direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde, Harreveldseweg 6-8 te Harreveld en Harreveldseweg 10 te Zieuwent
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in één bestemmingsplan voor een drietal locaties in de gemeente Oost-Gelre welke hieronder worden omschreven.

Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde

Op het adres Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde bevinden zich bedrijfsgronden, die in onbruik zijn geraakt. Het voornemen bestaat om twee ter plaatse aanwezige bedrijfsloodsen te slopen en ter compensatie een tweetal nieuwe woningen te realiseren. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de geldende bedrijfsbestemming omgezet naar 'Wonen - 2'.

Harreveldseweg 6-8 te Harreveld

Ter plaatse van het adres Harreveldseweg 6-8 te Harreveld bevinden zich een tweetal wooneenheden. Het voornemen bestaat om de dubbele woning te transformeren naar één woning. In voorliggend bestemmingsplan wordt deze reparatie juridisch-planologisch vastgelegd, zodat ter plaatse slechts één wooneenheid is toegestaan.

Harreveldseweg 10 te Zieuwent

Aan de Harreveldsweg 10 te Zieuwent is momenteel een kleinschalig agrarisch bedrijf gevestigd. Het voornemen bestaat om een deel van de bebouwing (circa 375 m2) te slopen, het bouwvlak te verkleinen en de mogelijkheid voor een intensieve veehouderij weg te nemen. In de beoogde eindsituatie blijft daarmee een klein jongveebedrijf aanwezig op het adres.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied bestaat uit een drietal plandelen, welke zich allen bevinden in de gemeente Oost Gelre. Het betreft de volgende percelen:

  • Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde
  • Harreveldseweg 6-8 te Harreveld
  • Harreveldseweg 10 te Zieuwent

Navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van de drie plandelen. De drie plandelen tezamen vormen het plangebied van dit plan. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0001.png"

Locatie plandelen, Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde (rood), Harreveldseweg 6-8 te Harreveld (blauw) en Harreveldseweg 10 te Zieuwent (groen), bron: PDOK

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0002.png"

Locatie Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde (rood), bron: PDOK

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0003.png" Locatie Harreveldseweg 6-8 te Harreveld (rood), bron: PDOK

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0004.png"

Locatie Harreveldseweg 10 te Zieuwent (rood), bron: PDOK

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plandeel Op 't Zand 2b geldt het bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde', zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Oost-Gelre op 8 oktober 2013. Voor de andere twee plandelen aan de Harreveldseweg geldt het bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Oost Gelre 2018', zoals vastgesteld op 21 juni 2018.

Op 't Zand 2b

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Woonwijken Lichtenvoorde' is het plangebied bestemd met de bestemming 'Bedrijf'. Daarnaast bevinden zich twee bouwvlakken op het perceel met een maatvoering 'maximale bouwhoogte; 10 m'. Ten slotte geldt voor het plandeel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten van categorie 1 en 2, bestaande bedrijfswoningen, met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Met deze dubbelbestemming is onder andere geregeld dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij grondroerende werkzaamheden over een grotere oppervlakte dan 100 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan, plandeel rood (Bron: Ruimtelijke plannen)

Harreveldseweg 6-8

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Oost Gelre' is het plangebied bestemd ten behoeve van de bestemming 'Wonen'. Daarnaast bevinden zich de bouwaanduiding 'aaneenbouwd' en de maatvoering 'maximale aantal wooneenheden; 2' op het perceel. Verder gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en voor een klein deel 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'. Ten slotte is een klein deel aan de zuidzijde aangewezen als 'overige zone - groene ontwikkelingszone'.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen, paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m2 en de daarbij behorende erfbeplanting, tuinen, erven, wegen, paden en water(huishoudkundige voorzieningen). De maximale goot- en bouwhoogte betreft respectievelijk 4,5 en 9 meter. Door toedoen van de aanduidingen zijn maximaal twee aaneengebouwde woningen toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Met deze dubbelbestemmingen is onder andere geregeld dat onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen met een grotere omvang dan respectievelijk 100 m2 en 2.500 m2.

Door de aanduiding 'overige zone - groene ontwikkelingszone', welke voor een klein deel aan de zuidzijde van dit plandeel geldt, zijn de gronden tevens bestemd voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische kenmerken, alsmede het voorkomen van significante effecten op kernkwaliteiten en omgevingscondities die de realisatie van de groene ontwikkelingszone in de weg staan, alsmede landbouwgebieden met natuurwaarden en landbouwgebieden met een hoge dichtheid aan natuur- en boselementen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0006.png"

Uitsnede bestemmingsplan, plandeel rood (Bron: Ruimtelijke plannen)

Harreveldseweg 10

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Consolidatieplan Buitengebied Oost Gelre' is het plangebied bestemd met de bestemming 'Agrarisch', met een bouwvlak en de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Ten slotte gelden voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2'.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, een intensieve veehouderij, waarbij niet meer dan 1 ha van het bouwvlak gebruikt mag worden ten behoeve van de intensieve veehouderij, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt, het bouwen van corso- of carnavalswagens uitsluitend in bestaande bedrijfsgebouwen en met dien verstande dat het bouwen van corsowagens uitsluitend is toegestaan in de periode van maart tot en met september en het bouwen van carnavalswagens uitsluitend is toegestaan in de periode november tot en met maart en de activiteit niet bedrijfsmatig wordt uitgevoerd en het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen.

De voor 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 1' en 'Waarde - Archeologische verwachtingswaarde 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Met deze dubbelbestemmingen is onder andere geregeld dat onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkelingen met een grotere omvang dan respectievelijk 100 m2 en 2.500 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0007.png"

Uitsnede bestemmingsplan, plandeel rood (Bron: Ruimtelijke plannen)

1.4 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 is de aanleiding en doel van dit bestemmingsplan uiteengezet. In Hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. De historie en cultuurhistorie komt aan bod. Ook wordt inzicht gegeven in de opbouw van het plangebied met de daarbij behorende functies. Vervolgens wordt in Hoofdstuk 3 het beleidskader van het Rijk, de provincie Gelderland en de gemeente Oost Gelre uiteen gezet. Hoofdstuk 4 gaat over de omgevingsaspecten die voor dit plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in Hoofdstuk 6 een beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en terinzagelegging.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie vanuit ruimtelijk oogpunt en per functie, evenals de ontwikkelingen op basis van het vigerende beleid beschreven. Er wordt flexibiliteit geboden daar waar het kan. Rekening wordt gehouden met de dynamiek in het plangebied en ruimte voor 'reguliere' uitbreidingen en veranderingen.

2.1 Bestaande situatie

Historie en cultuurhistorie

De gemeente Oost Gelre is ontstaan op 1 januari 2005 door een samenvoeging van de voormalige gemeenten Lichtenvoorde (bestaande uit de kernen Lichtenvoorde, Harreveld, Lievelde, Vragender en Zieuwent) en Groenlo (bestaande uit de stad Groenlo en directe omgeving, waaronder het buurschap Eefsele) en de dorpen Mariënvelde (voor de herindeling behorende bij de gemeenten Ruurlo en Zelhem) en Zwolle (voorheen behorende tot de gemeente Eibergen).

Het plandeel aan de Op 't Zand 2b is gelegen binnen de bebouwde kom van Lichtenvoorde. De kern Lichtenvoorde ligt langs de zuidoostflank van een zandrug met oude bouwlanden die zich vanaf Harreveld in noordoostelijke richting uitstrekt tot Lichtenvoorde. De weg vanaf Varsseveld langs Lichtenvoorde naar Lievelde en Groenlo loopt over of direct langs deze rug. Ten westen van Lichtenvoorde lagen op deze rug enkele verspreid gelegen boerderijen, deels in groepjes van twee of drie boerderijen bijeen gelegen. Het bouwland direct noordwaarts van Lichtenvoorde staat op het kadastrale minuutplan aangeduid als “De Hooge Es”.

Het plandeel aan de Harreveldseweg 6-8 is gelegen in het buitengebied van Harreveld. Harreveld en omgeving betreft het gehele zuidwestelijke deel van de gemeente, begrensd door de (voormalige) gemeenten Aalten in het zuidoosten, Varsseveld in het zuiden en Zelhem in het westen en de kadastrale secties het Zieuwent in het noorden en Lichtenvoorde in het oosten. Oude cultuurgronden zijn in dit deelgebied te vinden op de hoger gelegen (zand)rug langs de weg van Varsseveld naar Lichtenvoorde (Harreveldse Es en omgeving) en tussen Harreveld en Zieuwent. Westwaarts daarvan lag de Harreveldse heide, een uitgestrekt gebied met woeste gronden die tot diep in de negentiende eeuw onontgonnen zijn gebleven. Ook ten zuidwesten van de weg van Varsseveld naar Lichtenvoorde lag een groot heidegebied aansluitend op het zogenaamde Zwarte Veen in de gemeente Aalten.

Het plandeel aan de Harreveldseweg 10 is gelegen in het buitengebied van Zieuwent. Zieuwent is gelegen ten noordwesten van Lichtenvoorde. De huidige dorpskern ontstond geleidelijk aan na de bouw van een kerk in 1795; voor die tijd bestond Zieuwent alleen uit verspreid gelegen agrarische bebouwing. De oude kadastrale sectie “het Zieuwent” grensde behalve aan Lichtenvoorde aan Har(re)veld (zuid) en Lievelde (noord) en aan de voormalige gemeente Ruurlo (west). De grens tussen Zieuwent en Lievelde werd grotendeels gevormd door een beek, (1832: De Ruurlosche Beek-Molenbeek). Overigens waren de Zieuwentse grenzen niet duidelijk vastgelegd: in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw waren er geregeld geschillen met Borculo, Ruurlo, Harreveld en Lievelde.

Ruimtelijke en functionele structuur

Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde

Het adres Op 't Zand 2b bestaat hoofdzakelijk uit bebouwing en erfverharding, alsmede voor een klein deel uit ruig grasland. In het plangebied staan twee schuren die in gebruik zijn geweest ten behoeve van landbouwmechanisatie. Daarnaast bevat dit plandeel laanbomen, hagen en enkele fruitbomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0008.png"

Visualisatie plandeel vanaf Op 't Zand (bron: Google Maps)

Harreveldseweg 6-8 te Harreveld

Ter plaatse van het adres Harreveldseweg 6-8 te Harreveld bevinden zich in de huidige situatie een tweetal wooneenheden, Welke zijn uitgevoerd in twee lagen met kap. De woningen worden omringd door agrarische gronden en bijgebouwen

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0009.png"

Visualisatie plandeel vanaf Harreveldseweg (bron: Google Maps)

Harreveldseweg 10 te Zieuwent

Aan de Harreveldsweg 10 te Zieuwent is momenteel een kleinschalig agrarisch bedrijf gevestigd. Op het perceel bevinden zich een bedrijfswoning en verschillende bijgebouwen en schuren ten behoeve van het agrarische bedrijf. Het plandeel wordt omringd door agrarische gronden. Aan de zijde van de Harreveldseweg bevinden zich bomen waardoor het plandeel een besloten karakter heeft bezien vanaf de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0010.png"

Visualisatie plandeel vanaf Harreveldseweg (bron: Google Maps)

2.2 Nieuwe situatie

Opbouw plangebied

Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde

Het voornemen bestaat om de twee ter plaatse aanwezige bedrijfsloodsen te slopen en ter compensatie een tweetal grondgebonden woningen te realiseren. Voor het plan is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (Bijlage 1 bij de toelichting). Hierin worden de volgende elementen toegevoegd:

  • Struweelhaag: Aan de westzijde, op de overgang van het erf naar het agrarische cultuurland, wordt een struweelhaag geplant. De bestaande beplanting (walnoten en hoogstam perenboom) worden opgenomen in de beplanting.
  • Scheerhaag voorzijde: De bestaande scheerhaag aan de voorzijde (veldesdoorn) wordt verlengd. Ter hoogte van de erfinrit wordt een deel van de scheerhaag verwijderd.
  • Scheerhaag zijkant (noord): De begrenzing van de noordzijde van het plangebied wordt begrensd met een scheerhaag. Deze mag bestaan uit beuk, haagbeuk, liguster, meidoorn of veldesdoorn (geen laurier en geen coniferen).

