Plan: | Noordelijke Randweg Voorhout |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1525.BP2013VHT07002-0401 |
Het bestemmingsplan bestaat uit twee juridisch bindende onderdelen: de regels en de verbeelding. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen (juridisch bindend) deel uit van het bestemmingsplan. Een goede afstemming tussen de toelichting en de beide juridische onderdelen van het bestemmingsplan is van groot belang.
Dit hoofdstuk bevat informatie over het plangebied, de aanleiding voor de voorgenomen ontwikkeling, de vigerende plannen, de planvorm, de mogelijke mer-plicht en de leeswijzer.
De gemeente Teylingen is bezig met het voorbereiden van de aanleg van de Noordelijke Randweg. De weg vormt een nieuwe schakel tussen de N444 en de (deels nog aan te leggen) ontsluitingsweg Hooghkamer. Op die manier ontstaat een verbinding tussen de N444 en de Zuidelijke Randweg en de Jacoba van Beierenweg (N450). Naast de weg wordt een fietspad aangelegd. De weg kruist de spoorlijn Leiden-Haarlem met een onderdoorgang.
Momenteel rijdt veel autoverkeer via het centrum van Voorhout. Met de aanleg van de randweg wordt een groot deel van dit verkeer om Voorhout heen geleid. Dit komt de verkeersveiligheid en de leefbaarheid in het centrum van Voorhout sterk ten goede. De randweg verbetert daarnaast de regionale bereikbaarheid voor het autoverkeer en fietsverkeer en gaat een schakel vormen in de hoogwaardige openbaar vervoer verbinding tussen Noordwijk en Schiphol via Voorhout en Sassenheim.
De realisatie van de Noordelijke Randweg is in strijd met de geldende bestemmingsplannen van de gemeente Teylingen. Het bestemmingsplan voorziet niet in een (geschikte) binnenplanse ontheffingsmogelijkheid, waarmee het plan mogelijk gemaakt kan worden. Door dit bestemmingsplan wordt de aanleg van de Noordelijke Randweg juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Het plangebied betreft het tracé Noordelijke Randweg van de aansluiting met de nieuwe ontsluitingsweg Hooghkamer tot aan de aansluiting met de N444. De weg kruist de spoorlijn Leiden-Haarlem met een onderdoorgang, loopt vervolgens parallel aan de Haarlemmertrekvaart en kruist de Leidsevaart met een brug. Kort na de brug volgt de aansluiting van de Noordelijke Randweg op de N444 met een rotonde. Dit tracé ligt ten noordwesten van de kern Voorhout (zie ook paragraaf 2.2, afbeelding 1.1). Het gebied wordt globaal begrensd door de Haarlemmertrekvaart in het noordwesten en het buitengebied van Voorhout (agrarische percelen) in het zuidoosten.
Momenteel gelden vier bestemmingsplannen voor het plangebied. Het nieuwe bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' vervangt de vigerende plannen gedeeltelijk. Het gaat om de volgende bestemmingsplannen:
Dit bestemmingsplan is in opdracht van de gemeente Teylingen opgesteld door KuiperCompagnons BV te Rotterdam. De procedure voor het bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' volgt uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en daaraan gekoppelde regelgeving, bijvoorbeeld het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure heeft vooroverleg plaatsgevonden. Tijdens de inloopbijeenkomst is het voorontwerpbestemmingsplan getoond en zijn bewoners en andere belanghebbenden in de gelegenheid gesteld vragen te stellen. Daarnaast vindt gedurende het planproces hierover informatievoorziening plaats via de gemeentelijke website, de Staatscourant en de gemeenteberichten in het lokale nieuwsblad De Teylinger.
Hierna worden de processtappen nader toegelicht.
Vooraankondiging
Op grond van artikel 1.3.1 van het Bro dient voorafgaand aan een procedure van een bestemmingsplan waarin een ruimtelijke ontwikkeling wordt gefaciliteerd, een vooraankondiging te worden gepubliceerd waarin de gemeente aangeeft een bestemmingsplan voor te bereiden. De vooraankondiging van dit bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013.
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Gedurende een periode van 6 weken is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling te reageren op het bestemmingsplan. Gedurende de termijn voor inspraak is een inloopbijeenkomst gehouden, tijdens deze bijeenkomst werd het voorontwerpbestemmingsplan getoond en werden geïnteresseerden in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen.
De ontvangen inspraakreacties tijdens de inspraakprocedure zijn samengevat en beantwoord, waarvan in de Inspraak- en overlegnota Bestemmingsplan Noordelijke Randweg Voorhout verslag is gedaan. De nota is als bijlage 15 bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Conform artikel 3.1.1 van het Bro dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In dit kader is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de volgende instanties:
Ontwerp
Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg wordt de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgen uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Awb) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit tot vaststelling van het bestemmingsplan moet in de Staatscourant worden geplaatst en dient ook via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn en aan het waterschap.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn wordt een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook moeten de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties worden toegezonden (artikel 3:13 Awb), of er moet worden aangegeven waar de (digitale) stukken te vinden zijn (elektronische kennisgeving).
Vaststelling
Binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging moet de gemeenteraad beslissen omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' bestaat uit deze toelichting, de planregels en de verbeelding. Deze toelichting is als volgt opgebouwd:
Bij dit bestemmingsplan behoren de volgende separate bijlagen:
Bijlage1, Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai 27 oktober 2015, Omgevingsdienst West-Holland, met bijgevoegd Memo afweging geluidsreducerend asfalt Randweg Voorhout (21 april 2016, Royal Haskoning DHV) en Advies over toepassen stil asfalt (2 mei 2016, Omgevingsdienst West-Holland).
Bijlage 2, Luchtkwaliteit 19 december 2014, RHDHV.
Bijlage 3, Archeologisch vooronderzoek 1159, juni 2005, RAAP.
Bijlage 4, Archeologisch vooronderzoek 1209, november 2005, RAAP.
Bijlage 5, Archeologisch onderzoek 1698, januari 2015, IDDS.
Bijlage 6, Bodemonderzoek (inventariserend) 21 november 2014, Terra Milieu.
Bijlage 7, Bodemonderzoek (aanvullend) 3 november 2014, Terra Milieu.
Bijlage 8, Faunaonderzoek 13 december 2012, ECO-Logisch + Addendum 3 augustus 2015.
Bijlage 9, Flora-onderzoek, juli 2013, NWC.
Bijlage 10, Actualiserende quickscan flora en fauna, 19 oktober 2015, VanderHelm.
Bijlage 11, Mitigatie- en compensatieplan, 28 januari 2016, VanderHelm.
Bijlage 12, Landschapsplan, 13 januari 2016, RHDHV.
Bijlage 13, Voortoets Natuurbeschermingswet 1998, Advies Omgevingsdienst West-Holland
6 mei 2013 en reactie Omgevingsdienst Haaglanden 5 november 2013.
Bijlage 14, Explosievenonderzoek, 7 oktober 2015, T&A Survey.
Bijlage 15, Nota inspraak en overleg, 24 november 2015.
Bijlage 16, Nota van zienswijzen, tevens nota van wijzigingen, 10 mei 2016.
De gemeente Teylingen ligt in de Bollenstreek. Het gebied maakt deel uit van de Greenport Duin- en Bollenstreek in de regio Holland Rijnland. Voorhout ligt op de overgang van het strandwallenlandschap van de Bollenstreek naar het rivierenlandschap van de Oude Rijn.
De strandwallen bestaan nagenoeg geheel uit bollengronden. Het agrarisch grondgebruik is intensief en er is weinig opgaande beplanting. Omdat de strandvlakten zich vroeger minder goed leenden voor bebouwing, is de bebouwing geconcentreerd op de strandwal.
De Noordelijke Randweg is gepland op de strandvlakten. De strandvlakten bestaan grotendeels uit weidegronden. Omdat de weidegronden extensief worden gebruikt, zijn er in het gebied weidevogels. Dit is nader onderzocht (zie paragraaf 5.9). Grote delen van de strandvlakten zijn dan ook aangewezen als Relatienotagebied (afstemming beheer van waardevolle natuur- en landschappen en de landbouwontwikkeling). Het gebied is open door het nagenoeg ontbreken van bebouwing en opgaande beplanting.
Veel regionale infrastructuur verknoopt zich in Teylingen. De N206, A44- en A4-corridors verbinden de noord- en zuidvleugel van de Randstad. Door de strategische ligging in de Randstad is er sprake van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. Daarnaast ligt de kust op korte afstand, wat recreatieve doorgaande verkeersstromen in de gemeente tot gevolg heeft.
De Noordelijke Randweg Voorhout is al langer onderdeel van het beleid van de gemeente Teylingen en daarvoor de gemeente Voorhout. De randweg is onderdeel van de toekomstvisie en structuurvisie van de gemeente (zie “gemeentelijk beleid” onder 4.4.).
De ambitie tot aanleg van de Noordelijke Randweg heeft in het nieuwe Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van de gemeente Teylingen gestalte gekregen en is daarna opgenomen in het Raadsprogramma 2010-2014. De realisatie van de Noordelijke Randweg is ook opgenomen in het Coalitieakkoord 2014-2018 van de gemeente Teylingen.
De aanleg van de Noordelijke Randweg is nodig om de regionale verkeersstromen in de toekomst beter te kunnen afwikkelen. Deze weg is ook voor Teylingen van essentieel belang om een alternatief te bieden voor de 'oude' route via de Jacoba van Beierenweg/Herenstraat door de dorpskern van Voorhout. Ook dient de Noordelijke Randweg de N444 te ontlasten, waar gedurende warme zomerdagen filevorming ontstaat wegens verkeer richting Noordwijk. De weg moet een bijdrage leveren aan de bereikbaarheid van de regio en aan het verminderen van de leefbaarheidsproblemen in Voorhout.
De Noordelijke Randweg Voorhout vormt een nieuwe verbinding ten noordwesten van de kern Voorhout. De weg vormt een nieuwe schakel tussen de provinciale weg N444 en de ontsluitingsweg die wordt aangelegd in het kader van de wijkontwikkeling Hooghkamer en die eveneens onderdeel is van de randwegstructuur rond Voorhout. Op deze wijze ontstaat een nieuwe noordelijke ontsluiting van Voorhout op de N444 en een verbinding tussen de N444 en N443 via de Jacoba van Beierenweg.
De Noordelijke Randweg Voorhout kruist het spoor Leiden-Haarlem middels een onderdoorgang (ongelijkvloerse kruising). Nabij de N444 kruist de Noordelijke Randweg de Leidsevaart middels een vaste brug. De weg wordt aangelegd als een weg voor het autoverkeer (met twee rijstroken) met daarnaast een vrijliggend fietspad. Het fietspad wordt aan de "binnenkant" van de weg c.q. aan de zijde van Voorhout gelegd. Op deze manier wordt aangesloten bij de bestaande randwegstructuur. Afbeelding 1.1 geeft schematisch een overzicht van het project, zowel het Teylingse als Noordwijkse deel.
Afbeelding 1.1 Globaal tracé Noordelijke Randweg
Op de verschillende onderdelen van het project wordt hierna ingegaan.
