direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aldenhofpark
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bevolkingskrimp in Limburg is de aanleiding voor de regionale opgave om de woningvoorraad te herstructureren en het aantal woningen te verminderen. In Heerlen is een samenbundeling van scholen en accommodaties voorzien, waardoor kansen voor herontwikkeling ontstaan. Nabij het centrum van het stadsdeel Hoensbroek is in dit kader het plan 'Aldenhofpark' ontwikkeld om een nieuwe kwalitatieve ontwikkeling te realiseren. Het uitgangspunt daarbij is om woningen te realiseren in een aantrekkelijke groene omgeving en met een dorpse uitstraling. Naast nieuwe woningen bestaat de herontwikkeling uit de aanleg van een park, de realisatie van een Brede Maatschappelijke Voorziening (BMV) en een nieuwe verkeerskundige situatie. Het Aldenhofpark wordt een aangename en levendige plek in het centrum van Hoensbroek met een meerwaarde voor het hele stadsdeel.

De eerste fase van het plan, zijnde de BMV, is reeds ontwikkeld en opgenomen in het bestemmingsplan 'BMV Aldenhof'. Het voorliggende bestemmingsplan schept het ruimtelijk kader voor de tweede en derde fase van het Aldenhofpark.

1.2 Situering plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van het centrumgebied van Hoensbroek. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal aangegeven met een rode ellips.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0001.png"

Figuur 1.1: Situering plangebied

Het plangebied wordt globaal begrensd door de straten Monseigneur Nolenstraat, Aldenhofstraat, Kouvenderstraat, Nieuwenhofstraat, Wilhelminastraat en de Monseigneur Lebouillestraat. In figuur 1.2 is het plangebied aangegeven met een rode lijn. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 5 hectare.

De navolgende straten zijn gelegen binnen het plangebied: Pastoor Schleidenstraat, Aldenhofstraat, Bakkerstraat, Schrijnwerkerstraat, Beitelstraat en Pastoor Habetsstraat.

In de huidige situatie wordt het plangebied voornamelijk gebruikt voor wonen (geschakeld en portiekflats) en wegen. Centraal in het plangebied ligt het terrein van de voormalige LTS centraal. Na sloop ligt dit terrein braak. Aan de westzijde bevindt zich het wooncomplex Grevengoed, dat zal worden uitgebreid. Ten behoeve van de herontwikkeling is een groot deel van de bestaande woningen in het plangebied reeds gesloopt of zal op korte termijn worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto met voormalige situatie en begrenzing plangebied (rode lijn)

1.3 Juridische status

Vigerende bestemmingsplannen

Binnen de grenzen van het plangebied vigeren de navolgende bestemmingsplannen:

  • aan de westzijde: het 'Bestemmingsplan Hoensbroek Centrum', dat is vastgesteld op 6 mei 2009. De betreffende gronden zijn bestemd als Verkeer;
  • centraal in het plangebied: het bestemmingsplan 'Centrum Hoensbroek', dat is vastgesteld op 16 oktober 1969. De betreffende gronden zijn bestemd als Openbare of bijzondere bebouwing en Tuin;
  • het overige: het ' Bestemmingsplan Hoensbroek Oost', dat is vastgesteld op 2 juni 2009. De betreffende gronden zijn bestemd als Wonen, Tuin, Erf, Verkeer en Groen.

1.4 Planvorm

De regels en de verbeelding vormen de juridische bindende onderdelen van het bestemmingsplan. De toelichting geeft een nadere uitleg van de gemaakte beleidskeuzen en invulling van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen juridische status.

Elk bestemmingsplan is te onderscheiden door een landelijk uniek identificatienummer. Onderhavig bestemmingsplan is geregistreerd en vindbaar op het landelijke portaal onder www.ruimtelijkeplannen.nl nummer NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401.

1.4.1 Toelichting

In de toelichting wordt de opzet van het plan beschreven en zijn de aan het plan ten grondslag liggende gedachten vermeld. Ook wordt verslag gedaan van de resultaten van het over het plan gevoerde overleg.

1.4.2 Regels

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan de gronden, die in het plan zijn gelegen, bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden of functies. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld, die regelingen bevatten over het gebruik van deze gronden en van de opstallen die zich daarop bevinden.

Met het oog op de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen schrijft de SVBP voor de wijze waarop een planregel is opgebouwd en hoe de regels worden ingedeeld (vaste hoofdstukindeling).

1.4.3 Verbeelding

De verbeelding geeft een grafische weergave van het plangebied. In de verbeelding zijn de plangrens, bestemmingen en aanduidingen weergegeven. Het bestemmingsplan onderscheidt een digitale en een analoge verbeelding. Beide verbeeldingen zijn rechtsgeldig, maar mocht het voorkomen dat er een interpretatieverschil bestaat tussen de analoge en digitale versie van het bestemmingsplan dan is de digitale versie conform het bepaalde in artikel 1.2.3 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening leidend.

De digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet die de gehele inhoud van het bestemmingplan (grafische weergave, regels en toelichting) toont. Door een muisklik op de kaart te geven verschijnen de bijbehorende regels voor die locatie in beeld. Tevens is het mogelijk om te meten op de kaart en door middel van coördinaten (het Rijksdriehoekscoördinatenstelsel) de exacte locatie te bepalen.

De analoge verbeelding bestaat uit één blad en heeft een schaal van 1:1000. De legenda legt een verbinding tussen de bestemmingen, aanduidingen en de regels en geeft een verklaring van de maatvoering, symbolen en topografische ondergrond(en).

1.4.4 Ondergrond

De ondergrond is een samenstelling van de Grootschalige Basiskaart Nederland (landmeetkundig ingemeten topografie) en kadastrale begrenzingen.

Na vaststelling van het bestemmingsplan is de gehanteerde ondergrond onlosmakelijk met het bestemmingplan verbonden. De ondergrond is zichtbaar op de analoge verbeelding, echter deze wordt niet standaard getoond in combinatie met de digitale verbeelding. De topografische kaarten en luchtfoto's die worden getoond op www.ruimtelijkeplannen.nl zijn niet altijd up to date en slechts bedoeld als oriëntatiemiddel. Bij interpretatieverschillen is de vastgestelde ondergrond bepalend.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 is een opsomming van de planologische beleidskaders bestaande uit Europees- en rijksbeleid, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 is het plangebied beschreven. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling van het plangebied. Hoofdstuk 5 gaat in op de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 beschrijft de verschillende hoofdgroepen van bestemmingen en de verschillende juridische regelingen. In hoofdstuk 7 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven en hoofdstuk 8 geeft een beeld van het gevoerde overleg en de doorlopen bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 2 Planologisch beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het beleidskader voor het Rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid, van toepassing voor het bestemmingsplangebied Aldenhofpark, toegelicht.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.

Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Heerlen zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Om toepassing van de Ladder voor duurzame ontwikkeling in de praktijk te faciliteren is een handreiking ontwikkeld. In deze handreiking wordt de ladder, die uit drie treden bestaat (zie figuur 2.1), nader toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0003.png"

Figuur 2.1: Ladder voor duurzame verstedelijking

Nut en noodzaak van de ontwikkeling van het plan 'Aldenhofpark' is getoetst op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voldoet aan de ladder:

  • 1. Planrealisatie voorziet in een bovenregionale doelstelling. De ontwikkeling draagt bij aan het nationale beleid in het kader van de bevolkingskrimp.
  • 2. Voorliggend plan betreft herstructurering van bestaand stedelijk gebied, gericht op de ontwikkeling van (levensloopbestendige) woningen, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. De ontwikkeling wordt binnen het bestaand stedelijk gebied gerealiseerd.
  • 3. Omdat de regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied is op te vangen, is trede drie van de ladder niet aan de orde.
2.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Ter bescherming van de nationale belangen is door het Rijk het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening" (Barro) opgesteld. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen.

In het Barro zijn regels opgenomen voor de volgende nationale belangen:

  • rijksvaarwegen;
  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • defensie
  • hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • elektriciteitsvoorziening;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Geen van de nationale belangen heeft betrekking op het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL2006) is vastgesteld op 22 september 2006 ter vervanging van het POL uit 2001. Per 1 juli 2008 dient het POL2006 als provinciale structuurvisie. Het POL2006 is zowel een streekplan, waterhuishoudingplan, milieubeleidplan als een verkeer- en vervoerplan en bevat ook de meer fysieke (ruimtelijke) onderdelen van het economisch en welzijnsbeleid en is nu vastgesteld als zijnde provinciale structuurvisie.

Het POL2006 is een plan op hoofdlijnen. Het bevat de provinciale visie op de ontwikkeling van Limburg en beschrijft voor die onderwerpen waar de Provincie een duidelijke rol heeft de ambities, de context en de hoofdlijnen van de aanpak. Het gehele plan staat in het teken van een actieve bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de kwaliteitsregio Limburg. In het eerste hoofdstuk van het POL wordt ingegaan op deze ambitie. Daarna wordt Limburg in een ruimer verband bekeken, waarbij rekening gehouden wordt met de (inter)nationale ligging van de provincie. Tot slot wordt ingezoomd op de wijze waarop (hoe en waar) binnen Limburg duurzaam en efficiënt kan worden ingespeeld op ontwikkelingen van de verschillende ruimte gebruikende functies. In dit deel wordt ingegaan op de stedelijke en landelijke kwaliteiten en de verschillende stadsregio's en landelijk gebied regio's. Inspelend op de aanwezige kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden worden voor deze gebieden negen perspectieven onderscheiden.

Met het Rijk worden verstedelijkingsafspraken gemaakt over o.a. de kwaliteit en de omvang van de woningbouwproductie in de komende jaren in de gemeente Heerlen. De kwalitatieve invulling van deze afspraken (type, segment, ambitieniveau duurzaamheid en prijsklasse van woningen) maken mede deel uit van de regionale woonvisies.

Het plangebied valt binnen de beleidsregio Parkstad Limburg. Op de perspectievenkaart is aangegeven dat het gehele plangebied binnen de grens van stedelijke dynamiek is gelegen. Het valt geheel binnen het perspectief 'stedelijke bebouwing' (P9), dat op onderstaande figuur is aangegeven met oudroze. Dit perspectief omvat de aanwezige of als zodanig reeds bestemde woon- en winkel voorzieningengebieden, bedrijventerreinen en bijbehorende wegen. De verstedelijkingsopgave wordt zover mogelijk in dit gebied opgevangen door middel van herstructurering en inbreiding. Hierbij moeten de randvoorwaarden vanuit het watersysteem in acht genomen worden. Het bestemmingsplan 'Aldenhofpark' sluit aan bij dit perspectief.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0004.png"

Figuur 2.2: Uitsnede plankaart 1 Perspectieven, actualisatie 2011 (ligging plangebied is aangegeven met een rode ellips)

POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (2009)

De afgelopen periode zijn er diverse gebiedsvisies opgesteld waarin een ontwikkelingsrichting is geschetst voor verschillende gebieden in Limburg. Tegelijkertijd is meer zicht ontstaan op de effecten van de krimpende bevolking voor de woningvoorraadontwikkeling en de noodzaak voor een duidelijke provinciale sturing op de transformatieopgave van de woningvoorraad in de komende decennia.

Dit levert voldoende aanleiding tot het vaststellen van de POL-aanvulling Verstedelijking, gebiedsontwikkeling en kwaliteitsverbetering (PS: 18 december 2009), waarmee tevens POL2006 partieel is gewijzigd.

Hierin staat dat de volgende opgaven voor de stadsregio Parkstad Limburg het belangrijkste zijn: de transformatie van de bestaande voorraad aan woon- en werkgebieden, het bevorderen van de economische groei en behoud en versterking van het voor deze regio zo kenmerkende stedelijke parklandschap met open ruimten, beken, en kenmerkende elementen uit het verleden als mijnstreek. De ingezette bevolkingsdaling, die zich in Parkstad Limburg sterker manifesteert dan in andere stedelijke regio's, vraagt enerzijds om volledig nieuwe beleidsmaatregelen en biedt anderzijds kansen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het stedelijk gebied. Door middel van een integrale duurzame transformatie van het stedelijke gebied kan de regio een kwaliteitsslag maken in de woon-, werk-, leef- en verblijfsfeer. In samenhang daarmee worden ook de voorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en dergelijke, afgestemd op de behoefte.

Door verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en de samenhang in het stedelijk weefsel en een breed cultureel klimaat wordt de centrumfunctie van Parkstad Centrum verstevigd.

Met het voorgenomen plan wordt enerzijds invulling gegeven aan de focus op kwaliteit van de woningmarkt en anderzijds wordt invulling geven aan herstructureren en transformeren van bestaand stedelijk gebied.

Op dit moment (eind 2013) werkt de Provincie Limburg aan een herziening van het POL.

2.2.2 Provinciaal woonbeleid

De Provincie heeft een belangrijke rol als regisseur op de woningmarkt. Gelet op de problematiek op de huidige woningmarkt en de invloed van de demografische transitie op die markt, verlangen gemeenten van de Provincie dat zij die regisseursrol oppakt. Dit geldt vooral met het oog op een betere afstemming tussen plekken waar verdund moet worden en plekken waar nog kan worden verdicht, alsmede voor het beter kunnen verevenen van kosten en opbrengsten binnen de gehele transitieopgave.

