan de Hageweg valt buiten het plangebied en blijft daarmee ook behouden. Verder is om de oostelijke parkeerplaats in het plangebied af te schermen van het terrein van Aquadelta, een bestemming 'Groen' opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat gebruikers van recreatiewoningen van het naburige terrein Aquadelta zicht hebben op deze parkeerplaats.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een vlekkenplan opgesteld ten behoeve van de inrichting van het plangebied zelf. Om het recreatiepark te kunnen herontwikkelen moet dit vlekkenplan verder uitgewerkt worden tot een inrichtingsplan. Artikel 4.4.5 van de regels van dit bestemmingsplan dwingt af dat die uitwerking tot inrichtingsplan plaatsvindt voordat omgevingsvergunningen voor de bouw van recreatiewoningen verleend mogen worden. Eén van de stappen in de uitwerking is dat bepaald wordt hoe bestaande groenstructuren in het plangebied ingepast worden in de voorgenomen ontwikkeling. Hiermee wordt verdere uiting gegeven aan de landschappelijke inpassing van het plangebied. In alle gevallen blijven de groenstructuren die buiten het plangebied liggen behouden bij de herontwikkeling.

Verder is in dit bestemmingsplan bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' de gronden hoofdzakelijk bedoeld zijn voor opgaande groenvoorzieningen alsmede voor de gronden rondom een recreatiewoning. Dat betekent dat de groenvoorziening in dit aanduidingsvlak primaat heeft en dat de recreatiefunctie ondergeschikt moet zijn ten opzichte van de groenvoorziening. Hiermee wordt beoogd de bestaande opgaande groenvoorzieningen die ongeveer haaks op de Hageweg staan in te passen in de nieuwe situatie. En hiermee wordt beoogd om de groenvoorzieningen te verweven met de gronden waarop de recreatiewoningen komen te staan zodat de groenvoorzieningen met het slingerend verloop die in het vlekkenplan voorzien zijn ontstaan. Tijdens de bovengenoemde uitwerking van het vlekkenplan moet de vormgeving van de groenvoorzieningen verder bepaald worden.

Parkeren

De parkeerbehoefte en de verkeersgeneratie van voorliggend initiatief zijn bepaald op basis van het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 4.2). Zodoende wordt hierbij logischerwijs voldaan aan het gemeentelijk beleid.

2.6.3 Nota recreatiewoningen: toetsing

De gemeente heeft een Nota recreatiewoningen opgesteld. De basis voor de gemeentelijke Nota recreatiewoningen vormt het 'behoefteonderzoek recreatiewoningen Schouwen-Duiveland' dat in 2012 is uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn gebruikt om in de nota tot een algemeen toetsingskader te komen dat de gemeente kan gebruiken bij de toetsing van initiatieven tot het ontwikkelen en bouwen van recreatiewoningen.

Voorliggend initiatief behelst herstructurering van een bestaande camping naar een recreatiepark, langs de Grevelingen, waar de gemeente mogelijkheden ziet voor de aanleg van recreatiewoningenterreinen.

Bij voorliggend plan kan ingespeeld worden op de wens om een uniek concept te realiseren (zie vlekkenplan, bijlage 2 ):

  • de hoge en dichte bosschages die in de huidige situatie aanwezig zijn, kunnen, met behoud van de afschermende werking, omgevormd worden zodanig dat er fraaie zichtlijnen gecreërd worden vanaf de Hageweg. Daarmee wordt zicht geboden op het hoogwaardig verblijfsmilieu binnen het recreatiepark en ontstaat vanuit het recreatiepark verbinding met de omgeving.
  • in het recreatiepark bestaat de mogelijkheid om drie verblijfssferen te creëren verblijf in de fruitboomgaard, verblijf in de bosrand en verblijf aan het water. Hierbij kan een gezamenlijke fruitboomgaard met hoogstamfruitsoorten, en de situering van recreatiewoningen aan de bestaande watergang een verwijzing vormen naar het Zeeuwse landschap, dat onder meer hierdoor wordt gekenmerkt.
  • door het realiseren van de drie genoemde verblijfssferen is sprake van een duidelijke keuze voor thema's.
  • het gedifferentieerde aanbod in recreatiewoningen, varierend in het aantal personen dat in een recreatiewoning kan overnachten, maakt dat gezinsgroepen en zorgbehoevenden in dit park kunnen verblijven. Hiermee wordt ingespeeld op de marktvraag naar accomodatie voor deze groepen.

De aanwezige landschappelijke waarden, zoals de dijk en de bestaande watergang, blijven behouden. Zoals bovenstaand beschreven vormt de watergang aanleiding voor het ontwikkelen van een verblijfsmilieu aan het water.

Landschappelijke inpassing is, zoals bovenstaand bij de Agenda Toerisme reeds beschreven, gezien de ingeklemde ligging van het plangebied tussen twee bestaande recreatieterreinen, niet aan de orde. Uitsluitend aan de oostzijde van het plangebied is een bestemming 'Groen' opgenomen, om als groenbuffer daarmee het zicht van gebruikers van het naburige Aquadelta op de meest oostelijk gelegen parkeerplaats binnen het plangebied weg te nemen. Verder vindt in het plangebied landschappelijke inrichting plaats op basis van een nadere uitwerking van het vlekkenplan dat als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd is.

De maximale bouwhoogte van de recreatiewoningen betreft 7,5 meter bij recreatiewoningen met een kap (en 6,5 meter bij recreatiewoningen met een plat dak), zoals vastgelegd op de verbeelding en via de verbeelding in de regels (lid 4.2.3). Uitgegaan wordt van een maximumoppervlak van 75 m2 per recreatiewoning (zie artikel 4.2.3). Gelet op de omvang van het terrein (47.192 m2, en 13% daarvan geeft maximaal 5.710 m2 bebouwd oppervlakte, zie vlekkenplan) kan met een maximum oppervlak van 75 m2 per recreatiewoning, inclusief bijgebouwen en overkappingen, in principe de verhouding woning-perceel van 1:4 worden gerealiseerd. Omwille van de flexibiliteit qua woningomvang en woningtypologie is deze verhouding planologisch niet in de regels vastgelegd. In de uitwerking wordt hiermee rekening gehouden. Aspecten op het gebied van architectuur worden in een latere fase uitgewerkt, waarbij rekening wordt gehouden met de uitgangspunten zoals de gemeente heeft geformuleerd in de Nota recreatiewoningen.

Binnen voorliggend initiatief is sprake van verplichte verhuur, en wordt met regels in het bestemmingsplan, permanente bewoning tegengaan. Tevens beschikt de initiatiefnemer over een (intentie)overeenkomst of andersoortig document, waaruit blijkt dat de grond in zijn eigendom is/wordt of op een andere wijze langdurige tot zijn beschikking staat/zal staan.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past binnen de Nota recreatiewoningen.

2.6.4 Milieu- en duurzaamheidsbeleid (gemeente)

Voor wat betreft milieu- en duurzaamheid werkt de gemeente aan de vijf sporen: milieukwaliteit, energietransitie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en circulariteit.

Milieukwaliteit:

De algemene doelstelling voor milieukwaliteit is dat de bodem, de lucht en het water blijvend van goede en waar (met draagvlak) haalbaar van boven gemiddelde kwaliteit zijn (boven de wettelijke norm). We voorkomen geluidsoverlast en hinder van trillingen. We gaan zorgvuldig om met de als kwaliteit bestempelde duisternis.

Specifieke doelstellingen per thema zijn vastgelegd in het Milieubeleidsplan.

Energietransitie

De algemene doelstelling is het realiseren van een energieneutraal Schouwen-Duiveland in 2040. Specifieke doelstellingen voor 2023 zijn het realiseren van een energiebesparing van 3% ten opzichte van het huidige gebruik (referentiejaar 2017) en 16% van het energieverbruik wordt duurzaam opgewekt. Stimuleren van duurzame mobiliteit behoort ook tot één van de doelstellingen van de Energie-Agenda. Specifieke doelstellingen zijn vastgelegd in de Energie-Agenda.

Klimaatadaptatie

Doelstelling voor Schouwen-Duiveland is om in 2050 klimaatbestendig en water robuust te zijn. Momenteel wordt de Zeeuwse klimaatadaptatiestrategie uitgewerkt in een lokale klimaatadaptatiestrategie met de thema's: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingen.

Biodiversiteit

Hoofddoelstelling is het verbinden en versterken van natuur- en landschapswaarden en economische ontwikkelingen en het koesteren en bevorderen van de biodiversiteit.

Kringloopeconomie

De circulaire of kringloop economie is een economisch systeem dat bedoeld is om herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waarde vernietiging te minimaliseren. Anders dan in het huidige lineaire systeem, waarin grondstoffen worden omgezet in producten die aan het einde van hun levensduur worden vernietigd. De landelijk doelstelling is om in 2030 een halvering van het grondstoffengebruik te halen en in 2050 volledig circulair te zijn. Doelstelling voor Schouwen-Duiveland is bij te dragen aan een economisch systeem waarbij geen eindige grondstofvoorraden worden uitgeput en waarin reststoffen volledig opnieuw worden ingezet in het systeem.

Toetsing

Een toetsing op de milieukwaliteit vindt plaats in hoofdstuk 4. Daaruit blijkt dat er vanuit de diverse milieuaspecten geen belemmeringen aanwezig zijn voor onderhavige ontwikkeling. Hoe klimaatadaptatie is verweven in de ontwikkeling, is beschreven in paragraaf 2.5.2. Waterrobuust ontwerpen is het uitgangspunt geweest voor het vlekkenplan, dat in grote lijnen is vertaald in voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast krijgt biodiversiteit aandacht in het plan doordat zo veel mogelijk groen en bestaande landschappelijke waarden in het plangebied worden gerespecteerd. De wisselwerking tussen het plan en bestaande soorten en beschermde gebieden in de omgeving is beschreven in paragraaf 4.12). In een latere fase (bouw- en gebruiksfase) zal waar mogelijk een bijdrage worden geleverd aan de kringloopeconomie, door hergebruik van grondstoffen en producten. Dit kan niet worden geborgd in het bestemmingsplan.

2.7 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het initiatief past in het relevante beleid.

Hoofdstuk 3 Planologisch kader

3.1 Inleiding

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen. Daarbij is aandacht nodig voor de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke opbouw en de functionele opbouw van het plangebied en zijn omgeving. In dit hoofdstuk wordt dit in beeld gebracht door een beschrijving van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en de toekomstige situatie. Daarbij worden onderscheid gemaakt in de ruimtelijke- en de functionele structuur.

3.2 Historische analyse

Bruinisse is een dorp gelegen in het uiterste oosten van Schouwen-Duiveland, in de provincie Zeeland. Rond 1468 werd het oostelijk deel van Duivenland bedijkt. Kort hierop werd het vissersdorp Oost-Duivenland gesticht, tegenwoordig bekend onder de naam Bruinisse.

Bruinisse wordt evenals diverse andere Zeeuwse kustdorpen gekenmerkt door het leven aan, maar ook strijd tegen het water. Tot op de dag van vandaag zit bijvoorbeeld de mosselkweek in het DNA van het dorp.

Tot midden 1900 werd Bruinisse en het omliggende landschap gekenmerkt door visserijgerelateerde activiteiten langs de kust, zeedijken, kreken, (kleinschalige)fruitboomgaarden nabij boerderijen en agrarische percelen.

Dit sluimerende Zeeuwse landschap werd 1953 opgeschrikt door de ingrijpende watersnoodramp. Als reactie op dit natuurgeweld werd de Grevelingendam als onderdeel van de Deltawerken gerealiseerd. De ontwikkeling van de Grevelingendam bracht naast veiligheid echter ook diverse ruimtelijke consequenties en ontwikkelingen met zich mee. Zo vormt de N59 - Grevelingendam een fysieke scheiding tussen Bruinisse en het hiernaast gelegen landschap, maar vergroot deze structuur in zekere zin de bereikbaarheid van het gebied.

Het is naast de allure van de Zeeuwse kust ook deze bereikbaarheid die de ontwikkeling van diverse recreatieve voorzieningen in het gebied in de hand werkte. In de jaren zeventig kregen de jachthaven "Aqua Delta" en diverse campings en eerste recreatieparken vorm. De parken kenmerken zich door hun autonome wezen en laten het onderliggende landschap vaak volledig los.

De ontwikkeling van de recreatieparken is tot op heden in volle gang bezig: steeds luxer en de traditionele kampeerplaatsen worden vervangen door recreatiewoningen. Door de schaal worden de recreatieparken steeds meer autonome structuren in het landschap. Om zich van de concurrentie te onderscheiden dienen de parken een sterke identiteit te krijgen.

3.3 Huidige situatie

3.3.1 Ruimtelijke analyse

Op hoger schaalniveau kenmerkt het gehele gebied rondom het plangebied zich door een lappendeken aan recreatieparken die elk hun eigen thematiek en verkavelingpatroon hanteren, los van het Zeeuwse cultuurhistorisch waardevolle landschap. Het plangebied is op dit hogere schaalniveau onderdeel van een recreatiecluster met daarin de volgende locaties (de nummers op onderstaande afbeelding corresponderen met die op het navolgend figuur):

  • 1. Grevelingenhout: Dit is een woongebied met vrijstaande woningen die door middel van een vingerstructuur verweven zijn met de golfbaan van Golfclub Grevelingenhout. De golfclub beschikt over een clubhuis met onder andere een restaurant en winkel voor golfbenodigdheden. Bij het restaurant ligt een parkeervoorziening voor golfbaanbezoekers. Tevens is een bedrijfswoning aanwezig.
  • 2. Recreatiewoningenterrein Hoogerwerf: Het recreatiewoningenterrein Hoogerwerf ligt ten noorden van de Oudendijk en herbergt verschillende types recreatiewoningen (bijvoorbeeld grote recreatiewoningen, kleinere recreatiewoningen en uiteenlopende bouwvormen). De gebruikers van deze woningen maken gebruik van de voorzieningen op Aquadelta (zie verder). Het park wordt ontsloten door de Hoogerwerfsweg die tevens als verbinding tussen de Oudendijk en de Hageweg dient. Tevens scheidt de Hoogerwerf dit park van Grevelingenhout.
  • 3. Recreatiewoningenterrein De Tong: Dit terrein met recreatiewoningen ligt direct ten noorden van recreatiewoningenterrein Hoogerwerf en daarmee tussen dat terrein en de Hageweg. Recreatiewoningenterrein De Tong wordt ook ontsloten door de Hoogerwerfsweg. Op dit terrein staan geschakelde recreatiewoningen in een groene omgeving. Het terrein heeft een centrale parkeerplaats en een bedrijfswoning. Gebruikers van recreatiewoningen zijn voor voorzieningen aangewezen op Aquadelta.
  • 4. Onze Hoeve: Het rood omlijnde deel van deze locatie is het plangebied van dit bestemmingsplan. De ruimtelijke en functionele structuur van dit plangebied worden in separate alinea's beschreven. Het deel buiten de rode omlijning is een stacaravanpark dat ontsloten wordt door de Hageweg. Het terrein maakt gebruikt van de westelijk inrit waarmee ook een deel van het plangebied van dit bestemmingsplan ontsloten wordt. Nabij deze inrit liggen op het stacaravanpark de parkeervoorzieningen voor de gebruikers van de stacaravans.
  • 5. Jachthaven Bruinisse: Dit gebied omvat de Jachthaven Bruinisse en de Watersportvereniging Bru. De jachthaven biedt ruimte aan circa 1.400 ligplaatsen. Daarnaast zijn er recreatiewoningen, horecagelegenheden, winkels (ook voor scheepsbenodigdheden), speelvoorzieningen, sanitairgebouwen, een jachtstalling, een bedrijfswoning (voor de havenmeester) en een supermarkt aanwezig. Ten westen van de jachthaven ligt het openbare zandstrand 'Strand Bruinisse'. Watersportvereniging Bru ligt tussen Jachthaven Bruinisse en de N59. De watersportvereniging beschikt over een clubhuis en een botenstalling. Bij de watersportvereniging ligt een strand. In de haven van de watersportvereniging liggen naast pleziervaartuigen ook bedrijfsvaartuigen.
  • 6. Recreatiewoningenterrein De Kreek: De Kreek is een recreatiewoningenterrein ten zuiden van het plangebied. Dit terrein wordt ontsloten via de Molenweg. Dit terrein biedt ruimte aan geschakelde woningen in een groene omgeving. De woningen zijn geclusterd rondom deze groenvoorzieningen die onder meer ruimte bieden aan speelplaatsen. In het noordwestelijk deel van dit park ligt een parkeergelegenheid voor bewoners. Bezoekers parkeren op het parkeerterrein nabij de Molenweg. De gebruikers van de woningen kunnen de voorzieningen op Aquadelta gebruiken.
  • 7. Aquadelta: Omdat een aantal van de voornoemde locaties gebruik maakt van de voorzieningen op Aquadelta is er sprake van een sterke relatie tussen Aquadelta en veel andere locaties in het recreatiecluster. Aquadelta biedt ruimte aan gebouwen met recreatieappartementen. Tevens biedt dit park voorzieningen zoals een overdekt zwembad, winkels, tennisbanen, midgetgolf, horeca en detailhandel (onder meer in de vorm van een supermarkt). Tevens liggen er grotere en kleinere speelvoorzieningen op Aquadelta. Parkeren gebeurt in hoofdzaak op een centrale parkeervoorzieningen nabij de Hageweg. Ruimtelijk en functioneel is het park sterk verweven met Aquastaete.
  • 8. Aquastaete: Aquastaete is feitelijk onderdeel van Aquadelta en maakt ook gebruik van diens voorzieningen. Op Aquastaete zijn grondgebonden en overal het algemeen grotere recreatiewoningen te vinden. De woningen staan in een waterrijke omgeving. De woningen zijn overwegend opgetrokken in hout en onderscheiden zijn door hun vormgeving met veranda's, dakkapellen en plaatselijke nokverhogingen van de woningen op andere recreatieparken. De architectuur van deze woningen is geïnspireerd op die van bijvoorbeeld Scandinavische en/of Noord-Amerikaanse woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00351BphBR523872-VA01_0003.png"

