direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veemarktkwartier 2010, 1e wijziging (Veemarktstraat)
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0855.WYZ2013007-e001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Er is een verzoek om wijziging van het bestemmingsplan 'Veemarktkwartier 2010' ingediend om het basketbalveld aan de Veemarktstraat, kadastraal bekend als gemeente Tilburg, sectie M nr 11560 (gedeeltelijk) te bebouwen. Het gaat om het realiseren van een kantoor-/bedrijfsverzamelgebouw.

Voor het perceel aan de Veemarktstraat waar het basketbalveld is gelegen geldt het bestemmingsplan 'Veemarktkwartier 2010' , vastgesteld door de gemeenteraad op 4 juli 2011 en onherroepelijk geworden 20 september 2012. Binnen dit bestemmingsplan is voor het perceel de bestemming Verkeer - Verblijf opgenomen. Het realiseren van het kantoor-/ bedrijfsverzamelgebouw past niet in de geldende bestemming. Om dit mogelijk te maken is dit wijzigingsplan opgesteld.

Op grond van artikel 19.4 en artikel 19.5 van het bestemmingsplan Veemarktkwartier 2010 hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemming Centrum - Binnenstad en Verkeer - Verblijf te wijzigen ten behoeve van het uitwisselen van genoemde bestemmingen. Het gaat hier om het wijzigen van de bestemming Verkeer - Verblijf in de bestemming Centrum - Binnenstad. De voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigngsbevoegdheid dienen hierbij in acht te worden genomen. Burgemeester en wethouders verklaren op de gewijzigde bestemmingen de regels van het moederplan van overeenkomstige toepassing met inachtneming van de in de wijzingsbevoegdheidheid opgenomen uitgangspunten. Het initiatief past hierin.

Met deze toelichting wordt een basis gegeven voor de bestemmingsplanwijziging waarmee medewerking kan worden verleend aan het initiatief. De toelichting geeft ook de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken weer waarnaar in de voorwaarden van de wijzigingsregels wordt verwezen.

1.1 Het plangebied

Het plangebied omvat het bouwen van een kantoor-/bedrijfsverzamelgebouw en is gelegen aan de Veemarktstraat waar nu een tijdelijk basketbalveld is gelegen. Globaal wordt het perceel begrensd door de Spoorlaan in het noorden, de Tivoliparkeergarage in het oosten en de Heuvelring in het westen. Het perceel is kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie M, nr 11560 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013007-e001_0001.jpg"

ligging plangebied

1.2 Wijzigingsbevoegdheid

1.2.1 Voorwaarden gebruikmaking wijzigingsregels

Bugemeester en wethouders kunnen gebruik maken van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 19.4 en artikel 19.5, zoals vermeld in het bestemmingsplan 'Veemarktkwartier 2010', onder de volgende voorwaarden:

  • 1. er een waterparagraaf met watertoets wordt opgesteld;
  • 2. er voldaan wordt aan de normen zoals deze zijn opgenomen in de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit;
  • 3. er met betrekking tot externe veiligheid een verantwoording wordt opgesteld ten aanzien van het groepsrisico indien sprake is van een (beperkt) kwestbaar object met dien verstande dat verantwoording uitsluitend noodzakelijk is wanneer het (beperkt) kwetsbare object wordt opgericht/uitgebreid binnen het invloedsgebied van een risicobron;
  • 4. er een aanvullend onderzoek naar aanwezige flora en fauna dient plaats te vinden;
  • 5. ten aanzien van het parkeren voldaan wordt aan de normen en andere regels uit het TVVP zoals die gelden op het moment van ondertekenen van de realisatieovereenkomst c.q. het vaststellen van het ontwerp-wijzigingsplan;
  • 6. onderzoek heeft plaats gevonden naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

Ten aanzien van het wijzigingsplan zijn bovenstaande uitgangspunten als volgt uitgewerkt:

