direct naar inhoud van 5.3 Milieu
Plan: Stadsdeel Blerick
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0983.BPL2009018SDBLERCK-VA01

5.3 Milieu

5.3.1 Afval

Het beleid en planologisch kader ten aanzien van afval zijn in het kader van dit bestemmingsplan niet relevant.

5.3.2 Bodemkwaliteit

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient onderzoek te worden gedaan naar de kwaliteit van de bodem. Wanneer een bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van een bestaande situatie is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan betreft een consoliderend beheersplan; het is gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Verder worden bestaande bouwrechten op grond van vigerende bestemmingsplannen in beginsel overgenomen in het nieuwe plan.

Er worden geen nieuwe ontwikkelingen voorzien in het plangebied.

Opgemerkt wordt dat in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is om te bouwen.

5.3.3 Ecologie

In de Flora- en faunawet is de soortbeschermingsregeling uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn volledig geïmplementeerd. In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied. Dit betekent concreet dat in bestemmingsplannen geen mogelijkheden moeten worden geboden voor ruimtelijke ontwikkelingen waarvan op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat in het kader van de Flora- en faunawet geen ontheffing zal worden verleend.

Daarnaast dient rekening te worden gehouden met gebiedsbescherming. Gebieden kunnen beschermd zijn doordat ze zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Vanaf begin oktober 2005 zijn hierin ook alle Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijn-gebieden opgenomen als Natura 2000-gebieden. Daarnaast kunnen gebieden zijn opgenomen in de Ecologische HoofdStructuur (EHS).

Voor beheergerichte bestemmingsplannen, zoals het op te stellen bestemmingsplan voor Stadsdeel Blerick, kan in het algemeen worden gesteld dat de uitvoerbaarheid in de meeste gevallen niet ter discussie zal staan. Zelfs indien beschermde soorten aanwezig zijn, mag worden aangenomen dat deze bij een voortzetting van het bestaande grondgebruik niet in hun voortbestaan zullen worden bedreigd.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvan de haalbaarheid nog niet is aangetoond. Een onderzoek flora en fauna is daarom niet noodzakelijk.

5.3.4 Energie

De gemeente Venlo streeft naar een milieuvriendelijke leefomgeving. In 2004 is het Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2004-2007 door het college vastgesteld. Negatieve milieueffecten van (gemeentelijke) plannen en activiteiten dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Om dat te bereiken streeft Venlo naar beperking van energieverbruik, beperking van ruimtebeslag, het zuinig omgaan met schaarse grondstoffen en het zo min mogelijk produceren van schadelijke stoffen. De gemeente heeft als doelstelling een toename te realiseren van duurzame energie in bestaande bouw. Het beleid is gericht op een zuinig en verantwoord gebruik van energie. Het is van belang het energieverbruik door bedrijven en woningen terug te dringen. Dit betreft met name het energieverbruik voor ruimteverwarming, dat kan worden beperkt door verbeterde isolatie en door optimale benutting van alternatieve energiebronnen. Bij nieuw- en verbouwplannen zal moeten worden gestreefd naar een optimale benutting van energiebronnen. Het streven naar optimale benutting van energiebronnen kan niet in een bestemmingsplan worden afgedwongen of gereguleerd.

5.3.5 Externe veiligheid

Algemeen

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor. 

Beleidsplan Externe Veiligheid Venlo 2012-2015

Venlo heeft zich in de afgelopen decennia ontwikkeld tot een bloeiende economische gemeente. Veel bedrijven hebben zich gevestigd in de nabijheid van de logistieke hotspot die Venlo sinds de tweede helft van de 20e eeuw is geworden.

Voor 2030 wil Venlo nog meer innoveren en excelleren met als stuwende sectoren de logistiek, agribusiness en maakindustrie. Een sterke internationale oriëntatie is daarbij natuurlijk onontbeerlijk. Met daarnaast de ambitie om tot de top 10 van aantrekkelijkste woongemeenten in Nederland te behoren, wordt de komende jaren flink geïnvesteerd in het centrum waaronder de voltooiing van de Maasboulevard, Maaswaard en het KazerneKwartier. Echter, deze economische groei en ontwikkeling brengen externe veiligheid risico's met zich mee. Met het oog op de nagestreefde 'quality of life' is het van belang deze risico's zo veel mogelijk te beperken en te beheersen. Met het (operationele) beleidsplan EV Venlo en het daaraan gekoppelde uitvoeringsprogramma wordt vanuit een integrale benadering duidelijk hoe vanuit het thema externe veiligheid een bijdrage kan worden geleverd aan de gewenste ontwikkeling van Venlo.

Omdat een volledige risicoloze maatschappij niet bestaat, is de vraag welke risiconiveaus in Venlo acceptabel worden gevonden en welke niet. Hierop is in het beleidsplan een antwoord gegeven. Zo is ondermeer duidelijk gemaakt waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en wonen, onder welke veiligheidsverhogende condities en hoe we zorgen voor een goede beheersbaarheid van bestaande en toekomstige externe veiligheidsrisico's. Ook worden oplossingsrichtingen aangegeven voor bestaande knelpunten.