Figuur 3.1: onderdelen van het recreatiecluster waarin het plangebied (het rood omlijnde gedeelte van nummer 4) ligt (gemeente Schouwen-Duiveland, 2013, bewerking Antea Group)

Direct naast het plangebied liggen twee andere recreatieparken aan de Hageweg. Het autonome karakter van de recreatieparken wordt versterkt door dichte bosschages en bomenrijen die het zicht vanaf de Hageweg op de desbetreffende parken ontnemen. De parken hebben tevens geen directe relatie met de overzijde van de dijkstructuur, wel zijn er diverse wandelpaden die de parken met de overzijde verbinden. Ten zuiden van dit recreatiecluster strekt het open en agrarische Zeeuwse landschap zich uit.

Het plangebied omvat een terrein van circa 4,9 hectare. Het huidige plangebied kan onderscheiden worden in twee delen: locatie A en locatie B (zie figuur 1.1). Het huidige patroon van locatie A kent een rationele ruimtelijke opzet, schaal en maat van de plaatsen die gebruikelijk is voor een campingterrein. Locatie A is omsloten door een watergang die de afwatering van het terrein verzorgt. De hoofdentree bevindt zich bij de boerderij 'Nooit Gedacht' aan de westzijde van het terrein. Locatie B betreft in de huidige situatie een parkeerplaats, met een directe verbinding met de Hageweg.

Het plangebied kenmerkt zich door hoge en dichte bosschages die voorheen de standplaatsen van elkaar scheidden. De aanwezige dichte bosschages hebben het plangebied sinds 2008 een kamerstructuur gegeven aan het plangebied, hetgeen niet gebruikelijk is in de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00351BphBR523872-VA01_0004.png"'

Figuur 3.2: dichte bosschages die verworden zijn tot kamerstructuren (Streetsmart, 2021)

3.3.2 Functionele analyse

In de huidige situatie zijn binnen het plangebied de volgende functies aanwezig: westelijk gelegen parkeerterrein (exclusief het deel dat bij Stacaravanpark Bruinisse behoort), boerderij 'Nooit Gedacht' met naastgelegen zwembad, plaatsen voor kampeerplekken, enkele (sanitair)gebouwen, en een meest oostelijk gelegen parkeerterrein. In en om de boerderij worden mogelijkheden geboden tot het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeven van een kantine, servicepunt voor het recreatiepark (receptie etc.) en bedrijfswoning. In de huidige situatie heeft het plangebied twee ontsluitingen op de Hageweg: één nabij boerderij 'Nooit Gedacht' en één nabij het parkeerterrein dat grenst aan Aquadelta.

Het kampeerterrein is niet in gebruik en raakt steeds meer in verval, wat niet ten goede komt aan de kwaliteitsbeleving en het veiligheidsgevoel op de omliggende recreatieterreinen.

3.4 Toekomstige situatie

3.4.1 Ruimtelijke analyse

Voor de transformatie van het plangebied is een stedenbouwkundig principe uitgewerkt dat als bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd. In de toekomstige situatie is het de bedoeling om de rationele structuur zoals in de huidige situatie binnen het plangebied aanwezig is, grotendeels los te laten. De toekomstige recreatiewoningen komen in drie deelgebieden met elk een verschillende typologie te liggen. Het deelgebied dat grenst aan de Hageweg wordt zo vorm gegeven dat een optische verbinding tussen de Hageweg en het plangebied ontstaat.

De twee bovengenoemde bestaande aansluitingen van het plangebied met de omgeving (Hageweg) blijven behouden en worden ingepast in de nieuwe situatie: nabij de boerderij aan de westzijde (bestaande toegang) en nabij de meest oostelijk gelegen parkeerplaats (perceel B op figuur 1.1, zie ook figuur 3.3 hieronder). Op diverse plekken worden routes gecreëerd voor langzaam verkeer om het plangebied te bereiken en te verlaten (zie oranje gestippelde lijnen aan de zuid- en oostzijde). Met landschappelijke elementen, zoals laan- en wegbeplanting, erfbeplanting en fruitboomgaarden ontstaat de mogelijkheid om in het plangebied drie verblijfsmilieus te creëren.

De bestaande watergangen in het plangebied bieden de kans om verblijfssferen langs het water te realiseren, wat aansluit bij de verwevenheid van Zeeland met het water. De watergang aan de oostzijde van het plangebied wordt verbreed. Tevens kan het water een rol spelen in speelplekken.

De twee parkeerterreinen blijven behouden, waarbij geldt dat de helft van het meest oostelijk gelegen parkeerterrein (locatie B, zie figuur 1.1) ten dienste staat van en overgedragen wordt aan het naastgelegen recreatiepark Aquadelta, zodat zij daar in een deel van hun parkeerbehoefte kunnen voorzien.

Eén van de aansluitingen aan de Hageweg kan benut worden voor een calamiteitenroute. De locaties van de aansluitingen op de Hageweg blijven gelijk aan de locaties van de huidige aansluitingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1676.00351BphBR523872-VA01_0005.png"

Figuur 3.3: vlekkenplan (september 2021)

3.4.2 Functionele analyse

De verblijfsrecreant stelt tegenwoordig hogere eisen aan zijn verblijfsaccommodatie dan voorheen gebruikelijk was. Steeds meer campings worden geherstructureerd tot parken met recreatiewoningen.

Voorliggend bestemmingsplan biedt daartoe de mogelijkheid om maximaal 76 recreatiewoningen te realiseren, bedoeld voor groepen die in grootte variëren (gemiddeld 7 overnachtingsplekken per recreatiewoning). Hiermee kan worden ingespeeld op de marktvraag naar accommodatie voor gezinsgroepen en zorgbehoevenden.

In en rondom boerderij 'Nooit Gedacht', gelegen aan de westkant van het plangebied, blijven in de toekomstige situatie de mogelijkheid tot het gebruik van de boerderij en omliggende gronden als bedrijfswoning, kantine en servicepunt voor het recreatiepark behouden. De mogelijkheden zoals beschreven in paragraaf 1.4 zijn daartoe overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan zijn in dit bestemmingsplan zodat zij in de toekomstige situatie voortgezet kunnen worden. Het bestaande zwembad nabij de boerderij Nooit Gedacht blijft ook behouden.

Uitgangspunt is dat het toekomstig recreatieve product duurzaam is in bouw, gebruik en exploitatie. Bij het bouwen van nieuwe gebouwen zullen de principes en geldende eisen ten aanzien van energietransitie, klimaatadaptatie en circulair bouwen worden toegepast. Daarnaast zijn in het ontwerp van het plangebied bijvoorbeeld de huidige inrichtingsstructuur gehandhaafd en de bestaande landschappelijke structuren gerespecteerd en waar nodig versterkt.

3.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing op een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt, of wanneer er een functiewijziging van zodanige aard en omvang plaatsvindt dat om die reden sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het gaat hierbij zowel om fysiek ruimtebeslag als de wijziging of toevoeging van functies.

Hoewel onderhavig plan uitgaat van herontwikkeling van een bestaand kampeerterrein naar recreatiepark, waarbij het totaaloppervlak van het terrein niet wijzigt, is wel sprake van een toename aan bebouwing. Zodoende is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

3.5.1 Behoefte

De recreatiedruk in de gemeente Schouwen-Duiveland is onverminderd groot, zoals ook de afgelopen jaren bleek. Dat geldt ook voor recreatiepark Aquadelta. Het is de bedoeling dat Onze Hoeve deel uit gaat maken van het naastgelegen Aquadelta zodat er meer capaciteit ontstaat. Vanuit Aquadelta gaat de centrale bedrijfsmatige exploitatie uitgevoerd worden. Daarmee wordt invulling gegeven aan de centrale bedrijfsmatige exploitatie. Er zal waarschijnlijk sprake zijn van een menging van koop- en verhuur van recreatiewoningen. Aspecten aangaande beheer en onderhoud wordt door het park gefaciliteerd. Qua type spelen de nieuwe recreatiewoningen in op de behoefte aan luxe in de recreatiesector (zie Agenda Toerisme, p.6) en aan recreatievoorzieningen voor mindervaliden.

Ten opzichte van de huidige planologische situatie wordt er met dit bestemmingsplan het aantal eenheden sterk gereduceerd. Waar er nu sprake is van 102 (90 kampeerplaatsen en 12 recreatiewoningen) toegelaten recreatieve eenheden is er straks sprake van 76 toegelaten recreatieve eenheden. In het plangebied zal voorzien worden in een specifiek recreatieproduct: recreatiewoningen die goed toegankelijk zijn voor mindervaliden. Hiermee ontstaat een specifieke doelgroep voor de voorgenomen ontwikkeling. Er vindt in het plangebied een ontwikkeling plaats die het aantal eenheden (en daarmee het absolute aantal recreatieve overnachtingen) reduceert en die daarbij leidt tot productdifferentiatie omdat een kampeerterrein vervangen wordt door een recreatiewoningenterrein. Die woningen worden zo gebouwd dat zij te gebruiken zijn door de voorgenomen doelgroep (mindervaliden). Derhalve kan geconcludeerd worden dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling want het aantal recreatieve eenheden op Schouwen-Duiveland neemt als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling niet toe en de ontwikkeling is gericht op een doelgroep die nu geconfronteerd wordt met een beperkt aanbod.

3.5.2 Buiten bestaand stedelijk gebied

Het plangebied is onderdeel van een grotere recreatieconcentratie (jachthaven, golfbaan, recreatiepark Aqualand, Stacaravanpark Bruinisse) met bijbehorende infrastructurele voorzieningen en groenstructuren. Gelet op het bepaalde in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het plangebied derhalve onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Door voorliggend plangebied te herontwikkelen naar een recreatiepark is sprake van een logische invulling van het terrein en een logische opvulling van de recreatieconcentratie als geheel.

Door de herontwikkeling verandert de recreatieve functie van het terrein niet; in de huidige situatie is sprake van een planologisch bestaand recreatieterrein met mogelijkheden voor kamperen en beperkte mogelijkheden tot de bouw en het gebruik van recreatiewoningen. Deze locatie wordt in de toekomstige situatie omgezet naar een recreatiepark. Hierdoor, en gezien de de ligging tussen twee bestaande recreatieparken vormt het plangebied een logische locatie voor het beoogde recreatiepark die niet leidt tot ruimtebeslag in het open Zeeuwse landelijk gebied.

3.6 Conclusie

Het plangebied is onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast leidt de voorgenomen transformatie van een in onbruik geraakt kampeerterrein tot duurzaam ruimtegebruik. Het concept dat ten grondslag ligt aan de transformatie maakt een ontwikkeling mogelijk die tegemoet komt aan de wensen van specifieke doelgroepen. Derhalve vormt de ladder voor duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Milieu- en duurzaamheidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden alle relevante milieuaspecten behandeld die van toepassing zijn op het plangebied. Hierbij is uitgegaan van alle activiteiten die in het plan worden toegestaan.

4.2 Verkeer en parkeren

4.2.1 Algemeen

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Gemeentelijk beleid

Op 25 oktober 2018 heeft de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland de 'Agenda Toerisme 2018 - 2026' vastgesteld. Hierin zijn kencijfers opgenomen voor recreatieve functies in Schouwen-Duiveland, deze hebben onder andere betrekking op parkeernormering en verkeersgeneratie.

In 2020 is het beleid ten aanzien van parkeren gewijzigd. Toen zijn de eerder gehanteerde cijfers getoetst aan de normering van het CROW, om daarmee een voorstel voor realistische, juridisch houdbare (planologische borging) en hanteerbare kencijfers voor parkeren en verkeersgeneratie met een eenduidig en eenvoudig systeem te verkrijgen.

De toets, inclusief beleidsuitgangspunten, is beschreven in het 'Wijziging document Regelgeving Agenda Toerisme 2018 - 2026: Kengetallen parkeren en verkeer'. Dit beleidsstuk vervangt het Document Regelgeving Agenda Toerisme voor zover dit ziet op de kengetallen voor parkeren en verkeersgeneratie bij verblijfsrecreatie.

4.2.2 Toetsing

Aantal parkeerplaatsen en verkeersgeneratie

In het hierboven beschreven 'Wijziging document Regelgeving Agenda Toerisme 2018 - 2026' is als beleidsuitgangspunt opgenomen dat bij alle recreatieve eenheden voor het aantal parkeerplaatsen gerekend moet worden met 1 parkeerplaats per 3 slaapplaatsen. Voor verkeersgeneratie is het uitgangspunt dat sprake is van 2,2 motorvoertuigbewegingen/etmaal per parkeerplaats. Dit geldt voor alle verschillende typen verblijfsrecreatie m.u.v. hotels.

Binnen voorliggend plan worden maximaal 76 recreatiewoningen mogelijk gemaakt. Het aantal overnachtingsplaatsen per recreatiewoning bedraagt gemiddeld 7. Zodoende is het totale aantal overnachtingsplaatsen over het gehele plangebied 76 * 7 = 532 overnachtingsplaatsen. Dit geeft op basis van bovenstaand gemeentelijk beleid een aantal parkeerplaatsen en verkeersgeneratie zoals in tabel 4.1 is weergegeven: 392 bewegingen/etmaal.

Tabel 4.1: Aantal verkeersbewegingen toekomstige situatie (bew/etm.)