Fietsstructuur
Naast de Randweg wordt een fietspad aangelegd. Het fietspad wordt aan één zijde gelegd en in twee richtingen bereden. Het fietsad wordt van de hoofdrijbaan gescheiden met een tussenberm. Het fietspad wordt aangelegd aan de Voorhoutse zijde van de Randweg, als voorzetting van de bestaande randwegstructuur (Teylingerdreef) en de wijkontsluitingsweg Hooghkamer (Bollendreef).
Bij de nieuwe aansluiting op de N444 gaat het fietspad samen met de weg met een brug over de Leidsevaart. Vervolgens kruist het fietspad de N444 met een fietstunnel. Ten westen van de N444 sluit het fietspad aan op een parallelweg. Deze parallelweg wordt over beperkte lengte aangelegd om de hier aanwezige uitritten op aan te sluiten. Deze parallelweg sluit aan op de nieuwe rotonde waarmee de Noordelijke Randweg Voorhout wordt aangesloten op de N444. Ten noorden en zuiden gaat de parallelweg over in het bestaande fietspad langs de N444.
Bij de spoorlijn Leiden-Haarlem gaat het fietspad samen met de hoofdrijbaan ongelijkvloers onder het spoor door. Ten oosten van de spoorlijn sluit de weg aan de op de laatste rotonde die in het plan Hooghkamer wordt gerealiseerd en het fietspad sluit hier aan op het fietspad dat langs de wijkontsluitingsweg Hooghkamer wordt aangelegd.
De Spoorlaan wordt als fietspad doorgetrokken tot aan het fietspad langs de Noordelijke Randweg. Op deze manier ontstaat een nieuwe korte verbinding naar het centrum van Voorhout. Ter hoogte van de onderdoorgang onder het spoor kruist dit fietspad de randweg ongelijkvloers (gebruikmakend van het hoogteverschil). Ten noorden van de randweg wordt een fietsverbinding gerealiseerd (inclusief fietsbrug over de Haarlemmertrekvaart) naar de Leidsevaart aan de overzijde van de Haarlemmertrekvaart. Deze verbinding voorziet in nieuwe fietsverbindingen op de relaties tussen Voorhout en Noordwijk en Noordwijkerhout. Dit zijn gezien de relatief korte afstanden zeer kansrijke utilitaire verbindingen, voor zowel woon-werkverkeer als scholieren, maar ook recreatief kansrijke verbindingen. Voor fietsers uit Voorhout ontstaat zo een nieuwe, kortere en kwalitatief goede verbinding tussen het centrum van Voorhout en Noordwijk en Noordwijkerhout (en vice versa).
Ter hoogte van de plek waar aan de zijde van Noordwijk de omlegging van de Leidsevaart begint (zie hierna onder “Omlegging Leidsevaart”) wordt rekening gehouden met de mogelijke toekomstige aanleg van een fietsbrug over de Haarlemmertrekvaart. Hiermee wordt voorzien in een nieuwe fietsverbinding tussen de Randweg en de omlegging Leidsevaart en daarmee een nieuwe verbinding tussen Noordwijk en Voorhout. In de voorontwerpfase vormde deze verbinding onderdeel van de scope van de aanleg van de Randweg. Mede op basis van de op het voorontwerp binnengekomen inspraakreacties en nadere informatie is een heroverweging gemaakt ten aanzien van de fietsstructuur en deze fietsverbinding. Deze verbinding voorziet weliswaar in een nieuwe route tussen Voorhout en Noordwijk maar leidt voor fietsers niet tot een kortere route aangezien fietsers van/naar het centrum van Voorhout alsnog via de (doorgetrokken) Spoorlaan rijden.
De fietsbrug ter hoogte van de omlegging Leidsevaart voorziet in een nieuwe en kortere verbinding als op termijn de locatie Nieuw Boekhorst wordt ontwikkeld en als onderdeel van deze ontwikkeling er een nieuwe fietsverbinding door het plangebied wordt aangelegd die aansluit op het bestaande dorp. Omdat deze verbinding het plangebied van voorliggend bestemmingsplan betreft en omdat deze verbinding de ecologische verbindingszone kruist die met dit plan wordt bestemd en het niet gewenst is in een latere fase alsnog de verbinding mogelijk te maken ten opzichte van een geldende groenbestemming, heeft het de voorkeur de fietsverbinding in dit plan al positief te bestemmen.
Ecologische verbindingszone
De Noordelijke Randweg loopt grotendeels parallel aan de Haarlemmertrekvaart. In het midden van de trekvaart ligt de gemeentegrens tussen Teylingen en Noordwijk. De zone ten zuiden en direct grenzend aan de Haarlemmertrekvaart is in het provinciale beleid opgenomen als Ecologische Verbindingszone, als onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Zie afbeelding 4.1, op basis waarvan kan worden bepaald dat de zone een breedte dient te hebben van circa 30 meter. Op grond van de provinciale Verordening Ruimte mogen in deze zone geen bestemmingen worden gecreëerd die de natuurfunctie onmogelijk maken. Aanleg van de weg in deze zone is derhalve niet toegestaan. Het heeft de voorkeur om de ecologische zone in te richten in samenhang met de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout, aangezien hiermee werk met werk kan worden gemaakt, de resterende gronden tussen de weg en de trekvaart te klein zijn om nog agrarisch te kunnen worden gebruikt en het niet wenselijk is dat afzonderlijke percelen een eigen uitrit op de randweg hebben.
Met de provincie Zuid-Holland (initiatiefnemer van project "Nagelbrug en verbreding N444") is afgesproken dat in de Ecologische Verbindingszone compensatie plaatsvindt van boezemwater en EHS-natuur, die als gevolg van het project "Nagelbrug en verbreding N444" moet plaatsvinden, maar niet kan worden opgelost.
Boezemwaterstructuur
In combinatie met de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout wordt de boezemkeringsstructuur aangepast. De Haarlemmertrekvaart is boezemwater. De polder Boekhorst ligt op polderpeil. In afstemming met het Hoogheemraadschap van Rijnland, wordt de ecologische verbindingszone tussen de trekvaart en de randweg op boezempeil gebracht. Hiervoor is het nodig de bestaande boezemkade langs de trekvaart te verleggen. In het ontwerp van de randweg is de boezemkade geïntegreerd in de noordelijke buitenberm van de weg.
In de polder Boekhorst liggen vier boezemwatergangen die direct aansluiten op de Haarlemmertrekvaart. Deze watergangen blijven behouden als boezemwater met een verbinding naar de trekvaart. Hiertoe worden de vier watergangen met elkaar verbonden middels een boezemwatergang langs de Noordelijke Randweg, die met een doorvaarbare duiker wordt verbonden met de Haarlemmertrekvaart.
Omlegging Leidsevaart
Eveneens onderdeel van het project Noordelijke Randweg Voorhout is de verlegging van de Leidsevaart, op het grondgebied van de gemeente Noordwijk. Met het aansluiten van de Noordelijke Randweg op de N444 dient de bestaande aansluiting van de Leidsevaart, direct ten noorden van de Noordwijkerhoekbrug, te komen vervallen (vanuit het provinciale beleid ten aanzien van het aantal en de onderlinge afstand tussen aansluitingen). Het alternatief voor de huidige aansluiting is gevonden in het omleggen van de Leidsevaart, achter het tuincentrum langs, tot aan de bestaande aansluiting van de Leeweg op de N444. Deze omlegging van de Leidsevaart is daarmee onderdeel van het project Noordelijke Randweg Voorhout, maar betreft een maatregel op het grondgebied van de gemeente Noordwijk. Hiervoor wordt door de gemeente Noordwijk een bestemmingsplan vastgesteld.
Rotonde
Onderdeel van het ontwerp en onderhavig bestemmingsplan is een aansluiting in de vorm van een rotonde halverwege de Noordelijke Randweg. Hoewel er nog geen sprake is van concrete en uitgewerkte plannen voor woningbouw in de polder Boekhorst dient deze aansluiting wel nu reeds in de planvorming en het ontwerp te worden opgenomen. Hiervoor is een aantal redenen:
Hoogwaardig Openbaar Vervoer verbinding Noordwijk - station Sassenheim
De route van de nieuw aan te leggen HOV-verbinding tussen Noordwijk en station Sassenheim is voorzien over de Noordelijke Randweg. In de plannen is niet voorzien in een vrijliggende busbaan. Bussen zullen gebruik maken van de autorijbaan. Wel is het van belang dat een bus een goede doorstroming heeft zonder vertraging. Het ontwerp van de randweg voorziet hierin.
Het bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' heeft een relatie met de volgende ontwikkelingen.
De aanleg van de wijkontsluitingsweg Hooghkamer
De wijkontsluitingsweg waar de Noordelijke Randweg op aan zal sluiten wordt aangelegd als onderdeel van de realisatie van de wijk Hooghkamer. In de planvorming voor de wijk Hooghkamer is ook het wegprofiel van de Randweg uitgewerkt. In dit bestemmingsplan voor de Noordelijke Randweg wordt dit wegprofiel verder uitgewerkt voor het gehele tracé.
Fietsverbinding Noordwijk - Sassenheim
In het provinciale fietspadenplan 2008 is een fietsverbinding tussen Noordwijk, Voorhout en Sassenheim opgenomen. Deze fietsverbinding loopt deels langs het tracé van de Noordelijke Randweg. De fietsverbinding Noordwijk - Sassenheim maakt deel uit van dit bestemmingsplan. De vormgeving van het fietspad moet daarom voldoen aan de eisen, die de provincie stelt aan deze hoogwaardige fietsvoorzieningen. Deze eisen zijn reeds verwerkt in het ontwerp van het fietspad langs de wijkontsluitingsweg Hooghkamer en wordt ook voor het ontwerp van de rest van het tracé (dat deel uitmaakt van dit bestemmingsplan) voortgezet.
In dit hoofdstuk worden de juridische aspecten van het bestemmingsplan nader omschreven, hierbij wordt nader ingegaan op de gekozen planvorm en de opbouw van de regels.
Het bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' is een ontwikkelingsplan. Dit betekent dat door middel van dit bestemmingsplan ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt in het plangebied. In dit geval de aanleg van de Noordelijke Randweg met een ongelijkvloerse kruising onder de spoorlijn Leiden-Haarlem en een aansluiting op de N444. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid om een ecologische zone te realiseren, tussen de Haarlemmertrekvaart en de nieuwe weg. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zo veel mogelijk aangesloten bij het 'Handboek bestemmingsplannen gemeente Teylingen' en het document 'Analysefase Noordelijke Randweg Voorhout'.
Het bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' bestaat uit een verbeelding van de bestemmingen en de daaraan verbonden regels. De bestemming van de gronden (en wateren) is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. Bij de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen.
Bij het opstellen van de verbeelding en de regels is uitgegaan van de gemeentelijke standaard 'Handboek bestemmingsplannen gemeente Teylingen' (gebaseerd op de DURPstandaarden). Dat wil zeggen dat een vaste indeling van verbeelding en regels is aangehouden en dat de verbeelding getekend is op een wijze zodat deze uniform is met andere bestemmingsplannen van de gemeente Teylingen en eenvoudig geschikt te maken is voor digitale toepassingen en uitwisseling met andere instanties (conform SVBP 2012).
