Plan: | Heide 57 te Swalmen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0957.BP00000331-ON01 |
Initiatiefnemer heeft op de locatie Heide 57 Swalmen een pottenbakkerij geëxploiteerd, genaamd 'De Walsberg'. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Swalmen - sectie A - nummer 2978.
Naast het bedrijfsgebouw zijn op de locatie een bedrijfswoning aanwezig evenals een stal ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden.
Het bedrijf pottenbakkerij 'De Walsberg' is medio voorjaar 2022 beëindigd. Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning te transformeren tot een reguliere burgerwoning. Daarnaast wordt beoogd om de voormalige bedrijfsbebouwing en de paardenstallen op het achterterrein te slopen en in ruil daarvoor twee extra bouwkavels te creëren ten behoeve van het realiseren van twee vrijstaande levensloopbestendige woningen.
Uitsnede topografische kaart met globale aanduiding plangebied
Ter plekke van onderhavige locatie aan de Heide 57 te Swalmen geldt het onherroepelijke bestemmingsplan 'Kern Swalmen', vastgesteld op 7 juli 2011 door de gemeenteraad van Roermond. Bovendien is het onherroepelijke bestemmingsplan 'Herziening kern Swalmen' van toepassing. Op de plek van de bestaande bedrijfswoning en bedrijfsbebouwing rust de bestemming 'Bedrijf' met functieaanduiding 'bedrijfswoning'. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor het exploiteren van een bedrijf en /of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan. Bovendien zijn op het achterterrein de bestemming 'Agrarisch' van toepassing evenals de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 2'. Tot slot geldt op de gehele locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
Op basis van het geldende bestemmingsplan is het niet toegestaan om het perceel in gebruik te nemen ten behoeve van reguliere woondoeleinden. Bovendien is het realiseren van twee levensloopbestendige woningen niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan. Derhalve heeft ininitiatiefnemer op 1 maart 2021 een principeverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond. Naar aanleiding van dit principeverzoek heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond een positief principestandpunt ingenomen. Dit is verwoord in de brief van 21 december 2021 (kenmerk: 31595-2021, verzonden d.d. 23 december 2021), bijgevoegd als Bijlage 1.
Om de beoogde ontwikkelingen mogelijk te maken, wenst initiatiefnemer een bestemmingsplanprocedure te doorlopen. Voorliggend document voorziet in een toelichting op bijbehorende regels en verbeelding voor de bestemmingsplanwijziging.
In dit hoofdstuk worden het plangebied, de huidige situatie en het planvoornemen beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten.
Onderhavig plangebied is gelegen op de locatie Heide 57 te Swalmen. Swalmen is gelegen tussen Roermond en Venlo en wordt in het westen begrensd door de Maas en in het oosten door Duitsland.
Het plangebied ligt ten noorden van de kern Swalmen. Aan de noordwestzijde van het perceel ligt de snelweg A73. Het buurtschap 'Heide' heeft een ruimtelijke structuur waarbij de bebouwing wordt gevormd door vrijstaande woningen en (voormalige) agrarische bedrijven op ruime percelen.
Luchtfoto met aanduiding
Kadastraal is onderhavig plangebied bekend als gemeente Swalmen - sectie A - nummer 2978.
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
De bestaande situatie wordt weergegeven aan de hand van de volgende foto's
Foto's bestaande situatie (foto's maart 2023)
Tot medio voorjaar 2022 werd op de locatie Heide 57 Swalmen een pottenbakkerij geëxploiteerd, genaamd 'De Walsberg'. Naast het bedrijfsgebouw zijn op de locatie een bedrijfswoning aanwezig evenals een stal ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden.
Het bedrijf pottenbakkerij 'De Walsberg'is beëindigd. Het voornemen is om de bestaande bedrijfswoning te transformeren tot een reguliere burgerwoning. Daarnaast wordt beoogd om de voormalige bedrijfsbebouwing en de paardenstallen op het achterterrein te slopen en in ruil daarvoor twee extra bouwkavels te creëren ten behoeve van het realiseren van twee vrijstaande levensloopbestendige woningen. De te realiseren vrijstaande woningen zijn bestemd voor gezinnen en ouderen (55+) welke op zoek zijn naar levensloopbestendige woningen in de prijsklasse > € 355.000,-. Hiermee wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd en komen bestaande woningen vrij voor starters en/of het betaalbare segment.
Het achterste deel van de kavel behoudt zijn huidige bestemming 'Agrarisch'. Per saldo wordt alleen de bedrijfsbestemming herbestemd tot woon- en tuinbestemming.
De beoogde bestemmingswijziging van de locatie en de situering van de drie bouwkavels (inclusief de bestaande bedrijfswoning met tuin aan de zuid-oostzijde) wordt in onderstaande figuur gevisualiseerd.
Situatietekening drie beoogde woningbouwkavels binnen plangebied
Ieder ruimtelijk plan dat het mogelijk maakt om nieuwe bebouwing op te richten, gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. De aanvaardbaarheid van deze effecten dient te worden beschouwd.
Onderhavige ontwikkeling ziet op het beëindigen van bedrijfsmatige activiteiten op de locatie Heide 57 te Swalmen en het transformeren van de locatie tot een reguliere woonlocatie. In ruil voor het slopen van de bestaande bedrijfsbebouwing krijgt de bestaande bedrijfswoning met tuin een woonbestemming en worden twee extra woningbouwkavels gecreërd ten behoeve van twee levensloopbestendige woningen omringd met een tuinbestemming. Met deze ontwikkeling wordt een duurzame en toekomstbestendige invulling gegeven aan de locatie Heide 57 Swalmen.
Bovendien wordt met onderhavige ontwikkeling ingespeeld op het straat- en bebouwingsbeeld ter plaatse omdat de directe omgeving bestaat uit vrijstaande woningen op ruime kavels. Daarop aansluitend bestaat de wens om twee vrijstaande woningen te realiseren op ruime kavels. Bovendien hebben de woningen in de omgeving een goothoogte van 4 meter en zijn voorzien van een kap(verdieping). Initiatiefnemer houdt daar rekening mee zodat de beoogde woningen passen in het straatbeeld ter plaatse. Daarmee is sprake van een kwalitatieve toevoeging aan de woningvoorraad. Bovendien wordt op eigen terrein in de parkeerbehoefte voorzien. De parkeerbalans in de openbare ruimte wordt dan ook niet beïnvloed.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de ruimtelijk - visuele effecten vanwege voorliggend bouwplan aanvaardbaar zijn.
Ter plekke van het plangebied is in hoodzaak het onherroepelijke bestemmingsplan 'Kern Swalmen' van kracht, vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond op 7 juli 2011. Bovendien is het bestemmingsplan 'Herziening Kern Swalmen' van toepassing.
Op basis van het bestemmingsplan 'Kern Swalmen' is op onderhavige locatie in hoodzaak de bestemming 'Bedrijf' van toepassing. De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn in hoofdzaak bestemd voor het exploiteren van een bedrijf en /of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die staan vermeld in de categorieën 1 tot en met 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Daarnaast gelden op de locatie de functieaanduiding 'bedrijfswoning' en de maatvoeringsaanduiding 'maximum bouwhoogte: 7 m, maximum goothoogte: 4 m'.