Het beleidsplan heeft geen wettelijke basis, maar is wel door de gemeenteraad van Venlo vastgesteld op 25 januari 2012, waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen is aangegeven dat gemeenten die over een beleidsplan, met aandacht voor externe veiligheid beschikken, tot een lichtere invulling van de verantwoordingsplicht kunnen komen. Belangrijke afwegingen zijn immers al in het beleidsplan externe veiligheid gemaakt.

De afwegingen in het beleidsplan gemaakt zijn op hoofdlijnen:

  • Venlo wil de risico's van het spoorwegemplacement reduceren om zodoende ruimte te geven aan de stad voor een duurzame ontwikkeling
  • Venlo wil nieuwe risicovolle bedrijven alleen situeren op geschikte locaties. Dit betekent dat:
    • 1. Nieuwe risicovolle bedrijven zoveel mogelijk aan de rand van de stad worden gesitueerd op speciaal daarvoor aangewezen bedrijventerreinen. Zo wordt ook voorkomen dat het transport van gevaarlijke stoffen door de stad kan toenemen.
    • 2. Nieuwe LPG-tankstations enkel langs provinciale en rijkswegen buiten de bebouwde kom of op bedrijventerreinen worden toegelaten.
  • Venlo wil extra kwetsbare groepen niet in de nabijheid van risico's plaatsen. Venlo vindt het niet wenselijk dat objecten waarin verminderd zelfredzame personen verblijven nabij risicovolle activiteiten zijn gelegen.

Venlo wil streven naar optimalisatie van beheersmaatregelen. Als ergens een calamiteit dreigt of aanwezig is, worden de hulpverleningsdiensten ingeschakeld. Deze calamiteit kan alleen bestreden worden als (1) de opkomsttijden en ontsluiting voldoende zijn; (2) er voldoende voorhanden bluswater is, (3) de

  • bestrijdingsplannen op orde zijn en (4) het crisisplan voldoende toepasbaar is.
  • Venlo wil de zelfredzaamheid van haar inwoners vergroten door risicocommunicatie. Ten tijde van een ramp is het belangrijk dat de inwoners van Venlo weten wat ze moeten doen om zichzelf en anderen te helpen.

Dit beleidsplan is richtinggevend voor het kader in ruimtelijke plannen, het afgeven van milieuvergunningen voor risicobedrijven en het afgeven van bouwvergunningen. Deze kaders zijn afgestemd op de Strategische visie 2030 van Venlo en de lokale bestuurlijke visie op veiligheid. Uitgangspunt was een brede afweging op bestuurlijk niveau waar alle relevante elementen een plaats hebben gekregen: veiligheid, doelmatig ruimtegebruik, stadsontwikkelingpotentieel en financiële argumenten.

Ad Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld.

Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen moet onderzocht worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Voor het plangebied zijn de volgende inrichtingen relevant:

  • Shell Station Blerick aan de Eindhovenseweg 40;
  • Tankstation De Witte aan de Fort Sint Michielstraat 19/Eindhovenseweg;
  • Autobedrijf Klaver aan de Pastoor Stassenstraat 49;
  • en het railemplacement van het station Blerick.

Daarnaast zijn er buisleidingen in het plangebied gelegen en is er sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze relevante risicobronnen komen verderop in deze paragraaf aan de orde.

Plaatsgebonden risico

Het ontwerp besluit LPG tankstations is ingetrokken. In verband met internationale regelgeving kunnen de eisen juridisch niet worden verankert. Daarom heeft staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 14 februari 2013 het ontwerpbesluit LPG ingetrokken. In de brief van de staatssecretaris wordt gesteld dat dit tot gevolg heeft dat de bestaande grotere afstanden van LPG-tankstations tot kwetsbare objecten moeten worden gehandhaafd. Hiermee kan er in dit bestemmingsplan bij 2 van de 3 LPG-tankstations niet worden voldoen aan het Bevi. De staatssecretaris stelt verder dat er voor deze LPG-tankstations een oplossing wordt voorbereid via bestaande milieuregelgeving of anderszins.

In verband met het plaatsgebonden risico en gelet op de doorzet lpg moeten hier de volgende afstanden tot de (beperkt) kwetsbare objecten in acht worden genomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0983.BPL2009018SDBLERCK-VA01_0010.jpg"

Voor de ligging van de verschillende zones bij de 3 tankstations wordt verwezen naar Bijlage 8 Veiligheidszones Shell-station Eindhovenseweg, Bijlage 9 Veiligheidszones Tankstation De Witte, Fort Sint Michielstraat en Bijlage 10 Veiligheidzones Autobedrijf Klaver, Pastoor Stassenstraat.

Hieruit blijkt dat er zowel bij Tankstation De Witte aan de Fort Sint Michielstraat / Eindhovenseweg als bij Autobedrijf Klaver aan de Pastoor Stassenstraat kwetsbare objecten binnen de contour zijn gelegen. De PR-contouren van deze tankstations zijn in dit bestemmingsplan opgenomen op de verbeelding en in de regels (artikel 34.2 veiligheidszone - lpg).

