Plan: | Joost van Vondelstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0917.BP030200W000003-0401 |
De woningen, gelegen aan de Joost van Vondelstraat 21 tot en met 83 (in totaal 18 eengezinswoningen, 7 bovenwoningen en 7 winkelpanden) voldoen niet meer aan de eisen van de huidige tijd. De eigenaar, Woningstichting Wonen Zuid, zal de huidige woningen slopen en vervangen door 24 levensloopbestendige, grondgebonden woningen met een opbouw (patiowoning).
Het realiseren van deze levensloopbestendige woningen past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Om deze reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat heeft het karakter van een ontwikkelingsplan.
Met het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat wordt voor het plangebied een actueel juridisch-planologisch kader gevormd waarbinnen de geplande 24 woningen mogelijk worden gemaakt. Dit bestemmingsplan zal voor een periode van 10 jaar gelden.
Het plangebied ligt ten oosten van centrumgebied van Heerlen. In de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied globaal aangegeven met een rode ellips.
Situering plangebied
Het plangebied is gelegen in de wijk Molenberg. Het plangebied wordt globaal begrensd door de Joost van Vondelstraat tussen nummer 21 en de hoek Joost van Vondelstraat-Zaterdagstraat, de daarachter gelegen aan het openbaar groen grenzende tuinen en garageboxen.
Het plangebied bestrijkt - delen van - de volgende kadastrale percelen: gemeente Heerlen, sectie M, nummers 2823, 2845, 2847, 3083 en sectie G, nummer 6727. De gronden zijn grotendeels in eigendom bij de woningstichting Wonen Zuid. Slechts een klein deel is gemeentegrond.
Uitsnede plangebied Joost van Vondelstraat
De gronden waar het bestemmingsplan "Joost van Vondelstraat" op ziet, zijn gelegen binnen het vigerende bestemmingsplan "Heerlen-Oost", vastgesteld door de gemeenteraad van Heerlen op 1 juli 2008 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Limburg d.d. 20 januari 2009.
Aan de gronden zijn de bestemmingen 'Woondoeleinden (aaneengesloten woningen)', 'Tuin (T)', 'Erf (E)', 'Groen G' en 'Verblijfsdoeleinden (Vb)' toegekend.
De gronden met de bestemming 'Woondoeleinden (aaneengesloten woningen)' zijn uitsluitend bedoeld voor aaneengesloten woningen, met dien verstande dat het meest zuidelijke gedeelte van het plangebied gebruikt mag worden voor detailhandel. De woningen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bestemmingsvlak.
De gehanteerde bestemmingen Wonen, Erf en Tuin zijn toegespitst op de bestaande situatie en laten de gewenste grondgebonden, levensloopbestendige woningen, zowel qua situering als qua typologie, niet toe.
Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan "Heerlen - Oost"
De gemeente Heerlen is bereid medewerking te verlenen aan een wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van de 24 levensloopbestendige woningen. Na de aanpassing van het bestemmingsplan kan een omgevingsvergunning voor het project worden aangevraagd.
De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.
Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Het onderhavige bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP030200W000003-0401.
In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg en de geboden inspraakmogelijkheden.
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met de bijbehorende doeleinden en/of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.
Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling) voor.
De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, echter bij interpretatieverschillen is de digitale verbeelding bepalend.
De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (de grafische weergave, de regels en de toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en om door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.
De analoge verbeelding bestaat uit 1 blad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, de symbolen en de topografische ondergrond(en).
De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.
Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.
Hoofdstuk 2 bevat een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van de doorlopen bestemmingsplanprocedure en het gevoerde overleg.
In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat, toegelicht.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
In totaliteit zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Voor Parkstad Limburg geeft het Rijk in de SVIR wel aan dat het aanpakken van de krimpopgave noodzakelijk is om leegstand en verpaupering te voorkomen. Dit beleid is op regionaal niveau verder uitgewerkt.
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Heerlen zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Deze Ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zodat de ruimte in stedelijke gebieden optimaal wordt benut. De Ladder is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, tweede lid Bro). Kern van de Ladder is dat de stedelijke ontwikkeling op een locatie pas doorgang kan vinden als op regionaal niveau is aangetoond dat er daadwerkelijk een actuele behoefte aan is en dat de beschikbare ruimte in het stedelijk gebied optimaal wordt benut. Van belang daarbij is of elders in de regio een soortgelijke ontwikkeling is gepland die reeds in de behoefte kan voorzien. In juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij de afzonderlijke treden zijn losgelaten. Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt nu als volgt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
De eerste en de tweede trede zijn samengevoegd en de derde trede is vervallen. De uitgebreide motivering is beperkt tot 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' buiten het bestaand stedelijk gebied. Tevens is het begrip 'actuele regionale behoefte' vervangen door het begrip 'behoefte' en wordt een nieuw onderdeel toegevoegd waarmee het mogelijk wordt een dubbele Laddertoets bij flexibele planvorming te voorkomen. De Ladder-onderbouwing zorgt ervoor dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, én voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Hierna volgt een toetsing van onderhavig planvoornemen aan de nieuwe Ladder.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Ladder-onderbouwing is verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.
In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, blijkt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd. Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft de ontwikkeling van 24 woningen, wat gelet op het voorgaande als 'stedelijke ontwikkeling' wordt aangemerkt. Daarmee staat echter nog niet vast dat ook aan de Ladder moet worden getoetst. Er dient ook te worden bezien in hoeverre de ontwikkeling ook kan worden aangemerkt als een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling en of sprake is van nieuw ruimtebeslag, zo blijkt uit jurisprudentie. Er is volgens de Afdeling sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een plan voorziet in een nieuw ruimtebeslag. Het geldende bestemmingsplan staat binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan reeds woningbouw toe. In de huidige situatie zijn reeds 18 grondgebonden woningen en 7 winkelpanden met 7 bovenwoningen aanwezig. Het aantal woningen neemt per saldo dus met één woning af. Ook het aantal winkels neemt met 7 af (totale oppervlakte ca. 600 m2). Het ruimtebeslag zal door een wijziging van de verkaveling echter wijzigen, zij het dat de wijzigingen beperkt zijn. Hoewel zou kunnen worden betoogd dat de Ladder op deze ontwikkeling formeel wellicht niet van toepassing is, volgt daaruit blijkens jurisprudentie niet dat de behoefte aan de ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid niet alsnog dient te worden onderbouwd. Om die reden wordt hierna toch ingegaan op die behoefte, aan de hand van de Ladder.
Behoefte
Nu er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de behoefte aan deze ontwikkeling te worden aangetoond. Er is sprake van de realisatie van 24 levensloopbestendige woningen (patiowoningen). In de huidige situatie zijn reeds 18 eengezinswoningen en 7 winkelpanden met 7 bovenwoningen aanwezig, die worden gesloopt. Dit betekent dat het aantal woningen juist zal gaan afnemen. Dit past bij de behoefte in een krimpregio (kwantitatief). Daarnaast voldoen de huidige, te slopen woningen kwalitatief niet meer aan de eisen van deze tijd, en dient bij vervanging te worden voorzien in woningen die kwalitatief wel goed aansluiten bij de huidige behoeften van woningzoekenden.
Bij de vraag of een nieuw initiatief kan worden opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering, wordt getoetst aan de transformatieopgave voor het betreffende woongebied waarin dat plan is gelegen. Een nieuw initiatief kan worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering, indien het aantal toe te voegen woningen kleiner dan of gelijk is aan nul (bijvoorbeeld bij een herstructureringsgebied met sloop en vervangende nieuwbouw) óf indien het een project betreft in een woongebied met een verdichtingsopgave met woningen waarin de programmering nog niet voorziet.
Inmiddels is bij besluit van 17 juli 2016 van de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad Limburg, het onderhavige woningbouwproject als categorie 1-plan "herstructureringsprojecten" opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering 2013-2016, welke programmering steeds wordt geactualiseerd aan de hand van de meest recente inzichten ten aanzien van actuele regionale behoefte, rekeninghoudend met aspecten als leegstand, de bestaande plancapaciteit en opgaven op dat punt.
Bestaand stedelijk gebied
Indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd dient uitgebreid te worden gemotiveerd waarom deze ontwikkeling niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijke gebied is in het Bro gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Het voorliggende plan is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Heerlen. Doordat het plan wordt ontwikkeld op een bestaande locatie (sloop van 18 eengezinswoningen, 7 winkels met 7 bovenwoningen) waarbij 24 woningen worden teruggebouwd, is sprake van herstructurering. Om die reden is een uitgebreide Ladder-motivering niet aan de orde.
Conclusie
Hiermee is de voorgenomen stedelijke ontwikkeling op basis van de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking op de voorgeschreven wijze gemotiveerd. In het onderhavige geval is sprake van een ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte en die bijdraagt aan een optimale benutting van de beschikbare ruimte in het bestaand stedelijk gebied, waarbij minder woningen worden teruggebouwd.
Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.
In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:
Uit het Barro volgen geen nationale belangen die een planologisch-juridische doorwerking hebben in het plangebied. Dit houdt in dat er voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de Barro gelden.
De Provincie heeft een belangrijke rol als regisseur op de woningmarkt. Gelet op de problematiek op de huidige woningmarkt en de invloed van de demografische transitie op de markt, verlangen gemeenten van de Provincie dat zij die rol als regisseur oppakt.
Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) 2014, de Omgevingsverordening Limburg 2014 en het Provinciaal Verkeers- en Vervoersprogramma 2014 vastgesteld. Gezamenlijk vormen deze beleidsdocumenten een integrale omgevingsvisie, die vier wettelijke functies vervult: structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), provinciaal milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), regionaal waterplan (Waterwet), Provinciaal Verkeer- en Vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer).
In het POL staan de fysieke kanten van het leef- en vestigingsklimaat centraal. Belangrijke uitdagingen zijn het faciliteren van innovatie, het aantrekkelijk houden van de regio voor jongeren en arbeidskrachten, de fundamenteel veranderde opgaven op het gebied van wonen en voorzieningen, de leefbaarheid van kernen en buurten en het inspelen op de klimaatverandering.
De centrale ambitie komt voort uit de Limburgagenda: een voortreffelijk grensoverschrijdend leef- en vestigingsklimaat, dat eraan bijdraagt dat burgers en bedrijven kiezen voor Limburg: om er naar toe te gaan en vooral ook om hier te blijven.
Verder staat in het POL kwaliteit centraal. Dat komt tot uiting in het koesteren van de gevarieerdheid van Limburg onder het motto 'meer stad, meer land', het bieden van ruimte voor verweving van functies, in kwaliteitsbewustzijn, en in dynamisch voorraadbeheer dat moet resulteren in een nieuwe vorm van groeien. Algemene principes voor duurzame verstedelijking sluiten hierop aan, zoals de ladder van duurzame verstedelijking en de prioriteit voor herbenutting van cultuurhistorische en beeldbepalende gebouwen.
In het POL wordt gestreefd naar een schone, betaalbare en leveringszekere energievoorziening die gepaard gaat met regionale economische ontwikkeling, innovatie en werkgelegenheid en de aanpak van het klimaatprobleem. Hierbij wordt aangesloten bij de nationale doelstellingen die verwoord zijn in het Nationaal Energieakkoord voor Duurzame groei 2013, zijnde 20% emissiereductie CO2-equivalenten, een energiebesparing van 1,5% per jaar en 14% hernieuwbare energie in 2020.
Visie Zuid-Limburg
De aantrekkelijkheid van Zuid-Limburg wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van relatief op korte afstand van elkaar gelegen, dichtbevolkte stedelijke gebieden (vergelijkbaar met de dichtheid in de Randstad) en het daartussen gelegen unieke Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Dit heuvellandschap geeft samen met de historische binnenstad van Maastricht een bijzondere kwaliteit aan deze regio. In Zuid-Limburg wonen ruim 600.000 mensen, meer dan de helft van alle inwoners in Limburg. Het maakt onderdeel uit van een Europese regio met een rijk palet van economische topsectoren.