    Aantal   Aantal slaapplekken /recreatiewoning   Aantal slaapplekken   Aantal parkeerplaatsen   Aantal bew/etm.  
Standplaatsen   76   7   532   178   392  

Parkeren

In de toekomstige situatie wordt het mogelijk gemaakt om nabij de recreatiewoning (op het perceel) in elk geval één parkeerplaats te realiseren. Daarnaast is sprake van twee bestaande parkeerterreinen. Het meest westelijk gelegen parkeerterrein (gemakshalve: P1, zie figuur 4.1) is in de huidige situatie al geheel als parkeerterrein in gebruik. De tweede parkeerplaats (gemakshalve: P2, zie figuur 4), betreft de meest oostelijk gelegen helft van het perceel H1547, grenzend aan Aquadelta. Dit deel van perceel H1547 is ook in de huidige situatie al als parkeerterrein in gebruik, en blijft in de toekomstige situatie als zodanig ingericht. Mogelijk wordt P2 in de toekomst gebruikt voor de opvang van de parkeerbehoefte van het naastgelegen recreatiepark Aqua Delta.

Om na te gaan of bovenstaande parkeerbehoefte (tabel 4.1) op de bestaande parkeerterreinen past, is het totaaloppervlak van het parkeerterrein P1 ingeschat op basis van Streetsmart, en het oppervlak van P2 bepaald op basis van het vlekkenplan (zie tabel 4.2). P2 betreft de helft van het oppervlak van perceel H1547 (zie tabel 4.3 hieronder, en bijlage 2), dus 50% van 6.534 m2 , ongeveer 3.267 m2. Gemakshalve wordt dit naar beneden afgerond naar 3.260 m2. Vervolgens is nagegaan wat het aantal beschikbare parkeerplaatsen op P1 en P2 is (zie tabel 4.2).

Tabel 4.2: beschikbaar aantal parkeerplekken op P1 en P2

  P1   P2  
Totaaloppervlak (m2)   2.000   3.260  
Oppervlak wegen binnen parkeerterrein (m2)   900   1.100  
Beschikbare ruimte voor parkeren (m2)   1.100   2.160  
Oppervlak één parkeerplaats (TU Delft) (m2)   12   12  
Beschikbaar aantal parkeerplekken   92   180  

Tabel 4.3: oppervlakten percelen binnen plangebied (Bron: vlekkenplan, september 2021)

Zoals blijkt uit tabel 4.2 is op P1 ruimte voor 92 parkeerplaatsen. Ervan uitgaand dat er op elk perceel ook één parkeerplek wordt gerealiseerd, is daar sprake van 76 parkeerplaatsen. P1 en de privéparkeerplaats per perceel leveren tezamen dus 92 + 76 = 168 parkeerplaatsen op. De parkeerbehoefte van 178 parkeerplaatsen wordt hiermee niet in zijn geheel opgevangen. Dan resteren nog 10 parkeerplaatsen die benodigd zijn. Hiervoor kan P2 worden ingezet, aangezien daar nog ruimte is voor 180 parkeerplaatsen. Een zeer klein deel van P2 (10 van de 180 parkeerplaatsen) kan zodoende gebruikt worden om te voldoen aan de totale parkeerbehoefte van Onze Hoeve. Zodoende biedt parkeren geen belemmering voor het bestemmingsplan. In een latere fase, bij de vergunningverlening, zal bovendien het concrete aantal parkeerplaatsen van voorliggende ontwikkeling nogmaals worden getoetst.

Figuur 4.1: parkeerterrein in de toekomstige situatie (Bron: luchtfoto streetsmart, 2019, met kadastrale percelen)

Verkeersgeneratie

Het plangebied wordt ontsloten door de Hageweg. Deze weg ontsluit ook de naastgelegen recreatieparken (Stacaravanpark Bruinisse, Aquadelta), de golfbaan, de woningen naast de golfbaan en de jachthaven en bijbehorende bedrijvigheid. Vanaf de Hageweg zal het verkeer vanaf Onze Hoeve de Groeneweg gebruiken om op de N59 uit te komen, en van daaruit de route richting het noorden of zuiden te vervolgen. In de huidige situatie is reeds sprake van met name recreatief verkeer over de Hageweg en de Groeneweg.

In de planologisch legale situatie zijn op het moment van aankoop van de gronden maximaal 90 standplaatsen aanwezig geweest. Dit had de volgende verkeersgeneratie tot gevolg: uitgaande van 6 overnachtingsplekken / standplaats, gaat het om 540 overnachtingsplaatsen. Het aantal verkeersbewegingen op basis van het gemeentelijk beleid wordt in tabel 4.4 weergegeven: 396 bewegingen/etmaal.

Tabel 4.4: verkeersgeneratie planologisch legale situatie (op moment van aankoop gronden)

    Aantal   Aantal slaapplekken /recreatiewoning   Aantal slaapplekken   Aantal parkeerplaatsen   Aantal bew/etm.  
Standplaatsen   90   6   540   180   396  

Als de verkeersgeneratie van de toekomstige situatie (na planontwikkeling, zie tabel 4.1) en die van de planologisch legale situatie (zie tabel 4.4) met elkaar vergeleken wordt, ontstaat het volgende beeld. Het verschil in verkeersbewegingen is 392 - 396 = een afname van 4 bewegingen/etmaal. Zodoende is in de toekomstige situatie dus sprake van een afname van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de planologisch legale situatie. Er zal dan ook geen sprake zijn van capaciteitsproblemen op het bestaande wegennet als gevolg van voorliggend plan.

4.2.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Toetsingskader

Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en milieugevoelige bestemmingen (zoals woningbouw) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk gehouden worden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (hierna: VNG-handreiking) wordt onder milieugevoelige functies verstaan: woningen, woongebieden, ziekenhuizen, scholen en verblijfsrecreatie. Sommige functies kunnen zowel milieubelastend als milieugevoelig zijn (bijvoorbeeld ziekenhuizen en scholen).

De VNG-handreiking bevat een lijst met bedrijven waaraan, afhankelijk van de mate waarin de in de lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), een categorie wordt toegekend. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot de woongebieden. Per bedrijfstype wordt zo een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en percelen waarop milieugevoelige functies zoals woningen zijn toegestaan en die zijn gelegen in een rustige woonwijk. Wanneer er geen sprake is van een rustige woonwijk, maar van een gemengd gebied, kan één afstandsstap worden teruggedaan. Een bedrijf dat 50 meter afstand tot een rustige woonwijk moet aanhouden, mag zich hierdoor op 30 meter van een gemengd gebied vestigen.

Onder een rustige woonwijk wordt verstaan een woongebied met weinig verkeer en praktisch geen bedrijven en/of winkelcentra. Gemengde gebieden zijn gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Naast wonen komen ook andere functies voor zoals winkels, horeca en bedrijvigheid. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct naast de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Voor dergelijke gebieden kunnen de richtafstanden die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

De te hanteren richtafstanden zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 4.5: richtafstanden VNG handreiking 'Bedrijven & milieuzonering' (VNG, 2009)

De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief worden gezien. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken, kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer.

4.3.2 Toetsing

Aangezien in de omgeving van het plangebied sprake is van functiemening (recreatieterreinen, jachthaven, golfbaan, jachthaven) is sprake van een gemengd gebied. Zodoende kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Effect onderhavig recreatiepark op de omgeving

Zoals bovenstaand beschreven valt een recreatiepark volgens de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) in 'kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)'. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen, vanwege het milieuaspect geluid. Voor de milieuaspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 10 meter. In tabel 4.6 wordt getoetst aan de richtafstand tot omliggende functies.

Tabel 4.6: vergelijking richtafstanden met werkelijke afstanden vanuit onderhavig recreatiepark naar de omgeving

Ontvanger (milieugevoelige functie)   Richtafstand (VNG) (meter)   Werkelijke afstand (meter)   Voldoet?  
Omliggende reguliere woningen   30   430   Ja  
Recreatiewoningen op Aquadelta   30   30   Ja + zie onder*  
Recreatiewoningen in jachthaven   30   50   Ja  
Stacaravans op Stacaravanpark Bruinisse   30   0   Ja + zie onder*  

*Hoewel op grond van het gemeentelijk beleid niet gezoneerd wordt tussen recreatiebedrijven onderling, wordt hierna desondanks nagegaan wat de herontwikkeling van Onze Hoeve betekent voor omliggende recreatiewoningen. Tussen het plangebied en de recreatiewoningen op Aquadelta ligt een groenbestemming met een breedte van minimaal 30 meter. In deze bestemming mag niet gebouwd worden. Deze groenbestemming wordt niet gewijzigd door dit bestemmingsplan. Dit betekent dat de nieuwe recreatiewoningen in het plangebied op dusdanige afstand van de recreatiewoningen op Aquadelta komen te staan dat er geen sprake kan zijn van hinder. Ten aanzien van het deel van het plangebied dat grenst aan het Stacaravanpark Bruinisse geldt dat in het plangebied kampeermiddelen tot op de grens van het plangebied gezet mogen worden. Voor Stacaravanpark Bruinisse geldt dat de stacaravans tot op de grens van dit park gezet mogen worden. In de toekomstige situatie wordt dit niet anders. Voor deze gronden is dus geen toename van hinder te verwachten omdat de maximale planologische mogelijkheden behouden blijven. Bij de verdere uitwerking van het voornemen tot transformatie van Onze Hoeve wordt bezien hoe de nieuwe recreatiewoningen zo optimaal ingepast en afgeschermd kunnen worden ten opzichte van de stacaravans.

Effect omgeving op het recreatiepark Onze Hoeve

In de omgeving van het recreatiepark zijn de volgende functies aanwezig die milieuhinder kunnen veroorzaken (zie figuur 4.2). In tabel 4.7 hieronder wordt aan de richtafstanden getoetst. De nummers in de eerste kolom corresponderen met de nummers op figuur 4.2.

Figuur 4.2: ligging functies in de omgeving van het plangebied die milieuhinder kunnen veroorzaken

Tabel 4.7: vergelijking richtafstanden met werkelijke afstanden vanuit activiteiten in de omgeving op recreatiepark Onze Hoeve

  Activiteit   SBI nr. (VNG) en/of naam   Richtafstand (VNG) (meter)   Werkelijke afstand (meter)   Voldoet?  
1   Supermarkt Aquadelta   471   N.v.t. *  
2   Dienstverlening; ondersteunende horeca-activiteiten, dienstverlening en detailhandel ten behoeve van de verblijfsrecreatie op Aquadelta**   561: Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d   N.v.t. *  
3   Tennisbaan (Aquadelta)   931   30   60   Ja  
4   Jachthaven   932   30   65   Ja  
5   Bedrijf t/m cat. 2 (nabij jachthaven)   n.v.t. geen specifieke categorie   10   80   Ja  
6   Bedrijf t/m cat. 3.2 (nabij jachthaven)   n.v.t. geen specifieke categorie   50   75   Ja  
5 + 6   Detailhandel in boten (nabij jachthaven)   47: Detailhandel voor zover niet elders genoemd   N.v.t. *  

* Voor deze activiteiten geldt een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk. Aangezien sprake is van gemengd gebied, kan de afstand met één stap worden verlaagd. Op basis hiervan is het aannemelijk dat het recreatiepark Onze Hoeve geen hinder ondervindt van deze activiteit.

**In het bestemmingsplan Recreatieterreinen (vastgesteld 27-6-2013) is hierbinnen onder meer een cafetaria, broodjeszaak, ijssalon, snackbar, eetcafé en restaurant toegestaan.

4.3.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Toetsingskader

Algemeen

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect stof niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk vijf (luchtkwaliteitseisen) van de Wet milieubeheer (hierna Wm), ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd (hierna Wlk). Het doel van de Wlk is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De in de Wlk vastgestelde normen voor luchtkwaliteit mogen niet overschreden of, in geval van een bestaande overschrijding, mag een eventuele toename niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteitsnormen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde; of
  • een project per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt; of
  • een project slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging; of
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL); of.
  • een project een ander project van gelijke of grotere omvang vervangt.

Niet in betekenende mate

In de algemene maatregel van bestuur 'Niet In Betekenende Mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3%-grens niet wordt overschreden. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Een geplande ruimtelijke ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als:

  • het valt onder de beschrijving in de tabellen met categorieën van gevallen in de 'Regeling Niet In Betekenende Mate', of
  • het bevoegd gezag aannemelijk kan maken, bijvoorbeeld door berekeningen, dat de 3%-grens niet wordt overschreden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in de onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totale aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op die locatie de vestiging van een gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszone.

4.4.2 Toetsing

Door de herontwikkeling is sprake van een verkeerstoename. De verkeersgeneratie als gevolg van het plan is bepaald in paragraaf 4.2. Daaruit blijkt dat sprake is van maximaal 392 bewegingen/etmaal. Uit de NIBM-tool (zie tabel 4.6) blijkt dat bij dit aantal verkeersbewegingen sprake is van 'niet in betekende mate'.

Tabel 4.6: verkeersgeneratie van het plan ingevoerd in de NIBM-tool

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse geïnventariseerd. Op basis van de NSL Monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit (gemeten in fijnstof: PM2,5 en PM10, en gemeten in stikstofdioxide, in NO2) ter plaatse van het plangebied voldoet aan de gestelde grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide. Het aantal dagen dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.5 Geur

4.5.1 Toetsingskader

Algemeen

Geur kan in de leefomgeving hinder veroorzaken. Bij geur gaat het om de geuruitstoot (emissie) van bedrijven die zich verspreidt via de lucht en een geurbelasting (immissie) veroorzaakt op de woon- en leefomgeving. De afstand tussen geuremitterende bedrijven en geurgevoelige bestemmingen is daarbij van grote invloed. Geur heeft dus gevolgen voor het leefklimaat van mensen en voor het gebruik van de ruimte.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geur niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving bedrijven

In Nederland is er geen wetgeving voor geur van bedrijven. Voor een aantal bedrijven die onder een algemene maatregel vallen zoals het Activiteitenbesluit, zijn er verplichtingen ten aanzien van te treffen maatregelen. Voor omgevingsvergunningplichtige bedrijven geldt de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) als toetsingskader voor het beoordelen van eventuele geurhinder. Wel is in beleid vastgelegd wat een tegen geur te beschermen object is. Naast woningen kunnen dit ook andere locaties zijn waar mensen zich gedurende langere tijd bevinden en waar blootstelling aan geur tot hinder kan leiden, zoals ziekenhuizen, bejaarden- en verpleegtehuizen en recreatiegebieden. Hoewel in principe alle geurgevoelige objecten moeten worden beschermd tegen geuroverlast, kunnen wel verschillen in het niveau van bescherming worden gehanteerd. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een lager beschermingsniveau en dus een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing.

Regelgeving veehouderijen

Vergunningplichtige veehouderijen moeten voor wat betreft geur van dierenverblijven voldoen aan de Wet geurhinder en veehouderij. Verder dienen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de beste beschikbare technieken te worden toegepast. Veehouderijen die onder het Besluit landbouw milieubeheer vallen, moeten voldoen aan de in dat besluit genoemde minimaal aan te houden afstand tot geurgevoelige objecten. Het Besluit landbouw milieubeheer geeft ook minimaal aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten voor opslagen van veevoeder en mest.

Zowel in het Besluit landbouw als in de Wet geurhinder en veehouderij is ook vastgelegd wat een geurgevoelig object is. Volgens de Wet geurhinder en veehouderij is dat een gebouw, bestemd voor menselijk gebruik, waar zich gedurende langere periode mensen bevinden. In het Besluit landbouw zijn categorieën van objecten gedefinieerd waartoe een minimaal te houden afstand dient te worden aangehouden.

4.5.2 Toetsing

Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven, wordt voldaan aan de richtafstanden tot niet-agrarische bedrijven in de nabije omgeving van het plangebied. Ten opzichte van agrarische bedrijven is sprake van een geruime afstand van het plangebied tot die bedrijven (minstens 1,8 kilometer). Derhalve wordt ook voldaan aan de richtafstanden tot veehouderijen. Zo is, in vergelijking met andere veehouderijen, de richtafstand volgens de VNG handreiking Bedrijven & Milieuzonering (2009) bij het 'Fokken en houden van varkens' het grootst: 200 meter tot een rustig woongebied, en dus 100 meter tot een gemengd gebied. Hier wordt ruimschoots aan voldaan.