De PR-contour van het railemplacement Blerick is gelegen binnen de inrichtingsgrens en maakt daarmee dan ook geen onderdeel uit van dit bestemminsgplan.

Groepsrisico

Voor de drie LPG-tankstations geldt dat zij het groepsrisico niet overschrijden. Conform artikel 13 lid 1 Bevi wordt hierna per tankstation ingegaan op de volgende aspecten:

  • a. de aanwezige en op grond van het bestemmingsplan te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied van de risicovolle inrichting;
  • b. het groepsrisico per inrichting op moment vaststelling bestemmingsplan en de bijdrage van de toegelaten (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico;
  • c. indien mogelijk: de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die worden toegepast door degene die de inrichting drijft;
  • d. indien mogelijk: de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het bestemmingsplan zijn opgenomen;
  • e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die aan de milieuvergunning worden verbonden;
  • f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;
  • h. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de risicovolle inrichting;
  • i. zich in veiligheid te brengen.

Voor de verantwoordingsplicht wordt verwezen naar Bijlage 13 Verantwoording Groepsrisico.

I. Shell Station Blerick  aan de Eindhovenseweg 40

ad a en b.

Voor standaardsituaties kan het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl. Deze rekentool vervangt de tabel met kengetallen voor personendichtheden bij lpg-tankstations, zoals is opgenomen in de "Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico" van augustus 2004 en de update van 2007. Onder standaardsituaties wordt verstaan een lpg-tankstation waarbij het lpg-vulpunt op minder dan 50 meter van de (al dan niet ondergrondse) lpg-voorraadtank is gelegen en in de omgeving (in een straal van 150 meter rondom het tankstation) uitsluitend woningen, woongebouwen, kantoren, scholen en bedrijven zijn gelegen.

In deze situatie ligt de lpg-voorraadtank net op iets meer dan 50 meter afstand van het lpg-vulpunt en derhalve is er geen standaardsituatie en zal een QRA (Quantitatieve Risico Analyse) uitgevoerd moeten worden. Deze QRA is in januari 2012 uitgevoerd, hieruit volgen de volgende conclusies ten aanzien van het plaatsgebonden- en groepsrisico:

Resultaten Plaatsgebonden Risico

Er zijn geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-6/j. Er is voldaan aan het Bevi.

Resultaten groepsrisicoberekening

De bevolking is in het model gebracht volgens de bestemmingsplannen. Het groepsrisico is berekend zonder gebruik te maken van de hittewerende coating (Revi 2004 berekening). Daarnaast is ter illustratie (juridisch gezien nog niet van toepassing) een groepsrisico berekening gemaakt waarin gebruik is gemaakt van een hittewerende coating (Revi 2007 berekening).

Geen van deze scenario's leidt tot een groepsrisico dat boven de oriëntatiewaarde ligt. Er is geen toename van het groepsrisico door het vaststellen van het nieuwe bestemmings-plan (dit omdat het bestemmingsplan conserverend wordt vastgesteld).

Zie Bijlage 12 Kwantitatieve risicoanalyse LPG-tankstation Blerick voor het volledige rapport.

De verantwoordingsplicht is van toepassing; deze is in Bijlage 13 Verantwoording Groepsrisico van deze toelichting opgenomen.

ad c.

In het Besluit lpg-tankstations milieubeheer zijn voorschriften opgenomen voor de exploitatie van het tankstation. De exploitant heeft hieraan te voldoen. Verder is van belang dat de lpg-branche thans maatregelen voorbereidt die tot vermindering van het groepsrisico zullen leiden. Het gaat om de volgende maatregelen:

het gebruiken van een verbeterde vulslang. Hierdoor daalt de kans op een lek of breuk en vermindert het aantal knelpunten met het plaatsgebonden risico.

het aanbrengen van hittewerende coating op lpg-tankauto's. Deze coating geeft de brandweer bij een ongeluk meer tijd en meer mogelijkheden om een explosie (een zogenoemde warme 'BLEVE': Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) te voorkomen.

In de onderhavige situatie is het wenselijk om de aflevering overdag te laten plaatsvinden.

ad d.

In het invloedsgebied zijn bestemmingsplannen vigerend. Dit zijn gedetailleerde bestemmingsplannen, die bij recht nauwelijks tot geen ruimte bieden voor nieuwe ontwikkelingen. De personendichtheden zijn daarmee indirect verankerd in het bestemmingsplan.

ad e.

In de milieuvergunning is de lpg-doorzet begrensd tot 1.000 m3 per jaar. De feitelijk verkochte hoeveelheid ligt een stuk onder die hoeveelheid.

ad f.

Ruimte is schaars en de invulling van de ruimte wordt door tal van factoren bepaald. Het groepsrisico als gevolg van een lpg-tankstation is er daar één van. Het gemeentelijke beleid richt zich in beginsel op de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Onder omstandigheden kan een toename onder de oriëntatiewaarde onaanvaardbaar worden gevonden. Dat is in de onderhavige situatie niet het geval, mede gelet op alle andere factoren die de invulling op de onderhavige locatie bepalen, waaronder de stedenbouwkundige inpassing.

ad g en h.