In het plan is het toegestane gebruik van de gronden bepaald. Iedere functie heeft daartoe een bestemming gekregen, in dit geval Verkeer(-Werkterrein), Groen of Water. In de regels is per bestemming bepaald welke gebruiksmogelijkheden voor de gronden gelden.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor gedetailleerde bestemmingen, maar met een globale bestemmingsregeling. Dat wil zeggen dat op de verbeelding is aangegeven waar welke bestemming gewenst is, maar met flexibiliteitsmogelijkheden. De beoogde nieuwe situatie is vastgelegd, waarbij een minimale schuifruimte wordt geboden aan de uiteindelijke situering van het nieuwe tracé en de aansluiting op de N444. Gezien de aard van het bestemmingsplan (infrastructuur) zijn geen gebouwen gewenst en zijn daarom ook geen bouwvlakken opgenomen.
Voor een aantal afwijkende functies is een aanduiding opgenomen. Zo is voor de groenstrook tussen de Haarlemmertrekvaart en de nieuwe weg een aanduiding 'ecologische verbindingszone' (evz) opgenomen ten behoeve van de ontwikkeling en het behoud van de aldaar aanwezige of gewenste (potentiële) ecologische waarden. Binnen de bestemming verkeer is een aanduiding 'railverkeer' (rv) opgenomen ten behoeve van de spoorlijn Leiden-Haarlem en een aanduiding 'brug' (br) ten behoeve van een brug over de Leidsevaart. Tot slot is binnen de bestemmingen Groen en Water de aanduiding 'ontsluiting' (os) opgenomen voor langzaamverkeersontsluitingswegen vanaf de Noordelijke Randweg, over de Haarlemmertrekvaart. Op de verbeelding is verder nog een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen ten behoeve van de molen ten westen van het plangebied.
In dit hoofdstuk is een aantal begrippen verklaard dat wordt gebruikt in de regels. Dit voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "Wijze van meten” opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk, flexibiliteitsbepalingen opgenomen. In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:
Bestemming Groen
De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water en voet- en fietspaden. Daarnaast biedt de bestemming ruimte aan de realisatie van een ecologische verbindingszone en een langzaamverkeersontsluiting over de Haarlemmertrekvaart. Deze ontsluitingsweg mag ten hoogste 8 meter breed worden. Naast voorgenoemde functies kunnen binnen de bestemming ook nutsvoorzieningen gerealiseerd worden.
Bestemming Verkeer
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor rijwegen en daarbij behorende voorzieningen. De spoorlijn Leiden-Haarlem is specifiek aangeduid. Ten behoeve van de ongelijkvloerse kruising onder de spoorlijn zijn ondergrondse bouwwerken mogelijk gemaakt. Daarnaast is een brug voorzien over de Leidsevaart ten behoeve van de aansluiting van de Randweg op de N444, deze is tevens specifiek aangeduid.
Bestemming Verkeer - Werkterrein
De voor Verkeer - Werkterrein aangewezen gronden zijn primair bestemd voor werkterreinen en bijbehorende tijdelijke voorzieningen voor de aanleg van de randweg en de onderdoorgang. De gronden zijn tevens voorzien van een wijzigingsbevoegdheid waarmee de bestemming kan worden gewijzigd in een agrarische bestemming, na voltooiing van de werkzaamheden.
Bestemming Water
De voor Water aangewezen gronden zijn in eerste instantie bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. In deze bestemming is ook de aanleg van oevers en het talud mogelijk gemaakt.
Dubbelbestemming Leiding - Riool
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming van de aanwezig rioolleiding. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van deze dubbelbestemming. Bouwen voor de overige aldaar geldende bestemmingen is in beginsel niet toegestaan.
Dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering
De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering. Binnen deze dubbelbestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd ten dienste van deze dubbelbestemming. Bouwen voor de overige aldaar geldende bestemmingen is in beginsel niet toegestaan.
Anti-dubbeltelregel
In deze regel is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene aanduidingsregels
Nabij het plangebied staat een molen. De molenbiotoop van deze molen valt gedeeltelijk binnen de grenzen van het plangebied. Voor het bouwen binnen deze molenbiotoop gelden restricties. Hiertoe is in de algemene aanduidingsregels een beschermende regeling opgenomen.
Algemene bouwregels
In deze regeling is vastgelegd dat ondergeschikte bouwdelen in beperkte mate zijn gevrijwaard van de in het bestemmingsplan genoemde maten en afmetingen. Ook is vastgelegd dat de bestaande afmetingen en afstandsmaten van bestaande bouwwerken als maximale afmetingen dan wel minimale afstandsmaten worden beschouwd.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsregel opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden.
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.
Dit hoofdstuk geeft het relevante (toegepast op plangebied) actuele ruimtelijk beleidskader weer en conclusies met betrekking tot de betekenis van het beleidskader voor het plan. Het specifieke, sectorale, beleid gericht op bepaalde (milieu)thema's komt bij het programma en het onderzoek aan bod. Dit heeft als voordeel dat op één plaats alle informatie over een onderwerp is verzameld.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte. De structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op Rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw Rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028.
De leidende gedachte in de SVIR is ruimte maken voor groei en beweging. De SVIR is de eerste Rijksnota die de onderwerpen infrastructuur en ruimte integraal behandelt. In de SVIR richt het Rijk zich vooral op decentralisatie. De verantwoordelijkheid wordt verplaatst van Rijksniveau naar provinciaal en gemeentelijk niveau.
Door urbanisatie, individualisering, vergrijzing en ontgroening nemen de ruimtelijke verschillen toe. Vanaf 2035 groeit de bevolking niet meer. De samenstelling van de bevolking, en daarmee de samenstelling van huishoudens, verandert. Ambities tot 2040 zijn onder andere het aansluiten van woon- en werklocaties op de (kwalitatieve) vraag en het zoveel mogelijk benutten van locaties voor transformatie en herstructurering. Ook wil het Rijk ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Dit moet voor zowel het landelijk als het stedelijk gebied gelden. In de SVIR is verder vastgelegd dat provincies en (samenwerkende) gemeenten verantwoordelijk zijn voor programmering van verstedelijking. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering die past binnen de provinciale kaders. Ook zijn de gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningbouwprogramma's.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Enerzijds betreft het de belangen die reeds in de (ontwerp-) AMvB Ruimte uit 2009 waren opgenomen en anderzijds is het Barro aangevuld met onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht. Indien geldende bestemmingsplannen niet voldoen aan het Barro dan moeten deze binnen drie jaar na inwerkingtreding van het besluit zijn aangepast.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (in werking getreden op 1 oktober 2012) is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen hoofdinfrastructuur (reserveringen voor hoofdwegen en landelijke spoorwegen en vrijwaring rond Rijksvaarwegen), de elektriciteitsvoorziening, het regime van de herijkte ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid (bescherming van primaire waterkeringen en bouwbeperkingen in het IJsselmeergebied).
Ook is bij besluit van 28 augustus 2012 het Bro aangepast. In het Bro is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Als gevolg van deze wijziging zijn gemeenten en provincies verplicht om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de duurzaamheidsladder op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.
Het Barro doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het bestemmingsplan.
De aanleg van de Noordelijke Randweg is in lijn met het gestelde in het nationaal beleid.
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten van de Provincie Zuid-Holland de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM), het Programma Ruimte, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte vastgesteld. Het beleid is op 1 augustus 2014 in werking getreden.
Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen, onder andere omdat ontwikkelingen minder voorspelbaar zijn en demografische ontwikkelingen in de diverse regio's verschillen. Maatwerk, flexibiliteit, aanpassingsvermogen en samenwerking zijn sleutelbegrippen in de Visie Ruimte en Mobiliteit.
De provincie stelt de behoefte van de gebruiker centraal; het aanbod moet afgestemd zijn op de vraag. Daarbij zet de provincie in op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met aandacht voor de (ruimtelijk) kwaliteit. De provincie heeft vier rode draden benoemd:
De vier rode draden zijn uitgewerkt in regelgeving, door het toepassen van:
Voor het plangebied zijn uit de VRM de volgende aspecten relevant.
Verbeteren OV-verbindingen tussen knooppunten en centra
Nabij het plangebied is de aanduiding 'stedenbaan' aangegeven (kaart 3). De provincie zet in op een combinatie van knooppuntontwikkeling met bijzondere aandacht voor onderbenutte capaciteit op het netwerk en slimme verbindingen van kernen en dorpen in het landelijke gebied.
Op dezelfde locatie is ook de aanduiding 'maatregelen HOV-netwerk' aangegeven (kaart 2, aanduiding is gelijk aan aanduiding 'stedenbaan'). Een kwalitatief hoogwaardig systeem van openbaar vervoer (HOV) op niveau van de stedelijke agglomeratie vereist inhaalslagen op twee punten. Ten eerste loopt het OV-systeem nog steeds achter de grote toename van regionale verplaatsingen (10-30 km) aan. Ten tweede is de benutting van capaciteitswinst in het regionale systeem door de aanleg van de HSL nog niet volledig gewaarborgd. Het oplossen van knelpunten in het regionale systeem blijft daarom belangrijk.
Beschermingscategorie 1 - gebieden met bijzondere kwaliteiten
De ecologische zone langs de Haarlemmertrekvaart in het plangebied is op de visiekaart aangeduid als 'beschermingscategorie 1 - gebieden met bijzondere kwaliteiten' (kaart 6, aanduiding is gelijk aan aanduiding 'ecologische hoofdstructuur'). In de VRM wordt voor gebieden met deze aanduiding het volgende vermeld.
Hoge en specifieke natuurwaarden in Zuid-Holland, gebundeld in de ecologische hoofdstructuur en Natura 2000, die met elkaar een substantiële bijdrage leveren aan de Europese biodiversiteit. Provincie en rijk hebben een gedeelde verantwoordelijkheid voor instandhouding en versterking van deze waarden.
Ecologische hoofdstructuur
De ecologische zone in het plangebied is op de visiekaart van de VRM aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur' (kaart 7 en 8 van de VRM). De EHS bestaat uit een robuust, kwalitatief hoogwaardig en samenhangend netwerk van bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, ecologische verbindingen, de grote rijkswateren en de Noordzee. De EHS wordt goed beheerd en valt onder categorie 1 (zie hierboven).
Op basis van de visiekaart kan worden bepaald dat de ecologische zone in het plangebied een breedte heeft van circa 30 meter. Om die reden is op de verbeelding bij dit bestemmingsplan de aanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen, welke overal een minimale breedte heeft van 30 meter.
Molenbiotoop
Ten westen van het plangebied staat een molen, de molenbiotoop van deze molen valt gedeeltelijk in het plangebied. Op de VRM is dit gebied aangeduid als 'molenbiotoop' (kaart 9 van de VRM). De VRM stelt hierover het volgende.
Naast de historische structuren en cultuurlandschappen richt de provincie zich in haar beleid ook op twee bijzondere typen monumenten: molens en landgoederen. Molens en landgoederen vormen een kenmerkende combinatie van cultuurhistorie, natuur en landschap. Daarbij gaat het niet alleen om het monument op zich maar ook om zijn omgeving en ensemblewaarde. Hiervoor zijn in de Verordening Ruimte planologische beschermingszones (zogenoemde biotopen) opgenomen.