Tegelijkertijd is Zuid-Limburg in economisch opzicht te typeren als een 'tussenregio', tussen de metropoolregio's Randstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Er zijn relatief weinig bereikbare banen binnen de landsgrenzen en daarmee is sprake van een beperkte veerkracht van de regionale en lokale economie. Daarbij kampt Zuid-Limburg met leegstandsproblematiek op het gebied van woningbouw, kantoren, verblijfsrecreatie, bedrijventerreinen en detailhandel: er is van alles teveel, en dat vraagt om een heldere visie en bovenal sturing.
Uitsnede POL 2014
Het plangebied valt binnen 'overig bebouwd gebied'. Met het planvoornemen is sprake van een ontwikkeling die past binnen het 'overig bebouwd gebied' dat bedoeld is voor onder andere het wonen. Van belang is dat aangesloten wordt bij het accent voor de transformatie van de regionale woningvoorraad. In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op het provinciale en regionale woonbeleid en de wijze waarop het planvoornemen hierbinnen past.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 staan de regels die nodig zijn om het omgevingsbeleid van POL 2014 juridische binding te geven. Specifiek voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid is in de verordening een hoofdstuk Ruimte opgenomen. Dit hoofdstuk bevat uitsluitend instructiebepalingen die zijn gericht tot gemeentebesturen. Zij moeten deze regels in acht nemen bij het vaststellen van bestemmingsplannen, beheersverordeningen en bij het verlenen van omgevingsvergunningen.
In het hoofdstuk Ruimte zijn voor een beperkt aantal onderdelen van het POL-beleid regels opgenomen. Daarnaast zijn regelingen opgenomen die naar de mening van het Rijk door de Provincies nader moeten, dan wel kunnen worden uitgewerkt in een provinciale ruimteverordening. Met name gaat het dan om de regels voor de ecologische hoofdstructuur, die zijn ondergebracht in het onderdeel Goudgroene natuurzone.
In de verordening is onder andere bepaald dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen in beginsel een plaats moeten krijgen binnen het bestaande stedelijk gebied (overeenkomstig de Ladder voor duurzame verstedelijking). Herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen krijgt hierbij bijzondere aandacht.
Tot voor kort was in de Omgevingsverordening opgenomen dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet voorziet in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande (plan)voorraad (ofwel de woningen die zijn opgenomen in de voor 5 juli 2013 vastgestelde ruimtelijke plannen en die nog niet zijn gerealiseerd). Daarbij gold een uitzondering voor woningbouwplannen die voldeden aan de door Gedeputeerde Staten vastgestelde 'Kwaliteitscriteria nieuwe woningen Zuid-Limburg'. Op 11 november 2016 is echter een wijziging van de Omgevingsverordening vastgesteld door Provinciale Staten.
Herziening verordening
Een belangrijk onderdeel van het POL zoals dat in december 2014 is vastgesteld, betreft de opgave voor de drie regio's Noord-Limburg, Midden-Limburg en Zuid-Limburg om voor die thema's waarvoor dynamisch voorraadbeheer aan de orde is, regionale structuurvisies op te stellen en daarover ook op regionaal niveau bestuursafspraken te maken. Voor het thema 'Wonen' is daar in de regio Zuid-Limburg invulling aan gegeven met de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (zie ook paragraaf 2.3.6). Deze structuurvisie is c.q. wordt voor elke gemeente afzonderlijk vastgesteld door de betreffende gemeenteraad. Voor Heerlen is dat gebeurd op 23 november 2016.
Om de naleving van de regionale afspraken als vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg en de gemeente bestuursafspraken ook juridisch te borgen is de Omgevingsverordening Limburg 2014 herzien door middel van een partiële herziening, die op 11 november 2016 is vastgesteld door Provinciale Staten. Concreet is daarmee in de Omgevingsverordening voorzien in een bepaling die borgt dat een ruimtelijk plan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg niet mag voorzien in de toevoeging van nieuwe woningen aan de bestaande (plan)voorraad. Uitzondering hierop vormt een woningbouwplan dat voldoet aan de door de gemeenteraad vastgestelde 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg'.
Het planvoornemen voldoet aan de 'Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg', zie hiervoor paragraaf 2.3.6 en voldoet daarmee tevens aan de op 11 november 2016 vastgestelde partiële herziening van de Omgevingsverordening Limburg 2014.
Op 1 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In deze visie is de ambitie van de provincie op het gebied van wonen uiteengezet en is de rol van regisseur die de provincie binnen dit beleidsveld wil vervullen nader beschreven.
In de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van de bevolkingsdaling voor het woonbeleid van de verschillende woonregio's. Dit leidt tot een gedifferentieerde benadering per regio.
Zuid-Limburg wordt nu al sterk beïnvloed door de krimp. Voor heel Zuid-Limburg wordt voor de periode 2010-2030 een afname van de woningvoorraad met 16.000 woningen verwacht. De Stadsregio Parkstad neemt hierbij binnen Zuid-Limburg een bijzondere positie in. De kwantitatieve sloopopgave in Parkstad is becijferd op ruim 13.000 woningen tot 2020. Om dit te bereiken hanteert de provincie voor Parkstad m.b.t. de woningvoorraadontwikkeling een beleid met als kwantitatief uitgangspunt: "een erbij is twee eraf".
Zowel Heerlen als Parkstad hebben van meet af aan bedenkingen geuit tegen dit kwantitatieve uitgangspunt. Reden daarvoor is, dat een rigide toepassing van dit principe, investeringen in het verbeteren van de woningvoorraad per definitie financieel onhaalbaar maakt. De regio Parkstad heeft het provinciaal woonbeleid - met uitzondering van dit principe - verder uitgewerkt in haar eigen woonbeleid, dat tevens het woonbeleid voor de gemeente Heerlen vormt. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in paragraaf 2.3.
De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:
De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:
Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur
Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.
Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht
Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.
Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking
Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.
Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid
De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.
Het onderhavige plangebied wordt in de structuurvisie aangeduid als 'bestaand woongebied / herstructureringsgebied'.
De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in de volgende paragrafen aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op bestemmingsplan Joost van Vondelstraat.
![]() |
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Uitsnede ontwikkelingskaart Structuurvisie Parkstad Limburg |
De Regionale Woonvisie Parkstad Limburg, Lokale Woonvisie Gemeente Heerlen 2017- 2021 is op 28 juni 2017 vastgesteld en vormt het kader voor het woonbeleid op het regionale niveau voor de Stadsregio Parkstad Limburg en op het lokale niveau voor de gemeente Heerlen. De woonvisie is het integrale beleidsdocument waarin wordt aangegeven hoe de regio en de gemeente samen met de op de woningmarkt actief zijnde partijen, de opgaven op de totale woningmarkt gaan aanpakken.
De voor dit plan relevante opgave is het op korte termijn toevoegen van sociale huurwoningen, in het bijzonder betaalbare huurwoningen en levensloopgeschikte woningen. Met dit plan wordt voorzien in een vervanging van kwalitatief incourante woningen door levensloopgeschikte en betaalbare woningen die kwalitatief aansluiten bij de huidige en toekomstige behoeften van woningzoekenden. het plan past daarmee binnen de actuele regionale en gemeentelijke woonvisie.
Vanuit het gestelde kader in de regionale woonstrategie heeft de Parkstadraad op 11 december 2013 de regionale woningmarktprogrammering voor de periode 2013-2016 vastgesteld. Met deze regionale woningmarktprogrammering spreken de gemeenten in Parkstad Limburg uit, rekening te houden met elkaars belangen en te streven naar een evenwichtige woningmarkt. De regionale woningmarktprogrammering koppelt kwaliteit aan kwantiteit en is daarmee een belangrijk instrument voor de regiogemeenten. De gemeenten geven met deze regionale woningmarktprogrammering aan welke woningbouwprojecten het best aansluiten bij de huidige marktomstandigheden en hoe in de toekomst met nieuw toe te voegen woningbouwprojecten wordt omgegaan. Hiermee beogen we van de regio Parkstad een aantrekkelijke woonregio te maken.
In de regionale woningmarktprogrammering is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe projecten. In beide gevallen geldt dat er zowel kwantitatieve als kwalitatieve toetsing plaats heeft gevonden. De kwantitatieve toets is voor beiden gelijk, de kwalitatieve toets verschilt.
De bestaande projecten zijn vanuit een markttechnisch perspectief getoetst op de locatie van het woningbouwproject en de productmarktcombinatie. Dit heeft erin geresulteerd dat de bestaande woningbouwprojecten kunnen worden verdeeld in de volgende categorieën:
Bij de vraag of een nieuw initiatief kan worden opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering, wordt getoetst aan de transformatieopgave voor het betreffende woongebied waarin dat plan is gelegen. Een nieuw initiatief kan worden toegevoegd aan de regionale woningmarktprogrammering, indien het aantal toe te voegen woningen kleiner dan of gelijk is aan nul (bijvoorbeeld bij een herstructureringsgebied met sloop en vervangende nieuwbouw) óf indien het een project betreft in een woongebied met een verdichtingsopgave met woningen waarin de programmering nog niet voorziet.
Wonen Zuid zal woningen realiseren die net onder de liberalisatiegrens blijven. Daarmee worden woningen gerealiseerd in het prijssegment van sociale huurwoningen. Er is sprake van een herstructureringsgebied met sloop en vervangende nieuwbouw. Er worden 25 woningen en 7 winkels gesloopt, waarvoor 24 nieuwe woningen in de plaats komen. Dit betekent dat het aantal woningen gaat afnemen. Bij besluit van 17 juli 2016 heeft de Bestuurscommissie Wonen en Herstructurering van de Stadsregio Parkstad Limburg het onderhavige woningbouwproject als categorie 1-plan "herstructureringsprojecten" opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering 2013-2016.
In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een ‘envelop’. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een ‘papieren plan’ te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:
Beheergebieden
In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen, geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
Verdunningsgebieden
In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
Ontwikkelingsgebieden
Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur- en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.
De netto onttrekkingsopgave voor Heerlen bedraagt 1.380 woningen voor de periode 2012 - 2020. Het plangebied is gelegen binnen het 'verdunningsgebied'. Er worden in totaal 18 eengezinswoningen, 7 bovenwoningen en 7 winkelpanden gesloopt waarvoor 24 woningen worden teruggebouwd. Deze nieuwe woningen voldoen aan de huidige eisen die worden gesteld aan woningen.
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema wonen. Zoals geschetst in het regionale woonbeleid (o.a. Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg, niet gewenst om de regionale woningvoorraad verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan woningen niet nog verder te laten toenemen. Wel blijft de noodzaak aanwezig om de samenstelling van de woningvoorraad aan te passen aan de veranderende woonwensen. Daarvoor zullen nieuwe woningen moeten worden gerealiseerd die dienen als vervanging van bestaande voorraad.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale woningvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale woningvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale woningvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal woonbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale woningvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de woningvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders.
Vigerende bestemmingen woningbouw, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. woningbouwprogrammering).
Er is sprake van een herstructureringsopgave. 25 woningen en 7 winkels worden gesloopt om plaats te maken voor 24 levensloopbestendige woningen. Dit past binnen bovengenoemd beleidsbesluit.
In deze regionale structuurvisie, die op 23 november 2016 is vastgesteld door de raad van Heerlen, maken 18 Zuid-Limburgse gemeenten onderlinge afspraken over de wijze waarop de transformatie van de woningvoorraad in Zuid-Limburg gestalte dient te krijgen. De woningmarkt in Zuid-Limburg heeft te maken met een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch: er zijn te veel woningen en tevens sluit het aanbod niet meer aan op de toekomstige vraag. Daarom worden er afspraken gemaakt over een gezamenlijke aanpak.
