Plan: | Kindcentrum Leudal West |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1640.BP21ItHeijerveld-VG01 |
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van het 'Kindcentrum Leudal West' op de locatie Heijerveld - Brigittastraat in Ittervoort. Aangezien de realisatie van de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' niet is toegestaan, is besloten om middels een nieuw bestemmingsplan te voorzien in een passend en actueel juridisch-planologisch kader. Dit bestemmingsplan geeft hier invulling aan.
Het plangebied is gelegen op de hoek van Heijerveld - Brigittastraat in Ittervoort, op een deel van het perceel kadastraal bekend als Ittervoort, sectie B, nummer 1952. De globale ligging is weergegeven op de navolgende topografische kaart (afbeelding 1). De exacte begrenzing is af te lezen uit afbeelding 2.
![]() |
Afbeelding 1. Topografische kaart met de ligging van het plangebied aangeduid met een gele pijl. |
![]() |
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Leudal op 14 november 2017. Binnen dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch', zoals weergegeven op afbeelding 3. Binnen deze bestemming is de realisatie van een maatschappelijke voorziening niet rechtstreeks toegestaan. Evenmin zijn in de regels voor de bestemming 'Agrarisch' afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden opgenomen op basis waarvan de beoogde ontwikkeling mogelijk kan worden gemaakt.
![]() |
Afbeelding 3. Verbeelding bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. |
Naast de enkelbestemming 'Agrarisch' is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Voor bodemingrepen waarbij sprake is van een verstoring dieper dan 40 cm onder het maaiveld én een oppervlakte van de bodemingreep groter dan 1.000 m², dient in het kader van een omgevingsvergunningaanvraag een rapportage van een archeologisch onderzoek te worden overlegd, waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar oordeel van burgemeesters en wethouders in voldoende mate is vastgesteld of waaruit blijkt dat:
Het plangebied valt tot slot binnen de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied Ittervoort noord'. Ter plaatse van dit gebied zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming 'Agrarisch' onder voorwaarden te wijzigen in de bestemming 'Wonen'. Aangezien in het voorliggende geval geen sprake is van een wijziging naar de bestemming 'Wonen', kan geen gebruik gemaakt worden van deze wijzigingsbevoegdheid.
Kort samengevat kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling op grond van het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' niet is toegestaan.
Deze toelichting bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk is in Hoofdstuk 2 de planbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 3 geeft een weergave van de relevante beleidskaders van rijk, provincie, regio en gemeente. In Hoofdstuk 4 worden de verschillende onderzoeksthema’s beschreven (milieu, water, ecologie, archeologie, et cetera). Hoofdstuk 5 bevat de juridische aspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 7 gaat tot slot in op de handhavingsaspecten.
Het plangebied bestaat uit een deel van het perceel kadastraal bekend als Ittervoort, sectie B, nummer 1965. In de huidige situatie is sprake van in agrarisch gebruik zijnde gronden.
![]() |
Afbeelding 4. Luchtfoto met rood omlijnd de begrenzing van het plangebied. |
Het plangebied wordt aan de zuid- en westzijde begrenst door respectievelijk de wegen Heijerveld en Brigittastraat. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan een bosschage en in het noorden wordt het onderzoeksgebied begrensd door een akker. Waar de beide wegen grenzen aan het plangebied is er sprake van een afscheiding middels intensief beheerde groenstroken. Tussen de Brigittastraat en het plangebied is verder een geasfalteerd fietspad gelegen.
Ten zuiden van het onderzoeksgebied op circa 25 meter afstand liggen woningen behorende tot de kern Ittervoort. Ten noordwesten, ligt aan de overzijde van de Brigittastraat een woning en ten noorden van het onderzoeksgebied, op circa 85 meter, is een agrarisch perceel gelegen met daarbij behorende bedrijfswoning.
![]() |
Afbeelding 5. Zicht op het plangebied vanaf de Brigittastraat, gezien in noordwestelijke richting, met aan de rechterzijde de bestaande woningen aan de Heijerveld en de tussenliggende groenstrook. |
![]() |
Afbeelding 6. Zicht op het plangebied vanaf de Brigittastraat, gezien in zuidwestelijke richting, met duidelijk zicht op de bomenrij langs de Brigittastraat en het tussenliggende fietspad. |
Binnen het plangebied is de ontwikkeling van het integraal 'Kindcentrum Leudal West' (KLW) voorzien. Het KLW komt voort uit de fusie van basisscholen uit de kernen Haler, Hunsel, Ittervoort en Neeritter, die te maken hebben met teruglopende leerlingaantallen, onder meer als gevolg van de vergrijzing van de bevolking en de ligging nabij de Belgische grens. Hierdoor komt het draagvlak voor de basisscholen steeds meer onder druk komt te staan. Om goed onderwijs te kunnen blijven garanderen zijn de basisscholen van “stichting Primair Onderwijs Leudal en Thornerkwartier” in de dorpen Hunsel, Ittervoort en Neeritter gefuseerd, met als doel een gezamenlijke locatie te betrekken.
In het KLW worden naast een basisschool voor leerlingen van bovengenoemde kernen ook een bibliotheek, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en een sportzaal ondergebracht. Er is dan ook sprake van een integrale voorziening met een verzorgingsgebied dat meerdere kernen omvat. Het is een nadrukkelijk doel om meerwaarde te creëren uit de integratie van kinderopvang en primair onderwijs in Leudal West.
De sportzaal is verder niet alleen bedoeld voor de bewegingsonderwijs ten behoeve van de basisschool, maar deze is zowel overdag, in de avond als in het weekend beschikbaar voor recreatief sporten, ook voor eventuele verenigingen.
Op de navolgende situatieschets is de beoogde inrichting van het plangebied weergegeven. Vervolgens zijn enkele impressies van toekomstige gevelbeelden opgenomen en enkele 3d-impressies. Hieruit valt af te leiden dat de sportzaal aan de noordoostzijde van het plangebied is voorzien. Aan de zuidkant is het multifunctionele schoolgebouw voorzien, waarin de overige voorzieningen een plek krijgen. Aan de achterzijde en zuidoostzijde van het schoolgebouw komt een speelplein voor zowel de basisschool, het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang.
De hoofdontsluiting van het KLW is gesitueerd aan de Brigittastraat, met aan de voorzijde van de sportzaal het grootse deel van de parkeervoorzieningen binnen het plangebied. Daarnaast zijn enkele parkeerplaatsen voorzien aan de voorzijde van het schoolgebouw.
![]() |
Afbeelding 7. Situatieschets toekomstige inrichting plangebied (impressie). |
![]() |
Afbeelding 8. Impressie gevelaanzichten schoolgebouw. |
![]() |
Afbeelding 9. Impressie gevelaanzichten sportzaal. |
Navolgend zijn enkele visualisaties opgenomen van de beoogde toekomstige situatie.
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Afbeeldingen 10 t/m 19. Visualisaties beoogde toekomstige situatie. |
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan het Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet, heeft de rijksoverheid de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) opgesteld. In de NOVI wordt een toekomstbeeld geschetst van een Nederland:
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. In totaal zijn er 21 nationale belangen geformuleerd. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeemverantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Voorbeelden hiervan zijn het:
Het plangebied voor dit bestemmingsplan bestaat uit een perceel direct aansluitend op de kern Ittervoort, waarbij het juridisch-planologisch kader wordt aangepast ten behoeve van de realisatie van een maatschappelijke voorziening. Er is sprake van een lokale ontwikkeling, waarbij geen nationale belangen als genoemd in de NOVI in het geding zijn.
Op 30 december 2011 is het 'Barro' in werking getreden. In oktober 2012 is het besluit gewijzigd. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. In het voorliggende geval zijn gelet op de aard, situering en omvang van het plan geen nationale belangen als benoemd in het Barro in het geding.
De 'Rarro' is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en Natuurnetwerk Nederland-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Leudal. Aangezien dit bestemmingsplan echter geen windturbines hoger dan 114 meter toestaat vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.
In de Rarro zijn binnen het plangebied en de directe omgeving verder geen reserveringsgebieden aangewezen voor de mogelijke aanleg van nieuwe hoofdwegen of landelijke spoorwegen. Evenmin zijn hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt. Vanuit de Rarro bestaan er kortom geen beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.
In artikel 7.2, lid 1 van de 'Wet milieubeheer' is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:
In het 'Besluit milieueffectrapportage' zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.
In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt ónder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: ‘op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Dit is de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Om te bepalen of een m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is dient dus bepaald te worden of de ontwikkeling voorkomt in lijst C of lijst D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, of de drempelwaarden worden overschreden, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt een maatschappelijke voorziening mogelijk aan de rand van de kern Ittervoort. Het plan is m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 4.1.8.
Op 1 oktober 2012 is het 'Besluit ruimtelijke ordening (Bro)' gewijzigd, en is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' daaraan toegevoegd. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening ten aanzien van de Ladder duurzame verstedelijking in werking getreden.
Het doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening te bereiken door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en daarnaast ondersteunt het gemeente en provincie in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Per 1 juli 2017 luidt het tweede lid van art. 3.1.6 als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling is sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Hierbij dient echter te worden opgemerkt dat de ontwikkeling feitelijk een fusielocatie betreft ten behoeve van de kernen Haler, Hunsel, Ittervoort en Neeritter. Dit in verband met het feit dat de basisscholen in de afzonderlijke kernen te maken hebben met een teruglopend aantal leerlingen. Hierdoor vermindert het draagvlak voor afzonderlijke voorzieningen in de afzonderlijke kernen. Om goed onderwijs te kunnen blijven garanderen zijn basisscholen gefuseerd en zullen zij binnen het plangebied een nieuwe basisschool met bijbehorende voorzieningen betrekken. Hiermee is de behoefte feitelijk al in voldoende mate aangetoond.