Afbeelding 4.1: Uitsnede Visiekaart VRM met legenda
Weidevogelgebied en karakteristieke landschapselementen
In de Provinciale Verordening Ruimte 2014 en de Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013 is de bescherming van belangrijke provinciale weidevogelgebieden en landschapselementen vastgelegd. Voor ingrepen in deze gebieden en/of landschapselementen geldt (net zoals bij de EHS-gebieden) het 'nee, tenzij-principe': er zijn geen bestemmingswijzigingen mogelijk als daardoor de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied en/of het landschapselement significant worden aangetast, tenzij er sprake is van groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn, de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. Als dat het geval is en de ruimtelijke ontwikkeling mag plaatsvinden, dan geldt dat er compensatie toegepast moet worden. Hiervoor geldt de provinciale Beleidsregel Compensatie Natuur, Recreatie en Landschap Zuid-Holland 2013. De toelichting bij het bestemmingsplan moet dan een verantwoording over de wijze van compensatie bevatten.
Doorwerking plangebied
Op de functiekaart staat de HOV verbinding indicatief aangegeven, met de realisatie van de Noordelijke Randweg wordt hieraan invulling gegeven. In het bestemmingsplan is de ecologische verbindingszone nader aangeduid en beschermd. Daarnaast geldt op grond van de Verordening een restrictie voor het bouwen binnen de molenbiotoop. De molenbiotoop is in het bestemmingsplan nader aangeduid en beschermd. Het plangebied ligt niet in het weidevogelgebied, zodat er geen verdere toetsing aan het beleid ter bescherming van het weidevogelgebied uitgevoerd hoeft te worden. Ook liggen er geen karakteristieke landschapselementen in het plangebied. De aanleg van de Noordelijke Randweg is daarmee in lijn met de VRM.
Regionale Structuurvisie 2020
Op 24 juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Op de visiekaart (zie afbeelding 4.1) zijn verschillende ontwikkelingen opgenomen, met betrekking tot de planlocatie zijn het openbaar vervoer (OV), de fietspaden, de woningbouwlocaties en de groene verbindingen van belang. De planlocatie van de Noordelijke Randweg is aangegeven als zoekgebied voor overige infrastructuur (gele gestippelde pijl). Langs de Haarlemmertrekvaart is het Regionet-OV gepland en langs de Noordelijke Randweg en richting Noordwijk en Noordwijkerhout verschillende fietsroutes. Het gebied ten oosten en westen van de spoorlijn is aangegeven als woningbouwlocatie (geel). De Haarlemmertrekvaart zelf is opgenomen als groene verbinding (groene lijn).
Het aanleggen van de Noordelijke Randweg is in lijn met en geeft invulling aan de Regionale Structuurvisie 2020.
Afbeelding 4.2: Uitsnede Visiekaart Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland
Structuurvisie Teylingen
Op 25 juni 2015 heeft de gemeentreraad de structuurvisie Teylingen 2030 "Duurzaam Bloeiend" vastgesteld. Op de structuurvisiekaart (zie afbeelding 4.3) staat de Noordelijke Randweg middels een rode bollenlijn aangegeven als nieuwe gebiedsontsluiting inclusief fietsverbinding. Het gebied ten zuiden van de Noordelijke Randweg en ten westen van de spoorlijn is gereserveerd voor woningbouw tot 2030, het gebied ten noorden voor graslanden. Ten oosten van de spoorlijn is nieuw woongebied tot 2030 en een park gepland. De ecologische verbindingszone is met een groene bollenlijn op de kaart aangeduid.
Afbeelding 4.3: Uitsnede Structuurvisiekaart Teylingen
Het bestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout' voorziet in de aanleg van een nieuwe weg en fietsverbinding alsmede de aanleg van de ecologische verbindingszone. De aanleg van deze infrastructuur is reeds in het provinciale, regionale en gemeentelijke beleid verankerd. De ontwikkeling is een directe uitwerking van dit beleid. Er kan zodoende geconcludeerd worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Naast de verschillende bovengenoemde ruimtelijke beleidsdocumenten die van toepassing zijn op het thema Ruimtelijke Ordening op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau, bestaan er ook beleidsdocumenten die voorzien in de thema's mobiliteit, natuur en landschap, water, archeologie en cultuurhistorie en milieu. Onder Hoofdstuk 5 wordt per onderzoeksaspect kort het relevante beleid samengevat weergegeven.
Door de omgevingsdienst West-Holland is een intern advies gegeven om te bepalen of het bestemmingsplan MER-plichtig of (vormvrij) m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Dit advies is hieronder integraal overgenomen.
MER-plicht
Om het bepalen of het bestemmingsplan dat de Noordelijke Randweg Voorhout mogelijk maakt direct MER-plichtig is, moet worden beoordeeld of de activiteit voorkomt op de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage en of er een MER-plicht geldt via een passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet.
De aan te leggen Randweg voldoet niet aan de beschrijving van autoweg uit onderdeel A van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, omdat de weg niet alleen voor autoverkeer toegankelijk zal zijn en het niet verboden zal zijn op deze weg te stoppen of te parkeren. De Noordelijke Randweg wordt een weg met hetzelfde profiel en van dezelfde categorie als de bestaande Zuidelijke Randweg. De aan te leggen weg is derhalve niet te beschouwen als een autoweg in de zin van het Besluit milieueffectrapportage en valt daarom niet onder onderdeel C1.2 van het Besluit milieueffectrapportage.
Op grond van onderdeel C1.3 van het Besluit milieueffectrapportage is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg MER-plichtig, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 10 kilometer of meer. De aan te leggen weg zal bestaan uit slechts twee rijstroken en valt daarom niet onder de beschrijving van het onderdeel C1.3 van het Besluit milieueffectrapportage.
Uit de Voortoets Natuurbeschermingswet die is opgesteld voor de Noordelijke Randweg, blijkt dat er geen significante negatieve effecten in een beschermd natuurgebied optreden, als gevolg van de weg. Er hoeft dus op grond van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet geen passende beoordeling te worden opgesteld, zodat op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer het plan niet MER-plichtig is.
(Vormvrij) m.e.r.-beoordeling
Om het bepalen of het bestemmingsplan dat de Noordelijke Randweg Voorhout mogelijk maakt m.e.r.-beoordelingsplichtig is, moet worden beoordeeld of de activiteit voorkomt op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit milieueffectrapportage moet voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage, maar in gevallen onder de vermelde drempelwaarde een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
Omdat er geen sprake is van een autosnelweg of autoweg zoals beschreven in het Besluit milieueffectrapportage, valt de Noordelijke Randweg Voorhout niet onder onderdeel D1.1 van het Besluit milieueffectrapportage.
Op grond van onderdeel D1.2 is de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een weg met een tracélengte van 5 kilometer of meer. Aangezien er geen sprake is van een wijziging of uitbreiding van een weg met vier of meer rijstroken, en er ook geen sprake is van verlegging of verbreding van een bestaande weg, is onderdeel D1.2 ook niet van toepassing.
Onderdeel D1.1 en D1.2 zijn niet van toepassing, waardoor het opstellen van een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Conclusie
Voor de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout is het opstellen van een MER of het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.
In hoofdstuk 2 is een beeld gegeven van het bestaande gebied en van de toekomstige ontwikkelingen. Het nut en de noodzaak van de aanleg van de Noordelijke Randweg zijn daarin beschreven. In deze paragraaf wordt een verdere beschrijving gegeven van de verkeerskundige functie van de weg. Ook is de relatie met de andere projecten, die in hoofdstuk 2 kort behandeld zijn, nader uitgewerkt.
Verkeerskundige functie van de weg
De categorisering van de wegen in de gemeente Teylingen is vastgesteld in het GVVP 2010-2020. De gemeente Teylingen heeft in dit beleidsdocument een indeling in categorieën vastgesteld die afwijkt van Duurzaam Veilig. In het GVVP staat voor de Noordelijke Randweg omschreven dat het wegprofiel conform een gebiedsontsluitingsweg (GOW) buiten de bebouwde kom met een ontwerpsnelheid van 60 km per uur ingericht dient te worden. De voorzieningen voor het langzaam verkeer, fiets- en voetpaden, dienen gescheiden van de rijbaan aangebracht te worden. De primaire functie van een GOW is doorstromen op de wegvakken en uitwisselen op de kruispunten. Het profiel van de Noordelijke Randweg sluit aan bij het profiel van de wijkontsluitingsweg voor Hooghkamer en de Zuidelijke Randweg (Teylingerdreef). De Noordelijke Randweg sluit in het westen aan op de provinciale weg N444.
Kunstwerken
Uit het geplande tracé blijkt dat er 3 grotere kunstwerken aangelegd dienen te worden:
Daarnaast wordt een aantal bestaande en nieuwe sloten gekruist door de Noordelijke Randweg (middels duikers).
Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico’s met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met de hieraan verbonden risico’s voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden.
Externe veiligheid maakt onderscheid tussen risicobronnen en risico-ontvanger. De risicobronnen zijn in 2 groepen te verdelen:
Het vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats over de doorgaande wegen A44, N443 en de N206. Dit zal door de aanleg van de Noordelijke Randweg niet wijzigen. Over de Noordelijke Randweg zullen daarom geen gevaarlijke stoffen vervoerd gaan worden. Hieruit volgt dat het aspect externe veiligheid niet tot belemmeringen leidt ten aanzien van de voorgestelde planvorming. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Indien er wel vervoer van gevaarlijke stoffen over de Noordelijke Randweg gaat plaatsvinden, zal een berekening moeten worden gemaakt om de omvang van het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) te kunnen bepalen.
In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen:
Met de beheerders van genoemde kabels en leidingen vindt overleg plaats over gevolgen van het project en benodigde maatregelen.
De watertransportleiding die halverwege de Noordelijke Randweg kruist kan hetzelfde tracé behouden en dient dieper te worden aangelegd in verband met de aanleg van de fundering van de randweg en naastgelegen sloot.
De waterleiding en hoogspanningskabel die direct ten westen van de Leidsevaart liggen moeten worden verlegd om de aanleg van de brug over de Leidsevaart en de aansluiting op de N444 mogelijk te maken.
De kabels in het spoortalud kunnen blijven liggen; hiermee wordt met de aanleg van de onderdoorgang onder het spoor rekening gehouden.
Wettelijk kader
De regels (grenswaarden) met betrekking tot de (maximaal) toelaatbare hoeveelheid geluid afkomstig van een weg zijn opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder. De gemeente hanteert het door de ODWH opgestelde hogere waarden beleid. Dit beleid is opgenomen in de notitie "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder – Herziene versie 2013 - Nieuwe situaties" van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH) van 4 maart 2013.
De Wgh is alleen van toepassing binnen een conform deze wet geldende geluidszone. De grenswaarden (voorkeurswaarde en ten hoogste toelaatbare waarde) uit de Wgh zijn van toepassing op de geluidsbelasting op de gevel van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (o.a. scholen en ziekenhuizen).
Daarnaast gelden normen met betrekking tot de toelaatbare geluidsbelasting binnen geluidgevoelige bestemmingen, die afhankelijk zijn van het gebruik van de ruimte.