Voor de woningen geldt dat ze worden uitgevoerd als vrijstaande woning met als maximale goot- en bouwhoogte voor de noordelijke woning respectievelijk 6,5 en 10 meter en voor de zuidelijke woning respectievelijk 3,5 en 7 meter. Aan de zuidzijde wordt een geluidscherm opgericht om geluidoverlast van het zuidelijk gesitueerde sportcomplex te voorkomen. Dit is geborgd op de verbeelding en in de regels behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0011.png"

Landschappelijk inpassingsplan (bron: Locis Adviseurs)

Voor het plandeel Op het Zand 2b te Lichtenvoorde is een beeldkwaliteitplan opgesteld. het beeldkwaliteitplan is een aanvullend document op de welstandsnota en dient als toetsingskader voor de beoordeling van bouwplannen door de welstandcommissie. Het beeldkwaliteitplan is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.

Harreveldseweg 6-8 te Harreveld

Het voornemen bestaat om de dubbele woning te transformeren naar één woning. Er vinden hierbij geen externe bouw- of sloopwerkzaamheden plaats. Ook de inrichting van het perceel blijft ongewijzigd.

Harreveldseweg 10 te Zieuwent

Het voornemen bestaat om een deel van de bebouwing (circa 375 m2) te slopen, het bouwvlak te verkleinen en de mogelijkheid voor een intensieve veehouderij weg te nemen. In de beoogde eindsituatie blijft daarmee een klein jongveebedrijf aanwezig op het adres. De te slopen bebouwing bevindt zich aan de noordzijde van het perceel zoals aangegeven in de Quickscan flora en fauna Harreveldseweg 10 Zieuwent (bijlage 8 bij de toelichting).

Hoofdstuk 3 Beleid

Voor het gebied geldt een groot aantal juridische kaders en beleidskaders. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste samengevat. Op internationaal niveau zijn diverse regelingen van kracht die de duurzame instandhouding van habitats en soorten tot doel hebben. De meest verplichtende regelingen van de Europese unie zijn de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Op nationaal en provinciaal niveau zijn eveneens een groot aantal juridische kaders en beleidskaders van toepassing op het plangebied.

3.1 Internationaal niveau

3.1.1 Vogelrichtlijn

De "Vogelrichtlijn" (79/409/EG) uit 1979 heeft tot doel: de bescherming en het beheer van alle op het grondgebied van de Europese Unie in het wild levende vogels en hun habitats. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels en zijn verplicht om de verschillende natuurlijke habitats die het leefmilieu van de wilde vogels vormen, in stand te houden. Op grond van deze richtlijn worden gebieden aangewezen als Speciale Beschermingszone. Deze gebieden maken deel uit van het Europese initiatief om een ecologisch netwerk van natuurgebieden duurzaam te beschermen (Natura 2000). Daarnaast stelt de richtlijn nadere regels voor de bescherming, het beheer en de regulering van vogelsoorten.

De rechtsgevolgen die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn betreffen, naast het aanwijzen van de Speciale Beschermingszones, ook de verplichting om passende maatregelen te nemen om de kwaliteit van de leefgebieden van de vogelsoorten niet te laten verslechteren. Verder mogen er geen storende invloeden optreden in gebieden die negatieve gevolgen hebben voor het voortbestaan van de vogelsoorten, die door de Vogelrichtlijn beschermd worden. Nieuwe plannen of projecten in en in de nabijheid van Speciale Beschermingszones worden volgens de richtlijn getoetst.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Vogelrichtlijn.

3.1.2 Habitatrichtlijn

De in 1992 vastgestelde "Habitatrichtlijn" is het voornaamste stuk wetgeving van de Europese Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid. Deze richtlijn houdt de verplichting in voor deelstaten om de habitats en soorten, die voor de Europese Unie van belang zijn, in stand te houden. Iedere lidstaat moet op zijn grondgebied de gebieden die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn, identificeren en vervolgens aanwijzen als Speciale Beschermingszones.

Het plangebied en de directe omgeving zijn niet aangewezen als Speciale Beschermingszone in het kader van de Habitatrichtlijn.

3.1.3 Het verdrag van Valletta (Malta)

Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer. Invoering van het verdrag heeft gevolgen voor het huidige archeologisch bestel. Het moet nog (beter) in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd worden. Alle overheden hebben zorgplicht voor archeologische waarden gekregen, dus ook de gemeenten. In de ruimtelijke ordening wordt aan veel aspecten aandacht geschonken en worden tal van belangen tegen elkaar afgewogen. Voor veel zaken wordt de afweging gestuurd door wet- en regelgeving. Het verdrag van Malta heeft tot gevolg dat dit ook voor de archeologie het geval is. Door het verdrag heeft (ook) de gemeente de inspanningsverplichting de archeologische waarden te beschermen.

De archeologische waarden zijn opgenomen als dubbelbestemming in het geldende bestemmingsplan. Hier zijn regels aan gesteld ter bescherming van mogelijke archeologische waarden. In hoofdstuk 4, paragraaf 4.1 wordt dit nader toegelicht.

3.1.4 Kaderrichtlijn water

De Kaderrichtlijn water (KRW) is een Europese richtlijn gericht op de verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De KRW is sinds december 2000 van kracht en maakt het mogelijk om waterverontreiniging van oppervlaktewater en grondwater internationaal aan te pakken. De kaderrichtlijn is geen vrijblijvende richtlijn, ze vormt een Europese verplichting, waar de waterbeheerder (Rijk, waterschappen, provincies en gemeenten) niet omheen kan. De belangrijkste uitgangspunten van de KRW zijn:

  • De vervuiler betaalt
  • De gebruiker betaalt
  • Na 2000 geen achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van het water
  • Resultaatsverplichting in 2015
  • Stroomgebiedsbenadering)

Via de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Kaderrichtlijn water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat 'een goede ecologische toestand'. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen. Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.

Een watertoets is beschreven in hoofdstuk 4 in paragraaf 4.3.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

De internationale regelgeving en/of de Europese regelgeving is geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan het Barro aan de gemeente opdragen om in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro Ruimte hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's.

Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer het Natuur Netwerk Nederland (de opvolger van de ecologische hoofdstructuur), radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, gebieden van uitzonderlijke universele waarde en reserveringsgebieden voor (nieuwe en uitbreiding van bestaande) hoofdwegen en spoorlijnen.

De uitgangspunten van het Barro zijn bij het opstellen van dit bestemmingsplan betrokken.

3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.

De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Vervolgens dient bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie gekeken te worden of er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied. Als ook dat niet tot de mogelijkheden behoort, wordt – onder voorwaarden - aansluitend aan het bestaand stads- en dorpsgebied een locatie gezocht. Door de ladder voor duurzame verstedelijking toe te passen, wordt verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied geconcentreerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt.

NIEUWE STEDELIJKE ONTWIKKELING

Het enige ontwikkelingsgerichte plandeel omvat de realisatie van twee nieuwe woningen aan Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde. In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' nader toegelicht, het gaat hier om 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Het betreft in voorliggend plandeel een woningbouwlocatie. Bij een kleinschalige woningbouwontwikkeling is de ladder niet van toepassing. Waar de grens precies ligt, blijkt niet expliciet uit het Besluit ruimtelijk ordening. Op basis van jurisprudentie blijkt dat bij woningbouw in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724). Voorliggende ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal twee woningen en de verwijdering van één wooneenheid. Vanwege de omvang van het plan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Daarmee vormt de ladder van duurzame verstedelijking geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. De provincie heeft in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal gesteld.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn diverse thematische visieschetsen met de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

De Omgevingsvisie bevat de strategische ambities voor de lange termijn.

De Omgevingsverordening wordt daarentegen ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. Deze verordening is vastgesteld op 31 maart 2021 (geconsolideerde versie). De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Toetsing

Met het plan worden twee woningen gerealiseerd binnen de kern Lichtenvoorde. Daarnaast worden de plandelen in het buitengebied verkleint in hun bebouwings- c.q. functiemogelijkheden. Dit past bij het provinciale beleid waarin stedelijke functies gecentreerd worden en leegstand wordt aangepakt. De omgevingsvisie en -verordening vormen dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Op basis van de digitale kaarten behorende bij de provinciale verordening wordt gesteld dat het plandeel Harreveldseweg 6-8 voor een klein gedeelte aan de zuidzijde binnen de groene ontwikkelingszone is gesitueerd. Ter plaatse van dit plandeel zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien. Daarnaast geldt dat de bijbehorende gebiedsaanduiding is opgenomen in het voorliggende plandeel, waarmee de kernkwaliteiten in voldoende mate zijn beschermd.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Erfgoednota 'Wi-j doet 't samen' 2017-2020

Cultuur en erfgoed dragen bij aan de economie en de maatschappij. Zij dragen bij aan het toerisme en aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en bewoners. Door de gemeenten Winterswijk, Aalten en Oost Gelre is gezamenlijk de erfgoednota opgesteld. Het beleven van erfgoed is een van de ambities in deze nota om daarmee het (economisch) rendement te vergroten.

Het doel van de nota is:

Het vaststellen van ambities voor de ontwikkeling en instandhouding van het erfgoed, zodat dit:

  • Op een goede wijze kan worden doorgegeven aan de volgende generatie;
  • Een inspiratiebron en motor kan zijn voor nieuwe ontwikkelingen;
  • Een verbinding vormt tussen diverse beleidsterreinen, organisaties en de drie gemeenten;
  • De identiteit onderstreept en versterkt.

Toetsing

De aanwezig bebouwing aan de Op 't Zand 2b wordt gesloopt en vervangen door twee woningen. De aanwezige bebouwing is niet aangemerkt als monument of en/of als karakteristiek. Op het perceel aan de Harreveldseweg 10 zal een deel van de bebouwing gesloopt worden, ook dit betreft geen monumentale/karakteristieke bebouwing. Ten slotte vinden op het perceel aan de Harreveldseweg 6-8 geen bouwwerkzaamheden plaats.