  • 1. door waterschap De Dommel is advies uitgebracht op 10 december 2013. Het advies is opgenomen in Hoofdstuk 6 Wateraspecten. Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied is overeenkomstig eerder gemaakte afspraken met het waterschap besloten om de waterparagraaf direct in het ontwerp wijzigingsplan op te nemen;
  • 2. een nadere motivering met betrekking tot Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit is door Oranjewoud opgesteld en maakt deel uit van de toelichting: zie Bijlage 2 Akoestisch onderzoek en Bijlage 3 Onderzoek luchtkwaliteit;
  • 3. het plangebied is gelegen binnen de invloedsfeer van de spoorlijn Tilburg - Eindhoven/Den Bosch. Een nadere motivering met betrekking tot externe veiligheid is door Oranjewoud uitgebracht en maakt onderdeel uit van de toelichting: zie Bijlage 9 Nader onderzoek Externe veiligheid locatie basketbalveld Veemarktstraat ;
  • 4. aanvullend onderzoek is voor deze locatie niet vereist aangezien op het perceel een basketbalveld is gelegen en geen gebouwen worden gesloopt;
  • 5. met de concessiehouder/ontwikkelaar wordt een overeenkomst gesloten waarbij voldaan wordt aan het realiseren van voldoende parkeergelegenheid in de omgeving (o.a. Tivoligarage) buiten het eigen perceel voor gebruikers en bezoekers. In haar besluit van 2 oktober 2012 (07) heeft het college besloten om ontheffing te verlenen voor het realiseren van parkeergelegenheid op het eigen terrein en deze ontheffing te verlenen mits de concessiehouder/ontwikkelaar zich contractueeel verplicht tot het afnemen van het benodigd aantal abonnementen voor het opvangen van de door hem niet gerealiseerde aantal vaste parkeerplaatsen;
  • 6. Door BAAC is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek opgesteld in december 2013 (zie Bijlage 1 Archeologisch bureau-/veldonderzoek). Geconcludeerd wordt dat een middelhoge verwachting voor onverstoorde archeologische waarden bestaat met betrekking tot de locatie van het basketbalveldje. Door het maken van proefsleuven kan uitsluitsel worden gegeven over de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. Om het huidige gebruik van het tijdelijke basketbalveldje niet onmogelijk te maken voordat de officiële aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend, zal het proefsleuvenonderzoek (met een doorstart naar wellicht een definitieve opgraving) voor de start van de bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd. De regels van het 'moederplan' Veemarktkwartier 2010, waarnaar dit wijzigingsplan in de regels verwijst, zijn van overeenkomstige toepassing voor wat betreft de regels van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie.
1.2.2 uitgangspunten wijzigingsregels
1.2.2.1 ten aanzien van wro-zone - wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders stellen via maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding de
maximale hoogte en het bebouwingspercentage vast uitgaande van de volgende
uitgangspunten:

  • 1. de structuur van openbare ruimte en verbindingen wordt gevolgd;
  • 2. de toegestane bouwhoogte bedraagt maximaal 13,5 m. De hoogte van de begane
    grondlaag bedraagt minimaal 4,5 m;
  • 3. de voorzijde van de bebouwing (toegang e.d.) moet gericht zijn naar en/of aansluiten op
    de straat c.q. openbare ruimte;
  • 4. op de begane grond worden zoveel mogelijk publieksfuncties voorzien;
  • 5. het bouwplan heeft de goedkeuring van de monumentencommissie en de
    welstandscommissie op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld
    beeldkwaliteitsplan;
  • 6. de hoofdvolumes van de bestaande woningen achter theater MIDI in de Veemarktstraat
    blijven behouden en mogen zelfstandig of integraal deel uitmaken van een groter plan.

Ten aanzien van het wijzigingsplan zijn bovenstaande uitgangspunten als volgt uitgewerkt:

  • 1. de bestaande structuur van de openbare ruimte en verbindingen wordt gevolgd in die zin dat de structuur/verbinding van de Veemarktstraat als uitgangspunt dient en vervolgens een doorgang gecreërd wordt van de Veemarktstraat naar de Spoorlaan;
  • 2. op de verbeelding wordt de bouwhoogte maximaal 13,5 m voor zover deze valt binnen de wro-zone - wijzigingsgebied 1 met een maatvoeringsaanduiding weergegeven, de hoogte van 4.50 m voor de beganegrondse bouwlaag is in de regels opgenomen;
  • 3. bij het bouwplan dient rekening te worden gehouden met dit uitgangspunt. In de regels wordt dit uitgangspunt opgenomen;
  • 4. bij het bouwplan dient rekening te worden gehouden met dit uitgangspunt. In de regels wordt dit uitgangspunt opgenomen;
  • 5. bij het bouwplan dient rekening te worden gehouden met dit uitgangspunt. In de regels wordt dit uitgangspunt opgenomen; 
  • 6. dit uitgangspunt wordt niet overgenomen in de regels aangezien dit geen betrekking heeft op het wijzigingsgebied.
1.2.2.2 ten aanzien van wro-zone - wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders stellen via maatvoeringsaanduidingen op de verbeelding de
maximale hoogte en bebouwingspercentage vast uitgaande van de volgende uitgangspunten:

  • 1. de structuur van openbare ruimte en verbindingen wordt gevolgd;
  • 2. de contouren van de op te richten bebouwing dienen in acht te worden genomen conform
    de Stedenbouwkundige visie voor het Veemarktkwartier zoals vastgesteld door het college
    van burgemeester en wethouders op 16 november 2010;
  • 3. de doorgang naar de Interpolistuin wordt via het voorliggend plein naar niveau 1 opgetild
    zodat een onbelemmerde toegang tot de tuin ontstaat;
  • 4. de overstekende vloeren van de garage worden verwijderd ten gunste van een (openbare)
    doorgang;
  • 5. het gebouw bestaat uit maximaal 9 lagen waarbij de maximale hoogte 35 m mag bedragen;
  • 6. het bouwplan heeft de goedkeuring van de monumentencommissie en welstandcommissie op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan;
  • 7. de voorgevel van de te realiseren bebouwing, die geintegreerd wordt in de parkeergarage aan de zijde van de Veemarktstraat, moet geheel of nagenoeg geheel worden opgericht ter plaatse van het bestaande rasterscherm met dien verstande dat de bereikbaarheid door hulpdiensten gewaarborgd blijft;
  • 8. een hoogteaccent zonder verblijfsfunctie is toegestaan. Deze beperking geldt vanaf de 6e bouwlaag. De maximale oppervlakte van het accent bedraagt 36 m² en de maximaal
    toegestane bouwhoogte van het accent bedraagt 50m.