Geluidszones rond wegen
De regels en normen die gelden voor wegverkeerslawaai zijn opgenomen in hoofdstuk VI "Zones langs wegen" van de Wgh. De regels en normen uit deze wet gelden binnen de wettelijk vastgestelde zone van een weg. Op grond van artikel 74 Wgh heeft elke weg een geluidszone, met uitzondering van de volgende wegen:
De breedte van de zone van een weg is geregeld in afdeling 1 "Omvang geluidzones" van genoemd hoofdstuk. De breedte van een zone is, op grond van artikel 74 Wgh, afhankelijk van de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. De behandelde wegen hebben 2 rijstroken. De breedte van de zone voor de verschillende categorieën zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Het wettelijk kader is nader uitgewerkt in het onderzoeksrapport in bijlage 1.
Onderzoek en uitkomst
In het kader van dit bestemmingsplan is nader onderzoek uitgevoerd naar het aspect geluidhinder (Omgevingsdienst West-Holland, d.d. 27 oktober 2015). Dit onderzoek is aangevuld met een Memo afweging geluidsreducerend asfalt Randweg Voorhout (Royal Haskoning DHV, 21 april 2016) en Advies over toepassen stil asfalt (Omgevingsdienst West-Holland, 2 mei 2016). Deze documenten zijn als bijlage 1 opgenomen bij dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de conclusies integraal opgenomen.
In het onderzoek zijn de geluidsbelastingen berekend op woningen ten gevolge van de Noordelijke Randweg. Voor de Leidsevaart en de N444 zijn de geluidbelastingen berekend voorafgaand aan de aanleg van de Noordelijke Randweg (2017) en 10 jaar na de aanleg van de Noordelijke Randweg (2027).
De Noordelijke Randweg veroorzaakt een geluidsbelasting boven de voorkeurswaarde van 48 dB bij 6 woningen langs de Leidsevaart (in de gemeenten Noordwijk en Noordwijkerhout) en bij 5 woningen in Hooghkamer (op basis van de stedenbouwkundige opzet voor Hooghkamer ten tijde van het akoestisch onderzoek).
Om de overschrijding van de voorkeurswaarde op de woningen in Hooghkamer tegen te gaan, is het nodig om geluidsreducerend asfalt toe te passen met een reductiewaarde van ten minste 3 dB. Een verharding met deze reductie dient te worden toegepast op het deel van de randweg, direct ten westen van de oostelijke projectgrens (waar de randweg aansluit op de derde en laatste rotonde van Hooghkamer) over een lengte van 100 meter. Hiermee wordt de geluidsbelasting zo ver verminderd dat er voor de woningen in Hooghkamer geen overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB is.
Om de overschrijding van de voorkeurswaarde op de (zes) woningen aan de Leidsevaart tegen te gaan, is het nodig om geluidsreducerend asfalt toe te passen met een reductiewaarde van ten minste 2,8 dB. Een verharding met deze reductie dient te worden toegepast over een lengte van 865 meter, ter hoogte van de betreffende woningen. Hiermee wordt de geluidsbelasting zo ver verminderd dat er voor de woningen aan de Leidsevaart geen overschrijding van de voorkeurswaarde van 48 dB is.
Voor de overige delen van de Noordelijke Randweg is het op basis van het akoestisch onderzoek niet nodig om geluidsreducerend asfalt toe te passen en kan in principe een standaardverharding worden toegepast. Om redenen van beheer (toepassen van eenzelfde verhardingstype over grotere lengte met het oog op onderhoud en vervanging) is echter aan te raden om - gezien de beperkte lengte van de resterende wegvakken - dezelfde geluidsreducerende verharding toe te passen als op het aangrenzende deel.
Wettelijk kader
De Wet milieubeheer (Wm) biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden.
De concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10/PM2,5) zijn in de Nederlandse situatie het meest kritisch ten opzichte van de grenswaarden. Voor deze stoffen zijn in dit onderzoek berekeningen uitgevoerd. De overige stoffen uit de Wm zijn in Nederland niet kritisch ten aanzien van de normen. Deze stoffen zijn in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Onderzoek en conclusie
In het kader van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar het aspect luchtkwaliteit (Royal Haskoning DHV, d.d. 19 december 2014). Dit onderzoek is toegevoegd als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan. Hieronder zijn de conclusies van dit onderzoek integraal opgenomen.
De luchtkwaliteit is berekend binnen de zichtjaren 2015 en 2025. De berekeningen zijn uitgevoerd met de NSL-Rekentool. Uit de resultaten blijkt dat de grenswaarden uit de Wet milieubeheer in geen van de zichtjaren wordt overschreden. Ook in de tussenliggende jaren en de verdere toekomst worden geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.
Het plan voldoet hiermee op grond van art. 5.16 lid 1 sub a aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Op het gebied van luchtkwaliteit zijn er daarom geen belemmeringen om de Noordelijke Randweg Voorhout te realiseren.
Landschap en cultuurhistorie
Het plangebied van de Noordelijke Randweg Voorhout ligt op de strandvlakten. Het gebied bestaat grotendeels uit weidegronden en is open door het nagenoeg ontbreken van bebouwing en opgaande beplanting.
De ontstaansgeschiedenis hangt nauw samen met de bewegingen van de zeespiegel. In perioden waarin de zee zich terugtrok en de kust zich uitbreidde, kon een gordel van hoger gelegen zandige ruggen ontstaan (strandwallen). Tussen de strandwallen ontstonden vlakke gebieden (strandvlakten). Vanaf de 17e eeuw zijn de strandwallen afgezand om aan de vraag naar zand voor de uitbreiding van steden te voldoen. Om zand af te kunnen voeren, werden brede zandvaarten gegraven, die nu nog in de Bollenstreek aanwezig zijn. De afgevlakte strandwallen bleken zeer geschikt voor bloembollenteelt. De afwisseling van bloembollen op de afgezande strandwallen en weilanden in de strandvlakten is kenmerkend voor de Bollenstreek.
Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Teylingen (zie afbeelding 5.2) en op de kaart van KennisInfrastructuur CultuurHistorie (KICH) zijn geen monumenten in het plangebied van de Noordelijke Randweg weergegeven.
Een goede landschappelijke inpassing van de Noordelijke Randweg kan daarmee de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken.
De Haarlemmertrekvaart en Dinsdagse Wetering zijn al meer dan 350 jaar onderdeel van de bestaande vaarwegstructuur tussen Leiden en Haarlem en worden beschouwd als elementen van cultuurhistorische waarde.
afbeelding 5.2: uitsnede archeologische beleidskaart, gemeente Teylingen
afbeelding 5.2a: legenda archeologische beleidskaart, gemeente Teylingen
Archeologie
In het kader van de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout zijn verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat om archeologische vooronderzoeken door RAAP uit respectievelijk juni en november 2005 en het archeologisch veldonderzoek door IDDS uit januari 2015. Deze onderzoeken zijn als respectievelijk bijlage 3, 4 en 5 bij deze toelichting opgenomen. Het doel van deze onderzoeken was om de geologische opbouw van het plangebied in kaart te brengen en daarmee de archeologische verwachting van het gebied te specificeren.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied is gelegen op de overgang van een strandvlakte die is gevormd in het Midden of Laat Neolithicum naar een estuariumgebied (komafzettingen van de Oude Rijn) dat vanaf ongeveer dezelfde periode is ontstaan. Voor het plangebied geldt een lage tot middelhoge verwachting.
Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied lang een nat landschap is geweest: eerst een estuarium, daarna een veenmoeras dat uiteindelijk regelmatig overstroomde. Eigenlijk is het gebied pas sinds de Late Middeleeuwen bruikbaar voor de mens. Na de laatste overstromingen is men het gebied gaan ontwateren middels weteringen en sloten en kon het gebied gebruikt worden voor landbouw. De kans op archeologische waarden in de bodem is daarmee op basis van de landschappelijke opbouw al klein. De uitgebreide en diepe verstoringen van de bodem in aanmerking genomen, is de kans op onverstoorde archeologische resten zeer klein.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.
Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied geen locaties aangetroffen die een hoge archeologische potentie hebben (opduikingen van strandwal- en/of duinzand). Aan de hand hiervan wordt geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologische potentie heeft.
Naar verwachting zal er als gevolg van de geplande werkzaamheden geen verstoring van archeologische waarden optreden. Er worden geen aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan, daarom is in dit bestemmingsplan geen beschermende regeling (dubbelbestemming Waarde Archeologie met aanlegverbod) opgenomen. Hieruit volgt dat het aspect archeologie niet tot belemmeringen leidt ten aanzien van de voorgestelde planvorming.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald, dat in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzaak van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering.
Bodemkwaliteitskaart
De Omgevingsdienst West-Holland heeft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn op basis hiervan geen gegevens omtrent de gemiddelde bodemkwaliteit bekend.
Bodemloket
Het Bodemloket (www.bodemloket.nl) is een initiatief van de gezamenlijke bevoegde overheden in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). Deze 12 provincies en 29 gemeenten verzamelen constant gegevens over bodemonderzoeken en bodemsaneringen die (in het kader van de Wbb) worden uitgevoerd. Het Bodemloket geeft inzicht in het historisch gebruik van de locatie wanneer dit in milieuhygiënisch opzicht van belang is of op een locatie onderzoek heeft plaatsgevonden of dit onderzoek aanleiding geeft tot vervolgstappen (nader onderzoek of bodemsanering) of dat een locatie wellicht al gesaneerd is. Uit het bodemloket blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie en in de directe omgeving bodemonderzoeken zijn uitgevoerd.
Onderzoek
Ter plaatse van de geplande locatie van de Noordelijke Randweg N444 te Voorhout is een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 uitgevoerd (Terra Milieu, d.d. 21 november 2013, zie bijlage 6). Voor de uitvoer van het bodemonderzoek is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoeksstrategie bepaald.
De aanleiding voor het verkennend bodemonderzoek wordt gevormd door de geplande aanleg van de Noordelijke Randweg plus de inrichting van de ecologische verbindingszone. Momenteel is de locatie hoofdzakelijk in gebruik voor agrarische doeleinden. Het doel van het onderzoek is het inzichtelijk maken van de (milieuhygiënische) kwaliteit van de bodem op de locatie. Tijdens het verkennend bodemonderzoek is de volgende onderzoeksstrategie gehanteerd; ‘grootschalige onverdachte locatie’ (ONV).
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat zowel in de grond als het grondwater enkele parameters verhoogd worden aangetroffen. De locatie kan daarom niet meer als onverdacht worden beschouwd. Hiervoor is echter geen aanvullend onderzoek benodigd. Tijdens het veldwerk zijn tevens enkele verdachte deellocaties aangetroffen, hiervoor is aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Aanvullend onderzoek en conclusie
Ter plaatse van Noordelijke randweg N444 te Voorhout is onderzoek gedaan naar asbest in bodem conform NEN 5707 (Terra Milieu, d.d. 3 november 2014, zie bijlage 7). Voor de uitvoer van het bodemonderzoek is een vooronderzoek conform NEN 5725 uitgevoerd. Op basis van het vooronderzoek en een inspectie van de locatie is de onderzoeksstrategie bepaald.
De locaties (schuurtjes) hebben alle drie een oppervlakte van ca. 100 m² en zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Tijdens het bodemonderzoek is een halfverharding (puin) aangetroffen welke als asbestverdacht werd beschouwd.