In de visie wordt op hoofdlijnen de gewenste kwaliteitsslag beschreven die nodig is om het aanbod beter aan te laten sluiten op de vraag. De belangrijkste conclusies hierbij zijn, dat de grootste problemen thans optreden in het particulier bezit en dat er naar verhouding meer huurwoningen gewenst zijn. Kansrijke doelgroepen zijn onder meer jongeren, ouderen en zorgbehoevenden.
Het belangrijkste uitgangspunt daarbij is evenwel dat de woningvoorraad in omvang niet meer mag groeien, dit om te voorkomen dat de leegstand toeneemt. Leegstand leidt tot verloedering en ook tot waardedaling. Dit basisprincipe leidt ertoe dat nieuwe toevoegingen aan de woningvoorraad zullen moeten worden gecompenseerd, hetzij met sloop, hetzij met het schrappen van harde bouwtitels, hetzij met een financiële bijdrage (waarmee sloop kan worden gefinancierd).
Voor iedere gemeente wordt daarom aan de hand van actuele demografische gegevens en leegstandscijfers een transformatieopgave afgesproken, zijnde de kwantitatieve koers die de gemeente dient te varen. Die kwantitatieve koers moet worden beschouwd als richtinggevend wat betreft het maken van beleidsmatige keuzes en niet als een harde slooptaakstelling. De transformatieopgave wordt tweejaarlijks herijkt. Gemeenten worden verplicht een woningbouwprogrammering op te stellen welke is geënt op zowel de kwalitatieve en kwantitatieve woonopgaven.
Er is sprake van een herstructureringsopgave. 25 woningen en 7 winkels worden gesloopt om plaats te maken voor 24 levensloopbestendige woningen. Het onderhavige woningbouwproject is opgenomen in de regionale woningmarktprogrammering als herstructureringsproject en voorziet in een vernieuwing en kwalitatieve verbetering van de bestaande woningvoorraad.
Op 31 oktober 2011 heeft het Parkstadbestuur een structuurvisiebesluit genomen, dat ingaat op het thema retail. Zoals geschetst in het regionale retailbeleid (Retailstructuurvisie 2010-2020, Parkstad Limburg) is het, mede uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gezien de voorziene ontwikkelingen van het aantal huishoudens in Parkstad Limburg en de daarmee samenhangende afname van het bestedingspotentieel, niet gewenst om de regionale retailvoorraad nu verder te laten toenemen om het (toekomstige) overschot aan winkelvloeroppervlak niet nog verder te laten toenemen. Echter, ondanks het teruglopen van het omzetpotentieel dient er wel ruimte geboden te worden aan uitbreiding van winkelaanbod op bepaalde locaties. Door deze structuurbepalende gebieden als uitgangspunt te nemen, wordt uitval aan de onderkant van de markt in werking gezet en ontstaat er zodoende schaarste die noodzakelijk is om wenselijke ontwikkelingen ook op wenselijke locaties te laten plaatsvinden.
Geen verdere toename van de omvang van de regionale retailvoorraad betekent dat het wenselijk is dat nog beschikbare vigerende plancapaciteiten die leiden tot een toename van de regionale retailvoorraad niet per definitie moeten worden gerealiseerd en dat in voorbereiding zijnde uitbreidingen van de regionale retailvoorraad niet altijd worden omgezet in daadwerkelijke additionele plancapaciteit.
Beleidsbesluit
In haar regionaal retailbeleid, gepubliceerd als eigen beleid door de Parkstadgemeenten, geeft de Stadsregio aan wat de opgave in de regionale winkelvoorraad t/m 2020 is (regionale kaders). Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening dient de winkelvoorraad binnen de gemeenten in Parkstad Limburg zich te bewegen binnen deze gestelde kaders. Vigerende bestemmingen detailhandel, waarvan op 1 januari 2013 nog geen gebruik is gemaakt, zullen daartoe bij actualisatie van het bestemmingsplan worden herzien tenzij de locatie is opgenomen / past binnen de regionale afsprakenkaders (o.a. beslisboom Retailstructuurvisie).
In lijn met het regionaal retailbeleid is in bestemmingsplan Joost van Vondelstraat de mogelijkheid van vestiging van detailhandel in panden waar ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan géén detailhandel is gevestigd, uitgesloten. Als gevolg van het planvoornemen worden de huidige 7 (voormalige) winkelpanden op initiatief van Wonen Zuid gesloopt. De aan deze locaties toegekende bestemmingen maken, eveneens op initiatief van Wonen Zuid, niet langer de uitoefening van detailhandel mogelijk. Daarmee neemt de plancapaciteit met ca 600 m2 af.
Begin 2014 is het Ambitiedocument 'Parkstad Limburg EnergieTransitie' (PALET 1.0) vastgesteld waarin de ambitie is geformuleerd: Parkstad ontwikkelt zich tot 2040 van een voornamelijk fossiele energiehuishouding naar een duurzaam energieneutrale regio. De bestuurscommissie Ruimte heeft voor de eerste fase tot 2020 een taakstelling vastgesteld van 8% van het potentieel aan energiebesparing en opwekking. Hiertoe zijn voor de individuele gemeenten potentiestudies (PALET 2.0) en handreikingen voor een uitvoeringsplan (PALET 3.0) gemaakt en vastgesteld.
Door de 8 gemeenteraden zijn de ambitiedocumenten PALET 1.0 en lokale potentiestudies Palet 2.0 vastgesteld als kaderstellend beleid.
Op 7 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Structuurvisie Heerlen 2035 vastgesteld. Met dit planologisch instrument kan de gemeente de ruimtelijke sturing beter afstemmen op de ruimtelijke opgaven van de toekomst.
De structuurvisie is opgesteld op basis van een belangrijk kantelpunt in de historie van ruimtelijke ontwikkeling in Nederland. De grenzen van de groei zijn bereikt. Er is een eind gekomen aan een onafgebroken periode van vraag naar ruimte en vastgoed.
Nieuwe ontwikkelvraagstukken hebben nu vooral te maken met de vraag hoe om te gaan met bestaand vastgoed en vrijkomende ruimte. De ruimtelijke opgaven voor de toekomst hebben veel vaker betrekking op bestaand vastgoed in plaats van nieuwbouw en zullen gekenmerkt worden door termen als: flexibel, tijdelijk, duurzaam en kleinschalig. Ook de rol van de gemeente verandert. Heerlen moet de slag maken van een toetsende naar een faciliterende overheid. Niet alles zelf herontwikkelen, maar vooral ook initiatieven van ondernemers, marktpartijen en inwoners mogelijk maken, met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in deze structuurvisie als uitgangspunt.
Deze transitieopgaven lopen als een rode draad door de structuurvisie. In de structuurvisie staan inhoudelijk vier thema’s centraal: Vitale stad, Centrale stad, Innovatieve stad en Verrassende stad.
Vitale stad
In het thema Vitale stad wordt een beeld geschetst van woonwijken in 2035. Aan de ene kant willen we inzetten op minder woningen, maar vooral ook op woningen met meer kwaliteit en variatie. Dus geen grootschalige uitbreidingsnieuwbouw meer, maar inzetten op het doorbreken van de eentonigheid van sommige woonbuurten. Aan de andere kant willen we goede voorzieningen blijven aanbieden. Dat kan soms betekenen dat een voorziening uit de buurt verdwijnt als het verzorgingsgebied voor die voorziening te klein wordt. In die gevallen zetten we in op het vormen van sterke voorzieningenclusters in buurten en stadsdelen.
Centrale stad
In het thema Centrale stad beschrijven we hoe we de rol van Heerlen als centrumgemeente in de regio kunnen versterken. Belangrijke speerpunten daarbij zijn een compact kernwinkelgebied met een compleet en gevarieerd winkelaanbod, het realiseren van een Smart Services Campus en het versterken van het stedelijk woonmilieu. Cultuur in al zijn facetten is daarbij een belangrijke bindende factor.
Innovatieve stad
In het thema Innovatieve stad geven we aan hoe we anders kunnen omgaan met stedelijke ontwikkelopgaven bij veranderende omstandigheden. Het hergebruiken van bestaand vastgoed en het vrijkomen van ruimte na sloop spelen daarbij een belangrijke rol. Bovendien willen we mondiale duurzaamheidsvraagstukken verbinden met lokale transitieopgaven. Heerlen heeft de ambitie om in 2040 een klimaat-neutrale stad te zijn. Dat is een stad waarin processen rond wonen, werken en leven, niet op negatieve wijze bijdragen aan klimaatverandering.
Verrassende stad
In het thema Verrassende stad wordt beschreven hoe we bestaande cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten beter zichtbaar en tastbaar kunnen maken in de stad. Door het behoud van deze waarden te integreren in de lokale transitieopgaven, krijgen plekken en panden waarmee mensen zich verbonden voelen nieuwe betekenis. Het resultaat van deze transitie is een verrassende stad, waarin het “Verhaal van Heerlen” tot uitdrukking komt.
Gelet op de aard van het onderhavige bestemmingsplan leidt dit niet tot strijdigheden met het op basis van de structuurvisie gevoerde beleid. Er is geen sprake van grootschalige uitbreidingsnieuwbouw. Integendeel, er kan gesproken worden van herstructurering, waarbij in totaal 18 eengezinswoningen, 7 winkels met 7 bovenwoningen worden gesloopt die plaatsmaken voor 24 levensloopbestendige woningen.
Het verbeteren van de bestaande woningvoorraad is een belangrijke opgave voor de toekomst. Het planvoornemen betreft een van de laatste projecten ter afronding van een grootschalige herstructurering die de afgelopen 15 jaar in de wijk Molenberg heeft plaatsgevonden. De Molenberg is een substedelijk woonmilieu dat bestaat uit monofunctionele buurten met veel huurwoningen. Het vervangen van verouderde woningen door nieuwe woningen in het betaalbare of het goedkope koopsegment wordt in de structuurvisie als een kans gezien voor de verdere versterking van substedelijke woonbuurten en daarmee wordt uitvoering gegeven aan de uitgangspunten van het thema centrale stad.
Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is op 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid. In dit plan is het vorige groenstructuurplan geïntegreerd.
Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur te realiseren, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van de leefbaarheid en de groene kwaliteit.
In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:
Historische objecten als (groene) parels in het stedelijk weefsel
Verspreid in het stedelijke weefsel liggen parels uit het agrarische en industriële verleden van Heerlen, zoals kastelen, watermolens, boerderijen en mijnkoloniën. Deze elementen vormen een onlosmakelijk onderdeel van de geschiedenis en de identiteit van Parkstad Limburg en Heerlen in het bijzonder. De (historische) groenstructuur die deze parels op harmonieuze wijze inbedt in het omringende (stedelijke) weefsel dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden, zodat deze elementen zich kunnen onderscheiden van het omringende stedelijke weefsel. De historische parels van Heerlen dragen zodoende bij aan de aantrekkingskracht van Heerlen als toeristische gemeente met een rijke historie.
De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.
Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte.
Conclusie plangebied
De bestaande groenstructuren worden zoveel mogelijk gerespecteerd en aan de voorzijde van de te realiseren woningen wordt een groenstrook gerealiseerd, om op deze manier een groene uitstraling in de wijk te creëren. Daarnaast worden bij de hagen voertuigen geplaatst. Op de hoek van de Joost van Vondelstraat en de Zaterdagstraat worden parkeerplaatsen gerealiseerd, waarbij om de twee parkeerplaatsen een boom wordt geplaatst. Hierdoor sluit het plan aan bij de algemene doelstellingen van het groenstructuurplan.
Afbeelding gereedschapskist bij Groenbeleidsplan
Op 20 april 2016 heeft de gemeenteraad van Heerlen de Parkeernota Heerlen - Visie en Ambitiedocument vastgesteld.
Het College van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hebben de wens uitgesproken om het bestaande parkeerbeleid te herijken. Zowel in het coalitieakkoord 2014-2018 als in het addendum is aangegeven dat er behoefte is aan een nieuwe parkeernota waarin de diverse parkeersystemen integraal meegenomen worden. Daarnaast is de positie van de gemeente op de parkeermarkt veranderd na de verkoop van haar parkeervastgoed. De gemeente is nu slechts een speler op de markt van straatparkeren. Ook is haar rol op publiekrechtelijk gebied constant in ontwikkeling.