Provinciale woonvisie

Op 1 februari 2011 hebben Provinciale Staten van Limburg de Provinciale Woonvisie 2010-2015 vastgesteld. In deze visie is de ambitie van de provincie op het gebied van wonen uiteengezet en is de rol van regisseur, die de provincie binnen dit beleidsveld wil vervullen, nader beschreven.

In de woonvisie is nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van de bevolkingsdaling voor het woonbeleid van de verschillende woonregio's. Dit leidt tot een gedifferentieerde benadering per regio.

Zuid-Limburg wordt nu al sterk beïnvloed door de krimp. Voor heel Zuid-Limburg wordt voor de periode 2010-2030 een afname van de woningvoorraad met 16.000 woningen verwacht. De Stadsregio Parkstad neemt hierbij binnen Zuid-Limburg een bijzondere positie in. De kwantitatieve sloopopgave in Parkstad is becijferd op ruim 13.000 woningen tot 2020. Om dit te bereiken hanteert de provincie voor Parkstad m.b.t. de woningvoorraadontwikkeling een beleid met als kwantitatief uitgangspunt: "een erbij is twee eraf".

Zowel Heerlen als Parkstad hebben van meet af aan bedenkingen geuit tegen dit kwantitatieve uitgangspunt. Reden daarvoor is, dat een rigide toepassing van dit principe, investeringen in het verbeteren van de woningvoorraad per definitie financieel onhaalbaar maakt.

De regio Parkstad heeft het provinciaal woonbeleid – met uitzondering van dit principe – verder uitgewerkt in haar eigen woonbeleid, dat tevens het woonbeleid voor de gemeente Heerlen vormt. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in paragraaf 2.3.

Provinciale verordening wonen Zuid-Limburg

In juli 2013 hebben Provinciale Staten de Verordening wonen Zuid-Limburg vastgesteld. Aanleiding voor deze verordening was het gegeven, dat er toch nog steeds meer woningen worden gerealiseerd dan gesloopt - ondanks het groeiend besef bij gemeenten in Zuid-Limburg dat het omwille van een sterke woningmarkt beter is, dat de woningvoorraad in kwantitatieve zin niet verder toeneemt. Het hoofdprincipe achter de provinciale verordening wonen is dat enkel nog woningen kunnen worden toegevoegd, indien is geborgd dat ten minste een even groot aantal woningen wordt gesloopt.

Het plan voldoet aan het hoofdprincipe van de verordening. Er worden in voorliggend plan meer woningen gesloopt dan toegevoegd.

Blijkens de Provinciale toelichting op de verordening valt onderhavig plan aan te merken als een zacht plan:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0005.png"

Tevens blijkt uit deze toelichting dat door de inhoud van het plan het plan niet onder de verordening valt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0006.png"

Gelet hierop vormt de Provinciale verordening wonen geen belemmering voor het onderhavige plan.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Structuurvisie Parkstad Limburg

De regio Parkstad Limburg heeft een eigen intergemeentelijke structuurvisie vastgesteld: 'Ruimte voor park & stad' (2009). De visie beoogt de missie van de regio, 'het in duurzame samenhang ruimtelijk-economisch ontwikkelen van de regio en het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit', te verwezenlijken. Als alle partijen hun krachten bundelen, moet het mogelijk zijn om in 2030 deze kwaliteiten in Parkstad Limburg te ervaren:

  • Meer en beter bereikbaar groen, meer ecologische kwaliteit en structuur, onder andere door een groter contrast van stad en land;
  • Een sterke economie, voortbouwend op bestaande kwaliteiten en ontwikkelend op o.a. een innovatieve energiesector, toeristische dag- en verblijfrecreatie, een hoogwaardige zorginfrastructuur en dito opleidingsfaciliteiten;
  • Een geherstructureerd stedelijk gebied met Heerlen-Centrum als Parkstad-centrum; een hoogstedelijke kern die hoge, gevarieerde woonkwaliteit met passende voorzieningen biedt voor bestaande én nieuwe kansrijke doelgroepen;
  • Een uitstekende ontsluiting en bereikbaarheid via de Binnenring en het openbaar vervoer, waardoor Parkstad Limburg ook internationaal een steviger positie verwerft.


De intergemeentelijke structuurvisie zet de toekomstlijnen uit voor twee structuurdragers: ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit en de economisch-maatschappelijke ontwikkeling. Deze dragers zijn uitgewerkt door middel van vier hoofdthema's:

  • 1. Ruimtelijke identiteit - regionale ontwikkeling met de natuur als goede buur

Natuur en landschap, inclusief het rijke erfgoed, beek- en rivierdalen vormen de basis voor een duurzame versterking van identiteit en vitaliteit. De stad krimpt, verdicht en laat zo de natuur ruimte voor groen en waterstructuren.

  • 2. Economie - meer vitaliteit vanuit historische en huidige kracht

Hoofdambitie is economische structuurversterking met als strategie ruimtelijke concentratie en revitaliseren van locaties die niet aan moderne eisen voldoen, onder toepassing van de SER-ladder. Bij revitalisering van bestaande locaties krijgt kleinschalige bedrijvigheid nadrukkelijk de ruimte.

  • 3. Wonen - meer kwaliteit voor een veranderende bevolking

Herstructurering gaat voor uitbreiding: het bedienen van de veranderende wensen van bestaande en nieuwe doelgroepen verloopt dus vooral via een kwalitatieve vervangingsopgave. In principe geen uitbreiding buiten huidige stedelijke contour.

  • 4. Mobiliteit - meer samenhang, betere bereikbaarheid

De ambitie is een betere bereikbaarheid via weg en spoor, zowel regionaal als internationaal. De nieuwe ringstructuur ontlast de oude radiale wegenstructuur. Hierbij hoort een heldere, eenduidige categorisering van wegen naar hun functie. Dit is in de structuurvisie vertaald naar een XL t/m S-aanduiding.

In onderstaande figuren zijn uitsnedes van de ontwikkelingskaart en de beheer- en sturingskaart opgenomen ter plaatse van het plangebied. Op de bij de structuurvisie behorende ontwikkelingskaart is binnen het thema ruimtelijke identiteit het plangebied Aldenhofpark aangegeven als herstructurering van het bestaande woongebied. Het gehele woongebied komt in aanmerking voor herstructurering (thema wonen).

De vier hoofdthema's uit de structuurvisie zijn concreet uitgewerkt in diverse beleidsnota's, op zowel regionaal als gemeentelijk niveau. Deze komen in paragraaf 2.4 aan bod, waarbij tevens wordt aangegeven hoe deze hun uitwerking hebben op het bestemmingsplan Aldenhofpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0007.png"

Figuur 2.3: Uitsnede Ontwikkelingskaart Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030 (ligging plangebied is aangegeven met een rode ellips)

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0008.png"

Figuur 2.4: Uitsnede beheer- en sturingskaart Intergemeentelijke Structuurvisie Parkstad Limburg 2030 (ligging plangebied aangegeven met een blauwe ellips)

2.3.2 Regionaal woonbeleid regio Parkstad

De gemeenten in de regio Parkstad worden geconfronteerd met een omvangrijke transitieopgave van de woningvoorraad. Deze opgave wordt beïnvloed door de demografische ontwikkelingen in de regio: de bevolking krimpt en verandert van samenstelling. Dat leidt tot een opgave die niet alleen is gericht op een kwantitatieve afname van het aantal aanwezige woningen, maar ook op een kwaliteitsverbetering.

2.3.3 Herstructureringsvisie Parkstad

In december 2009 heeft het Parkstadbestuur de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg 2008-2020" vastgesteld, die in januari 2010 door de raden van de Parkstadgemeenten is bekrachtigd. De Herstructureringsvisie geeft inzicht in de gebieden waar in Parkstad Limburg transformatie van de woningvoorraad nodig is, in het licht van de teruglopende en veranderende woningbehoefte, om te komen tot een duurzame ruimtelijke structuur. Per gemeente en voor geheel Parkstad is de transformatie-opgave voor de periode van 2012 tot en met 2020 geformuleerd in de vorm van een ‘envelop’. Deze enveloppen bestaan uit een kwantitatieve en een kwalitatieve transformatieopgave (onttrekkingen ten gevolge van bevolkingsdaling en bouwplannen en vervangingsopgave), zodat de partners gestimuleerd worden om afwegingen te maken: soms kan het verstandiger zijn een ‘papieren plan’ te stoppen dan een daadwerkelijke woning te slopen. Met overzichtskaarten is aangegeven waar de herstructureringsopgave gaat 'landen', waarbij onderscheid is gemaakt in drie typen gebieden:

  • 1. Beheergebieden
    In deze gebieden vindt, buiten de eventuele realisatie van ABC-plannen (dit zijn de plannen die zijn opgenomen in de Monitor Regionale Woningbouwprogrammering 2009), geen herstructurering van de woningvoorraad plaats. Binnen beheergebieden kunnen wel overige ontwikkelingen plaatsvinden, niet zijnde woningbouwherstructurering.
  • 2. Verdunningsgebieden
    In verdunningsgebieden zal de verdunningsopgave landen. Dit zijn gebieden waar een kwaliteitsslag gemaakt kan worden door verdunning, voor wat betreft o.a. het wonen, het verminderen van druk op het openbaar gebied, vergroening en verbetering van leefbaarheid in het algemeen. Hierbij kan gedacht worden aan sloop en nieuwbouw, maar ook aan bijvoorbeeld samenvoeging en aanpassing van woningen.
  • 3. Ontwikkelingsgebieden
    Dit zijn gebieden waar door de gemeenten (en partners), in het kader van de krimp, reeds integrale plannen zijn opgesteld die structuur-en functieverandering omvatten en die bekend zijn in de gemeente. Naast ontwikkelingsgebieden in het kader van de krimp, kunnen ook nog andere (grootschalige) ontwikkelingen binnen de gemeenten gepland of in uitvoering zijn die losstaan van de krimpopgave. Tevens kan in een aantal ontwikkelingsgebieden een deel van de verdunningsopgave landen.

De netto onttrekkingsopgave voor Heerlen bedraagt 1380 woningen voor de periode 2012-2020. De opgave is verder onderverdeeld en berekend per stadsdeel. Indien de gemeente bouwplannen realiseert die leiden tot een netto toevoeging van woningen, dan wordt de onttrekkingsopgave naar rato aangepast.

Het plangebied maakt deel uit van het gebied Aldenhofpark dat is aangemerkt als 'ontwikkelingsgebied', waarbij tot aan 2020 in totaal maximaal 705 woningen worden onttrokken van de woningvoorraad, waarvan 236 woningen nog kunnen worden toegevoegd op basis van de ABC-plannen of de zorgwoningen-programmering 2006-2011.

De herstructurering van Aldenhofpark sluit aan bij de herstructureringsvisie.

2.3.4 Regionale woningmarktprogrammering

De regio Parkstad fungeert als één woningmarkt: de woongebieden lopen zodanig in elkaar over dat gemeentegrenzen niet passen op die woningmarkt. Dit maakt dat afstemming noodzakelijk is, zodat de planvoorraad beter aansluit bij de marktsituatie en zodat alleen plannen worden gehandhaafd die daadwerkelijk iets aan de woningmarkt toevoegen. Dit heeft geleid tot de Regionale Woningmarktprogrammering 2013-2016, die de gemeenten in de stadsregio Parkstad Limburg samen hebben opgesteld.

Aldenhofpark valt binnen 'categorie 1: herstructureringsprojecten' voor woningbouwprojecten, met een netto toevoeging kleiner dan 0. Deze projecten worden niet meegenomen in het afwegingskader aangezien er geen woningen worden toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Projecten uit deze categorie kunnen zondermeer worden toegevoegd aan de woningbouwprogrammering.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Stadsvisie Heerlen 2026

In 2008 is de "Stadsvisie 2026" door de raad van de gemeente Heerlen vastgesteld. In deze visie worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen benoemd waar Heerlen mee te maken heeft en die ook in de komende jaren van groot belang zullen zijn: de bevolkingskrimp als gevolg van vergrijzing en ontgroening, de individualisering van de samenleving en de daarmee onder druk staande sociale cohesie in buurten en de mondialisering van de economie. Aan de hand van deze thema's worden kansen gezocht voor de komende jaren. Deze lijken met name te liggen in samenwerking op regionaal (Parkstad Limburg), nationaal (Tripool Zuid-Limburg, G27) en internationaal (MAHHL, Eurocities, Heerlen-Aken) gebied. Naast deze kansen vormt de belangrijkste bedreiging het verminderen van de aantrekkelijkheid, veiligheid en levendigheid van het stadscentrum, waarbij het van belang wordt geacht dat de inwoners zich samen met de stad ontwikkelen. De afgelopen jaren heeft ten aanzien van veiligheid en levendigheid een duidelijke verbeteringsslag plaatsgevonden, die de komende jaren moet worden doorgezet.