Bovendien is aan de noordzijde van de locatie de bestemming 'Agrarisch' van toepassing evenals de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 2'.
Tot slot geldt op basis van het bestemmingsplan 'Herziening Kern Swalmen' voor het gehele perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De vigerende planologische situatie wordt verduidelijkt aan de hand van de volgende figuur.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kern Swalmen' met aanduiding plangebied 'Heide 57' (rode cursor)
Rekening houdend met de door initiatiefnemer voorgenomen ontwikkelingen staat voorop dat deze niet in overeenstemming zijn met het geldend planologisch-juridisch kader.
In het geldende bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkings- danwel wijzigingsbevoegdheden voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om onderhavige ontwikkeling alsnog mogelijk te maken. De planontwikkeling is mogelijk middels het doorlopen van een separate bestemmingsplanprocedure.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI), en de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Toekomstvisie van Roermond.
Voorsorterend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is op 11 september 2021 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI biedt het Rijk een duurzaam toekomstperspectief voor onze leefomgeving. Met ruim 17 miljoen mensen op ruim 41.000 km2 is het belangrijk goede keuzes te maken ten aanzien van ruimtebeslag, om Nederland over 30 jaar nog steeds een plek te laten zijn waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerder nationale belangen bij elkaar komen en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen de 21 nationale belangen die in de NOVI worden onderscheiden. De belangrijke keuzes zijn:
Het realiseren van deze wensen, het benutten van kansen en het oplossen van knelpunten vraagt om samenwerking tussen overheden. Zowel bij nationale vraagstukken als bij gebiedsgerichte regionale opgaven.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Duurzaam economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Conclusie
Met betrekking tot het planvoornemen zijn er weinig directe en concrete raakvlakken tussen deze visies en onderhavig plan, anders dan de meer algemene uitgangspunten ten aanzien van een veilige en gezonde leefomgeving, duurzaam ruimtegebruik, etc. Op de eerder genoemde onderwerpen wordt in navolgende paragrafen en hoofdstukken nader ingegaan.
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder voor duurzame verstedelijking is door de provincie verankerd in de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) in artikel 2.2.2, lid 1. Aanvullend op deze ladder heeft de provincie daarin bepaald dat tevens de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen moet worden onderzocht.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 2.2.1 van de OvL2014 is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nader verduidelijkt. Een woningbouwproject wordt beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling, indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953). Van een dergelijke stedelijke ontwikkeling is bij voorliggende ontwikkeling geen sprake. Onderhavige ontwikkeling is namelijk gericht op het realiseren van twee nieuwe woningen en het transformeren van een bedrijfswoning naar burgerwoning. De verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet aan de orde.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Vanuit het Barro gelden geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Vanuit de Rarro gelden geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
De beoogde planontwikkeling levert geen strijd op met de Nationale Omgevingsvisie, het Barro en de Rarro. Het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het plangebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het planvoornemen.
Op 1 oktober 2021 hebben Provinciale Staten van Limburg de Omgevingsvisie Limburg vastgesteld, met inachtneming van de aanvaarde amendementen. De Omgevingsvisie Limburg vervangt de Omgevingsvisie POL 2012. De Omgevingsvisie is een strategische en lange termijn (2030-2050) visie op de fysieke leefomgeving en beschrijft onderwerpen zoals wonen, infrastructuur, milieu, water, natuur, landschap, bodem, ruimtelijke economie, luchtkwaliteit en cultureel erfgoed. Daarnaast worden ook de aspecten gezondheid, veiligheid en een gezonde leefomgeving in de Omgevingsvisie meegenomen.
In het ontwerp-POVI was het projectgebied gelegen in de zone 'Landelijke kernen'. Over 'Landelijke kernen' is in het POVI het volgende opgenomen.
Landelijke kernen
De leefbaarheid en vitaliteit van de kernen in het landelijk gebied is belangrijk. Een aantal kernen vervult op sommige terreinen een regionale verzorgende functie met onderwijs, zorg, cultuur, winkels en werklocaties. De zorg voor een goede kwaliteit van de leefomgeving en een goede bereikbaarheid zijn hier belangrijke uitgangspunten.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes en zoneringen' POVI met ligging plangebied binnen landelijke kern
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen een milieubeschermingsgebied dat aanvullende bescherming behoeft.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' Omgevingsverordening Limburg 2014 met liggend plangebied
Met de komst van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is een nieuwe omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Hoewel de Omgevingsverordening Limburg (2021) hoofdzakelijk een beleidsneutrale omzetting van de Omgevingsverordening Limburg 2014 is, staan er enkele nieuwe of inhoudelijk aanmerkelijk gewijzigde onderwerpen in. De Omgevingsverordening Limburg 2021 treedt in werking op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt. Tot die tijd blijft de Omgevingsverordening Limburg 2014 gelden.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het vigerende provinciale beleid, bestaan er geen overwegende belemmeringen met betrekking tot voorliggende ontwikkeling. De ter plekke van het plangebied van toepassing zijnde provinciale zonering 'Landelijke kernen' impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt nu de nieuwe woningen binnen die kern worden gerealiseerd.
In de Regiovisie Midden-Limburg is een visie gegeven op de gebiedsontwikkeling van de zeven gemeenten in Midden-Limburg: Echt-Susteren, Maasgouw, Roerdalen, Roermond, Leudal, Weert en Nederweert. De gebiedsvisie richt zich, in lijn met het provinciaal beleid, op het creëren van sterke steden en een vitaal platteland.
Krimp en vergrijzing zullen Midden-Limburg steeds sterker raken. Ook de concurrentie vanuit omliggende regio's wordt steeds sterker. Tegelijkertijd melden euregionale partners zich voor samenwerking. Om deze samenwerking aan te kunnen gaan en de concurrentie het hoofd te bieden, is regionale samenwerking tussen de zeven gemeenten en de provincie noodzakelijk. De regionale visie is te vertalen in drie strategische keuzes:
De ontwikkeling van Midden-Limburg draait in essentie om het 'maken van kwaliteit'. Om dit te bewerkstelligen, is een integrale aanpak nodig, waardoor de regiovisie een gemeenschappelijk kader biedt. Het toevoegen van nieuwe bouwkavels en het herbestemmen van de bedrijfswoning naar een reguliere wooneenheid, levert geen strijdigheid op met de beleidsuitgangspunten van de Regiovisie Midden-Limburg.
In de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022 tot en met 2025 leggen de gemeenteraden in de regio Midden-Limburg de gewenste ruimtelijke ontwikkelingsrichting vast op het gebied van wonen. De gemeenteraad van Roermond heeft de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025 vastgesteld op 22 september 2022.