Voor wat betreft de locatie geldt dat het plangebied aan de rand van de kern Ittervoort ligt, in directe aansluiting op bestaand stedelijk gebied. Op basis van de provinciale beleidskaarten ligt het plangebied weliswaar in het buitengebied, maar in het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' is reeds een wijzigingsbevoegdheid voor het gebied opgenomen, op basis waarvan ter plaatse woningbouw mogelijk kan worden gemaakt. Op basis hiervan kan gesteld worden dat ter plaatse reeds een stedelijke ontwikkeling voorzien is, waarmee de ontwikkeling plaatsvindt binnen reeds voor verstedelijking gereserveerd gebied. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld. De Omgevingsvisie Limburg is per 25 oktober 2021 in werking getreden.
In de omgevingsvisie worden de volgende Limburgse principes genoemd:
Volgens de kaart 'Limburgse principes' ligt het plangebied binnen het 'Buitengebied'. Het buitengebied betreft de landelijke gebieden op de Zuid-Limburgse plateaus en op de hogere zandgronden in Noord- en Midden-Limburg, samen zo’n 85.000 hectaren groot. Vergeleken met Noord- en Midden-Limburg zijn er in Zuid-Limburg minder mogelijkheden voor intensieve vormen van grondgebruik op de plateaus. Dit komt door de aard van de ondergrond en de aanwezige omgevingskwaliteiten. Op de hogere zandgronden van Noord- en Midden-Limburg is, rekening houdend met de droogtegevoeligheid en de kwaliteit van de grondwatervoorraden, een breed scala aan grondgebruiksvormen mogelijk en rekening houdend met de ruimteclaims vanuit de verschillende transitieopgaves.
![]() |
Afbeelding 20. Uitsnede kaart 'Zonering Limburg' uit het POL2014. |
In het voorliggende geval dient echter te worden opgemerkt dat sprake is van een locatie die in het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' reeds is voorzien van een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van een stedelijke functie, in dit geval in de vorm van woningen. Ter plaatse is dus reeds een uitbreiding van de kern Ittervoort voorzien en deze uitbreidingsmogelijkheid middels een wijzigingsbevoegdheid is reeds in het kader van de procedure van het vigerende bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017' akkoord bevonden door de provincie Limburg. Dit in ogenschouw nemende, kan worden aangenomen dat de realisatie van de maatschappelijke functie (in plaats van woningbouw) niet bezwaarlijk wordt geacht vanuit de provinciale beleidskaders zoals weergegeven in de Omgevingsvisie Limburg.
Op 12 december 2014 is de 'Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Hierin staan de regels die het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding geven. Inmiddels is ook de opvolger, de 'Omgevingsverordening Limburg' vastgesteld, maar deze treedt pas in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt, dus daarom wordt in deze toelichting ingegaan op de thans van toepassing zijnde Omgevingsverordening Limburg 2014.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van het POL2014 juridische binding te geven. Op basis van de Omgevingsverordening Limburg ligt het plangebied niet binnen (milieu)beschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap. Wel ligt het plangebied binnen de boringsvrije zone Roerdalslenk III. Binnen deze zone zijn alle boringen (en het roeren van grond) dieper dan de bovenkant van de Bovenste Brunssumklei verboden. Voor boringen dieper dan 80 meter geldt een meldingsplicht. In het voorliggende geval is geen sprake van dergelijke boringen. Bescherming van de belangen van de boringsvrije zone is geborgd in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Er is kortom geen sprake van strijdigheid met de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 17 december 2021 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Limburg (2021) vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op artikel 2.6 van de Omgevingswet. Op het tijdstip van vaststelling van die verordening was de verwachting dat de Omgevingswet op 1 juli 2022 in werking zou treden. Inmiddels is de inwerkingtredingsdatum van de wet verschoven naar 1 januari 2024. De nieuwe omgevingsverordening kan niet eerder in werking treden dan de Omgevingswet. Tot dat tijdstip blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden. Aangezien de Omgevingsverordening Limburg (2021) grotendeels een beleidsneutrale omzetting is van de Omgevingsverordening Limburg 2014, maakt het voor de meeste onderwerpen inhoudelijk weinig verschil of de ene of de andere verordening van kracht is. De Omgevingsverordening Limburg (2021) bevat echter een aantal onderwerpen die nieuw zijn, dan wel aanmerkelijk inhoudelijk gewijzigd, namelijk instructieregels met betrekking tot:
Het uitstel van de Omgevingswet maakt het wenselijk dat deze onderwerpen ook al geregeld worden in de Omgevingsverordening Limburg 2014. Daarom is op 30 september 2022 de 'Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014' vastgesteld. Voor het voorliggende plan zijn in de wijzigingsverordening geen regels opgenomen die direct van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Op 16 december 2022 is de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (samenhang OVL2021) vastgesteld. Met deze wijzigingsverordening zijn regels over de maximale kavelgrootte van nieuwe bedrijfsterreinen, uitzonderingsregels voor kleine en diervriendelijke varkenshouderijen, regels over zonneparken, het Beschermingsgebied voor de Einstein Telescope en regels over klimaatadaptatie opgenomen. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn uitsluitend de regels m.b.t. klimaatadaptatie van belang. In paragraaf 2.19 'Klimaatadaptatie' zijn hiertoe de volgende regels opgenomen:
In het voorliggende geval wordt in voldoende mate rekening gehouden met de risico's en gevolgen van de klimaatverandering. Er wordt in ruime mate voorzien in groenvoorzieningen en zo wordt voor wat betreft de waterhuishouding rekening gehouden met de meest actuele normen van Waterschap Limburg voor de berging van hemelwater. Wateroverlast is daardoor niet te verwachten. Voor meer informatie over de wijze waarop met (hemel)water wordt omgegaan en hoe wateroverlast wordt voorkomen, wordt verwezen naar paragraaf 4.5.
Doordat water binnen het plangebied zelf wordt opgevangen in de vorm van een wadi en daarnaast in ruime mate wordt voorzien in groenvoorzieningen (zie paragraaf 3.5.5 en Bijlage 1 bij de regels), wordt ook droogte tegengegaan. Evenmin is op basis van de Atlas Leefomgeving (meer specifiek de kaarten Natuurrampen/Overstromingen) sprake van een gebied waarbij sprake is van direct overstromingsgevaar.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief past binnen de beleidsuitgangspunten zoals vastgelegd in de Wijzigingsverordening Omgevingsverordening Limburg 2014 (samenhang OVL2021).
In de 'regiovisie “Het oog van Midden-Limburg”' is de regionale visie voor Midden-Limburg uitgewerkt in een achttal beleidsthema's. Dit zijn: Toerisme en Recreatie, Maasplassen, Natuurontwikkeling, Landschap en Ecologie, Landbouw, Bedrijvigheid, Wonen, Zorg en Mobiliteit. Vervolgens zijn deze thema's in het najaar van 2008 verdiept en verder uitgewerkt in de programmalijnen: Maasplassen, Ontwikkelingsas N280 Weert-Roermond, Wonen, Natuur en Recreatie.
Over de gemeente Leudal is het volgende opgenomen: “De gemeente Leudal vormt het hart van Midden-Limburg. Het bestaat uit zestien dorpen en een groot buitengebied dat wordt geroemd om z'n ruimte, kwaliteit en woonklimaat. Heythuysen vormt een subregionale kern met een sterke centrumfunctie voor een groot verzorgingsgebied. Het is van belang dat deze centrumfunctie wordt versterkt en het voorzieningenniveau op peil blijft. Daarnaast heeft Leudal diverse dorpskernen waar de voorzieningen onder druk staan. Een actief kleine kernenbeleid is noodzakelijk waarin aandacht gegeven wordt aan de leefbaarheid en een adequate woningvoorraad".
De centrale ligging van Leudal maakt dat het profiteert van bijna alle ontwikkelingen die worden voorgesteld in deze regiovisie. Gelegen aan de Maasplassen liggen er volop kansen om recreatieve en toeristische activiteiten te ontwikkelen en deze te verbinden met het natuurgebied Leudal en het te ontwikkelen regiopark.”
In het voorliggende geval is sprake van een clustering van maatschappelijke voorzieningen op één locatie, mede als gevolg van het verminderde draagvlak voor de afzonderlijke voorzieningen. Met de nieuwe centrale en geclusterde maatschappelijke voorziening wordt een duurzame voorziening gecreëerd met voldoende draagvlak. De ontwikkeling past daarmee binnen de algemene beleidslijnen uit de regiovisie.
Omwille van onder meer uniforme planregels en planopzet heeft de gemeente Leudal een Handboek Ruimtelijke Plannen opgesteld. Dit bestemmingsplan is daar zo veel mogelijk op afgestemd.
Op 2 februari 2010 is de 'Structuurvisie Leudal' vastgesteld. Met de structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Leudal van belang zijn. Ontwikkelingen die het goed wonen, leven en werken ondersteunen en verbeteren wil de gemeente kunnen faciliteren en stimuleren. Voor sommige ontwikkelingen zal ze daarbij zelfs initiatiefnemer willen zijn. Voor andere ontwikkelingen is zij ook afhankelijk van initiatieven van derden, zoals ondernemers, woningcorporaties, instellingen, en burgers. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de toekomst van Leudal wil de gemeente waar mogelijk voorkomen.
Ruimtelijke mechanismen
In de structuurvisie is aangegeven dat door een proces van ontgroening van de bevolking, er in de toekomst voor een beperkter aantal groepen schoolruimte benodigd is. Bij ongewijzigd beleid zal er dan sprake zijn van leegstand. Een aantal basisscholen, met name in de kleinste kernen, dreigt in de toekomst structureel onder de opheffingsnorm te komen. In het basisonderwijs is daarnaast de trend zichtbaar van meer aandacht voor bewegen en sporten. Een andere ontwikkeling is dat schoolbesturen verantwoordelijk zijn voor het aanbieden van buitenschoolse opvang.