3.4.2 Beleidsvisie Externe veiligheid

Als gevolg van enkele rampen en incidenten, zoals de vuurwerkramp in Enschede, is externe veiligheid een belangrijk thema geworden. Deze rampen en incidenten hebben ertoe geleid dat de Rijksoverheid diverse maatregelen heeft genomen om acht te krijgen op de risicobronnen in Nederland en het optimaliseren van de risicobeheersing rondom de risicobronnen. Maatschappelijk gezien hebben deze rampen eveneens een belangrijke bijdrage geleverd aan de bewustwording van het leven met veiligheidsrisico's. Helder is dat de huidige maatschappij nu eenmaal veiligheidsrisico's met zich meebrengt, maar dat er wel grenzen aan deze risico's gesteld moeten worden.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente allereerst haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten.

Daarnaast wordt aangegeven welke maatregelen genomen moeten worden om de geformuleerde ambities te realiseren en welke instrumenten daarvoor kunnen worden ingezet. De maatregelen worden uitgewerkt in andere gemeentelijke documenten (bestemmingsplannen / streekplannen, milieuvergunningen en rampenbestrijdingsplannen). In die zin bestrijkt de beleidsvisie zowel de beheersing van risico's als de bestrijding van een ramp wanneer die zich voordoet.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe risicovolle inrichtingen. Voor een verdere toetsing aan het aspect externe veiligheid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.8.

3.4.3 Welstandsbeleid Oost Gelre 2017

Met het welstandsbeleid wordt richting gegeven aan gebouwen en het landschap in de gemeente Oost Gelre. Wat is belangrijk om te behouden of te beschermen en op welke plekken kunnen de burgers meer vrijheid van handelen krijgen. Deze keuze vormt de politieke component van het welstandsbeleid. De gemeenteraad heeft aangegeven meer "vrijheid" te willen en meer te willen "inspireren".

Het beleid is gericht op deregulering: voor minder bouwaanvragen een welstandstoets gebaseerd op minder en duidelijkere regels. Op de vraag hoe eventueel welstandstoezicht zou moeten plaatsvinden, wordt hier al een voorlopig antwoord geformuleerd: niet door te omschrijven hoe het gebouw moet worden, maar door aan te geven waarop de beoordeling van het ontwerp gebaseerd moet worden. Het welstandsbeleid biedt concreet gereedschappen (handvatten) voor burgers, ondernemers en gemeente om samen aan de slag te gaan met nieuwe ruimtelijke initiatieven.

Aan het welstandsbeleid is een Inspiratiedocument gekoppeld. Dit document vormt een belangrijke basis voor het welstandsbeleid. In dit document zijn de kernkwaliteiten voor Oost Gelre beschreven. Deze kernkwaliteiten en kansen voor de kernen bieden aanknopingspunten ter inspiratie voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Toetsing

Voor het plan aan de Op 't Zand 2b is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, op basis waarvan wordt gewaarborgd dat een gedegen inrichting plaatsvindt ter plaatse van dit plandeel, rekening houden met de kernkwaliteiten. Voor de overige plandelen geldt dat geen sprake is van een aantasting van de huidige ruimtelijke situatie. Daarmee is een nadere beschouwing niet noodzakelijk.

3.4.4 Economische visie - Economie Voorop!

Een sterke economie is een van de belangrijkste voorwaarden om te kunnen blijven bouwen aan een gezonde gemeente. Werk is daarbij een van de belangrijkste pijlers. Werk biedt mensen de kans tot ontwikkeling, het bevordert de integratie, biedt sociale contacten en structuur en betrekt de burger bij de samenleving. Participatie, zelfontplooiing en inkomen staan in nauwe relatie tot gezondheid en welzijn. De gemeentelijke rol ligt in het nemen van verantwoordelijkheid voor het algemene vestigingsklimaat, het faciliteren en stimuleren van ondernemerschap, bijdragen aan netwerken en verbindingen in de regio, bijdragen aan de verbinding onderwijs en arbeidsmarkt, zorgen voor goede woonvoorzieningen en geschikte werklocaties.

Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Oost Gelre is de Economische visie tot stand gekomen. De ontwikkelingen nu en in de toekomst van onze gemeente zijn aanleiding geweest om te onderzoeken waar de gemeente Oost Gelre op dit moment staat, wat al wordt gedaan en wat er de komende jaren moet worden opgepakt om een aantrekkelijke gemeente te blijven en nog aantrekkelijker te worden voor huidige en nieuwe inwoners en ondernemers.

De opgestelde economische visie bestaat uit een aantal speerpunten waar de focus op gelegd wordt en de hierbij behorende doorvertaling in concrete acties en inspanningen. De economische uitvoeringsagenda is een zogenoemd 'levend document', dat na vaststelling bijgewerkt en aangevuld kan worden.

Toetsing

Voorliggend plan raakt geen van de belangen uit de economisch visie. Voorliggend plan als geheel voorziet niet in ontwikkelingen binnen de pijler werk. Er wordt voorzien in de afschaling van een veehouderij, alsmede woningbouw. Een nadere beschouwing is niet benodigd.

3.4.5 Geluidsbeleid gemeente Oost Gelre

Geluid is een belangrijke bron van hinder en zelfs een mogelijk gevaar voor de volksgezondheid. Naar schatting een miljoen mensen in Nederland ondervinden ernstige hinder van geluid. Belangrijke bronnen zijn wegverkeer en in minder mate railverkeer en industrielawaai. Ook buren zijn belangrijke veroorzakers van geluidhinder. Het is daarom belangrijk om in het gemeentelijke geluidbeleid hinder ten gevolge van geluid te reduceren. Stilte (het ontbreken van hinderlijk geluid) is een belangrijke kernkwaliteit van de Achterhoek. Deze kwaliteit is het waard om beschermd te worden.
Daarnaast is het een belangrijke gemeentelijke taak om ruimte te bieden aan (geluidproducerende) bedrijvigheid en verkeer. Een goede balans daartussen is de uitdaging van dit beleidsstuk.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidbeleid ontwikkeld om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidaspect in bestemmingsplannen, vergunningen e.d. De Rijksoverheid treedt steeds verder terug om geluidzaken meer decentraal te laten regelen. De gemeente Oost Gelre grijpt deze kans om maatwerk te leveren: stilte beschermen waar mogelijk en geluidruimte te bieden waar nodig.

Het gemeentelijk geluidbeleid is gebiedsgericht beleid. Het gemeentelijk beleid is verdeeld in 10 akoestisch relevante gebiedstypen, zoals natuur, agrarisch gebied, woonwijken, centra en industrieterrein. Voor elk gebied is vastgesteld welke akoestische streef-, grens- en plafondwaarden gelden. Bij nieuwe activiteiten dient een geluidbelasting tussen streef en grenswaarden te ontstaan, waarbij streefwaarden de norm zijn. Alleen akoestisch uitzonderlijke situaties geven mogelijkheden geluidbelastingen tussen grens- en plafondwaarden aan te houden. Kortom, hoe verder de geluidbelasting boven de streefwaarden komt des te belangrijker wordt een goede motivatie van deze afwijking. Doel is immers om een gekozen akoestisch leefklimaat te realiseren, indien nodig ten koste van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten. Waar meer geluidruimte is gegeven, zijn dus ook meer activiteiten mogelijk.

Toetsing

Voor een toetsing aan het aspect geluid wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.4. Hieruit volgt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

3.4.6 Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014 - 2024

Het Rijk en de provincies leggen hun verkeer- en vervoersbeleid vast in een beleidsplan. Gemeenten zijn vrij in de manier waarop zij hun beleid vastleggen. Het is wel een verplichting om aan te geven hoe het verkeer- en vervoersbeleid in de gemeente wordt vormgegeven. Hiervoor heeft de gemeente Oost Gelre, in navolging van het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan 2011-2015 (GVVP), het "Integraal verkeersprogramma Oost Gelre 2014-2024" vastgesteld.

Het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) heeft betrekking op de periode 2014-2018 en wordt geactualiseerd. Waar voorheen het GVVP zich vrijwel uitsluitend beperkte tot een aantal maatregelen die slechts betrekking hadden op de verkeersproblematiek, is nu gekozen voor een opzet die de oplossing van verkeers- en vervoersproblemen in een breder kader plaatst.

De hernieuwde insteek voorziet in een integrale benadering van het verkeer in een landschappelijke en ruimtelijke omgeving. Verkeer is vaak een afgeleide van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanuit deze integrale benadering zijn er ambities, aandachtspunten en beleidsprincipes in beeld gebracht. Dit leidt tot een concreet uitvoeringsprogramma om de komende jaren aan te werken. In het uitvoeringsprogramma (hoofdstuk 6) is ruimte geboden voor het inbrengen van (lokale) aandachtspunten door burgers/belangengroepen. Deze zijn geïnventariseerd en vervolgens opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

Toetsing

Voor een toetsing aan het aspect verkeer wordt kortheidshalve verwezen naar de paragraaf 4.11. Hieruit volgt dat een nadere beschouwing niet nodig is.

3.4.7 Landschapsontwikkelingsplan 'Groen Licht voor het Landschap'

Het Landschapsontwikkelingsplan is een beleidsnota van de gemeente waarin het landschapsbeleid is vastgelegd. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) biedt de mogelijkheid de landschappelijke eenheid en kwaliteit in de gemeente te versterken en toch ruimte te bieden aan bestaande bedrijven en nieuwe ontwikkelingen in de toekomst. In het LOP zijn elf landschapsensembles benoemd. Elk landschapsensemble kenmerkt zich door eigen karakteristieke landschapselementen. Het zijn meestal elementen die hier historisch gezien thuis horen, en soms varianten daarop die aansluiten bij het hedendaagse gebruik van het landschap. Die visie in het LOP is in hoofdlijnen: 'Groen licht voor het landschap, maar voor wat hoort wat!'

Toetsing

Het plandeel aan de Op 't Zand 2b ligt in het landschapsensemble Het dorp Lichtenvoorde. Hierbij geldt het motto: Vang de dynamiek in de dorpsranden op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan.

Op te poetsen parels:

  • golvende hellingen van de plateaurand met uitzichtpunten de Hofbeek
  • de elzensingels in de westelijke ontginningen
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes
  • verschraalde bermen bij erf en typerende beplantingen

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • hamelanen en vraaghagen op de hellingen
  • boerenlanen in landgoederen; losse lanen met menging van eik en berk, zwarte els (nat) en es. Soms ook populier en wilg.
  • diekpaden in de broekontginning: elzensingels, soms met pad
  • overlopers in het westen kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin elzensingels, elzenbroek of berkensingel, ook toe te pasen als beekbegeleidende beplanting.

Het plandeel aan de Harreveldseweg 6-8 ligt in het landschapsensemble Het kerk- en esdorp Harreveld . Hierbij geldt het motto: Vang de dynamiek in de dorpsranden en om de es op door elke ingreep in het landschap te verevenen met een kwaliteitsverbetering op de plek en de omgeving daarvan.