Uitganspunt is dat Midden-Limburg het verbindend hart is van Limburg, waar wonen aantrekkelijk is. De kwaliteit van de leefomgeving en daarmee van het wonen is hoog. Toch zijn er op het gebied van wonen, zeker gezien de huidige woningmarkt, uitdagingen: het (laten) bouwen van voldoende woningen voor de juiste doelgroepen. De structuurvisie legt de nadruk op het tegemoet komen aan de groeiende woningbehoefte met kwalitatief het juiste aanbod. Maar ook de bestaande woningen moeten duurzamer en levensloopbestendiger worden. In deze Structuurvisie wordt ruimte gemaakt om de juiste woning, op de juiste plek, op het juiste moment te kunnen realiseren. De ambitie, zoals opgenomen in de Structuurvisie, is hoog. Daarnaast is er aandacht voor transformatie en herstructurering. Doel is het op peil houden van de leefbaarheid in steden en dorpen en een thuis te kunnen bieden aan (toekomstige) inwoners.
Voor de woningbehoefte is niet zozeer het aantal inwoners van invloed. Belangrijker zijn de veranderende bevolkingssamenstelling (ontgroening en vergrijzing) en de afname van de gemiddelde huishoudengrootte. Het aantal 1- en 2-persoonshuishoudens is in de periode 2018 tot en met 2020 toegenomen (+2.919) terwijl het aantal 3- en meer persoonshuishoudens is afgenomen (-796). Daarnaast vormen internationale werknemers economisch gezien inmiddels een onmisbare aanvulling op de afnemende beroepsbevolking. Het aantal huishoudens in de regio is met 2,1% (2.223) toegenomen. Alle gemeenten laten (nog) een groei zien. De grootste relatieve groei zit in Weert (2.8%). Daarna volgen Maasgouw (2,5%), Leudal (2,3%), Roermond (2,3%), Nederweert (2,2%), Roerdalen (1,0%) en Echt-Susteren (0,7%). In enkele gemeenten vlakt de groei langzaam af. Afspraken over bouwen naar behoefte zijn afgeleid van de recente prognoses. Daarbij bestaat een nadrukkelijke bestuurlijke wens om ambitieuzer te bouwen dan uitsluitend voor de lokale/regionale behoefte.
Het aandeel en aantal ouderen blijft de komende jaren groeien in Midden-Limburg. Het wordt steeds belangrijker om de toegankelijkheid van (bestaande) woningen te vergroten, zodat inwoners langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen. Deze opgave is niet alleen via nieuwbouw (levensbestendig en/of zorggeschikt) te realiseren, maar vraagt veelal ook aanpassing van de bestaande woningvoorraad. In de particuliere sector hebben woningeigenaren daarin een eigen verantwoordelijkheid, zoals woningcorporaties dat hebben (en nemen) voor hun bezit. De bereidheid om vooruitlopend op een concrete zorgvraag te investeren in dergelijke woningaanpassingen is (nog) beperkt.
Ten aanzien van de kwalitatieve woningbehoefte staat de regio voor een uitdaging om de komende jaren voldoende woningen van de juiste kwaliteit toe te voegen en te zorgen dat deze (passend bij de behoefte) op de juiste plaats worden gerealiseerd. In algemene zin betekent dit:
Uit de Structuurvisie Wonen blijkt dat de regio Midden-Limburg koerst op de gemiddelde jaarlijke realisatie van 975-1.150 woningen. Met de realisatie van twee bouwkavels ten behoeve van de realisatie van twee nieuwe woningen in de kern Swalmen wordt bijgedragen aan deze opgave. Daar komt bij dat deze woningen levensloopbestendig zullen worden uitgevoerd. Daarmee past de ontwikkeling binnen de kwalitatieve en kwantitatieve opgave van de regio Midden-Limburg en is in overeenstemming met de Structuurvisie Wonen Midden-Limburg 2022-2025. De specifieke behoefte van de kern Swalmen is zodanig, dat deze groter is dan de planvoorraad. De aanvullende behoefte voor de kern Swalmen betreft onder andere grondgebonden nultredenwoningen.
De planontwikkeling is in overeenstemming met het geldende regionale beleid.
Op 22 december 2016 heeft de raad van de gemeente Roermond de Toekomstvisie Roermond 2030
vastgesteld. Deze toekomstvisie schetst voor 5 hoofdthema's (welke in samenwerking met inwoners
van Roermond en partners van de stad zijn gekozen) een toekomstbeeld voor de gemeente. Met de 5 thema's biedt de toekomstvisie een integraal perspectief op de toekomst van de stad, waarbij de belangrijkste veranderingen worden geadresseerd die op de stad afkomen. Aan de hand van de 5 thema's wordt de gewenste ontwikkelingsrichting van de gemeente beschreven. Drie zogenaamde rode draden zijn daarbij randvoorwaardelijk voor de geschetste toekomst: ontmoeting, verbinding en samenwerking. Deze rode draden spelen een belangrijke rol binnen de 5 hoofdthema's. De vijf hoofdthema's kunnen als volgt worden samengevat:
1. Roermond in 2030, een thuis voor de jeugd
In 2030 voelen kinderen en jongeren zich thuis in Roermond en verbonden met de stad. De jeugd die opgroeit in Roermond kan zich optimaal ontwikkelen. Er is een breed onderwijsaanbod en een variatie aan sport- en vrijetijdsmogelijkheden. Voor jongeren die op kamers gaan of starten op de woningmarkt biedt Roermond volop mogelijkheden. Een goede verbinding met het bedrijfsleven stimuleert ondernemerschap onder jongeren en zorgt voor voldoende stageplekken en carrièremogelijkheden. De jeugd van Roermond maakt onlosmakelijk onderdeel uit van de lokale gemeenschap en speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van de stad.
2. Roermond in 2030, stad die je actief houdt
In 2030 leveren vitale ouderen in Roermond actief een bijdrage aan de samenleving en daarmee zijn ze van grote waarde. Ook biedt Roermond als stad van leisure en recreatie volop mogelijkheden voor de vrijetijdsbesteding van ouderen. Voor senioren is het goed toeven in Roermond en biedt de stad een prettige woonomgeving. Met speciale aandacht voor het welbevinden voor haar oudere bewoners is Roermond een seniorvriendelijke stad. De levendigheid van de stad en de generatie-overstijgende netwerken in de gemeenschap maken dat Roermond een stad is die je actief houdt.
3. Roermond in 2030, Roermond zorg(t) voor elkaar
Roermond is in 2030 een stad waar aandacht is voor de kwaliteit van leven van haar inwoners. De mens staat centraal en met oog voor de individuele situatie wordt de zelfredzaamheid gestimuleerd en ondersteuning en zorg geboden waar nodig. Een grote rol is daarbij weggelegd voor sociale netwerken en communities. Samen met formele zorgnetwerken zorgen zij voor een fijnmazig vangnet. De gemeente brengt de verschillende organisaties en maatschappelijke initiatieven bijeen en stimuleert vernieuwende concepten voor zorg die menselijk, kleinschalig, dichtbij en bereikbaar is. De stad biedt een zorgzame woonomgeving waar mensen zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen.
