Plan: | Burgemeester Custerslaan 49 Landgraaf |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0882.OVGBURGCUSTERSLN49-VG01 |
Initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de locatie Burgemeester Custerslaan 49 te (6373 TP) Landgraaf een nieuwbouwwoning te realiseren ter plaatse van een bestaande, te slopen woning.
Uitsnede topografische kaart met aanduiding projectgebied
Het realiseren van de nieuwe woning is op grond van de ter plekke geldende beheersverordening 'Nieuwenhagen- Lichtenberg' niet toegestaan. De gemeente Landgraaf heeft kenbaar gemaakt in principe medewerking te willen verlenen aan het voornemen. Betreffend schrijven d.d. 18 november 2022 is bijgevoegd als Bijlage 1.
Er dient buitenplans te worden afgeweken van het bestemmingsplan middels een omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening', ook bekend als een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat ondanks de strijdigheden met het geldende planologisch-juridische kader sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Voorliggend document voorziet in de vereiste ruimtelijke onderbouwing.
In dit hoofdstuk worden het projectgebied, de huidige situatie en het project beschreven. Tevens wordt dit hoofdstuk ingegaan op de ruimtelijke effecten van het project.
Onderhavig projectgebied is gelegen aan de Burgemeester Custerslaan 49 te Landgraaf.
Luchtfoto met aanduiding projectgebied
Het projectgebied staat kadastraal bekend als gemeente Nieuwenhagen - sectie D - nummers 247 en 500.
Kadastrale kaart met aanduiding projectgebied
Ter plaatse van het projectgebied is in de bestaande situatie reeds één woning aanwezig met twee (kleine) bijgebouwen en een tuinhuis. De bestaande situatie is in onderstaande afbeelding weergeven.
Ontwerptekening situatie bestaand
Het voornemen bestaat om ter plekke een nieuwbouwwoning te realiseren middels sloop- en herbouw. Daarnaast is de wens om een zwembad te realiseren aan de zuidzijde van het projectgebied. In onderstaande situatietekening is de toekomstige situatie weergegeven. De volledige tekeningen van het bouwplan zijn bijgevoegd als Bijlage 2.
Ontwerp tekening situatie nieuw
Voor deze woning is een ontwerp vervaardigd door LAB32 Architecten. Het ontwerp wordt inzichtelijk gemaakt in onderstaande afbeeldingen.
Voorgevel
Achtergevel
3D-aanzicht woning (vanaf de straat)
3D- aanzicht woning
Omschrijving
De woning heeft een vloeroppervlakte van circa 237 m². Door de aanwezigheid van zowel de woonkamer, keuken, badkamer en slaapkamer op de begane grond is de woning levensloopbestendig. Tevens is een lift aanwezig die de verdiepingen voor eenieder toegankelijk maakt. Op de verdiepingsvloer bevinden zich tevens nog 4 slaapkamers, een dakterras en twee (kleine) badkamers. Voorts wordt het buitenterrein voorzien van onder anderen een overdekt terras, vijver.
De gevels van de nieuwe woning bestaan uit betonstuc/prefab betonelementen gecombineerd met houten gevelbekleding. De daken zullen worden voorzien van een sedumdak gecombineerd met zonnepanelen.
Ieder nieuwbouwplan gaat gepaard met het optreden van ruimtelijk-visuele effecten. Beoordeeld dient te worden of de effecten die optreden vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt aanvaardbaar zijn.
Ter plaatse van de projectlocatie is momenteel sprake van een woning met losse bijgebouwen. Het project voorziet in de sloop van de bestaande woning en bijgebouwen, waarna een nieuwe woning wordt gebouwd. De nieuwe woning in twee bouwlagen met een souterrain krijgt dezelfde oriëntatie op de kavel als de bestaande woning. De woning vormt één totale massa, waarbij de garage en entree deel uitmaken van het bouwwerk, maar voor de gevel van de daadwerkelijke woning liggen. Het hoofdgebouw is hierdoor dieper uitgevoerd dan doorgaans toegestaan, maar stedenbouwkundig gezien is dit acceptabel.
Gelet op het stedenbouwkundig advies uit de adviesbrief bijgevoegd als Bijlage 1 worden de ruimtelijk-visuele effecten acceptabel geacht.
Ter plaatse van het projectgebied is de beheersverordening 'Nieuwenhagen Lichtenberg', vastgesteld door de gemeenteraad van Landgraaf op 27 juni 2013, van kracht. Op grond van deze beheersverordening heeft de locatie de bestemming 'Wonen'. Tevens is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en bouwaanduiding 'vrijstaand' van toepassing.
Uitsnede bestemmingsplankaart met aanduiding projectgebied
Ter plaatse van het projectgebied zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden in zijn algemeenheid bestemd voor regulier wonen. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Het beoogd project is op diverse punten in strijd met de beheersverordening.