Uit de Atlas voor de Leefomgeving blijkt dat 3-4% van de mensen aangaf ernstige geurhinder te ondervinden van landbouwbedrijven en het uitrijden van mest (2016, zie figuur 4.3). Deze kaart is gemaakt door de Atlas Leefomgeving op basis van cijfers uit landelijk onderzoek van het RIVM en het CBS.

Hoewel de kaart van de Atlas voor de Leefomgeving slechts een grof beeld geeft van het percentage mensen dat ernstige geurhinder aangaf te ondervinden van landbouwbedrijven en het uitrijden van mest, kan, mede gelet op de grote afstand tot de meest dichtbijgelegen veehouderijen, worden gesteld dat het geurklimaat in het plangebied aanvaardbaar is.

Figuur 4.3: percentage mensen dat ernstige geurhinder aangaf te ervaren als gevolg van landbouwbedrijven en het uitrijden van mest (Bron: Atlas voor de leefomgeving, 2016)

4.5.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor het plan.

4.6 Geluid en stilte

4.6.1 Toetsingskader

Algemeen

Een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van o.a. wegverkeerlawaai en industrielawaai door middel van zonering.

In het algemeen geldt dat als aan de richtafstand op grond van de VNG-handreiking Bedrijven en milieuzonering behorende bij de van toepassing zijn de bedrijfscategorie wordt voldaan, het aspect geluid niet zorgt voor een aantasting van het woon- en leefklimaat. Dit aspect hoeft in dit geval niet nader te worden onderzocht.

Regelgeving

Wegverkeerslawaai

Ingevolge artikel 74 Wet geluid hinder (Wgh) zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt en woonerven. Tevens zijn in de Wgh onderzoekszones opgenomen waarbinnen onderzoek moet worden uitgevoerd naar de gevolgen van wegverkeerslawaai op een geluidsgevoelige bestemming. Deze onderzoekszones bedragen voor het stedelijk gebied voor wegen met 1 of 2 rijstroken 200 meter en voor het buitenstedelijk gebied 250 meter voor wegen met 1 of 2 rijstroken. Voor gezoneerde wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De grenswaarde ligt tussen de 53 dB en 68 dB, afhankelijk van de ligging en of het een nieuwe of bestaande situatie betreft.

Een geluidsbelasting hoger dan deze grenswaarde is niet toelaatbaar. In het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de grenswaarde is de geluidbelasting alleen toepasbaar na een afwegingsproces in de vorm van een procedure hogere grenswaarde.

Menselijk stemgeluid

Bestemmingen waarbij menselijk stemgeluid in de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening een rol kan spelen, zijn onder andere bedrijven (horeca), sportvelden of speelplaatsen/hangplekken. Getoetst moet worden of het stemgeluid niet leidt tot aantasting van het woon- en leefklimaat.

4.6.2 Toetsing

Wegverkeerslawaai

Recreatiewoningen zijn niet aangemerkt als geluidgevoelig gebouw in de zin van de Wet geluidhinder. Dit betekent dat er in de zin van de Wet geluidhinder geen formele grenswaarden voor gelden. In het kader van goede ruimtelijke ordening is de geluidsituatie vanwege wegverkeer ter plaatse wel in ogenschouw genomen. Daarbij is relevant dat de gemeente Schouwen-Duiveland in dit verband de geluidbelasting op recreatiewoningen toetst op dezelfde manier als de geluidbelasting op reguliere woningen.

Nabij het plangebied zijn de volgende wegen gesitueerd die mogelijk geluideffect kunnen hebben op het plangebied:

  • Hageweg.
  • N59.

Met behulp van akoestisch onderzoek is het geluideffect van wegverkeer op bovengenoemde wegen bepaald. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Het plangebied ligt op meer dan 250 meter afstand van een weg waarop een hogere maximumsnelheid dan 30 kilometer per uur geldt. Derhalve is het niet verplicht om akoestisch onderzoek uit te voeren om het geluid van wegverkeer op de nieuwe recreatiewoningen vast te stellen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening heeft dergelijk onderzoek wel plaatsgevonden en zijn de resultaten in analogie met de Wet geluidhinder beoordeeld.

Hageweg

De Hageweg ligt op een afstand van circa 10 meter van het plangebied. Op deze weg geldt een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur. Op de Hageweg is sprake van een mening van gemotoriseerd verkeer en langzaam (recreatief) verkeer. De daadwerkelijke maximale snelheid die het gemotoriseerd verkeer hier veilig kan halen ligt gedurende een groot deel van de dag waarschijnlijk onder de 30 kilometer per uur. Daarbij moet worden opgemerkt dat de Hageweg niet gezoneerd is omdat er op die weg een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van wegverkeer op deze locatie naar analogie met de Wet geluidhinder beoordeeld. Uit het akoestisch onderzoek in bijlage 3 blijkt dat de geluidbelasting van wegverkeer op de Hageweg op de eerstelijnsbebouwing aan die weg niet meer dan 40 dB (inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt). Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder.

N59

Op de N59 geldt een maximumsnelheid van 80 kilometer per uur. De afstand tussen het plangebied en de N59 is circa 650 meter. Uit bijlage 3 blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de N59 maximaal 41 dB (incusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt. Voor deze geluidbron geldt daarmee ook dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder niet overschreden wordt.

Indirecte hinder wegverkeer

Zoals beschreven in paragraaf 4.3.2 leidt dit bestemmingsplan tot een afname van 4 verkeersbewegingen per etmaal ten opzichte van het huidig toegestane planologisch gebruik en daarmee ten opzichte van wat planologisch acceptabel geacht is. Dit bestemmingsplan leidt daarmee niet tot een verslechtering van de geluidsituatie omdat het zorgt voor een afname van de verkeersbewegingen en de daarmee samenhangende geluidbelasting. Daar komt bij dat uit de voorgaande alinea's blijkt dat de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer op de Hageweg en N59 ruimschoots onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder ligt. Omdat er sprake is van een afname van de verkeersgeneratie en een laag geluidniveau in het plangebied kan derhalve gesteld worden dat er in het plangebied alsook nabij het plangehied na realisatie van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Menselijk stemgeluid

Uit jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat het aspect stemgeluid ook kan worden beoordeeld aan de hand van VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering 2009' (zie Uitspraak ABRvS d.d. 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1357). Er mag van uit worden gegaan dat het aspect stemgeluid (het geluid van spelende kinderen) relevant is voor een verblijfsrecreatieterrein en meegenomen is in de richtafstand (in dit geval 30 meter, zie paragraaf 4.3.2) voor dergelijke terreinen. Het is derhalve niet nodig om op dit punt akoestisch onderzoek uit te voeren of regels ter beheersing van het stemgeluid te stellen in dit bestemmingsplan.

Evenementen

Ter beperking van de mogelijke overlast van activiteiten in het plangebied naar de omgeving is in artikel 9.2 bepaald dat in het plangebied geen evenementen georganiseerd mogen worden. Daarmee wordt voorkomen dat de omgeving hinder ondervindt van het geluid van een evenement alsmede van het geluid van verkeer van en naar het evenement.

4.6.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het plan, toetsing van de geluidbelasting als gevolg van verkeersbewegingen op de Hageweg en de N59 laat geluidbelastingen zien die zich minimaal 7 dB onder de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder bevinden. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Toetsingskader

Algemeen

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en / of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externeveiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken (dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken.

Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een feitelijk bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als buitenwettelijke oriëntatiewaarde.

Op grond van de provinciale Beleidsvisie externe veiligheid van de Provincie Zeeland (mei 2005) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:

  • a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of
  • b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag), of
  • c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is.

Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.

Voor een aantal categorieën van risicovolle inrichtingen is een standaardbenadering voor het omgaan met risico's voorgeschreven in het Bevi. Deze benadering is uitgewerkt in een aantal veiligheidsafstanden die zijn opgenomen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). De categorieën van inrichtingen waarop het Revi van toepassing is, betreffen onder meer lpg-tankstations en opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen die voldoen aan de PGS 15 (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen). Propaantanks van meer dan 13 m³ vallen onder de werkingssfeer van het Bevi.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en het water

Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Binnen bepaalde grenzen wordt dit vervoer over weg, binnenwater en spoor gegarandeerd. Het Basisnet heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen (enkele uitzonderingen daargelaten).

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de bebouwde omgeving en de veiligheid van mensen die wonen of verblijven dicht in de buurt van de infrastructuur waar dit vervoer plaatsvindt. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant).

De wetgeving rondom het Basisnet, in werking getreden op 1 april 2015, bestaat onder andere uit:

  • de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
  • het Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • de Regeling Basisnet: hier staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Binnen deze belemmeringenstrook mogen geen nieuwe bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken toestaan; met een afwijkingsbevoegdheid kan bouwen voor aanwezige positief bestemde functies worden toegestaan, mits het geen kwetsbare objecten betreft. Het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze strook, dient aan een vergunningenstelsel te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven. Op grond van artikel 12 van het Bevb dient het groepsrisico in het invloedsgebied van de buisleiding te worden verantwoord.

Tussen een bestaand gasontvangstation (GOS) en nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden aan te houden veiligheidsafstanden volgens de Wet Milieubeheer. Afhankelijk van de inlaatdruk worden nadere eisen gesteld.

Betekenis voor het initiatief

Recreatieterreinen zijn op grond van artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kwetsbare objecten. Deze vallen namelijk binnen de categorie 'kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen'.

4.7.2 Toetsing

Nabij het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig (zie figuur 4.4). Hierna wordt op deze risicobronnen ingegaan.

Figuur 4.4: ligging plangebied (paars omlijnd) tot risicobronnen (Bron: risicokaart in ArcGisPro)

Risicovolle inrichtingen

Volgens de Risicokaart (Bron: risicokaart.nl, 20 december 2021) bevindt zich in de nabije omgeving van het plangebied één Bevi-inrichting: tank met propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas op het terrein van Stacaravanpark Bruinisse (25 meter vanaf het hart van de tank tot aan grens voorliggend plangebied). De tank heeft een inhoud van 18 m3.

Voor de propaantank geldt dat de indicatieve waarde voor de effectafstand bij een grote calamiteit 285 meter is. Binnen een straal van 45 meter van de bron geldt voor onbeschermde personen een letaliteit van 99% door warmtestraling. Indien een calamiteit op meer dan 45 meter plaatsvindt, hebben personen een kans een calamiteit te overleven.

Het plangebied ligt zodoende binnen het invloedsgebied van de tank. De afstand van de tank tot de grens van voorliggend bestemmingsplan bedraagt 25 meter. De risicoafstand van de tank (PR 10-6) betreft 45 meter. De overlap met het plangebied vindt echter plaats bij de boerderij. Hier is op basis van het vigerende bestemmingsplan een bedrijfswoning en dienstverlening toegestaan. Binnen dienstverlening zijn ondersteunende horeca-activiteiten toegestaan, voor zover voorkomend in categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten, en daarnaast is dienstverlening en detailhandel ten behoeve van het recreatiebedrijf toegestaan. Voor de toekomstige situatie wordt deze situatie overgenomen. Zodoende is dus geen sprake van nieuwvestiging van een kwetsbaar object.

De kortste afstand vanaf de tank tot aan een nieuw kwetsbaar object (nieuw te bouwen recreatiewoning) bedraagt 80 meter. Daar wordt dus voldaan aan de richtafstand (PR 10-6) van 45 meter.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de bovengrondse propaantank. Onder de kop 'beperkte verantwoording groepsrisico' wordt ingegaan op het groepsrisico en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid bij een incident met de propaanktank.

Transportroutes (weg- en spoorweg)

De rijksweg N59 ligt op circa 620 meter afstand van het plangebied. Dit traject, Bruinisse - afrit N257 (inclusief Grevelingendam), valt binnen het Basisnet Weg. Voor dit traject gelden de volgende effectafstanden, invloedsgebieden: voor LT2 (880 meter), voor LF3 (355 meter). Zodoende ligt het plangebied binnen het invloedsgebied voor wat betreft de stof LT2.

De PR 10-6-contour ligt op de weg, en niet erbuiten. Zodoende is er vanuit PR geen belemmering. Er is bij de N59 geen sprake van een Plasbrandaandachtsgebied, zoals blijkt uit de Risicokaart.

De afstand tussen de weg en het plangebied bedraagt meer dan 200 meter; een nadere beschouwing van het GR is dan ook niet nodig. Aangezien het plangebied wel binnen het invloedsgebied ligt van de N59, is conform artikel 7 van het Bevt een beperkte verantwoording van toepassing. Dit komt hierna aan bod.

Buisleidingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.

Beperkte verantwoording Groepsrisico

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid is enkel het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N59 relevant en de propaantank op een nabijgelegen recreatiepark.

De N59

Gezien de ligging van het plangebied tot de N59 (620 meter), is ingevolge artikel 7 van het Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico van toepassing. Daarbij wordt voor wat betreft de N59 ingegaan op een toxisch scenario, aangezien de N59 op méér dan 200 meter van het plangebied ligt.

Hieronder worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens hierboven bij het toetsingskader omschreven, evenals in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden: algemene beschouwing veiligheidssituatie, zelfredzaamheid, en bestrijdbaarheid. Hieronder wordt allereerst het scenario dat kan optreden, verduidelijkt.

Toxisch scenario

Een toxisch scenario ontstaat wanneer een tankwagen lek raakt en toxische stoffen ontsnappen. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uit kan waaien. Bij een percentage personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten).

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid bij een toxisch scenario

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. Binnen het plangebied zijn in de toekomstige situatie meerdere vluchtroutes aanwezig die van de risicobron af zijn gericht (zie figuur 4.5). Onder de Omgevingswet dient een mechanisch ventilatiesysteem standaard te beschikken over een voorziening waarmee het systeem handmatig kan worden uitgeschakeld (artikel 4.124 Besluit bouwwerken leefomgeving).

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen alle een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Mogelijkheden tot bestrijdbaarheid bij een toxisch scenario

Bij een ongeval met toxische vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. De Veiligheidsregio heeft protocollen voor het bestrijden van deze scenario's.

De propaantank, en de bevoorrading met propaan

Het plangebied 'Onze Hoeve' ligt binnen het invloedsgebied van de bovengrondse propaantank, die is gelegen op het naastgelegen Stacaravanpark Bruinisse. Voor het beschrijven van de externe veiligheid is aangesloten bij de informatie uit het Besluit kwaliteit leefomgeving dat 1 januari 2023 van kracht wordt. De tank heeft een inhoud van 18m². Uitgaande van een jaarlijkse doorzet van groter dan 300m³, bedraagt de afstand voor het plaatsgebonden risico 45 meter. De voorgenomen ontwikkeling vindt buiten deze afstand, maar ook buiten het brandaandachtsgebied van 60 meter plaats. Wel is de ontwikkeling gelegen binnen het explosie-aandachtsgebied, dat een straal van 160 meter heeft. De ontwikkeling is echter niet bestemd voor zeer kwetsbare gebouwen. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt de personenbezetting beperkt toe. De locatie heeft voorheen een recreatiebestemming gehad, alleen doordat het gebruik nu meer weersonafhankelijk is, zal de personenbezetting over het jaar gezien toenemen.

Bestrijdbaarheid / Zelfredzaamheid

De bovengrondse tank is warme-bleve-vrij opgesteld en goed bereikbaar voor hulpdiensten. Bij de tank en tankauto kan wel een 'koude bleve' optreden. Een 'koude' BLEVE is niet te bestrijden, omdat bij een calamiteit met enkel brandbare gassen de calamiteit meteen plaatsvindt. Voor ontvluchting is geen tijd. In deze situatie is geen handelingsperspectief voorhanden in het geval deze calamiteit plaatsvindt. Overlevenden van de calamiteit dienen het plangebied te kunnen ontvluchten in verband met secundaire branden.