Beleidsuitgangspunten
Een optimale spreiding van basisscholen in de gemeente Leudal staat ten dienste van het lokale onderwijsbeleid. De hoofddoelen van het onderwijsbeleid zijn:
Ruimtelijke weerslag
Om aan de beleidsuitgangspunten invulling te geven, en zodoende een duurzaam voorzieningenpatroon te realiseren, zal de gemeente Leudal optimaal anticiperen op de ruimtelijke mechanismen. Dit heeft de volgende ingrepen tot gevolg:
Specifiek ten aanzien van bibliotheken zet de gemeente Leudal in op het aanpassen van een aantal vestigingen. Het plan ligt voor om een tweetal gecentraliseerde full-service vestigingen met o.a. volwassenencollecties en ruimte voor ontmoeting te realiseren. Doel is om de kinderbibliotheken op scholen te behouden. Ook speelt de bibliotheek een belangrijke rol in de maatschappij, door in de Leudalse kernen bibliotheekwerk te brengen. Het sluit aan bij de nieuwe werkwijze van bibliotheken, die meegaat met de maatschappelijke ontwikkelingen.
Effectuering
De gemeente Leudal biedt zelf geen onderwijs aan. Om de ruimtelijke weerslag te realiseren zal de gemeente:
In dit bestemmingsplan is geheel in lijn met de structuurvisie sprake van het clusteren van voorzieningen (basisschool, kinderopvang, BSO, bibliotheek, sportzaal) en wordt ook aangesloten bij het streven naar het vergroten van gymzalen bij basisscholen tot sportzaal ten behoeve van medegebruik door de gemeenschap.
Per 1 mei 2020 geldt het door burgemeester en wethouders van Leudal vastgestelde 'Uitvoeringsbeleid evenementen (2020)'. De regels ten aanzien van evenementen, zoals opgenomen in dit bestemmingsplan, zijn verder één op één overgenomen vanuit het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'. Voor meer informatie over de achtergrond van de regeling wordt hier kortheidshalve verwezen naar de toelichting van dat bestemmingsplan.
In verband met een wijziging van de Woningwet (zie 'VNG-ledenbrief 16.04.2015') zijn de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening vervallen. Het is niet meer mogelijk te verwijzen naar landelijke naslagwerken zoals publicaties van het CROW. Dit betekent dat parkeernormen moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen.
In plaats van de normen op te nemen in de regels van het bestemmingsplan zelf, wordt in dit plan verwezen naar gemeentelijk vastgestelde parkeernormen/beleidsregels (zie 'uitspraak AbRS dd. 09.09.2015, punt 14'). Dat heeft het voordeel dat in geval van wijziging(en) van de normen/beleidsregels gedurende de werking van het bestemmingsplan ook rekening moet worden gehouden met die wijzigingen. Om die reden is ervoor gekozen een Nota Parkeernormen door de raad te laten vaststellen.
In de nota zijn de parkeernormen opgenomen die de gemeente Leudal hanteert voor nieuwe bouwplannen en (her)ontwikkelingen. Onderscheid is gemaakt naar ontwikkelingen binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. Parkeernormen zijn nodig om een hoge parkeerdruk in openbaar gebied te voorkomen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeernormen zijn niet bedoeld voor reeds bestaande bouwwerken en functies. Indien bestaande situaties worden gewijzigd of uitgebreid, dan kunnen deze parkeernormen wel worden toegepast. De parkeernorm geldt dan alleen voor het te wijzigen of uit te breiden deel.
Voor meer informatie wordt kortheidshalve verwezen naar de bij raadsbesluit van 5 juli 2016 vastgestelde 'Nota Parkeernormen 2016' (bijlage 2 van de regels).
Voor meer informatie over de wijze waarop bij de voorgenomen ontwikkeling invulling wordt gegeven aan de parkeerbehoefte, wordt verwezen naar paragraaf 4.4.2.
In de 'Structuurvisie Leudal' is de 'Nota Kwaliteit' opgenomen. De laatste actualisatie van de Nota Kwaliteit dateert van 3 september 2013.
De Nota Kwaliteit bevat beleid over het kwaliteitsmenu en het groenfonds. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen komt, nadat een planologische afweging is gemaakt of een bepaalde ontwikkeling aanvaardbaar is op een bepaalde locatie, een kwaliteitsbijdrage in beeld. Het kwaliteitsmenu van de provincie (uitgewerkt in verschillende modules) geldt hierbij als een minimumvereiste.
Landschappelijke inpassing van de locatie van een initiatief vormt altijd een voorwaarde naast de kwaliteitsverbeterende maatregel of een bijdrage in het groenfonds. Gelet op het feit dat het plangebied in het buitengebied ligt (buiten de rode contour van Ittervoort), is de Nota Kwaliteit van toepassing op de nieuwe voorzieningen die ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan worden toegestaan. In het kader hiervan wordt het kindcentrum landschappelijk ingepast.
De landschappelijke inpassing is als Bijlage 1 bij de regels opgenomen. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing is geborgd. De landschappelijke inpassing is door de 'Kwaliteitscommissie Weert, Nederweert, Leudal' behandelt in de vergadering van 29 september 2022. Per brief van 31 oktober 2022 met kenmerk KL 22-10 heeft de commissie aangegeven akkoord te gaan met de voorgestelde landschappelijke inpassing.
Op 15 december 2014 heeft de gemeenteraad van Leudal de 'Welstandsnota Leudal' vastgesteld. In deze welstandsnota is het plangebied aangeduid als welstandsvrij gebied, zoals weergegeven op de navolgende afbeelding.
Afbeelding 21. Uitsnede welstandskaart Ittervoort uit de welstandsnota.
In de welstandsnota zijn enkele uitzonderingen genoemd. Één van de uitzonderingen betreft het feit dat nieuwe stedenbouwkundige plannen voor advies worden voorgelegd aan de commissie ruimtelijke kwaliteit. De uiteindelijk te realiseren bouwwerken zijn wel welstandsvrij (mits gelegen in een welstandsvrij gebied). Bij nieuwe ontwikkelingen worden in principe geen beeldkwaliteitsplannen meer vastgesteld. Het plan is 29 september 2022 voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
In het kader van de 'Wet ruimtelijke ordening' dient in geval van bouwlocaties aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.
Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek.
Asbest
Op het maaiveld zijn geen asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. Bij de uitvoering van de proefgaten zijn evenmin asbestverdachte (plaat)materialen in het opgeboorde materiaal (grove fractie, > 20 mm) aangetroffen.
Analytisch onderzoek heeft aangetoond dat er geen sprake is van een verontreiniging met asbest in de bovengrond. De hypothese ‘asbest onverdacht’ wordt voor de onderzoekslocatie aanvaard. De onderzoekslocatie kan als asbestonverdacht worden beschouwd.
Boven- en ondergrond
In de zandige bovengrond met lichte puinbijmengingen zijn geen verontreinigingen aangetoond. Volgens de Regeling bodemkwaliteit is er sprake van klasse Achtergrondwaarde. In de visueel schone boven- en ondergrond zijn eveneens geen verontreinigingen aangetoond. Volgens de Regeling bodemkwaliteit wordt indicatief voldaan aan de klasse Achtergrondwaarde.
PFAS-onderzoek
In de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aan PFOA, PFOS en overige PFAS ten opzichte van de toepassingsnormen voor de functie Landbouw /natuur aangetoond.
Conclusie
De vooraf gestelde hypothese, dat de bodem als “grootschalig onverdacht” kan worden beschouwd, wordt op basis van de analyseresultaten aanvaard. Vanuit dat oogpunt zijn er dan ook geen belemmeringen aanwezig ten aanzien van de geplande ontwikkeling binnen het plangebied.
Algemeen
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).
Risicovolle activiteiten
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Hoewel deze quickscan is uitgevoerd in november 2020, blijkt op basis van een controle aan de hand van de Atlas Leefomgeving en de Signaleringskaart EV in november 2023, dat de uitgangspunten en conclusies nog overeenkomstig van toepassing zijn. Onderstaand wordt kort ingegaan op de onderzoeksresultaten. Voor meer informatie wordt verwezen naar de als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen volledige onderzoeksrapportage.
Transport over het water en spoor
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van een waterweg of spoorlijn voor het transport van gevaarlijke stoffen. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water en het spoor vormen geen aandachtspunt voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over de weg
Het plangebied ligt op circa 1.600 meter van de rijksweg A2 en Napoleonsbaan Zuid. Het plaatsgebonden risico en het plasbrandaandachtsgebied (PAG) vormen op grond van de afstand geen belemmering voor het plangebied. Evenmin is het noodzakelijk de hoogte van het groepsrisico kwantitatief vast te stellen.
Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen (LT3) en toxische gassen (GT4) als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A2 en Napoleonsbaan Zuid. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen (toxisch scenario) over deze wegen dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Buisleidingen
Het plangebied bevindt zich niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van buisleidingen bedoeld voor het transport van gevaarlijke stoffen. Geconcludeerd kan worden dat de risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen geen aandachtspunt vormen voor de planlocatie. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Verantwoording groepsrisico
Gelet op de resultaten van de quickscan, dient invulling te worden gegeven aan de verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Hiertoe is een verantwoordingsrapportage opgesteld die als Bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. In deze verantwoordingsrapportage wordt nader ingegaan op de aspecten bestrijdbaarheid/beheersbaarheid en zelfredzaamheid en de maatregelen die genomen dienen te worden bij de realisatie van de plannen en de daaropvolgende ingebruikname. Voor meer informatie wordt verwezen naar de volledige rapportage.
Advies veiligheidsregio
Verder is advies gevraagd aan de Veiligheidsregio Limburg-Noord. Vanuit de Veiligheidsregio is aangegeven dat het standaardadvies van toepassing is. Het volledige advies is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.
In het advies is kort samengevat aangegeven dat het toxische scenario van toepassing is. In het kader daarvan worden maatregelen op het gebied van zelfredzaamheid en bereikbaarheid geadviseerd.
In z'n algemeenheid geldt dat luchtbehandelingsinstallaties met één handeling uitgeschakeld dienen te kunnen worden.