Woning
Ter plaats van de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen behoudens de bestaande woningen geen nieuwe woningen worden opgericht, bestaande woningen niet worden gesplitst en binnen de bestaande bebouwing geen extra woningen worden opgericht. De beheersverordening staat nieuwbouw van een woning niet rechtstreeks toe.
Bebouwingsdiepte
Op grond van de bouwregels van de bestemming 'Wonen' is de bebouwingsdiepte (de maximale toegestane afstand tussen de voor- en achtergevel) maximaal 17 meter. Het project voorziet in een bebouwingsdiepte van 18,70 meter exclusief garage en entree (welke geschaard kunnen worden als bijgebouw) en de overstekende dakdelen (welke op grond van de bepalingen omtrent plaatsing, afstanden en maten buiten beschouwing gelaten kunnen worden). Hoewel dit nog steeds dieper is dan de toegestane bebouwingsdiepte kan door gebruik te maken van de algemene afwijkingsregels (artikel 25, onder 25.1) ten behoeve van de bebouwingsdiepte 10% worden afgeweken tot een diepte van 18,70 meter.
Entree woning
Op grond van de bouwregels van de bestemming 'Wonen' dienen bijgebouwen minimaal 3 meter achter de voorgevel gesitueerd te worden. Zowel de garage als de entree zijn gelegen vóór de voorgevel. Ten behoeve van de garage kan toepassing worden gegeven aan de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als opgenomen in artikel 15.3.5 omdat deze voldoet aan de minimale afstand van 5 meter vanaf de bestemming 'Verkeer'. Het realiseren van de entree voor de voorgevel is daarentegen niet toegestaan op basis van de beheersverordening.
Gelet op bovenstaande punten is het realiseren van het project niet toegestaan op basis van de geldende beheersverordening. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van de beheersverordening middels een projectafwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld. Voorliggend document voorziet in de ruimtelijke onderbouwing.
Naast de geldende beheersverordening 'Nieuwenhagen Lichtenberg' is het facetbestemmingsplan 'archeologie' van kracht. Dit bestemmingsplan zorgt dat het geldende archeologische beleid in alle bestemmingsplannen planologisch-juridisch is verankerd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid. Het Rijksbeleid wordt besproken aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Voor de beschrijving van het provinciale beleid is gebruik gemaakt van de Provinciale Omgevingsvisie (POVI) en de Omgevingsverordening Limburg 2014/2022. Voor wat betreft het regionale beleid wordt ingegaan op de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL). Het gemeentelijke beleid is ontleend aan de Structuurvisie 2030.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. In de NOVI staat de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal, waarmee wordt bedoeld dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. In de NOVI wordt gebruik gemaakt van afwegingsprincipes bij het maken van keuzes:
In de NOVI zijn de volgende belangrijkste keuzes opgenomen:
Ter uitvoering van de in de NOVI gemaakte keuzes is een Uitvoeringsagenda opgesteld. Daarin staat hoe samen met mede overheden en de samenleving uitvoering zal moeten worden gegeven aan de NOVI. In de Uitvoeringsagenda staat een overzicht van instrumenten voor de verschillende beleidskeuzes uit de NOVI. De NOVI wordt uitgewerkt in algemene rijksregels, bestuurlijke afspraken, beleidsprogramma's, inzet van financiële middelen en kennisontwikkeling. Daarnaast wordt gebiedsgericht gewerkt met Omgevingsagenda's en NOVI-gebieden.
In de NOVI wordt ten aanzien van Zuid Limburg aangegeven dat de regio sociaaleconomische en fysieke opgaven heeft die van betekenis zijn in een bijzondere grensoverschrijdende omgeving (met regio's rond het Duitse Aken, het Waalse Luik en het Vlaamse Hasselt). De opgaven die te maken hebben met bereikbaarheid (drielandentrein), circulaire economie (Chemelot) en bevolkingsdaling (voormalige mijnstreek) zijn stuk voor stuk fors en vragen alle drie internationale afstemming en overleg. Een rijksrol is daarbij noodzakelijk.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Strijd met het Rijksbeleid is niet aan de orde, omdat sprake is van een kleinschalige ontwikkeling en er geen onderwerpen vanuit de NOVI en Barro op het projectgebied van toepassing zijn. Ook gelden er vanuit de Rarro geen beperkingen ten aanzien van het voornemen.
Op het moment dat de nieuwe Omgevingswet in werking treedt, dient de provincie te beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van de POVI zijn opgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de POVI is het projectgebied aangeduid als 'stedelijk gebied'.
Stedelijke gebied
De voor 'stedelijke gebieden' aangewezen zones betreffen de bestaande bebouwde gebieden in stedelijke gebieden. De provinciale beleidsaccenten binnen deze zone zijn gericht op een aantrekkelijke, sociale, gezonde en veilige leefomgeving. De stedelijke functies worden geconcentreerd in compacte steden en dorpen.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt. Het projectgebied is blijkens de kaart 'Milieubeschermingsgebieden' niet gelegen in een beschermingsgebied.