Ten aanzien van het wijzigingsplan zijn bovenstaande uitgangspunten als volgt uitgewerkt:

  • 1. de bestaande structuur van de openbare ruimte en verbindingen wordt gevolgd in die zin dat de structuur/verbinding van de Veemarktstraat als uitgangspunt dient en vervolgens een doorgang gecreërd wordt van de Veemarktstraat naar de Spoorlaan;
  • 2. bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening te worden gehouden met de aangehaalde Stedenbouwkundige visie voor het Veemarktkwartier  In de regels wordt dit uitgangspunt opgenomen;
  • 3. dit uitgangspunt wordt niet overgenomen in de regels aangezien dit geen betrekking heeft op het wijzigingsgebied;
  • 4. dit uitgangspunt wordt niet overgenomen in de regels aangezien dit geen betrekking heeft op het wijzigingsgebied;
  • 5. op de verbeelding wordt de bouwhoogte maximaal 35 m en maximaal 9 bouwlagen voor zover deze valt binnen de wro-zone - wijzigingsgebied 2 met een maatvoeringsaanduiding weergegeven;
  • 6. In de regels wordt dit uitgangspunt opgenomen;
  • 7. dit uitgangspunt wordt niet overgenomen in de regels aangezien dit geen betrekking heeft op het wijzigingsgebied;
  • 8. In de regels wordt dit uitgangspunt opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Ruimtelijke structuur

In de oost-west richting is het Veemarktkwartier een gebied tussen het centrum - de Heuvel - en het woongebied - de Armhoefse Akkers. In de noord-zuid richting ligt het gebied tussen de Spoorlaan en de St. Josephstraat en sluit aan op het woongebied Hoogvenne. De gebieden die het Veemarktkwartier begrenzen zijn ruimtelijk-functioneel onderling erg verschillend.

Het plangebied bestaat uit twee delen. Het kerngebied met de Veemarktstraat en het bouwblok begrensd door de Tivolistraat, Dunantstraat en St. Josephstraat.

Kerngebied Veemarktstraat

De Heuvelring en de Heuvel met de St. Josephkerk, centraal naar het plein gericht en uitlopend naar de Korte Heuvel, geeft het gebied een belangrijk gezicht naar de binnenstad, maar bepaald meteen ook de tegenstelling tussen voor- en achterkant. Het homogene 19e eeuwse stadsbeeld met dominante kerk vormt een rand tegengesteld aan het gebied rondom de Veemarktstraat met braakliggende terreinen, openliggende achterkanten, ongedefinieerde openbare ruimten, hippe bebouwing naast verloederde bebouwing, een parkeergarage en parkeerveldjes die de onbestemdheid van gronden moet maskeren.

Aan de noordzijde wordt het gebied begrensd door grootschalige vrijstaande kantoorlocaties. De kantoren zijn georiënteerd op de Spoorlaan, maar de openbare ruimte biedt weinig verblijfskwaliteit en aansluiting op de binnenstad. Bovendien worden openingen benut voor insteken naar het achterliggende Veemarktkwartier om parkeerterreinen en het parkeergebouw bereikbaar te maken, wat de indruk van een samenhangend openbaar gebied niet bevorderd.

De route Heuvelplein - Korte Heuvel - St. Josephstraat - Prinsenhoeven - Hoevenseweg vormt een belangrijk lint binnen het stedelijk weefsel tussen centrum, de aangrenzende woonbuurten en de stadsrand. Het bindt de Heuvel, het veemarktkwartier, Hoogvenne, het havenpark Piushaven en AaBé. De route kenmerkt zich door functieverloop en de monumentale 19e eeuwse sfeer van villa's, fabriekscomplexen en militaire gebouwen die opgenomen zijn in beschermd stadsgezicht St. Josephstraat en (deels) rijksbeschermd stadsgezicht Binnenstad. De route is deels horecaconcentratiegebied bij de Heuvel en de Korte Heuvel. In de St. Josephstraat zien we kantoren en onderwijsinstellingen en een verkleuring naar woonfuncties met meer buurtgerichte detailhandel.

De Veemarktstraat ligt gedeeltelijk in het verlengde van de Telegraafstraat en de Poststraat en komt uit bij de onderdoorgang van de Tivoligarage. Dit gedeelte probeert een verbinding te leggen tussen Heuvelring en de Tivolituin, maar confronteert voetgangers met de in- en uitgang van de parkeergarage. Op het einde daarvan is een poort voorzien die toegang geeft tot de Tivolituin. Die verbinding is goed bedoeld, maar functioneert niet. Bovendien blijkt de toegang tot de tuin afgesloten.