Op te poetsen parels:

  • de grote open es met de molen en historische boerderij
  • oude en nieuwe brinken
  • nieuwe natuur langs Veengoot
  • de kerk en resten van de oude buitenplaats
  • Plan Vennebulten
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes
  • verschraalde bermen bij erf en typerende erfbeplantingen
  • karakteristieke bestaande beplantingen bijv. op steilranden
  • historische wegen over de ruggen

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • oude lanen
  • noaberdreven langs de erven om de es
  • diekpaden: zandpaden met eiken-berkensingel erlangs
  • steilrandbeplantingen langs essen
  • overlopers kunnen bestaan uit openbare stroken langs kavelgrenzen met daarin natte schrale vegetatie of elzensingels

Het plandeel aan de Harreveldseweg 10 ligt in het landschapsensemble Het kampenlandschap van Zieuwent en Mariënvelde. Hierbij geldt het motto: Koppel de historische karakteristiek aan het eigentijdse gemengd bedrijf. Dat bevordert de leefbaarheid van deze cultuurlandschappen. Breng het water terug in de haarvaten tussen de buurtschappen met kerkepaden, overlopers en elzensingels.

Op te poetsen parels:

  • bliksembomen en andere solitaire bomen
  • Werenfriduskerk en boerderijen
  • Kapelletjes
  • bestaande kleine natuurgebiedjes o.a. aan Schoolpad + Witte Riete
  • steilranden
  • typerende erfbeplantingen
  • voorbeelden van landschapskunst
  • plekken om te verpozen eventueel met bankjes

Te behouden en stimuleren landschapselementen:

  • nieuwe kerkepaden en espaden met knotes, knoteik of knotwilg
  • steilrandbeplantingen langs essen
  • overloopweides: lagere vochtige weides met elzensingels
  • overloopbroeken: lagere percelen met bosjes of grienden

Voor de ontwikkeling aan de Op 't Zand 2b is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld waarin de hierboven genoemde waarden verankerd zijn. De ontwikkelingen op de overige plandelen raken geen van de belangen uit het landschapontwikkelingsplan, aangezien er geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn beoogd.

3.4.8 Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre

De gemeente Oost Gelre heeft een Inspiratiedocument Ruimte Oost Gelre opgesteld voor de kernen en buitengebied. Dit inspiratiedocument biedt een visie voor de toekomst van Oost Gelre door middel van het weergeven van de kwaliteiten. Het vormt een leidraad voor ruimtelijke ontwikkelingen.

3.4.9 Woonvisie Oost Gelre

De gemeenten in de Achterhoek hebben gezamenlijk een visie voor het woonbeleid vastgesteld. Een demografische ontwikkeling in deze regio is dat het aantal inwoners in de komende periode langzaam maar zeker afneemt. In de Regionale Woonvisie wordt ingespeeld op die bevolkingsdaling en afname van het aantal huishoudens. Concreet betekent dit voor iedere gemeente in de Achterhoek dat de aangegeven bouwvolumes in de gemeentelijke woonvisies naar beneden bijgesteld moeten worden.

De gemeente Oost Gelre heeft een eigen woonvisie vastgesteld voor de periode 2016 - 2025 waarin de regionale woonvisie in is verweven. Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 20 september 2016.

De woonvisie Oost Gelre is een kernachtige en toegankelijke visie. De visie is vormgegeven op basis van een drietal thema's: kwantiteit & kwaliteit, beschikbaarheid & betaalbaarheid en wonen met zorg en welzijn. Bij ieder thema is aangegeven wat wordt gezien als ontwikkelingen, wat er bereikt moet worden en wat hiervoor moet worden gedaan. Voorafgaand hierop is ingegaan op de kwaliteiten van Oost Gelre, specifiek de verschillende kernen, en de maatschappelijke ontwikkelingen die het woonbeleid beïnvloeden. In een uitvoeringsprogramma is aangegeven welke activiteiten uit de woonvisie voortvloeien en wanneer en door wie deze worden uitgevoerd. De ruimtelijke uitvoeringmaatregelen zoals het stoplichtmodel, vijfsporenstrategie, sturingstabel en de richtlijnen voor nieuwe principe verzoeken zijn als bijlage bij het uitvoeringsprogramma gevoegd.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de vastgestelde woonvisie. Er wordt gestuurd op een kwaliteitsverbetering van de woningvoorraad. De voormalige uitbreidingsopgaves worden een beheeropgave (reduceren, transformeren en herbestemmen). Daarbij staat de kwalitatieve afstemming tussen woningaanbod en vraag centraal. De gemeente zet in op transformatie van de bestaande woongebieden. Voorliggend plandeel aan Op 't Zand 2b behelst de sloop van in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing en de realisatie van twee woningen. Daarmee wordt bestaand stedelijk gebied getransformeerd tot woningbouw, waarbij wordt gebouwd vanuit een specifieke behoefte.

3.4.10 Nota Kleine kernen gemeente Oost Gelre

Door de herindeling is de afstand tussen burgers en de gemeente vaak (gevoelsmatig) groter geworden. Zeker in het buitengebied waar de fysieke afstand groter is, kunnen met name dorpsbelangenorganisaties het idee hebben dat de relatie tussen de gemeente en hun organisatie met de komst van de herindeling veranderd is. Vrijwel alle dorpsbelangenorganisaties maken zich zorgen over de problemen in de landbouw en de gevolgen hiervan voor de leefbaarheid van het platteland. Ook de vergrijzing van de bevolking is een thema waar velen bezorgd over zijn. Alle dorpsbelangenorganisaties zien het als hun taak om met de gemeente te praten naar aanleiding van actuele vragen en problemen. Vooral de kleinere belangenorganisaties werken op deze manier, omdat zij vinden dat dit het beste past bij de geringe omvang van hun dorp. Echter steeds meer dorpsbelangenorganisaties (vooral uit de iets grotere dorpen) werken daarnaast met een dorpsplan en gebruiken dit plan als agenda voor overleg met de gemeente. Zo heeft men regelmatig contact met de gemeente. In het kader van de nieuw gevormde gemeente dient men zich echter af te vragen of het huidige dienstenaanbod (nog) past bij de kleine kernen. Om eveneens de afstand tussen burger en bestuur te verkleinen en de leefbaarheid in de kleine kernen te behouden c.q. te versterken is daarom een gemeentelijk actief beleid hierop belangrijk.

Dorpsbelangenorganisaties proberen de negatieve ontwikkelingen in hun dorp te keren. Dus elk thema wat hierover gaat, zou een gemeentelijk beleidsthema kunnen zijn. In het raadsprogramma worden de thema's wonen (zoals betaalbare woningen voor jongeren in de kleine kernen) en economie (met werkgelegenheid en bedrijvigheid in de kleine kernen) al uitdrukkelijk in dit verband besproken. Maar ook de instandhouding van de basisvoorzieningen is een belangrijk thema in het leefbaarheidaspect. Veel dorpsbelangenorganisaties maken zich sterk voor onderhoud of nieuwbouw van het dorpshuis, of de sporthal, omdat een ontmoetingsruimte de voorwaarden schept voor een intensief gemeenschapleven. Ook voorzieningen zoals het behoud van scholen, winkels en huisartsenposten, als mede transport en veiligheid zijn belangrijke thema's in kleine kernen. De gemeente kan hierop anticiperen door middel van het verlenen van subsidies en door het stellen van subsidievoorwaarden.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

De ontwikkelingen aan de Harreveldseweg 6-8 en Harreveldseweg 10 voorzien niet in bouwmogelijkheden of ruimtelijke ontwikkelingen van andere aard. Enkel voor de Harreveldseweg 10 geld dat sprake is van enige sloopwerkzaamheden. Daarmee worden geen milieuhinderlijke en/of milieugevoelige functies toegestaan en is tevens geen sprake van het roeren van gronden. Voor deze plandelen hoeft de haalbaarheid ten aanzien van milieu- en omgevingsaspecten dan ook niet te worden onderbouwd. In onderstaande paragrafen wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de toetsing van milieu- en omgevingsaspecten ten aanzien van het plandeel aan de Op 't Zand 2b.

4.1 Archeologie en Cultuurhistorie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De gemeente Oost Gelre heeft een archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is aangegeven welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke gebieden de verwachting hebben archeologisch waardevol te zijn. Het beleid dient direct door te werken in het bestemmingsplan. Bescherming (behoud/conservering) van gebieden met archeologische (verwachtings)waarden is uitgangspunt bij de zorg voor het archeologische erfgoed in het plangebied.
Afhankelijk van de verstoring moeten de gebieden eerst nader worden onderzocht, voordat hier bebouwing of grondbewerking (=verstoring) plaatsvindt. Tijdens het onderzoek gevonden archeologische resten, moeten zo mogelijk onaangetast in de grond bewaard blijven of anders op verantwoorde wijze worden opgegraven. De kosten hiervan komen voor degene die de grond wil verstoren. Met behulp van een dubbelbestemming wordt voornoemde bescherming van archeologische waarden dan wel archeologische verwachtingswaarden in het bestemmingsplan geregeld.

Situatie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0012.png"

Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Oost Gelre

Uit de kaart blijkt dat deel van het plangebied twee archeologische waardes kent:

  • hoge verwachting
  • lage verwachting

Het terrein van de plandelen zijn gevormd door windtransport, bestaan uit antromorf dekzandreliëf en bestaan uit een plaggendek van meer dan 50 cm.

KSP Archeologie heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, karterende fase uitgevoerd voor de locatie aan de straat Op ’t Zand 2b in Lichtenvoorde (Bijlage 3 bij de toelichting).

Op basis van de landschappelijke ligging aan de rand van een dekzandrug binnen een zone met dekzandwelvingen en de archeologische onderzoeksmeldingen uit de omgeving is aan het plangebied een middelhoge verwachting toegekend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum als voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). Op basis van het historisch kaartmateriaal is aan het plangebied een lage verwachting toegekend voor bebouwingsresten vanaf de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd.

Uit het booronderzoek is gebleken dat de oorspronkelijke podzolbodem in het grootste deel van het plangebied is verdwenen (mogelijk is ver- of afgegraven). Tijdens het booronderzoek zijn er geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats. Op basis hiervan is de middelhoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum naar beneden bijgesteld alsmede de middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw). De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor resten uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd bij te stellen.

Op grond van de aangetroffen bodemverstoringen en het ontbreken van archeologische indicatoren in het plangebied en daarmee lage archeologische verwachting voor alle perioden wordt geen archeologisch vervolgonderzoek nodig geacht.

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden meegewogen bij het vaststellen van ruimtelijke ingrepen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Tot de overige cultuurhistorische waarden worden gerekend:

  • de historisch-geografische waarden (cultuurlandschap, structuren/lijnen en bijzondere punten);
  • de historisch-stedenbouwkundige waarden (stedenbouwkundige opbouw en identiteit);
  • de architectuurhistorische waarden (waardevolle kenmerken van gebouwen).