Met de komst van de Omgevingswet is een nieuwe (provinciale) omgevingsverordening nodig die past binnen de kaders en het instrumentarium van de Omgevingswet. Daartoe hebben Provinciale Staten van Limburg in december 2021 de Omgevingsverordening Limburg 2021 (OvL2021) vastgesteld. In hoofdzaak is de nieuwe OvL2021 een beleidsneutrale omzetting van de OvL2014. Wel is sprake van een aantal gewijzigde onderwerpen. Dit betreft instructieregels aan gemeenten op het gebied van wonen, zonne-energie, na-ijlende effecten van de steenkoolwinning en huisvestingsnormen voor internationale werknemers.
De inwerkingtreding van de OvL2021 zal gelijktijdig met inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan plaatsvinden. Wel worden nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen door de provincie in de geest van de nieuwe OvL2021 beoordeeld.
In het kader van na-ijlende effecten van de steenkoolwinning kan gesteld worden dat een gelijkmatige bodemstijging over een groot gebied niet tot schade leidt. De kans is hoger in gebieden waar de bodemstijging ongelijkmatig, met grote hoogteverschillen en plotseling, stapsgewijs optreedt. Dit soort gebieden zijn terug te vinden langs grenzen van ontmijnde gebieden bij tektonische (hoofd)breukzones.
Gelet op bovenstaande is het rapport 'Na-ijlende gevolgen steenkolenwinning Zuid-Limburg geraadpleegd. Op grond van de in dit rapport opgenomen kaart 'bodemhoogteverandering in het Zuid-Limburgse mijngebied voor de periode 1974 - 2014 en mogelijke invloed gebieden als gevolg van verschillen in bodemstijging' is onderhavige locatie gelegen nabij een tektonische breuk met mogelijke gevolgencategorie EK 3 (blauw).
Uitsnede kaart 'bodemhoogteverandering in het Zuid-Limburgse mijngebied voor de periode 1974 - 2014 en mogelijke invloed gebieden als gevolg van verschillen in bodemstijging' met indicatie projectlocatie
In onderstaande afbeelding is de kans van het optreden van een ongewenste gebeurtenis per categorieën omschreven. Op grond van deze tabel is de kans voor het optreden van een ongewenste gebeurtenis ter plaatse van onderhavige locatie laag.
Tabel gevolgencategorieën
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en stelt dat de toelichting bij een bestemmingsplan waarmee een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, gemotiveerd wordt waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 2.2.1 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 (OvL2014) is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties (indien twaalf of meer woningen worden gerealiseerd) of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend project voorziet in herbouw van een bestaande woning. Dientengevolge is geen sprake van een woningtoevoeging waardoor verdere toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde is.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het geldende provinciale beleid, bestaan er geen onoverkomelijke belemmeringen met betrekking tot voorliggend project. De ter plaatse van de projectlocatie van toepassing zijnde provinciale zonering ‘stedelijk gebied’ impliceert geen belemmeringen vanuit beleidsoogpunt. Daarnaast is de locatie niet gelegen in een milieubeschermingsgebied. Tevens is de ladder voor duurzame verstedelijking niet aan de orde.
De Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL) is een gezamenlijke, Zuid-Limburgse ruimtelijke visie op de woningmarkt, opgesteld door de Zuid-Limburgse gemeenten, vanuit het besef dat ruimtelijke ontwikkelingen in één gemeente directe invloed hebben op andere gemeenten. Ook erkennen gemeenten met deze gemeenschappelijke aanpak, dat onderlinge concurrentie, zeker met de huidige bevolkingsontwikkeling en de ambities die Zuid-Limburg als kennisregio heeft, leidt tot negatieve effecten die uiteindelijk ten koste gaan van de kracht van de regio. Een overschot aan woningen is niet in het gezamenlijke belang, want dat kan negatieve gevolgen hebben voor de bestaande woningvoorraad, met alle gevolgen van dien voor leefbaarheid, doorstroming en betaalbaarheid. Doel van deze visie is het creëren van een excellent woon- en leefklimaat in Zuid-Limburg door een goed functionerende woningmarkt met aantrekkelijke, elkaar aanvullende woonmilieus. Dit is een voorwaarde voor het benutten van de economische potentie van de regio, een ambitie die Zuid-Limburg hoog in het vaandel heeft staan.
De SVWZL bevat een driedelige opgave voor gemeenten, namelijk:
Voorliggende ontwikkeling voorziet niet in het toevoeging van een nieuwe woning. Er is in de bestaande situatie immers sprake van één woning welke wordt gesloopt. Dat het project voorziet in een kwalitatief goed woningbouwplan wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.2.
Het actuele woningbouwbeleid is vastgelegd in de Structuurvisie Wonen Zuid-Limburg (SVWZL), aangevuld met de op 23 december 2020 door de gemeenteraad van Landgraaf vastgestelde- en op 5 januari 2021 in werking getreden – beleidsregel 'Ruim baan voor goede woningbouwplannen 2021'.