Op hoofdlijnen dient het nieuwe parkeerbeleid te zorgen voor een betere afstemming tussen de vraag naar en het aanbod van parkeren, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid en de kwaliteit van de openbare buitenruimte. Het anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en het bieden van een gastvrij en klantvriendelijk parkeersysteem maken hier onderdeel van uit.
Aan de hand van de huidige situatie en een aantal toekomstige ontwikkelingen is een beeld geschetst van de verwachtingen ten aanzien van het parkeren in Heerlen de komend jaren. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan ontwikkelingen op het gebied van mobiliteit, technologie en maatschappij.
Uit de sessies met de klankbordgroep zijn drie ambities afgeleid: Toegankelijk, leefbaar en praktisch passend. Deze ambities vormen de rode draad bij de verdere invulling van de beleidsuitgangspunten en uit te werken acties cq maatregelen. Enkele in het oog springende beleidskeuzes zijn, per deelgebied:
Daarnaast worden de acht actuele thema's die niet direct gerelateerd zijn aan één van de drie gebieden, kort uitgewerkt. Per doelgroep worden beleidspunten weergegeven, wederom per geografisch deelgebied.
Enkele in het oog springende punten zijn:
Tot slot wordt een aantal concrete acties beschreven die op korte termijn uitgevoerd dienen te worden zoals een bezoekersregeling bewoners, de tariefdifferentiatie en de toegangscontrole centrum. Ook een zestal acties voor de lange termijn wordt kort aangehaald.
In tegenstelling tot het eerdere document in 2010 is ervoor gekozen om deze beleidsnota in twee delen op te knippen en wel: de 'Parkeervisie & Ambitie' en de 'Parkeermaatregelen'.
In het eerste deel 'Parkeervisie & Ambitie', wordt de parkeervisie van de gemeente Heerlen uiteengezet op basis van haar ambitie in de stad, de relaties naar de ruimtelijke en economische ontwikkeling in de stad en de beleidskaders die hierbij passend zijn. In het tweede deel 'Parkeermaatregelen' worden de verschillende beleidsinstrumenten (maatregelen) uitgewerkt.
De Parkeernota is de visie op parkeren geldt als “rode draad” voor het totale parkeerbeleid en geeft richtlijnen voor de verder uit te werken maatregelen en deelnota's. De juridische en beleidsmatige verankering is vastgelegd in het visiedocument, de uitwerking van deze visie in de praktijk vindt in diverse deelnota's, die de maatregelen bevatten, plaats. De status van deze nota is derhalve richtinggevend voor deelnota's. Een en ander is in het onderstaande schema weergegeven. De onderhavige Parkeernota zal ondergeschikt zijn aan de nog op te stellen Verkeersvisie Heerlen. Uiteindelijk zal de VerkeersVisie Heerlen als kapstok dienen voor de diverse thematische nota's, zoals de Parkeernota. Onder de Parkeernota hangen vervolgens de verschillende uitvoeringsnota's, zoals de 'Nota Parkeernormen' en de 'Nota Digitalisering'.
Ten behoeve van het economisch goed functioneren van een winkelgebied dan wel binnenstad alsook het Omfaciliteren van verschillende doelgroepen , zowel in garages als op straat, wordt het parkeren in Heerlen gereguleerd. In Heerlen kunnen er immers verschillende parkeerreguleringsgebieden teruggevonden worden:
Op de onderstaande kaart is onderscheid gemaakt in gebieden met betaald parkeren, vergunningparkeren en parkeerschijf zones. Deze laatste bestaan uit reeds geïmplementeerde parkeerschijf zones en potentiële gebieden voor de invoering van parkeerschijf zones.
Totdat deel 2 van de Parkeernota - met name “Parkeernormen” door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld, gelden de parkeernormen uit de Parkeernota Heerlen 2010.
In Heerlen geldt de volgende parkeernorm:
Woning |
Centrum | Schil | Overig gebied | Eenheid |
1,5 | 1,8 | 2,0 | Woning |
Voor de berekening van het aantal parkeerplaatsen tellen een oprit of een garage niet volledig mee. In de onderstaande tabel is een overzicht gegeven.
Woning | Theoretisch aantal |
Berekeningsaantal |
Enkele oprit (> 6 meter) zonder garage |
1 | 0,8 |
Lange oprit (> 10 meter) zonder garage of carport |
2 | 1,8 |
Dubbele oprit (minimaal 4,5 meter breed) zonder garage |
2 | 1,6 |
Garage zonder oprit (bij woning) |
1 | 0,4 |
Garagebox (niet bij woning) |
1 | 0,5 |
Garage met enkele oprit (to 5 meter) |
2 | 1,2 |
Garage met lange oprit (> 10 meter) |
3 | 2 |
Garage met dubbele oprit (minimaal 4,5 meter breed) |
3 | 2 |
Er is voor gekozen om het parkeercluster op de hoek Joost van Vondelstraat - Zaterdagstraat te situeren. De situering van het parkeercluster op de hoek van de straat was gezien de grote hoogteverschillen in het terrein met de aangrenzende woning in de Zaterdagstraat de meest voor de hand liggende oplossing. Hiermee is een bouwprobleem, waarbij de woning aan de Joost van Vondelstraat drie meter boven het peil van de woning in de zaterdagstraat kwam te liggen opgelost.
Er zijn 12 parkeerplaatsen voorzien op de parkeerplaats op de hoek Joost van Vondelstraat - Zaterdagsstraat. In totaliteit wordt er voorzien in 48 parkeerplaatsen, hetgeen neerkomt op twee parkeerplaatsen per woning. Hiermee wordt voldaan aan de in de Parkeernota 2010 opgenomen parkeernormen.
Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan één of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.
De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:
Er zijn geen normen vastgelegd voor het begrip duurzaamheid. Op enkele genoemde belangen, zoals leefomgeving en duurzaam bouwen, is sectorale wet- en regelgeving van toepassing. Hierin zijn kaders geformuleerd voor de toepassing van het duurzaamheidsprincipe.
Door de gemeente Heerlen is de ambitie gedefinieerd om in 2040 energieneutraal te zijn. PALET 1.0 en 2.0 is hiervoor vastgesteld als kaderstellend beleid. Met name in de gebouwde omgeving bestaan de grootste kansen voor het terugdringen van het energieverbruik. Wettelijk gezien zijn voor nieuwbouwplannen de EPC-normen uit het vigerende bouwbesluit van toepassing. Gelet op het beperkt aantal nieuwbouwplannen in de stad, ziet de gemeente Heerlen kansen om hier toekomstbestendige gebouwen van te maken die energieneutraal zijn of in ieder geval bijna energieneutraal zijn. Duurzaamheid en betaalbaarheid moeten hierbij in balans zijn.
Op de daken van de te ontwikkelen woningen worden zonnepanelen geïnstalleerd. Gezien het dakoppervlak en de ligging van de woningen ten opzichte van de zon zijn meer maatregelen niet mogelijk gebleken.
De toepassing van mijnwater is, gezien de afstand tot het bestaande netwerk, op dit moment niet mogelijk.
Ten aanzien van het planologisch beleidskader kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat past binnen de beleidskaders op Rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk niveau en bijdraagt aan de doelstellingen van diverse beleidsdocumenten.
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht.
In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Joost van Vondelstraat en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.
De Molenberg is een wijk in de stad Heerlen. De wijk werd tussen 1913 en 1938 op de gelijknamige heuvel gebouwd volgens een planologisch ontwerp van Jan Stuyt, die ook een groot gedeelte van de gebouwen ontwierp.
De wijk kwam tot stand met ondersteuning door de in 1911 opgerichte R.K. Vereniging "Ons Limburg", een koepelorganisatie voor bestaande en nog op te richten woningbouwverenigingen die zich ten doel stelde om kwalitatieve woningen te bouwen in wijken waarin mensen van verschillende beroepen zouden samenleven. Ondanks de oorspronkelijke bedoelingen werd de wijk vooral door personeel van de mijnen bewoond; voor het hogere personeel werd een aparte villabuurt gebouwd. In 1916 werd met de aanleg van de Molenberg begonnen. De wijk kwam in drie stadia tot stand. In 1938 kwamen de laatste woningen gereed in de vooroorlogse buurt, die ook wel de Stuytwijk wordt genoemd.
Een deel van de Molenberg is een beschermd stadsgezicht: het rijksbeschermd gezicht Molenberg.
3.2 Ruimtelijke structuur
Het plangebied ligt in het stadsdeel Centrum en de buurt Molenberg van Heerlen. De bestaande woningen zijn gelegen aan de Joost van Vondelstraat, ten zuiden van de spoorlijn Heerlen - Kerkrade.
De woonbebouwing aan de Joost van Vondelstraat is voornamelijk aaneengebouwd en bestaat uit twee bouwlagen met een kap. De Joost van Vondelstraat vormt de scheidslijn tussen de (rode baksteen) woningen van architect Stuyt (beschermd stadsgezicht) en de “Witte wijk” van architect Stoks. De “witte wijk” is opgenomen als bijzonder gebied in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen (NRKH).
De straat wordt getypeerd door wisselende kapvormen, soms parallel aan de straat, soms haaks daarop. Verder is er sprake van een duidelijk verschillende architectonische vormgeving, materiaalgebruik en kleurstelling tussen beide zijden van de straat.
Luchtfoto plangebied en omgeving (bron:GISViewer Limburg)
De te slopen woningen zijn van het type aaneengebouwd en bestaan uit twee bouwlagen met een kap. De woningen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd.
uitsnede huidige woningen (bron: maps.google.com)
De bewoners hebben aangegeven dat zij het karakter van de wijk in de toekomst willen behouden. Zeer zeker de buitenkant van de huizen, het groen en de ruime opzet tussen de huizen. De nieuwe stedenbouwkundige opzet van de te bouwen woningen is in nauwe samenwerking tussen de gemeente en Wonen Zuid tot stand gekomen. De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de nieuw te realiseren woningen komen in hoofdstuk 4 aan bod.
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich hoofdzakelijk door de aanwezige woonfunctie. Aan de Joost van Vondelstraat 25 was een dierenspeciaalzaak gelegen, echter dit pand staat nu leeg. Verder staat ook alles in de nabije omgeving leeg en is alles inmiddels afgesloten van de nutsvoorzieningen.
In totaliteit worden in 18 eengezinswoningen en 7 winkelpanden met 7 bovenwoningen gesloopt, om plaats te maken voor 24 levensloopbestendige woningen (patiowoningen).
vooraanzicht woningen
Uitsnede planvoornemen
Stedenbouwkundige kaders:
De te slopen woningen maken deel uit van de "witte wijk", welke expliciet is opgenomen als bijzonder gebied in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het plan is met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit afgestemd op de in de nota gestelde eisen, zodat een plan ontstaat met voldoende kwaliteit dat aansluit bij de stedenbouwkundige en de architectonische context.
Straatbeeld meest westelijk gelegen blok en de twee meest oostelijk gelegen blokken
van ieder vier woningen
Straatbeeld centraal gelegen blok van 12 woningen
De Joost van Vondelstraat vormt de scheidslijn tussen de (rode Baksteen) woningen van architect Stuyt (beschermd stadsgezicht) en de "Witte wijk" van architect Stoks.
Belangrijk stedenbouwkundig uitgangspunt is de gewenste ruimtelijke reactie en aansluiting op de tegenoverliggende woningen van de 'Stuytwijk'. De nieuwe woningen worden afgestemd op met name dat deel van de straatwand dat een aaneengesloten wand vormt waarvan een deel ten opzichte van de straat een verspringing naar achter laat zien.