Ten aanzien van bereikbaarheid, dient de ontwikkeling te voldoen aan het gemeentelijk beleid "bluswatervoorziening en bereikbaarheid". Zo moet de locatie onder meer tweezijdig bereikbaar zijn. Voor wat betreft bluswater geldt dat de huidige bluswatervoorzieningen niet voldoen aan het gemeentelijk beleid.
In het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag dienen bovengenoemde aspecten nader uitgewerkt te zijn, conform de hiervoor geldende uitgangspunten.
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde quickscan blijkt dat het plangebied niet in de directe nabijheid ligt van risicobronnen. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de rijksweg A2 en de Napoleonsbaan Zuid. Hiertoe is een verantwoordingsrapportage opgesteld. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling vanuit het oogpunt van externe veiligheid inpasbaar wordt geacht, dit met inachtneming van de adviezen van de Veiligheidsregio Limburg-Noord.
Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe directe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt. Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB mag aan de gevel van geluidgevoelige objecten echter niet overschreden worden.
In dit bestemmingsplan worden nieuwe geluidgevoelige functies gerealiseerd. Daarom is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de resultaten van het onderzoek. Voor meer informatie wordt verwezen naar het als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen onderzoeksrapport.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelastingen inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege wegverkeer op de Brigittastraat ter plaatse van het westelijke gedeelte van het plangebied meer dan 48 dB bedragen, de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Aan de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt ter plaatse van het gehele plangebied wel voldaan.
Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen zijn beschouwd. Om geluidgevoelige bebouwing c.q. vertrekken met gevels in dit westelijke deel van het plangebied, waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, mogelijk te maken, dienen hogere waarden vastgesteld te worden. Toetsing hieraan vindt plaats in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag.
De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Heijerveld (een 30 km/uur-weg) bedraagt minder dan de voorkeurswaarde van 48 dB (voor vergelijkbare 50 km/uur-wegen). Deze geluidbelasting wordt als acceptabel beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Algemeen
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in 'hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer' (Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:
NIBM-tool
Om snel en eenvoudig de invloed van kleinschalige ontwikkeling op de luchtkwaliteit te kunnen berekenen, is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de NIBM-tool is ontwikkeld. Op basis van deze tool kan worden bepaald of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM). Zoals uit de navolgende weergave van de NIMB-toolberekening blijkt, draagt zelfs bij een verkeersaantrekkende werking van 1.900 voertuigbewegingen per etmaal met een aandeel van 1% vrachtverkeer, een ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Zoals blijkt uit paragraaf 4.4.1 is de feitelijke verkeersaantrekkende werking fors lager, waarmee is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Heersende luchtkwaliteit
Naast de effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit, is het van belang om te bepalen of de heersende luchtkwaliteit afdoende is voor de beoogde functies. Volgens de NSL Monitoringstool bedraagt de concentratie PM10 in de nabijheid van het plangebied minder dan 35 µg/m³, de concentratie PM2,5 minder dan 20 µg/m³ en de concentratie NO2 minder dan 35 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 40 µg/m³ en voor PM2,5 20 µg/m³. Dit betekent dat de luchtkwaliteit in de huidige situatie voldoende wordt geacht. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
De luchtkwaliteit zal de komende jaren in Nederland naar verwachting nog verder verbeteren, onder meer door voortschrijdende technologie en bijvoorbeeld de toename van het aantal elektrische voertuigen. Hiermee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen zoals opgenomen in de wet- en regelgeving.
Conclusie
Vanuit het aspect luchtkwaliteit bestaan er geen belemmeringen.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling dient getoetst te worden of voldaan wordt aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (versie 2009). Hiertoe is een quickscan bedrijven en milieuzonering uitgevoerd. De belangrijkste conclusies zijn navolgend opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar Bijlage 6 bij deze toelichting.
Bedrijven en milieuzonering
Middels de uitgevoerde beoordeling is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden rekening moet worden gehouden. De richtafstanden vanuit het plangebied reiken in zuidelijke en noordwestelijke richting tot over de bestemming wonen. Als gevolg van de beoogde functies binnen het plangebied is uitsluitend het aspect geluid relevant. Door middel van een akoestisch onderzoek waarbij de geluidemissie als gevolg van het plangebied inzichtelijk wordt gemaakt, dient te worden aangetoond dat de functies binnen het plangebied inpasbaar zijn.
Op enige afstand ten (noord)oosten van het plangebied is een bedrijventerrein gelegen. De richtafstand van dit bedrijventerrein reikt tot over de grens van het plangebied. Er is derhalve niet zonder meer sprake van voldoende ruimtelijke scheiding.
Uit een nadere beschouwing van de milieuaspecten (gevaar, stof, geur en geluid) blijkt dat uitsluitend het aspect geluid mogelijk relevant is voor het plangebied. Een nadere akoestische beschouwing toont aan dat de invulling van het plangebied niet leidt tot een beperking van de bedrijfsvoering van de bedrijven ter plaatse van het bedrijventerrein. Ook kan worden gesteld dat ter plaatse van de planlocatie, als gevolg van het bedrijventerrein, een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd.
Akoestisch onderzoek
Op basis van de resultaten uit de quickscan bedrijven en milieuzonering is een aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies van het onderzoek.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Ter plaatse van woningen in de omgeving bedraagt het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 38 dB(A) in de dag- en avondperiode (43 dB(A) etmaalwaarde en het maximale geluidniveau ten hoogste 55 dB(A) in de dagperiode en 56 dB(A) in de avondperiode dB(A). Hiermee wordt voldaan aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau bedraagt ten hoogste 38 dB(A) in de dag- en avondperiode (43 dB(A) etmaalwaarde ter plaatse van woningen van derden. Hiermee wordt voldaan aan de standaard normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Goede ruimtelijke ordening
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) ter plaatse van de woningen bedraagt ten hoogste 45 dB(A) in de dagperiode en 38 dB(A) in de avondperiode (45 dB(A) etmaalwaarde. De richtwaarde van stap 2 (45 dB(A) etmaalwaarde voor woningen gelegen in 'rustige woonwijk') uit de VNG-publicatie wordt hiermee gerespecteerd. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen.
Het maximaal geluidniveau (LAmax) ter plaatse van de woningen bedraagt ten hoogste 65 dB(A) in de dagperiode en 56 dB(A) in de avondperiode (65 dB(A) 'etmaalwaarde). De richtwaarde van stap 2 (65 dB(A) voor woningen gelegen in 'rustige woonwijk') uit de VNG-publicatie wordt hiermee gerespecteerd.
Op basis van de ligging van de tuinen van de woningen in de directe omgeving en de ligging van het plangebied, kan gesteld worden dat er vanuit akoestisch oogpunt sprake is van goede ruimtelijke ordening ten aanzien van de tuinen.
Verkeersaantrekkende werking
Het verkeer van en naar de het plangebied rijdt over de Brigittastraat en (deels) de Heijerveld. De geluidbelasting ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking is ter plaatse van de woningen in de directe omgeving berekend. In de voorliggende situatie bedraagt de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer van en naar het kindcentrum 44 dB(A) etmaalwaarde. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde van 50 dB(A) uit de Schrikkelcirculaire en aan de richtwaarde (50 dB(A)) van stap 2 uit de VNG-publicatie. Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking is kortom sprake van een akoestisch goed woon- en leefklimaat.
Conclusie
Op basis van de quickscan bedrijven en milieuzonering en het aanvullend uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai, blijkt dat de beoogde ontwikkeling van het Kindcentrum Leudal West inpasbaar wordt geacht.
Op agrarische gronden is het mogelijk dat er ten behoeve van landbouwkundig gebruik, gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die kunnen leiden tot schadelijke effecten voor het woon- en leefklimaat en/of het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen gevoelige functies. Onder voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies worden verstaan alle functies waar geregeld en gedurende langere perioden mensen verblijven.
In de huidige situatie is er op de agrarische gronden rondom het beoogde Kindcentrum Leudal West geen sprake van het gebruik van gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die kunnen leiden tot schadelijke effecten voor het woon- en leefklimaat en/of het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen gevoelige functies. Op grond van de vigerende bestemming 'Agrarisch' kan een dergelijk gebruik echter niet worden uitgesloten. Daarom is in dit bestemmingsplan een zone rondom het Kindcentrum Leudal West de aanduiding 'milieuzone - spuitzone' opgenomen, waarbinnen het gebruik van gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die kunnen leiden tot schadelijke effecten voor het woon- en leefklimaat en/of het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen gevoelige functies, is uitgesloten.
Op grond van jurisprudentie is, voor zover de omliggende gronden een agrarische bestemming hebben, hiervoor een zone aangehouden van 50 meter rondom het bestemmingsvlak met de bestemming 'Maatschappelijk' ten behoeve van het Kindcentrum Leudal West.
Conclusie
Vanuit het aspect spuitzones bestaan er geen belemmeringen in relatie tot het beoogde Kindcentrum Leudal West.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object, zoals bijvoorbeeld een school. In de Wet geurhinder en veehouderij gelden verschillende normen, afhankelijk van de vraag of de locatie al dan niet is gelegen in een concentratiegebied of binnen, dan wel buiten de bebouwde kom.
Omdat in de omgeving van het plangebied een veehouderij is gelegen, is in het kader van de beoogde ontwikkeling een onderzoek uitgevoerd naar de inpasbaarheid in relatie tot geurhinder als gevolg van veehouderijen. Hoewel het onderzoek is uitgevoerd in 2021, blijkt op basis van een in december 2023 uitgevoerde controle van de gegevens zoals opgenomen in de Kernregistratie Dierverblijven, dat de uitgangspunten en conclusies zoals opgenomen in het onderzoek, nog als actueel kunnen worden beschouwd. Het onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting te raadplegen. Onderstaand worden de onderzoeksresultaten kort samengevat.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan door de gemeente medewerking worden verleend aan het voornemen indien veehouderijen door de voorgenomen planontwikkeling niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Daarnaast dient ter plaatse van het nieuw te realiseren geurgevoelig object sprake te zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Hierbij dient gekeken te worden naar zowel de achtergrond- als de voorgrondgeurbelasting.