4. Roermond in 2030, stad van retail & leisure en industrie
Roermond is in 2030 een sterke regionale speler. Bedrijfsleven en onderwijs in de regio werken slim samen en de gemeente is daarbij een daadkrachtige en creatieve verbinder. De stad is koploper in retailinnovatie, wat voor extra aantrekkingskracht zorgt. Roermond wordt steeds internationaler. In retail en in de maakindustrie zorgt een mix van kleine en grote bedrijven voor een innovatieve dynamiek. Samen met het onderwijs uit de regio voeden zij het ondernemerschap bij de bevolking. Ondernemerschap dat gestalte krijgt op de verschillende werklocaties die de stad rijk is, van binnenstad tot Roerstreek. De werklocaties zijn de visitekaartjes van de Roermondse economie.
5. Roermond in 2030, historische binnenstad aan het water
In 2030 is de levendige historische binnenstad aan het water hét visitekaartje van Roermond. In de compacte binnenstad zorgt een diverse mix van winkels, horeca, cultuur, recreatie, onderwijs, bedrijvigheid, wonen en evenementen voor een levendig centrum. Het historische decor en de verbinding met het water dragen bij aan een unieke beleving. De mogelijkheden voor watersport en recreatie van de Maasplassen, het binnenstadtoerisme en het Designer Outlet Center versterken elkaar. Niet alleen voor bezoekers, ook voor bewoners is de binnenstad van grote waarde. De binnenstad biedt een aantrekkelijke woonomgeving en is de plek waar bewoners komen om te werken, te leren en elkaar te ontmoeten.
Met voorliggende ontwikkeling wordt de realisatie van twee levensloopbestendige woningen mogelijk gemaakt. Daarmee worden nieuwe woningen gerealiseerd die uitermate geschikt zijn voor ouderen.
Het eerdere Limburgs kwaliteitsmenu is nader uitgewerkt in de Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond, vastgesteld door de gemeenteraad van Roermond op 16 februari 2012.
In de Structuurvisie zijn gebieden buiten de contour aangewezen, de zogenaamde linten en clusters, waar woningbouw gezien de aard van het gebied aanvaardbaar wordt geacht. Binnen deze linten en clusters, en aansluitend aan de contour, is woningbouw mogelijk, mits de ontwikkeling daar ruimtelijk aanvaardbaar is en sprake is van een kwaliteitsbijdrage van het buitengebied.
Onderhavige planlocatie is, voor zover het gaat om de beoogde locatie voor het toevoegen van maximaal 2 woningen, op grond van deze Structuurvisie gelegen aansluitend aan de contour. Op grond van paragraaf 4.8 van de Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage geldt dat voor solitaire woningbouwontwikkelingen buiten de contour een kwaliteitsbijdrage van €100,- per m2 uitgeefbare grond/nieuwe woonbestemming moet worden geleverd.
Hier staat tegenover dat het bestaande bedrijfsgebouw gesloopt dient te worden ten behoeve van onderhavig plan. Op grond van de Structuurvisie kan de bijdrage ook worden geleverd in natura. In dit geval door het bestaande pand te slopen. Hierbij geldt op grond van de Structuurvisie een bedrag van €25,- per m2 te slopen opstal. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het eerder genoemde bedrag. De toepassing van de te leveren kwaliteitsbijdrage voor deze ontwikkeling wordt verder uitgewerkt in de met de initiatiefnemer te sluiten anterieure overeenkomst. Daarbij zal sprake zijn van een maatwerkbenadering.
Geconcludeerd kan worden dat de planwijziging voldoet aan de uitgangspunten van het LKM en de Structuurvisie Kwaliteitsbijdrage gemeente Roermond.
De Nota Parkeernormen 2021 is op 11 november 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. De nota is een actualisatie van de Nota Parkeernormen 2014. Het doel van de Nota Parkeernormen 2021 blijft om voldoende parkeerplaatsen op de juiste locaties in de stad te realiseren.
Voldoende ruimte en een goede bereikbaarheid zijn belangrijke factoren voor bewoners en bedrijven om zich in Roermond te vestigen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen (inbreiding, uitbreiding en functieverandering) wordt door middel van een vaste systematiek met parkeernormering invulling gegeven aan de parkeervraag. De locatie en het type woning of bedrijvigheid bepalen de parkeernorm en het wel of niet realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein.
De gemeente stelt een actuele parkeernormensystematiek waarin parkeren bij in-, uitbreiding en functieverandering duidelijk is vastgelegd, gekoppeld aan de regelgeving van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De huidige parkeernormen worden getoetst aan de nieuwste parkeerkencijfers. Als basis voor de autoparkeernormen kiest Roermond voor de meest recente parkeerkencijfers van het CROW.
Het planvoornemen is in overeenstemming met het geldende gemeentelijk beleid.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening gehouden worden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten onderzocht.
In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Deze omstandigheden betreffen:
Wanneer een woningbouwplan wordt getoetst aan onderdeel D, kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '2.000 woningen'. Het voornemen voorziet in passende nieuwbouw, zijnde het realiseren van twee nieuwe levensloopbestendige woningen en het transformeren van een bestaande bedrijswoning naar een burgerwoning. Er hoeft derhalve geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.
Bovendien worden alle milieurelevante aspecten die betrekking hebben op onderhavig planvoornemen in voorliggende toelichting beschouwd, zodat met alle belangen en waarden voldoende rekening wordt gehouden.
Ten behoeve van het doorlopen van de bestemmingsplanprocedure is een separate m.e.r.-aanmeldnotitie uitgewerkt (bijlage 2) en ter besluitvorming voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project, en de kenmerken van de effecten van het project is geconcludeerd dat het project niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van 'belangrijk nadelige milieugevolgen'. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het doorlopen van een formele m.e.r.-beoordelingsprocedure of m.e.r.-procedure.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging of het realiseren van nieuwe verblijfsruimten, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggend planvoornemen vindt een planologische functiewijziging plaats. Tevens zullen nieuwe verblijfsruimtes worden gecreëerd. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is derhalve een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling heeft Aelmans ECO B.V. op 1 juni 2023 een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.
Grond
Voormalige tank
De bovengrond van de boringen, geplaatst ter hoogte van de voormalige bovengrondse HBO-tank, is analytisch in grondmengmonster 1 onderzocht. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarde overschrijden.
Bebouwing
De bovengrond van de inpandig geplaatste boringen, is analytisch in de grondmengmonsters 6 en 7 onderzocht. Uit de analyseresultaten van beide grondmengmonsters blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden overschrijden.
Erf/oprit
De bovengrond c.q. laag van de boringen, geplaatst rondom en tussen de bebouwing, is analytisch in de grondmengmonsters 3, 4, en 5 onderzocht. Uit de analyseresultaten blijkt, dat in de bodemlagen alwaar bodemvreemde bijmengingen worden aangetroffen, in de vorm van baksteen of kooltjes (boring 01), licht verontreinigd zijn met diverse zware metalen, PAK en /of PCB. Voornoemde parameters overschrijden de achtergrondwaarden doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.
In de visuele schone bovengrond (MM 04) blijkt, dat analytisch geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden.
Weiland
De bovengrond van de boringen 11, 12, en 13 is analytisch in grondmengmonster 2 onderzocht.
Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de onderzoekslocatie grotendeels als klasse wonen (MM 03) danwel klasse AW2000 grond (MM 01, 02, 04, 06 en 07) worden bestempeld.