De zichtlijn en de doorsteek naar de achterliggende 'witte wijk' in het verlengde vanuit de Hendrik van Veldekestraat vormt een belangrijke ruimtelijke relatie. Hier wordt de openheid in de straatwand en het pad gehandhaafd. Het betreft een hoogwaardige, groene, open ruimte met een sterke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en daarmee aan het totale straatbeeld. Op deze plek worden derhalve geen parkeerplaatsen gerealiseerd.
De stedenbouwkundige (bouw)accenten van de kopgevels aan weerzijden van het "Peter Smitspad" en op de hoek van de Joost van Vondelstraat en de Zaterdagstraat zijn belangrijke stedenbouwkundige plekken.
Daarnaast wordt openheid van de straatwand nagestreefd. Op regelmatige afstand zijn 'doorkijkjes' tussen de woningblokken op de achterliggende wijk gerealiseerd.
Zowel de doorsteek als ook de 'doorkijkjes' (tussenruimte tussen de tweede bouwlagen van de verschillende woningblokken) dragen sterk bij aan de versterking van het straatbeeld en verdienen een hoogwaardige invulling.
Tussenruimten tussen de woningblokken (uitsnede uit de situatietekening)
profiel met hoogteverschil
Tussen de Witte wijk en de nieuw te bouwen woningen wordt het hoogteverschil opgelost door de plaatsing van keermuren en de aanleg van een groen talud. Bovenop het talud zijn de achtertuinen van de nieuwe woningen gesitueerd. Om een hoogwaardig ruimtelijk beeld te garanderen wordt een erfafscheiding gebouwd welke onderdeel vorm van de architectuur van de woningen.
Architectuur
In samenspraak met de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit is besloten dat er uitgegaan dient te worden van witte gevels en ook de kleur van de dakpannen wordt afgestemd op de woningen van de Witte Wijk. De kopgevels aan de weerszijden van het "Peter Smitspad" en op de hoek Joost van Vondelstraat - Zaterdagstraat zijn stedenbouwkundig belangrijke plekken. Hier vindt een verbijzondering van de bouwblokken plaats, waarmee de oriëntatie op en uitstraling naar de verschillende zijdes gewaarborgd wordt.
Parkeren en ontsluiting
De hoek van de Joost van Vondelstraat - Zaterdagstraat wordt ingericht als parkeerplaats. De situering van het parkeercluster op de hoek van de straat is, gezien de grote hoogteverschillen in het terrein ten opzichte van de aangrenzende woning, de meest voor de hand liggende oplossing. Vanwege de voorname stedenbouwkundige situering, op de hoek van het plan, krijgt deze ruimte een hoogwaardige groene inrichting. Overige parkeerplaatsen worden voorzien als voortzetting van het huidige langsparkeren, twee parkeervakken gescheiden door een boom.
Op de parkeerplaats op de hoek van de Joost van Vondelstraat en de Zaterdagstraat zijn 12 parkeerplaatsen voorzien en deze parkeerplaats wordt ontsloten vanaf de Joost van Vondelstraat.
Groene inrichting
Met uitzondering van de 4 woningen die aansluiten aan de bestaande (te handhaven) bebouwing hebben alle woningen aan de voorzijde een groene afscheiding middels een haag welke voor uniformiteit in het straatbeeld zorgt. Hierdoor ontstaat een duidelijke afstand tussen openbaar en privéterrein en krijgt het verbindend trottoir aan beide zijden een groene begeleiding.
Deze hagen zijn nieuw ten opzichte van de bestaande situatie. Daarnaast blijven de bestaande bomen tussen de parkeerplaatsen bestaan. Het betreft hier de inrichting van de parkeerplaats met een boom om de 2 parkeerplaatsen. Ook het parkeerterrein op de hoek van de Joost van Vondelstraat - Zaterdagstraat krijgt een hoogwaardige groene inrichting.
Trottoir
Het trottoir is goed toegankelijk, waarbij een aantal oversteekmogelijkheden (trottoirverlagingen) in het plan worden voorzien.
Riolering
Het is van belang dat de oude riolering op perceel eigendom wordt verwijderd en op de perceelgrens de aansluiting wordt dichtgezet.
Om wateroverlast door terugstuwing vanuit het rioleringsstelsel bij extreme neerslag te voorkomen dienen onderstaande minimale peilen aangehouden te worden.
Peil blok 1: minimaal 143.05
Peil blok 2: minimaal 143.35
Peil blok 3: minimaal 143.60
Peil blok 4: minimaal 143.70
Peil blok 5: minimaal 143.80
Peil blok 6: minimaal 143.45
Woningen dienen gescheiden gerioleerd te worden waarbij het regenwater wordt aangesloten op het regenwaterriool en het vuilwater op het vuilwaterriool in de Joost van Vondelstraat.
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
Voor plannen en besluiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben, kan een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden opgesteld. In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald voor welke ontwikkelingen een m.e.r. verplicht is.
Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht voor besluiten van de overheid over initiatieven van particulieren of marktpartijen, zoals bij de bouw van ‘woonwijken’ de aanleg van auto(snel)wegen, spoorwegen, vliegvelden, pijpleidingen voor gas of olie en (stuw)dammen.
Een m.e.r. kan ook verplicht zijn voor plannen van de overheid, zoals een bestemmingsplan. Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.
Het planvoornemen voorziet in een herstructureringsopgave, waarbij 18 eengezinswoningen en 7 winkeplanden met 7 bovenwoningen worden gesloopt en 24 levensloopbestendige woningen worden toegevoegd. Deze activiteit komt niet voor op voornoemde C- of D-lijst. Het uitvoeren van een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde.
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
Het planvoornemen voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten (woningen). Het aantal woningen neemt af, maar de ligging van de woningen wijzigt ten opzichte van de geluidbron (weg). Derhalve dient een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder uitgevoerd te worden.
Door Windmill Milieu en Management is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van de zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. (23 juni 2016, P2016.285.01-01). Het plangebied is gelegen binnen de zone van de Kerkraderweg, Hofdijkstraat, Nicolaas Beetsstraat, Voskuilenweg en de Molenberglaan. Eveneens zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening de relevante 30 km/uur-wegen die in de directe nabijheid van het plangebied zijn gelegen meegenomen.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschirft geluid 2012. In de voorliggende rapportages zijn de uitgangspunten, rekenresultaten en conclusies van het onderzoek beschreven. De berekende en de te toetsen geluidbelasting (berekende geluidbelasting inclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) ten gevolge van de Kerkraderweg, Hofdijkstraat, Nicolaas Beetsstraat, Voskuilenweg en de Molenberglaan respecteren de voorkeursgrenswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting (exclusief de aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder), ten gevolge van alle wegen (zoneplichtig en niet zoneplichtig) in de directe omgeving van het plangebied berekend. De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 51 dB. Hiermee is het woon- en leefklimaat te classificeren als 'redelijk' overeenkomstig de methode Miedema.
Voor het aspect geluid ten gevolge van het wegverkeer is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het akoestisch onderzoek is als bijlage 5 bijgevoegd.
Spoorweglawaai en industrielawaai als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn voor dit plangebied niet aan de orde.
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.
Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening. Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Specifiek voor wat betreft de omgang met hemelwater is de perceeleigenaar primair verantwoordelijk gesteld voor de verwerking van het op zijn perceel gevallen hemelwater. Alleen in uitzonderingsgevallen kan rechtstreeks geloosd worden.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2011) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015
Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.
Momenteel is het nieuwe Provinciaal Waterplan Limburg 2016-2021 in voorbereiding (een uitwerking van het POL 2014), dat naar verwachting eind 2015 wordt vastgesteld.
Waterbeheersplan Waterschap 2016-2021
Het Waterbeheersplan 2016-2021 is het centrale beleids- en uitvoeringsplan van het waterschap. In dit document wordt de koers voor een toekomstbestendig waterbeheer in Limburg uitgezet. De waterschap beschrijft hierin:
Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015
Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.
Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.
Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:
Momenteel is het nieuwe verbeterd Gemeentelijk RioleringsPlan Heerlen 2016-2020 (vGRP Heerlen 2016-2020) in voorbereiding, dat naar verwachting eind 2015 wordt vastgesteld.
Door Econsultancy is een waterparagraaf opgesteld (d.d. 24 juni 2016). De rapportage is als bijlage 3 toegevoegd bij deze toelichting.
De waterparagraaf is uitgevoerd in het kader van de volgende bestemmingsplanwijziging. Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van Waterschap Limburg en de gemeente Heerlen. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders.
Uit het Programma van Eisen gelden de volgende aspecten ten aanzien van duurzaam bouwen:
Wanneer geen van de bovenstaande opties mogelijk is, dient het water te worden aangeboden aan de gemeente voor aansluiting op het rioolstelsel. In de Joost van Vondelstraat is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Dus regenwater en vuilwater dienen gescheiden te worden aangeboden.
Wonen Zuid is voornemens nieuwbouw op locatie te realiseren. De nieuwbouw omvat de realisatie van 24 woningen verdeeld over 6 bouwblokken. De bestaande woningen zullen volledig worden gesloopt. Het verhard oppervlak zal in de toekomstige situatie circa 2.670 m2 beslaan. Ten opzichte van de huidige situatie, neemt het verhard oppervlak toe met circa 470 m2.
Zoals blijkt uit de als bijlage 3 opgenomen rapportage van Econsultancy is de bodem door de aanwezigheid van een leempakket niet geschikt voor infiltratie. Het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) van bebouwing en verhardingen zal niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) maar op het HWA dat is gelegen in de Joost van Vondelstraat worden aangesloten. In de Joost van Vondelstraat is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Regenwater en vuilwater worden gescheiden aangeboden. De wateropgave bedraagt 120 m3.
Op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten is de ontwikkeling in zowel ruimte als tijd waterneutraal uit te voeren. Er worden dan ook, vanuit het oogpunt van de waterhuishouding, geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de bestemmingswijziging en de uitvoering van het plan. Bij de verdere uitwerking van de bouwplannen zal water ook in het kader van de duurzaamheid expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen, waarbij het uitgangspunt is hydrologisch neutraal te bouwen.
Het plan is ten behoeve van het verkrijgen van een préwateradvies voorgelegd aan het Waterschap Roer en Overmaas (per 1 januari 2017: Waterschap Limburg). Het waterschap heeft laten weten in te kunnen stemmen met het planvoornemen en de wijze waarop in het plan wordt omgegaan met de relevante wateraspecten.
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegd gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
Bodembeleidsplan
Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.
Besluit bodemkwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft invulling aan het op duurzaamheid gerichte bodembeleid. De nota bodembeheer beschrijft hoe de gemeente Heerlen invulling geeft aan het Bbk. Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten: industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer.
Door Econsultancy is een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 18 augustus 2015). Deze is als bijlage 1 toegevoegd bij het bestemmingsplan.
Uit het vooronderzoek blijkt dat er sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn metalen, PAK en/of minerale olie.
Op basis van het vooronderzoek wordt geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming" (VED-HE). Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is het bepalen van de aard van de heterogeen verdeelde verontreinigende stof op schaal van monsterneming. Tevens wordt vastgesteld of de vermoede verontreinigende stof de achtergrondwaarde of het geldend achtergrondgehalte overschrijdt.
Tevens blijkt uit het vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van de locaties Joost van Vondelstraat nummer 21 en Joost van Vondelstraat 33 sprake is van voormalige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de voormalige ondergrondse HBO-tank. De exacte ligging van deze voormalige ondergrondse opslagtank is, vooralsnog, onbekend. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn minerale olie.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat beide deellocaties, formeel gezien, onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met plaatselijk bodembelasting, ondergrondse opslagtanks" (VEP-OO).
Verder blijkt uit het vooronderzoek dat ter plaatse van de locatie Joost van Vondelstraat nummer 33 sprake is van voormalige en/of huidige bodembelasting op de locatie, waardoor het vermoeden van bodemverontreiniging aanwezig is. Dit in verband met de voormalige bedrijfsactiviteiten (wasserij).