De entree van de Veemarktstraat bij de Korte Heuvel en 013 is visueel gericht richting Spoorlaan en de koepelhal van de Spoorzone.

Het bouwblok betreft het bestaande basketbalveldje aan de Veemarktstraat gelegen ten zuiden van de Spoorlaan achter de bestaande kantoorbebouwing van de Rabo bank.

2.2 Functionele structuur

Het plangebied en de directe omgeving kenmerkt zich eveneens door een mix van verschillende functies binnen een beperkt gebied. De Spoorlaan wordt gedomineerd door grootschalige kantoorbebouwing van Interpolis en de Rabobank. Achter het gebouw van Interpolis is een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd.

Aan de Heuvelring zijn voornamelijk zakelijke dienstverlening (zoals de ABN/Amro en Randstad), horeca en leisurefuncties gevestigd. Verder bevindt zich de Heuvelse kerk met de bijbehorende pastorie in het gebied. Het Heuvelplein is een van de belangrijkste pleinen van Tilburg. Tezamen met de Korte Heuvel herbergt het voornamelijk horecabedrijven en in beperkte mate detailhandel. De Heuvelstraat, de belangrijkste winkelstraat van de binnenstad, mondt uit op het plein. Zuidelijk van het plein bevindt zich de overdekte winkelpassage “Heuvelpoort”. Heuvel (i.c. Heuvelplein en Korte Heuvel) heeft een beperkte woonfunctie; met uitzondering van de pastorie wordt binnen het plangebied slecht op een beperkt aantal plaatsen boven de aanwezige horecabedrijven gewoond (kamerbewoning). Onder het Heuvelplein is een bewaakte fietsenstalling aanwezig.

In het noordelijk deel van de Veemarktstraat wordt in een vijftal grondgebonden woningen nog steeds gewoond. Op veel plaatsen rond de Veemarkstraat wordt geparkeerd; op eigen terrein (zoals achter de Heuvelkerk), op braakliggend terrein en in de Tivoli garage. De parkeergarage wordt ontsloten vanaf de Spoorlaan. Het patronaatsgebouw heeft een horecafunctie. St. Vincentius herbergt 2e hands detailhandel. Daarnaast bevind zich het jongerencentrum ATTAK naast het betreffende beeldbepalende pand. Het zuidelijk deel van de Veemarktstraat wordt gedomineerd door het gebouw van 013. Het betreft een multifunctionele popaccommodatie van nationale allure. Er worden met grote regelmaat popconcerten georganiseerd. Tenslotte beschikt het centrum over oefen- c.q. repetitieruimten en opnamefaciliteiten voor lokale bands.

De Tivolistraat en de St. Josephstraat kenmerken zich door een afwisseling van woningen (grondgebonden woningen en appartementen) met bedrijvigheid en dienstverlening. Aan de noordzijde van de Tivolistraat ligt het Tivolipark. In het Duvelhok, aan de zijde van de St. Josephstraat, is het gelijknamige werkcentrum voor beeldende en audiovisuele kunst gevestigd. Op het terrein tussen beide complexen is een parkeerterrein gelegen, bereikbaar vanaf de Dunantstraat. Aan de Dunantstraat wordt uitsluitend gewoond.

Het kerngebied

  • 1. Uitgangspunten voor het kerngebied

De visie in dit gedeelte is gebaseerd op volgende basisgedachten:

  • het kerngebied (het gebied achter de kerk) moet ruimtelijk en programmatisch beter aansluiten op de binnenstad. Het stadsweefsel moet hersteld worden, zodat het gebied intern gaat leven en de aansluitingen op de omliggende stadsdelen beter gaan functioneren. Het betreft vooral de samenhang tussen de Heuvel, het Veemarktkwartier, de Spoorzone en de Interpolistuin.
  • het eigen besloten karakter van het kerngebied moet worden benut ten gunste van de doelgroep die zich in de omgeving van het kerngebied wil vestigen. Het gaat om veelal kleinschalige (creatieve) bedrijvigheid.
  • de identiteit van het kerngebied en de rest van het plangebied steunt op het versterken van deze bedrijvigheid in combinatie met wonen, leren en ontspanning. Deze programmatische mix moet leiden tot de ontwikkeling van een bedrijvig, levendig en weerbaar gebied als onderdeel van de binnenstad.De functies in het kerngebied zijn centrumstedelijk en gericht op het realiseren van een mix van wonen, werken en ontspanning.
  • de ontwikkeling van het gebied zoals de gebiedsvisie bedoelt steunt deels op gemeentelijk initiatief, deels op particulier initiatief. Het succes van slagen blijft daarmee afhankelijk van de medewerking van de eigenaren en zal van de gemeente blijvende inspanningen vragen voor het realiseren van consensus. Niettemin wordt na jaren van leegstand en braakliggende terreinen de gebiedsvisie, de stedenbouwkundige en het bestemmingsplan in belangrijke mate ingezet om het particulier initiatief uit te nodigen tot medeverantwoordelijkheid.