Vergunde en planologische rechten
Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de planontwikkeling géén inbreuk maakt op de vergunde geurrechten en planologische gebruiksmogelijkheden van de veehouderij aan de Schillerstraat 2. Deze veehouderij is het meest relevant voor het plan.
Woon- en leefklimaat
De voorgrondgeurbelasting ten gevolge van de veehouderij aan de Schillerweg 2 bedraagt ter plaatse van het plangebied ten hoogste 2,2 OUE/m³. Hiermee is het leefklimaat als gevolg van de voorgrondgeurbelasting ter plaatse van het plangebied te kwalificeren als 'goed'.
Voor de achtergrondgeurbelasting dienen alle intensieve veehouderijen binnen een straal van 2 kilometer te worden meegenomen. Deze is berekend met V-stacks gebied. Het leefklimaat als gevolg van de achtergrondgeurbelasting wordt gekwalificeerd als 'goed' tot en met 'zeer goed'.
De grenzen conform de geurverordening van de gemeente Leudal voor de voorgrondgeurbelasting van 3,0 OUE/m³ en achtergrondgeurbelasting van 10,0 OUE/m³ worden hiermee niet overschreden.
Conclusie
Vanuit het aspect agrarische geurhinder bestaan er geen belelemmeringen in relatie tot het beoogde Kindcentrum Leudal West.
Toets m.e.r.-plicht
Binnen het plangebied wordt het Kindcentrum Leudal West gerealiseerd. Deze functie komt niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.
Toets m.e.r.-beoordelingsplicht
In bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd. De beoogde activiteit/functie valt onder de categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (categorie D11.2). Er is echter pas sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer.
Het plangebied heeft een relatief beperkte oppervlakte, ruimschoots minder dan de genoemde 100 hectare. Dit betekent dat de beoogde ontwikkeling beneden de hiervoor genoemde drempelwaarden blijven en dat het opstellen van een milieueffectrapport om deze reden niet noodzakelijk is.
M.e.r.-beoordeling voor ontwikkeling beneden de drempelwaarde
De omvang van een project zoals aangegeven in kolom 2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, is niet het enige criterium om wel of geen m.e.r. uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. De gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst) zijn daarmee indicatief. Dit betekent dat het bevoegd gezag gemotiveerd moet aangeven of een m.e.r. noodzakelijk is.
Op basis van artikel 7.17 Wm, dient het bevoegd gezag een beslissing te nemen omtrent de vraag of bij de voorbereiding van het betrokken besluit voor de activiteit, vanwege de belangrijke nadelige gevolgen die zij voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport moet worden gemaakt. Hierbij dient in ieder geval de informatie in acht te worden genomen zoals omschreven in artikel 7.16 lid 2 tot en met 4 Wm. Het indienen van een aanmeldnotitie is niet vereist als de gemeente zelf initiatiefnemer is van het plan.
Naar aanleiding van de uitkomst van paragraaf 4.1.8 is opstellen van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Voorliggend initiatief betreft de volgende activiteit: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.'
In de m.e.r.-beoordeling dient te worden voldaan aan opbouw uit bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Hierbij is gelet op de aard en relatief beperkte omvang van de ontwikkeling gekozen voor een beknopte samenvattende tabel die in deze paragraaf is opgenomen. In de bovengenoemde Europese richtlijn is gesteld dat moet worden ingegaan op:
Op basis van bovenstaande vormvereisten zijn in navolgende tabel de relevante kenmerken van het plan weergegeven, alsmede de belangrijkste effecten die het plan op de omgeving zal veroorzaken. In het kader van het nieuwe bestemmingsplan zijn voor deze locatie diverse (milieu)onderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken, waarvan de uitkomsten zijn verwerkt in de toelichting van het bestemmingsplan, blijkt dat het plan slechts beperkte milieueffecten heeft.
Kenmerken van het plan | |
Omvang van het project (relatie met drempel D-lijst) | D11.2 : ''de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Het initiatief bestaat uit de realisatie van het integrale Kindcentrum Leudal West, bestaande uit een basisschool, een kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang, een bibliotheek en een sportzaal met bijbehorende voorzieningen. Gelet op de aard en beperkte omvang van het initiatief worden de indicatieve drempelwaarden uit de D-lijst niet overschreden. Desalniettemin dient te worden aangetoond dat als gevolg van een project geen mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Hieraan wordt onderstaand invulling gegeven. |
Cumulatie met andere projecten | Er zijn geen autonome ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied bekend, die aanleiding geven tot cumulatie van milieueffecten met andere projecten. Daarmee is er voor wat betreft cumulatie met andere projecten geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Gebruik natuurlijke hulpbronnen | Er is geen sprake van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen bij de realisering van de voorgenomen activiteiten zoals hiervoor beschreven. De woningen zullen allen aardgasvrij worden gerealiseerd. Er worden (bouw)materialen gebruikt zoals staal, hout, steen en beton, maar dit betreft een eenmalig gebruik en deze materialen zijn niet bijzonder schaars. Daarmee is er voor wat betreft het gebruik van natuurlijke hulpbronnen geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Productie afvalstoffen | Bouw- en sloopafval tijdens de aanlegfase zal door de betreffende aannemers worden afgevoerd en verwerkt. Tijdens de gebruiksfase is sprake van de productie van regulier 'huishoudelijk' afval GFT, papier, plastic, restafval en overige stromingen. Bij het complex worden voorzieningen voor afvalverzameling geplaatst die met regelmaat geleegd worden. Tijdens zowel de aanleg- als de gebruiksfase vindt er kortom geen productie van stoffen plaats die leiden tot gevaarlijke of milieubelastende afvalstoffen of tot effecten voor de bodem- en waterkwaliteit. Daarmee is voor wat betreft de productie van afvalstoffen geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Verontreiniging en hinder | De voorgenomen ontwikkeling veroorzaakt buiten de reguliere hinder gedurende de aanlegfase, die gebruikelijk is bij een dergelijke stedelijke ontwikkeling, geen onevenredige hinder die leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Voor wat betreft de gebruiksfase blijkt uit de uitgevoerde onderzoeken zoals beschreven in hoofdstuk 4(, dat evenmin sprake is van onevenredige hinder voor de omgeving. Daarmee is voor wat betreft verontreiniging en hinder geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. |
Risico voor ongevallen | Nee |
Plaats van het project | |
Plaats van het project | Het plangebied ligt aan de Brigittastraat in Ittervoort, gemeente Leudal. |
Bestaande grondgebruik | Onbebouwd agrarisch landschap |
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratievermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Niet van toepassing. Er zijn geen bijzondere aardkundige waarden of andere natuurlijke hulpbronnen aanwezig. |
Opname vermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, H/V richtlijngebieden, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historisch cultureel of archeologische gebieden van belang. |
Op basis van het onderzoek dat in het kader van de planvorming is uitgevoerd blijkt dat het plan geen significant negatieve effecten veroorzaakt voor de omgeving. Bodem Voor de beoogde ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd. Op grond van dit onderzoek is geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de bestemmingsplanwijziging. Externe veiligheid In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. Daarnaast is een verantwoordingsrapportage in verband met het groepsrisico opgesteld. Uit deze rapportages blijkt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt. Verder dient te worden opgemerkt de ontwikkeling geen significante risico's voor ongevallen met zich meebrengt. Verkeersbewegingen van en naar het plangebied kunnen op een veilige manier plaatsvinden. Er worden geen extra gevaarlijke stoffen geproduceerd, opgeslagen of vervoerd. Geluid wegverkeerslawaai Uit het akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai blijkt dat de geluidbelastingen inclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder vanwege wegverkeer op de Brigittastraat ter plaatse van het westelijke gedeelte van het plangebied meer dan 48 dB bedragen, de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Aan de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt ter plaatse van het gehele plangebied wel voldaan. Maatregelen om de geluidbelasting te verlagen zijn beschouwd. Om geluidgevoelige bebouwing c.q. vertrekken met gevels in dit westelijke deel van het plangebied, waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, mogelijk te maken, dienen hogere waarden vastgesteld te worden. Toetsing hieraan vindt plaats in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag. De geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Heijerveld (een 30 km/uur-weg) bedraagt minder dan de voorkeurswaarde van 48 dB (voor vergelijkbare 50 km/uur-wegen). Deze geluidbelasting wordt als acceptabel beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat daarmee sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Geluid industrielawaai Ten behoeve van geluid industrielawaai is een onderzoek uitgevoerd waaruit naar voren is gekomen dat de ontwikkeling inpasbaar wordt geacht en dat ter plaatse van nabij gelegen woningen sprake zal blijven van een goed woon- en leefklimaat. Luchtkwaliteit Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan. Geurhinder Het aspect geur wordt niet maatgevend geacht in het kader van de voorgenomen ontwikkeling. Dit aspect vormt geen belemmering. Archeologie Op grond van de uitgevoerde archeologische onderzoeken, wordt het plangebied vrijgegeven voor nader onderzoek. Dit betekent dat het aspect archeologie geen belemmering vormt. Cultuurhistorie Er bevinden zich geen cultuurhistorische waarden binnen het plangebied en de directe omgeving waarop met de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed zou kunnen worden uitgeoefend. Ecologie Ten behoeve van flora en fauna is een quickscan uitgevoerd waaruit naar voren is gekomen dat indien de aanbevelingen uit het onderzoek in acht worden genomen er vanuit de gebieds- en soortenbescherming geen onoverkomelijke bezwaren zijn tegen de realisatie van het Kindcentrum Leudal West. Stikstofdepositie Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat in het kader van een voortoets significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling evenals het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan. Verkeer en parkeren Op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot een toenemende parkeerdruk op het openbaar gebied. Verder wordt de ontwikkeling vanuit verkeerskundig oogpunt inpasbaar geacht. |
Kenmerken van het potentiële effect | |
Bereik van het effect (geografisch en grootte getroffen bevolking) |
Niet van toepassing |
Grensoverschrijdend karakter | Niet van toepassing |
Orde van grootte en complexiteit effect | Niet van toepassing |
Waarschijnlijkheid effect | Niet van toepassing |
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect |
Niet van toepassing |
Conclusie
De ontwikkeling van het Kindcentrum Leudal West leidt niet tot significante milieueffecten. Het opstellen van een milieueffectrapport is niet noodzakelijk.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een archeologisch proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van het proefsleuvenonderzoek is voorafgaand hieraan een Programma van Eisen opgesteld dat als Bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen. De rapportage van het proefsleuvenonderzoek is als Bijlage 10 opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek (IVO-P) is vastgesteld dat er binnen de grenzen van het plangebied geen vindplaats aanwezig is. Wel is in samenhang met fragmenten maalsteen, een dusdanige verspreiding van prehistorisch aardewerk uit de periode midden neolithicum A tot en met de ijzertijd aangetroffen, dat er binnen het plangebied een nederzetting uit deze periode/periodes aanwezig is geweest, of dat deze nog direct ten oosten van het plangebied aangetroffen kan worden. Het proefsleuvenonderzoek heeft echter aangetoond dat er In het plangebied hier echter geen resten van aanwezig zijn, anders dan het vondstmateriaal. Op grond van deze bevindingen is het plangebied dan ook vrijgegeven. Vanuit het aspect archeologie bestaan er kortom geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Tot slot dient te worden opgemerkt dat, los van het feit dat het plangebied is vrijgegeven, de mogelijkheid dat er in het plangebied archeologische vondsten worden gedaan, niet volledig kan worden uitgesloten. Conform paragraaf 5.4, 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet geldt dan ook de verplichting om archeologische vondsten te melden. Bij het doen van vondsten waarvan wordt vermoed dat het om archeologische vondsten of sporen gaat, is het verplicht deze onmiddellijk te melden bij de bevoegde instantie, in dit geval de gemeente.