Verwacht wordt, dat er verspreid over de locatie wisselende gehalten aan verontreinigende stoffen voorkomen. De verwachte verontreinigende stoffen voor deze situatie zijn oplosmiddelen.
Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat deze deellocatie, formeel gezien, onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met plaatselijk bodembelasting en met een duidelijke verontreinigingskern" (VEP).
Bij de bouw van de woningen is asbest toegepast, zodat de onderzoekslocatie als asbestverdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld wordt aangemerkt.
Econsultancy adviseert de bodem van de onderzoekslocatie conform het in bovenstaande tabel omschreven onderzoeksopzet (conform de NEN-5740) te onderzoeken.
Na de sloop van de woningen wordt een verkennend bodemonderzoek asbest conform de NEN-5707/NEN-5897 uitgevoerd. Ter plaatse zal een maaiveld-inspectie asbest worden uitgevoerd, worden proefgaten gegraven en wordt de uitkomende bodem op asbest geanalyseerd (uitgaande van 5 ruimtelijke eenheden).
De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangewezen. Deze liggen allemaal binnen het Natuurnetwerk Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.
In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Wet natuurbescherming. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd. De provincies werken vervolgens in beheerplannen uit welke maatregelen worden getroffen om de door de minister opgestelde instandhoudingsdoelstellingen te bereiken.
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te vermijden.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij de provincie Limburg ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming moet worden aangevraagd.
Door Econsultancy is een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (d.d. 11 september 2015), welke rapportage in augustus 2017 is geactualiseerd als gevolg van wijzigingen in de natuurwetgeving per 1 januari 2017. De actuele rapportage is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
De quickscan flora en fauna is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging met als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Wet natuurbescherming een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen plannen. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen plannen invloed kunnen hebben op gebieden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd of die deel uitmaken van de provinciale natuurzones als begrensd in het POL 2014 en de provinciale Omgevingsverordening 2014 (goudgroene, zilvergroene en bronsgroene zones).
De initiatiefnemer is, mede in verband met de huidige staat van de woningen, voornemens de betreffende woningen te slopen. Het is vervolgens de bedoeling om op de vrijgekomen locatie nieuwe woningen te realiseren.
De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in tabel "Overzicht (potentieel) aanwezige beschermde soorten / gebieden en te nemen vervolgstappen". In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat, indien dat daadwerkelijk het geval is, vervolgstappen zijn, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de artikelen 3.1 en verder Wet natuurbescherming (voor bepaalde soortgroepen) te voorkomen.
tabel: Overzicht (potentieel) aanwezige beschermde soorten / gebieden en te nemen vervolgstappen
Conclusie
Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen, hetgeen goed mogelijk is.
Op basis van de onderhavige quickscan dient voor aanvang van de sloop- en kapwerkzaamheden, middels protocollair veldonderzoek, tijdig duidelijk te zijn of in de te slopen bebouwing verblijfplaatsen van vleermuizen en/of nesten van huismussen en gierzwaluwen aanwezig zijn. Overtreding ten aanzien van de steenmarter en eekhoorn kunnen op voorhand worden voorkomen door te kappen in de minst gevoelige periodes voor de betreffende soorten. Verder kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels eveneens worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen en daarnaast dient te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen, zoals opgenomen in artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming.
De mogelijk aanwezige nesten van huismussen en gierzwaluwen vormen geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing kunnen de plannen in dat geval alsnog worden uitgevoerd.
Ligging onderzoekslocatie ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en de Provinciale groene natuurzones Limburg.
Met betrekking tot beschermde gebieden worden, gezien de afstand tot deze gebieden en de aard van de plannen in vergelijking met de huidige situatie, geen bezwaren voorzien ten aanzien van de uitvoering van het beoogde bestemmingplan. Op de hiervoor afgebeelde luchtfoto is de ligging van de Natura 2000-gebieden en de natuurzones als aangeduid in het POL weergegeven. De meest nabij gelegen gebieden zijn in navolgende tabel aangegeven.
Aanduiding |
Betreft |
Afstand tot plangebied |
A | Brunsummerheide |
ca 2.600 meter |
B | Geleenbeekdal |
ca 2.100 meter |
C | Kunderberg |
ca 3.300 meter |
D | Goudgroene natuurzone |
ca 450 meter |
E | Goudgroene natuurzone |
ca 400 meter |
Ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft gezien de hiervoor beschreven conclusies van Econsultancy nog nader onderzoek plaatsgevonden naar het gebruik van de huidige woningen door vleermuizen en broedvogels met jaarrond beschermde nesten (huismus en Gierzwaluw). Uit eerder onderzoek dat is uitgevoerd in de directe nabijheid blijkt dat er in de woningen in elk geval gierzwaluwen broeden. Met deze wetenschap zijn er in het voorjaar van 2017, voordat de gierzwaluwen terug waren van hun overwintering, reeds 70 gierzwaluwkasten geplaatst op de buitengevels van de woningen. Dit ter gewenning en eventueel al ingebruikname ervan door de gierzwaluwen. Deze gewenningsperiode is een wettelijke eis op grond van de Wet natuurbescherming.
Uit nader onderzoek, uitgevoerd door Ecolybrium (d.d. 12 oktober 2017), blijkt dat in de te slopen woningen 5 broedplekken van de huismus aanwezig zijn, maar geen foerageergebied van de huismus wordt aangetast. Daarnaast zijn 8 broedlocaties van de gierzwaluw aangetroffen, maar blijkt uit het onderzoek eveneens dat de open aanvliegroutes niet zullen verdwijnen als gevolg van de ontwikkeling. Tot slot blijkt uit het onderzoek dat in de te slopen bebouwing 4 vaste rust- verblijfsplaatsen aanwezig zijn van de gewone dwergvleermuis. Kraamkolonies zijn niet aangetroffen. Dat geldt ook voor vaste vliegroutes.
Gezien het voorgaande is ontheffing aangevraagd en worden mitigerende maatregelen getroffen. Voor de huismus worden mussenvides gerealiseerd in de nieuwe woningen, de tijdelijke kasten die reeds zijn geplaatst voor de gierzwaluw worden geïntegreerd in de nieuwe woningen en tot slot worden ook voor vleermuizen voorzieningen gerealiseerd in de nieuw te bouwen woningen.
Overige beschermde soorten zijn niet aangetroffen en/of te verwachten. De werkzaamheden dienen wel zo veel als mogelijk buiten de broedperiode van vogels uitgevoerd te worden, om daarmee verstoring van broedvogels (met alleen nestbescherming tijdens het broedseizoen) te voorkomen of te minimaliseren. Gezien het voorgaande vormt de aanwezigheid van beschermde soorten dan ook geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarmee het aanvullend onderzoek de conclusie in paragraaf 5.5.3 bevestigt. Het aanvullend onderzoek is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn in hoofdstuk 5 onder titel 2 eisen ten aanzien van luchtkwaliteit opgenomen (ook 'Wet luchtkwaliteit' genoemd). Daarmee samen hangen de volgende besluiten en regelingen:
Deze wet- en regelgeving omvat maatregelen om aan de ene kant de uitstoot van schadelijke stoffen te beperken en aan de andere kant te voorkomen dat mensen langdurig worden blootgesteld aan verontreiniging.
Conform artikel 5.16a van de 'Wet luchtkwaliteit' kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) nadere regels worden gesteld om te voorkomen dat bij een (dreigende) overschrijding van één of meerdere grenswaarden projecten doorgang vinden die er toe leiden dat het aantal blootgestelden met een verhoogde gevoeligheid toeneemt. In dit kader is het Besluit gevoelige bestemmingen opgesteld. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de mogelijkheden om ruimtelijke ontwikkelingen uit te voeren in overschrijdingssituaties voor zogenaamde 'gevoelige bestemmingen'. Tot die gevoelige bestemmingen worden scholen, kinderopvang en bejaarden-, verpleeg- of verzorgingshuizen gerekend. In het Besluit is aangegeven dat moet worden onderzocht of op een locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden, indien de locatie is gelegen binnen 300 meter vanaf Rijkswegen of binnen 50 meter vanaf provinciale wegen.
In de Algemene Maatregel van Bestuur 'Niet in betekenende mate' en de ministeriële regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die binnen de getalsmatige grenzen vallen en daardoor niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit moet gemotiveerd worden door het bevoegd gezag (gemeente).
Het planvoornemen draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties fijnstof of stikstof in de lucht omdat het aantal woningen afneemt. Er zijn 25 woningen en 7 bedrijfspanden gesloopt en hiervoor komen 24 woningen terug. Er is dus sprake van een neutraal plan. De luchtkwaliteit zal niet verslechteren. Daarbij zijn de achtergrondconcentraties voor alle parameters onder de grenswaarden van bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Op grond van artikel 5.16, lid 1b, onder sub 1 van de Wet milieubeheer kan dit plan doorgang vinden.
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is landelijke wet- en regelgeving van toepassing.
In de landelijke regelgeving zijn kwaliteitseisen en normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om bepaalde risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze bedoelde risico's hangen vooral samen met:
Ook zijn er onder meer landelijke regels voor de opslag en verkoop van vuurwerk. Verder wordt bij de plaatsing van windmolens tegenwoordig ook de externe veiligheid in ogenschouw genomen.
De risico's voor externe veiligheid komen tot uitdrukking via het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Afhankelijk van de ruimtelijke ontwikkeling en beschikbare gegevens is deze beperkt of ruim van opzet.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu ten gevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid van een persoon is fictief. Niet wordt beoordeeld hoe groot de kans op de aanwezigheid van een persoon feitelijk is. Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Via het PR wordt een basisbeschermingsniveau gewaarborgd.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans per jaar dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Bij het GR wordt wel beoordeeld hoeveel personen zich, redelijkerwijs, feitelijk in de omgeving kunnen bevinden. Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze oriëntatiewaarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Deze argumentatie is een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Voor het bevoegd gezag geldt een verantwoordingsplicht, wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron kwetsbare en/of beperkt kwetsbare objecten via het bestemmingsplan worden toegelaten. Dit betreft ook de al bestaande (beperkt) kwetsbare objecten, zoals al gebouwde woningen.
Een risicobron is bijvoorbeeld een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Met het invloedsgebied wordt gedoeld op het gebied waarbinnen minimaal 1% van de aanwezige personen overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen ter plaatse van de risicobron. Het invloedsgebied van een risicobron is soms vastgelegd in de wet. In de andere gevallen kan het worden berekend aan de hand van vastgelegde rekenregels.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening. De omvang en diepgang van de verantwoording is daarbij afhankelijk van de gevolgen voor het groepsrisico. Dit wordt per ruimtelijk plan beoordeeld.
In de nota 'Beleid externe veiligheid 2011-2015' heeft de gemeente Heerlen het beleid voor externe veiligheid geformuleerd. Dit beleid is op 1 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Het doel van het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Heerlen is het behouden van een verantwoord en aanvaardbaar veiligheidsniveau. Het beleid in deze nota leidt tot een gebiedsgerichte aanpak van externe veiligheid en het beperken van de risico's van de bronnen waar dat nodig is. Dit beleid kan worden doorgevoerd in de gemeentelijke structuurvisie en bestemmingsplannen.
Het gevolg van dit beleid is dat bepaalde bedrijven, die zijn gevestigd op locaties waar dat op grond van dit beleid ongewenst is, zullen worden beperkt in hun mogelijkheden. Ook zal de ontwikkeling van bepaalde gebieden anders moet worden beoordeeld vanwege de aanwezige risico's. Dit beleid zal ertoe leiden dat op de langere termijn in Heerlen de risico's door het gebruik en de toepassing van gevaarlijke stoffen binnen aanvaardbare grenzen kunnen blijven. Het beleid is niet bedoeld als een keurslijf. Het biedt een afwegingskader om optimaal met externe veiligheid in samenspel met andere belangen en andere instanties rekening te houden.