Het aspect cultuurhistorie is behandeld in paragraaf 2.1 Bestaande situatie. Het voorliggend bestemmingsplan tast de cultuurhistorische waarden niet aan. Ook zijn binnen het plangebied geen monumenten aanwezig. Een nadere beschouwing is zodoende niet benodigd.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Wettelijk kader

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er daardoor gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Op 1 juli 2012 zijn in Oost Gelre de Nota Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaart in werking getreden. De Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart zijn bedoeld om de omgang met grond goed te regelen. Op basis van de Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is het in veel gevallen mogelijk om het hergebruik van grond als bodem zonder extra keuringen toe te staan. Grondverzet op basis van Nota Bodembeheer en bodemkwaliteitskaart is mogelijk binnen de volgende gemeenten: Aalten, Bronckhorst, Berkelland, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Oude IJsselstreek en Winterswijk. De Nota Bodembeheer met bodemkwaliteitskaart vormt de basis van duurzaam bodembeheer binnen de regio Achterhoek.

Situatie plangebied

In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Voor voorliggend plan is een verkennend asbest- en bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4 bij de toelichting). Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater is de waarde voor nader onderzoek (tussenwaarde) en/of de interventiewaarde overschreden.
  • Uit de onderzoeksresultaten kan geconcludeerd worden dat er op de locatie geen ernstige bodem- of grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. De vastgestelde waarden overschrijden enkel de achtergrond- en / of streefwaarde, wat duidt op enkel lichte verontreinigingen.
  • Bij het asbestonderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de grove fractie van de bodem is over de gehele locatie geen asbest aangetroffen. In mengmonster ASMM01 van de fijne fractie is een gehalte van <0,4 mg/kg d.s. aangetoond. Het mengmonsters bevindt zich onder het criterium voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) en een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

De lichte olieverontreiniging ter plaatse van deellocatie A (vml. ondergrondse opslagtank 10.000l), deellocatie C (vml. bestrijdingsmiddelen- en alifatische koolwaterstoffenopslag) en deellocatie F (overig terrein) kunnen formeel gezien worden als ´nieuw geval van bodemverontreiniging´. In dat geval zal de verontreiniging weggenomen dienen te worden, zoveel als redelijkerwijs mogelijk en doelmatig is.

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Water

Wettelijk kader

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het thema watersysteembeheer is gericht op het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie 'Vasthouden-Bergen-Afvoeren'. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt 'stand still - step forward'. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvatten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. Het einddoel is een robuust en klimaatbestendig watersysteem voor de toekomst. Voor het thema Waterketenbeheer streeft het waterschap naar een goed functionerende waterketen waarbij er een optimale samenwerking met de gemeenten wordt nagestreefd.

De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden in de bodem (infiltratie) en in het oppervlaktewater wordt geborgen. Vervolgens wordt, zo nodig, het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.

Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
In de stroomgebiedsvisie (Provincie Gelderland in nauwe samenwerking met de waterschappen en de Directie Oost-Nederland van Rijkswaterstaat) staan zowel bestaand beleid als suggesties voor nieuw waterbeleid, waarbij de nadruk ligt op de ruimtelijke aspecten van dit waterbeleid.

De stroomgebiedsvisie geeft inzicht in de aard en omvang van de wateropgaven die relevant zijn. Het accent in de wateropgaven voor de Achterhoek en Liemers ligt op het voorkomen van wateroverlast en herstel c.q. bescherming ecologisch waardevolle wateren en natte landnatuur. Ter voorkoming van huidige en toekomstige wateroverlast is in en langs bestaande waterlopen naar oplossingen gezocht (verbreden, verondiepen, hermeanderen). Het beleid gaat uit van:

  • een goede kwaliteit van het water (grond- en oppervlaktewater);
  • water meer ruimte geven;
  • versterken van de ecologische waarden;
  • creëren van een vitaal watersysteem

Specifiek voor het stedelijk gebied is het volgende van belang:

  • De waterketen moet worden geoptimaliseerd (meer afkoppelen en infiltreren). In het GRP wordt hiertoe een aanzet gegeven;
  • Kwaliteit oppervlaktewater en waterbodem: Saneren overstorten en afkoppeling en ontlasting van het riool;
  • Wateroverlast in stedelijk gebied: reguleren van de piekafvoeren door middel van het vasthouden van het water bovenstrooms, actief stuwbeheer, extra retentie en herverdeling van het water.

Toetsing

Het waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel als hulpmiddel voor het opstellen van de waterparagraaf. De vragen zijn bedoeld om een beoordeling te kunnen geven van de feitelijke, fysiek-technische situatie maar ook om te kunnen beoordelen of de situatie zich verhoudt tot het waterbeleid van Rijk, provincie en waterschap. De vragen zijn zodanig opgesteld dat als een vraag met ja wordt beantwoord het waterthema relevant is. De relevante thema's worden na de watertoetstabel behandeld. Het bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande legale situatie vast, hierdoor zijn een aantal thema's minder relevant.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Hoofdthema's      
Veiligheid   1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?   Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?   Ja  
  2. Ligt in het plangebied een persleiding van Waterschap Rijn en IJssel?   Nee  
  3. Ligt in of nabij het plangebied een rioolwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap?   Nee  
Wateroverlast   1. Is sprake van toename van verhard oppervlak?   Nee  
(oppervlaktewater)   2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?   Nee  
  3. Bevinden zich in of nabij het plangebied natte en laaggelegen gebieden, beekdalen en overstromingsvlaktes?   Nee  
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel?   Nee  
  3. Is in het plangebied sprake van kwel?   Nee  
  4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?   Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?   Nee  
  2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?   Nee  
  3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een strategisch actiegebied?   Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt in het plangebied een beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?   Nee  
  2. Bevinden zich of komen er functies in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?   Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een hydrologisch beïnvloedingsgebied voor natte land natuur?   Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte ecologische verbindingzone?   Nee  
  2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte landnatuur?   Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn van het waterschap?   Nee  
  2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?   Nee  
Aandachtsthema's      
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   Nee  

Tabel: Watertoetstabel met waterhuishoudkundige thema's

Op het plandeel bevinden zich in de huidige situatie geen wooneenheden. Met een waterhuishoudkundig plan zijn de gevolgen van het plandeel Op 't Zand 2b met betrekking tot water inzichtelijk gemaakt. Dit waterhuishoudkundig plan is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. Met de realisatie van twee woningen zal er een toename zijn van het afvalwater (DWA). Dit water zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering. Het hemelwater zal niet worden geloosd op de riolering, maar zal ter plekke infiltreren. De benodigde infiltratievoorziening is 36 m3. Hiertoe wordt een infiltratiebuis aangelegd aan de zuidzijde en een sloot gegraven aan de westzijde. In totaal hebben de voorzieningen een capaciteit van ruim 50 kuuv, waarmee een toereikende oplossing is geboden.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Geluid

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Naast het wettelijk kader van de Wet geluidhinder moet ook een afweging gemaakt worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Gemeente Oost Gelre heeft in regionaal verband geluidsbeleid ontwikkeld, om de stilte als kwaliteit van de Achterhoek te versterken en richting te geven aan het geluidsaspect in bestemmingsplannen, vergunningen en dergelijke.

Bij nieuwe activiteiten dient de geluidsbelasting te voldoen aan de streefwaarden. Een goed akoestisch leefklimaat kan soms ten koste gaan van nieuwe (te luidruchtige) activiteiten.

Toetsing

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs wegen geluidszones. In buitenstedelijk gebied geldt voor wegen, bestaande uit vijf of meer rijstroken een zone van 600 m, voor drie of vier rijstroken een zone van 400 m en voor wegen bestaande uit één of twee rijstroken een zone van 250 m, gemeten vanuit de as van de weg. Voor wegen binnen de bebouwde kom geldt een zone van 200 m. Binnen de zone moet in het geval van een nieuwe situatie met een geluidsgevoelige bestemming onderzoek worden verricht naar de optredende geluidsbelasting. Een aantal wegen heeft geen zone, te weten:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De woningen komen te liggen binnen de geluidszone van meerdere wegen. Daarom is in het kader van de ruimtelijke procedure een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 6 bij de toelichting).

Het plan ligt binnen de geluidszone van de Rijksweg N18, Europaweg, Varsseveldseweg en het weggetje Op 't Zand. Verder ligt het plan binnen de invloedssfeer van de 30 km/u-wegen Léharstraat, Willem Pijperstraat (beiden doodlopend) en de Straussstraat. Gezien de verwachte verkeersintensiteit in combinatie met de afstand tot het plangebied en de hoeveelheid afschermende bebouwing, zal de geluidsbelasting vanwege deze wegen erg laag zijn. Deze wegen zijn daarom niet verder in het onderzoek betrokken.

De geluidsbelasting op de nieuwe woonbestemmingen ten gevolge van omliggende wegen is berekend voor het jaar 2030. Hieruit volgt:

  • De geluidsbelasting op de nieuwe woonbestemming op kavel C (zuidelijke woning) ten gevolge van de Rijksweg N18 kan aan de voorkeursgrenswaarde voldoen.
  • De geluidsbelasting op de nieuwe woonbestemming op kavel B (noordelijke woning) ten gevolge van de Rijksweg N18 overschrijdt de voorkeursgrenswaarde. Wel wordt voldaan aan de maximale grenswaarde van 53 dB.
  • De geluidsbelasting op de nieuwe woonbestemmingen kan voor elk van de overige wegen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.
  • Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting door de Rijksweg N18 zijn financieel niet haalbaar of zullen op verkeerskundige of landschappelijke bezwaren stuiten.
  • Er wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk beleid om de hogere waarden te kunnen vaststellen.

De Omgevingsdienst Achterhoek heeft gereageerd dat het akoestisch onderzoek representatief en betrouwbaar is. De zuidelijke woning kan voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Op twee gevels op de bovenverdieping van de noordelijke woning wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde maar wel aan de saneringswaarde. Er is een hogere grenswaardeprocedure nodig op grond van de Wet geluidhinder voor één woning.

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Toetsing

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van maximaal twee woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Flora en fauna

Wettelijk kader

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

De provincie Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO). Dit vindt plaats in de Omgevingsverordening Gelderland. De GNN en GO kent formeel geen externe werking.

Natura 2000-gebieden zijn door de Europese Unie (EU) aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Binnen deze gebieden mogen geen significant negatieve effecten optreden vanwege nieuwe ontwikkelingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0014.jpg"

Afbeelding Ligging Natura 2000-gebieden binnen de gemeente en in de omgeving, bron http://natura2000.eea.europa.eu/

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4)
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Toetsing

Voor onderhavig plan is natuuronderzoek uitgevoerd ten behoeven van de ontwikkelingen aan de Op 't Zand 2b (Bijlage 7 bij de toelichting) en de Harreveldseweg 10 (Bijlage 8 bij de toelichting).