In het kerngebied concentreert zich op:

  • a. gebouwontwikkeling op gemeentelijke grond. Dit houdt in:
    • 1. bebouwing van het besketbalterrein aan de Veemarktstraat;
    • 2. de realisatie van een doorgang naast MIDI op de locatie van de chinees;
    • 3. de bestaande plint van de garage aan de Veemarktstraat,
  • b. de inrichting van de openbare ruimte.

In het kerngebied wordt het stadsweefsel hersteld door een combinatie van bestaande en nieuwe stadskamers en verbindingen.

Doel daarbij is:

  • het creëren van een diversiteit van plekken in de openbare ruimte;
  • het creëren van een levendig maaiveld;
  • het creëren van een duidelijk gedefinieerd gebied met een eigen stedelijk karakter en intimiteit;
  • het creëren van verbindingen met de omliggende stedelijke ruimten (Heuvel, Interpolistuin, Spoorzone);
  • het verzoenen van de schaalverschillen in het gebied.

- Diversiteit van plekken. 

Inzet is stadskamers te creëren met een eigen identiteit, bepaald door ligging, benadering, grootte, inrichting, activiteit en omliggende bebouwing.

- Een levendig maaiveld.

De bebouwing sluit aan op het maaiveld met voordeuren, ramen, winkelpuien en terrassen.

- Stedelijke eigenheid en intimiteit. 

Het kerngebied moet aan de noordzijde beter worden afgebakend. De toegangen tot het gebied moeten ruimtelijk beter benoemd worden en de inrichting van de openbare ruimte moet de eigen identiteit van het gebied versterken. De basiskwaliteit van het kerngebied is een intieme stedelijke atmosfeer.

- Verbindingen met omliggende stedelijke ruimten. 

De Veemarktstraat in oost-west richting moet een betere relatie met de Interpolistuin tot stand brengen. De toegankelijkheid moet beter en de garage moet minder als hinderpaal worden ervaren. Het verbeteren van de toegankelijkheid is van belang om de relatie tussen het centrum en de tuin te verbeteren.

De Veemarktstraat in noord-zuid richting moet het zicht op de koepelhal in de Spoorzone behouden. Het stuk niemandsland tussen de kantoren moet aangenamer worden en de oversteekbaarheid van Veemarktkwartier naar Spoorzone moet beter. Het behouden van de visuele relatie tussen het Kerngebied en de koepelhal is een belangrijke conditie om de programmatische relaties tussen beiden in de komende jaren te kunnen versterken.

De aansluiting van de Veemarktstraat op de Heuvelring ligt feitelijk te ver van de Heuvel. Om het gebied beter aan te knopen bij de Heuvel is het nodig naast het MIDI-gebouw en langs het Patronaat een nieuwe verbinding te leggen naar de Veemarktstraat. Dit betekent dat wordt ingezet op een doorgang tussen het MIDI-gebouw en de chinees.

- Het verzoenen van de schaalverschillen. 

Het stadsweefsel wordt ingezet om de samenhang van de verzameling vrijstaande gebouwen en hun schaalverschillen beter met elkaar te verzoenen.

De nieuwe bouwvolumes in het kerngebied die vallen binnen het beschermd stadsgezicht dienen zich in te passen qua hoogte en korrelgrootte. De referentiehoogte daarbij is het MIDI-gebouw, overeenkomstig 4 bouwlagen. Zowel stedenbouwkundig als architecturaal wordt ingezet op een optimale dialoog tussen oud en nieuw, met aandacht voor een passende morfologie en materiaalgebruik.

De nieuwe bouwvolumes in het kerngebied buiten het beschermd stadsgezicht situeren zich rondom en in de Tivoligarage en de kantoorlocaties aan de Spoorlaan.

De positie van deze volumes dient volgende doelen:

  • een duidelijke definitie geven aan de aangrenzende stadskamer;
  • het begeleiden van de doorgang naar de Interpolistuin;
  • het creëren van een gebouw dat enerzijds deelneemt aan de verzameling kantoorgebouwen met een gezicht naar de Spoorlaan, anderzijds een eigen gezicht ontwikkelt naar het stedelijk interieur van het Veemarktkwartier;
  • bijdragen aan een levendig maaiveld in de Veemarktstraat door de plint van de garage te bestemmen voor Centrum - Binnenstad.

De structuur van de openbare ruimte, als netwerk van straten en pleinen, bepaalt niet alleen de publieke sfeer, maar maximaliseert ook bebouwingsmogelijkheden van de openliggende gronden. De nieuwe verbinding naast MIDI biedt nieuwe voorkanten aan de aangrenzende particuliere percelen van de Veemarktstraat waardoor de bebouwingsmogelijkheden verruimen.

Doel daarbij is:

  • de bouwvolumes optimaal in te passen binnen het Rijks Beschermd Stadsgezicht Binnenstad;
  • inzetten op het behoud van de hoofdbebouwing van de bestaande woningen in de Veemarktstraat;
  • te komen tot een maximale verdichting van het gebied gericht op een levendig maaiveld.