Aan de hand van de risicokaart (zie: www.risicokaart.nl) en het geldende bestemmingsplan zijn de plaatsgebonden externe veiligheidsrisico's beoordeeld.
Tabel afstanden tot bronnen en hun invloedsgebieden
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het plangebied niet in enig invloedsgebied van risicobronnen ligt. Daarbij blijkt nu reeds dat het aantal mensen die binnen het plangebied zullen verblijven af zal nemen doordat er minder woningen worden teruggebouwd. Ook is geen sprake van nieuwe bijzondere kwetsbare objecten. Het plaatsgebonden risico voor externe veiligheid staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een afname van het aantal aanwezige personen, want het aantal woningen neemt af. Van een wezenlijke wijziging ten opzichte van het bestaande groepsrisico is daarom geen sprake. Gezien deze beperkte invloed op het groepsrisico achten wij het niet noodzakelijk een berekening van het groepsrisico uit te voeren. Een nadere verantwoording van het groepsrisico, zoals de omvang van het groepsrisico, de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en de zelfredzaamheid van de aldaar aanwezige personen is daarmee ook niet aan de orde.
Bij de totstandkoming van bestemmingsplan Joost van Vondelstraat is op voldoende wijze rekening gehouden met het aspect externe veiligheid. De vaststelling van dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd door externe veiligheidsaspecten.
Binnen het plangebied dan wel in de directe omgeving daarvan, zijn geen kabels en/of leidingen gelegen die invloed hebben op de ontwikkeling.
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven of andere niet-woonfuncties gelegen die van invloed kunnen zijn op de woningbouwontwikkeling. Bovendien is in de huidige situatie reeds sprake van een woonbestemming.
Het "Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed", kortweg het Verdrag van Malta, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Het Verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. In 1992 ondertekende Nederland het 'Verdrag van Malta' van de Raad voor Europa. In het verdrag is de omgang met het Europees archeologisch erfgoed geregeld. Het verdrag is geratificeerd door de Eerste en Tweede Kamer en sedert september 2007 is de Archeologische monumentenzorg geïmplementeerd in de Monumentenwet 1988. De essentie is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden.
Volgens de wettelijke verplichting wordt in bestemmingsplannen rekening gehouden met bekende en verwachte archeologische waarden. De Monumentenwet geeft een vrijstelling van onderzoeksplicht voor projecten kleiner dan 100 m2, maar geeft de gemeente de vrijheid deze aan te passen. Die afwijking kan zowel naar boven als naar onder. Voor de diepte van bodemingrepen bevat de wet geen grens.
Voor geheel Parkstad Limburg is een archeologische waarden- en verwachtingenkaart opgesteld, de archeologische beleidskaart. Deze kaart is gebaseerd op uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek. Voor de gemeente Heerlen en de overige Parkstadgemeenten is door archeologisch adviesbureau RAAP een uitgebreid onderzoek uitgevoerd. Het RAAP-rapport betreft een bureauonderzoek naar de archeologische verwachtingen waarbij een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de bekende archeologische vindplaatsen binnen de Parkstadgemeenten en van landschappelijke (geologische en geomorfologische) en bodemkundige gegevens van het grondgebied. Daarnaast zijn de uitgevoerde archeologische onderzoeken geïnventariseerd, waarbij rekening is gehouden met vergraven of ontgronde gebieden, en heeft een literatuuronderzoek plaatsgevonden. In dit verband is onder andere ook het Actueel Hoogtebestand Nederland bestudeerd. Op basis van de genoemde inventarisaties is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld, dat haar neerslag heeft gevonden in een geactualiseerde archeologische verwachtingenkaart die door de gemeenteraad van Heerlen is vastgesteld op 1 oktober 2013.
Het doel van de archeologische verwachtingenkaart is het zichtbaar maken waar archeologische waarden aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en het daaraan koppelen van een onderzoeksplicht. Hiermee wordt tevens duidelijk bij welke werkzaamheden wel en bij welke geen archeologisch onderzoek noodzakelijk zal zijn.
In de kaart worden de volgende zes categorieën onderscheiden.
Categorie 1: beschermde Rijksmonumenten
Voor werkzaamheden is hier altijd een vergunning volgens de Monumentenwet 1988 vereist.
Categorie 2: gebieden van zeer hoge waarde en de historische dorpskernen
Voor deze gebieden is voor de oppervlakte het wettelijk minimum van 100 m2 genomen. Projecten die over een groter oppervlak de bodem verstoren zijn onderzoeksplichtig. De monumentenwet geeft geen minimum voor de diepte van verstoring. Voor de gemeente Heerlen is voorgesteld geen onderzoeksplicht op te leggen voor werkzaamheden minder dan 40 cm diep.
Categorie 3 en 4: gebieden met een hoge en middelhoge verwachtingswaarde
Voor deze gebieden zijn de ondergrenzen nog verder verruimd (respectievelijk 250 m2 en 2500 m2 oppervlakte, bij meer dan 40 cm diepte). Hierdoor zijn alleen de grotere projecten onderzoeksplichtig en geldt voor de meeste kleinere (particuliere) vergunningaanvragen geen onderzoeksplicht.
Categorie 5: gebieden met een lage verwachtingswaarde
In gebieden met een lage trefkans, geldt alleen voor grotere projecten (10.000 m2 en meer dan 40 cm diepte) een onderzoeksplicht.
Categorie 6: gebieden zonder verwachtingswaarde
In deze gebieden geldt geen onderzoeksplicht.
In het algemeen geldt dat een ontheffing van de onderzoeksplicht mogelijk is wanneer blijkt (na archeologisch advies van een gekwalificeerde archeoloog) dat het project een gering risico vormt voor het "bodemarchief".
Door Econsultancy is een archeologisch bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek uitgevoerd (d.d. 11 september 2015). De bevindingen daarvan zijn als bijlage 4 bij dit bestemmingsplan opgenomen.
Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Heerlen ligt het plangebied binnen een gebied met een hoge archeologische verwachting. Binnen deze gebieden dient, bij planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -mv en een oppervlakte groter dan 250 m², vroegtijdig een inventariserend archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de archeologische verwachtingswaarde is binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. Binnen het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta (1992), is men verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren. Doel van het bureauonderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied op te stellen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door middel van het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden. Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen door middel van boringen. Het veldonderzoek is erop gericht om inzicht te krijgen in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied. Tevens zullen, indien mogelijk, kansrijke en kansarme zones worden geïdentificeerd. Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek dan wel planaanpassing noodzakelijk is.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting is de verwachting voor de perioden Paleolithicum en Mesolithicum laag en voor de perioden Neolithicum tot en met Nieuwe tijd hoog.
Resultaten inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat het bodemprofiel in het grootste deel van, dan wel in het gehele, plangebied verstoord is. Een boring lijkt een intacte bodem te hebben maar het maaiveld ligt hier ongeveer 1,5 meter lager dan bij de andere boringen, wat natuurlijk kan zijn maar het is niet uit te sluiten dat het terrein is afgegraven.
Conclusie
Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en de aanwezigheid van bebouwing op een deel van de nieuwbouwlocatie, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. De gespecificeerde archeologische verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is naar aanleiding van het booronderzoek geheel bijgesteld naar laag voor alle perioden.
Selectieadvies
Op grond van de resultaten van het veldonderzoek adviseert Econsultancy om het plangebied vrij te geven.
Mochten tijdens graafwerkzaamheden archeologische resten of sporen aangetroffen worden, moet hiervan volgens artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 terstond melding worden gemaakt bij de gemeente Heerlen of de regioarcheoloog.
Dubbelbestemming
Na uitvoering van het hiervoor beschreven onderzoek is het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan uitgebreid. Het onderzoeksgebied waarop het onderzoek van Econsultancy betrekking heeft is daardoor kleiner dan het plangebied van het bestemmingsplan. Op onderstaande luchtfoto is het onderzoeksgebied van Econsultancy globaal aangegeven.
Onderzoeksgebied Econsultancy
Dat onderzoeksgebied komt overeen met de situering van de woningen. De uitbreiding van het plangebied aan de noordzijde, dat dus niet is onderzocht, is voorzien van een groenbestemming. Het betreft een bestaande groenvoorziening, die ook als zodanig behouden blijft. Van de gemeentelijke archeologische beleidskaart kan worden opgemaakt dat aan dat deel van het plangebied deels waardecategorie 2, deels waardecategorie 4 en deels waardecategorie 5 is toegekend. Voor dit deel van het plangebied zal worden voorzien in passende dubbelbestemmingen, conform het gemeentelijk beleid.
Uitsnede gemeentelijke archeologische advieskaart
Het gezicht Molenberg is van grote algemeen historische, cultuurhistorische, ruimtelijk-historische en stedenbouwkundige waarde als voorbeeld van een stedelijke uitbreiding uit de bloeiperiode
van de Limburgse Mijnstreek, met enerzijds kwalitatief hoogwaardige woningen voor gegoede burgerij en hoge mijnbeambten in een groene setting, en anderzijds geplande sociale woningbouw voor mijnwerkers volgens een herkenbaar tuindorpconcept. Het gezicht is een fraai voorbeeld van een stedenbouwkundige vertaling van de hiërarchische opvattingen, zoals die destijds in de Mijnstreek door katholieke voormannen als Poels werden uitgedragen.
Het plangebied is gelegen buiten het beschermde stadsgezicht en de te slopen woningen hebben geen monumentale status. De nieuwbouw ligt in de Witte Wijk, welke wijk ook geen monumentale status heeft.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische opzet van het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat.
Het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels. Deze gaan vergezeld van de voorliggende toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de in het plangebied voorkomende bestemmingen weergegeven. De verbeelding is getekend op een actuele digitale ondergrond, samengesteld uit de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie; GBKN) en de kadastrale begrenzingen.
In de regels worden onder andere de gebruiksmogelijkheden van de gronden inclusief de daarop aanwezige bebouwing en de bouwmogelijkheden voorgeschreven. De plantoelichting is geen juridisch bindend planonderdeel, maar heeft een belangrijke functie. In de plantoelichting wordt de bedoeling van een gemeente met de vaststelling van een bestemmingsplan verwoord.
Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening, het Besluit ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geformuleerde uitgangspunten. Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Voor de opzet en inhoud van de regels is aansluiting gezocht bij het sjabloon regels dat onderdeel uit maakt van het Handboek ruimtelijke plannen van de gemeente Heerlen.
De regels van dit bestemmingsplan zijn ingedeeld in de volgende vier hoofdstukken: de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels.
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.
In artikel 1 zijn een aantal noodzakelijke begripsbepalingen, die in de overige regels worden gebruikt, opgenomen en in artikel 2 is uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen en/of dubbelbestemmingen. In het onderhavige bestemmingsplan zijn dit de artikelen 3 tot en met 9. Deze regels zijn opgesteld conform de vaste structuur van hoofdgroepen zoals de SVBP die voorschrijft.
De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
In paragraaf 6.3 worden de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen kort toegelicht.
Hierna volgt wel al - per bestemmingsonderdeel - een korte toelichting van de opbouw.
Bestemmingsomschrijving
De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, detailhandel, recreatie, horeca etcetera. De aard van de toegelaten inrichting van de betreffende gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.
De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij behorende'. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.
Bouwregels
In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Afwijken van de bouwregels
Door het opnemen van een afwijkingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke afwijkingsmogelijkheid wordt aangegeven van welke bepaling afgeweken wordt, de maximale afwijking die kan worden toegestaan en de situaties en voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning ten behoeve van het binnenplanse afwijken wordt verleend.
Het gaat hier om afwijkingbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Als afwijkingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen, dan wel een algemene strekking hebben, zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene regels).
Specifieke gebruiksregels
In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de bestemmingsomschrijving.