Met het thema "Van Coriovallum naar Corioforum" worden vier speerpunten geformuleerd voor Heerlen: Centrumstad, Ondernemende stad, Jeugdige stad en Netwerkstad. De visie wordt samengevat als "Heerlen 2026: Energiek hart van Parkstad".

De Stadsvisie kent geen specifieke uitgangspunten voor het onderhavige bestemmingsplan.

2.4.2 Masterplan Hoensbroek 2009

De gemeente Heerlen heeft op 29 september 2009 het Masterplan Hoensbroek 2009 vastgesteld. In de afgelopen periode heeft Hoensbroek te maken gekregen met een aantal ruimtelijke en functionele vraagstukken. Denk hierbij aan de in paragraaf 2.3.3 geschetste bevolkingskrimp en verdunningopgave van de woningvoorraad.

De gemeente Heerlen had behoefte aan een actueel, integraal ruimtelijk afwegingskader met een heldere en onomstotelijke visie op de toekomst van Hoensbroek. Het masterplan biedt dit kader. Op basis van het masterplan en de in het verlengde daarvan op te stellen uitwerkingsplannen wordt een groot aantal initiatieven binnen dit stadsdeel aangestuurd. Het voorliggende plan maakt onderdeel uit van de grote gebiedsontwikkeling Aldenhofterrein. Dit gebied is in het Masterplan Hoensbroek 2009 aangewezen als herstructureringsgebied.

In de visie op de groen- en stedenbouwkundige structuur spreekt het masterplan zich uit voor de aanleg van een wijkpark op- of nabij het Aldenhofterrein. Dit wijkpark is gesitueerd op loopafstand van het kernwinkelgebied en voegt nieuwe kwaliteit toe aan De Dem. Het nieuwe hart geeft een grote kwaliteitsimpuls aan de omliggende woongebieden. De bestaande woningvoorraad (217 woningen) wordt aan het gebied onttrokken. Aan het Aldenhofpark worden nieuwe woningen gerealiseerd.

2.4.3 Strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025

Het strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025 is een verdieping en een actualisatie van het hiervoor besproken Masterplan Hoensbroek 2009. Het document is in maart 2011 opgesteld en bevat een uitwerking van de opgave waarvoor Hoensbroek staat. Ten aanzien van maatschappelijke voorzieningen is dit de volgende:

De afname van het aantal inwoners en de verschuiving in de bevolkingssamenstelling betekent dat het huidige aanbod aan voorzieningen lastig te handhaven is. Heerlen anticipeert hierop door het aantal monofunctionele maatschappelijke voorzieningen in Hoensbroek terug te brengen en te concentreren op buurt-, wijk- of stadsniveau.

De schaalvergroting en snelle verstedelijking heeft ertoe geleid dat Hoensbroek steeds meer op een stad is gaan lijken. De identiteit van het dorpse is verdrongen door de uitgebreide stedelijke expansie. De infrastructuur zorgde ervoor dat het landschap als eilanden tussen de bebouwing is komen te liggen. Na de jaren 60 werden functies zoals wonen, werken en recreëren nog nadrukkelijk uit elkaar gehaald. Dit gebeurde overal in Nederland. De krimpsituatie biedt een kans om de oude waardes van het dorpse te combineren met de vraag en de behoefte van de hedendaagse bewoners in Hoensbroek.

Om tot een werkbaar strategisch masterplan te komen is het niet toereikend om alleen te kijken naar de grote structuurdragers in Hoensbroek. Dit zou de kwaliteiten en nuances van de woonbuurten tekort doen. Naast de analyses op de schaal van Hoensbroek, zijn er programmatische en ruimtelijke analyses per buurt gemaakt. De informatie uit de STIPO analyse, stadsdeelvisie Hoensbroek 2011, gecombineerd met de buurtanalyses zijn verwerkt en samengebracht in de zogenaamde paspoorten. Het plangebied behoort tot het deelgebied Centrum/De Dem. Het Aldenhofpark is in het paspoort van deze wijk aangeduid als dynamische omgeving met de realisatie van een Brede School, wijkvoorziening, park en woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0009.png"

Figuur 2.5: Kaart wijk Centrum/De Dem met de dynamische processen in de wijk

Aldenhofpark draagt bij aan realisatie van het Masterplan Hoensbroek en het Strategisch Masterplan Hoensbroek tot 2025.

2.4.4 Òs gebrook stadsdeelvisie Hoensbroek 2025

Uit een probleem- en oorzaakanalyse blijkt dat het stadsdeel Hoensbroek kampt met een aantal samenhangende problemen op fysiek, sociaal en economisch gebied alsook veiligheid die de leefbaarheid onder druk zetten, zoals onder andere: leefomgeving en woningvoorraad, sociaal-maatschappelijke voorzieningen, veiligheid, integratie en participatie.

Parkstad Limburg en met name de gemeente Heerlen ervaart op diverse plaatsen de gevolgen van de krimp. Al jaren wordt samengewerkt om de gevolgen daarvan om te buigen tot kansen en via herstructurering te zorgen voor vitale en stadsdelen met toekomst, integraal ontwikkeld vanuit de fysieke, sociale en economische pijlers in de gemeente. De stadsdeelvisie Òs Gebrook gaat in op die kansen en benoemt enkele concrete projecten waar op korte termijn mee gestart kan worden.

Voortbouwend op het masterplan Hoensbroek hebben de gemeente Heerlen en de woningbouwcorporaties, De Voorzorg en Woonpunt in samenwerking met de Stadsregio Parkstad Limburg en de Provincie Limburg in 2012 gezamenlijk een visie voor Hoensbroek opgesteld, met deze visie als resultaat.

Deze stadsdeelvisie is het integrale kader voor de fysieke, de sociale en de economische structuurversterking van Hoensbroek voor de periode tot 2025. De visie vormt een perspectief en tegelijkertijd een sturingsinstrument om de leefbaarheid in Hoensbroek duurzaam te verbeteren (people, planet en profit).

De samenwerkende partijen stellen zich ten doel het stadsdeel Hoensbroek zodanig duurzaam her in te richten en te transformeren door middel van een gebiedsontwikkeling, dat:

  • de leefbaarheid duurzaam verbeterd wordt;
  • ingespeeld kan worden op de demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en effecten van de bevolkingskrimp op wonen, welzijn, zorg, onderwijs, veiligheid en economie.

De stadsdeelvisie is richtinggevend voor toekomstige interventies. De visie is het fundament voor het uitvoerings- en investeringsprogramma. Bewust is gekozen voor een programmatische aanpak, waardoor programmasturing mogelijk wordt. Hierdoor kunnen deelprojecten starten vanuit een samenhangend uitvoeringsprogramma en worden bijgesteld als demografie of marktomstandigheden hierom vragen. Daarnaast vergemakkelijkt deze aanpak de koppeling aan de ambities en doelstellingen op bovenlokaal niveau, waaronder de herstructureringsvisie wonen Parkstad Limburg en andere strategische opgaven. De stadsdeelvisie is tot stand gekomen na een intensief traject, zowel intern met de betrokken partijen, als extern met maatschappelijke organisaties, ondernemers en bewoners. Het interne proces is verlopen via een projectorganisatie bestaande uit stuurgroep, regiegroep en werk- en projectgroepen.

Voor Hoensbroek als geheel is de volgende overstijgende ambitie geformuleerd: Een vitaal duurzaam Hoensbroek, waar het goed en prettig leven is in een groene, dorpse omgeving.

Voor Aldenhofpark zijn de volgende doelen in het uitvoeringsprogramma 2014 benoemd:

A1 De woningvoorraad afstemmen op de afnemende bevolking met als resultaat
een verbeterde kwaliteit en diversiteit in de woningvoorraad.

A2 Tegengaan van verloedering en verpaupering door kwaliteitsimpulsen in de
woningvoorraad.

A3 Waardebehoud in de woningvoorraad (bestrijden van de ingezette
waardedaling van de woningvoorraad).

A4 Vergroten verscheidenheid in aanbod van woningen, zodat inwoners van
Hoensbroek een wooncarrière kunnen opbouwen.

A5 Bedienen van de doelgroep ouderen en starters in Hoensbroek.

A6 De transformatie van de woningvoorraad benutten voor het verduurzamen en
'vergroenen' van de woningen.

B1 De lege plekken die ontstaan door krimp samenhangend hoogwaardig en
duurzaam invullen, passend bij het karaktervolle dorpse karakter van
Hoensbroek.

B2 Vergroten van een hoog woon- en leefgenot, dat aansluit bij wensen en
behoeften van inwoners en gebruikers.

C3 Voldoende speelplekken (trapveldjes) voor kinderen.

D1 Niemand wordt uitgesloten, iedereen kan deelnemen aan de samenleving.

D3 Ruimte voor sociale stijging vergroten. Voor huidige bewoners door scholing en
arbeids-participatie, maar ook door het aantrekken van nieuwe bewoners met
een hoger opleidingsniveau.

D4 Ouderen kunnen zolang mogelijk zelfstandig blijven wonen en volwaardig
blijven deelnemen aan de samenleving.

E1 Versterken van de leefbaarheid door het terugdringen van leegstand.

E4 De trend van toename in 'de mate van buurtbetrokkenheid' positief oppakken
en nog sterker vergroten.

E5 Versterken van gevoel van trots op eigen stadsdeel door een rijk
verenigingsleven, buurtbetrokkenheid en een 'dorpse cultuur' en een hoge
waardering van woon- en leefklimaat.

2.4.5 Groenbeleidsplan

Het gemeentelijk Groenbeleidsplan is 14 mei 2013 vastgesteld en vormt sindsdien het gemeentelijk groenbeleid.

Het Groenbeleidsplan geeft een middellange termijnvisie (2010-2025) op de gewenste ontwikkeling van het (semi-)openbare groen van de gemeente Heerlen. Behalve een visie op de gemeentelijke groenstructuur bevat het Groenbeleidsplan ook een kader voor het groenbeheer en is er tevens een uitvoeringsprogramma aan gekoppeld. Het Groenbeleidsplan heeft als hoofddoelstelling realisatie van een integrale, samenhangende en tevens duurzame groenstructuur, die recht doet aan de identiteit en eigenheid van Heerlen als onderdeel van Parkstad Limburg en voldoende robuust van karakter is waar het gaat om behoud en verbetering van leefbaarheid en groene kwaliteit.

In de visie op de groenstructuur van de gemeente Heerlen is uitgegaan van de volgende integraal samenhangende componenten:

  • Het landschappelijke kader van Heerlen;
  • De hoofdgroenstructuur van Heerlen;
  • Steenbergen als symbool voor een grenzeloze regio;
  • Schakels tussen Heerlen en het omliggende Euregionale landschap;
  • De hoofdinfrastructuur als uithangbord voor 'park' en 'stad';
  • De historische structuur als (groene) parels in het stedelijke weefsel;
  • Stadsombouw Heerlen: robuust groen met nieuwe functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0010.png"

Figuur 2.6. Groenvisie Heerlen (concept oktober 2012)

De hoofdgroenstructuur van Heerlen kadert de ligging van de verschillende stadsdelen in. Om een goede aansluiting te vormen op de gemeentelijke hoofdgroenstructuur is per stadsdeel de gewenste ontwikkeling van de hoofdgroenstructuur verder uitgewerkt.

Vervolgens is nog verder ingezoomd en is de gewenste groenstructuur in de buurten en buurtschappen beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt in verschillende buurttypen. De visies voor de verschillende buurttypen zijn vertaald in een gereedschapskist voor de groenstructuur per buurttype, waarin de karakteristieken en de functies van de hoofd- en subgroenstructuur van een buurttype zijn vastgelegd. Onderscheid wordt gemaakt in structuurgroen en snippergroen, waarbij het uitgangspunt geldt dat snippergroen kan worden afgestoten zonder dat er afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de openbare ruimte. Deze zogenaamde 'toolbox' vermeldt geen specifieke bijzonderheden voor het plangebied.

Het plan Aldenhofpark wordt in het landschap ingepast. Bestaande groenstructuren worden zoveel mogelijk gerespecteerd en er wordt een nieuw park aangelegd dat een functie voor de hele wijk zal vervullen. Hierdoor sluit het plan aan bij de algemene doelstellingen van het groenstructuurplan.

2.4.6 Parkeernota Heerlen 2010

Op 2 november 2010 heeft de gemeenteraad de Parkeernota Heerlen 2010 vastgesteld. Aan de hand van deze parkeernota zet Heerlen onder meer in op een bruisend en levendig stadscentrum, aantrekkelijke leefbare woonmilieus, een goede bereikbaarheid, een krachtig ondernemersklimaat en hoogwaardig onderwijs. Het parkeerbeleid moet bijdragen aan de totstandkoming van deze speerpunten. De visie op parkeren is dan ook als volgt geformuleerd:

'Heerlen streeft naar een evenwichtige balans tussen parkeervraag en -aanbod waarbij aan de parkeerbehoefte van diverse doelgroepen (bewoners, bezoekers en bedrijven) zoveel mogelijk wordt voldaan, zonder dat dit ten koste gaat van de leefbaarheid in de wijk en de kwaliteit van de openbare buitenruimte.'