Naar aanleiding van de geplande ontwikkelingen zijn de locaties onderzocht. Het doel van het onderzoek is om met een relatief geringe inspanning aan te tonen of het vermoeden dat verontreinigende stoffen in de vorm van asbest aanwezig zijn op de locatie terecht is.
Op basis van het uitgevoerde onderzoek en de analyseresultaten kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van deellocatie 1 asbest op het maaiveld wordt aangetroffen. Geadviseerd wordt het maaiveld door middel van handpicking door een SC530 bedrijf te laten saneren tegelijkertijd met het verwijderen/slopen van de schuur.
In de bodem ter plaatse van de verschillende deellocaties wordt geen asbesthoudend materiaal aangetroffen. De locaties zijn hierdoor niet meer verdacht op het voorkomen van asbest in de bodem.
Op basis van de resultaten van dit bodemonderzoek zijn er geen bezwaren voor het huidige en/of toekomstige gebruik van de locatie.
Een groot deel van de inheemse dier- en plantensoorten is beschermd middels de Flora- en faunawet (2002). De bepalingen van deze wet zijn van grote invloed op ruimtelijke ingrepen, zoals het aanleggen van infrastructuur, het realiseren van bebouwing, het uitbreiden van industriegebieden, enzovoort. Bij (ruimtelijke) ingrepen moet op basis van de Flora- en faunawet een toetsing plaatsvinden. Deze toetsing moet de volgende onderdelen bevatten:
Sinds 2005 zijn de beschermde soorten uit de Flora- en faunawet verdeeld in drie groepen die, op grond van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, ondergebracht zijn in drie tabellen (uitgebreide omschrijving van de betreffende soorten per tabel is opgenomen als bijlage bij het Floraonderzoek):
Tabel 1: Algemene soorten
Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar wel moet de zorgplicht worden nagekomen.
Tabel 2: Overige soorten
Als een goedgekeurde gedragscode op de activiteiten van toepassing is, geldt een vrijstelling voor deze soorten. Er hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden, maar de activiteiten moeten aantoonbaar worden uitgevoerd zoals in de gedragscode staat. Tevens geldt de zorgplicht. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode, maar wel maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als niet gewerkt kan worden volgens een goedgekeurde gedragscode en geen maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden. De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten:
Soorten van Tabel 3: Soorten bijlage 1 Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten / bijlage IV Habitatrichtlijn (HRL)
Als mitigerende maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen, hoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Om zeker te weten of de mitigerende maatregelen voldoende zijn en er inderdaad geen ontheffing nodig is, kan een ontheffing aangevraagd worden om de maatregelen (goed) te laten keuren. Als geen of alleen compenserende maatregelen genomen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of rust- en verblijfplaats te garanderen, dient een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een wettelijk belang uit artikel 2 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (soorten bijlage 1 Besluit) of uit de Habitatrichtlijn (soorten bijlage IV HRL).
Deze belangen zijn:
En alléén voor soorten van bijlage 1 Besluit:
De aanvraag wordt beoordeeld op de volgende punten:
Bij de aanvraag van een ontheffing Flora- en faunawet zijn een activiteitenplan en - in sommige gevallen - een compensatieplan, noodzakelijk. Hierin staan de bevindingen uit de flora- en faunatoets kort vermeld en worden de maatregelen beschreven die uitgevoerd zullen worden om er voor te zorgen dat de beschermde soorten in (de omgeving van) het betreffende gebied duurzaam in stand gehouden zullen worden.
Er leven verschillende diersoorten in het gebied waar de Noordelijke Randweg wordt aangelegd. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van de aanleg van de Noordelijke Randweg voor het milieu, is er een faunaonderzoek uitgevoerd in het plangebied (E.C.O. Logisch, d.d. 13 december 2012). Dit onderzoek inclusief addendum d.d. 3 augustus 2015 is opgenomen als bijlage 8 bij deze toelichting. Daarmee is in beeld gebracht welke diersoorten er in het gebied voorkomen.
Broedvogels
Binnen het onderzoeksgebied zijn alleen algemene broedvogels aangetroffen. Het betreft de soorten merel, zanglijster, heggenmus, winterkoning, roodborst, koolmees, pimpelmees, houtduif, wilde eend, krakeend, meerkoet, waterhoen, kievit, grutto, tureluur en scholekster. De laatste van deze soorten heeft geen jaarrond beschermde nestlocaties, maar is wel opgenomen in de Rode Lijst broedvogels.
In de geplande ecologische zone zijn territoria aangetroffen van de groene specht en de grote bonte specht. Eenmaal is hier een vrouwelijk individu van de bosuil waargenomen. Een broedgeval van deze soort is echter niet geconstateerd. In bijlage 1 van het Faunaonderzoek (inclusief addendum) zijn de territoria van de weidevogels op kaart weergegeven. In het deel ten oosten van de spoorweg zijn geen territoria vastgesteld. In het aangrenzend gebied zijn wel waarnemingen gedaan van de grutto, de kievit, de tureluur en de scholekster. Het is dan ook niet uit te sluiten dat dit deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van broedbiotoop voor weidevogels.
Vleermuizen
Binnen het plangebied zijn de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de rosse vleermuis en de watervleermuis waargenomen. Per functie wordt het gebruik van het plangebied nader toegelicht. In bijlage 1 van het Faunaonderzoek (inclusief addendum) zijn de waarnemingen van vleermuizen op kaart weergegeven.
Zomer- en kraamverblijven
Tijdens het onderzoek naar zomer- en kraamverblijven van vleermuizen zijn geen verblijfplaatsen in het plangebied aangetroffen. Vanaf circa een half uur voor zonsopkomst is geen activiteit van vleermuizen meer waargenomen.
Paarverblijven
Er zijn geen paarverblijven van de gewone dwergvleermuis in het plangebied waargenomen. Een exemplaar van de gewone dwergvleermuis maakte wel gebruik van het plangebied als baltsterritorium.
Vliegroutes / foerageerzones
Alle groenstructuren in het plangebied worden gebruikt als foerageerzone door de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. De rosse vleermuis maakt gebruik van de open velden in het plangebied als foerageerzone. De watergangen in het plangebied, in het bijzonder ten noorden en in het westen van het plangebied, worden door de watervleermuis benut als foerageerzone. Voor alle waargenomen soorten geldt dat steeds slechts enkele individuen gebruik maken van het plangebied. Duidelijke vliegroutes zijn niet vastgesteld, al is het zeer waarschijnlijk dat de watergang ten noorden van het plangebied ook als vliegroute wordt benut door de watervleermuis.
Als gevolg van de aanleg van de weg zullen groenstructuren, waaronder bomen, verloren gaan die nu door de gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis worden gebruikt. Het heeft de voorkeur het leefgebied dat verloren gaat met de kap van de bomen, te compenseren met nieuwe aanplant van bomen in de directe omgeving zodat het leefgebied van de vleermuizen in stand blijft. In het mitigatie- en compensatieplan, dat als bijlage 11 bij de toelichting is gevoegd, is aangegeven dat de kap van bomen elders zal worden gecompenseerd met nieuwe aanplant.
Winterverblijven
De binnen het plangebied aanwezige bebouwing is niet geschikt bevonden als winterverblijf voor vleermuizen. De bebouwing biedt te weinig bescherming tegen schommelingen en temperaturen en tocht.
Rugstreeppad
De kleinere watergangen en greppels in het plangebied worden door de rugstreeppad gebruikt als voortplantingswater. Daarnaast maakt deze soort gebruik van het plangebied als landbiotoop met de functies van foerageergebied en winterverblijf. Tijdens vrijwel alle locatiebezoeken is deze soort waargenomen. Het betreft zowel volwassen als juveniele exemplaren van deze soort. In bijlage 1 van het Faunaonderzoek (inclusief addendum) is de verspreiding van de rugstreeppad in het plangebied op kaart weergegeven. Ten oosten van de spoorweg zijn geen waarnemingen gedaan van deze soort.
Vissen
In de grotere watergangen in en ten noorden van het plangebied zijn de beschermde soorten bittervoorn, kleine modderkruiper, paling en rivierdonderpad waargenomen. Daarnaast zijn de algemene soorten blankvoorn, baars, rietvoorn, snoek en tiendoornige stekelbaars in het plangebied vastgesteld. In bijlage 1 van het Faunaonderzoek (inclusief addendum) zijn de waarnemingen van beschermde vissen op kaart weergegeven. Het plangebied ten zuiden van het spoor is niet specifiek onderzocht. Echter, gezien de polder hetzelfde is en de wateren met elkaar in verbinding staan, mag worden aangenomen dat hier dezelfde beschermde vissoorten kunnen worden aangetroffen.
Overige soorten
Binnen het plangebied zijn de gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker waargenomen. Alle functies welke voor deze soorten van belang zijn, zijn in het plangebied aanwezig.
Belang plangebied voor beschermde soorten
Het plangebied en de directe omgeving bevatten elementen welke worden benut door beschermde soorten. Hieronder is weergegeven welke functies zijn aangetroffen en wat het belang van het plangebied is voor de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie.
Het plangebied is van beperkt belang voor de algemene zangvogels, welke het plangebied gebruiken als broedbiotoop. Voor de aangetroffen weidevogels geldt dat het belang van het plangebied groter is. Bij het doorkruisen van de huidige polder met de Noordelijke Randweg, gaat broedbiotoop voor deze soorten verloren.
Het plangebied is van beperkt belang voor vleermuizen als foerageergebied. In de directe omgeving blijft afdoende geschikte habitat beschikbaar voor de aangetroffen soorten, waardoor de gunstige staat van instandhouding voor deze soorten niet in het geding komt.
Het plangebied is van groot belang voor de gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie van de rugstreeppad. De soort is niet in de omgeving waargenomen en het plangebied bevat alle functies welke van belang zijn voor deze soort. Voor de algemene beschermde amfibieën blijft in de omgeving voldoende geschikte habitat beschikbaar om de gunstige staat van instandhouding van de soorten te garanderen.
Voor de aangetroffen beschermde vissen gaat leefgebied verloren. Voor de soorten kleine modderkruiper, paling en rivierdonderpad geldt dat er redelijke alternatieven in de omgeving beschikbaar blijven. De locaties waar bittervoorn is aangetroffen zijn echter van groter belang, gezien deze zich in het geplande traject van de noordelijke randweg bevinden.
Naast het onderzoek naar de mogelijke aanwezige fauna is ook de waarde van het plangebied voor beschermde flora onderzocht (NWC, d.d. juli 2013). Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 9 bij deze toelichting. Hierbij is gekeken naar de eventuele gevolgen van de plannen voor beschermde vaatplanten in het plangebied.
Vaatplanten
Op verschillende locaties binnen het plangebied zijn groeiplaatsen van de algemeen beschermde Gewone dotterbloem aangetroffen, een soort van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Er zijn geen zwaarder beschermde vaatplanten waargenomen. Gezien de voedselrijke bodem in het plangebied worden deze hier ook niet verwacht. Op afbeelding 5.3 aangegeven waar de groeiplaatsen zijn aangetroffen.
Afbeelding 5.3: luchtfoto met in rood aangeduid de locaties waar groeiplaatsen van de algemeen beschermde gewone dotterbloem zijn aangetroffen.