Op grond van de nieuwe beleidsregel hoeven 'goede woningbouwplannen' niet meer te worden gecompenseerd. Of sprake is van een goed woningbouwplan wordt bepaald aan de hand van drie criteria:
Criterium 1: Het plan heeft maatschappelijke meerwaarde
Een woningbouwplan heeft maatschappelijke meerwaarde wanneer bijvoorbeeld sprake is van één van de volgende situaties:
Criterium 2: Het plan is planologisch aanvaardbaar
Een plan is (ruimtelijk) planologisch aanvaardbaar als het voldoet aan de Ladder van Duurzame verstedelijking (Besluit ruimtelijke ordening; artikel 3.1.6. lid 2) voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit betekent dat een beschrijving van de kwalitatieve en kwantitatieve behoefte nodig is:
Criterium 3: Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Het derde criterium betreft subregionale afstemming, zodat gezamenlijke oordeelsvorming plaatsvindt en het gemeenschappelijk belang voorop blijft staan (geen onderlinge concurrentie en overschotten op subregionale niveau). De sub regio bepaalt of het plan aan de subregionale woningmarktprogrammering wordt toegevoegd.
Ad 1. Maatschappelijke meerwaarde
Het project voorziet in een nieuwbouwwoning middels sloop- en herbouw van een reeds bestaande woning. Sprake is van een aantoonbare opwaardering van de woon- en leefomgeving ter plekke.
Ad 2. Het plan is planologisch aanvaardbaar
Het project voorziet niet in de toevoeging van een woning waardoor geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en is de Ladder voor Duurzame verstedelijking niet van toepassing voor het initiatief. Tevens wordt de nieuwe woning levensloopbestendig ingericht. Aan levensloopbestendige woningen is behoefte in Zuid-Limburg.
Ad 3. Het plan is (sub)regionaal afgestemd
Omdat geen sprake is van toevoeging van een woning hoeft het project niet te worden afgestemd met de regio. Sprake is van vervanging van woningbouw waardoor de planvoorraad niet wijzigt.
Gelet op vorenstaande past voorliggend project binnen het regionale beleid.
Op 15 december 2011 heeft de gemeente Landgraaf de ‘Structuurvisie 2030’ vastgesteld. De ‘Structuurvisie 2030’ betreft een ontwikkelingsplan van de ontwikkelingen die het gemeentebestuur het meest wenselijk acht voor de toekomst. Daarnaast zijn in het kader van deze ontwikkeling de ruimtelijke consequenties weergegeven voor het gemeentelijk grondgebied.
In de gemeente Landgraaf, samen met de hele regio, is sprake van bevolkingskrimp en een afname aan behoefte aan huishoudens. Daarom wordt de omvang van de huidige woningbouwplannen en bouwlocaties teruggebracht. Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren van de woonkwaliteit en het 'plussen' van woningen tot een hoger kwaliteitsniveau.
De omgeving van het projectgebied is te typeren als verstedelijkt gebied met redelijk compacte bebouwing maar met een kleinschalige, dorpse uitstraling én met grote sociale binding per eenheid (kern, buurt, straat). Het gebied heeft duidelijk een eigen kwaliteit die zich uit in bijvoorbeeld het verenigingsleven, het type bebouwing, de historie en de ligging in het landschap. In Landgraaf is in nagenoeg elk gedeelte van het stedelijke gebied, het landschap dan wel de natuur nabij. In het gebied leven mensen die hier wonen, werken, recreëren, hun vrije tijd besteden en zich verplaatsen. Doelstelling voor het gebiedstype stedelijk gebied is de identiteit van Landgraaf in zijn geheel en als onderdeel van Parkstad te versterken, de kwaliteit van de woon- en leefomgeving te verbeteren en de economie te versterken.
De initiatiefnemer beoogt het woongenot en de woonkwaliteit te bevorderen. Omdat door voorliggend bestemmingsplan geen extra woningen worden mogelijk gemaakt, voldoet het plan aan de structuurvisie 2030.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid wordt geconcludeerd dat het project niet strijdig is met dit beleid.
Bij de realisering van een project moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het projectgebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Bij het realiseren van een nieuwe woning kan een milieueffectenrapportage nodig zijn op basis van het Besluit M.e.r. of de Wet natuurbescherming.
Als bij woningbouw sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals aangegeven in onderdeel D 11.2, kolom 1, én wordt voldaan aan de drempel zoals opgenomen in kolom 2, dan is sprake van een m.e.r. plicht.
Zoals aangegeven in paragraaf 4.2.4 kan voorliggende planontwikkeling niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorts is geen sprake van een project dat betrekking heeft op
Voorliggend project voorziet in de sloop en herbouw van een bestaande woning. De voorgenomen activiteit blijft hiermee ruimschoots onder de drempel en is sprake van een informele m.e.r.-beoordeling. Dit wordt ook wel de vorm-vrije m.e.r.-beoordeling genoemd. Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden.