De parkeerbalans is in evenwicht op het moment dat de parkeerbezetting ligt tussen de 50 en de 80 procent. Per gebied kan het moment waarop deze parkeerbezetting wordt gemeten verschillen. Uitgangspunt is dat de parkeerbezetting gemeten dient te worden als de gemiddelde parkeerbehoefte het hoogst is.

Voor een optimaal parkeerbeleid is het van belang dat er sprake is van een adequaat openbaar vervoer, dat de bereikbaarheid per fiets optimaal is en (zonodig) de omliggende woonbuurten afgeschermd worden middels parkeren voor vergunninghouders.

2.4.7 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen 2011 gaat in op de welstandseisen van de gemeente Heerlen. In deze nota is opgenomen dat bouwplannen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Heerlen worden voorgelegd. Deze onafhankelijke commissie van deskundige architecten/stedenbouwkundigen en eventuele monumentendeskundigen beoordeelt aan de hand van de in de nota beschreven welstandscriteria of het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Deze eisen zijn in de nota per gebied beschreven. 

Aanvulling Nota Ruimtelijke Kwaliteit, Plangebied Aldenhof, Hoensbroek

Voor het plangebied worden nieuwe welstandseisen vastgesteld, zie bijlage 15. Deze welstandseisen vormen een aanvulling op de Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Er worden eisen gesteld ten aanzien van situering, massa en vorm, gevels, materiaal, kleur en detaillering en de afwerking van de erven. Het betreft algemene eisen, die voor alle welstandsgebieden van toepassing zijn, en specifieke eisen per welstandsgebied. Binnen het plan Aldenhofpark kunnen vier welstandsgebieden worden onderscheiden. Deze worden in de onderstaande figuur weergegeven:

  • a. BMV
  • b. Grondgebonden woningen
  • c. Complex Grevengoed
  • d. Cluster Wilhelminastraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0011.png"

Figuur 2.7: Welstandsgebieden in het plan Aldenhofpark

2.4.8 Archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

Gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van september 2007, heeft de gemeenteraad van Heerlen op 1 oktober 2013 de geactualiseerde 'archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen' en de daarbij behorende nieuwe 'ondergrenzen archeologische onderzoekplicht' vastgesteld.

Sinds 2008 is de gemeente het bevoegd gezag voor archeologie en daarmee gehouden archeologische waarden adequaat te beschermen. Aan de hand van verschillende categorieën wordt bepaald wanneer archeologisch onderzoek nodig is (en wanneer niet). Dit is afhankelijk van de archeologische verwachtingswaarde, die is aangegeven op de eerder genoemde kaart. Tevens dient deze kaart als gemeentelijk archeologisch toetsingskader voor omgevingsvergunningen. Paragraaf 5.11 gaat nader in op de betekenis van dit beleid voor het plangebied.

2.5 Conclusie planologisch beleidskader

Ten aanzien van het planologisch beleidskader kan het volgende geconcludeerd worden.

Het plan Aldenhofpark past binnen de beleidskaders op Rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk niveau en draagt bij aan de doelstellingen van diverse beleidsdocumenten.

Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving

Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied Aldenhofpark en zijn directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuur worden beschreven.

3.1 Historie

In het stadsdeel Hoensbroek van de gemeente Heerlen wordt in de voormalige LTS- buurt het plan Aldenhofpark ontwikkeld. In het gebied zijn en worden op korte termijn in totaal 217 woningen gesloopt. In het verleden zijn ook al een flatgebouw en de voormalige LTS-school gesloopt.

3.2 Ruimtelijke structuur

De omgeving van het plangebied kent een dichte en orthogonale bebouwingsstructuur omgeven door groene ruimten. Deze groene ruimten zijn in grote vlakken aanwezig en worden aangemerkt als structuurdragers van het gebied.

Van oudsher steunt het gebied, stedenbouwkundig gezien, op een oude lintstructuur ten noorden van het plangebied (Kouvenderstraat). Deze oude lintstructuur, tevens hoofdontsluitingsroute van het centrum van Hoensbroek richting Sittard, Brunssum, Heerlerheide en Heerlen, geldt als structuurdrager van het gebied. Verschillende bouwperiodes zijn vertegenwoordigd in de omgeving.

3.3 Ontsluiting

Het plangebied ligt aan de huidige Monseigneur Nolenstraat.

De Kouvenderstraat vormt als verbindingsweg tussen de Akerstraat Noord en het centrum van Hoensbroek, een belangrijke structurele verbinding in de omgeving van het plangebied. De ontsluitingswegen Mgr. Nolenstraat en Aldenhofstraat maken deel uit van het netwerk van busroutes.

3.4 Functionele structuur

Het plangebied heeft met name een woonfunctie en een verblijfsfunctie. In de nabijheid ligt het centrum van Hoensbroek: het winkelcentrum wordt gevormd door de Kouvenderstraat, het Gebrookerplein, de Hoofdstraat en de Markt. In het winkelcentrum en aan de Kouvenderstraat zijn diverse voorzieningen gelegen, zoals detailhandel en (kleinschalige) bedrijvigheid. Dichterbij het plangebied ligt aan de Kouvenderstraat het politiebureau. De voormalige LTS is gesloopt.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

Voor het herstructureringsgebied “Aldenhofpark” ten zuidoosten van het centrum van Hoensbroek is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Het Aldenhofpark strekt zich uit over het gebied van de voormalige LTS-school en de aangrenzende portiekflats.

Het plan voorziet in maximaal 78 woningen, een park en een nieuwe brede maatschappelijke voorziening (BMV), waarin scholen en andere maatschappelijke functies een plek krijgen. De nieuwe woningen zijn gevarieerd wat betreft grootte, type en doelgroep, maar zijn alle levensloopbestendig. De meeste nieuwe woningen zijn rond het park gelegen en kijken uit op het park. Het park wordt een ontmoetingspark; een aangename groene ruimte in de wijk. De hoogteverschillen in het park spelen in op het plaatselijke hoogteverloop. Het park biedt ruimte aan spelen, ontmoeten, verblijven of aan het maken van een ommetje.

Een nieuwe verkeerskundige situatie maakt ook onderdeel uit van de ontwikkelingen in het gebied, waarbij het gedeelte van de Aldenhofstraat ter hoogte van het toekomstige park aan het verkeer wordt onttrokken.

Het Aldenhofpark wordt een aangename en levendige plek in het centrum van Hoensbroek met een meerwaarde voor het hele stadsdeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0012.png"

Figuur 4.1: Stedenbouwkundig plan Aldenhofpark (DO, d.d. 25-10-2013)

4.1 Woningen

De maximaal 78 woningen in voorliggend plan zijn als volgt onder te verdelen:

  • Er zijn 30 grondgebonden, levensloopbestendige woningen voorzien aan de Bakkerstraat, Beitelstraat, Mgr. Nolenstraat en de P. Habetsstraat. De verkaveling die in figuur 4.1 is opgenomen dient ter illustratie. In een later stadium worden de schetsen voor woningbouw verder uitgewerkt.
  • Residentie Grevengoed aan de westzijde van het plangebied wordt uitgebreid met 24 appartementen. In figuur 4.2 is een afbeelding van deze uitbreiding opgenomen.
  • Tevens biedt de zuidwestzijde van het plangebied, bij de Wilhelminastraat, plaats aan 24 nieuwe appartementen in maximaal 2 bouwlagen. Dit maakt onderdeel uit van de derde fase van het plan. Indien deze appartementen pas na 2015 ontwikkeld worden, zal dit gedeelte van het plangebied tijdelijk als groene parkscheg worden ingericht.

Belangrijk in het plan is het dorpssilhouette met een duidelijke parkrand. De stedenbouwkundige opzet is opgebouwd uit 3 à 4 woningtypologieën die op verschillende wijze worden geschakeld, met als doel zo veel mogelijk unieke volumes te maken. Herhalingen zijn toegestaan mits het niet ritmisch is. De kaprichtingen van de woningen zijn steeds wisselend, ook hier wordt herhaling vermeden. De woningplattegronden worden zo ingericht dat de leefruimtes (woonkamer / keuken) aan de parkzijde zijn gelegen.

De rooilijnen van de woningen verspringen en de gevelwanden zijn gevarieerd. Om de ruimte van het park af te bakenen wordt er naar gestreefd de tussenruimte tussen de woningen aan de parkrand zo klein mogelijk te houden. Een doorsteek naar de achterzijde blijft nog wel mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0014.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0015.png"

Figuur 4.2: Uitbreiding Grevengoed, situatie en impressies (DO, d.d. 25-10-2013)

4.2 Park

Het Aldenhofpark heeft twee verschillende sferen. Het zuidwestelijk deel (bij Grevengoed/Wilheminastraat) is deels voor minder intensief gebruik. Het is het rustige deel van het park met een hoge verblijfskwaliteit, waar men rustig op een bankje kan zitten en genieten van het uitzicht op de bomen en de bloemen. Men kan hier even bijpraten of van het zonnetje genieten.

Het noordoostelijke deel (bij de BMV) heeft een heel andere sfeer. Dit deel van het park wordt ingericht voor intensief gebruik van de openbare ruimte door BMV-gebruikers (kinderen alle leeftijden, ouders, grootouders, omwonenden, bezoekers). Hier is men druk in de weer met het halen/brengen van kinderen, en de doorgaande fiets- en voetgangers route wordt volop benut. Er wordt gespeeld en gesport (gymles, motoriekparcours), er zijn ontmoetingsplekken (tafels/banken), er is ruimte voor activiteiten (bijenkasteel), en bij het podium kunnen (kleine) voorstellingen worden gehouden. Het is een gezellige plek waar men kan genieten.

Door het park heen worden scheggen aangelegd. De scheggen versterken het hoogteverschil in het park. Ze liggen ten opzichte van elkaar gekanteld; de scheggen lopen van oost naar west af. De randen bestaan grotendeels uit een grastalud en deels uit gestapelde muurtjes, soms met een houten afdekking waarop je kunt zitten. De scheggen bestaan overwegend uit gras en bomen, enkele delen bestaan uit bloemen in ruig gras en vaste planten.

Over de scheggen heen lopen informele paadjes van 1m breed. Gestreefd wordt naar een padenstelsel dat aansluit op de meest efficiënte looproutes over de scheggen.

De bomen aan de P. Habetsstraat en het noordoostelijk deel van de Bakkerstraat worden indien mogelijk behouden als dit uitkomt met parkeren op straat en inritten van de woningen. De nieuwe bomen vormen een transparante rand rond het park en versterken de ruimtelijke beleving in het park.

Het Aldenhof park krijgt overwegend inheemse boomsoorten die goed bij de grondsoort passen. Veel soorten komen oorspronkelijk alleen maar in Limburg voor en geven het park hiermee een regionale sfeer. Er is gekeken naar een grote variatie in bloei en bladkleur. Veel soorten zijn aantrekkelijk voor vogels en bijen. Daarnaast is er een selectie gemaakt van geschikte soorten die niet diep wortelen en dus geschikt zijn voor het deel waar bodemvervuiling aanwezig is. Een definitieve keuze zal in de besteksfase worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0016.png"

Figuur 4.3: Toekomstig Aldenhofpark met twee verschillende sferen

4.3 Duurzaamheid

Visie op duurzaamheid

In het Meerjarig Bestuurlijk programma 2011-2014 is o.a. bepaald dat in bestemmingsplannen en herstructureringsplannen een duurzaamheidsparagraaf wordt opgenomen. In het programma wordt de aandacht gevraagd voor duurzaamheid als leidend principe in herstructurering en integrale afweging van energie, groen, geluid, klimaat en luchtkwaliteit om een aantrekkelijke stad met een eigen karakter te realiseren en behouden.

Duurzaamheid betreft een integrale afweging van belangen voor de korte en de lange termijn, voor alle relevante stakeholders in het gebied en binnen de tijdshorizon. Uitgaande van de 'Triple PPP'-benadering (people-planet-prosperity) betekent duurzaamheid voor gebiedsinrichting en herstructurering dat de gebiedsinrichting zelf en het gebruik van het gebied toekomstbestendig moeten zijn. Daarbij dient de balans van voorraadgebruik (materiaal, energie) en belasting van de omgeving (lokaal, klimaat) waarde toe te voegen aan een of meer duurzaamheidsbelangen, rekening houdend met alle relevante stakeholders.

De belangrijkste duurzaamheidsbelangen zijn:

  • klimaat en energie (adaptatie en mitigatie)
  • leefomgeving (traditionele milieuthema's, zoals bodem, lucht, geluid, water en groen)
  • duurzaam inkopen
  • duurzame gebiedsinrichting
  • duurzame mobiliteit
  • duurzaam bouwen
  • cradle-to-cradle en economische kringlopen
  • social return on investment

Niet alle thema's hebben ruimtelijk relevante consequenties.