Voor soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet, zoals de in het plangebied aangetroffen Gewone dotterbloem, geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen. In het plangebied zijn verder geen groeiplaatsen van zwaarder beschermde vaatplanten aangetroffen en het gebied biedt geen geschikte habitats voor deze vaatplanten. Wat betreft vaatplanten is een ontheffing voor het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet op dit moment niet nodig en geldt alleen de algemene zorgplicht (zie ook paragraaf 5.9.1).
Bomencompensatie
Met de aanleg van de nieuwe aansluiting van de Noordelijke Randweg Voorhout op de provinciale weg N444 gaat een deel van houtopstand verloren die zich bevindt in het gebied tussen de N444 en de Leidsevaart. Het oppervlak hiervan is dusdanig dat hier de Boswet op van toepassing is. Dit betekent dat het te kappen areaal bomen dient te worden gecompenseerd. Daarbij is van belang dat deze compensatie past binnen de kaders voor de landschappelijke inpassing van de weg in de omgeving. Compensatie van bomen vindt plaats in de directe omgeving van de aansluiting van de Randweg op de N444, zoals uitgewerkt in zowel het mitigatie- en compensatieplan als het landschapsplan, die als bijlage 11 en 12 bij de toelichting zijn gevoegd.
Actualiserende ecologische quickscan
Er is een actualiserende ecologische quickscan uitgevoerd, zodat een recent beeld bestaat van de situatie in het plangebied (VanderHelm, 19 oktober 2015). Deze quickscan is als Bijlage 10 bij deze toelichting gevoegd. In de quickscan worden aanbevelingen gedaan voor de uitvoeringsfase.
In het plangebied zijn de volgende beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen:
Voor de padden en vissen geldt dat het gebied waar de Noordelijke Randweg komt een belangrijk leefgebied is. In het ontwerp van de weg zal nader worden ingegaan in hoeverre er maatregelen nodig zijn om de instandhouding van deze beschermde soorten te garanderen. In ieder geval zullen er bomen worden aangeplant. In het kader van het definitieve ontwerp van de weg is een compensatie- en mitigatieplan opgesteld, dat als bijlage 11 bij de toelichting is gevoegd. Voor alle overige (aangetroffen) diersoorten blijft in de omgeving voldoende geschikte habitat beschikbaar om de gunstige staat van instandhouding van de soorten te garanderen. Bovendien is er door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verleend voor de rugstreeppad en bittervoorn (d.d. 23 juli 2015, kenmerk FF/75C/2015/0099.toek.sh). Voor de aangetroffen beschermde vaatplanten geldt een vrijstelling voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen.
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbwet-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.
Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen.
Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet rekening worden gehouden met de effecten op Natura 2000-gebieden en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied zelf kunnen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd.
Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig.
De kortste afstanden van het tracé tot de nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn als volgt:
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de effecten van de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout op beide Natura-2000 gebieden. Hiertoe is met de Regionale Verkeer- en Milieukaart (RVMK) een vergelijking gemaakt van een situatie met en zonder randweg. In beide gevallen zijn de andere uitgangspunten gelijk en wordt uitgegaan van een prognosesituatie waarin rekening wordt gehouden met verschillende ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren hun beslag krijgen (woningbouw bedrijventerreinontwikkeling etc.). Voor de opzet en uitgangspunten wordt verwezen naar het advies van de Omgevingsdienst West-Holland (met als bijlage het advies van de Omgevingsdienst Haaglanden uit 2013), dat als bijlage 13 bij de toelichting is gevoegd.
Geconcludeerd wordt dat door de aanleg van de randweg het aantal autokilometers per etmaal afneemt, waardoor ook de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden afneemt.
Daarnaast vindt een verschuiving van de verkeersbewegingen plaats van de Herenstraat, N443, N206, Gooweg en Leidsevaart naar de Noordelijke Randweg Voorhout, de ontsluitingsweg Hooghkamer en de N450. De verkeersbewegingen verplaatsen zich daarmee verder naar het oosten, dus verder van de Natura 2000-gebieden af. Stikstof als gevolg van verkeer op de nieuw aan te leggen Noordelijke Randweg Voorhout zal, in vergelijking met de situatie zonder Noordelijke Randweg Voorhout op grotere afstand van de Natura 2000-gebieden geëmitteerd worden.
Daarmee kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout geen significante negatieve effecten door stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden optreden.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.
Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.
De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een "goede ecologische toestand" (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een "goed ecologisch potentieel" (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21)
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
De provincie Zuid-Holland heeft het waterbeleid geformuleerd in het "Beleidsplan Groen, Milieu en Water 2006 - 2010" van augustus 2006. Met dit plan wordt voortgeborduurd op het vigerende rijks- en provinciale beleid en de afspraken die met de Zuid-Hollandse waterpartners zijn gemaakt. In het beleidsplan is het provinciaal beleid voor milieu en water en voor natuur en landschap geïntegreerd. Het geeft de kaders en doelstellingen voor de periode 2006 - 2010 met een doorkijk naar 2020.
De provincie wil met haar beleid ook bijdragen aan een duurzame inrichting van het milieu volgens zo hoog mogelijke kwaliteitsmaatstaven. De nadruk ligt daarin op duurzaam stedelijk waterbeheer en op het voorkomen van wateroverlast. Wateraspecten zoals waterkwaliteit, riolering/afkoppeling, waterberging, veiligheid, (grond)wateroverlast en ecologische oeverinrichting dienen bij ruimtelijke inrichting en beheer van de openbare ruimte integraal te worden aangepakt. In het beleidsplan zijn de kansen en bedreigingen voor het leefmilieu in kaart gebracht. Eén van de uitkomsten ten aanzien van oppervlaktewater is dat meer dan de helft van de wateren in de provincie niet voldoet aan de doelstellingen van biologisch gezond oppervlaktewater. Het aantal ongezuiverde lozingen en riooloverstorten dient te worden teruggedrongen.
Daarnaast neemt door de verdergaande verstedelijking het waterbergend vermogen steeds verder af. Terwijl de wateroverlast als gevolg van de klimaatverandering en zonder het treffen van maatregelen verder zal toenemen.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan stelt Rijnland haar ambities vast voor de komende planperiode. Ook worden de maatregelen in het watersysteem aangegeven. Het nieuwe WBP legt meer accent op de uitvoering.
De drie hoofddoelen zijn: veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Voor de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water is een compleet watersysteem nodig, dat goed ingericht, te beheren en te onderhouden is. Rijnland wil daarom het watersysteem op orde hebben en toekomstvast maken. Hierdoor kan Rijnland rekening houden met klimaatverandering. De verandering van het klimaat zorgt immers voor mogelijk meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het speelt op deze ontwikkelingen in.
Keur en beleidsregels
De nieuwe Waterwet vereist een nieuwe keur. Deze is samen met nieuwe Beleidsregels op 22 december 2009 in werking getreden. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Rijnland haar taken uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen). Aan deze Keur zijn bepalingen toegevoegd voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De Keur geeft regels voor het gebruik van of het uitvoeren van activiteiten op:
De Keur stelt verbodsbepalingen op voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Rijnland kan met de afgifte van een vergunning ontheffing verlenen van de Keur voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. De Keur is een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De ontheffing van de Keur is een activiteit in de zin van de Waterwet. Bij een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij sprake is van een keurontheffing, zal dit bij de Keur onderdeel uitmaken van het toetsingskader.
Beleid Riolering en afvalwaterzuivering
Rijnland streeft naar samenwerking in de afvalwaterketen en wil hierover graag adviseren. Rijnland geeft de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater. Naast een voorkeursvolgorde voor afvalwater geldt voor de behandeling van hemelwater de zorgplicht. Rijnland geeft daarbij de voorkeur aan brongerichte maatregelen boven 'end-of-pipe' maatregelen.
Hemelwater kan de capaciteit van riolering en zuivering aanzienlijk belasten. Dat is niet wenselijk en vaak ook niet nodig. Zeker bij nieuwbouwontwikkelingen is het gescheiden aanbieden van hemelwater en afvalwater vaak een doelmatige maatregel. Rijnland volgt hierbij de voorkeursvolgorde (rijksbeleid), waarbij voorop staat het voorkomen van het ontstaan van afvalwater, als er afvalwater is het zoveel mogelijk beperken van verontreiniging en waar mogelijk afvalwaterstromen scheiden. De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De uiteindelijke afweging wordt lokaal gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
Het te lozen hemelwater mag geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater veroorzaken. Maatregelen om dit te bereiken zijn duurzaam bouwen, infiltratie, het toepassen van berm- of bodempassage en straatkolken met extra voorzieningen. Als ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of - als laatste keus - aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe' aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Watersysteem
Met de aanleg van de Noordelijke Randweg wijzigt de waterstructuur. De weg komt grotendeels te liggen parallel aan de Haarlemmertrekvaart en haaks op de polderslotenstructuur van de polder Boekhorst. De Leidsevaart en Haarlemmertrekvaart betreft boezemwater, de meeste sloten in de polder zijn polderwatergangen. Uitzondering hierop vormen de vier boezemwatergangen in het oosten van het plangebied die direct aansluiten op de Haarlemmertrekvaart. Aan het eind van de, vanaf het westen gerekend, tweede boezemwatergang bevindt zich een gemaal waarmee water uit de polder in de boezem wordt gemalen.
De structuur van vier boezemwatergangen wordt weliswaar doorsneden met de aanleg van de randweg maar blijft behouden door middel van aanleg van een nieuwe boezemwatergang, parallel aan de randweg, waarmee de vier boezemwatergangen onderling worden verbonden. Middels een doorvaarbare duiker blijven deze boezemwatergangen aangesloten op de Haarlemmetrekvaart. Op deze manier blijven de vier boezemwatergangen toegankelijk vanaf de trekvaart.
Toename verhard oppervlak en compensatie
Met de aanleg van de Noordelijke Randweg worden delen van sloten gedempt. Het gedempte oppervlak wordt in een 1:1 verhouding gecompenseerd.
De aanleg van de randweg leidt tot toename van verhard oppervlak. Dit moet worden gecompenseerd met nieuw te realiseren open water, uitgaande van 15% nieuw water ten opzichte van de oppervlakte verharding. Daar waar de weg afwatert op de boezem wordt dit gecompenseerd met boezemwater, daar waar de weg afwatert op de polder met polderwater.
Weg en fietspad zijn voorzien van buitenbermen. Hierop wordt afgewaterd. Er worden geen kolken aangelegd.
Peil
In de nieuwe situatie wordt de boezemkade geïntegreerd in de noordelijke buitenberm van de randweg en wordt de zone tussen de randweg en de Haarlemmertrekvaart op boezempeil gebracht. Dit omwille de wens van het hoogheemraadschap om met de aanleg van de weg de waterstructuur meer robuust te maken. Het verhogen van het waterpeil naar boezemniveau past bovendien beter bij de uitgangspunten voor de inrichting van de Ecologische Verbindingszone, die in het provinciale beleid is beoogd als drassige strook op het grensgebied van land en water.