Op de figuur 4.5 zijn de vluchtroutes (rode pijlen) aangegeven die operationeel zullen worden bij de oplevering van het bouwplan. Via deze vluchtroutes kan in meerdere richtingen van de tank worden afgevlucht.

Geconcludeerd moet worden dat voldaan wordt aan de relevante veiligheidsnormen. Door de nieuwe ontwikkeling zal op jaarbasis sprake zijn van een gering hogere bezettingsgraad.

 

Figuur 4.5: vluchtroutes (rode pijlen) in het vlekkenplan. Oranje ovaal (linkerzijde figuur) is de propaanktank.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering oplevert voor onderhavig bestemmingsplan.

4.8 Archeologie

4.8.1 Toetsingskader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Hiertoe wordt, naast de in ontwikkeling zijnde regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.

4.8.2 Toetsing

In 2008 heeft de gemeente Schouwen-Duiveland het beleidsplan Archeologie vastgesteld (raadsvergadering van 28 februari 2008). Dit archeologiebeleid is voorzien van een gedetailleerde beleidskaart.

Op de kaart is het plangebied aangewezen als 'onderzoeksgebied B'. Hier geldt dat het verrichten van archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² en waarbij bodemingrepen plaatsvinden met een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden. Deze eis is als zodanig ook verwerkt in het vigerende bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' (27 juni 2013), waar het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 7' heeft gekregen.

Om archeologische waarden die mogelijk in de bodem van het plangebied aanwezig zijn te beschermen, is de bovengenoemde dubbelbestemming in dit bestemmingsplan overgenomen als artikel 6 van de regels van dit bestemmingsplan. In dat artikel is onder meer bepaald dat er een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaamheden die een groter oppervlak dan 5.000 m2 beslaan of die bodemingrepen die meer dan 50 centimeter onder maaiveld met zich brengen. Een dergelijke omgevingsvergunning wordt alleen verleend als aangetoond is dat de voorgenomen ingrepen geen negatieve effecten hebben op archeologische waarden (hetzij door bescherming in situ, hetzij door bescherming ex situ).

Om de consequenties van de beoogde ontwikkeling op de archeologische waarde van de bodem vast te stellen, zal nadere studie worden gedaan.

4.8.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt, door het opnemen van een beschermende dubbelbestemming, geen belemmering voor voorliggend plan.

4.9 Cultuurhistorie

4.9.1 Toetsingskader

Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van MoMo wijzigt het Bro (artikel 3.6.1. lid 5, onder a). De volgende regel is dan kracht:

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Dit betekent dat voor gemeenten er de verantwoordelijkheid komt om cultuurhistorische waarden te betrekken bij de bestemmingsplannen en hierover verantwoording af te leggen in het bestemmingsplan. Dat kan op verschillende manieren en kan van het wettelijk verplichte minimum tot en met uitgebreid eigen beleid.

Provincie Zeeland

Cultuurhistorie is - omdat het in belangrijke mate bepalend is voor de regionale identiteit - benoemd tot één van de omgevingskwaliteiten van Zeeland. Naast het vastleggen van de verschillende objecten zijn op de cultuurhistorische waardenkaart ook verschillende gebieden opgenomen met bijzondere cultuurhistorische waarden. De provincie benoemt op haar cultuurhistorische waardenkaart het Belvederegebied dat (grofweg) gelegen is tussen Brouwershaven, Zierikzee en Sirjansland. De provincie Zeeland geeft prioritair aandacht aan deze gebieden en heeft hier inpasbaarheidstrategieën voor opgesteld, afhankelijk van hun waarde en ontwikkelingsmogelijkheden. De strategieën zijn:

  • behoud cultuurhistorische elementen en relicten;
  • behoud door ontwikkeling en versterken van de samenhang;
  • herkenbaarheid als voorwaarde voor inpassen nieuwe ontwikkeling.

Daarnaast overweegt de provincie in het kader van de nota 'cultuurhistorie en monumenten' om cultuurhistorisch waardevolle provinciale ensembles aan te wijzen. Hierbij wordt gedacht aan ensembles die veelal gemeentegrensoverschrijdend en identiteitsbepalend zijn. Voorbeelden hiervan zijn de verdedigingslinies zoals de Staats Spaanse Linies.

Gemeentelijk monumentenbeleid

Om cultuurhistorische bouwwerken binnen haar grondgebied te beschermen, zijn in het gemeentelijk monumentenbeleid drie categorieën 'monumenten' onderscheiden: de rijksmonumenten, de gemeentelijke monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten. De rijksmonumenten worden beschermd in het kader van de 'Monumentenwet 1988'. De gemeentelijke monumenten worden voor wijziging of afbraak behoed middels voorschriften opgenomen in de gemeentelijke Erfgoedverordening.

4.9.2 Toetsing

Historische (steden)bouwkunde

In het plangebied is aan de Hageweg 1 een rijksmonument gelegen. Het betreft de Boerenhoeve 'Nooit Gedacht'. Dit is een vrijstaand woonhuis, gebouwd rond 1800. De woning heeft twee vensters aan elke zijde naast de voordeur, een oorspronkelijke roedenverdeling, luiken en twee dakvensters met vleugelstukken. Deze woning/boerderij blijft behouden; het zal op de verbeelding, net als in de huidige situatie, aangeduid worden als 'bedrijfswoning' en 'dienstverlening'.

Verder is er geen historische waardevolle bebouwing in of rondom het plangebied aanwezig.

Historische geografie

Het plangebied is gelegen in de Bruinissepolder. Een van de oudere polders op Duiveland. De Bruinissepolder werd bedijkt in 1468. In 1453 was het bedijkingsoctrooi voor het oostelijk deel van Duiveland al door hertog Philips van Bourgondië verleend aan Adriaan van Borssele, heer van Brigdamme. Door het opdringen van het Zijpe hebben zich aan het eind van de 18e eeuw verschillende dijkdoorbraken voorgedaan. Ook vonden inundaties van de polder plaats in 1530, 1532, 1570, 1682 en 1953. Als gevolg van de herinrichting na 1953 is het landschap van de polder sterk veranderd: de relatief kleinschalige historische verkaveling is geheel verdwenen, terwijl ook het waterpatroon ingrijpend gewijzigd is.

De gronden van het plangebied zijn reeds in gebruik ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden. De omgeving van het plangebied is ook reeds lange tijd bebouwd. Zoals eerder beschreven is het landschap van het plangebied ingrijpend gewijzigd bij de realisatie van het huidige kampeerterrein. De boskamers die toen ontstaan zijn, komen terug in de structuur van het nieuwe ontwerp maar zijn niet cultuurhistorisch waardevol. De cultuurhistorische waarde van het plangebied wordt derhalve niet aangetast.

4.9.3 Conclusie

Het oorspronkelijke landschapspatroon in het plangebied en dat van de omgeving is reeds ingrijpend gewijzigd als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied en omgeving tot recreatiepark. In het plangebied zijn derhalve geen cultuurhistorisch waardevolle structuren of elementen meer aanwezig. De rijksmonumentale boerderij 'Nooit Gedacht' behoudt in de nieuwe situatie zijn functie als bedrijfswoning en locatie voor dienstverlening. Het rijksmonument geniet, zoals ieder rijksmonument, bescherming tegen ingrepen die de monumentale waarde aan kunnen tasten. Aanvragen om een omgevingsvergunning voor ingrepen aan een rijksmonument worden getoetst door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Het opnemen van beschermende regels in dit bestemmingsplan is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit initiatief.

4.10 Bodem

4.10.1 Toetsingskader

Milieuhygiënische bodemkwaliteit

Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht.

Een belangrijk basis vormt de Wet bodembescherming (Wbb) en daarnaast zijn het Besluit bodemkwaliteit en de Waterwet van toepassing. Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Besluit bodemkwaliteit omvat de regels rond grondverzet, bouwstoffen en een stuk kwaliteitsborging.

Aardkundige waarde

Ten aanzien van de aardkundige waarde richt het gemeentelijk beleid zich op het versterken van de plaatselijke landschapskwaliteiten. Dit kan door aardkundige patronen een zichtbare rol te laten spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Doorsnijding en versnippering van het landschap moet zo veel mogelijk worden voorkomen.

Er is geen landelijke wetgeving met betrekking tot aardkundige waarden. In de provincie Zeeland en in de gemeente zijn de aardkundige waarden opgenomen in het Omgevingsplan Provincie Zeeland 2018 en het bodembeleidsplan.

Bodemenergie

Bodemenergie is het gebruik van de bodem als energiebron of voor de opslag van energie (warmte/koude). In de meeste gevallen wordt er gebruik gemaakt van warmtekoude-opslagsystemen (WKO). Dit deels is geregeld in het Besluit bodemenergie. Het Besluit bodemenergie schrijft onder andere voor dat een nieuw systeem gemeld moet worden, een bestaand systeem niet mag hinderen en dat de systemen door een erkend bedrijf moeten worden aangelegd. Bodemenergiesystemen mogen niet in grondwaterbeschermingsgebieden worden aangelegd.

Voor de gesloten systemen geldt een meldingsplicht. Open systemen en grote gesloten systemen (>70kW) zijn vergunningsplichtig onder de Waterwet. De gemeente Schouwen-Duiveland beschikt over een kansenkaart bodemenergie.

Voor het opsporen en winnen van delfstoffen of aardwarmte is een vergunning nodig van de Minister van Economische Zaken (artikel 6 van de Mijnbouwwet). Tevens is een omgevingsvergunning nodig.

Niet gesprongen explosieven (NGE)

De potentiële aanwezigheid van niet gesprongen explosieven kan een bedreiging in houden bij grondroerende werkzaamheden en kan tot vertraging in de planvorming en - uitvoering leiden. De gemeente beschikt over NGE-beleid. Dit beleid is opgesteld op basis van een historisch onderzoek, ooggetuigenverklaringen en eerdere vondsten. Afhankelijk van de toekomstige ontwikkeling wordt getoetst of een vervolgonderzoek nodig is. Daar waar het huidige grondgebruik wordt gecontinueerd is geen sprake van een verhoogd risico en is vervolgonderzoek of opsporing niet noodzakelijk.

Trillingen

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het aspect trillingen een aandachtspunt in de afwegingen. De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, waarin de zorg voor een goede ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. Dit is mogelijk met behulp van de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen".

Trillingshinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximaal optredende trillingsniveau en het gemiddeld trillingsniveau. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (wonen, onderwijs en dergelijke) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden voor maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus.

In de beoordeling van trillingshinder moet in het algemeen onderscheid worden gemaakt naar bestaande, te wijzigen of gewijzigde en nieuwe situaties. Bij bestaande situaties moet het bestaande trillingsniveau worden geaccepteerd en kunnen aan de veroorzaker normaal gesproken geen (aanvullende) eisen worden opgelegd. Voor te wijzigen situatie is het uitgangspunt dat de gewijzigde situatie geen overschrijding van de grens- of streefwaarden mag opleveren. Indien er al sprake was van overschrijding geldt dat de situatie niet mag verslechteren. Ten slotte geldt voor nieuwe situaties dat de grens- of streefwaarden niet zouden mogen worden overschreden. In de laatste twee situaties zal het aanwezige trillingsniveau vooraf moeten worden vastgesteld.

4.10.2 Toetsing

Milieuhygienische bodemkwaliteit

Op twee plekken binnen het plangebied is voorheen bodemonderzoek uitgevoerd: ter plaatse van het meest oostelijk gelegen parkeerterrein (perceel H1547 en H1548, in 2007) en rondom de boerderij (in 2005). Na de onderzoeken heeft op beide plekken sanering plaatsgevonden. Zodoende is daar geen sprake van verontreiniging.

Voor het overige deel van het plangebied zijn geen verontreinigingen bekend. Op de bodemkwaliteitskaart (Marmos Bodemmanagement, 2018) is te zien dat zowel de boven- als de ondergrond van het plangebied voldoet aan Achtergrondwaarde. Grond die voldoet aan Achtergrondwaarde is duurzaam geschikt voor elk bodemgebruik en wordt aangeduid als schone of niet verontreinigde grond. Verontreinigingen elders in het plangebied worden dan ook niet verwacht. De gronden zijn in de huidige situatie reeds bestemd als 'Recreatie - kampeerterrein', en zullen in de beoogde situatie een recreatiebestemming houden (dan als 'Recreatie - Recreatiewoning'). Er is geen sprake van een wijziging naar een functie die hogere eisen stelt aan de bodemkwaliteit, zoals van 'Groen' naar 'Wonen'. Aangezien door de herontwikkeling geen sprake is van een functiewijziging, is bodemonderzoek ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet nodig. Wel dient op grond van het Bouwbesluit 2012 bij aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw en het gebruik van recreatiewoningen aangetoond te worden dat de bodem geen verontreiniging bevat. Hiermee is geborgd dat de bodemkwaliteit geen risico's met zich mag brengen als het plangebied daadwerkelijk als recreatiewoningterrein gebruikt gaat worden.

Aardkundige waarden

Op basis van de aardkundigewaardenkaart van de provincie Zeeland (bron: Zeeuws bodemvenster) zijn binnen het plangebied geen aardkundige waarden van provinciaal-, nationaal- of internationaal niveau aanwezig.

Bodemenergie

Binnen het plangebied zal in de toekomstige situatie géén gebruikgemaakt worden van bodemenergiesystemen.

Niet gesprongen explosieven (NGE)
Op de beleidskaart van de gemeente (versie mei 2020, figuur 4.5) is te zien dat het overgrote deel van het plangebied niet is gekleurd (lage kans van aantreffen conventionele explosieven). De oostelijke rand van het plangebied ligt tegen 'geel' gebied aan (verlaagde kans van aantreffen conventionele explosieven).

De niet-gekleurde gebieden worden gekenmerkt door geen oorlogshandelingen, geen sprake van opsporingswerkzaamheden met uitkomst, en ruimingen. In deze gebieden worden geen extra maatregelen getroffen.

Bij gebieden met een verlaagde trefkans geldt op basis van de gemeentelijke 'Beleidsnota conventionele explosieven (CE)' dat toetsing plaatsvindt op basis van de geplande ontwikkeling met verhoogde kans, met de wetenschap dat in deze gebieden reeds veel ontwikkelingen na WO II hebben plaatsgevonden. Bij gebieden met een verhoogde kans van aantreffen zal altijd een afweging gemaakt moeten worden op basis van de ontwikkeling (historie, diepte van de grondroering, soort gevechtshandelingen, oppervlakte enzovoorts). Hierbij is sprake van maatwerk.

Aan de oostzijde van het plangebied is in de huidige situatie een parkeerterrein en groen (bomen, gras) aanwezig. De gronden zijn zodoende in het verleden reeds geroerd. Hoewel ten behoeve van de sloop van bestaande opstallen en de bouw van de nieuwe recreatiewoningen ook grondwerkzaamheden zullen plaatsvinden, is het niet aannemelijk dat vondsten worden aangetroffen, aangezien de gronden in het verleden reeds zijn geroerd.

Om de kans op aantreffen van CE niet uit te sluiten moet voor beide bovengenoemde (niet gekleurde en gele gebieden), bij grondverzet, bouwwerkzaamheden en/of infrastructurele werkzaamheden, het protocol 'Toevalstreffer CE uit de Tweede Wereldoorlog' gevolgd worden (zie bijlage 3 van de hierboven genoemde nota).

Tot slot wordt opgemerkt dat het milieuaspect NGE geen ruimtelijk relevant milieuthema is, maar in het kader van arboregelgeving relevant is. Als de uitvoerder zich houdt aan het bovengenoemde protocol, is voor dit bestemmingsplan geen sprake van belemmeringen vanuit het aspect NGE.