De koolhoudende bodemlaag ter plaatse van boring 01 (slechts 5 cm dik) is licht verontreinigd, waardoor deze bodemlaag op basis van een indicatieve toetsing als klasse industrie grond dient te worden bestempeld.
Ondergrond
De ondergrond is analytisch in grondmengmonster 8 onderzocht. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat de concentratie kobalt de achtergrondwaarde overschrijdt, doch niet de bodemindex danwel de interventiewaarde.
Ondanks de aangetroffen lichte overschrijden kan voornoemde bodemlaag op basis van een indicatieve toetsing als klasse AW2000 grond worden bestempeld.
PFAS
Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat diverse licht verhoogde concentraties PFAS worden aangetroffen boven de detectielimiet. De aangetroffen gehaltes overschrijden niet de klasse AW2000. Vorenstaande impliceert dat voornoemde parameters geen invloed op de uiteindelijke kwalificatie van de bodemlagen hebben.
Asbest
Uit de analyseresultaten van de grondmengmonsters 1 en 2 blijkt, dat in monster 2 een licht overschrijding met asbest wordt aangetroffen. Voornoemde overschrijding is van dien aard dat deze onder het criteria voor een aanvullend c.q. nader asbestonderzoek ligt. Uit de bevindingen van grondmengmonster 01 blijkt, dat analytisch geen asbest wordt aangetroffen.
Uit de analyseresultaten van monster 3 blijkt, dat de toplaag van de drupzone sterk met asbest is verontreinigd. Voornoemde verontreiniging is van dien aard dat deze toe te schrijven is aan de infiltratie van het regenwater. Daar voornoemde verontreiniging specifiek toe te schrijven is aan de drupzone, is een aanvullend asbestonderzoek niet doelmatig.
Vanwege de aangetroffen sterk verhoogde concentratie asbest dient deze bodemlaag tijdig te worden gesaneerd teneinde vermenging c.q. verspreiding te voorkomen. Voorafgaande aan de saneringswerkzaamheden dient een BUS-melding te worden gedaan of ( na 1 januari 2024) een melding saneren van de bodem te worden ingediend overeenkomstig de Omgevingswet.
Het aspect bodem leidt niet tot belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.
Bij onderhavige planontwikkeling zal sprake zijn van geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Ten aanzien van alle soorten wegen geldt een geluidszone, die ook wettelijk is vastgelegd in de Wet geluidhinder. Voor wegen die binnen de bebouwde kom zijn gelegen, en die bestaan uit één of twee rijstroken, geldt een wettelijk vastgestelde geluidszone van 200 meter aan weerszijden van de weg (gemeten vanuit de wegas). Wegen waarop een maximum snelheid geldt van 30 km/uur zijn niet voorzien van geluidszones.
Wanneer er ontwikkelingen worden gerealiseerd binnen geluidszones van wegen, zal middels een akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond dat de gevelbelasting vanwege het wegverkeerslawaai niet zodanig is dat de, in de Wet geluidhinder opgenomen, voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor burgerwoningen wordt overschreden. Is dat wel het geval, dan zal een procedure voor het vaststellen van een hogere grenswaarde gevolgd dienen te worden.
Onderhavig plangebied is gelegen aan de Heide. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/uur. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Dat neemt niet weg dat in de directe omgeving van de locatie de A73 en de Rijksweg Noord zijn gelegen.
Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied de spoorverbinding Roermond-Venlo gelegen.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een akoestisch onderzoek 'berekening gevelbelasting' verricht door Aelmans ROM B.V.. De rapportage van het verrichte onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. Hieronder worden de bevindingen van het akoestisch onderzoek uiteengezet.
Wet geluidhinder
Ter bepaling van de gecumuleerde waarde dient de totale geluidbelasting (exclusief aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) te worden berekend van alle zoneplichtige (spoor)wegen, industrie en luchtvaart met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde. In het onderhavige geval betreft dit de Rijksweg Noord en de A73.
De voorkerusgrenswaarde van de Rijksweg Noord en de A73wordt overschreden. Om die reden zal er een hogere waarde van 52 dB ten gevolge van de Rijksweg Noord en 50 dB ten gevolge van de A73 moeten worden vastgesteld.
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de cumulatie bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde bedraagt 58 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'matig' en daarmee dient bezien te worden of maatregelen mogelijk zijn. Daar maatregelen aan de bron en overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren stuiten, dient de oplossing gezocht te worden in geluidwerende maatregelen in de gevel.
Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Karakteristieke geluidwering van de gevel
Aangezien de cumulatieve geluidbelasting hoger is dan 53 dB dient er een nader onderzoek te worden uitgevoerd ter bepaling van de geluidwering van de gevel. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (conform dat nader onderzoek) is een binnenniveau van 33 dB en daarmee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd.
Het nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel wordt uitgevoerd in het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen'.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Teneinde te bepalen of een goed woon- en leefklimaat in de nieuw te realiseren woningen aanwezig is, dient bestaande bedrijvigheid in de (directe) omgeving van onderhavig plangebied te worden beoordeeld. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)'.
Rijksweg Noord 157
Op de locatie Rijksweg Noord 157 Swalmen is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Op dit bedrijf worden ook diere ngehouden. Het projectgebied is ten westen van de locatie Rijksweg Noord 157 gelegen. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor 'akkerbouw en fruitteelt' (SBI-2008: 011, 012, 013) een minimale richtafstand van 30 meter. De afstand tussen het akkerbouwbedrijf en de projectlocatie bedraagt circa 90 meter. Aan deze richtafstand wordt ruim voldaan.
Voor het houden van dieren (gemengd bedrijf) geldt een richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. Aan deze richtafstand wordt met een afstand van circa 90 meter net niet voldaan. De projectlocaite ligt echter in een gemengd gebied waardoor de richtafstand met één stap kan worden verkleind. De richtafstand komt daarmee op 50 meter en aan die afstand wordt ruimschoots voldaan. Daarnaast ligt er tussen de projectlocatie en het agrarisch bedrijf aan de Rijksweg 157 nog een burgerwoning. Bij het uitbreiden vna het bedrijf of het wijzigen van de bedrijfsvoering moet dat bedrijf al rekening houden met de aanwezigheid van die burgerwoning. Daarmee wordt het bedrijf niet belemmerd in zijn bedrijfsvoering bij de realisatie van de woningen op de projectlocatie.
Rijksweg Noord 116A t/m122
Op de locatie Rijksweg 116A t/m 122 Swalmen ligt een bedrijfsbestemming en is tevens een tankstation gevestigd. Het projectgebied is ten westen van deze bedrijfslocatie gelegen. Het bestemmingsplan laat op deze bedrijfslocaties bedrijven in de categoriën 1 en 2 toe. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' gelden voor categorie 1 en 2 bedrijven richtafstanden van 30 meter en voor de categorie 'Benzineservisestations: met LPG < 1000 m3/jr' (SBI-2008: 473) een minimale richtafstand van 50 meter.