Er zijn géén wetten van kracht die normen bevatten voor de term 'duurzaamheid'. Voor enkele genoemde belangen is sectorale wet- en regelgeving werkzaam op verschillende hiërarchische niveaus. Voor de thema's klimaat en energie, duurzaam inkopen is gemeentelijk beleid vastgesteld.

Europese Energie Efficiëntie Richtlijn

De herziene energie efficiëntie richtlijn (2012/27/EU) bepaalt dat in 2020 alle publieke en overheidsgebouwen in de Europese Unie 20% energie besparen. Tevens krijgen commerciële gebouwen en energiebedrijven de verplichting energie efficiënter te worden. De target 20%-energiebesparing is eveneens opgenomen in het gemeentelijke klimaatbeleidsplan.

De publieke sector moet het goede voorbeeld gaan geven. De publieke sector zal de markt aanzetten tot het leveren van energie-efficiënte producten en diensten doordat er een wettelijke plicht komt om energie-efficiënte gebouwen, producten en diensten aan te schaffen.

De herziene richtlijn wordt geïmplementeerd in Nederland met de 'Wet implementatie EG-richtlijnen energie-efficiëntie' binnen een jaar na goedkeuring (25 oktober 2012 aangenomen, gepubliceerd in Pb EU L315 op 14 november 2012). 

Klimaatbeleidsplan

Het Klimaatbeleidsplan 2010-2020 gaat in op klimaatmitigatie en heeft naast een algemene ambitie een aanpak voor de thema's gemeentelijke organisatie, wonen, mobiliteit en bedrijven.

algemene ambitie voor 2020:

  • terugdringen van de CO2-uitstoot met minimaal 20% (ten opzichte van 1990);
  • verhogen van de energie-efficiëntie met 20%;
  • inzetten van duurzame energiebronnen met 20%;

én door zelf het goede voorbeeld geven en anderen uit dagen en stimuleren hier een bijdrage aan te leveren.

thematische aanpak gemeentelijke organisatie:

  • klimaatambities vanaf het beginstadium meenemen in het planproces.
  • op de lange termijn (2020) streven voor de eigen gebouwen naar de ambitie Energieneutraal.
  • in de tussentijd worden alle nieuwe gemeentelijke gebouwen gerealiseerd met een energieprestatie die tenminste 50% lager ligt dan de wettelijke norm (50% verscherpte EPC).

thematische aanpak wonen:

  • Nieuwe woningen in Heerlen voldoen uiteraard allemaal aan de EPC-eisen van het Bouwbesluit (ook na de aangekondigde aanscherpingen in 2011 en 2015).
  • De energetische kwaliteit van de bestaande woningvoorraad verbetert jaarlijks met 2% (tot 2020). Hierdoor neemt het gasverbruik in de bestaande bouw in de periode 2008-2018 met 20% af.
  • Voor de gehele woningvoorraad schrijft de EPBD (Energy Performance of Building Directive) voor dat er sinds 1 januari 2008 een energielabel verplicht is bij bouw, verkoop of verhuur in woningbouw en utiliteitsbouw.

thematische aanpak mobiliteit:

  • De CO2-emissie veroorzaakt door mobiliteit in Heerlen neemt tot 2012 jaarlijks met 1% af, door brandstofbesparing en de inzet van duurzame vervoersmiddelen.

thematische aanpak bedrijven:

  • De CO2-emissie van de Heerlense bedrijven neemt tot 2020 jaarlijks met 2% af, door energiebesparing en de toepassing van duurzame energie.

Voor klimaatadaptatie is geen specifiek beleidskader geformuleerd. De verschillende aspecten die hierbij relevant zijn worden vanuit de thema's water, bodem en groen meegenomen.

Convenant Duurzaam Inkopen

Het gemeentelijk bestuur heeft daarnaast nog ingestemd met het convenant voor duurzaam inkopen om in 2015 100% duurzaam in te kopen.

Mijnwater

Als laatste is het Mijnwaterproject vermeldenswaardig, een alternatief duurzaam energieconcept gebaseerd op aardwarmte in combinatie met de bestaande mijngangen. Het is ontwikkeld als experiment onder beheer van de gemeente Heerlen en met steun van de Europese Unie. Nu heeft het Mijnwaterproject de fase bereikt dat het een zelfstandige onderneming wordt. Door B&W is besloten (2012/34344) in te stemmen met de voorgenomen uitbreidingen en aanpassingen van het Mijnwaternetwerk. Op 20 september 2013 is de Mjinwater BV opgericht. Het mijnwater is beoogd als aanjager en hefboom voor een grootschalige energietransitie in Heerlen. Woonpunt, de ontwikkelaar van de grondgebonden woningen in het voorliggende plan, onderzoekt momenteel of een aansluiting op mijnwater haalbaar is.

Plan specifieke uitwerking

Het bestemmingsplan 'Aldenhofpark' is bedoeld om fase 2 en 3 van het plan Aldenhofpark mogelijk te maken. Dat betekent dat er veel aandacht is besteed aan de duurzaamheid van de nieuwbouw. Binnen het stadsdeel Hoensbroek moet het een belangrijke voorbeeldfunctie vervullen voor een verdere duurzame gebiedsontwikkeling.

Klimaatbeleidsplan: nieuwe woningen in Heerlen dienen te voldoen aan de EPC-eisen van het Bouwbesluit (ook na de aangekondigde aanscherpingen in 2015) op het moment van realisatie. In het convenant herijkt Lenteakkoord Energiezuinige Nieuwbouw is afgesproken dat het Bouwbesluit zal worden aangepast, zodanig dat de EPC voor het gebouwgebonden energieverbruik zal worden aangescherpt met 50% per 1 januari 2015 tot een waarde van 0,4 en energieneutraliteit in 2020. De toepassing van mijnwater kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren.

Duurzaamheid: voor de nieuwbouw van de woningen en nieuw-/verbouw van complex Grevengoed wordt waar mogelijk gestimuleerd (via nota ruimtelijke kwaliteit) om duurzame materialen toe te passen die zoveel mogelijk uit de eigen regio afkomstig zijn. Het hergebruik van materialen van de gesloopte panden in dit gebied of in nabijgelegen gebieden behoort eveneens tot de mogelijkheden. Het hergebruik van materialen (re-use) kan reden zijn tot afwijking van eerder voorgeschreven materiaal- en kleurgebruik.

De aanleg van het groene park met gras en bomen draagt bij aan vermindering van hittestress en uitdroging, enkele verwachte gevolgen van klimaatverandering. De aanwezigheid van bloeiend groen en veel bijenplanten levert een bijdrage aan verbetering van biodiversiteit.

De vijver bij het Complex Grevengoed draagt eveneens bij aan vermindering van hittestress en uitdroging en aan de leefbaarheid van de omgeving.

De herinrichting van de P.Schleidenstraat als 30 km/uur-weg leidt tot minder verkeer met lagere snelheid. Dit draagt bij aan een betere verblijfskwaliteit in het parkgebied als het gaat om geluid en luchtkwaliteit.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.

5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde “vormvrije m.e.r.-beoordeling” opgesteld worden. Voor fase 2 en 3 van het project Aldenhofpark, het bestemmingsplan Aldenhofpark, is dit aan de orde aangezien het initiatief behoort tot activiteit D11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.  

De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in bijlage 1 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend bestemmingsplan vrij te geven voor publicatie, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

5.2 Akoestiek

De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).

In het kader van de voorbereiding van het onderhavige plan is door Grontmij Nederland B.V. een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in de rapportage 'Akoestisch onderzoek Aldenhofpark', dat is opgenomen in bijlage 2.

In dit onderzoek worden de akoestische mogelijkheden onderzocht om woningen en een BMV te bouwen in het plangebied. De Wet geluidhinder (Wgh) geeft voorschriften voor de maximale geluidsbelasting op de gevels van de geluidgevoelige objecten. In dit onderzoek is getoetst of aan deze voorschriften kan worden voldaan en welke mogelijke maatregelen er getroffen kunnen worden.

Op basis van het onderhavige onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Binnen het plangebied vinden geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarden plaats;
  • In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting van het wegverkeer op de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen berekend. De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt maximaal 58 dB. Daarmee blijft de gecumuleerde geluidbelasting zonder aftrek volgens artikel 110 g uit de Wet geluidhinder lager dan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB. Het binnenniveau van 33 dB uit het bouwbesluit kan worden gewaarborgd door een juiste mate van gevelwering voor de nieuwbouwwoningen toe te passen.

Conclusie

Er vinden binnen het plangebied geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarden en de gecumuleerde geluidsbelasting voor de toekomstige woningen vormen geen belemmering voor de geplande nieuwbouw.

5.3 Water

In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.

5.3.1 Europees en Rijksbeleid

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken. Nederland maakt deel uit van vier internationale stroomgebieden, waarbij de gemeente Heerlen in het stroomgebied van de Maas is gelegen.

Het stroomgebiedbeheersplan Maas is op 27 november 2009 vastgesteld en heeft een looptijd tot eind 2015. Een belangrijk onderdeel van het SGBP is een maatregelenprogramma. Het maatregelenprogramma bestaat enerzijds uit maatregelen die worden genomen in het kader van reeds bestaande nationale en/of Europese wetgeving (bijv. Europese Nitraatrichtlijn) en anderzijds een groot aantal regionale en locatiegebonden maatregelen.


Waterwet

De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.

Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.


Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets

De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.

In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.


Nationaal Waterplan 2009-2015

Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.

Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.3.2).


Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water

Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.


Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.

Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:

  • het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
  • verbetering van de waterkwaliteit.
5.3.2 Regionaal en gemeentelijk beleid

Provinciaal Waterplan Limburg 2010-2015

Het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 omvat de strategische hoofdlijnen voor het provinciale waterhuishoudkundig beleid. De operationele uitwerking vindt plaats via POL-aanvullingen en beleidsregels. Samen met deze uitwerkingen vormt het waterbeleid in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 het nieuwe provinciale waterhuishoudingsplan.


Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015

Het Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015 is het centrale beleidsplan van het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst.

Het watersysteem moet op de toekomst worden voorbereid. In het Nationaal Bestuursakkoord Water is afgesproken dat het watersysteem in 2015 op orde moet zijn. Daarvoor moet het waterschap nog aanzienlijke inspanningen leveren. Voor een belangrijk deel gebeurt dit in de planperiode van dit beheersplan. Bij de waterkeringszorg staat veiligheid voorop. De waterkeringen langs de Maas blijven daarvoor op de afgesproken hoogte en sterkte. Tevens zorgt het waterschap voor een goede bescherming van de bebouwde omgeving tegen wateroverlast. Een omvangrijke stedelijke wateropgave maakt hier deel vanuit.

Water is ook een belangrijke drager van het landschap en het ecologisch functioneren. Het waterschap realiseert zich ook ten volle dat een gezond ecosysteem een absolute randvoorwaarde is voor de leefbaarheid maar ook het economisch belangrijke recreatie en toerisme. Met onder andere een verdere verbetering van de waterkwaliteit (zuiveren) en een natuurlijke inrichting van beken wordt getracht om de doelstellingen vanuit de Kaderrichtlijn Water zoveel mogelijk te realiseren.

De conceptversie van de waterparagraaf is ter reactie voorgelegd aan Waterschap Roer en Overmaas. Op basis hiervan is een preadvies in concept gegeven door het waterschap op 7 augustus 2013. De opmerkingen en aandachtspunten hieruit zijn meegenomen in deze waterparagraaf. Aansluitend is mailcontact met mevr. E.H.H. Verheijen geweest op 29-08-2013 met betrekking tot een wijziging in de uitgangspunten.


Beleidsplan Stedelijk Watermanagement gemeente Heerlen 2011-2015

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten wettelijk verplicht een vigerend rioleringsplan te hebben. Het Beleidsplan Stedelijk Watermanagement van de gemeente Heerlen is daar het gevolg van en heeft een looptijd van 2011 tot en met 2015. Het BSW is de opvolger van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2006-2010.

Het BSW heeft een strategisch en beleidsmatig karakter, en vormt de basis voor het bestuur bij besluiten over de aanpak van aanleg en beheer van het stedelijk watermanagement binnen de planperiode.

Hoofddoelstelling van het BSW is invulling geven aan de gemeentelijke zorgplichten voor afvalwater, overtollig hemel water en overtollig grondwater. Het BSW geeft inzicht in:

  • de mate waarin de doelen uit het GRP 2006-2010 zijn behaald;
  • belangrijkste ontwikkelingen op het gebied van beleid en plannen;
  • de stand van zaken van de uitvoering;
  • de nog uit te voeren maatregelen met tijdsplanning;
  • de gekozen strategie om het resultaat (uitvoeren maatregelen) te behalen;
  • middelen en de kostendekking.
5.3.3 Plangebied

Grontmij heeft een waterparagraaf opgesteld ('Waterparagraaf Aldenhofpark te Hoensbroek', kenmerk GM-323059,rev01, Grontmij Nederland B.V.). Voor een beschrijving van de huidige situatie en de opzet van de toekomstige duurzame waterhuishouding wordt verwezen naar bijlage 3.

5.4 Bodem

Algemeen

Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.