Op 't Zand 2b

Het voornemen is om in onbruik geraakte bedrijfsbebouwing te slopen en twee woningen in het plangebied te bouwen. Om de wettelijke consequenties in het kader van natuurwetgeving in beeld te brengen is voorzien in een natuurwaardenonderzoek

Het plangebied is onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied.

Gebiedsbescherming:

Het plangebied ligt op enige afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000 behoren. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied.

In het kader van de toets aan de Wet Natuurbescherming wordt bepaald of een plan (mogelijke) significant negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0015.png"

Ligging Natura-2000 gebied "Korenburgerveen" (bron gelderland.nl)

Op ruim 6,0 kilometer afstand van de planlocatie bevindt zich Natura-2000 gebied “Korenburgerveen” (zie bovenstaande afbeelding).

Bij sloop- en bouwwerkzaamheden wordt, door de inzet van materieel met verbrandingsmotoren, stikstof in de vorm van NOx uitgestoten. Ook bij de bouw van en het in gebruik hebben van woningen kan NOx ontstaan (bijv. door gasgestookte cv’s). Daarvoor hanteert Aerius per type woning kentallen en maakt daarbij bovendien onderscheid in bestaande woningen en nieuwbouw.

Het resultaat van de berekeningen luidt: er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee staat op voorhand vast dat de activiteiten, nodig voor de realisatie van het gewenste plan, geen nadelig effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van de omliggende beschermd Natura-2000 gebieden.

De stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het uitvoeren van het gewenste plan.

Soortbescherming:

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats, bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats en nestelen er vogels in de beplanting. Potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen ontbreken in het plangebied.

Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Voor de grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten, die een rust- en/of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. De functie van het plangebied als foerageergebied voor vogels, amfibieën, grondgebonden zoogdieren en vleermuizen wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

De inrichting, het gevoerde beheer en de ligging aan de rand van een woonkern, maken het plangebied tot geschikt leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische diersoorten, maar tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten. De aard van het plangebied en de ligging maken het plangebied tot een weinig geschikte habitat voor zeldzame en/of zeer kritische diersoorten. Ook ligt het plangebied buiten het normale verspreidingsgebied van zeldzame en/of zeer kritische diersoorten.

Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en gebieden. Te allen tijde dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht. De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

Harreveldseweg 10

Op het plandeel aan de Harreveldseweg 10 wordt een deel van een bestaande varkensstal gesloopt.

Het type bebouwing en de goede staat van onderhoud maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten en een ongeschikt leefgebied voor beschermde diersoorten. De stal is niet toegankelijk voor beschermde diersoorten en er zijn geen potentiële invliegopeningen in de buitengevel waargenomen die vleermuizen de kans bieden een verblijfplaats te bezetten in de spouw. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat vogels of grondgebonden zoogdieren (bruine rat of steenmarter) een rust- of voortplantingsplaats bezetten onder de golfplaten.

Ervaring heeft geleerd dat vleermuizen stallen die benut worden t.b.v. de intensieve veehouderij, niet benutten als verblijfplaats.

Het slopen van de bebouwing in het onderzoeksgebied leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming. Er worden geen beschermde dieren verwond of gedood en er worden geen rust- of voortplantingsplaatsen van beschermde soorten beschadigd of vernield.

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

Kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan wij het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is (dit is niet altijd de werkelijke gevel, maar de plek waar de gevel van de woning volgens het bestemmingsplan inclusief vergunningvrij bouwen mogelijk is). De in deze uitgave voor bedrijven opgenomen richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. De richtafstanden zijn voor drukkere gebieden (gemengd gebied) naar beneden bij te stellen. Aanvullend milieuonderzoek kan uitwijzen dat kleinere afstanden dan de richtafstanden mogelijk zijn. Verder hebben wettelijke afstanden voorrang op de richtafstanden.

Situatie plangebied

De ontwikkellocatie bevindt zich in het zuidwesten van Lichtenvoorde en bestaat uit een bedrijfsperceel met een tweetal gebouwen. In de directe omgeving van de ontwikkellocatie is zowel juridisch-planologisch als feitelijk gezien sprake van een afwisseling van functies. Zo bevinden zich hier bijvoorbeeld woningen, maatschappelijke functies en bedrijven. De omgeving is dan ook een gebied met een matige tot sterke functiemenging en kan daarom getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Dit betekent dat bij de beoordeling van het aspect 'bedrijven en milieuzonering' de richtafstanden uit de VNG-publicatie met één afstandsstap kunnen worden verlaagd (met uitzondering voor het aspect 'gevaar').

Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit de realisatie van twee woningen. Wonen betreft geen hinderveroorzakende functie. Dit betekent dat er geen nadere toetsing noodzakelijk is.

Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling

Naast de hinder die een ontwikkeling zelf kan veroorzaken, dient ook onderzocht te worden of de beoogde ontwikkeling zelf hinder kan ondervinden van hinderveroorzakende functies uit de omgeving. Woningen moeten worden aangeduid als milieuhindergevoelig. Aangezien er in de omgeving van de ontwikkellocatie op grond van het bestemmingsplan diverse hinderveroorzakende functies mogelijk zijn en feitelijk gezien zijn gevestigd, zijn deze geïnventariseerd. De onderstaande tabel toont de omliggende functies en wordt getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. De omliggende woonfuncties zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Woningen betreffen immers geen hinderveroorzakende functies. Tevens worden onbebouwde agrarische percelen, waar tevens geen bouwvlak voor is opgenomen, buiten beschouwing gelaten, omdat hier geen inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit en de 'VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering' opgericht kan worden.

Bedrijfssoort   Adres   Grootste richtingafstand (m)   Gemeten afstand (m)  
Tafeltennishal   Varsseveldseweg 62A   30 (één stap terug)   10  
Kinderdagverblijf   Varsseveldseweg 64   10 (één stap terug)   30  
Verkeersschool   Op 't Zand 3   10 (één stap terug)   130  

Uit voorgaande tabel blijkt dat het plangebied binnen de onderzoekszone van de tafeltennishal ligt. Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is daarom een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin voor de volledigheid tevens het kinderdagverblijf is onderzocht (Bijlage 9 bij de toelichting).

De tafeltennishal valt onder de werkingssfeer van het “Activiteitenbesluit milieubeheer”. Voor het kinderdagverblijf is een omgevingsvergunning Wabo afgegeven. Onderzocht is of de feitelijke milieubelasting ten gevolge van het bedrijf de bouw van de nieuw te realiseren woningen niet in de weg staat. Naar aanleiding van de geluidberekeningen kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Uit de berekeningen voor de actuele situatie ten aanzien van het LAr,LT voor beide locaties (cumulatief) geldt dat ter plaatse van beide woningen voldaan wordt aan de norm uit het geluidbeleid.
  • Uit de berekeningen voor de actuele situatie ten aanzien van het LAmax voor beide locaties geldt dat ter plaatse van beide woningen voldaan wordt aan de norm uit het geluidbeleid.
  • Hierbij is rekening gehouden met een afscherming op de terreingrens tussen de meest zuidelijke woning en het parkeerterrein (hoogte 2 meter). De meest zuidelijke woning wordt met één woonlaag uitgevoerd en de noordelijke woning met twee woonlagen.

De afscherming is juridisch-planologisch geborgd in de regels en op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

Met inachtneming van het voorgaande vormt het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.8 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Bij externe veiligheid gaat het onder meer om productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand aan te houden tussen deze activiteiten en 'gevoelige objecten' wordt voldaan aan de wettelijke normen.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken. Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen. Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Derhalve is de risicokaart geraadpleegd.

De gemeente Oost Gelre heeft in 2008 een beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld.

Met de beleidsvisie externe veiligheid geeft de gemeente haar visie op de beheersing van veiligheidsrisico's binnen de gemeente. Het gaat dan om risico's als gevolg van de opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarmee geeft de gemeente Oost Gelre eveneens haar ambitieniveau aan. Op basis van deze visie wordt een nadere invulling gegeven aan de beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid. Zo wordt aangegeven hoe de gemeente omgaat met (de verantwoording van) het groepsrisico en de richtwaarde bij het plaatsgebonden risico bij (beperkt) kwetsbare objecten. Het externe veiligheidsbeleid is samengevat in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0016.jpg"

Toetsing

De Omgevinsdienst Achterhoek heeft advies gegeven wat betreft het aspect externe veiligheid (Bijlage 10 bij de toelichting). Met behulp van de signaleringskaart externe veiligheid is gekeken naar de risico's in de omgeving van het planinitiatief. De signaleringskaart externe veiligheid is een door de provincie Gelderland in samenwerking met de Gelderse omgevingsdiensten opgestelde verbeterde versie van de risicokaart.

Zoals in onderstaande figuur is te zien valt het planinitiatief binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N18.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0017.png"

Uitsnede signaleringskaart externe veiligheid

In de tabel worden de aanwezige risicobronnen weergegeven met de bijbehorende contouren en afstanden tot het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0018.png"

Inrichtingen

In de directe omgeving van de locatie Op 't zand 2b, Lichtenvoorde bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.

Buisleidingen

In de directe omgeving van de locatie Op 't zand 2b, Lichtenvoorde bevinden zich geen hoge druk aardgasleidingen.

Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico's

In de directe omgeving van de locatie Op 't zand 2b, Lichtenvoorde ligt de provinciale weg N18.

Voor deze weg geldt dat de plaatsgebonden risicocontour zich op het wegvlak bevindt. Het planinitiatief bevindt zich dus buiten de plaatsgebonden risicocontour. Wettelijk gezien zijn er geen belemmeringen vanuit externe veiligheid om de woningen te realiseren.

Het perceel ligt binnen het brandbare invloedsgebied van deze weg. Daarnaast ligt het planinitiatief binnen de 200 meter zone van de weg. Voor dit planinitiatief moet het groepsrisico worden verantwoord.

De aanwezigheid van deze contour staat woningbouw op deze locatie niet in de weg als het groepsrisico goed verantwoordbaar is. Het groepsrisico is goed verantwoordbaar als uit de berekeningen blijkt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, de voorbereiding op de bestrijding van een calamiteit voldoende is en de omgeving voldoende perspectief bied om te schuilen en/of te vluchten bij een mogelijke calamiteit.

De VNOG moet gevraagd worden om advies te geven, nu zij wettelijk adviseur zijn voor de onderwerpen zelfredzaamheid en rampenbestrijding.

Er is voorzien in een verantwoording van het groepsrisico dat ontstaat vanwege de bouw van een tweetal woningen binnen het plandeel Op het Zand 2b (Bijlage 11 bij de toelichting). Hieruit volgt dat het aspect externe veiligheid de bouw van de twee woningen niet in de weg staat. De veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland heeft aangegeven in te stemmen met de verantwoording groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Geur

Wettelijk kader

Bij de realisatie van gevoelige bestemmingen, zoals woningen, is het van belang dat er een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wordt. Daarom moet rekening worden gehouden met geurcontouren van bijvoorbeeld bestaande veehouderijen. Hiervoor bieden het Activiteitenbesluit en de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) een toetsingskader.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008

De raad heeft bij besluit van 12 maart 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Oost Gelre 2008 vastgesteld. Deze verordening is op 28 maart 2008 in werking getreden.