Een belangrijk aspect betreft bestrijdbaarheid. Bestrijding van de direct optredende effecten is in het geval van een BLEVE niet realistisch, omdat een BLEVE zich te snel ontwikkelt. De inzet van de brandweer zal derhalve voornamelijk gericht zijn op het bestrijden van secundaire branden. Bronbestrijding ligt -indien mogelijk- in de regel in het blussen van het object dat de lpg-tankauto aanstraalt.

In geval van een dreigende BLEVE kan de brandweer bij tijdige aankomst trachten de lpg-tankwagen te koelen. Zijn ze niet tijdig aanwezig dan gaat de brandweer op afstand staan en wordt de inzet met name op de bescherming van de omgeving gericht. Om te koelen is bluswater nodig en de bluswatervoorziening in de directe omgeving zal daar op afgestemd moeten zijn. Tevens kan een sprinklerinstallatie voor koeling zorgen. Hierdoor wordt drukopbouw in de tank, die tot een BLEVE leidt voorkomen.

ad i.

Een belangrijk aspect in het kader van het groepsrisico dat bestaat ten gevolge van het lpg-tankstation betreffen de mogelijkheden ten aanzien van de zelfredzaamheid van de bevolking. De tijd tussen het begin van een brand en een BLEVE (een explosie van een lpg-tankwagen) varieert tussen circa 10 en 30 minuten. De beschikbare tijd voor personen om zichzelf in veiligheid te brengen is dus slechts kort. Aangezien het evacueren van de bevolking in zo'n korte tijd organisatorisch naar alle waarschijnlijkheid niet realiseerbaar is, wordt verondersteld dat het merendeel van de aanwezigen in de omgeving zichzelf in veiligheid kan brengen. Het verloop van de wegenstructuur rond het lpg-station is zodanig dat een ieder zich bij een (dreigende) explosie in veiligheid kan brengen (binnen 150 meter is het advies vluchten en schuilen en daarbuiten is het schuilen). In veiligheid brengen is vluchten en dat betekent weg van de brand.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van dit lpg-station het groepsrisico binnen aanvaardbare grenzen zal blijven.

2. Tankstation de Witte aan de Fort Sint Michielstraat 19

Zoals onder 1 al is aangegeven kan voor standaardsituaties het groepsrisico bij lpg-tankstations berekend worden met behulp van de berekeningsmodule van www.groepsrisico.nl. Binnen de PR-10-6 contour van het vulpunt (45m.) zijn (beperkt) kwetsbare objecten gelegen. Er zijn echter reeds maatregelen doorgevoerd (verbeterede vulslang, hittewerende coating op de tankwagens) die aanleiding zijn om de kortere afstanden genoemd in tabel 2a in het Revi te hanteren. Er is wat dat betreft dan ook geen aanleiding tot het maken van een QRA voor het tankstation. Zie Bijlage 13 voor een verantwoording van het groepsrisico.

3. Autobedrijf Klaver aan de Pastoor Stassenstraat 49

Ook voor dit lpg-verkooppunt geldt dat er zich (beperkt) kwetsbare objecten bevinden binnen de PR-10-6 contour van 45 meter rond het vulpunt. Er zijn echter reeds maatregelen doorgevoerd (verbeterede vulslang, hittewerende coating op de tankwagens) die aanleiding zijn om de kortere afstanden genoemd in tabel 2a in het Revi te hanteren. Er is wat dat betreft dan ook geen aanleiding tot het maken van een QRA voor het tankstation. Zie Bijlage 13 voor een verantwoording van het groepsrisico.

4. Railemplacement station Blerick

Daarnaast moet rekening worden gehouden met risicovolle handelingen ter plaatse van het railemplacement van Blerick. De PR-contour van het railemplacement Blerick is echter gelegen binnen de inrichtingsgrens en maakt daarmee dan ook geen onderdeel uit van dit bestemminsgplan.

Overige stationaire risicobronnen.

  • In het plangebied komt ook nog is een gasdrukregel en –meetstation voor. Deze valt onder de werkingssfeer van het Besluit Voorzieningen en installaties milieubeheer. Volgens dit besluit en zoals aangegeven op de Risicokaart moet rekening worden gehouden met een veiligheidsafstand van 25 meter tot kwetsbare objecten (zoals woningen) en 4 meter tot beperkt kwetsbare objecten als sporthallen, winkels, bedrijven met meer dan 50 personen et cetera. Het deel van deze contour dat buiten de terreingrens valt wordt aangegeven op de verbeelding.

In het plangebied komen verder geen bedrijven voor die relevant zijn om in dit kader te vermelden.

Voor de verantwoordingsplicht wordt verwezen naar Bijlage 13 Verantwoording Groepsrisico.

Ad Buisleidingen

Op 28 augustus 2009 is het ontwerp-Besluit externe veiligheid buisleidingen gepubliceerd met bijbehorende aanbiedingsbrief. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Per 01-01-2011 is het besluit in werking getreden.