Kunstwerken (water gerelateerd)
Binnen de scope van het project Noordelijke Randweg Voorhout vallen drie bruggen: een brug voor autoverkeer, fietsers en voetgangers over de Leidsevaart, ten zuiden van de Noordwijkerhoekbrug en twee bruggen voor fietsers en voetgangers over de Haarlemmertrekvaart, ten oosten van de Noordwijkerhoekbrug. Ten aanzien van de brug over de Leidsevaart wordt uitgegaan van een (ten opzichte van winterpeil) doorvaarprofiel met een hoogte van 2,50 meter, met één overspanning over de Leidsevaart. Voor de beide fietsbruggen wordt uitgegaan van een doorvaarprofiel van (hxb) 2,50 bij 7,10 meter. Gezien de ligging van de (weg) Leidsevaart ten opzichte van de Haarlemmertrekvaart is het nodig een deel van de te overbruggen hoogte boven het water te realiseren. Ten grondslag aan het doorvaarprofiel van de bruggen ligt een onderzoek naar het doorvaarprofiel van bruggen in de trekvaart in de omgeving. Met de gehanteerde doorvaarprofielen voor de nieuwe bruggen, zullen deze nooit maatgevend c.q. beperkend zijn ten opzichte van bestaande of andere nieuwe te bouwen (Nagelbrug) bruggen.
De toe te passen duikers worden gedimensioneerd in overstemming met de uitgangspunten van Hoogheemraadschap van Rijnland. Hetzelfde geldt voor het profiel van de nieuw te graven watergangen.
Met betrekking tot de Noordelijke Randweg heeft de gemeente hoge duurzaamheidsambities.
Het aspect duurzaamheid krijgt in het project Noordelijke Randweg Voorhout op verschillende manieren invulling.
Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling is een explosievenonderzoek uitgevoerd, dat als bijlage 14 bij de toelichting is gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat een groot deel van het plangebied onverdacht is op het aantreffen van explosieven, behoudens de zone rondom de spoorlijn Leiden - Haarlem (zie afbeelding 5.4). Voor dit gebied dient voor aanvang van de werkzaamheden een detectieonderzoek te worden uitgevoerd.
Afbeelding 5.4: bodembelastingskaart
Het voorontwerpbestemmingsplan is voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure voor inspraak vrijgegeven. Daarnaast is het voorontwerpbestemmingsplan voor advies toegezonden aan de instanties genoemd in §1.5.
De ontvangen inspraakreacties tijdens de inspraakprocedure en de vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota inspraak en overleg, die als bijlage 15 bij de toelichting is gevoegd.
Na afronding van de inspraakprocedure en het vooroverleg is de formele bestemmingsplanprocedure gestart. De aanpassingen die volgden uit de inspraakreacties en de overlegreacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling een zienswijze op het plan in te dienen. Ook zijn de stukken met de kennisgeving aan de eerder genoemde diensten en instanties toegezonden (artikel 3:13 Awb). Binnen de termijn zijn acht zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en van een beantwoording voorzien in de als Bijlage 16 bijgevoegde Nota van beantwoording zienswijzen tevens Nota van wijzigingen
ontwerpbestemmingsplan 'Noordelijke Randweg Voorhout'.
De Noordelijke Randweg Voorhout is een op zichzelf staande infrastructuurontwikkeling. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet aan de orde. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de kosten en dekking c.q. baten van het project en de grondverwerving.
Kosten
De kosten bestaan hoofdzakelijk uit de kosten voor de aanleg van de weg (in de brede zin van het woord), de grondverwerving en de zogenaamde VAT-kosten (voorbereiding, administratie en toezicht; waaronder de kosten voor het opstellen van het ontwerp). De onderdoorgang van de randweg onder het spoor Leiden-Haarlem en de brug over de Leidsevaart zijn relatief kostbare elementen van de aanleg van de weg.
Het kostenoverzicht is gebaseerd op de kostenraming conform de SSK-systematiek, behorende bij het Voorlopig Ontwerp van de Randweg (begin 2015) en de eind 2015 opgestelde specifieke SSK-kostenraming voor de onderdoorgang onder het spoor. De SSK-systematiek is de door kennisinstituut CROW vastgestelde en door wegbeheerders in Nederland gebruikte methode voor het eenduidig ramen van kosten. De investeringskosten zijn de totale kosten benodigd voor de aanleg van de weg, waaronder:
Een SSK-kostenraming heeft meerdere uitkomsten. Op basis van het beschikbare ontwerp worden de hoeveelheden bepaald (zoals de hoeveelheid te ontgraven grond, hoeveelheid aan te brengen fundering en asfalt, lengtes en dieptes van damwand en kubieke meters beton voor kunstwerken, et cetera). Omdat in de ontwerpfase mogelijk nog niet alle definitieve kosten in beeld zijn en omdat er onvoorziene zaken kunnen optreden (bijvoorbeeld: verontreinigde grond of minder draagkrachtige bodem) worden de bouwkosten op basis van de hoeveelheden opgehoogd met nader te detailleren kosten en risico-opslagen. Daarnaast wordt rekening gehouden met kosten voor engineering en indirecte bouwkosten (bijvoorbeeld voor tijdelijk werkterrein en verkeersmaatregelen). Omdat sprake is van nog niet bekende en nader te detailleren kostenfactoren en risico's, kent de uitkomst van de raming een “best estimate” en een bandbreedte waarbinnen de werkelijke kosten zullen liggen (laagste en hoogste waarde).
De uitkomst van de kostenramingen voor het totale project Noordelijke Randweg Voorhout is dan als volgt. Hierin zijn inbegrepen alle onderdelen van het project; de weg, fietsstructuur, kunstwerken, onderdoorgang onder het spoor en de maatregelen op het grondgebied van Noordwijk.
Kostenraming, best estimate: € 25.379.673
Laagste (gunstigste) waarde: € 20.554.137
Hoogste (ongunstigste) waarde: € 30.205.209
Baten
Het project wordt gefinancierd uit gemeentelijke middelen en bijdragen van provincie Zuid-Holland, de regio Holland Rijnland en het Hoogheemraadschap van Rijnland, in de vorm van een subsidie of bijdrage. Het overzicht van baten en daarmee de dekking van het project is als volgt.
De status per financieringsbron verschilt. BDU-subsidies zijn bijvoorbeeld reeds aangevraagd en beschikt. Andere subsidies kunnen pas worden aangevraagd en beschikt als het ontwerp definitief is vastgesteld. Ten aanzien van de bijdrage van Rijnland en provincie geldt dat hierover reeds afstemming heeft plaatsgevonden en het definitief maken van deze afspraken parallel loopt aan de onderhavige ruimtelijke procedure.
bijdrage | omvang | status | |
Provincie; BDU | € | 4.318.000 | Reeds beschikt, deels reeds bevoorschot |
Provincie; HOV | € | 3.800.000 | Opgenomen in bestuursovereenkomst, deels reeds beschikt |
Provincie; eenmalige bijdrage | € | 3.000.000 | Bestuurlijk toegezegd, vastgelegd in bestuurlijke brief |
Holland Rijnland: RIF | € | 7.200.000 | Opgenomen in investeringsprogramma. Subsidie kan worden aangevraagd op basis van definitief ontwerp. |
Bijdrage uit Engelse Tuin | € | 460.000 | Ligt vast in overeenkomst. |
Provincie; bijdrage vanuit gedeeld belang | € | 500.000 | In overleg afgestemd met provincie. Deels vastgelegd in verslag en overeenkomst, deels nog in onderhandeling. |
Provincie: subsidie eco-zone | € | 420.000 | Deels beschikt. Verdere aanvraag en beschikking in samenhang met grondverwerving. |
Rijnland: bijdrage boezemkering | € | 100.000 | Afgestemd met Rijnland. Verzoek tot bijdrage is ingediend. |
Gemeentelijke investering | € | 5.000.000 | Raadsbesluit, investering opgenomen in begroting. |
Totaal baten | € | 24.798.000 |
De gemeentelijke bijdrage is opgenomen in de begroting, nadat hier eerder door de gemeenteraad toe is besloten.
Een deel van de baten is nog in onderhandeling of opgenomen in bestuurlijke afspraken en/of programma's. Op het moment dat het project ver genoeg is gevorderd om de betreffende subsidie aan te vragen, wordt de aanvraag ingediend.
Naast de hier benoemde baten wordt parallel aan de verdere projectvoorbereiding en -uitwerking steeds bezien of mogelijke aanvullende dekking kan worden gecreëerd uit andere (externe) dekkingsbronnen.
Kosten versus baten en risico's
Uitgaande van de best estimate kostenraming komen de kosten en de baten van het project nagenoeg overeen en is sprake van een financieel gedekt project. Indien de werkelijke kosten lager liggen is het project uiteraard eveneens financieel gedekt. Een risico voor het project is het scenario waarin de werkelijke kosten hoger liggen dan de best estimate, aangezien in dit geval de kosten de baten overstijgen en het project niet financieel gedekt is.
Het feit dat het project op basis van de nu bekende gegevens financieel gedekt is, vormt voldoende basis om de ruimtelijke procedure door te zetten. In die afweging speelt eveneens mee dat het plangebied uitvoerig is onderzocht en de Randweg buiten het verkeer en buiten de bebouwde omgeving wordt aangelegd en daarmee het risico op onvoorziene kosten relatief klein is. Aangezien in SSK-ramingen (ook in de best estimate raming) wordt gerekend met opslagen, leert de praktijk dat projecten regelmatig worden aanbesteed voor een bedrag onder het geraamde bedrag. Hierbij is ook vergelijkend gekeken naar andere spooronderdoorgang-projecten die de afgelopen periode in andere gemeenten zijn aanbesteed.
Dit neemt evenwel niet weg dat er sprake is van een risico en in een ongunstig geval de kosten hoger kunnen uitvallen dan de baten. De kosten van het project zijn in deze fase gebaseerd op de VO-raming en specifieke kostenraming voor de onderdoorgang onder het spoor (2015). Naarmate het project vordert en de onzekerheden in de kosten kleiner worden, wordt dit verwerkt in de projectbegroting. Indien hiertoe aanleiding ontstaat zal aan het gemeentebestuur worden voorgelegd hoe wordt omgegaan met een mogelijk dekkingstekort. Parallel aan de verdere projectuitwerking wordt daarnaast bezien of aanvullende financiering kan worden gevonden uit nieuwe dekkingsbronnen.
Grondverwerving
De gronden benodigd voor de aanleg van de Noordelijke Randweg Voorhout en de ecologische verbindingszone waren in beginsel (aanvang project) volledig in eigendom bij particuliere eigenaren. De gemeente dient de voor de randweg de benodigde gronden van deze eigenaren te verwerven. Het betreft 12 eigenaren aan de Teylingse zijde van de Haarlemmertrekvaart.
De grondeigenaren in het plangebied zijn globaal onder te verdelen in drie groepen:
De gemeente zet in beginsel in op onderhandeling met de betreffende eigenaren om de gronden minnelijk te kunnen verwerven. Gezien het belang van het project en het feit dat de grondverwerving de planning van het project bepaalt, wordt echter ook de mogelijke onteigening van gronden voorbereid. De gemeente heeft inmiddels van een deel van de eigenaren de benodigde gronden verworven en is in gesprek met de overige eigenaren over de aankoop van de benodigde gronden.