Beschrijving locatie basketbalveld aan de Veemarktstraat.

Om de doelstelling voor de bouwlocatie aan de noordzijde van de Tivoligarage te halen blijkt verruiming van de footprint van het gebouw zoals opgenomen binnen de stedebouwkundige visie zoals oopgenomen in bijlage 4 van het moederplan, noodzakelijk.

De uitbreiding is in twee richtingen:

  • aan de zuidzijde wordt de bouwlocatie verruimd tot het verlengde van de onderdoorgang van de garage;
  • aan de westzijde wordt de verbinding tussen Veemarktstraat en Spoorlaan wat meer geknepen. De oorspronkelijke breedte 6.30m wordt 4.40m.

Verder respecteert de bouwlocatie een afstand van 2m tot de perceelgrens met het kantoor van de RABO bank aan de Spoorlaan en mag het kantoorgebouw aansluiten op het volume van de garage.

Door deze aanpassingen ontstaat een haalbare plot, met een goede verhouding tussen vloeroppervlak en gevel, zonder de essenties aan te tasten van de spelregels die oorspronkelijk zijn opgezet binnen de wijzigingsbevoegdheden.

Gezien de keuze om deze locatie te bebouwen en de noordzijde van de garage bij de onderdoorgang verder niet te transformeren, kunnen een aantal voorwaarden van wijzigingsbevoegdheid 2 vervallen. Deze zijn:

  • de doorgang naar de Interpolistuin wordt via het voorliggend plein naar niveau 1 opgetild zodat een onbelemmerde toegang ontstaat;
  • de overstekende vloeren van de garage worden verwijderd ten gunste van een (openbare) doorgang.

2.3 Technische infrastructuur

Binnen het plangebied bevinden zich enkele belangrijke kabels zoals op bijgaande tekening zijn weergegeven. In het kader van de verkoop van de grond door de gemeente Tilburg aan de concessiehouder/initiatiefnemer van het bouwplan dient de gemeente de grond vrij van kabels en leidingen op te leveren. De bestaande kabels worden verwijderd. De kosten hiervan komen ten laste van

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013007-e001_0002.jpg"

overzicht technische infrastructuur

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

Op grond van art. 3.1.6 Bro zijn provincies en gemeenten verplicht om in de toelichting van een ruimtelijke besluit de zogenoemde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen wanneer een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt

Art. 1.1.1. Bro definieert stedelijke ontwikkeling als een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Overheden dienen op grond van art. 3.1.6 Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Deze stappen zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013007-e001_0003.png"

Met dit bestemmingsplan wordt geen woningbouw mogelijk gemaakt. Hierna worden de bovenstaande stappen doorlopen voor dit bestemmingplan.

Trede 1: Is er een regionale behoefte?

Ten aanzien van functies als kantoren geldt dat in Tilburg circa 75% van de kantorenvoorraad in de regio Hart van Brabant is te vinden (Tilburgse Kantorenmonitor 2012, Jones Lang LaSalle). Zie Bijlage 5 Tilburgse kantorenmonitor 2012. Brabantbreed bekeken geldt dat eigenlijk alleen voor de grote steden sprake is van een kantorenmarkt met bovenlokale aantrekkingskracht. En dat daarmee dus binnen de regio feitelijk geen sprake is van een regionale kantorenmarkt, maar van lokale kantorenmarkten. Dat geldt zeker voor de kleinschalige ontwikkelingen zoals in dit plan. Deze ontwikkeling vindt plaats in een gebied direct bij het multifunctionele stadscentrum en met goede multimodale bereikbaarheid en is primair gericht op het voorgestane thema 'creatieve industrie' voor het Veemarktkwartier. Ook vanuit de provincie Noord Brabant , het Rijk en zelfs vanuit Europa wordt via het verstrekken van subsidie de belangrijkheid voor het realiseren van deze gebiedsontwikkeling als marktplaats voor creatieve bedrijvigheid ondersteund. Dit locatietype geldt als toekomstbestendig. De brede bestemming centrum-binnenstad garandeert mogelijkheden voor een flexibele invulling en dus mogelijkheden voor alternatieve aanwendbaarheid binnen het het voorgestane thema 'creatieve industrie' als dat in de toekomst nodig mocht blijken.

Trede 2: Is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?

Deze ontwikkeling vindt plaats in het bestaand stedelijke gebied. Dit laat onverlet dat puur kwantitatief gezien sprake is van een kantorenleegstand in Tilburg die hoger is dan de gebruikelijke frictieleegstand van 5-7%. Deze leegstand bevindt zich echter meer op monofunctionele en meer perifeer gelegen locaties, welke niet aan het multifunctionele en multimodale bereikbaarheidsprofiel voldoen (en daar ook in de toekomst niet aan zullen/kunnen voldoen). De specifieke gebiedskwaliteiten in dit gebied bij de binnenstad en bij (andere) multimodale locaties is een belangrijke kwalitatieve argument voor de wenselijkheid van deze planontwikkeling.

Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte

Deze locatie en dit plan liggen bij het centrum/binnenstad, nabij het NS-station en nabij een bushalte en het centrale busstation. Ook de autobereikbaarheid en parkeren zijn goed geregeld. De multimodale ontsluiting is dus goed.

Conclusie

Mede gelet op de subsidie van de provincie Noord Brabant, het Rijk en vanuit Europa ten behoeve van deze specifieke op het gebied gerichte ontwikkeling met als thema 'creatieve bedrijvigheid' is in dit geval sprake van een puur stedelijk belang dat elders binnen Tilburg niet gerealiseerd kan worden noch waarbij sprake is van regionale belangen. Daarnaast is de multifunctionele bestemming en multimodale bereikbaarheid van het gebied van groot belang voor de toekomstige invulling van het gebied met 'creatieve bedrijvigheid'.

Voor nadere toelichting wordt hierbij tevens verwezen naar paragraaf 4.4. van deze toelichting.

3.1 Gemeente

3.1.1 Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is een integraal ruimtelijk plan voor de gehele gemeente Tilburg. Deze visie is de opvolger van het 'Stadsbeheerplan Tilburg' uit 1990. De structuurvisie is de ruimtelijke vertaling en onderlinge afstemming van de ambities van de gemeente Tilburg op de gebieden wonen, werken, voorzieningen, recreatie, mobiliteit, natuur, water en landbouw tot 2020. 'Tilburg, stad van contrasten' vormt het leidende thema voor de ruimtelijke ontwikkeling en dus het ruimtelijk beeld in de toekomst; contrasten tussen stad en landschap, tussen de stad en de omliggende dorpen, maar ook tussen de stedelijke en de dorpse elementen in de stad. De ruimtelijke contrasten, die Tilburg karakteriseren, maken de kwaliteiten van de stad zichtbaar. Kiezen voor het benutten en versterken van deze kwaliteiten betekent een verbijzondering van Tilburg ten opzichte van de andere grote steden in Noord-Brabant: een prettige stad om in te verblijven met een goed voorzieningenniveau, woningen en arbeidsplaatsen voor alle geledingen van de bevolking en gelegen in een blijvend groene omgeving.

De speerpunten van de Ruimtelijke Structuurvisie zijn de volgende:

  • a. Het buitengebied van Tilburg is gevarieerd en wordt behouden en verder versterkt;
  • b. Primair wordt de invulling van de verstedelijkingsopgave gezocht in het bestaand stedelijk gebied (binnen de tangenten). Soms is benutting van het buitengebied echter onvermijdelijk, bijvoorbeeld om de vereiste variatie in woonmilieus aan te bieden. Ruimtelijke ingrepen in het buitengebied zijn altijd kleinschalig en worden alleen gerealiseerd op die plaatsen die op grond van de bestaande kwaliteiten van water, bodem, ecologie en cultuurhistorie zijn geselecteerd;
  • c. De kenmerkende ruimtelijke structuur van oude linten en historische driehoekige pleinen blijft altijd herkenbaar. Op enkele plaatsen in de stad wordt op verantwoorde wijze geïntensiveerd. Op plekken met een hoge dynamiek is hoogbouw toegestaan;
  • d. De noodzakelijke intensivering van het stedelijk gebied mag niet ten koste gaan van het structurele groen in de stad.

De Ruimtelijke Structuurvisie Tilburg 2020 is door de gemeenteraad vastgesteld in januari 2005.

3.1.2 Overige gemeentelijke structuurvisies

Tilburg kent één thematische structuurvisie, de Structuurvisie Water en Riolering Tilburg (SWR). Hierin is opgenomen het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP), waarin Tilburg haar beleidsmatige invulling geeft aan de gemeentelijke zorgtaken voor afval-, hemel-, en grondwater. Deze zorgplichten zijn gewijzigd per 1 januari 2008, waardoor gemeentelijke taken zijn uitgebreid. Daarnaast heeft Tilburg er expliciet voor gekozen overige waterdossiers te actualiseren en eveneens op te nemen in de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Thematische beleidskaders

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de bij het opstellen van dit bestemmingsplan van kracht zijnde beleidskaders ten aanzien van de in relatie tot het plan relevante thema´s. Daar waar nodig, wordt dieper ingegaan op de keuzes die in het plan zijn gemaakt op basis van deze kaders. Aan de onderwerpen Milieu en Water zijn aparte hoofdstukken gewijd.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten en welstand

4.2.1 Hoogbouw

Het gemeentelijke hoogbouwbeleid is opgenomen in de Handreiking Hoogbouw die op 29 oktober 2007 is vastgesteld door de gemeenteraad.

De gemeente Tilburg staat positief tegenover hoogbouw. Hoogbouw stimuleert de bedrijvigheid, draagt bij aan functiemenging, zorgt voor herkenbaarheid, de leesbaarheid van de stad, kan bijdragen aan de verbetering van de openbare ruimte en zorgt voor het zuinig omgaan met ruimte.