In of bij het plangebied zijn twee aardgastransportleidingen van de Gasunie gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Het is de gasleiding Z-513-07 met een uitwendige diameter van 8,6 inch en een werkdruk van 40,00 bar. De andere leiding is de Z-513-22 met een uitwendige diameter van 12,75 inch en een werkdruk van 40,00 bar.

In het kader van het nieuwe Besluit is voor alle twee de leidingen een berekening uitgevoerd met behulp van het programma Carola.

Uit deze berekeningen blijkt, dat de 10-6-contour op 0 meter ligt voor beide leidingen en dat de curven zodanig ver nog van de orientatiewaarde vandaan blijft dat de gemeente Venlo de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, acceptabel vindt. Zie voor nadere informatie Bijlage 11 Risicoanalyse buisleidingen Stadsdeel Blerick.

Volgens het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen wordt in het bestemmingsplan de ligging weergegeven van de aanwezige buisleidingen alsmede de volgens artikel 14 lid 1 Bevb daarbijbehorende belemmeringenstrook ten behoeve van onderhoud van de buisleiding (opgenomen als Leiding - Gas). Deze belemmeringenstrook bedraagt bij 40 bar 4 meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten uit het hart van de leiding.

Ad Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat wordt voorzien van een wettelijke basis. In dat kader zijn op 4 december 2008 de ontwerpen voor de Basisnetten Water en Weg, alsmede het conceptontwerp Basisnet Spoor aan de Tweede Kamer aangeboden. Het Basisnet vervoer gevaarlijk stoffen is vastgesteld en wordt 1 januari 2014 ingevoerd.

Het Basisnet Spoor is gebaseerd op:

  • De prognoses van ProRail voor 2020 over de toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Alle (nu bekende) bouwplannen van gemeenten. Gemeenten langs het spoor hebben de kans gekregen hun bouwplannen te overleggen en te bezien of dit knel- of aandachtspunten oplevert.
  • Voor de berekeningen van het risico is gebruik gemaakt van het rekenprogramma RBMII.

Uitwerking

Er zijn nog een aantal punten in dit dossier die uitgewerkt moeten worden. Zoals de oplossing van resterende groepsrisico aandachtspunten bij enkele gemeenten, de locatie van de plasbrand-aandachtsgebieden, de aanvullende maatregelen die gemeenten aan bebouwing kunnen gaan stellen en de uitkomsten van enkele studies.

Het Basisnet vervoer gevaarlijk stoffen is vastgesteld en wordt 1 januari 2014 ingevoerd.

Overgangsperiode

Totdat het Basisnet spoor wettelijk van kracht is, geldt dat indien men bouwplannen wil ontwikkelen in de omgeving van spoorlijnen, de externe veiligheid daarvan (zoals tot nu toe gebruikelijk) getoetst moet worden aan de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (2004). Hierbij moet gebruik gemaakt worden van de meest actuele prognose van het vervoer van gevaarlijke stoffen langs de locatie waar zal worden gebouwd. 

In deze stukken wordt ook aandacht besteed aan het begrip "Plasbrandaandachtsgebied" (PAG). Onder een PAG wordt verstaan het gebied tot 30 meter van de weg waarin, bij realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Een plasbrand is verbranding van een door bijvoorbeeld lekkage ontstane plas van brandbare vloeistof. Een PAG geldt alleen voor nieuw te bouwen kwetsbare objecten. Bestaande objecten binnen de PAG hoeven niet te worden gesaneerd.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats langs een transportroute verblijft, komt te overlijden als gevolg van een incident met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Wat betreft het plaatsgebonden risico geldt ten opzichte van woningen (kwetsbare objecten) een grenswaarde van 10-6 per jaar.

Het groepsrisico is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van 10 of meer personen in de omgeving van de transportroute in één keer het (dodelijk) slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. Het groepsrisico geeft de aandachtspunten op een transportroute aan waar zich mogelijk een ramp met veel slachtoffers kan voordoen en houdt daarmee rekening met de aard en dichtheid van de bebouwing in de nabijheid van de transportroute. Wat betreft het groepsrisico is de oriëntatiewaarde bij het vervoer van gevaarlijke stoffen per transportsegment gemeten per kilometer per jaar:

– 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers;

– 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers;

– 10-8 voor een ongeval met ten minste 1000 dodelijke slachtoffers;

– enz.

Weg

Uit het ontwerp-Basisnet Weg blijkt dat de A73 tussen Knooppunt Zaarderheiken en Knooppunt het Vonderen geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR) heeft en dat een dergelijke contour voor deze weg ook niet wordt verwacht op basis van het hoogste groeiscenario (Global Economy).

De weg heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*orientatiewaarde ligt.

Ook hoeft bij het bovengenoemde stuk van de A73 geen rekening te worden gehouden met een PAG.

In het beleidsplan externe veiligheid Venlo is bepaald dat er geen extra kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen 200 meter van de A73. Extra kwetsbare objecten zijn: lagere scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen en verzorgingstehuizen. Het plangebied ligt binnen de 200 meter van de A73. Dit is in dit bestemmingsplan van een juridische regeling voorzien en op de verbeelding aangeduid als veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (200m).