Figuur 4.5: plangebied (paars omlijnd) op de beleidskaart NGE van de gemeente Schouwen-Duiveland (versie mei 2020)

Trillingen

Bij voorliggende ontwikkeling is sprake van een te wijzigen situatie: de bestaande camping wordt getransformeerd tot een recreatiepark, waarbij er sprake blijft van recreatief gebruik van het plangebied. Zoals bovenstaand beschreven is het uitgangspunt bij een te wijzigen situatie dat de gewijzigde situatie geen overschrijding van de grens- en streefwaarden opleveren. Het plan leidt tot een verkeersafname en reduceert daarmee de trillingshinder als gevolg van wegverkeer (zie paragraaf 4.2). Daarnaast is geen sprake van een aanzienlijke toename aan zwaar verkeer dat tot trillingshinder kan leiden. Zodoende is geen sprake van een verslechtering ten opzichte van de huidige situatie.

Vanuit de omgeving beredeneerd, wordt gesteld dat de toekomstige recreatiewoningen niet meer trillingsgevoeliger zijn dan de standplaatsen en recreatiewoningen, zoals die in de huidige situatie zijn toegestaan. Zodoende vormt het aspect trillingen, bekeken vanuit de omgeving naar het plangebied, ook geen belemmering voor het plan.

4.10.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.11 Water

4.11.1 Toetsingskader

Algemeen

In ruimtelijke plannen moet voldoende aandacht besteed worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk.

Regelgeving

In de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw tussen rijk, provincies, Waterschappen en gemeenten (d.d. 14 februari 2001) is overeengekomen dat vanaf de ondertekening van deze overeenkomst op alle voor de waterhuishouding relevante nieuwe ruimtelijke plannen een zogenaamde watertoets uitgevoerd dient te worden. Concreet betekent de invoering van de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.6 lid 1, sub b Bro.

In artikel 3.1.1. van het Bro is vastgelegd dat bij het opstellen van het bestemmingsplan overleg dient plaats te vinden met de waterbeheerder. Water dient in een zo vroeg mogelijk moment in de planvorming te worden meegenomen. Bij voorkeur in de initiatieffase.

Grondwateronttrekking

Zorgvuldig omgaan met grondwaterwinning beperkt het risico op verzilting van het vaak schaarse zoete grondwater. Door verzilting neemt het zoutgehalte van het (grond)water en de bodem toe. Verzilting kan tot schade leiden voor de landbouw, omdat het grondwater minder of ongeschikt wordt voor beregeningsdoeleinden. Winning van grondwater kan verlaging van de grondwaterstand en daarmee verdroging van gebieden tot gevolg hebben.

Om verdroging tegen te gaan zijn in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld (natte) natuurgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alleen grondwaterwinningen op basis van een melding toegestaan als ze kortdurend zijn (maximaal 6 maanden) en een laag debiet hebben (maximaal 100 m3 per uur en maximaal 1.000 m3 per maand) hebben. Voor alle andere grondwateronttrekkingen is altijd een vergunning van het waterschap of de provincie vereist.

4.11.2 Toetsing

Aan de hand van het aanmeldformulier van het waterschap Scheldestromen (versie 4 juni 2019) is nagegaan of het plan strijdig is met de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. In bijlage 4 bij deze toelichting is het ingevulde aanmeldformulier opgenomen.

Op basis van het aanmeldformulier vindt afstemming plaats tussen initiatiefnemer en het waterschap. Hiermee wordt aan de waterbelangen getoetst. Waar nodig zullen ingrepen worden uitgevoerd.

4.11.3 Conclusie

Het aspect water levert geen belemmering op voor voorliggend bestemmingsplan.

4.12 Flora en fauna

4.12.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast de bescherming vanuit Wnb, zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het 'Natuurnetwerk Nederland' (NNN). De bescherming van NNN verloopt via het ruimtelijkordeningsrecht (Barro, bestemmingsplannen) en niet via de natuurwetgeving.

Soortbescherming

In de Wnb is soortbescherming opgedeeld in drie categorieën. Voor elke categorie gelden verschillende verbodsbepalingen die zijn vermeld in artikel 3.1, 3.5 en 3.10 Wnb. Het gaat om de volgende drie categorieën:

  • 1. Soorten van de Vogelrichtlijn. Dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels (zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn).
  • 2. Soorten van de Habitatrichtlijn, inclusief bijlage I en II uit verdrag van Bern en bijlage I uit Verdrag van Bonn. In de bijlagen van de Verdragen van Bern en Bonn worden ook vogels genoemd.
  • 3. Andere soorten' (onderdeel A 'fauna' en onderdeel B 'flora'). Dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage onderdeel A en B van de Wnb. Het gaat hier om de bescherming van zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten voorkomend in Nederland.

De verbodsbepalingen en ontheffingsgronden voor de eerste twee categorieën komen rechtstreeks uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. De derde categorie vindt zijn oorsprong in de nationale wetgeving. In de Wnb is onder meer bepaald dat beschermde diersoorten niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en plantensoorten niet geplukt, uitgestoken of verzameld worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht ten nemen voor in het wild levende dieren en planten. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, vernielen of te verstoren.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Natura 2000-gebieden zijn natuurgebieden van groot internationaal belang. Deze gebieden zijn aangewezen onder de Europese Habitat- en/of Vogelrichtlijn. Voor de gebieden en de daarbij aangewezen soorten en habitattypen zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld. Een activiteit mag niet leiden tot significant negatieve effecten op deze doelen of tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. Indien op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden.

Natuurnetwerk Nederland (Natuurnetwerk Zeeland)

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. Naast de Natura 2000-gebieden bevat het NNN ook overige leefgebieden van soorten en – om isolatie te voorkomen – gebieden die een verbinding vormen tussen natuurgebieden. Het NNN is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantsoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. De natuurgebieden die behoren tot het NNN en hun functies worden planologisch beschermd, hier geldt het 'nee, tenzij'-principe. De planologische bescherming betekent in het kort dat geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die per saldo leiden tot een significante aantasting van de oppervlakte, de kwaliteit en de samenhang van het NNN. Het Zeeuwse deel van het natuurnetwerk heet het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ).

Hieraan wordt getoetst bij de verlening van een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Houtopstanden

De bescherming van houtopstanden is geregeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet natuurbescherming (Wnb) en in provinciale- en gemeentelijke regelgeving.

4.12.2 Toetsing

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn een natuurtoets en een zogenoemde voortoets uitgevoerd. De verslaglegging van deze toetsen is gecombineerd tot één rapportage die als bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd. Een natuurtoets beschouwt het effect van de voorgenomen ontwikkeling op beschermde soorten. Een voortoets beschouwt het effect van de voorgenomen ontwikkeling op beschermde gebieden. De navolgende alinea's vatten de resultaten van deze toetsen samen.

Soortenbescherming

Bijlage 5 doet verslag van de bureaustudie naar de mogelijke aanwezigheid van beschermde soorten en een terreinbezoek om vast te stellen of er beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn. Tabel 4.7 laat de resultaten zien.

Tabel 4.7: (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied

Met de aanwezigheid van algemene broedvogels in het plangebied wordt rekening gehouden door buiten het broedseizoen te werken, hiermee wordt ten aanzien van deze soortgroep voldaan aan het bepaalde in de Wet natuurbescherming en is op dit punt geen nader onderzoek noodzakelijk. Voor de overige soorten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn, geldt dat nader onderzoek uitgevoerd wordt. Op basis van dat onderzoek wordt bepaald of voor één of meerdere soorten een ontheffing van het bepaalde in de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Om ervoor te zorgen dat er in het plangebied geen werkzaamheden uitgevoerd worden die nadelige effecten hebben op beschermde soorten is in lid 4.4.4 van de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Die voorwaardelijke verplichting bepaalt dat werkzaamheden in het plangebied pas uitgevoerd mogen worden als voor de in tabel 4.7 genoemde soorten vaststaat (door uitvoering van nader onderzoek) dat geen ontheffing nodig is, dan wel dat de benodigde ontheffing verleend is. Bijlage 6 beschrijft dat het nader onderzoek dat uitgevoerd moet worden de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat. Die bijlage beschrijft op hoofdlijnen tevens wanneer en hoe het nader onderzoek uitgevoerd wordt.

Bij de werkzaamheden dient de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming in acht genomen te worden. Om nadelige gevolgen te voorkomen wordt geadviseerd voor de uitvoering van het voornemen begint rekening te houden met aanwezigheid van soorten door verblijfplaatsen waar mogelijk te behouden en altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen, of indien dit niet mogelijk is, deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende Natura 2000-gebieden aanwezig (tussen haakjes de afstand tot het Natura 2000-gebied): Grevelingenmeer (circa 350 meter), Oosterschelde (circa 800 meter), Krammer-Volkerak (circa 5 kilometer). 

In bijlage 5 is in hoofdstuk 6 een voortoets opgenomen. Daarin zijn de effecten van de planontwikkeling op het Grevelingenmeer beschouwd. De conclusie luidt als volgt: op basis van de ligging van het plangebied achter een dijk, de recreatievoorzieningen in de omgeving en het afgeleide bestaand gebruik van het gebied kunnen effecten van verstoring met uitzondering van effecten van stikstofdepositie worden uitgesloten.

Om de effecten van de planontwikkeling op de stikstofdepositie te beoordelen is een stikstofonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7). Dat onderzoek heeft betrekking op zowel de bouw- als de gebruiksfase. AERIUS Calculator (het wettelijk voorgeschreven programma voor stikstofberekeningen) toont voor de gebruiksfase, vergeleken met de referentiesituatie, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/hectare/jaar. Daarnaast toont AERIUS Calculator voor de bouwfase, vergeleken met de referentiesituatie, geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/hectare/jaar. Geconcludeerd wordt dat het aspect stikstof de besluitvorming over dit bestemmingsplan daarom niet in de weg staat.

Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

In het plangebied zijn geen gebieden aanwezig die behoren tot het Natuurnetwerk Zeeland. Aan de overzijde van de Hageweg is, op circa 15 meter afstand vanaf het plangebied, Natuurnetwerk Zeeland aanwezig. Qua beheertype gaat het om kruiden- en faunarijk grasland (N12.02) en botanisch waardevol grasland (A02.01), dat zich uitstrekt over de hele dijk langs de Hageweg (zie figuur 4.6). Dit is bestaande natuur. Uit de toetsing zoals opgenomen in bijlage 5 bij deze toelichting blijkt dat er geen sprake is van directe of indirecte aantasting van het Natuurnetwerk Zeeland.

Figuur 4.6: ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Zeeland; binnen de rode belijning is globaal het plangebied weergegeven (Bron: Atlas van Zeeland, kaart: natuurbeheerplan Zeeland 2022)

Houtopstanden

Als gevolg van het planvoornemen zullen houtopstanden binnen het plangebied worden verwijderd. Houtopstanden in het plangebied liggen binnen de bebouwde kom als bedoeld in de Wet natuurbescherming van de gemeente Schouwen-Duiveland. Houtopstanden binnen de bebouwde kom Wnb vallen niet onder de bescherming van houtopstanden van de Wet natuurbescherming. Er dient wel rekening gehouden te worden met gemeentelijke bomenbescherming in de APV of Bomenverordening.

De gemeente Schouwen-Duiveland heeft een bomenlijst opgesteld voor bomen met een beschermde status. Deze bescherming houdt in dat alle bomen die op een gemeentelijke lijst voorkomen, waarvan de status vastgelegd wordt in de APV, niet zonder meer gekapt mogen worden. Alle bomen die niet op deze waardevolle bomenlijst worden opgenomen, zijn kapvergunningsvrij. Dit betekent dat alleen voor bomen die op deze lijst staan een aanlegvergunning moet worden aangevraagd en dat bij toekenning een herplantplicht wordt opgelegd (Buro ruimte & groen, 2009).

De bomen in het plangebied staan niet op de lijst met beschermde bomen van de gemeente Schouwen-Duiveland (Gemeente Schouwen-Duiveland, 2022). Dit betekent dat voor het kappen van de bomen ook geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd.

Er zijn geen gevolgen wat betreft de bescherming van houtopstanden op het planvoornemen.

4.12.3 Conclusie

Het aspect flora- en fauna vormt geen belemmering voor het plan.

4.13 Licht en duisternis

4.13.1 Toetsingskader

Algemeen

Kunstmatige verlichting komt voor bij (auto(snel))wegen, (fiets)paden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, recreatieterreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, e.d.). Mogelijk negatieve effecten van lichthinder worden bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling, die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier.

Regelgeving

De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. Voor vergunningplichtige bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder omgevingsvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (2.1 lid 1 onder e Wabo). Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning. In plaats van een omgevingsvergunning kan ook een Algemene Maatregel van Bestuur gelden voor een bedrijf (8.40 Wet milieubeheer). Dit houdt concreet in dat voor een aantal bedrijven van rechtswege het een en ander (onder andere lichthinder) geregeld is

4.13.2 Toetsing

Het gebruik van verlichting moet voldoen aan de gemeentelijke 'Module Licht en Duisternis', bij uitwerking van het vlekkenplan (bijlage 2 bij deze toelichting) tot een inrichtingsplan moet bepaald worden hoe de verlichting in het plangebied zo gerealiseerd wordt dat aan die module voldaan wordt. Het voorgaande wordt afgedwongen door artikel 4.4.5 van de regels van dit bestemmingsplan. Tevens maakt de toepassing van de module deel uit van de privaatrechtelijke overeenkomst. In voorliggend bestemmingsplan zijn daarnaast lichtmasten in de bestemming 'Groen' toegestaan tot een hoogte van 6 meter (zie artikel 3.2.3 van de regels van dit bestemmingsplan).

Om zo min mogelijk lichthinder te krijgen, is het belangrijk dat de lampen zodanig geplaatst worden dat ze vooral naar beneden gericht zijn, en een plat armatuur hebben, zodat de lamp aan de zijkant onzichtbaar is. Het gebruik van dit soort lage (oriëntatie)verlichting in het plangebied is privaatrechtelijk voorgeschreven en wordt uitgewerkt in een verlichtingsplan dat moet voldoen aan de bovengenoemde 'Module Licht en Duisternis'. Het is daarmee een uitvoeringsaspect dat in het vervolg van de planvorming voor de transformatie van de locatie 'Onze Hoeve' verder uitgewerkt wordt. Voor de zekerheid is de toepassing van de lage oriëntatieverlichting ook voorgeschreven in artikel 4.4.5 van de regels van dit bestemmingsplan.

Daarnaast zorgt dynamische verlichting dat de verlichting enkel aan is, als er ook reden voor is. Zeker als er verlichting plaatsvindt aan de rand van de kern is het belangrijk dat dit zorgvuldig gebeurd, zodat er geen onnodige horizonvervuiling plaatsvindt die op grote afstand zichtbaar kan zijn. Bij de verdere uitwerking van het voornemen worden alle maatregelen genomen om lichthinder en -vervuiling te voorkomen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om vleermuisvriendelijke verlichting en standaard naar beneden gerichte verlichting toe te passen.

4.13.3 Conclusie

Het aspect licht vormt geen belemmering voor het plan.

4.14 Klimaat en energie

4.14.1 Toetsingskader

Het Klimaatakkoord van Parijs is een wereldwijde overeenkomst van de Verenigde Naties ondertekend door vrijwel alle landen ter wereld. Hierin zijn onder andere vrijwillige afspraken gemaakt om de opwarming van de aarde af te remmen door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Het doel is om de opwarming wereldwijd gemiddeld tot ruim beneden de 2°C te beperken ten opzichte van de gemiddelde temperatuur op aarde voor de industriële revolutie.