Bij elk nieuwbouwplan dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
Ad. a. de kenmerken van het project
Het projectgebied is circa 1.570 m² groot. Deze percelen zijn bestemd voor regulier wonen en de bestaande woning wordt gesloopt- en herbouwd.
In de nabije omgeving zijn geen relevante activiteiten of projecten waarmee rekening moet worden gehouden in de beoordeling.
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen verandert niet als gevolg van de realisatie van de woning. Dit onderdeel geeft geen aanleiding aanzienlijke gevolgen voor het milieu te veronderstellen, zodanig dat daarvoor een milieueffectrapportage moet worden doorlopen.
Zowel in de realisatiefase als in de gebruiksfase vindt er geen productie plaats van afvalstoffen, anders dan regulier bouw- en huishoudelijk afval.
Tijdens de realisatiefase is er wellicht enige hinder in de vorm van geluid en mogelijk trillingen. Het (aannemers)bedrijf welke verantwoordelijk is voor de uitvoering van de realisatie zal zich moeten houden aan de algemene wet en regelgeving en de geldende milieuwetgeving.
Woningen zijn geen risicobronnen. In paragraaf 4.1 (Externe veiligheid) hieronder is daarnaast geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn vanuit het plaatsgebonden en groepsrisico ten aanzien van inrichtingen, transportassen en buisleidingen.
Ad. b. de plaats van het project
Het projectgebied is in gebruik als woonperceel en wordt omgeven door woningen met tuinen.
Ter plaatse van het projectgebied zijn geen relevante natuurlijke hulpbronnen die bijdragen aan het project dan wel een effect hebben op het project.
Uit de beoordeling van de planologisch relevante milieuaspecten in de volgende paragrafen komt naar voren dat het planvoornemen deze aspecten niet belemmert.
Ad. c. de kenmerken van de potentiële effecten
Voorliggend project voorziet in het realiseren van een nieuwe woning middels sloop- en herbouw. Bij de realisatie wordt zowel aan de geldende algemene wet- en regelgeving als aan de geldende milieuwetgeving voldaan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de verschillende milieu- en omgevingsaspecten.
Gelet op de omvang van het project, mede afgezet tegen de oppervlakten en aantallen die worden genoemd in categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit m.e.r., is sprake van een kleinschalig project. De kenmerken en de plaats van het project zijn beschreven in hoofdstuk 2 van deze toelichting. De kenmerken van de potentiële effecten van het project worden hieronder in hoofdstuk 5 nader beschouwd. Met alle belangen en waarden is derhalve voldoende rekening gehouden. Deze toelichting dient derhalve beschouwd te worden als 'Vormvrije aanmeldnotitie milieu-effect-rapportage'.
Het project heeft een relatief beperkte omvang en wordt mogelijk gemaakt binnen de kern in een overwegend woongebied. Daarnaast zijn er geen belemmerende milieuaspecten voorzien die een negatieve invloed hebben op de beoogde ontwikkeling of omliggende omgeving. Gezien de aard, omvang en ligging kan worden gesteld dat het project niet kan worden aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Er hoeft dan ook geen milieueffectrapportage te worden opgesteld en er hoeft ook geen m.e.r.-beoordeling te worden doorlopen.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging of indien nieuwe verblijfsruimten worden gerealiseerd, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter geschikt is voor het voorgenomen gebruik. De locatie is op grond van de nota bodembeheer/bouwverordening vrijgesteld voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek, mits uit historisch vooronderzoek is gebleken dat de locatie 'onverdacht' is. Voorts dient de grond worden vrijgesteld van eventuele aanwezig ontplofbare oorlogsresten. In navolgende paragrafen wordt nader ingegaan om voornoemde bodem-aspecten.
Om te beoordelen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik is een historisch vooronderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3. Op grond van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden gedaan:
Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de locatie als 'onverdacht' gekenmerkt kan worden.
De grond ter plaatse van het projectgebied is op grond van de risicokaart CE gemeente Landgraaf gelegen te midden in het gebied van verschoten geschutsmunitie. Gelet hierop is advies gevraagd bij zowel de gemeente Landgraaf als een uitvoerder van dergelijke onderzoeken (EuroRadar). Dit advies is bijgevoegd als Bijlage 4. Dientengevolge is de locatie verdacht op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten.
Uitsnede risicokaart CE gemeente Landgraaf met aanduiding projectlocatie
Ter plaatse van de bestaande bebouwing zal de bodem naar verwachting naoorlogs zijn geroerd. De kans dat hier sprake is van ontplofbare oorlogsresten is daardoor vrij klein. Echter zal als gevolg van voorliggend project nieuwe grondwerkzaamheden plaatsvinden ter plaatse van ongeroerd grond. In beginsel zou dit betekenen dat ten behoeve van het project een risicoanalyse dient te worden uitgevoerd.