Water

Uit het Basisnet Water blijkt dat over de Maas ter plaatse van Blerick transport van brandbare vloeistoffen en – gassen plaatsvindt.

De PR 10-6-contour ligt op het water en kan groeien tot de oeverlijn. Dit betekent: geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen de waterlijnen, voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt dit als richtwaarde.

De Maas heeft verder een groepsrisico (GR), dat zowel in de huidige als in de toekomstige situatie beneden de 0,1*orientatiewaarde ligt.

Spoor

Volgens het Basisnet Spoor behoort het traject Venlo-Eindhoven tot categorie 3: er gelden wel vervoersbeperkingen, maar geen ruimtelijke beperkingen. De risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen bij categorie 3 worden begrensd door middel van gebruiksruimtes op basis van de risicobenadering. Naast gebruiksruimtes worden rondom de infrastructuur veiligheidszones gedefinieerd. Het betreft hier corridors rondom infrastructuur waarbinnen restricties gelden voor bebouwing. Voor categorie 3-routes geldt geen veiligheidszone en mag dus het dichtst op de infrastructuur worden gebouwd.

In het beleidsplan externe veiligheid Venlo is echter bepaald dat er geen extra kwetsbare objecten zijn toegestaan binnen 200 meter van het spoor. Het spoor wordt namelijk in het beleidsplan gerekend tot een risicovolle transportas. Extra kwetsbare objecten zijn: lagere scholen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen en verzorgingstehuizen.

Het plangebied ligt binnen de 200 meter van een spoor. Dit is in dit bestemmingsplan van een juridische regeling voorzien en op de verbeelding aangeduid als veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen (200m).

5.3.6 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluids- overlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieu- belastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

In deze paragraaf wordt ingegaan op deze afzonderlijke geluidsaspecten.

 

Wegverkeerslawaai

Ingevolge het bepaalde in de Wet geluidhinder heeft in beginsel iedere weg een geluidszone. Een dergelijke zone geldt niet voor wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangewezen gebied of wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden binnen een dergelijke geluidszone, wordt akoestisch onderzoek ingesteld. Onderzoek naar geluidsaspecten van verkeer kan echter achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woningen of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

Omdat in het voorliggende plangebied geen nieuwe gevoelige functies worden geprojecteerd, hoeft derhalve op dit moment geen akoestische toetsing plaats te vinden.

Wel is er één gebied waar de bestemming "Bedrijf" gewijzigd kan worden in "Wonen". Als voorwaarde voor de wijziging is opgenomen dat in geval van een zonering de geluidsbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Voor onderhavig plan zijn de navolgende zoneplichtige wegen van belang aangezien de zones van deze wegen tot binnen het plangebied reiken:

  • Burgemeester Gommansstraat;
  • Shakespaerelaan;
  • H.R. Roland Holstlaan;
  • Groot Bollerweg;
  • Eindhovenseweg;
  • Sevenumseweg;
  • Baarlosestraat;
  • Pastoor Stassenstraat;
  • Antoniusstraat;
  • Ruysstraat;
  • Scholtis Coopmansstraat;
  • Vliegenkampstraat;
  • Vastenavondkampstraat;
  • N273;
  • A73.

De overige binnen het plangebied gelegen wegen worden binnen de planperiode, ter bevordering van de leefbaarheid, ingericht als 30 km-zone.

Het bestemminsgplan heeft het karakter van een beheersplan. Binnen de zones van voorvermelde wegen is dan ook voornamelijk bestaande bebouwing gelegen.

De locatie binnen het plan waar de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is is als zodanig op de verbeelding aangegeven. De noodzakelijke onderzoeken zullen beschikbaar moeten zijn op het moment dat het wijzigingsbesluit wordt genomen.

Industrielawaai

Aan de noordoostzijde van de Eindhovenseweg ter hoogte van onderhavig plangebied is het industrieterrein Venlo Trade Port gelegen. Op dit industrieterrein zijn enkele inrichtingen, als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikel 2.1, lid 3 en Bijlage A, onderdeel D, gelegen. Bij besluit van 14 mei 1991 heeft de Kroon onder nr. 91.004368 de zone rond dit industrieterrein vastgesteld. Ook deze geluidszone (50 dB(A)-contour) reikt tot juist binnen het plangebied.

Woningbouw binnen deze zone is alleen mogelijk na ontheffing door B en W. In dit plan wordt dit evenwel niet nagestreefd.

Spoorweglawaai

Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, waarin de bestaande situatie opnieuw wordt vastgelegd hoeft hier niet verder aandacht aan te worden besteed.

Hinder van overige bedrijven

In het bestemmingsplan worden regels gesteld met betrekking tot bestaande bedrijvigheid en nieuwe bedrijvigheid welke zich, ter plaatse van deze bestaande bedrijvigheid, mag vestigen. In beide gevallen dient bezien te worden of deze bedrijvigheid geen belemmerende werking heeft op zowel de bestaande als mogelijk nieuw te bouwen woningen.