De kortste afstand tussen de bedrijfsbestemming en het tankstation op de locaties Rijksweg 116A t/m 122 bedraagt circa 70 meter. Aan de van toepassing zijnde richtafstanden van 30 en 50 meter wordt derhalve ruimschoots voldaan.
Bedrijventerrein
Bovendien is aan de zuidzijde van onderhavig plangebied een bedrijventerrein gelegen. Op basis van de ter plaatse geldende bestemming 'Bedrijventerrein' zijn ter plekke bedrijfsactiviteiten toegestaan die staan vermeld in de categorie 2, 3.1 en 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Op basis van de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering (versie 2009)' geldt voor categorie 3.2 bedrijven een richtafstand van 100 meter. De afstand van onderhavig plangebied tot het bedrijventerrein bedraagt circa 80 meter. In beginsel zou dit betekenen dat mogelijk niet aan de richtafstand kan worden voldaan. Gelet echter op de ligigng in gemengd gebied (Afwisseling van woningen en bedrijven en aan een doorgaande weg) en de dichterbij gelegen woningen aan de Veestraat 4 en 6 is onderhavig plangebied niet maatgevend voor de ontwikkelmogelijkheden van bedrijvigheid op het bedrijventerrein.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting wordt geconcludeerd dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Het besluit NIBM
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht.
Omdat in casu slechts twee nieuwe woningen worden gerealiseerd, wordt ruimschoots voldaan aan de regeling NIBM.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat (uitgaande van planrealisatie in 2023) tot 2.279 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Van een dergelijk aantal verkeersbewegingen is bij lange na geen sprake als gevolg van voorliggende ontwikkeling.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen.
In casu is geen sprake van het realiseren van een nieuwe gevoelige bestemming, waardoor het besluit niet van toepassing is.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
In onderhavig geval is sprake van het realiseren van een zogenaamd kwetsbaar object. Het beleid is derhalve van toepassing en er is een afweging gemaakt of de ontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf. Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, (vaar)wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde, binnen welke contour geen kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige kwetsbare objecten mogelijke externe veiligheidsrisico's, heeft bureau Kragten een quickscan externe veiligheid uitgevoerd. De rapportage is bijgevoegd als Bijlage 5.
Transport over het water
De planlocatie bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een waterweg waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het water vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Transport over de weg
Op circa 100 meter van het plan bevindt zich de rijksweg A73 waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen belemmering voor de planvorming. Aangezien het plan binnen 200 meter van deze weg is gelegen, vormt het groepsrisico een aandachtspunt. Op basis van de vuistregels van de HART is een berekening van de hoogte van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van deze weg. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg (BLEVE en toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.
Transport over het spoor
Op circa 150 meter van het plan bevindt zich de spoorlijn Roermond – Venlo waarover structureel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het plaatsgebonden risico en het PAG vormen geen belemmering voor de planvorming. Aangezien het plan binnen 200 meter van deze spoorlijn is gelegen, vormt het groepsrisico een aandachtspunt. Op basis van de vuistregels van de HART is een berekening van de hoogte van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Wel ligt het plan binnen het invloedsgebied van deze spoorlijn. De risico’s als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (BLEVE en toxisch scenario) dienen meegenomen te worden in een beperkte verantwoording.
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een buisleiding. De risico’s als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen door een buisleiding vormen geen aandachtspunt voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Inrichtingen
Het plangebied ligt niet binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De risico’s als gevolg van risicovolle inrichtingen vormen geen belemmering voor de planvorming. Een verantwoordingsplicht is niet aan de orde.
Ten aanzien van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en over het spoor is een verantwoording hoogte groepsrisico uitgevoerd, welke is bijgevoegd als Bijlage 6. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen zijn getroffen om het risico zoveel mogelijk te beperken.
Vooropgesteld moet worden dat binnen het plangebied geen functies worden voorzien die specifiek bedoeld zijn voor minder zelfredzame personen. Het plan betreft het herbestemmen van een bedrijfswoning naar een reguliere woning en de ontwikkeling van twee nieuwe woningen. Uitgangspunt is dat indien minder zelfredzame personen aanwezig zijn binnen het plangebied, zij met behulp van zelfredzame personen in veiligheid gebracht kunnen worden.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige ontwikkeling.
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening gehouden worden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de projectlocatie zijn in dit hoofdstuk de aspecten archeologie, kabel- en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuurbescherming en duurzaamheid onderzocht.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn. Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
Ter plekke van onderhavige locatie aan de Heide 57 te Swalmen is het bestemmingsplan 'Herziening kern Swalmen' van toepassing. Aan de locatie is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend.
Op basis van artikel 1.2 van de planregels van dit bestemmingsplan dient bij nieuwe bodemingrepen dieper dan 0,40 meter beneden het maaiveld én met een groter oppervlakte dan 100 m² archeologisch onderzoek te worden verricht.
Ten behoeve van onderhavig bouwplan is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het archeologisch onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Op grond van dat onderzoek zijn de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan.
Op basis van het uitgevoerd verkennend veldonderzoek middels boringen kan worden gesteld dat de bodemopbouw in het plangebied bestaat uit (deels) intacte bodemprofielen. Eventueel aanwezige archeologische resten worden direct vanaf het maaiveld verwacht (een buffer van 30 centimeter in acht nemend). Omwille hiervan wordt er een vervolgonderzoek geadviseerd. Dit vervolgonderzoek vindt bij voorkeur in de vorm van een proefsleuvenonderzoek plaats. Hiervoor dient voorafgaand een Programma van Eisen (PvE) ter toetsing te worden voorgelegd te worden aan de bevoegde overheid (gemeente Roermond).
Op basis van het voorgaande wordt de archeologische dubbelbestemming overeenomstig het geldend planologisch-juridisch kader in voorliggend bestemmingsplan overgenomen c.q. gehandhaafd.
De vraag of er daadwerkelijk een proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is, kan pas worden beoordeeld op het moment dan er een omgevingsvergunning bouwen wordt ingediend. Op dat moment wordt duidelijk tot op welke diepte en over welke oppervlakte de grond wordt ontgraven. Graafwerkzaamheden mogen dan afhankelijk van de ontgravingsdiepte en ontgravingsoppervlakte enkel worden uitgevoerd nadat vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuven is uitgevoerd. Dit is geborgd in de planregels.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
Ondergrondse inrichting
Bij roering van de openbare ondergrond daar waar leidingtracés aanwezig zijn en bij roering van de niet openbare ondergrond daar waar leiding tracés aanwezig zijn treedt de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuur in werking.
Bij grondroering in de openbare ondergrond zal derhalve KLIC geraadpleegd dienen te worden waarop overleg met de netbeheerders zal moeten plaatsvinden indien verleggingen noodzakelijk zijn. Verleggingskosten zijn conform de AVOI voor rekening van de aanvrager.
Bij grondroering in de niet openbare ruimte zullen de netbeheerders geconsulteerd dienen te worden waarop overleg met de netbeheerders zal moeten plaatsvinden voor de benodigde verleggingen. Verleggingskosten zijn voor rekening aanvrager afhankelijk van technische noodzaak en leeftijd van de leiding.