Afwijken van de gebruiksregels
Een afwijking van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen dat wel een omgevingsvergunning ten behoeve van het binnenplans afwijken kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via afwijking kunnen geen 'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
en van werkzaamheden
Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een omgevingsvergunning gebonden te worden.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat wanneer bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene bouwregels
Met de algemene bouwregels wordt de bouw van bepaalde bouwwerken geregeld, die zijn toegestaan (of uitgesloten) binnen alle bestemmingen, voor zover daar per bestemming geen specifieke bouwregels voor zijn opgesteld.
Algemene gebruiksregels
In deze bepaling wordt aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik wordt verstaan. De specifieke gebruiksregel, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen, is aanvullend op de algemene gebruiksregel van het bestemmingsplan. Daarnaast is in dit artikel geregeld dat bij het bouwen voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze vallen samen met diverse bestemmingen, maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemming.
Algemene afwijkingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om met een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan.
Specifieke, op de bestemmingen gerichte, afwijkingen zijn reeds opgenomen onder de betreffende bestemming.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om een gedeelte van het plan te wijzigen ten behoeve van (geringe) wijziging van bestemmingsgrenzen op perceelsniveau.
Overige regels
Dit sublid geeft aan hoe andere wettelijke bepalingen, waarnaar is verwezen in de regels, dienen te worden geïnterpreteerd
Overgangsbepalingen
In artikel 3.2.1. van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze regels zijn opgenomen in 16.1 en 16.2 en maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke naam de regels kunnen worden aangehaald.
Deze paragraaf beschrijft hoe de verschillende bestemmingen in het plangebied zijn toegekend.
regelt de bestemming van de gronden bedoeld voor groenvoorzieningen en voorzieningen voor de opvang, berging, infiltratie en afvoer van water, alsmede voor fiets- en/of voetpaden, parkeren en voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
regelt de bestemming van dat gedeelte van het woonperceel dat grenst aan het openbaar gebied. Deze bestemming wordt toegepast voor voor- en zijtuinen, waar het oprichten van bebouwing niet gewenst is. De bestemmingsbepalingen van Tuin sluiten de realisatie van bebouwing uit. De grens tussen de bestemmingen Tuin en Wonen ligt bij elk woonperceel op de voorgevelrooilijn. Voor erkers is in de bestemming Tuin een regeling opgenomen. Zolang een erker qua maatvoering past binnen deze regeling, kan hier zonder problemen de bestemming Tuin op worden gelegd. Als dit echter niet het geval is (bijvoorbeeld bij een aanbouw van twee lagen hoog), wordt dit gedeelte van de woning tot de hoofdmassa gerekend en ligt deze dus binnen de bestemming Wonen en binnen het bouwvlak.
Met betrekking tot bouwwerken (geen gebouwen zijnde) geldt dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevellijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevellijn maximaal 2,00 meter bedraagt en de bouwhoogte van overige bouwwerken (gen gebouwen zijnde) maximaal 3,00 meter bedraagt.
regelt de bestemming van de gronden bedoelt voor wegen met hoofdzakelijk een verblijfskarakter en parkeerterreinen.
Aan alle woningen in het plangebied is de bestemming Wonen toegekend. De gronden binnen deze bestemming zijn bedoeld voor woondoeleinden en tuin.
De gemeente Heerlen hecht er belang aan dat inwoners van de gemeente zoveel mogelijk dezelfde rechten krijgen. Om die reden wordt een standaard-woonbestemming gehanteerd. In de standaard-woonbestemming wordt uitgegaan van een bouwvlak per woning of totaal aaneengesloten woningen, waarbij met een bouwaanduiding het woningtype wordt bepaald. In dit geval is dat uitsluitend het type 'aaneengebouwd' c.q. rijwoningen. De bouwmogelijkheden hangen in de standaard-woonbestemming af van het woningtype. Zo wordt bij elk woningtype uitbreiding van een woning op de begane grond direct mogelijk gemaakt. Voor de woningtypes rijwoning, half vrijstaande woning en vrijstaande woning wordt een standaard bouwdiepte voor de hoofdmassa (maximaal twee lagen met kap) gehanteerd: respectievelijk 10 meter, 12 meter en 15 meter. In dit plan worden rijwoningen mogelijk gemaakt die voldoen aan de maximum bouwdiepte van 10 meter voor dergelijke woningen.
Ondanks de ruime directe bouwmogelijkheden kunnen bewoners behoefte hebben aan uitbreiding over twee lagen aan de zijkant van hun woning óf hun woning willen slopen en op een andere plek op het perceel herbouwen. Voor deze twee gevallen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, zodat (indien voldaan wordt aan de bijbehorende voorwaarden) via een versnelde procedure een omgevingsvergunning kan worden verkregen.
Verder is in de standaard-woonbestemming een standaard maximale goot- en bouwhoogte (7 meter respectievelijk 12 meter) opgenomen, gebaseerd op een woning van twee lagen met kap. Die hoogten zijn ook in dit plan opgenomen. De beoogde woningen passen ook binnen die maximale hoogten.
Voor de verschillende aanwezige archeologische verwachtingswaarden in het plangebied is per waarde een aparte dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Het betreft dat deel van het plangebied dat niet is onderzocht ten behoeve van het planvoornemen. Dit is toegelicht in paragraaf 5.10.
Het komt regelmatig voor dat mensen bij de gemeente een verzoek indienen om een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit te mogen uitoefenen in hun woning. De gemeente staat hier niet onwelwillend tegenover, mits dit binnen bepaalde kaders plaatsvindt. Een belangrijk criterium is dat de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Voor een eenduidige beoordeling van dergelijke verzoeken is de beleidsregel 'beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in de woonomgeving' op 25 februari 2014 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
In de beleidsregel wordt bedrijvigheid in de woonomgeving in een tweetal subcategorieën onderverdeeld:
Aan huis gebonden beroepen
Onder de aan huis gebonden beroepen worden in ieder geval begrepen: architect, advocaat, acupuncturist, beeldhouwer, belastingadviseur, fysiotherapeut, grafisch ontwerper / desktop publisher, huisarts, hypotheekadviseur, juridisch adviseur, kunstschilder, makelaar, notaris, psycholoog, tandarts, verloskundige, dierenarts (kleine huisdieren), zakelijke dienstverlener, logopedist.
Aan huis gebonden beroepen worden van oudsher geacht binnen de woonbestemming te passen. In de regels van dit bestemmingsplan zijn aan huis gebonden beroepen binnen de bestemming Wonen dan ook rechtstreeks toegestaan.
Consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten
Onder consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten wordt dienstverlenende of ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging verstaan. Dergelijke activiteiten wijken qua aard, karakter en hinder niet wezenlijk af van aan huis gebonden beroepen en kunnen dus eveneens plaatsvinden in de woonomgeving. Wel gelden hiervoor specifieke randvoorwaarden, die zijn vastgelegd in de beleidsregel.
Tot consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten worden onder meer de volgende activiteiten/beroepen gerekend: fotograaf/videograaf, autorijschool (geen theorielessen aan huis), bloemschikker, decorateur, fietsenreparateur, goud- en zilversmid, hoedenmaker, hondentrimmer, pottenbakker, instrumentenmaker, kaarsenmaker, klompenmaker, lijstenmaker, loodgieter, meubelmaker, computerservice (o.a. systeembouw/-analyse), schoonheidsspecialist, kapsalon, traiteur, muziekinstrumentenmaker, zadelmaker, nagelstudio, reisorganisatie (kleinschalig), koeriersdienst (zonder afhalen aan huis), prothesemaker, reparatie van kleine consumentenartikelen (smartphones, radio's, tv's, horloges, antiek, etc.), glazenwasser, webshop (administratie, opslag, logistiek, zonder afhalen aan huis).
In de bestemming Wonen van dit bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, waarmee de uitoefening van consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten mogelijk wordt gemaakt. Wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals die ook in de beleidsregel zijn opgenomen, kan de omgevingsvergunning worden verleend.
Door het verdwijnen van het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht kan de vestiging van een bordeel niet meer verboden worden. Het is derhalve noodzakelijk om middels beleid en een adequate planologische regeling de vestiging van prostitutiebedrijven te reguleren. De planologische regeling heeft betrekking op de bestemmingen die - volgens de jurisprudentie - het gebruik ten behoeve van prostitutie niet geheel uitsluiten. Gedoeld wordt op de bestemmingen die wonen, horeca, dienstverlening en bedrijven toelaten.
De gemeenten in Parkstad Limburg hebben een gezamenlijk regionale visie met betrekking tot het prostitutiebeleid ontwikkeld. Het opstellen van de “Parkstadnota regionale visie prostitutiebeleid” werd noodzakelijk geacht omdat een zeer stringent lokaal beleid kan leiden tot verplaatsing van de in de gemeenten aanwezige prostitutiebedrijven naar omringende gemeenten, die een minder stringent beleid voeren. Door regionaal beleid wordt voorkomen dat ongewenste bewegingen ontstaan in de vestiging van prostitutiebedrijven en kunnen gemeenten beargumenteerd bepaalde vormen van prostitutiebedrijven uitsluiten.
In de “Beleidsnota Seksinrichtingen, sekswinkels en escortbedrijven Heerlen” (oktober 2000) is het gemeentelijk beleid neergelegd. In deze nota is ruimtelijk beleid geïntegreerd in het totale beleid. Eén van de zes hoofddoelstellingen die ten grondslag lagen bij de opheffing van het algemeen bordeelverbod was: de beheersing en regulering van exploitatie van prostitutie.
In de huidige situatie liggen er 9 locaties voor seksinrichtingen verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Voor deze locaties is een parapluplan opgesteld, bestemmingsplan prostitutie (onherroepelijk per 24 april 2007).
Binnen dit plangebied worden geen seksinrichtingen mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft het gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.
Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijk handhaven (last onder bestuursdwang of last onder dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financiële uitvoerbaarheid bedoeld.
Er is sprake van een Ontwikkelingsgericht bestemmingsplan dat een bouwplan mogelijk maakt.
Het exploitatieplan biedt de grondslag voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. In artikel 6.12, eerste en tweede lid, Wro is bepaald in welke situatie een exploitatieplan gemaakt moet worden. In artikel 6.2.1 Bro worden de bouwplannen aangewezen waarvoor de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen. Een exploitatieplan wordt gelijktijdig vastgesteld met het ruimtelijk plan of besluit waarop het betrekking heeft. In welke gevallen kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan is eveneens vastgelegd in de Wro c.q. het Bro. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het verplichte kostenverhaal anderszins is verzekerd. Daaraan wordt voldaan wanneer met de initiatiefnemer een zogenoemde anterieure overeenkomst wordt gesloten waarin het in kostenverhaal wordt voorzien.
Tussen de gemeente Heerlen en Wonen Zuid is een anterieure overeenkomst gesloten, een exploitatieplan is hierdoor niet meer nodig. Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd.
Daarnaast komen eventuele planschade-claims volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Dit zal worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst. Daarnaast komen de noodzakelijke aanpassingen aan de openbare ruimte voor rekening van de initiatiefnemer.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan Joost van Vondelstraat weergegeven.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Voor het bestemmingsplan is de fase van voorontwerp niet verplicht. Wel moeten omwonenden en andere belanghebbenden vóór aanvang van de bestemmingsplanprocedure geïnformeerd worden, door middel van een informatieavond. Dit komt voor rekening van de initiatiefnemer, waarbij de gemeente voor ondersteuning kan zorgen.
De informatieavond heeft plaatsgevonden op 3 april 2017.
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Wanneer het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende onderzoeken gereed en bestuurlijk akkoord zijn bevonden, kan het verplichte vooroverleg plaatsvinden.
Het ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het voorontwerpbestemmingsplan Joost van Vondelstraat is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd.
In totaliteit zijn 2 reacties binnengekomen. Deze reacties zijn samengevat en opgenomen in Bijlage 6. Daarbij is ook het standpunt van het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan Joost van Vondelstraat heeft met ingang van 21 september 2017 gedurende zes weken ter inzage gelegen ten behoeve van het indienen van zienswijzen. Binnen deze termijn zijn echter geen zienswijzen ingediend.