Om te bepalen of bepaalde nieuwe bedrijven in het plangebied vanuit het oogpunt van milieuhinder toelaatbaar zijn, wordt voor de eerste toetsing in het bestemmingsplan gebruik gemaakt van een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is in bijlage 1 bij de regels opgenomen. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de "lijst van bedrijfstypen" uit de herziene uitgave van de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG. Naast een omschrijving van de bedrijfstypen is in deze Staat aangegeven tot welke milieucategorie het betreffende bedrijfstype wordt gerekend.

De Staat van Bedrijfsactiviteiten vormt een eerste toets of vestiging van een bedrijf van een bepaald bedrijfstype op grond van de bestemmingsplanregels toelaatbaar is.

De concrete bedrijfsvoering in een bedrijf en/of milieuvergunningen bieden nader inzicht in hoeverre een bedrijf tot een bepaalde milieucategorie gerekend moet worden en derhalve al dan niet toelaatbaar is.

5.3.7 Hinderlijke bedrijvigheid

Bestaande bedrijven

De Staat van Bedrijfsactiviteiten kan niet zonder meer worden toegepast bij de vraag of bedrijven die al in het plangebied gevestigd zijn, wegbestemd moeten worden of niet. Uiteraard geeft de categorie-indeling van deze bedrijven wel een indicatie van de aanvaardbaarheid.

In bestaande situaties moet met name gekeken worden of het bedrijf beschikt over de benodigde milieuvergunning(en) en of de milieubelasting binnen de huidige normen blijft.

De praktijk heeft laten zien dat ook relatief zwaardere bedrijven, door extra voorzieningen te treffen, binnen de woonomgeving aanvaardbaar kunnen zijn.

Daarnaast is het gemeentelijk beleid in zijn algemeenheid er niet op gericht bedrijven uit de woonomgeving weg te bestemmen. Alleen indien een bedrijf onaanvaardbare hinder veroorzaakt, waaraan redelijkerwijs door het treffen van voorzieningen niet tegemoet kan worden gekomen, kan een bedrijf uit dien hoofde worden wegbestemd. Voorwaarde hierbij is evenwel dat de gemeente de benodigde financiële middelen ter beschikking heeft.

De gemeente voert wel een beleid dat bedrijven die een aanzienlijke milieubelasting veroorzaken stimuleert te verplaatsen naar een geschikt bedrijfsterrein. Hiervoor bestaan ook subsidieregelingen.

Binnen en direct buiten het plangebied is een aantal bedrijven gelegen.

Deze bedrijven vallen overwegend binnen de milieucategorieën 1 en 2 en zijn uit dien hoofde toelaatbaar binnen de woonomgeving.

Een aantal bedrijven valt binnen milieucategorie 3 of hoger. Bedrijvigheid uit milieucategorie 3 of hoger hoort in beginsel niet thuis binnen de woonbebouwing. Het betreft hier evenwel bestaande situaties. De bedrijven zijn op de verbeelding aangegeven en betreffen:

      • 2e Maasveldstraat 8 grafmonumenten-, terrazzobedrijf;
      • Antoniuslaan 34 voedingsmiddelen;
      • Baarlosestraat 277 reiniging van transportmiddelen;
      • Baarlosestraat 281 goederentransport en sleepbedrijf;
      • Diependijkstraat 1111 gasdistributie en gas-meet/regelstation;
      • Pastoor Stassenstraat 51 garagebedrijf.

De milieubelasting van deze bedrijven wordt beperkt respectievelijk voorkomen door de aan deze bedrijven verleende milieuvergunningen of melding o.b.v. het activiteitenbesluit, waarin (extra) regels zijn opgenomen ter beperking van deze milieubelasting.

De bedrijven uit milieucategorie 3 en hoger zijn binnen het plangebied positief bestemd, dat wil zeggen dat vooralsnog de bedrijvigheid verder mag blijven plaatsvinden. In de regels is verder bepaald dat uitsluitend middels een ontheffing, een overigens beperkte, uitbreiding van de bestaande bedrijvigheid mag plaatsvinden (10%), indien vooraf vaststaat dat voldaan kan worden aan een aantal voorwaarden, waaronder voorwaarden op het gebied van de milieukwaliteit. Uitbreiding naar een hogere milieucategorie dan thans aanwezig is niet toegestaan.

Teneinde toch de noodzakelijke flexibiliteit te verkrijgen is in de regels bepaald dat bij sluiting/opheffing van bovengenoemde bedrijven uit milieucategorie 3 en hoger, op deze gronden uitsluitend dezelfde bedrijvigheid mag terugkeren dan wel bedrijven uit de milieucategorieën 1 of 2.

In dit verband kan opgemerkt worden dat te zijner tijd in het kader van de middels de wijzigingsbevoegdheid te realiseren woonbebouwing onderzoek zal plaatsvinden naar mogelijke belemmering voor bedrijven.

Anderzijds kan op basis van dit onderzoek ook bepaald worden of het op grond van de wijzigingsbevoegdheid te realiseren woonmilieu niet negatief zal worden beïnvloed door deze bedrijven. In de regels is de noodzaak van dit onderzoek opgenomen.