Openbare verlichting
Indien lichtmast 13260 verplaatst moet worden zijn deze kosten voor de aanvrager.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
Onderhavig planvoornemen ziet op het realiseren van twee nieuwe woningen aan de Heide 57 te Swalmen. In de beoogde situatie wordt de ontsluiting van het plangebied - net als in de bestaande situatie - geborgd via de weg 'Heide'. Het bestaande wegennet is zodanig dat het de verkeersstromen als gevolg van de nieuwe woningen probleemloos kan opvangen.
Op basis van de Nota Parkeernormen 2021 van de gemeente Roermond is onderhavig plangebied gelegen binnen de zone 'overige kernen en buitengebied'. Per vrijstaande woningen geldt in deze zone een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen. Gelet op de omvang van de beoogde woningbouwkavels is op eigen terrein voldoende ruimte beschikbaar om de parkeerbehoefte op te vangen. Parkeergelegenheid op eigen terrein kan op diverse manieren worden gerealiseerd. Aangezien in de praktijk blijkt dat parkeerplaatsen op eigen terrein niet altijd worden gebruikt voor het parkeren van een auto, wordt in bijlage 5 van de Nota Parkeernormen per parkeervoorziening een theoretisch aantal parkeerplaatsen en een berekeningsaantal parkeerplaatsen aangeduid. Rekening houdend met onderhavig planvoornemen dient in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit 'bouwen' rekening te worden gehouden met deze parkeernorm en bijbehorende berekeningsaantallen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
In het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven. Met dit Nationaal Waterprogramma voldoet Nederland aan de Europese eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico`s (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS).
Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie Limburg en bevat de doelstellingen die de provincie Limburg de komende planperiode samen met haar partners willen bereiken op het gebied van water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het is de uitdaging om een watersysteem te realiseren dat water kan vasthouden om Limburg door droge perioden heen te helpen, met tegelijkertijd voldoende ruimte om de piekbuien op te vangen, dat zo veel mogelijk aansluit bij natuurlijke processen en dat ecologisch goed functioneert. De ambitie is om de doelstelling van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem in 2050 gerealiseerd te hebben. De focus ligt in deze planperiode op de kwaliteit. Kwaliteit door aan de slag te gaan met de gebiedsgerichte aanpak, waarbij het nemen van (water) maatregelen bijdraagt aan de kwaliteit van het watersysteem, de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden en de landbouw.
Verbetering van de kwaliteit van ons grond- en drinkwater is noodzakelijk om in de toekomst over voldoende water van een goede kwaliteit te kunnen beschikken; voor de natuur, menselijke consumptie, landbouw en industrie. Tevens wordt gewerkt aan actief grondwaterbeheer: water vasthouden, het verbruik verminderen en bij schaarste zorgen voor verdeling. Tenslotte betekent de keuze voor kwaliteit ook de focus op de kwaliteit van de leefomgeving en daarmee op het voorkomen van wateroverlast en schade als gevolg van overstromingen.
Het nieuwe waterbeheerprogramma 2022-2027: 'Limburgs water in een veranderend klimaat' is door het algemeen bestuur van waterschap Limburg op 8 december 2021 vastgesteld. In het waterbeheerprogramma ligt de focus op de aanpak van wateroverlast, verbetering van de waterkwaliteit en de realisatie van hoogwaterbescherming voor alle Limburgers.
Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van Waterschap Limburg. De legger van Waterschap Limburg laat zien dat in of direct rondom het plangebied geen watergangen, kunstwerken of waterkeringen van het waterschap zijn gelegen.
Het plangebied is gelegen binnen de gemeente Roermond en in het beheergebied van Waterschap Limburg. Het Waterschap Limburg is verantwoordelijk voor de waterhuishouding en waterveiligheid binnen haar beheergebied. Sinds 1 april 2019 is de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg van kracht.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
De huidige bedrijfswoning is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel. Op basis van dit planvoornemen verandert deze situatie niet. Het bedrijfsgebouw dat op dit moment ook is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel, zal worden gesloopt waardoor deze aansluiting komt te vervallen. De twee nieuwe woningen die zijn voorzien in dit planvoornemen worden voor de afvoer van afvalwater aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 100 millimeter in 24 uur, met een noodoverlaat.
In de huidige situatie bevat het plangebied circa 1.100m2 verhard oppervlak. Hiervan watert ongeveer 600m2 af op de riolering. Het overig verhard oppervlak infiltreert op eigen terrein.
In dit planvoornemen zal de bedrijfswoning behouden blijven en treedt er geen fysieke verandering op aan de woning. Het dakoppervlak van de woning zal dan ook blijven afwateren op de riolering. Dit betreft een oppervlakte van circa 220m2.
Voor het realiseren van twee nieuwe woningen wordt eerst het bedrijfspand, bijgebouwen en verharding gesloopt. Dit betreft circa 900m2 verhard oppervlak waarvan circa 400m2 is aangesloten op de riolering. Het voorgenomen plan zorgt hierdoor voor een afname van 400m2 verhard oppervlak dat afwatert via de riolering. Dit oppervlak wordt niet als bestaand oppervlak gebruikt in de berekening voor de toekomstige situatie.
In deze fase van de planontwikkeling is de concrete omvang van de nieuwe woningen nog niet bekend. Indien een concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het realiseren van een nieuwe woning, dient ten behoeve van de uitwerking van een hemelwatervoorziening rekening te worden gehouden met vorenstaande kengetallen. De (grof)zandige ondergrond en lage grondwaterstand bieden ideale omstandigheden voor infiltratie. Op welke wijze dit technisch wordt vormgegeven, dient uitgewerkt te worden in de ontwerpfase van de nieuwe woningen. De beschikbare ruimte biedt zowel ruimte aan bovengrondse berging en infiltratie (bijv. een wadi) alsook aan ondergrondse technieken (infiltratiekratten).
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Natura-2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd om de biodiversiteit te behouden. Natura-2000 gebieden worden beschermd door de 'Wet Natuurbescherming'.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft de noordelijk gelegen 'Swalmdal'. De afstand tussen het plangebied en dit Natura-2000 gebied bedraagt circa 1,2 kilometer.
Kaart 'Natura2000' van Atlas Limburg met aanduiding plangebied
Het planvoornemen voorziet in het slopen van bestaande bedrijfsbebouwing en het realiseren van twee nieuwe woningen aan de Heide 57 te Swalmen. Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een stikstofonderzoek uitgevoerd dat zich toespitst op de realisatiefase (slopen en bouwen) en de gebruiksfase. Betreffend stikstofonderzoek is bijgevoegd als Bijlage 8.
Realisatiefase
De realisatiefase bestaat uit de sloop van de huidige bedrijfsgebouwen en het bouwen van twee vrijstaande woningen. Bij de sloop van de gebouwen en de bouw van de nieuwe woningen wordt gebruik gemaakt van machines met verbrandingsmotoren. Hierbij komt een geringe hoeveelheid NOx vrij. Daarnaast vindt er NOx-emissie plaats door de verkeersbewegingen die horen bij de af- en aanvoer van materialen en het bouwpersoneel.