5.4.1 Beleidskader

Besluit Bodemkwaliteit

Op 5 juli 2011 is de nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart gemeente Heerlen vastgesteld. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie voor het toepassen en hergebruiken moeten voldoen. De nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart beschrijft op welke wijze de gemeente Heerlen invulling geeft aan het besluit Bodemkwaliteit zoals dat met ingang van 1 juli 2008 van kracht geworden is. Het Besluit zet een kwalitatieve stap in de richting van duurzaam bodembeheer. Het Besluit komt ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. Heerlen heeft gekozen voor een zogenaamd gebiedsspecifiek beleid. Op basis van dit beleid zijn Lokale maximale waarden opgesteld. De gemiddelde kwaliteit van de bodem is ingedeeld in drie algemene categorieën te weten; industrie, wonen en achtergrondwaarde. Voor gebieden waar lokale maximale waarden zijn opgesteld gelden de benamingen uit de algemene categorieën niet meer. En het Besluit geeft de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Bodembeleidsplan

Voor de gemeente Heerlen is sinds 1 januari 2011 het bodembeleidsplan Heerlen van toepassing. In dit bodembeleidsplan wordt het gemeentelijk bodembeleid beschreven en het beleidsplan is derhalve het richtinggevend kader (uiteraard naast de wettelijke regelingen) voor zowel bodembescherming als bodemsanering.

5.4.2 Bodemkwaliteit

In de periode van 1986 - 2013 zijn diverse bodemonderzoeken verricht. Voor delen van het plangebied Aldenhofpark is alleen vooronderzoek is verricht; deze locaties bleken onverdacht. Voor andere delen van het plangebied is nader onderzoek uitgevoerd. De laatste onderzoeken betreffen:

  • Verkennend onderzoek Planontwikkeling Aldenhofcollege te Hoensbroek – rapport 9T3316.01, Royal Haskoning, d.d. 18-07-2008 (bijlage 5);
  • Standaard vooronderzoek en onderzoeksvoorstel verkennend bodemonderzoek voor het plangebied: “Brede school Hoensbroek” bestaande uit: Mgr. Nolensstraat 33 t/m 103, 30 t/m 40 en 70 t/m 88, Pastoor Habetsstraat 2 t/m 36 en 19 t/m 35, Beitelstraat 2 t/m 18 te Hoensbroek,  Bakkerstraat 2 t/m 66 en 45 t/m 61, Aldenhofstraat 42 t/m 114, Pastoor Schleidenstraat 41 t/m 87, Wilhelminastraat 99 - rapport HL09170490, gemeente Heerlen, d.d. 24-04-2012 (bijlage 6);
  • Bodemonderzoek ten behoeve van Reconstructie Park - Aldenhofstraat e.o. te Hoensbroek, gemeente Heerlen - rapport MA-1100082-112032.R1, Geonius Milieu BV, d.d. 15-11-2012 (zie bijlage 7);
  • Onderzoek van het gebied ten oosten van de BMV: Briefrapportage  bodemonderzoek  Aldenhofstraat/Pastoor  Schleidenstraat  te Hoensbroek – rapport MA-100082-113033-br1, Geonius Milieu BV, d.d. 19-09-2012 (zie bijlage 8);
  • Onderzoek van het gebied bij het toekomstige park: Briefrapport NO Creosoot – rapport MA-100082-133041.R01.V2, Geonius Milieu BV, d.d. 04-10-2013 (zie bijlage 9).

Verder is in 1996 een beschikking ernst en spoed opgesteld, in 2009 een evaluatiebesluit en in 2011 een herbeschikking (zie bijlage 10). Daarin is de restverontreiniging beschreven ten zuiden van Grevengoed nabij de Pastoor Schleidenstraat.

Onderstaand worden de belangrijkste conclusies beschreven voor de verschillende delen van het plangebied.

Gronden ter plaatse van het toekomstige park en de nieuwe gestapelde woningen

De delen van het plangebied die in de toekomst als park worden ingericht en de uitbreiding van het complex Grevengoed zijn voldoende onderzocht. Het toekomstige cluster Wilhelminastraat wordt in eerste instantie als park ingericht, in de toekomst is het de bedoeling  om ter plaatse een parkeergarage met appartementen te realiseren. De bodem ter plaatse is onderzocht en hieruit blijkt dat voor het park, complex Grevengoed en Cluster Wilhelminastraat de bodem gesaneerd moet worden (zie figuur 5.1). De sanering wordt als volgt uitgevoerd:

  • Bij complex Grevengoed wordt de grond verontreiniging verwijderd voor zover nodig om de bouw van de nieuwe appartementen en de aanleg van de vijver mogelijk te maken. De vijver zal worden uitgevoerd met een gesloten bodem van bentoniet (klei). Dit materiaal is gekozen om het vijver water niet in contact te laten komen met de onderliggende grond waterverontreiniging;
  • Bij het park is een grond verontreiniging op minimaal 0,3 meter aanwezig onder het huidige maaiveld. Het is noodzakelijk om ter plaatse een sanering uit te voeren met als doelstelling het realiseren van een leeflaag van minimaal 0,5 meter grond.
  • Voorafgaand aan het realiseren van de parkeergarage en de daarboven gelegen appartementen bij het Cluster Wilhelminastraat is een aanvullende bodemsanering noodzakelijk, die voorafgaat door een saneringsplan en een beschikking van het bevoegd gezag. Afhankelijk van de planning van realisatie van het cluster, kan het nodig zijn de bestaande bodemonderzoeken te actualiseren in verband met de beperkte geldigheid van de onderzoeksrapportages.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0018.png"

Figuur 5.1: Bodem- en grondwatervervuiling in het park

Saneringsplan

Er wordt een saneringsplan opgesteld in verband met bovengenoemde verontreiniging bij complex Grevengoed en het park. Het streven is om dit voor vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan afgerond te hebben. De gronden ter plaatse van de bodemverontreiniging zijn beschermd met een aanduiding 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' om verdere verspreiding van de bestaande bodemverontreiniging te voorkomen.

Gronden ter plaatse van de nieuwe grondgebonden woningen

Voor de grondgebonden woningen (Bakkerstraat, Beitelstraat, P. Habetsstraat, en Mgr. Nolensstraat) is een vooronderzoek verricht. De bodem ter plaatse van deze locaties wordt in het vooronderzoek als onverdacht terrein beschouwd. Uit het vooronderzoek blijken de locaties van de nieuwe grondgebonden woningen verdacht met betrekking tot asbest. Bodemonderzoek zal nog plaatsvinden, echter pas na de sloop van de huidige woningen.

Resumé

De bodemverontreiniging bij complex Grevengoed en het park is voldoende in kaart gebracht en in de planvorming is hiermee rekening gehouden. Voor het cluster Wilhelminastraat zijn aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van bodemsanering bij toekomstige planontwikkeling. Voor de grondgebonden woningen zijn vooralsnog voldoende gegevens beschikbaar, bij daadwerkelijke planontwikkeling zal de kwaliteit van de bodem nog bepaald worden.

Conclusie

Op grond van de voorliggende bodemonderzoeken zijn voldoende gegevens beschikbaar om het voorliggende bestemmingsplan te kunnen vaststellen.

5.5 Ecologie, flora en fauna

5.5.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en de Natuurbeschermingswet 1998

De Europese Unie (EU) wil de biodiversiteit in Europa beschermen met Natura 2000. Dat is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Nederland zijn meer dan 160 natuurgebieden aangemeld. Deze liggen allemaal binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Oorspronkelijk zijn deze gebieden aangewezen als Habitat- of Vogelrichtlijngebied. Al deze gebieden zijn geselecteerd op grond van het voorkomen van planten- en diersoorten en habitattypen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben.


In Nederland zijn de Europese regels voor gebiedsbescherming vertaald in de Natuurbeschermingswet. De Minister van Economie, Landbouw & Innovatie (EL&I) wijst de gebieden aan. In dat traject kunnen provincies, gemeenten, eigenaren en gebruikers van het aan te wijzen gebied hun zienswijze kenbaar maken. In het aanwijzingsbesluit van het betreffende Natura 2000-gebied wordt de exacte ligging aangegeven, evenals de soorten en habitattypen die in het gebied moeten worden beschermd.


Het plangebied 'Aldenhofpark' ligt niet in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het opstellen van een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet nodig.

5.5.2 Soortenbescherming: Flora- en Faunawet

Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende dan wel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EL&I ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.

Het plangebied is in oktober 2012 onderzocht (Quick-scan natuur Aldenhofpark Oriënterend onderzoek i.k.v. de wet- en regelgeving voor de natuur, Grontmij, zie bijlage 11). Dit onderzoek bevat de volgende resultaten en conclusies:

  • Het blijkt dat er geen planten binnen en nabij het plangebied kunnen voorkomen, die beschermd zijn onder Flora- en faunawet tabel 2 en/of 3 en die mogelijk bij de uitvoering van het project worden verstoord. Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat er voldoende informatie beschikbaar is om de toetsing aan de Flora- en faunawet uit te voeren. Er zijn daarom geen aanvullende veldbezoeken nodig.
  • Het blijkt dat Eekhoorn, Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger, Ruige dwergvleermuis en Steenmarter in het plangebied mogelijk vaste verblijfplaatsen hebben. Deze zijn beschermd onder Flora- en faunawet tabel 2 en tabel 3 en worden wellicht bij de uitvoering van het project verstoord. Op grond van het uitgevoerde onderzoek is onvoldoende informatie beschikbaar om de toetsing aan de Flora- en faunawet uit te kunnen voeren. Er zijn daarom aanvullende onderzoeken nodig gericht op de inventarisatie van vleermuizen, Eekhoorn en Steenmarter.
  • Er komen in het terrein mogelijk broedvogelsoorten voor die beschermd zijn in beschermingscategorie 1 t/m 4 en deze worden bij de uitvoering van het project mogelijk verstoord. Het betreffen Gierzwaluw en Huismus. Op grond van het uitgevoerde onderzoek is onvoldoende informatie beschikbaar om de toetsing aan de Flora- en faunawet uit te kunnen voeren. Er zijn daarom aanvullende veldbezoeken nodig gericht op de inventarisatie van Gierzwaluw en Huismus.
  • Er zijn geen waterpartijen in het plangebied en het voorkomen van beschermde vissoorten in het plangebied is uitgesloten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.
  • Het is uit te sluiten dat beschermde amfibiesoorten hun leefgebied hebben in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.
  • Het is uit te sluiten dat reptielen hun leefgebied hebben in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.
  • Het is uit te sluiten dat ongewervelden hun leefgebied hebben in het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk voor deze diergroep.

Het advies is om een nader onderzoek uit te voeren naar vleermuizen, Eekhoorn, Steenmarter, Gierzwaluw en Huismus. Navolgende subparagraaf gaat in op deze onderzoeken.

5.5.2.1 Vleermuizen en overige zoogdieren

Het plangebied is nader onderzocht ten aanzien van vleermuizen en overige zoogdieren, zie bijlage 12. Dit onderzoek resulteert in de volgende resultaten en conclusies:

  • er bevinden zich diverse paar-, zomer-, en winterverblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis binnen het plangebied Aldenhofpark. De betreffende verblijfplaatsen zullen als gevolg van de ontwikkeling verdwijnen. Voor het verstoren en verdwijnen van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis geldt een ontheffingsplicht;
  • binnen het plangebied bevindt zich een zomerverblijfplaats van de Ruige dwergvleermuis in een forse populier aan de achterzijde van bewoning aan de Monseigneur Nolensstraat. De betreffende verblijfplaats zal echter niet verdwijnen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling en zal worden geïntegreerd in het afgesloten park aan de noordzijde van het plangebied;
  • de bestaande inrichting en de directe omgeving maken deel uit van het foerageergebied van de Gewone dwergvleermuis. Het aanwezige foerageergebied zal tijdelijk worden verstoord, de gunstige staat van instandhouding van de Gewone dwergvleermuis zal hierdoor echter niet in het geding komen;
  • er bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de Steenmarter en Eekhoorn binnen het plangebied of in de directe omgeving daarvan.

Een ontheffing is verleend en de mitigerende maatregelen zijn genomen.

5.5.2.2 Huismussen en gierzwaluwen

Het plangebied is nader onderzocht ten aanzien van huismussen en gierzwaluwen, zie bijlage 13. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van het leefgebied van de Huismus en de Gierzwaluw. Van beide soorten zijn jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen geconstateerd. Daarnaast bevindt zich binnen het plangebied, een deel van het foerageergebied van de Huismus. De gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten komt mogelijk in het geding, indien geen passende maatregelen worden getroffen. Hiervoor geldt een ontheffingsplicht en het tijdig nemen van passende maatregelen.

Een ontheffing is verleend en de mitigerende maatregelen zijn genomen.