Volgens artikel 3.1.6, lid 5 van het 'Besluit ruimtelijke ordening (Bro)' dient de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving te bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Binnen het plangebied en de directe omgeving is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle elementen, waarop met de voorgenomen ontwikkeling een negatieve invloed wordt uitgeoefend. Vanuit het aspect cultuurhistorie bestaan er kortom geen belemmeringen.
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd voor de gronden waaraan middels dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' wordt toegekend. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen.
Beschermde soorten
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Wet natuurbescherming blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op broedvogels. Daarbij kan aanwezigheid van algemeen voorkomende grondgebonden zoogdiersoorten binnen het onderzoeksgebied niet worden uitgesloten.
Broedvogels- rekening houden met broedseizoen
Binnen het onderzoeksgebied zijn ten tijde van het veldonderzoek geen jaarrond beschermde nesten van vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen en/of nesten van algemene broedvogels aanwezig. In het aangrenzende bosperceel zijn drie nesten van algemene broedvogels aangetroffen. Het is niet uit te sluiten dat in de periode tot aan en tijdens de uitvoer van de werkzaamheden, algemeen voorkomende broedvogels tot broeden komen in het bosperceel en/of in de bomenrij langs de Brigittastraat. Met het uitvoeren van de voorliggende werkzaamheden kan hiermee een negatief effect optreden op algemene broedvogelsoorten. Het is mogelijk dat als gevolg van de werkzaamheden vogels verstoord worden (Wnb artikel 3.1.4.).
In gebruik zijnde nesten zijn streng beschermd en mogen daarom niet worden vernield ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen. Hiervoor is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming mogelijk. Er dient daarom voorkomen te worden dat nesten van vogels vernield worden bij de uitvoer van de werkzaamheden. Er dient derhalve bij voorkeur gewerkt te worden buiten het broedseizoen. Het broedseizoen duurt globaal van half maart tot half juli, afhankelijk van de weersomstandigheden en de betreffende vogelsoort.
Indien het niet mogelijk is om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, kan middels een broedvogelschouw onderzocht worden of in gebruik zijnde nesten aanwezig zijn binnen of direct grenzend aan het onderzoeksgebied. Indien nesten afwezig zijn, kan het volledige/kunnen delen van het onderzoeksgebied vrijgegeven worden voor de werkzaamheden.
Vleermuizen - voorkomen verstoring door verlichting
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dienen negatieve effecten als gevolg van het gebruik van kunstmatige verlichting voorkomen te worden op aangrenzende boomstructuren. De werkzaamheden dienen derhalve uitgevoerd te worden tussen zonsopkomst en zonsondergang. Middels deze maatregel worden negatieve effecten op vleermuizen voorkomen. Wanneer werkzaamheden in de avond/nacht uitgevoerd worden, kan er sprake zijn van verstoring door licht. Dit kan voorkomen worden door de verlichting niet op de bomenrijen te schijnen en door te werken met armaturen, waarmee alleen de werklocatie belicht wordt en omliggend gebied ontzien wordt.
Algemeen voorkomende soorten - rekening houden met zorgplicht
Voor algemeen voorkomende muizensoorten en konijnen bieden met name de bermen van het onderzoeksgebied geschikt leefgebied. Deze soorten zijn in de provinciale verordening van provincie Limburg vrijgesteld van ontheffing. Het doden van individuen van deze soorten blijft verboden, maar het vangen met als doel deze weer elders uit te zetten daarentegen is wel vrijgesteld van ontheffing. Door middel van zorgvuldig handelen (in het kader van de zorgplicht) tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan daarom een overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen worden. Dit houdt in dat aangetroffen individuen bij de werkzaamheden verjaagd dienen te worden of gevangen en vrijgelaten worden in aanliggend gebied, buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
Overige soortgroepen
Voor de volgende soortgroepen geldt dat bij het realiseren van de fusieschool geen negatieve effecten verwacht worden: flora, amfibieën, reptielen, vissen, en ongewervelden.
Beschermde gebieden
Natura 2000
Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat door stikstofdepositie (vermesting en verzuring) negatieve effecten optreden op omliggende Natura 2000-gebieden. Hiertoe dient een aanvullend stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd te worden. Voor de overige verstoringsfactoren geldt dat hiervan geen negatieve effecten te verwachten zijn op omliggende Natura 2000-gebieden.
Omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat door stikstofdepositie siginificant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden optreden, is aanvullend op het verkennend flora- en faunaonderzoek een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd.
Uit de uitgevoerde berekeningen naar het plan blijkt dat de stikstofdepositietoename niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt ter plaatse van Nederlandse Natura 2000-gebieden. Het onderhavige plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden op Nederlands grondgebied.
Ter plaatse van Belgische Natura 2000-gebieden bedraagt de stikstofdepositie ten hoogste 0,05 mol N/ha/jaar. Voor wat betreft de stikstofdepositie wordt voldaan aan de 1% minimis-drempel van de KDW waardoor er geen sprake is van een noodzaak tot het uitvoeren van een passende beoordeling conform het tussentijds kader voor de beoordeling van stikstofdeposities, zoals opgenomen in de Ministeriële instructie betreffende de beoordeling van de stikstofuitstoot van vergunningsaanvragen betreffende projecten of activiteiten met mogelijke betekenisvolle effecten op de habitatrichtlijngebieden van de Vlaamse overheid.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van een kindcentrum (stationaire bron/bouwlocatie) waarbij tevens een deel van de emissie vrijkomt ten gevolge van het verkeer (mobiliteit). De bronnen mobiliteit en stationaire bronnen worden in het Vlaamse toetsingskader getoetst aan de 1% norm. Voor bronnen met een overwegend NH3-emissie (veehouderijen en mestverwerkingsinstallatie) gelden strengere toetsingskaders. In het voorliggende geval is geen sprake van een veehouderij of mestverwerkingsbedrijf en geldt dat de NH3-emissie slechts een fractie betreft van de totale emissie van het project. De beoogde ontwikkeling valt derhalve onder de 1% minimum-drempel.
Het beoogde plan zal afzonderlijk - of in combinatie met andere plannen - geen relevante significante cumulatieve effecten veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden op Belgisch grondgebied.
In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling evenals het aanvragen van een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.
De volledige rapportage van het onderzoek is als Bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.
Provinciale gebiedsbescherming
Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen effecten verwacht op het Natuurnetwerk Nederland.
Houtopstanden
Binnen de beoogde ontwikkeling zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Van het eventueel doen van een kapmelding of het aanvragen van een vergunning is hier geen sprake.
Conclusie
Met inachtneming van bovengenoemde adviezen, kan het plan in overeenstemming met de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd.
Naast het onderzoek zoals beschreven in paragraaf 4.3.1, is voor de beoogde waterberging ten zuiden van het terrein van het Kindcentrum Leudal West en een deel van de bosschage aan de achterzijde van het terrein van het Kindcentrum Leudal West eveneens een verkennend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Onderstaand wordt kort ingegaan op de conclusies. Voor meer informatie wordt verwezen naar het volledige onderzoeksrapport dat als Bijlage 11 bij deze toelichting is opgenomen.
Bij het onderzoek is op de onderzochte locatie geen beschermde flora en fauna waargenomen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen activiteit. Wel kan het gebied gebruikt worden als foerageergebied door vleermuizen. Hiernaar dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd. Hoewel geen geschikte spleten en gaten zijn waargenomen in de ‘oude’ bomen aan de bosrand wordt geadviseerd om hiernaar eveneens een nader onderzoek uit te voeren.
Door de aanwezigheid van de iepen aan de bosrand is het voorkomen van de iepenpage niet uit te sluiten. Bij de veldinspectie zijn geen rupsen waargenomen. Vliegende exemplaren kunnen vanaf 1 juni worden aangenomen. Geadviseerd wordt om de mogelijkheden te bekijken om de iepen te behouden. Indien dit niet mogelijk is dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd om de aan-/afwezigheid vast te stellen.