In het gebied zijn drie lpg-tankstations gelegen. Op grond van het gestelde in het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) moeten bepaalde afstanden in acht worden genomen rond het lpg-vulpunt, de lpg-opslagtank en de afleverzuil. Zie de paragraaf over de externe veiligheid.

Nieuwe bedrijven

Onderhavig plan biedt in beginsel geen mogelijkheid tot vestiging van nieuwe bedrijven anders dan op die locaties waar thans reeds bedrijvigheid aanwezig is.

Hiervoor is reeds gesteld dat ter plaatse van de bestaande bedrijvigheid uitsluitend dezelfde bedrijvigheid mag terugkeren, dan wel bedrijvigheid uit de milieucategorieën 1 en 2 (of vergelijkbare bedrijven). Binnen de nieuw te realiseren woonomgeving is nieuwe bedrijvigheid uit milieucategorieën 1 en 2 alleen op basis van een ontheffing, verleend door het college van Burgemeester en Wethouders, toelaatbaar. In de bestaande woonomgeving mogen nieuwe consumentverzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijfsdoeleinden ook eerst na ontheffing plaatsvinden.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten, als opgenomen in bijlage 1 van de regels, zijn op grond van het bovenstaande alleen de bedrijven/activiteiten tot en met milieucategorie 2 en de bestaande bedrijven/activiteiten uit een hogere milieucategorie die thans binnen het plan voorkomen, opgenomen.

5.3.8 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, die behoort bij de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate” (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen. 

Het onderhavige bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, ofwel op basis van de bestemming "Wonen - Uit te werken" ofwel via een wijziging, op grond waarvan een aantal woningen gebouwd kan worden. De totale hoeveelheid is echter van geringere omvang dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

5.3.9 Waterparagraaf

Kades

De kades langs de Maas, die zijn aangelegd in het kader van de bescherming tegen hoogwater zijn binnen het kader van onderhavig bestemmingsplan juridisch geregeld.

Dit betekent dat er een beschermingszone van 40 meter in acht dient te worden genomen, gerekend vanaf de buitenzijde van de kademuur, of indien sprake is van een groene kade, gemeten vanuit de teen van de groene kade. Bepaalde activiteiten zijn binnen deze beschermingszone (zonder vergunning van het Waterschap Peel en Maasvallei) niet toegestaan. Dit is binnen de zogenaamde Keur van het Waterschap geregeld.

Binnen de regels is naar de keur van het Waterschap verwezen en zijn beperkingen aangegeven die binnen de beschermingszone gelden.

Stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de Maas

Een deel van het plangebied is gelegen binnen het stroomvoerend en waterbergend rivierbed van de Maas binnen en buiten de contour. In dit waterbergend rivierbed zijn ingevolge de "Beleidslijn Ruimte voor de Rivier", bepaalde activiteiten, waaronder bouwen verboden, dan wel streng gereglementeerd. In het kader van het provinciale (circulaire Bouwen langs de Maas) en het rijksbeleid (Beleidslijn Grote Rivieren) is dit vastgelegd (zie ook Bijlage 7).

Bij het ondernemen van nieuwe activiteiten bij een lager beschermingsniveau dan 1:1.250 wordt door het rijk geen recht op schadevergoeding erkend. Aanvragers van vergunningen dienen erop gewezen te worden, dat het dringend aanbeveling verdient zich tegen deze schade te verzekeren, omdat ingeval van een overstroming zowel het rijk als de provincie niet gehouden zijn schade te vergoeden. In de regels en de toelichting van dit plan is een relatie gelegd met het beleid en de wetgeving van de hogere overheden.

Integraal Waterplan

Het Integrale Waterplan van de gemeente Venlo onderscheidt vijf sporen voor de vaststelling van de ambitieniveaus ofwel vijf verschillende aspecten van het watersysteem:

  • 1. Lang vasthouden, langzaam afvoeren.
  • 2. Schoon maken, schoon houden.
  • 3. Zichtbaar en aantrekkelijk, functioneel.
  • 4. Hemelwater als duurzame bron.
  • 5. Proces en zorg.

Bij elk ambitieniveau passen voor elk stroomgebied maatregelen. Bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met deze vijf sporen.

Bij nieuwe ontwikkelingen streeft de gemeente Venlo naar het afkoppelen van de hemelwaterafvoer, waarbij zoveel mogelijk water in of nabij het plangebied wordt geïnfiltreerd. De benodigde ruimte voor infiltratievoorzieningen hangt af van het aandeel verhard oppervlak, het aantal en de omvang van de (woon)bebouwing, de grondwaterstand en de doorlatendheid van de bodem. De afvoer van hemelwater naar infiltratievoorzieningen vindt bij voorkeur bovengronds plaats. De omgang met hemelwater voor uitbreiding van bestaande bebouwing en verharding zal in de toekomst veranderen. Hierop anticipeert het bestemmingsplan. Binnen de bestemmingen wordt water, waterberging en waterinfiltratie mogelijk gemaakt.