5.5.3 Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG)

De EHS en de POG vormen samen de ecologische structuur van Limburg. De EHS is het strengste beschermingsregime. Hier geldt het 'nee, tenzij-principe'. Dat betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen niet zijn toegestaan, tenzij geen alternatieve locatie voorhanden is of sprake is van groot maatschappelijk belang. Hierover dient nauw overleg plaats te vinden met de provincie Limburg. Binnen de POG geldt het beschermingsregime 'ja, mits', wat betekent dat ruimtelijke ingrepen zijn toegestaan mits in afdoende mate mitigatie en/of compensatie van natuurwaarden plaatsvindt. Ook hierover dienen afspraken te worden gemaakt met de provincie.

Het plangebied bevindt zich niet in de EHS of POG, het 'nee tenzij principe hoeft niet te worden toegepast.

5.6 Luchtkwaliteit

De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan luchtkwaliteitsonderzoek moet plaatsvinden. In het plangebied 'Aldenhofpark' is nieuwbouw voorzien.

Wanneer kan een project doorgaan

De Wet milieubeheer biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een project voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  • a. het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, onder a Wm);
  • b. overschrijdingen;
    • 1. blijven ten minste gelijk of verminderen door het project (artikel 5.16, eerste lid, onder b, sub 1 Wm);
    • 2. verminderen per saldo door het project (artikel 5.16, eerste lid, onder b, sub 2 Wm);
  • c. het project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, onder c Wm);
  • d. het project is genoemd of beschreven in, past binnen of in elk geval niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, onder d Wm).

Niet in betekenende mate

In het Besluit niet in betekenende mate is omschreven dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit als het project maximaal 3% van de grenswaarde bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10. Dit betekent dat projecten voldoen aan de Wet milieubeheer als de jaargemiddelde concentratie van zowel NO2 als PM10 met niet meer dan 1,2 mcg/m3 toeneemt. In de Regeling NIBM is voor diverse categorieën aangegeven bij welke omvang van een initiatief de 3%-grens bereikt is. De realisatie van het voorliggende plan valt niet binnen één van categorieën zoals genoemd in de Regeling NIBM. Voor het plan dient daarom bepaald te worden of het plan niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Voor deze berekening wordt gebruik gemaakt van de NIBM-tool van Infomil. Voor het bepalen van het effect op de luchtkwaliteit van de wijzigingen is gebruik gemaakt van de nieuwste versie van het NIBM-tool (mei 2013), te vinden op de website van Infomil. Deze tool is een screeningstool, dat betekent dat de resultaten als een worst-case-scenario te gebruiken zijn.

NIBM-toets

De verkeersintensiteiten op de nabij gelegen wegen wijzigen als gevolg van het plan. Er is van uitgegaan dat het snelheidstype van deze wegen door deze wijziging niet verandert. Het extra verkeer vanwege het plan bedraagt maximaal 700 motorvoertuigen per etmaal. Er wordt verondersteld dat circa 2.1% hiervan zwaar verkeer is. Uit de berekening blijkt dat de toename van de emissies voor NO2 en PM10 onder de 3%-grens van 1,2 mcg/m³ blijft. Hieruit volgt dat vanwege het plan de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert. Op basis hiervan hoeft geen verdere toetsing plaats te vinden en kan het plan doorgang vinden op basis van artikel 5.16, eerste lid, onder c uit de Wm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0019.png"

Figuur 5.2: Worst-case berekening gevolgen van plan op luchtkwaliteit

Achtergrondconcentraties

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het ook wenselijk om inzicht te hebben in achtergrondconcentraties ter hoogte van het plangebied. In bijlage 2 van de NIBM notitie (zie bijlage 14) zijn de achtergrondconcentraties op kaart weergegeven. In 2013 is ter hoogte van het plan de jaargemiddelde concentratie NO2 20 mcg/m³ en de jaargemiddelde concentratie PM10 22,5 mcg/m³. Dit is ruim onder de grenswaarden voor NO2 (40 mcg/m³) en PM10 (40 mcg/m³).

Beoordeling en conclusie

Uit de NIBM-berekening blijkt dat de toename van de emissies voor NO2 en PM10 onder de 3%-grens blijft. Hieruit volgt dat het plan NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Het plan kan doorgang vinden op basis van artikel 5.16, eerste lid, onder c uit de Wm. Op basis en verdere toetsing dient niet plaats te vinden. Daarnaast is ook gekeken of kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Uit de achtergrondconcentraties blijkt dat deze ruim onder de grenswaarden liggen en er geen risico is dat deze door de ontwikkeling van park Aldenhof in gevaar komen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt een doorkijk gegeven naar 2023 en 2024. Door het schoner worden van de verbrandingsmotoren wordt verwacht dat vooral de concentratie van stikstofdioxide in de toekomst terug zal lopen. Dit is gebaseerd op de monitoringstool van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Voor de toekomst worden geen problemen verwacht ten aanzien van luchtkwaliteit.

5.7 Externe veiligheid

5.7.1 Beleid

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of op transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

  • De regelgeving voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi).
  • Het beleid voor transportmodaliteiten (weg, spoor, water) staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Het Basisnet stelt grenzen aan het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorlijnen alsmede aan ruimtelijke ontwikkelingen langs die wegen. Het Basisnet wordt juridisch verankerd in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en middels een wijziging in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Eerste Kamer heeft 09-07-2013 ingestemd met het wetsvoorstel “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet basisnet). De verwachting is dat per 1 januari 2014  de Wet Basisnet in werking treedt.
  • Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het per 1 januari 2011 in werking getreden 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).

In de Besluiten (Bevi, Btev en Bevb) zijn kwaliteitseisen/normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en op transportroutes, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze normen zijn gekwantificeerd in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu tengevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risico-contouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.

Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze waarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Ook bij veranderingen van de hoogte van het GR geldt een verantwoordingsplicht.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.

De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening.

Bereikbaarheid

De brandweer beoordeelt de bereikbaarheid van plangebieden en daaraan verbonden objecten cq inrichtingen aan de hand van de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid.

Er wordt speciale aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer.

De basis kan gevonden worden in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Er kunnen regels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid, teneinde ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

5.7.2 Plangebied

In de directe nabijheid van het plangebied zijn volgens de Risicokaart Limburg geen bedrijven gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren. Ook ligt het plan niet binnen het invloedsgebied van (verder weg gelegen) bedrijven die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen.

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het plan zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen. Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de directe nabijheid van het plan zijn geen vervoersassen bekend van gevaarlijke stoffen. Het plangebied wordt niet benut als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

De risicoatlas van de provincie Limburg is geraadpleegd m.b.t. de vraag of er in de omgeving BEVI bedrijven liggen en in de nabijheid vervoerassen of buisleiding door of langs het plangebied lopen.

Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.

5.8 Technische infrastructuur

Er is geen planologisch relevante technische infrastructuur in of nabij het plangebied gelegen.

5.9 Bedrijfshinder

In de omgeving van het plangebied zijn geen bestaande bedrijven gelegen die mogelijk kunnen leiden tot overlast voor de nieuwe woningen.

De BMV, die deel uitmaakt van de eerste fase van Aldenhofpark, is nog niet gebouwd. Aangezien het bestemmingsplan voor de BMV inmiddels onherroepelijk is, dient de BMV desondanks worden aangemerkt als bestaande functie in het plangebied in het kader van het voorliggende bestemmingsplan. De BMV heeft een beperkte milieuzone en daar zouden de nieuwe woningen overlast van kunnen ondervinden. Vanwege de verscheidenheid aan maatschappelijke functies die in de BMV gehuisvest gaan worden, is de omgeving van de BMV aan te merken als gemengd gebied.

Op basis van de uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' van VNG vallen de toekomstige activiteiten in de BMV binnen categorie 1 of 2. De volgende richtafstanden voor geluid zijn daarin opgenomen voor de omgevingstypen 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied':

  rustige woonwijk   gemengd gebied  
consultatiebureau   10 m   0 m  
kinderopvang   30 m   10 m  
school   30 m   10 m  

Dit betekent dat 10 meter afstand van de BMV tot (een bouwvlak van) een woning wordt aanbevolen.

In onderstaande figuur is de 10 meter contour ingetekend vanaf de bestemmingsgrens van de BMV. De contour raakt één nieuw bouwvlak dat voor woningbouw is opgenomen in voorliggend plan. Dat betekent dat deze woning mogelijk geluidsoverlast kan ondervinden als gevolg van de toekomstige activiteiten in de BMV.

Aan deze zijde is echter het parkeerterrein van de BMV voorzien. De feitelijke activiteiten van de BMV zullen daardoor geen invloed hebben op het geluidsniveau in de woning.

Doordat op grond van het bestemmingsplan 'BMV Aldenhof' binnen het gehele bestemmingsvlak van de BMV deze maatschappelijke activiteiten uitgevoerd kunnen worden, moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening toch van de theoretische situatie worden uitgegaan. Daarom is in de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee wordt gewaarborgd dat de woning voldoende geïsoleerd wordt zodat het binnenklimaat van de woning voldoet aan de normen.

Hiermee kan worden gesteld dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet wordt aangetast door realisatie van het voorliggende plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0020.png" 

Figuur 5.3: 10 en 30 meter contour (resp. paarse en oranje lijn) vanaf 'Maatschappelijk'

5.10 Verkeer en parkeren

Verkeer

Er ontstaat een nieuwe verkeerskundige situatie door een knip te maken in de Mgr. Nolenstraat. Het gedeelte ten noorden van het park wordt een langzaamverkeersroute.

De Pastoor Schleidenstraat blijft een 30 km/u-straat. De ontsluiting voor het centrum blijft via de Prof. Eykmanlaan en de Nieuwstraat lopen. Het blijft wel een ambitie om de Pastoor Schleidenstraat door te trekken. Wanneer deze doortrekking gerealiseerd zal worden, is echter niet met zekerheid te zeggen.

In het stedenbouwkundig plan wordt de bestaande infrastructuur om financiële redenen zoveel mogelijk gehandhaafd. Wel worden de wegen grenzend aan het park (m.u.v. de recent gerenoveerde Wilhelminastraat) opnieuw ingericht. De straten worden kleinschalig en informeel ingericht. Het verkeer rijdt in twee richtingen. De nieuwe bewoners aan de Bakkerstraat en Beitelstraat wonen direct aan het park. Daarom is in het plan een relatief smal woonstraatprofiel van 5,0 m breed gehanteerd, met langsparkeren aan de woningzijde op een strook van 2,0 m breed. In een klein deel van de Bakkerstraat is slechts ruimte voor een wegbreedte van 4,8 m. Bij de P. Habetsstraat en een klein stuk van de Bakkerstraat is de parkeerstrook 1,8 m.

Het profiel van de wegen is geschikt voor bussen, vuilniswagens en de brandweer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0021.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0022.png"

Figuur 5.4: Toekomstige wegenstructuur

Parkeren

Voor het parkeren heeft de gemeente beleid opgesteld zoals is verwoord in de Parkeernota Heerlen 2010. Bij de onderhavige berekening zijn de in dit beleid genoemde normen, rekenmethoden en CROW publicaties gebruikt. Het plan Aldenhofpark moet voldoen aan de gestelde normen. De parkeernorm is 2 parkeerplaatsen per woning.

De bewoners van de grondgebonden woningen parkeren op eigen terrein. Er is per woning steeds minimaal 1 parkeerplaats gereserveerd op eigen terrein en 1 parkeerplaats in de openbare ruimte voor bezoekers of een tweede auto. Die auto's kunnen parkeren in een openbare strook met een groeninrichting van gras, hagen en bomen. In totaliteit gaat het om 30 grondgebonden woningen en dus om 30x2 = 60 parkeerplaatsen.

Voor de appartementen in Grevengoed zal een afwijking op het parkeerbeleid worden gemaakt. Hier is het voornemen om de parkeernorm op 1 parkeerplaats op eigen terrein per appartement te stellen. In totaliteit gaat het om 64 appartementen. Op eigen terrein zijn 41 parkeerplaatsen beschikbaar. Daarnaast heeft Woonzorg bevestigd dat er uitgeweken kan worden naar de beschikbare ruimte in de parkeergarage aan de overzijde (L'Hirondelle). In deze parkeerkelder zijn nog 23 parkeerplaatsen beschikbaar.

Voor het nog te realiseren appartementencomplex aan de zuidwestzijde (cluster Wilhelminastraat) geldt dat er 24 woningen en dus 48 parkeerplaatsen moeten worden gecreëerd.

De totale behoefte bedraagt 172 parkeerplaatsen voor de woningen, zoals weergegeven in onderstaande tabel. Binnen de parkeernorm is rekening gehouden met 0,3 bezoekersparkeerplaatsen per woning in het gebied.

Tabel 5.3: Parkeerbehoefte plan Aldenhofpark

  aantal woningen   parkeernorm   parkeerbehoefte  
Grondgebonden woningen   30   2   60  
Appartementen Grevengoed - bestaand   40   1   40  
Appartementen Grevengoed - nieuwbouw   24   1   24  
Appartementen cluster Wilhelminastraat   24   2   48  
totaal   118   -   172  

In onderstaande tabel zijn het aantal parkeerplaatsen in het totale plan Aldenhof gespecificeerd. Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen, namelijk 189 parkeerplaatsen. Met bijtelling van de parkeerplaatsen bij L'Hirondelle zijn er 212 parkeerplaatsen beschikbaar.