Uit de nadere onderzoeken kan volgen dat voor de geplande activiteiten een ontheffingsaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is.
Daarnaast is het voorkomen van vrijgestelde soorten als de bastaardkikker, eekhoorn, egel, konijn en steenmarter niet volledig uit te sluiten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage van de Omgevingsverordening Limburg 2014 van de provincie Limburg, waardoor bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling geldt voor de aanvraag van een ontheffing. Voor de steenmarter geldt de vrijstelling alleen in de periode van 15 augustus tot februari.
Voor de activiteit zullen bomen worden gerooid en zullen struiken worden verwijderd welke als nestgelegenheid kunnen dienen voor diverse vogels en kleine zoogdieren. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. In artikel 3.5 is geregeld dat het opzettelijk verstoren van beschermde fauna evenmin is toegestaan.
Werkzaamheden dienen alsdan buiten het broedseizoen (15 maart tot 1 augustus) uitgevoerd te worden.
Conclusie
Met inachtneming van bovengenoemde adviezen, kunnen de werkzaamheden ter hoogte van de waterberging en de bosschage in overeenstemming met de Wet natuurbescherming worden uitgevoerd. Mocht blijken dat een ontheffingsaanvraag benodigd is, dan worden hiertoe de daartoe benodigde werkzaamheden uitgevoerd en de daartoe benodigde procedures doorlopen.
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een verkeerskundige notitie opgesteld, waarin is ingegaan op de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte van de toekomstige functies binnen het plangebied. De volledige notitie is als Bijlage 14 bij deze toelichting opgenomen. Onderstaand wordt achtereenvolgens voor verkeer en parkeren kort ingegaan op de conclusies, waarbij aanvullend op de verkeerskundige notitie onder het kopje 'verkeer' tevens is ingegaan op de wegtypering en capaciteit van de Brigittastraat in relatie tot de bestaande en te verwachten toekomstige verkeersintensiteiten.
Voor de bepaling van de verkeersaantrekkende werking zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De totale verkeersgeneratie van de beoogde functies binnen het plangebied bedraagt op basis van de in de verkeerskundige notitie beschreven uitgangspunten, circa 590 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Voor wat betreft de omliggende infrastructuur kan worden opgemerkt dat de Brigittastraat ter hoogte van het plangebied een gebiedsontsluitingsweg is binnen de bebouwde kom. De inrichting en uitstraling van deze weg sluiten daarbij aan, zoals de maximumsnelheid van 50 km/u, asmarkering en een (vrijliggend)fietspad. De maximale capaciteit van een gebiedsontsluitingsweg is over het algemeen zo'n 10.000 motorvoertuigen (mvt) per etmaal. Afhankelijk van de inrichting kan deze lager liggen, zoals in deze locatie, waarbij een wegversmalling is opgenomen met voorrangsregeling. De stelregel is dat dit een verlaging van 2.500 mvt per etmaal oplevert met betrekking tot de capaciteit van de weg. Dit betekent dat uitgegaan kan worden van een capaciteit van circa 7.500 mvt per etmaal.
Op basis van recente tellingen in de periode van 3 oktober tot en met 16 oktober 2023, blijkt sprake te zijn van een gemiddeld aantal voertuigen van circa 2.505 per etmaal, met een vrijwel gelijke verdeling van het aantal voertuigbewegingen in noordelijke en zuidelijke richting. Gelet op de toename als gevolg van de beoogde ontwikkeling komt het totaal op circa 3.095 mvt per etmaal, ruimschoots minder dan de gemiddelde capaciteit van circa 7.500 mvt per etmaal voor een dergelijke gebiedsontsluitingsweg. De toename van het aantal verkeersbewegingen wordt dan ook inpasbaar geacht op de omliggende infrastructuur.
Het benodigd aantal parkeerplaatsen bedraagt op basis van de in de verkeerskundige notitie beschreven uitgangspunten 57. In het ontwerp voor het Kindcentrum Leudal West is rekening gehouden met deze parkeervraag en is ruimschoots voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Voor wat betreft fietsparkeren geldt dat op basis van de in de verkeerskundige notitie beschreven uitgangspunten 126 fietsparkeerplaatsen nodig zijn bij het Kindcentrum Leudal West.
In het kader van de uiteindelijke omgevingsvergunningvraag wordt het concrete ontwerp getoetst aan de gemeentelijke parkeernormen en dient aangetoond te worden dat voldoende parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. De voorwaarden hiertoe zijn verankerd in artikel 11.1 van de regels. Hiermee is geborgd dat te allen tijde wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de meest recente gemeentelijke parkeernormen.
Voor de beoogde ontwikkeling is een uitgebreide watertoets inclusief infiltratieonderzoek opgesteld om de mogelijke effecten van de ontwikkeling in beeld te brengen. De volledige watertoets is als Bijlage 15 bij deze toelichting opgenomen. Hierna zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen.
Beleidskader
Het beleid van Waterschap Limburg schrijft voor de afhandeling van regenwater de trits 'opvangen, bergen en infiltreren' voor. Dit beleid is opgenomen in de Keur van het waterschap. Per 1 april 2019 geldt als norm dat 100 mm/24 uur per m2 verhard oppervlak opgevangen dient te worden binnen het plangebied.
Waterparagraaf
Oppervlaktewater
Met behulp van de leggerkaart van Waterschap Limburg is nagegaan of er zich in de omgeving van de projectlocatie oppervlaktewateren bevinden. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen in beheer van het waterschap gelegen. Op circa 500 meter ten noorden van het plangebied ligt de primaire watergang Waubroekerstraat. Verder is ten zuiden is op circa 550 meter de primaire watergang Itterbeek gelegen.
Infiltratieonderzoek
Om de mogelijkheden voor de omgang met hemelwater te onderzoeken is op het terrein een infiltratieonderzoek uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn op het terrein handmatig 3 boringen geplaatst en zijn op 3 locaties infiltratiemetingen uitgevoerd. Aan de hand van de boringen is de bodemopbouw inzichtelijk gemaakt en de textuur uit de te onderscheiden horizonten geclassificeerd.
Uit de boringen is gebleken dat het bovenste deel van de ondergrond bestaat uit matig fijn zand welke matig tot zwak siltig is. Bij één van de boringen is er vanaf circa 2,50 m beneden maaiveld een leemlaag van circa 1 m aanwezig. Tijdens het plaatsen van de boringen is geen grondwater aangetroffen.
Uit het infiltratieonderzoek is gebleken dat de doorlatendheid per locatie varieert. Hierbij valt op dat de eerste metingen vaak hoger zijn dan de rest van de metingen op dezelfde locatie. Dit heeft te maken met het verzadigd raken van de bodem. Hierom is besloten om deze metingen niet mee te nemen.
De gemiddelde k-waarde van de overige metingen bedraagt 20,9 m/d. Om de rekenwaarde van de k-waarde te bepalen wordt conform het voorschrift van Stichting RioNED een factor 0,5 op de gemiddelde k-waarde toegepast. De k-waarde waarmee voor de voorzieningen rekening gehouden dient te worden wordt daardoor (20,9 m/d x 0,5=) 10,5 m/d.
Hemelwater
In dit stadium is de exacte hoeveelheid te realiseren verhard oppervlak nog niet bekend. Als uitgangspunt wordt gehanteerd dat voor het Kindcentrum Leudal West circa 80% van het terrein wordt ingericht met bebouwing, parkeerterrein en bijvoorbeeld een speelplein. Het volledige plangebied heeft een oppervlakte van circa 7.650 m². Er wordt dus uitgegaan van een verhard oppervlak van circa 6.120 m².
Aangezien er in de huidige situatie geen verhard oppervlak op het perceel aanwezig is, is de toename aan verhard oppervlak 6.120 m². Over het oppervlak dient conform de keur van Waterschap Limburg een neerslaghoeveelheid van 100 mm geborgen te worden. Dit komt overeen met een hoeveelheid van 612 m³.
Ondergrondse oplossingen zijn in de regel financieel minder aantrekkelijk dan bovengrondse oplossingen. Bovengrondse maatregelen kosten echter meer ruimte aan het maaiveld. Gezien de hoge infiltratiecapaciteit wordt geadviseerd zoveel mogelijk bovengronds (zichtbaar) te bergen en te infiltreren in de vorm van een maaiveldverlaging en/of een zaksloot. Dit kan worden gedaan door de terreinprofilering zodanig vorm te geven dat regenwater in de groenvoorziening kan worden geborgen en van daaruit infiltreert in de bodem.
Wanneer ervan uitgegaan wordt dat 80 % van het oppervlak verhard is, betekent dit dat 20 % onverhard is. Dit komt neer op een onverhard oppervlak van 1.530 m². Een volledige berging in dit onverharde deel betekent een waterschijf van circa (612 m³ / 1.000 m²=) 61,2 cm bij een extreme neerslaggebeurtenis met een intensiteit van 100 mm. Mocht deze hoeveelheid bovengrondse berging niet wenselijk zijn dan kan (een deel van) de bergingsopgave ondergronds gerealiseerd worden in de vorm van kratten of een IT-sleuf met lava onder de voorziene verharding.
Gezien de goede doorlatendheid van de ondergrond wordt geadviseerd de leegloop te laten verlopen middels infiltratie. De infiltratievoorziening dient in contact te staan met het goed doorlatende deel van de ondergrond, de zandlagen. Deze hebben een goede waterdoorlaatcapaciteit. Er dient hierbij rekening gehouden te worden met de leemlaag welke bij boring IB01 aangetroffen is. Dit is een slecht doorlatende bodemsoort en zal daardoor de infiltratie vertragen.