Daarbij zijn de bebouwde kommen van Groenlo, Lievelde en Vragender aangewezen als gedeelte van het gemeentelijk grondgebied waarvoor een andere geurnorm van toepassing is. Op grond van de verordening gelden de volgende waarden als maximale waarde voor de geurbelasting van een veehouderij:

  • bebouwde kom van Groenlo: 5 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Lievelde: 7 odour units per kubieke meter lucht;
  • bebouwde kom van Vragender: 7 odour units per kubieke meter lucht.

Toetsing

Voor de ontwikkeling aan de Op 't Zand 2b is door de Omgevinsdienst Achterhoek een Vooradvies geur veehouderij opgesteld (Bijlage 12 bij de toelichting).

De beoogde ontwikkeling op het perceel vindt plaats binnen de bebouwde kom van Lichtenvoorde. In de omgeving van de ontwikkelingslocatie bevinden zich meerdere veehouderijen. Een inventarisatie van deze veehouderijen leidt tot de volgende uitkomsten en gevolgtrekkingen:

  • De ontwikkelingslocatie voldoet aan de minimumafstand van 100 meter tot veehouderijen.
  • De ontwikkelingslocatie voldoet aan de hier geldende geurnorm van 3 odour units/m3 vanwege omliggende veehouderijen.
  • Omliggende veehouderijen worden door de ontwikkeling niet verder belemmerd in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden dan momenteel al het geval is.
  • De milieukwaliteit valt op grond van de berekende waarde van maximaal 2,9 odour units/m3 in de klasse "goed".
  • Het woon- en leefklimaat is daarom als aanvaardbaar te beschouwen.

De ontwikkelingslocatie ligt op voldoende afstand van omliggende veehouderijen. De ontwikkeling werkt niet belemmerend voor die veehouderijen en het woon- en leefklimaat op de locatie zelf is niet in het geding. Het onderwerp geur veehouderij vormt daarom geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.10 Milieueffectrapportage

Algemeen

In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: C- en D-lijst) staat of sprake is van m.e.r.-plicht of een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01_0019.png"

Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r. (Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., betekent dit echter niet dat er geen beoordeling meer nodig is. De drempelwaarden zijn namelijk indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat wanneer de omvang van de activiteit onder de drempelwaarden blijft, het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Hierbij moet in het bijzonder worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling.

Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag dus via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is. Dit ziet op de besluiten op grond waarvan de activiteit direct kan worden uitgevoerd.

  • In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Het bevoegd gezag mag de m.e.r.-beoordelingsprocedures ook overslaan en direct de m.e.r.-procedure volgen.
  • Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-procedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.

Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld, moet een planMER worden opgesteld.

Toetsing

Op grond van het besluit m.e.r. moet de vraag worden beantwoord of voor het voorgenomen plan een MER noodzakelijk is. Voor de beantwoording van deze vraag zijn een aantal aspecten beoordeeld waarbij de vraag centraal staat of en in welke mate de veranderingen gevolgen voor het milieu en de omgeving hebben. De beoordeling is vervat in bijlage 13 bij de toelichting.

Hieruit volgt dat het plan van initiatiefnemer om op de planlocatie een tweetal woningen te realiseren leidt niet tot een bijzondere omstandigheid die bepalend is voor het besluiten tot een MER-procedure. Een nadere beschouwing is zodoende niet noodzakelijk.

4.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via Op 't Zand. Het plangebied is volgens het CBS gelegen in een 'weinig stedelijke gemeente' in de 'rest bebouwde kom'. uit de cijfers van het CROW volgt dat de realisatie van twee vrijstaande koopwoningen leidt tot een maximale verkeersgeneratie van 17,2 (8,6 X 2). Deze verkeersgeneratie leidt niet tot knelpunten.

Parkeren

Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre

De nota ‘Parkeernormen gemeente Oost Gelre’ is een nadere uitwerking van het parkeerbeleid zoals dat is opgenomen in het integraal verkeersprogramma.

In deze nota is een eenduidig toepassingskader vastgelegd van de parkeernormen. Tevens zijn in deze nota de toe te passen parkeernormen van de gemeente Oost Gelre vastgelegd.

Het hanteren van parkeernormen is van belang om de vraag naar en aanbod van parkeerplaatsen met elkaar in evenwicht te houden. Bij bouwplannen (nieuwbouw, verbouw, herontwikkeling etc.) kan extra parkeerbehoefte ontstaan. De hoeveelheid en de kwaliteit van de extra te realiseren parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van parkeernormen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet de initiatiefnemer in principe op eigen terrein in de eigen parkeerbehoefte voorzien. Hierdoor wordt een verhoging van de parkeerdruk in de openbare ruimte voorkomen.

De basis voor deze Nota Parkeernormen is het ASVV 2012 (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom) en publicatie 317 'Parkeerkencijfers - basis voor parkeernormering' van CROW - het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

Op basis van het autobezit in Oost Gelre is ervoor gekozen om de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt te hanteren. De normen zijn opgenomen in de nota. De parkeernormen zijn opgenomen per functie, onderverdeeld naar de stedelijke zones: centrum Groenlo en Lichtenvoorde, schil rond centrum Groenlo en Lichtenvoorde, rest bebouwde kom (overige gebieden binnen de bebouwde kom van Groenlo en Lichtenvoorde evenals de kernen Zieuwent, Mariënvelde, Harreveld, Vragender en Lievelde) en buitengebied. In de normering is rekening gehouden met een aandeel van bezoekers van 0,3 parkeerplaatsen per woning. In de nota zijn ook richtlijnen gegeven voor bijvoorbeeld maatvoering van de parkeerplaatsen en de locatie van de parkeerplaatsen. Verder is een ontheffingsmogelijkheid opgenomen.

Volgens de CROW cijfers is er door de ontwikkeling in het plangebied een parkeerbehoefte van 4,6 (2 keer 2,3), uitgaande van de categorieën 'Koop, vrijstaand' en 'rest bebouwde kom'. Binnen het plangebied is voldoende parkeergelegenheid aanwezig voor deze parkeerplaatsen.

In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen, waarin wordt verwezen naar de gemeentelijke Parkeernota of een rechtsopvolger daarvan. Als de Nota Parkeernormen gemeente Oost Gelre wordt aangepast, dan vormt de opvolger daarvan het nieuwe toetsingskader.

In de parkeernota is ook aangesloten op de bepalingen die waren opgenomen in de bouwverordening, maar door de recente wetswijziging zijn vervallen. Voor specifieke gevallen is een afwijkingsbevoegdheid (onder voorwaarden) opgenomen. Door het laten doorwerken van deze parkeerbepaling in alle geldende plannen is het wegvallen van de parkeerregels door de wetswijziging, hersteld.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor voorliggend plan.

4.12 Laagvliegroute, kabels en leidingen

Er zijn binnen het plangebied ligt geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig die een beperking vormen bij de realisatie van onderhavig plan. Uiteraard is een melding bij het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (een zogenaamde KLIC-melding) noodzakelijk in geval van bodemingrepen. Het aspect kabels en leidingen vormt hiermee geen belemmering voor de beoogde realisatie van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

De beleidsdoelstellingen zijn juridisch vertaald in de regels en de bijbehorende verbeelding. De basis voor de verbeelding, de tekening, is een recente kadastrale ondergrond en topografische gegevens. Op de verbeelding is de grens van het bestemmingsplangebied aangegeven. Binnen die grens zijn de verschillende bestemmingen met verschillende kleuren en letteraanduidingen weergegeven. Voorts zijn aanduidingen opgenomen, waarnaar in de regels wordt verwezen. Uitgangspunt voor de regels zijn de planregels die in de meest recente plannen binnen de gemeente zijn opgenomen, deels aangepast aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP 2012) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voorliggende bestemmingsplan is een conserverend plan (wat betekent dat het huidige gebruik en de huidige verschijningsvorm als uitgangspunt dienen). De planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit zoveel mogelijk aan bij andere recente bestemmingsplannen van de gemeente Oost Gelre.

5.2 Bestemmingsplan

Het digitale bestemmingsplan 'Op 't Zand 2b te Lichtenvoorde, Harreveldseweg 6-8 te Harreveld en Harreveldseweg 10 te Zieuwent' is de verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1586.BPLIC209-VG01 met bijbehorende regels.

5.3 Plansystematiek

5.3.1 Indeling

Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt.
Op de verbeelding worden tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

Regels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met bijvoorbeeld luifels, ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn de (dubbel) bestemmingen vastgelegd. Per bestemming wordt het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen.

Bestemmingsregeling

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het is mogelijk dat bestaande, legale gebouwen afwijken. Onder bestaand wordt verstaan de ‘bestaande situatie’ zoals deze is vastgelegd op basis van de veldinventarisatiegegevens, alsmede de gemeentelijke bouw- en milieudossiers, de luchtfoto’s, de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG), zoals deze bij de gemeente bekend waren ten tijde van de inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied.

Specifieke gebruiksregels

In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Ter nadere toelichting is in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.

Afwijken van de bouw- of gebruiksregels

Afwijkingen bij een omgevingsvergunning worden gebruikt om een bestemmingsplan flexibel te maken. Er is bijvoorbeeld een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om af te kunnen wijken van de opgenomen maatvoeringen, met een maximum van 10%.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Op grond van de Wro is het mogelijk om ter bescherming van de functies in bestemmingsplan, een omgevingsvergunningstelsel op te nemen waarmee bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden omgevingsvergunningplichtig worden. In het bestemmingsplan geldt bijvoorbeeld voor de gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' een omgevingsvergunningplicht.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen - dat wil zeggen: het gehele bestemmingsplan betreffend - karakter. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels, een regeling inzake bijzondere bomen en overige regels.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene bepalingen betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.3.2 Bebouwing

In het bestemmingsplan wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor de situering en maatvoering van bouwwerken is het belangrijk dat er regels zijn opgenomen met betrekking tot:

Goot- en bouwhoogte

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van (hoofd)gebouwen is op de verbeelding opgenomen door middel van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte”. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is opgenomen in de regels in de subparagraaf “bouwwerken, geen gebouwen zijnde”.

Situering gebouwen

Teneinde de situatie eenduidig te kunnen reguleren, is de bebouwing “gezoneerd”. Voor bouwwerken is met betrekking tot de situering op de verbeelding en in de regels onderscheid gemaakt door het gebruik van de aanduiding “bouwvlak”. Het bouwvlak is bestemd voor hoofdgebouwen.

Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, kunnen soms ook buiten het bouwvlak worden toegestaan. De maatvoering is in de planregels uitgewerkt.