Risicoanalyse
In een risicoanalyse worden onder anderen de resultaten uit het vooronderzoek (Begeleidende document Risicokaart CE), welke is opgenomen als Bijlage 5 bij voorliggend plan, gematcht met de grondroerende activiteiten en/of werkzaamheden die plaatsvinden als gevolg van onderhavig project. In het geval er een risicoanalyse uitgevoerd zou worden zal - gelet op de aanwezige ongeroerd gebieden - altijd blijken dat er een opsporingsonderzoek noodzakelijk is. In dat kader is initiatiefnemer voornemens om alvorens wordt gestart met de graafwerkzaamheden een opsporingsonderzoek naar ontplofbare oorlogsresten uit te voeren.
Opsporingsonderzoek naar ontplofbare oorlogsresten
Middels een opsporingsonderzoek naar ontplofbare oorlogsresten worden de ongeroerde gronden gecontroleerd op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. Het uitvoeren van dit onderzoek kan enkel plaatsvinden zodra het opsporingsgebied gereed is gemaakt door opdrachtgever en gelet op de (hoge)kosten van deze werkzaamheden is het passend om dergelijke onderzoek uit te voeren zodra de omgevingsvergunning is vastgesteld. Ten behoeve van de beoogde grondwerkzaamheden zal het opsporingsonderzoek nader worden geconcretiseerd- en uitgevoerd zodat een veilig woon- en verbouw werkomgeving kan worden gerealiseerd.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmering voor het beoogde project.
Met betrekking tot het aspect geluid kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai.
Het projectgebied is gelegen aan de Burgemeester Custerslaan. Voor deze weg geldt een maximum snelheidsregime van 30 km/u. Dergelijke wegen zijn op basis van de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Voorts is het projectgebied niet gelegen binnen een wettelijke vastgestelde geluidzone van een andere weg. In dit kader is akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai niet aan de orde. De projectlocatie ligt niet in een geluidzone van industrie of spoor. Vanuit akoestisch oogpunt is sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmering voor het beoogde project.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
In de directe omgeving is geen sprake van bedrijfsactiviteiten die een belemmering vormen voor, respectievelijk belemmerd worden door, een (nieuwe) woningbouwontwikkeling ter plaatse van het projectgebied. Dientengevolge is het aspect milieuzonering niet aan de orde.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor het beoogde project.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wm). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wm, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16
Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.
Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan 1.500 tot woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend voornemen is geenszins vergelijkbaar met een nieuwbouwplan voor 1.500 woningen. Dientengevolge draagt onderhavig project niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 2.278 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is niet van toepassing op onderhavig project.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen voor onderhavig project.
Het beleid in het kader van externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het projectgebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
In onderhavig geval is geen sprake van een zogenaamd (nieuw) kwetsbaar object. Het project voorziet namelijk in (herbouw) van een bestaande woning. Dientengevolge heeft het project geen invloed op zowel het groepsrisico als het plaatsgebonden risico ter plekke.
Gelet op het vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het project.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5, dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd. Daaromtrent zijn in de Erfgoedwet bepalingen opgenomen die de gemeenteraad in acht moet nemen.
Ter plaatse van het projectgebied is het facetbestemmingsplan 'Archeologie', vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013, van kracht. Op grond hiervan heeft de locatie de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)'. Op de voor 'Waarde - Archeologie 4 (Gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde)' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd. Het verbod is niet van toepassing indien de grootte van de bodemingreep niet meer dan 2.500 m² bedraagt. Het projectgebied heeft een oppervlak van circa 1.595 m². Dientengevolge is archeologische onderzoek niet aan de orde.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig project.
Door het projectgebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident vanwege de reeds bestaande woning ter plekke. De nieuw te realiseren woning zal hierop worden aangesloten. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient eventueel met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor het bouwplan.
Met betrekking tot onderhavige project dienen de (eventuele) gevolgen voor de verkeersstructuur alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt. In bestaande situatie is reeds sprake van een woning met ontsluiting op de Burgemeester Custerslaan. De verkeersstructuur verandert dan ook niet.
In het kader van parkeren dienen twee parkeerplaatsen gerealiseerd te worden op eigen terrein. De parkeerplaatsen zijn op onderstaande afbeelding gevisualiseerd. Gelet op de beschikbare ruimte en kan worden aangenomen dat voldoende ruimte beschikbaar is voor parkeren.
Uitsnede begane grond ontwerp met aanduiding garage en parkeerlocatie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het project.
De provincie Limburg kent als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. Dat zorgde voor veel onduidelijkheid en papieren rompslomp.
Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap Limburg. Het waterschap geeft haar advies over de plannen. De hele oppervlakte van de nieuw woning dient te worden gezien als nieuw verhard oppervlakte en daarom dient het hemelwater te worden verwerkt in het projectgebied. Infiltratie- en bergingsvoorzieningen in het plan dienen gedimensioneerd te worden 80 mm per twee uur met een beschikbaarheid van de gehele berging binnen 24 uur.
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen onderhavig projectgebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van het beoogde project zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente Landgraaf. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie. Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein. Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terrein delen binnen de locatie zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar de naastgelegen tuin, alwaar het hemelwater rechtstreeks kan infiltreren in de bodem.