In Nederland is deze internationale opgave verwerkt in een nationaal klimaatakkoord dat op 10 juli 2019 is ondertekend. Het centrale doel daarin is dat in 2030 de Co2-uitstoot de helft moet bedragen dan dat in 1990. Daarnaast moeten in 2050 alle gebouwen op een andere manier dan met aardgas verwarmd worden. De Co2 uitstoot in 2050 moet worden teruggebracht naar netto bijna nul. Op het gebied van klimaatadaptatie is de doelstelling dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is.

Het regionale beleid sluit aan op het Parijse en het nationale klimaatakkoord (zie paragraaf 2.5.1 en 2.5.2). Dit geldt ook voor het gemeentelijk beleid (zie paragraaf 2.6.4):

4.14.2 Toetsing

Er is op dit moment geen gasaansluiting aanwezig op het terrein. Gelet op de landelijke doelstelling van gasloos wonen en werken zullen de recreatiewoningen aardagsloos worden opgeleverd. Daarnaast wordt klimaatbestendig gebouwd. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij het Bouwbesluit 2012. Dit kan niet worden geborgd in een bestemmingsplan.

Op het gebied van klimaatadaptatie is waterrobuust ontwerpen één van de uitgangspunten geweest in het vlekkenplan, dat in grote lijnen is vertaald in dit bestemmingsplan. De bestaande watergangen blijven behouden, en de watergang aan de oostzijde wordt iets verbreed. Waar mogelijk vervult water ook een rol in speelplekken. Ook het groen blijft zo veel mogelijk behouden. Beide dragen bij aan het voorkomen van wateroverlast en hittestress. In de (her)inrichting van de buitenruimte wordt zodoende aandacht besteed aan het veranderende klimaat. De recreatiewoningen zullen klimaatbestendig gebouwd worden, waarbij aansluiting gezocht wordt bij het Bouwbesluit 2012. Dit kan niet worden geborgd in het bestemmingsplan.

Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling inspeelt op de vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen, en het op een logische wijze inrichten van de buitenruimte, gelet op de effecten die de klimaatverandering met zich meebrengt.

4.14.3 Conclusie

Het aspect klimaat en energie vormt geen belemmering voor het plan.

4.15 M.e.r.-beoordeling

4.15.1 Toetsingskader

Algemeen

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van een plan (bijvoorbeeld bestemmingsplan) of besluit (bijvoorbeeld de omgevingsvergunning) plan-m.e.r.-plichtig, projectmer-plichtig of vormvrij of niet vormvrij mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Het bevoegd gezag dient bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die zouden moeten noodzaken tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Hierbij dient bevoegd gezag rekening te houden met de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Wetswijziging per 16 mei 2017

Op 16 mei 2017 is de Wet milieubeheer gewijzigd. Dit heeft tot gevolg dat (ook) voor een vormvrij m.e.r.-beoordelingsplichtig plan een separaat m.e.r.-beoordelingsbesluit door bevoegd gezag noodzakelijk is en dat de informatie hiervoor in een zogenaamde aanmeldingsnotitie gegeven moet worden (voor 16 mei 2017 was dit nog vormvrij en kon de informatie en het besluit onderdeel uitmaken van het moederbesluit). Het uitgangspunt (”geest van de wet”) van een m.e.r.-beoordeling is dat er in beginsel geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden, tenzij er sprake is van wezenlijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.15.2 Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen categorie D10 van het Besluit m.e.r. De omschrijving van deze categorie en de bijbehorende drempelwaarden zijn opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 4.8: Categorie D10 van het Besluit m.e.r.

De bezoekersaantallen en het oppervlakte van het terrein (circa 4,4 hectare) liggen onder de drempelwaarden als genoemd in categorie D10 van het Besluit m.e.r. Zodoende is geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarde. Daarom kan een aanmeldnotitie (vormvrije m.e.r. beoordeling) opgesteld worden.

In bijlage 8 bij deze toelichting heeft de vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsgevonden. Uit de m.e.r-beoordeling blijkt dat als de voorwaardelijke verplichtingen in de regels van dit bestemmingsplan nageleefd worden er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

4.15.3 Conclusie

Uit de aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. Er is geen m.e.r. of m.e.r.-beoordeling nodig.

4.16 Conclusie

Gelet op de voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat er vanuit de milieuaspecten geen belemmering aanwezig is voor onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de werking van dit bestemmingplan en vat de ideeën samen die ten grondslag liggen aan de regels van dit bestemmingplan. Bij het verwoorden van die ideeën is tevens een toelichting gegeven op de werking van die regels, de samenhang tussen regels en verbeelding alsmede de reden waarom regels gesteld zijn. Dit hoofdstuk dient daarmee als achtergrondinformatie bij het interpreteren van de regels.

5.2 Plansystematiek

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden voor de digitale opmaak en ontsluiting van besluiten zoals dit bestemmingsplan (SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste nummering en volgorde:

  • In hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de regels opgenomen van de bestemmingen, zoals die op de verbeelding voorkomen. Het gaat daarbij om regels die het toelaatbaar gebruik van gronden regelen en regels voor het bouwen.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en de algemene bouwregels.
  • De overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4 geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen met regels. Dit betekent dat de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan gezamenlijk bepalen wat er wel mag en wat er niet mag in het plangebied. Bij ieder bestemmingsplanplan hoort ook een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht.

Dit bestemmingsplan is een ontwikkelgericht plan dat de transformatie van het kampeerterrein naar een park met recreatiewoningen mogelijk moet maken. Waar een meer conserverend bestemmingsplan meer nadruk legt op het bieden van rechtsbescherming ten aanzien van bestaand gebruik, legt dit ontwikkelgerichte bestemmingsplan meer nadruk op flexibiliteit. In het plangebied is dit zonder gevolgen omdat er wel sprake is van bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden, maar er buiten de bedrijfswoning geen sprake is van fysiek aanwezige bouwwerken. Daarbij is het gehele plangebied in eigendom van de initiatiefnemer van de reeds beschreven transformatie. De bedrijfswoning (kantine inbegrepen) wordt daarnaast betrokken in dit initiatief. Het bieden van flexibiliteit in het plangebied gaat niet ten koste van de belangen van eigenaren/gebruikers rondom het plangebied, dit wordt in de navolgende alinea's nader toegelicht.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in de regels worden gebruikt. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogtematen en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen moeten worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Deze bestemming is opgenomen om de oostelijke parkeerplaats in het plangebied af te schermen van het terrein van Aquadelta. Hiermee wordt voorkomen dat eigenaren/gebruikers van recreatiewoningen op het naburige terrein geconfronteerd worden met uitzicht op deze parkeerplaats.

De bouwmogelijkheden in deze bestemming zijn beperkt teneinde zoveel mogelijk ruimte te bieden aan bijvoorbeeld groen- water- en speelvoorzieningen. Er mogen alleen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen. Tevens zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van bijvoorbeeld antennes, speeltoestellen en (licht)masten toegestaan.

Artikel 4 Recreatie - Recreatiewoning

In deze bestemming mogen de nieuwe recreatiewoningen worden gebouwd. Er is voorzien in een flexibele bestemming waarbij de grens van het bouwvlak gelijk is aan de bestemmingsgrens. Daarmee kunnen de nieuwe recreatiewoningen overal in de bestemming gerealiseerd worden. Door het vastleggen van de belangrijkste verkeersstructuur in deze bestemming met behulp van de aanduiding 'verblijfsgebied', de waterstructuur in de bestemming 'Water' en de bestaande bedrijfswoning alsmede de parkeerplaatsen in aanduidingen, is de hoofdstructuur van het plangebied geborgd. De hoofdstructuur van het plangebied is verder geborgd door in het deel van het plangebied ten noorden van de aanduiding 'verblijfsgebied' de aanduidingen 'groenvoorziening' op te nemen. In deze aanduiding 'groenvoorziening' is opgaande beplanting toegestaan. Dit geeft structuur aan dit deel van het plangebied. Naast opgaande beplanting mogen ter plaatse van deze aanduiding 'groenvoorziening' ook recreatiewoningen geplaatst worden of de erven van de recreatiewoningen komen te liggen. Ter plaatse van de aanduiding moet de aanwezigheid van de recreatiefunctie wel ondergeschikt zijn aan het (opgaande) groen. Recreatiewoningen kunnen dus (deels) in de groenvoorzieningen liggen. Hiermee worden geleidelijke overgangen in het plangebied gecreëerd. Door het vastleggen van deze hoofdstructuren is het vlekkenplan uit bijlage 2 bij deze toelichting vertaald naar dit bestemmingsplan.

Ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsgebied', is de belangrijkste interne ontsluiting van het plangebied voorzien. Omdat het exacte tracé van deze ontsluiting bij de verdere uitwerking van het voornemen nader bepaald moet worden en omdat het tracé afhankelijk is van de daadwerkelijke gesteldheid van het terrein biedt de aanduiding ruimte om de ontsluitingsweg te verschuiven. In de aanduiding kan zowel een weg voor gemotoriseerd verkeer komen als wegen en paden voor langzaam verkeer. Bijbehorende voorzieningen zoals lantaarnpalen en dergelijke zijn ook toegestaan in de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning' (en daarmee ook in de aanduiding 'verblijfsgebied').

De bestaande bedrijfswoning (boerderij 'Nooit Gedacht' met schuur) blijft net als in de huidige situatie een bedrijfswoning waar tevens ruimte is voor ondergeschikte lichte horeca (tot en met categorie 1b uit de Staat van Horeca-activiteiten en tot een oppervlak exclusief terras van maximaal 350 m2) en detailhandel. Met het toestaan van de ondergeschikte lichte horeca is het mogelijk om de bestaande kantine in de boederij/op de omliggende gronden voort te zetten. De aanduiding 'bedrijfswoning' maakt het gebruik van de boerderij als bedrijfswoning mogelijk en de aanduiding 'dienstverlening' maakt het gebruik van de boerderij voor horeca en detailhandel (als onderdeel van het verlenen van service aan gasten) mogelijk. De bouw- en gebruiksregels die bij deze aanduiding horen zijn overgenomen uit het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'. Om in de toekomst eventueel recreatiewoningen ter plaatse van de boerderij mogelijk te maken, zonder dat een zogenoemde buitenplanse bestemmingsplanwijziging daarvoor nodig is, is een bepaling opgenomen die (impliciet) recreatiewoningen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' en 'dienstverlening' toelaat.

De parkeerplaatsen voor de recreatiewoningen zijn eveneens voorzien in deze bestemming. Hun locatie is aangeduid met behulp van de aanduiding 'parkeerterrein'. Vanwege de functie van de terreinen zijn de bouwregels die aan deze aanduiding gekoppeld zijn zo vormgegeven dat hier minder bouwwerken gebouwd mogen worden dan in de rest van de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoning'.

De bouwregels voor de recreatiewoningen maken de bouw van vrijstaande, twee-aaneengebouwde, aaneengebouwde en gestapelde recreatiewoningen mogelijk. Ook hiermee wordt voorzien in flexibiliteit: het type woning dat gebouwd kan worden kan door deze mogelijkheden immers afgestemd worden op de marktvraag. Verder is voorzien in bepalingen over de maximale bouwhoogte en het maximale aantal bouwlagen. De maximale bouwhoogte van recreatiewoningen met een kap is 7,5 meter. Recreatiewoningen met een kap moeten een goothoogte van maximaal 3,5 meter krijgen. Bij recreatiewoningen met een plat dak mogen de bouw- en goothoogte niet meer dan 6,5 meter zijn. Het is niet verplicht om de recreatiewoningen te voorzien van een hellend dak. Maar als woningen een hellend dakvlak krijgen, mag dat dakvlak geen grotere hellingshoek dan 60 graden hebben. De goot- en bouwhoogte van zowel de recreatiewoningen als de bestaande voormalige boerderij (de bedrijfswoning) met bijbehorende opstallen zijn vastgelegd op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

Tevens is een maximaal oppervlak van de recreatiewoningen opgesteld. Dit oppervlak heeft alleen betrekking op de grondprojectie van het gebouw. De begane grond mag een oppervlakte hebben van maximaal 75 vierkante meter. Deze oppervlakte is inclusief bijgebouwen en overkappingen. Een eventuele tweede bouwlaag mag ook een oppervlakte hebben van 75 vierkante meter. Hiermee kan in beginsel een recreatiewoning van 150 vierkante meter ontwikkeld worden. Een recreatiewoning met een dergelijke oppervlakte biedt de mogelijkheid voor de overnachting van gemiddeld 7 personen per recreatiewoning. Om te voorkomen dat recreatiewoningen overbevolkt raken en om de verkeersgeneratie per woning te maximeren, is in de gebruiksregels van deze bestemming bepaald dat het totale aantal bedden in deze bestemming maximaal 532 mag bedragen, wat op basis van het gemeentelijk beleid neerkomt op gemiddeld 7 bedden per recreatiewoning. Indien nodig kunnen door middel van lid 4.5.1 meer dan 7 bedden per recreatiewoning geboden worden mits dit niet leidt tot overschrijding van het maximum van 532 recreatiewoning.

De bouwregels voorzien ook in mogelijkheden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken. Om verrommeling te voorkomen mag er per recreatiewoning één bijbehorend bouwwerk gerealiseerd worden en zijn eisen gesteld aan de situering van deze bijbehorende bouwwerken. Tevens zijn voor zowel de recreatiewoning als de bestaande voormalige boerderij met opstallen (de bedrijfswoningen) regels gesteld over het maximale bebouwd oppervlak.

De gebruiksregels verbieden het permanent bewonen van recreatiewoningen. Hotels zijn ook niet toegestaan in het plangebied. In het geval van deze specifieke ontwikkeling is het niet verplicht om in het plangebied te voorzien in een centrale bedrijfsmatige exploitatie. Dit omdat voor de exploitatie gebruik gemaakt kan worden van het nabijgelegen Aquadelta. Desgewenst kan de bestaande bedrijfswoning wel fungeren als locatie voor de centrale bedrijfsmatige exploitatie.

De gebruiksregels bevatten in lid 4.4.4 een voorwaardelijke verplichting die vraagt om nader onderzoek naar beschermde soorten zoals die in tabel 4.7 in deze toelichting benoemd zijn. Als uit nader onderzoek blijkt dat deze beschermde soorten niet in het plangebied aanwezig zijn, dan kunnen de functies als bedoeld in lid 4.1 onder sub a, sub d, en sub f gerealiseerd worden. De voorwaardelijke verplichting is specifiek aan deze functies gekoppeld omdat zij de transformatie van Onze Hoeve tot recreatiewoningterrein mogelijk maken (sub a) en nieuwe mogelijkheden scheppen ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan (sub d en sub f). Ofwel de realisatie van deze functies kan vragen om ingrepen met mogelijk negatieve effecten op beschermde flora en fauna die niet toegestaan zijn in het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'. De overige functies die in lid 4.1 mogelijk worden gemaakt zijn al toegestaan door dit vigerend bestemmingsplan en kunnen daarmee voor inwerkingtreding van dit bestemmingsplan 'Hageweg 1 Bruinisse', met inachtneming van het bepaalde in de Wet natuurbescherming, gerealiseerd worden. Als uit nader onderzoek blijkt dat voor handelingen met effecten op één of meer van de in tabel 4.7 genoemde soorten een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is, dan moet die ontheffing verleend zijn voor de eerdergenoemde functies gerealiseerd mogen worden. Tabel 4.7 heeft het specifiek over handelingen met (mogelijke) effecten op:

  • vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest;
  • amfibieën;
  • vleermuizen;
  • kleine marterachtigen, specifiek de bunzing, hermelijn en wezel en mogelijk de boommarter en steenmarter;
  • grondgebonden zoogdieren, specifiek het konijn en de haas.