Voor het geval de bergingsinhoud ter plaatse van de ondergrondse voorzieningen overbelast raakt (om welke reden dan ook) dient een overstortmogelijkheid (escape) te worden voorzien. Op de perceelsgrens moet het water vrijelijk kunnen overstorten naar het openbare gebied zonder daarbij overlast te veroorzaken
Conclusie
Binnen het plangebied kan in voldoende mate worden voorzien in hemelwaterberging. De exacte wijze waarop met hemelwater wordt omgegaan, wordt uitgewerkt in het kader van de toekomstige omgevingsvergunningaanvraag. Vanuit het aspect water bestaan er in relatie tot dit bestemmingsplan geen belemmeringen.
Het bestemmingsplan 'Kindcentrum Leudal West' is vervat in planregels, een verbeelding en een toelichting.
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn conform de RO-standaarden 2012 onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk worden de diverse bepalingen artikelsgewijs besproken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting heeft géén bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan evenals bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld conform het gemeentelijk Handboek, de landelijke richtlijn 'Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012), alsmede de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro), Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De regels zijn overwegend afgestemd op de regels van het bestemmingsplan 'Woonkernen Leudal 2017'.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/Bouwverordening overgenomen.
In de begrippen is onder andere een definitie voor 'peil' weergegeven (artikel 1.56). Dit is in de volgende afbeelding gevisualiseerd.
![]() |
Afbeelding 22 Visualisatie van de verschillende definities van peil |
Voor de definities van de begrippen 'achtererfgebied' (1.5) en 'voorerfgebied' (1.68) is zo veel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen in het 'Besluit omgevingsrecht'.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken / percelen gemeten moeten worden.
De regels van een bestemming worden conform de SVBP 2012 als volgt opgebouwd en benoemd: bestemmingsomschrijving;
Duidelijk zal zijn dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
In dit bestemmingsplan is voor diverse bestemmingen een nadere eisen-regeling opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen, binnen de reeds aangegeven begrenzingen van het bestemmingsplan (gebruiks- en bouwregels), nadere eisen stellen aan plaats en afmeting van gebouwen indien dit noodzakelijk is voor de aspecten:
Hieronder worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.
De bestemming 'Maatschappelijk' (artikel 3) is opgenomen voor het gehele plangebied. De regeling is in z'n algemeenheid afgestemd op gemeentelijke handboek en voor zover nodig en wenselijk toegespitst op het beoogde initiatief.
Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn maatschappelijke activiteiten in de vorm van een basisschool, een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang, een bibliotheek en een sportzaal toegestaan, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte voorzieningen. Het buitenspeelterrein ten behoeve van de basisschool, het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'speelterrein'. Op deze wijze is een goed woon- en leefklimaat voor de omwonenden geborgd.
Verder zijn bijbehorende voorzieningen als groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, voorzieningen van algemeen nut, waterhuishoudkundige voorzieningen, waterlopen en waterpartijen, alsmede (ondergrondse) waterberging- en infiltratievoorzieningen toegestaan.
Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Op de verbeelding zijn het maximale bebouwingspercentage en de maximum goot- en bouwhoogtes aangegeven. In de bouwregels is verder aangegeven aan welke maatvoering hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken moeten voldoen.
Voor het buitenspeelterrein ten behoeve van de basisschool, het kinderdagverblijf en de buitenschoolse opvang is de aanduiding 'speelterrein' op de verbeelding opgenomen. Dit om voldoende afstand tussen het speelterrein en de bestaande woningen te waarborgen.
In de ' Anti-dubbeltelregel ' (artikel 4) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning waarin uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.
In de ' Algemene bouwregels ' (artikel 5) zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, over ondergeschikte bouwdelen en over bestaande maten.
In de ' Algemene gebruiksregels ' (artikel 6) is een nadere bepaling opgenomen met betrekking tot het gebruik van de gronden. Tevens zijn regels opgenomen met betrekking tot het houden van evenementen en het innemen van verkoopstandplaatsen.
In de 'Algemene aanduidingsregels' (artikel 7) is een regeling opgenomen op basis waarvan voor een zone van 50 meter rondom de bestemming 'Maatschappelijk', voor zover voor deze gronden een agrarische bestemming van toepassing is, het gebruik van gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen die leiden tot schadelijke effecten voor het woon- en leefklimaat en/of het verblijfsklimaat van voor gewasbeschermings- en bestrijdingsmiddelen en/of andere verspuitbare middelen gevoelige functies, niet is toegestaan. Hiervoor is ter plaatse van deze gronden de gebiedsaanduiding 'milieuzone - spuitzone' opgenomen.
De 'Algemene afwijkingsregels' (artikel 8) en de 'Algemene wijzigingsregels' (artikel 9) verschaffen het bevoegd gezag c.q. burgemeester en wethouders de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.
In de Algemene wijzigingsregels (artikel 9) zijn onder meer regels opgenomen waarmee het college van burgemeester en wethouders middels een wijzigingsplan een overschrijding van bestemmingsgrenzen mogelijk kan maken.
In artikel 10 zijn de ' Algemene procedureregels' opgenomen. Deze bevatten alleen nog procedureregels voor het stellen van nadere eisen als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 sub d van de Wet ruimtelijke ordening. Voor alle overige procedures zijn reeds procedureregels opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichting) en in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunningen).
In de 'Overige regels' (artikel 11) zijn de overige zaken geregeld die niet elders kunnen worden ondergebracht. Hierin is een regel opgenomen die aangeeft dat, waar een enkelbestemming samenvalt met een dubbelbestemming primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming geldt. Tevens wordt aangegeven welke dubbelbestemmingen prevaleren boven andere dubbelbestemmingen indien deze samenvallen.
Daarnaast zijn regels opgenomen waarin is vastgelegd dat bij ontwikkelingen voldaan dient te worden aan de door de raad vastgestelde parkeernormen. Daarbij wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen 2016.
In de regel 'Overgangsrecht' (artikel 12) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bij wet aangewezen bouwplan en de gronden niet in eigendom zijn bij de gemeente. De gemeente kan hiervan afwijken door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de ontwikkelende partij, op basis waarvan het kostenverhaal anderszins verzekerd is.
De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):
Dit bestemmingsplan maakt een bouwplan mogelijk als bedoeld in het Bro.
In dit geval is de gemeente Leudal zelf initiatiefnemer voor de ontwikkeling en tevens eigenaar van de gronden. De gemeente is verantwoordelijk voor de huisvesting van onderwijsvoorzieningen en draagt zorg voor de ontsluiting en de landschappelijke inpassing van het terrein. Hiervoor zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. De financiële uitvoerbaarheid is kortom in voldoende mate geborgd.
De facultatieve inspraakmogelijkheid is overgeslagen. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures.
Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan hebben burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.
De communicatie met betrekking tot het ontwerp bestemmingsplan vindt via de geijkte kanalen plaats. Naast de wettelijke publicatie van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan wordt hieraan tevens aandacht besteed op de gemeentelijke website en via lokaal verschijnende huis aan huis bladen. Verder worden zo veel als mogelijk direct belanghebbenden actief geïnformeerd over het voorliggende bestemmingsplan.
Vooruitlopend op de formele bestemmingsplanprocedure is met de belanghebbenden in de directe omgeving een omgevingsdialoog gevoerd. Voor een verslag van de omgevingsdialoog wordt verwezen naar Bijlage 16 bij deze toelichting.
Voorafgaand aan de besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders over het ontwerpbestemmingsplan en de terinzagelegging is er daarnaast een inloopavond georganiseerd. Deze inloopavond vond plaats op dinsdag 27 september 2022 tussen 17.00 uur en 19.00 uur.
De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) start met het moment van ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan.
De procedure ziet er als volgt uit:
Het ontwerp bestemmingsplan 'Kindcentrum Leudal West' heeft gedurende zes weken, van 11 september 2023 tot en met 22 oktober 2023, ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. Voor meer informatie over de zienswijze en het gemeentelijk standpunt ten aanzien daarvan, wordt verwezen naar de als bijlage bij het vaststellingsbesluit opgenomen 'Nota van zienswijzen Kindcentrum Leudal West'.
Een bestemmingsplan is voor de gemeente een belangrijk instrument om haar ruimtelijk beleid vorm te geven. Door middel van een combinatie van positieve bestemmingen en het uitsluiten van bepaalde activiteiten en functies kan een sturing plaatsvinden van gewenste en ongewenste ontwikkelingen. Een belangrijk aspect hierbij is de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten ook op langere termijn daadwerkelijk te kunnen vasthouden. Daarnaast is de handhaving van belang uit een oogpunt van rechtszekerheid: alle bewoners en gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze daadwerkelijk aan het plan worden gehouden.
In dit bestemmingsplan is daarom allereerst gestreefd naar een zo groot mogelijke eenvoud van in het bijzonder de planregels. Hoe groter de eenvoud (en daarmee de toegankelijkheid en leesbaarheid), hoe groter in de praktijk de mogelijkheden om toe te zien op de naleving van het plan. Bewust zijn in het plan geen detailbepalingen opgenomen die – hoewel misschien op zichzelf niet onwenselijk – in de praktijk niet kunnen worden gehandhaafd. In het verlengde daarvan is zoveel mogelijk afgezien van bepalingen die door de bewoners en andere gebruikers als een onnodige beperking van hun vrijheid kunnen worden gevoeld. Hoe minder knellend de planregels zijn, hoe kleiner de kans dat het met de regels wat minder nauw wordt genomen. In de praktijk worden op den lange duur immers ook alleen die regels gerespecteerd waarvan door de betrokkenen de noodzaak en de redelijkheid wordt ingezien.
In de bouwregels zijn maten opgenomen die van toepassing zijn op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Te realiseren gebouwen en andere bouwwerken moeten voldoen aan deze maatvoering. Als hieraan niet wordt voldaan kunnen burgemeester en wethouders geen omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen.
Gebruiksregels zijn opgenomen om gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en ongewenste ontwikkelingen uit te sluiten. Toetsing aan de gebruiksregels is aan de orde bij functiewisseling of nieuwvestiging.
Het gemeentebestuur draagt de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van de opgenomen regels in het bestemmingsplan.