Tabel 5.4: Aantal parkeerplaatsen Aldenhofpark

openbaar parkeren   85  
parkeren eigen terrein   grondgebonden woningen (2 pp bij vrijstaande woningen;
1 pp bij twee-aaneen)  
39  
parkeerkelder Grevengoed   bestaand   21  
  uitbreiding   20  
parkeerkelder cluster Wilhelminastraat   24  
totaal excl L'Hirondelle   189  
parkeerkelder L'Hirondelle   23  
totaal incl L'Hirondelle   212  

5.11 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Volgens de 'archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen' kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde (categorie 5). Dit zijn de gebieden met een lage trefkans. Een onderzoeksplicht geldt alleen voor grotere projecten (>10.000 m2 én > 40 cm diepte). In figuur 5.5 is een uitsnede opgenomen van deze beleidskaart.

Ten noorden en oosten van het plangebied zijn de gronden aangewezen als categorie 3. Dit zijn de gebieden met een hoge verwachtingswaarde. In figuur 5.6 is zichtbaar dat categorie 3 de achtertuinen raakt van de twee toekomstige woningen aan de Mgr Nolensstraat. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen waarvan het oppervlak groter is dan 250 m2 én bij een diepte van 40 cm beneden het maaiveldniveau.

Archeologisch onderzoek is voor het plangebied niet noodzakelijk vanwege de grote mate van verstoringen (bouw en sloop) die in het verleden hebben plaatsvonden. Als er tijdens de (bouw)werkzaamheden archeologische waarden geconstateerd worden, moet dit direct worden gemeld bij de Minister van OC&W, in casu de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en bij de gemeente Heerlen.

Cultuurhistorie

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0023.png"

Figuur 5.5: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart Heerlen

afbeelding "i_NL.IMRO.0917.BP010200W000002-0401_0024.png"

Figuur 5.6: Uitvergroting figuur 4.5 met toevoeging plangebied Aldenhofpark te Hoensbroek

5.12 Conclusie omgevingsaspecten

Ten aanzien van de verschillende omgevingsaspecten kan het volgende geconcludeerd worden.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling:

Uit de Vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een nadere analyse middels een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten is aan het bevoegd gezag voorgesteld om gelijktijdig met het besluit om voorliggend bestemmingsplan vrij te geven voor het vooroverleg en de ontwerpfase, tevens te besluiten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.

Akoestiek:

Er vinden binnen het plangebied geen overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarden en de gecumuleerde geluidsbelasting voor de toekomstige woningen vormen geen belemmering voor de geplande nieuwbouw.

Water:

De waterbelangen zijn voldoende meegenomen in het plan en leveren geen belemmering op.

Bodem:

De bodemverontreiniging bij complex Grevengoed en het park is voldoende in kaart gebracht en in de planvorming is hiermee rekening gehouden. Voor het cluster Wilhelminastraat zijn aanvullende voorwaarden gesteld ten aanzien van bodemsanering bij toekomstige planontwikkeling. Voor de grondgebonden woningen zijn vooralsnog voldoende gegevens beschikbaar, bij daadwerkelijke planontwikkeling zal de kwaliteit van de bodem nog bepaald worden.

Op grond van de voorliggende bodemonderzoeken zijn voldoende gegevens beschikbaar om het voorliggende bestemmingsplan te kunnen vaststellen.

Ecologie, flora en fauna:

Na diverse onderzoeken zoals verwoord in de paragraaf Ecologie, flora en fauna wordt geconcludeerd dat er in het plangebied verblijfplaatsen bevinden van de Gewone dwergvleermuis en de Ruige dwergvleermuis. De betreffende verblijfplaatsen zullen als gevolg van de ontwikkeling verdwijnen. Voor het verstoren en verdwijnen van de vaste rust- en verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis geldt een ontheffingsplicht. De bestaande inrichting van het plangebied maakt deel uit van het foerageergebied van de Gewone dwergvleermuis. Het aanwezige foerageergebied zal tijdelijk worden verstoord, echter zal de gunstige staat van instandhouding van de Gewone dwergvleermuis hierdoor niet in het geding komen.

Er zijn geen verblijfplaatsen van de Steenmarter en Eekhoorn binnen het plangebied of de directe omgeving.

Het plangebied is nader onderzocht ten aanzien van huismussen en gierzwaluwen. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van het leefgebied en deels het foerageergebied van de Huismus en het leefgebied van de Gierzwaluw.

De noodzakelijke ontheffingen zijn aangevraagd en de voorgestelde mitigerende maatregelen zijn genomen.

Luchtkwaliteit:

Het plan Aldenhofpark draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit. Ook voor de toekomst worden geen problemen verwacht ten aanzien van luchtkwaliteit.

Externe veiligheid:

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven, buisleidingen en vervoersassen gelegen die in het kader van externe veiligheid een risico opleveren. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor het plangebied.

Technische infrastructuur:

Er is geen planologisch relevante technische infrastructuur in of nabij het plangebied gelegen.

Bedrijfshinder:

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die mogelijk kunnen leiden tot overlast voor de nieuwe woningen. De BMV, die deel uitmaakt van de eerste fase van Aldenhofpark, heeft een beperkte milieuzone van 10 meter ten aanzien van geluid. Eén nieuwe woning kan hier overlast van ondervinden.

In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de isolatie van deze woning, waarmee gegarandeerd wordt dat de maximale contour van de BMV de uitvoering van voorliggend plan niet in de weg staat en het woon- en leefklimaat ter plaatse niet wordt aangetast.

Verkeer en parkeren:

De in de paragraaf 5.10 beschreven parkeerbehoefte bedraagt 172 parkeerplaatsen. In het plan zijn 189 parkeerplaatsen opgenomen. Met bijtelling van de parkeerplaatsen bij L'Hirondelle zijn er 212 parkeerplaatsen beschikbaar. Het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen.

Archeologie en cultuurhistorie:

Volgens de archeologische verwachting- en cultuurhistorische advieskaart van de gemeente Heerlen kent het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. In deze gebieden gelden geen restricties ten aanzien van de voorgenomen planvorming, tenzij er een vindplaats binnen 50 meter van het plangebied is gelegen. Dit is niet het geval. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Ook zijn er binnen het plangebied geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen.

Conclusie:

Bij realisatie van onderhavige plan zijn de planeffecten op de omgeving minimaal. Aandachtspunten zijn de thema's bodem, akoestiek en ecologie. Deze zijn aanvullend onderzocht. Uit de onderzoeken volgt dat noch belanghebbenden noch beschermde soorten onevenredig in hun belangen worden geschaad. Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Hoofdstuk 6 Structuur bestemmingsplan

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding (plankaart) vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en voor de uitleg van de keuze voor de bestemmingen en de overige regels.

In dit hoofdstuk wordt de systematiek, de opbouw en de indeling van de regels kort toegelicht.

6.1 Opbouw van de regels

Voor de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij moet conform de SVBP2012 een vaste volgorde aan worden gehouden, te weten:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 6.2)

  • begrippen
  • wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 6.3)

  • bestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 6.4)

  • anti-dubbeltelregel
  • algemene bouwregels
  • algemene gebruiksregels
  • algemene aanduidingsregels
  • algemene afwijkingsregels
  • algemene wijzigingsregels
  • overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 6.5)

  • overgangsrecht
  • slotregel

6.2 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

6.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende enkel- en/of dubbelbestemmingen. Deze regels zijn eveneens opgesteld conform de vaste structuur van hoofdgroepen die de SVBP2012 voorschrijft.

De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw. De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwregels houden direct verband met de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op de activiteit bouwen. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik.
De afwijkingsmogelijkheden van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de mogelijkheid om onder voorwaarden via een omgevingsvergunning af te wijken van een specifieke bouw- of gebruiksregel.

Artikel 3 Groen

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verhardingen zoals fietsstraten, fiets-/voetpaden en inritten. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van openbaar nut en een bijenkasteel. Binnen Groen zijn speelvoorzieningen toegestaan.

Artikel 4 Verkeer

Deze gronden zijn onder andere bestemd voor wegen met een verblijfs- en een ontsluitingsfunctie voor aanliggende percelen, voor parkeren, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige doeleinden. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van openbaar nut.

Artikel 5 Wonen

Deze gronden zijn bestemd voor wonen, in de vorm van vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen of gestapelde woningen, zoals per bouw- of bestemmingsvlak is aangeduid. De woning of woningen moeten binnen het bouw- of in voorkomende gevallen bestemmingsvlak worden opgericht. De gronden gelegen buiten het bouwvlak worden aangemerkt als aangrenzend erf.

6.4 Hoofdstuk 3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en de overige regels.

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 7 Algemene bouwregels

In dit artikel wordt, bij de toepassing van regels van het bestemmingsplan, de aanvullende werking van de bouwverordening deels uitgesloten. Verder is in dit artikel de regeling voor ondergronds bouwen opgenomen, voor het splitsen van woningen en voor nutsvoorzieningen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn aanvullende gebruiksregels opgenomen, onder andere ten aanzien van detailhandel, permanente bewoning en prostitutie. Deze regel geldt voor alle bestemmingen.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn specifieke regels ten aanzien van de gebiedsaanduiding geregeld naast de reeds geldende regels van de (basis)bestemmingen. In dit artikel is de 'milieuzone - bodembeschermingsgebied' geregeld in verband met de aanwezige verontreiniging.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is aan het college de bevoegdheid gegeven om onder voorwaarden de bestemmingsgrenzen te wijzigen. Daarnaast kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen wat betreft het woningtype ter plaatse van het cluster Wilhelminastraat.

Artikel 12 Overige regels

Bij de overige regels is de verwijzing naar andere wettelijke regelingen opgenomen.

6.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Artikel 14 Slotregel

Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit artikel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en Handhaving

Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies.
De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie.
Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd.
Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan ruime aandacht te besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.

Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.

7.1 Handhavingsbeleid

Binnen de gemeente Heerlen vormt de handhaving van bestemmingsplannen een expliciet onderdeel van het handhavingsbeleid en is opgenomen in de beleidsnota
"Handhaving bouw- en ruimtelijke regelgeving". In deze nota wordt onder meer aandacht besteed aan de wijze, waarop handhaving zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat tegen iedere overtreding wordt opgetreden. Verder wordt in deze nota de wijze van prioritering weergegeven. Op basis van jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma's vindt vervolgens het uitvoeren van toezicht en daadwerkelijke handhaving plaats.

Bij het overtreden van de regels van het bestemmingsplan kan het college de volgende sanctionerende maatregelen toepassen: bestuursrechtelijke handhaven (bestuursdwang of dwangsom) of strafrechtelijk handhaven (economisch delict).

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven over de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financieel economisch uitvoerbaarheid bedoeld.

Volgens artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad een grondexploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de gemeenteraad besluiten af te wijken van het vaststellen van exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd.

Bij het onderhavige bestemmingsplan is dit laatste van toepassing en is een exploitatieplan daarom niet nodig. Via een anterieure overeenkomst wordt de grondtransactie en het kostenverhaal geregeld.

Hoofdstuk 8 Overleg en Procedure

8.1 Gevoerd overleg

Het bestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).

8.2 Procedurestappen

Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:

8.2.1 Voorontwerp

Bij het voorliggend plan wordt geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een inspraakreactie in te dienen.

8.2.2 Ontwerp

De ingediende vooroverlegreacties worden verwerkt, wat eventueel kan leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.

8.2.3 Vaststelling

De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. Ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.

8.2.4 Beroep

Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het instellen van beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.3 Data procedurestappen

8.3.1 Vooroverleg

B&W hebben ingestemd met het concept ontwerpbestemmingsplan Aldenhofpark:

  • behandeling door Burgemeester & Wethouders: 11 maart 2014

Betreffende de voortgang van de procedure hebben de volgende activiteiten plaatsgevonden:

  • concept ontwerp toesturen naar de Provincie en overige instanties, artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening: 13 maart 2014
8.3.2 Ontwerp

B&W hebben ingestemd met het ontwerp bestemmingsplan Aldenhofpark:

  • behandeling door Burgemeester & Wethouders: 11 maart 2014
  • tervisielegging ontwerp bestemmingsplan, artikel 3.8 Wro (zes weken),
    met ingang van: 17 april 2014 tot en met 28 mei 2014
  • hoorzitting gemeente: n.v.t.
8.3.3 Vaststelling

Betreffende de voortgang van de procedure zullen de volgende planactiviteiten plaatsvinden:

  • behandeling door Burgemeester & Wethouders: n.n.b.
  • behandeling in de commissie Ruimtelijke Structuur: 16 september 2014
  • vaststelling bestemmingsplan door de gemeenteraad: 30 september 2014
  • bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan,
    artikel 3.8 Wro: n.n.b.
8.3.4 Beroep

Belanghebbenden kunnen, gedurende de beroepstermijn van zes weken, beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De beroepstermijn begint met ingang van de dag, na die waarop het vaststellingsbesluit is bekend gemaakt.