Gebruiksfase
De NOx-emissie van het gebruik van de nieuwe woningen wordt berekend in de gebruiksfase. De woningen wordt voorzien van een warmtepomp en zijn daardoor emissie-loos. Alleen de verkeersbewegingen behorende bij het gebruik van de woningen veroorzaken NOx-emissie.
Uit de berekeningen met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Derhalve kunnen negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebieden ten gevolge van stikstof met zekerheid worden uitgesloten.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. In deze wet zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er gelden een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling is een quickscan flora en fauna verricht om te beoordelen of eventuele aanwezige beschermde soorten planten en/of dieren verstoord worden vanwege voorliggende planontwikkeling. De rapportage van de quickscan is bijgevoegd als Bijlage 9.
Op basis van de quickscan kan niet worden uitgesloten dat de voorgenomen sloop- en bouwwerkzaamheden een negatieve invloed heeft op beschermde soorten vanuit de Wet natuurbescherming en natuurgebieden. Voorafgaand aan de ingreep zullen maatregelen genomen moeten worden in de vorm van een nader onderzoek naar de huismus bij de bedrijfsloods. Voor de voorgenomen werkzaamheden aan de paardenstal en kapschuur is geen nader onderzoek noodzakelijk echter dient er wel rekening gehouden te worden met het broedseizoen.
Voor de geplande ingreep wordt de heg niet gerooid. Echter zijn de opstallen geschikt om tijdens het broedseizoen gebruikt te worden door algemene (niet-jaarrond beschermde) vogelsoorten. Op basis van artikel 3.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het verboden om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te vernielen of te beschadigen, of nesten van vogels weg te nemen. Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (15 maart - 1 augustus) uitgevoerd te worden.
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat ten behoeve van de huismus bij de bedrijfsloods nader onderzoek moet plaatsvinden. In dat kader dienen ofwel 2 gerichte veldbezoeken in de optimale periode tussen 1 april en 15 mei plaats te vinden of 3 gerichte veldbezoeken tussen 10 maart en 20 juni, waarvan minimaal één bezoek in de optimale periode. De resultaten van dit nader onderzoek kunnen ertoe leiden dat een ontheffing Wnb moet worden aangevraagd. Mocht een ontheffing Wnb moeten worden aangevraagd, dient daaraan voorafgaand een activiteitenplan te worden opgesteld. Indien aan de orde verloopt dit via het ontheffingsspoor van de Wet natuurbescherming.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen. Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan het verminderen van afval door zuinig gebruik van bouwmaterialen een belangrijke bijdrage leveren aan duurzaamheid.
De nieuw op te richten bebouwing wordt gebouwd met duurzaam materiaal, waarbij aandacht wordt besteed aan de recyclebaarheid van de bouwmaterialen.
De uitvoerbaarheid van het ruimtelijk plan dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om voor gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onderhavige ontwikkeling ziet op de bouw van twee nieuwe levensloopbestendige woningen, waardoor sprake is van een bouwplan.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Voorts sluit de gemeente met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst ten behoeve van de kwaliteitsbijdrage en afspraken omtrent planschadeverhaal, als gevolg waarvan eventuele tegemoetkomingen in planschade niet voor rekening van de gemeente komen.
De initiatiefnemer van het beoogde bouwplan dat middels de vaststelling van het voorliggende ontwerpbestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft ter voorbereiding van de planvorming contact gehad met de direct omwonenden. Deze hebben geen bezwaar egen de voorgenomen ontwikkeling.
Het bestemmingsplan 'Heide 57 te Swalmen' van de gemeente Roermond bestaat uit voorliggende toelichting, regels en een verbeelding.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het bestemmingsplan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
- Hoofdstuk 1: Inleidende regels
- Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3: Algemene regels
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Voorts is aangesloten bij de inhoud van het bestemmingsplan 'Kern Swalmen' van de gemeente Roermond.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
De verbeelding met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is digitaal raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Verder voorziet bijbehorende verbeelding in de naam van voorliggend bestemmingsplan en een tekeningnummer. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg plegen met andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Overleg met het waterschap is altijd verplicht, terwijl het tot de verantwoordelijkheid van de gemeente behoort om te beoordelen of overleg met de desbetreffende diensten van het Rijk en de provincie nodig is. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing.
De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Er zijn vier vooroverlegreacties van betrokken (semi)overheden binnengekomen. Die reacties worden hieronder nader toegelicht.
Veiligheidsregio Limburg-Noord
De Veiligheidsregio Limburg-Noord heeft aangegeven dat zij geen opmerkingen heeft op voorliggend plan.
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat geeft aan dat de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 2' correct is opgenomen op de verbeelding en de planregels. Een klein deel van de tuin van de bestaande woning valt binnen de 50-100 meter overlegzone van de A73. Rijkswaterstaat heeft hier als beheerder van de A73 geen bezwaar tegen.
Waterschap Limburg
Het Waterschap Limburg adviseert om bij nieuwe ontwikkelingen 100 mm in 24 uur te bergen/infiltreren. Voor het bestaande woonhuis wordt geadviseerd om af te koppelen. Het Waterschap geeft daarbij aan dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is om berging/infiltratie te realiseren.
Provincie Limburg
De Provincie Limburg geeft aan dat het plan is beoordeeld op de adequate doorwerking van de provinciale belangen. De beoordeling van het plan geeft aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen. De opmerkingen betreffen de volgende aspecten:
1. Uit de plantoelichting kan niet opgemaakt worden voor welke prijsklasse en specifieke doelgroep deze woningen gerealiseerd worden, buiten het feit dat deze levensloopbestendig zijn. De hieromtrent gemaakte keuzes moeten worden onderbouwd in de plantoelichting. In paragraaf 2.2 van voorliggende toelichting wordt daar nader op ingegaan.
2. Het plan moet worden opgenomen in de plancapaciteitsmonitor met betrekking tot wonen.
De gemeente draagt hier zorg voor.
3. Uit de ecologische quickscan blijkt dat er aanvullend veldonderzoek nodig is naar de waarschijnlijke aanwezigheid van de huismus. In het geval dat er nesten van deze soorten aanwezig zijn, zal tijdig bij het bevoegd gezag, de provincie, een WnB-ontheffing aangevraagd moeten worden. Dit dient te gebeuren alvorens de huidige bebouwing gesloopt kan worden. Bovendien wordt meegegeven dat bij de aanwezigheid van de huismus doorgaans mitigatie/compensatie vereist is en vervangende nestvoorzieningen in de directe omgeving gerealiseerd moeten worden. Hierdoor is het wellicht raadzaam nu al te starten met het aanbrengen/aanbieden van een voldoende aantal voorzieningen.
In paragraaf 6.5.2. van de toelichting is aangegeven hoe het nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van de huismus wordt uitgevoerd en welke conscequenties verbonden zijn aan het aantreffen van nestlocaties van de huismus.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd. Na die periode zal deze paragraaf worden aangevuld met het resultaat van de ter inzagelegging.
Bijlage 1 Brief gemeente Roermond
Bijlage 2 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek berekening gevelbelasting
Bijlage 5 Quickscan externe veiligheid
Bijlage 6 Verantwoording hoogte groepsrisico