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen van de gemeentelijke riolering. Daarbij is het streven om alles zoveel mogelijk klimaat adaptief aan te leggen. Het opgevangen hemelwater dient binnen de eigen perceelsgrenzen te worden afgehandeld. Zo kan het hemelwater worden benut voor hergebruik, bijvoorbeeld middels een grijswatercircuit. Overtollig hemelwater dient op eigen terrein te kunnen worden gebufferd om vervolgens in de bodem te infiltreren.
Op 1 april 2019 zijn de nieuwe Beleidsregels Keur Waterschap Limburg 2019 in werking getreden. In deze beleidsregels is vastgelegd dat een bergings-/infiltratievoorziening minimaal gedimensioneerd dienen te worden op een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd eens in de 100 jaar gebaseerd op het gemiddelde klimaatscenario 2050. Voor Zuid-Limburg (Heuvelland) geldt bij maatwerk een buiduur van twee uur, zijnde 80 mm.
Momenteel is een groot gedeelte van het projectgebied onverhard of halfverhard. Enkel ter plaatse van de entree van de woning en een gedeelte van de tuin is verhard oppervlakte. In de nieuwe situatie wordt een nieuwe woning gebouwd met overdekt terras en een poolhouse met een overdekt terras. De bebouwing ter plekke (te realiseren woning en het bijgebouw) heeft een gezamenlijk oppervlakte van 436 m².
Vanwege voorliggend project dient de hemelwatervoorziening een capaciteit te hebben van 436 x 80 mm = 35 m³. Initiatiefnemer is voornemens om op eigen terrein een waterhuishoudkundige voorziening te realiseren. Bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen wordt verder ingegaan hoe het hemelwater ter plekke wordt opgevangen.
In de hemelwatervoorziening mag enkel schoon hemelwater opgevangen worden waaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd. Uitloging bij infiltratie kan worden voorkomen door alleen schoon hemelwater te infiltreren in de bodem. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen in de bouw wordt verontreiniging van het hemelwater voorkomen.
Verder kan door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, worden voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien. Wateroverlast voor derden is niet aan de orde, gelet op het overwegend vlakke terrein.
Het aspect waterhuishouding vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Blijkens de kaart 'Natuur' van het OvL2021 is onderhavig projectgebied niet gelegen binnen een onderdeel van het 'Natuurnetwerk' (NNN). Tevens is geen sprake van de ligging binnen het Nationaal Landschap Zuid-Limburg. Derhalve is geen sprake van aantasting van het Limburgs buitengebied.
Natura2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In Natura2000 gebieden worden bepaalde diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving beschermd door de biodiversiteit te behouden. Natura2000 gebieden worden beschermd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Het projectgebied is op een afstand van ruim 2,2 kilometer gelegen van het meest nabijgelegen Natura2000 gebied 'Brunssummerheide'.
Uitsnede kaart 'Natura2000' OVL2021 met aanduiding projectgebied
In mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beslist dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet gebruikt mag worden als basis om toestemming te verlenen voor activiteiten die leiden tot een stikstof toename ter plekke van stikstofgevoelige habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden. Deze beslissing heeft consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen welke een toename van de stikstofdepositie tot gevolg hebben. Het PAS mag immers niet meer gebruikt worden als basis voor toestemmingverlening voor activiteiten en plannen die kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie.
Effecten kunnen in beginsel alleen optreden door zogenaamde externe werking, waarbij veranderingen en activiteiten binnen het projectgebied kunnen leiden tot veranderingen van de milieusituatie in de natuurgebieden; in onderhavig plan betreft dit de uitstoot van stikstof als gevolg van het plan. Voor projecten, zoals onderhavig bouwplan, betekent dit dat moet worden beoordeeld of een natuurvergunning is vereist als gevolg van de uitstoot van stikstof tijdens de bouw- en de gebruiksfase. Blijkt uit bovenstaande beoordeling dat geen natuurvergunning is vereist, dan vormt het aspect geen belemmering voor de uitvoering van het project.
Uit de berekeningen met AERIUS (zie Bijlage 6) blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op, voor stikstof gevoelige, natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. De uitkomsten van de AERIUS berekening geven geen aanleiding een Wnb-vergunning aan te vragen of een verklaring van geen bedenkingen te vragen vanwege mogelijke effecten op N2000-gebieden.
In de Wet natuurbescherming zijn de onderdelen uit de Europese Habitatrichtlijn en onder meer de Vogelrichtlijn, die de bescherming van soorten betreft, geïmplementeerd. De wet biedt ook het kader voor de bescherming van inheemse dier- en plantensoorten die geen bescherming genieten op grond van de Habitatrichtlijn. Er geldt een aantal verboden ter bescherming van beschermde dier- en plantensoorten.
Artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Het projectgebied is in de bestaande situatie bebouwd en gelegen in een woonwijk van het stedelijk gebied in Landgraaf. Het plan gebied is voor een groot gedeelte verhard. In verband met de beoogde sloop- en bouwwerkzaamheden is een quickscan flora & fauna uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 7. Op grond van de quickscan zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Het aspect natuur en landschap vormt geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Duurzame stedenbouw verbreedt de aandacht naar meer aspecten dan alleen de verkaveling en ontsluiting. Duurzaamheid gaat ook om een zuinig ruimtegebruik, milieuvriendelijkheid, veilig verkeer en vervoer en natuur en rekening houden met het waterhuishoudingsysteem, omgevingsinvloeden, landschapsstructuren en landschapselementen.
Dit betekent in de praktijk dat gelet moet worden op het materiaalgebruik, de vormgeving, gebruik van alternatieve energiebronnen, compact bouwen, intensief ruimtegebruik en flexibel bouwen (levensloopbestendig).
Duurzaam bouwen heeft een volwaardige plaats in het ontwerp, het bouwen en beheren van de bebouwing. Tijdens de bouw kan door zuinig om te gaan met bouwmaterialen worden voorkomen dat er onnodig afval ontstaat.
De uitvoerbaarheid van de planontwikkeling dient in relatie tot de gemeentelijke financiën te zijn gewaarborgd. Daarbij dient ook te worden onderzocht of en in hoeverre de voorgenomen afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan aanleiding kunnen geven tot aanspraken om planschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening geeft aan om welke bouwplannen het gaat.
Hoofdregel is dat er een plicht bestaat voor het opstellen van een exploitatieplan. Onder artikel 6.12, lid 2 Wro wordt hierop echter een aantal uitzonderingsmogelijkheden geboden:
Het verhaal van kosten over de in het plan of besluit begrepen kosten is anderszins verzekerd.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Tussen de gemeente Landgraaf en de initiatiefnemer van voorliggende ontwikkeling is een overeenkomst gesloten waardoor eventuele voor vergoeding in aanmerking komende planschadeclaims voor rekening komen van initiatiefnemer.
De procedure voor vaststelling van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerp omgevingsvergunning ter visie kan worden gelegd. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de omgevingsvergunning van start gaan.
De aanvraag om de omgevingsvergunning heeft onder andere betrekking op het toestaan van een gebruik in afwijking van het geldende planologisch-juridisch kader. De gemeente verleent medewerking aan het voeren van een planologische- juridische procedure op basis van artikel 2.1 lid 1 sub c juncto artikel 2.12 lid 1a sub 3 Wabo (buitenplanse afwijkingsprocedure c.q. projectbesluit/uitgebreide Wabo procedure). De aanvraag zal op grond van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, op grond van afdeling 3.4 Awb worden behandeld. In deze paragraaf wordt de procedure rondom de omgevingsvergunning toegelicht
Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning, waar nodig, overleg plegen andere betrokken overheden en overheidsdiensten (wettelijke adviseurs). Daarbij moet worden gedacht aan naburige gemeenten, het waterschap, en de diensten van het Rijk en de provincie. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is van overeenkomstige toepassing. De bedoeling van dit vooroverleg is voornamelijk om de opstellers van het plan tijdig de mogelijkheid te geven het plan desgewenst aan opmerkingen van andere overheden aan te passen.
Op de voorbereiding van een omgevingsgvergunning ex. artikel 2.1 c / 2.12 eerste lid 1, onderdeel a, sub 3 Wabo is, conform het bepaalde in de Wabo (paragraaf 3.3) de uitgebreide procedure van toepassing, met dien verstande dat het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage ligt. Binnen zes maanden dient op de aanvraag omgevingsvergunning te zijn beslist waarbij de eenmalige mogelijkheid geboden wordt deze termijn met zes weken te verlengen.
Het ontwerp van voorliggende omgevingsvergunning heeft vanaf 11 december 2023 tot 22 januari 2024 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.
Het voornemen is er om aan de Burgemeester Custerslaan 49 te (6373 TP) Landgraaf vervangende nieuwbouw te realiseren. De bestaande woning met bijgebouwen worden gesloopt, waarna één nieuwbouwwoning wordt gerealiseerd.
De beoogde ontwikkeling is op grond van de ter plekke geldende beheersverordening 'Nieuwenhagen-Lichtenberg' niet mogelijk. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden om het voornemen alsnog te faciliteren. Er dient zodoende buitenplans te worden afgeweken van de beheersverordening middels een omgevingsvergunning voor de activiteit 'handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening', ook bekend als afwijkingsprocedure. Ten behoeve van de afwijkingsprocedure dient een ruimtelijke onderbouwing te worden opgesteld waarin wordt aangetoond dat sprake is van goede ruimtelijke ordening.
Tegen het project bestaat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar aangezien aan de volgende uitgangspunten c.q. randvoorwaarden wordt voldaan:
Op grond van vorenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat bij onderhavig project, ondanks strijdigheid met de geldende beheersverordening, sprake is van goede ruimtelijke ordening.