Lid 4.4.5 bevat een voorwaardelijke verplichting waarin bepaald is dat er pas vergunningen voor de bouw van recreatiewoningen in het plangebied verleend mogen worden als het vlekkenplan (bijlage 2 bij deze toelichting en bijlage 1 bij de regels van dit bestemmingsplan) uitgewerkt is tot een inrichtingsplan. Dat inrichtingsplan moet in ieder geval het volgende duidelijk maken:

  • a. Hoe structuren uit het 'Vlekkenplan' gerealiseerd worden.
  • b. Hoe bestaande groenstructuren ingepast worden in de nieuwe situatie.
  • c. De beeldkwaliteitseisen waaraan recreatiewoningen.
  • d. Hoe erfafscheidingen vorm worden gegeven.
  • e. Hoe minimaal 800 vierkante meter van het plangebied ingericht wordt als speelvoorziening die voor alle recreanten op Onze Hoeve toegankelijk is.
  • f. Hoe de verlichting in het plangebied zodanig uitgevoerd wordt dat deze vleermuisvriendelijk is, voldoet aan de gemeentelijke 'Module Licht en Duisternis' die de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland op 25 juni 2009 vastgesteld heeft en waar mogelijk voorziet in de toepassing van lage oriëntatieverlichting.

Een dergelijke uitwerking tot inrichtingsplan behoeft gemeentelijke goedkeuring. Zodra die goedkeuring gegeven is, kunnen de omgevingsvergunningen voor de bouw van recreatiewoningen verleend worden. Met deze bepaling wordt gegarandeerd dat de ontwikkeling van 'Hageweg 1 Bruinisse' de kwaliteit krijgt die de gemeente wenst. Tevens is bepaald dat de maatregelen uit het inrichtingsplan na uitvoering in stand gehouden moeten worden.

Tot slot voorzien de regels van deze bestemming in een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om de aanduiding 'dienstverlening' te verplaatsen, en het bebouwingspercentage te vergroten als aan een aantal voorwaarden voldaan wordt. Deze mogelijkheid is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen'.

Artikel 5 Water

De bestaande watergang in het plangebied blijft behouden en wordt deels verbreed. Een ideaalbeeld voor deze watergang voorziet onder meer in een zogenoemde waterspeeltuin. Om die waterspeeltuin, op termijn, mogelijk te maken is in deze bestemming een mogelijkheid geboden voor de bouw van speeltoestellen. Andere bouwwerken die toegestaan zijn, zijn bijvoorbeeld steigers en bruggen. Om het waterbelang te beschermen is de bouw van gebouwen niet toegestaan en is de maatvoering van de toegestane bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beperkt gehouden.

Waar de regels voor de bouwwerken, geen gebouwen zijnde te beperkt zijn, kan het bevoegd gezag door middel van lid 5.3 een hogere bouwhoogte toestaan. Dergelijk toestaan mag alleen als de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig aangetast worden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 7

Dit artikel bevat regels ter bescherming van archeologische waarden. Deze dubbelbestemming is opgenomen omdat het plangebied op de archeologische beleidskaart aangeduid is als onderdeel van een gebied waar archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. Om dergelijke waarden te beschermen is voorzien in een stelsel van aanleg- en sloopvergunningen. Deze vergunningen zijn van toepassing bij ingrepen met een groter oppervlak dan 5.000 vierkante meter of bij bodemingrepen die dieper dan 50 centimeter onder maaiveld reiken.

Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de mogelijkheid te creëren om een archeologische waarde, na onderzoek, geheel of gedeeltelijk te laten vervallen.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Krachtens artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening moet artikel 7 verplicht worden opgenomen in bestemmingsplannen. Het doel van deze bepaling is het voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan beoogd is in het bestemmingsplan, bijvoorbeeld wanneer (delen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 8 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels bevatten bouwregels die gelden voor het gehele plangebied. Lid 8.1 bepaalt dat in het hele plangebied ondergronds gebouwd mag worden, tenzij daar in hoofdstuk 2 van de regels beperkingen aan gesteld zijn.

Lid 8.2 bepaalt de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen door ondergeschikte bouwdelen toegestaan is, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 meter.

De bepaling over bestaande maten en afstanden in lid 8.3 beoogt maten die afwijken van de in de regels van dit bestemmingsplan voorgeschreven maten toe te staan. Het lid is nadrukkelijk een bouwregel en geen gebruiksregel. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Dit artikel bevat een verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken op een manier die in strijd is met de aan die gronden gegeven bestemming(en). In dit artikel is tevens bepaald wat in ieder geval als verboden gebruik geldt. In dit artikel is tevens duidelijk gemaakt dat evenementen niet gelden als strijdig gebruik zodat het bijvoorbeeld mogelijk is om collectieve recreatie-activiteiten te organiseren in het plangebied.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In de algemene afwijkingsregels is bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden het bevoegd gezag af kan wijken van de maten en bouwgrenzen zoals vastgelegd in hoofdstuk 2 van de regels van dit bestemmingsplan. Het artikel staat beperkte afwijkingen toe voor bijvoorbeeld het bouwen van ingangspartijen en antennes. Afwijkingen zijn alleen toegestaan als zij niet leiden tot wijzigingen van de bestemmingen in het plangebied.

In artikel 10 is een bepaling opgenomen die het commercieel gebruik van het plangebied als kampeerterrein en als terrein voor kampeerhuisjes, kampeermiddelen en trekkershutten verbiedt. Met deze bepaling wordt geregeld dat het plangebied ontwikkeld wordt tot een recreatiewoningenterrein en niet langer gebruikt wordt als kampeerterrein. Om dit te bereiken verbiedt deze bepaling in essentie het gebruik zoals dat toegelaten was door artikel 11.1, sub a van het bestemmingsplan 'Recreatieterreinen' voor zover dit gebruik vanuit een commercieel oogpunt plaatsvindt. In dit bestemmingsplan 'Onze Hoeve' is een uitzondering voor niet-commercieel gebruik opgenomen zodat een eigenaar/gebruiker van een recreatiewoning desgewenst en incidenteel een naaste kortdurend kan laten overnachten in een kampeermiddel op het perceel van de recreatiewoning.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Lid 11.1 bevat een algemene flexibiliteitsbepaling die het mogelijk maakt om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Artikel 12 Overige regels

Lid 12.1 is opgenomen omdat in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar andere wetten en regels. Ook worden in dit bestemmingsplan procedures, begrippen en/of functies uit andere regelingen van toepassing verklaard. ok in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wet ruimtelijke ordening worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen om in lid 12.1 een verwijzing naar andere wettelijke regeling op te nemen die bepaalt dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad.

De parkeerregeling in lid 12.2 is opgenomen omdat parkeerregels niet meer in de bouwverordening maar in bestemmingsplannen opgenomen moeten worden. Dit lid bepaalt dat in het plangebied op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien. Wanneer er sprake is van voldoende parkeergelegenheid wordt bepaald op basis van het gemeentelijk parkeerbeleid. Tijdens de planvorming voor dit initiatief is met dit beleid rekening gehouden, zo blijkt uit paragraaf 4.2.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In dit artikel regelt het overgangsrecht dat betrekking heeft op bouwwerken die en gebruik dat strijdig is met dit bestemminsplan. Lid 13.1 tot en met lid 13.3 bevat de in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken. Een bouwwerk dat afwijkt van de bouwregels van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt, mag gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, of na een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd. De afwijking mag daarbij naar aard en omvang niet worden vergroot. Daarvan mag eenmalig afwijking worden verleend tot maximaal 10% van de inhoud van het bouwwerk. Het overgangsrecht is niet van toepassing op bouwwerken die reeds in strijd waren met het voorgaande geldende bestemmingsplan.

Lid 13.4 tot en met lid 13.7 bevat het in artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overgangsrecht voor gebruik. Gebruik dat in strijd is met de regels van het voorheen geldend bestemmingsplan mag worden voortgezet.

Artikel 14 Slotregel

Dit artikel bepaalt hoe dit bestemmingsplan aangehaald moet worden.

5.4 Handhaving

5.4.1 Handhaving en bestemmingsplannen

De regels van het bestemmingsplan leggen een ruimtelijke relevante norm vast, met dikwijls een daaraan gekoppelde afwijkingsmogelijkheid, die het bestuur de mogelijkheid geeft in te spelen op de dynamiek van de samenleving. Op die wijze wordt ook de gelegenheid geboden een belangenafweging te maken van de individuele belangen ten opzichte van het algemeen belang.

De term handhaving wordt vaak eng uitgelegd als uitsluitend het toepassen van sancties achteraf, zoals bestuursdwang en dwangsom. Dit wordt de repressieve vorm van handhaving genoemd. Handhaving bestaat ook uit het stellen van normen, het geven van voorlichting en het houden van toezicht op een goede uitvoering. Dit is de preventieve invalshoek. In de meest optimale situatie zou sanctionering niet nodig moeten zijn.

Handhaving van bestemmingsplannen en ruimtelijke regelgeving is steeds meer in de belangstelling komen te staan van bestuurlijk Nederland. Door het plaatsvinden van enkele ingrijpende incidenten is de handhaving in een stroomversnelling gekomen. In toenemende mate spreken burgers de gemeente aan op het handhaven van de (eigen) regels.

Ook in de jurisprudentie is een verandering tot stand gekomen. De rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over het handhaven van de regelgeving en neemt zelfs in beginsel een plicht tot handhaving aan. Daarnaast krijgt de rechtszekerheid van bestemmingsplannen bij de rechterlijke toetsing een steeds belangrijkere rol.

5.4.2 Handhavingsbeleid gemeente

In de gemeente Schouwen-Duiveland wordt er zo veel mogelijk planmatig gehandhaafd. Hiertoe wordt jaarlijks een handhavingsprogramma vastgesteld. Daarnaast is er ook ruimte om te kunnen handhaven op incidenten en klachten.

In principe dient tegen alle geconstateerde overtredingen te worden opgetreden. Het vaststellen van prioriteiten is echter onvermijdelijk. Als belangrijke handhavingsdoelen kunnen genoemd worden: het tegengaan van het bouwen zonder vergunning en het optreden daar waar sprake is van afwijking van reeds verleende vergunningen. Ook in de gevallen waar de veiligheid in het geding is en/of aantasting van het milieu plaatsvindt, dient prioriteit te worden gegeven aan de handhaving. Het tegengaan van strijdig gebruik van gronden en/of gebouwen is eveneens een belangrijke doelstelling. Als nevengeschikte doelen van de handhaving kunnen worden genoemd: het ongedaan maken van de gevolgen van een overtreding of een daarmee behaald voordeel.

5.4.3 Handhaving onrechtmatig gebruik van recreatiewoningen

Recreatieverblijven worden veelvuldig onrechtmatig gebruikt. Van onrechtmatig gebruik is sprake wanneer het gebruik in strijd is met de bestemmingsregels van de recreatieve bestemming. Hierbij gaat het niet om de duur van het strijdig gebruik, maar om de strijdigheid van de activiteit met de geldende planregels. Zo is het permanent (laten) bewonen van een recreatieverblijf en het recreatieverblijf (laten) gebruiken ten behoeve van het huisvesten van (buitenlandse) werknemers in strijd met de bestemmingsregels van de recreatieve bestemming. Het onrechtmatig gebruik van recreatieverblijven wordt binnen de gemeente Schouwen-Duiveland als een knelpunt ervaren.

Om de permanente bewoning van recreatieverblijven terug te dringen, heeft de gemeenteraad van de gemeente Schouwen-Duiveland in 2003 de uitvoeringsnota “Verbod op permanente bewoning van recreatiewoningen” vastgesteld. In deze nota worden de uitgangspunten voor het handhavings- en gedoogbeleid met betrekking tot de permanente bewoning van recreatieverblijven aangegeven. De gemeenteraad heeft besloten dat aan alle permanente bewoners van een recreatiewoning op de peildatum 28 mei 2003, ongeacht de duur van de permanente bewoning, een gedoogbeschikking wordt verstrekt. De bewijslast voor de bewoners om aan te tonen dat zij voor de peildatum reeds woonachtig waren in de recreatiewoning, is in 2004 nader uitgewerkt. In het plangebied is in de huidige situatie sprake van een mogelijkheid tot de bouw van 12 recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen zijn echter niet gerealiseerd. Verder was het plangebied een kampeerterrein dat al enige tijd niet meer als zodanig in gebruik is. Dit betekent dat in het plangebied geen sprake is van verleende gedoogbeschikkingen voor het permanent bewonen van recreatiewoningen.

5.4.4 Uitvoering handhaving

De uitvoering van het handhavingsbeleid is vastgelegd in de hiertoe relevante handhavingsprotocollen en de paragraaf handhaving en toezicht van het bouwbeleidsplan (december 2011). Daar waar een overtreding wordt geconstateerd en legalisatie niet mogelijk is, moet in eerste instantie toepassing worden gegeven aan de bestuursrechtelijke handhaving. Het proces van bestuursrechtelijke handhaving wordt vastgelegd in een stappenplan, waarin de verschillende stadia van de besluitvorming en procedures tot uitdrukking komen. Naast de bestuursrechtelijke mogelijkheden van handhaving wordt een duidelijke taak gezien voor de strafrechtelijke handhaving. De uitvoering en voortgang van de handhaving wordt jaarlijks vastgelegd in een verslag, dat bestuurlijk wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie, de koppeling met het exploitatieplan en eventuele inschatting tegemoetkoming in planschade.

6.2 Toepassing Grondexploitatiewet

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan, een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief gericht op de realisatie van recreatiewoningen. Omdat het plan een particulier initiatief betreft zijn er voor de gemeente Schouwen-Duiveland geen financieel-economische consequenties aan de ontwikkeling verbonden. De uitvoeringsrisico's liggen bij de initiatiefnemer. Eventueel benodigde onderzoeken ten behoeve van het bestemmingsplan zijn of worden voor rekening van de initiatiefnemer uitgevoerd. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente Schouwen-Duiveland is een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten voor het voorgenomen initiatief waarin de (financiële) afspraken zijn vastgelegd. Het verhalen van planschade maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, eventuele planschade komt geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de planologische procedure worden leges in rekening gebracht bij de initiatiefnemer.

6.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt geheel bekostigd door de initiatiefnemer. De initiatiefnemer neemt ook eventuele planschadeclaims voor zijn rekening, hiertoe maakt hij afspraken met de gemeente. Voor de gemeente Schouwen-Duiveland zijn ter ten aanzien van de uitvoering van het initiatief geen financieel-economische risico's, mede omdat de kosten voor de gemeente gedekt worden door de in rekening te brengen leges. De gemeente is derhalve van mening dan de economische uitvoerbaarheid van het initiatief geborgd is.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Gedurende de voorbereiding van bestemmingsplannen wordt het plan één of meerdere keren ter inzage gelegd. Tijdens de periode van terinzagelegging kunnen bewoners, bedrijven, dorps- en stadsraden en andere geïnteresseerden of belanghebbenden reageren op het plan. In dezelfde periode wordt ook overleg gevoerd met andere overheden over het plan. De resultaten van de terinzagelegging kunnen leiden tot aanpassingen, verbeteringen of wijzigingen van het plan. In dit hoofdstuk wordt beschreven wat de resultaten zijn van deze maatschappelijke consultaties.

7.2 Resultaten vooroverleg

Op basis van het ontwerpbestemmingsplan wordt het vooroverleg gevoerd. De vooroverlegreacties worden samengevat en beantwoord in een nota van beantwoording die als bijlage 9 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd wordt.

7.3 Resultaten terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken, van 17 oktober 2022 tot en met 28 november 2022, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren brengen. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze was ontvankelijk en daarom in zijn totaliteit beoordeeld. De samenvatting en beantwoording van de zienswijze is opgenomen in bijlage 10 bij deze toelichting. De zienswijze heeft tot een wijziging in paragraaf 3.3 van de toelichting geleid. Daarnaast is de toelichting op een aantal punten aangevuld.

7.4 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.