5.3.3 Bestemmingsregels

Agrarisch

Bestemmingsomschrijving

Vanuit landschappelijke overwegingen is onderscheid gemaakt tussen het agrarisch gebied en het agrarisch gebied met landschappelijke waarden. Het onderscheidt tussen beide agrarische bestemmingen is gemaakt vanwege de aanwezigheid van actuele landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarden. De waarden in het landschap zijn kwetsbaar voor veranderingen die onder andere als gevolg van de ontwikkelingen binnen de landbouw te verwachten zijn. De begrenzing tussen beide gebieden is gebaseerd op de bestemmingsplanregelingen, die voorheen voor het plangebied golden. Waar geen of betrekkelijk geringe waarden voorkomen heeft het gebied de bestemming 'Agrarisch' gekregen. De uitoefening van het agrarisch bedrijf staat hier voorop.

De hoofdfunctie van de agrarische bestemmingen is agrarische bedrijvigheid. Agrarische grondgebonden bedrijven zijn binnen de gehele agrarische bestemming toegestaan, met dien verstande dat enkel bestaande agrarische grondgebonden bedrijven zijn toegestaan. Intensieve veehouderijen en enkele bijzondere agrarische bedrijven zoals gebruiksgerichte paardenhouderijen en tuinbouwbedrijven krijgen een agrarische bestemming met een specifieke aanduiding.

Naast de agrarische hoofdfuncties zijn ook nevenfuncties mogelijk binnen de agrarische bestemmingen. De basis voor het toestaan van nevenfuncties ligt in het beleidsstuk 'Functies zoeken plaatsen zoeken functies'. Afhankelijk van de omvang zijn de nevenfuncties bij recht, via een afwijkingsregel en door middel van een wijzigingsbevoegdheid toegestaan.

In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd dat het aantal bedrijfswoningen per bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1, tenzij anders is aangegeven.

Bouwregels

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen het bouwen binnen en buiten het bouwvlak.

Binnen het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan:

  • a. de bij één agrarisch bedrijf behorende bedrijfsgebouwen;
  • b. paardenbakken tot een oppervlakte van 800 m2;
  • c. andere bouwwerken, waaronder begrepen mestplaten, mestsilo's, sleufsilo's en kuilvoeropslag. Sleufsilo's en kuilvoerplaten horen in beginsel binnen het bouwvlak te liggen. Wel bevat het plan een regeling om deze zo nodig buiten het bouwvlak te projecteren, indien er voor nieuwe gebouwen en bouwwerken geen ruimte in het bouwvlak aanwezig is.

 

Buiten het bouwvlak zijn de volgende bouwwerken toegestaan: bestaande schuilgelegenheden, met dien verstande dat de schuilgelegenheid op een legale wijze bij of krachtens de Wet ruimtelijke ordening en -voor zover van toepassing- de Woningwet tot stand is gekomen. De toegestane bouwwerken moeten voldoen aan de maatvoering welke is opgenomen in de regels bij de betreffende agrarische bestemmingen.

De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in de bouwregels de volgende regel opgenomen: indien de bestaande bebouwing afwijkt van de bouwregels dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Met andere woorden, de bestaande bebouwing is toegestaan, mits deze bebouwing op een legale wijze is gerealiseerd.

Tuin

Deze bestemming geldt met name voor de voortuinen van woningen. Op gronden met deze bestemming mag beperkt gebouwd worden, zoals een erker of een luifel.

Wonen

Bestemmingsomschrijving

Aan een woning is een bestemmingsvlak toegekend als sprake is van een bestaande woning. Ook de voormalige agrarische bedrijfswoningen die niet meer in gebruik zijn als bedrijfswoning hebben een woonbestemming gekregen. Het betreft voormalige agrarische bedrijfswoningen op percelen waar ook de agrarische functie is verdwenen.

Het bestaande erf is het uitgangspunt voor het toe te kennen bestemmingsvlak geweest. De situering van het bestemmingsvlak is maatwerk waarbij in ieder geval het ontzien van de omliggende waarden in de afweging betrokken is. Het bestaande erf is het in gebruik zijnde erf op het moment van inwerkingtreding van het Bestemmingsplan Buitengebied. Tot het erf wordt in ieder geval gerekend: hoofdgebouwen, bijgebouwen, tuin, zwembad, tennisbaan, buitenrijbak voor paarden. Bij het bepalen van het bestaande erf is gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens: kadastrale kaart, luchtfoto's, de inventarisatie en de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG).

Bouwregels

De maatvoering van de woonbebouwing is geregeld in de bouwregels van de woonbestemming. In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen. Enkele woonpercelen zijn voorzien van een bouwvlak. Indien het bestemmingsvlak is voorzien van een bouwvlak moet de woning binnen het bouwvlak worden gebouwd. De maatvoering van de bebouwing is vastgelegd in het bestemmingsplan. De maatvoering in de bouwregels vindt zijn grondslag in de voorgaande bestemmingsplannen voor wonen.

De inhoudsmaat voor alle woningen, dus ook bedrijfswoningen, in het buitengebied mag niet meer dan 750 m3 bedragen. De bestaande maatvoering van de bebouwing kan verschillen met de maatvoering welke is voorgeschreven in het bestemmingsplan. Om deze reden is in de bouwregels de volgende regel opgenomen: indien de bestaande bebouwing afwijkt van de bouwregels dan geldt de bestaande bebouwing op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, mits deze op een legale wijze tot stand is gebracht. Met andere woorden, de bestaande bebouwing is toegestaan, mits deze bebouwing op legale wijze is gerealiseerd.

Voor bijgebouwen bij de burgerwoningen geldt als uitgangspunt een oppervlaktemaat van maximaal 150 m2, waarbij als voorwaarde geldt dat het achtererfgebied voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd. Indien er in de bestaande situatie sprake is van een grotere oppervlakte aan legale bijgebouwen is in dat geval de bestaande oppervlaktemaat toegestaan. Voornoemde maatvoering biedt voldoende mogelijkheden voor het bouwen van bijgebouwen. De maat is afgestemd op de maximale inhoudsmaat voor de woning en de omvang van het bestemmingsvlak. In de regels is de voorwaarde opgenomen dat het achtererf bij de woning voor maximaal 50% mag worden bebouwd voor bijgebouwen. Er is nadrukkelijk voor gekozen een relatie te leggen met de omvang van de woonbestemming. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de gemeente van mening dat de ruimte om de woning bepalend moet zijn voor het berekenen van de maximale bouwmogelijkheden. Een kleine woonbestemming biedt immers minder ruimtelijke mogelijkheden dan een grotere woonbestemming, zeker waar woonbestemmingen geclusterd voorkomen. De gemeente wil voorkomen dat achtererven volledig kunnen worden volgebouwd en er zodoende ongewenste leefomstandigheden ontstaan.

De locatie van de woning is in de bouwregels vastgelegd. In de bouwregels is daartoe de volgende zinsnede opgenomen: 'herbouw van de woning is uitsluitend toegestaan binnen een afstand van 30 m van de op het moment van de vaststelling van het bestemmingsplan bestaande locatie'. Door het opnemen van deze zinsnede is de bestaande locatie van de woning vastgelegd en mag de woning alleen op deze locatie herbouwd worden.

Wonen - 2

Deze bestemming geldt voor de woningen in de bebouwde kom en de bijbehorende achtertuinen. De hoofdfunctie in deze gebieden is wonen, maar een aan huis gebonden (dienstverlenend) beroep is ook toegestaan. Hierbij geldt dat de woning in overwegende mate de woonfunctie moet behouden en het beroep moet passen in de woonomgeving.

In de bouwregels is onderscheid gemaakt tussen een hoofdgebouw (de woning) en bij het hoofdgebouw behorende bijbehorende bouwwerken.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, terwijl bijbehorende bouwwerken zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegestaan, op minimaal 1 m achter de voorgevel van de woning.

De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woning is op de verbeelding aangeduid evenals de toegestane bouwwijze(n) (vrijstaand, twee-aaneen, of aaneengebouwd).

Verspreid zijn enkele beroepen en bedrijven aan huis aanwezig. Deze bestaande functies zijn direct toegestaan naast de woonfunctie zolang de oppervlakte niet meer bedraagt dan ten hoogste 50 m2. Grotere oppervlakten voor een bedrijf aan huis zijn specifiek in de planregels opgenomen.

Archeologie

Bestemmingen 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2 en 4'
Deze bestemmingen betreffen de te beschermen archeologische waarden. De betrokken gronden zijn op de verbeelding aangegeven. Dit is gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

In het bestemmingsplan komen twee categorieën voor:

Bestemming   Categorie parapluplan Archeologie  
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 2   Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en groter dan 250 m2   
Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied 4   Onder voorwaarden bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv en groter dan 5.000 m2   

Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.


Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels zijn regels opgenomen ten behoeve van overschrijdingen van de bouwgrenzen. Tevens is een vervangende bouwregel opgenomen ten behoeve van bestaande bebouwing die afwijkt van de in de regels en op de verbeelding opgenomen maatvoering.


Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex art. 2.1 lid 1 sub c.


Algemene aanduidingsregels
In de algemene aanduidingsregels is aangegeven welke gebiedsaanduiding geldt. Voor voorliggend plan is dat de 'overige zone - groene ontwikkelingsruimte'.


Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is onder andere geregeld dat nutsvoorzieningen kunnen worden gerealiseerd tot een maximum van 75 m3. Tevens is overschrijding van de hoogten en oppervlakten tot een maximum percentage van 10% mogelijk. Verder is afwijking mogelijk voor zendmasten en onder voorwaarden verschuiving van bijvoorbeeld bouwgrenzen.


Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het in geringe mate aanpassen van het plan.

Algemene procedureregels
In de algemene procedureregels is opgenomen hoe de procedure verloopt met betrekking tot terinzagelegging.

Bijzondere bomen
In deze regeling wordt ingegaan op de bescherming en het behoud van aanwezige houtopstanden.

Overige regels
In de overige regels zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot archeologische dubbelbestemmingen.


Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijkgetrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te worden gevoerd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Ter voldoening hieraan wordt het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd aan de vooroverlegpartners.

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan is op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening gedurende zes weken ter inzage gelegd (6 augustus 2021 tot en met 16 september 2021). Er is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en van een antwoord voorzien in een separate memo, welke als bijlage 14 is toegevoegd bij deze toelichting. De zienswijze is geen aanleiding om het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen.

Het bestemmingsplan wordt echter wel gewijzigd vastgesteld door nieuwe archeologische regels, zoals beschreven in bijlage 14 'Nota Inhoud en beantwoording zienswijzen en ambtelijke wijziging'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Conform artikel 6.12, eerste lid Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen, tenzij conform artikel 6.12, tweede lid, onder a, het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst aangegaan waarin alle kosten conform artikel 6.2.3/6.2.4 Bro zijn opgenomen.


Planschade

Een belanghebbende kan, na een besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan, een verzoek indienen om een tegemoetkoming in de schade, indien die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in artikel 6.1 tweede lid Wro genoemde oorzaak (artikel 6.1 Wro). Eventuele planschade wordt verhaald op de initiatiefnemer.


Conclusie

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer. De initiatiefnemer en de gemeente zijn een anterieure overeenkomst aangegaan waarmee de economische uitvoerbaarheid is vastgelegd. Een exploitatieplan is niet nodig.