Onder hoogbouw worden gebouwen hoger dan 15 meter verstaan. Hoogbouw kan niet overal in de stad. De gemeente Tilburg geeft in de Handreiking Hoogbouw aan waar zij in de stad op de lange termijn hoogbouw wenselijk acht. Dit is aangegeven op een prioriteitenkaart. Met rood is het voorkeursgebied aangegeven, met geel het gebied waar hoogbouw overwogen kan worden en met grijs de gebieden waar hoogbouw ongewenst is.

Locaties waar de gemeente graag hoogbouw ziet zijn: de Spoorzone tot aan de Universiteit van Tilburg, de Kempenbaan en het Laar.

Ten aanzien van het plangebied.

Volgens onderstaande prioriteitenkaart uit de Handreiking Hoogbouw behoort de locatie van het wijzigingsplan aan de Veemarktstraat tot het voorkeursgebied waar hoogbouw is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0855.WYZ2013007-e001_0004.png"

4.2.2 Welstand

Bouwplannen moeten worden getoetst aan ´redelijke eisen van welstand´, zo zegt de Woningwet. Naast het bestemmingsplan is het welstandsbeleid een middel om de ruimtelijke kwaliteit van de publieke omgeving te waarborgen bij de vele bouwplannen die in de stad worden gerealiseerd. Sinds 1 juli 2004 moet iedere gemeente de gehanteerde welstandscriteria vastleggen in een Welstandsnota, die door de raad moet worden vastgesteld. In Tilburg is dat in juni 2004 gebeurd, onder de titel ´Welstandsnota 2004. Meer aandacht waar dat moet, meer vrijheid waar dat kan´.

Op 19 december 2011 heeft de gemeenteraad besloten tot actualisering van de Welstandsnota 2004. Voor een gedetailleerde beschrijving van de thans geldende regeling wordt verwezen naar de Welstandsnota 2004 en het raadsbesluit van 19 december 2011.

Verder heeft de raad in mei 2011 besloten om een omgevingscommissie in te stellen. Deze commissie is op 1 januari 2012 van start gegaan en vervangt drie voormalige adviescommissies, te weten de Welstandscommissie, de Monumentencommissie en de Adviescommissie Stedelijk Groen.

Ten aanzien van het plangebied.

In de wijzigingsregels van het moederplan Veemarktkwartier 2010 is opgenomen dat het bouwplan de goedkeuring dient te hebben van de monumentencommissie en welstandcommissie (tegenwoordig Omgevingscommissie) op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld beeldkwaliteitsplan. Ook is in de wijzigingsregels opgenomen dat de contouren van de op te richten bebouwing in acht dienen te worden genomen conform de Stedenbouwkundige visie voor het Veemarktkwartier zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 16 november 2010. Bij de indiening van het officiële bouwplan te zijner tijd zal het bouwplan aan deze uitgangspunten worden getoetst.

4.3 Archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg

4.3.1 Historische geografie

Het gebied waar de parkeergarage gelegen is, heeft tot in de negentiende eeuw een agrarische functie en maakte deel uit van de noordoostelijk rand van het gebied de Heuvelse Akkers. Dit beeld wordt bevestigd door de stadsplattegronden van Diederik Zijnen en Hendrik Verhees uit respectievelijk 1760 en 1792.

In de late negentiende eeuw verstedelijkt het plangebied. Dat krijgt een impuls door de bouw van de St. Jozefkerk aan de Heuvelring in de periode vanaf 1870 tot 1889 en de stichting van aan de kerk en parochie gerelateerde bebouwing zoals onder meer een jongensschool (Sint Jozefschoof en de Frater Andreasschool), een patronaatsgebouw, een parochiehuis en een gebouw voor de Vincentiusvereniging aan de Veemarktstraat.

De huidige Veemarkstraat bestaat al tenminste sinds het begin van de zestiende eeuw als een onbenoemd akkerpad en ontleent zijn naam aan de verkoop van paarden op de nabij gelegen Heuvel die daar al vanaf 1687 plaatsvond. In de negentiende eeuw staat de straat bekend als het Fabriekstraatje. Pas in 1900 wordt de naam Veemarktstraat door de gemeenteraad vastgesteld.

Op de stadsplattegrond van 1901 is aan de noordzijde van het plangebied de wollenstoffenfabriek van de weduwe J.B. de Beer en Zonen aangegeven. Deze fabriek werd al in 1928 verlaten en is later in gebruik genomen als burgerschouwburg. Het fabrieksgebouw werd bij de aanleg van het hoogspoor in 1961 waarbij ook het tracé van de Spoorlaan werd doorgetrokken, afgebroken. Aan de noordoostelijke zijde van de straat bevond zich ook de wollenstoffenfabriek van Blomjous (later Jan Verschuren B.V.). De wolspinnerij Phoenix (in 1962 afgebrand) bevond zich aan de noordelijke zijde van de Veemarktstraat.

In de jaren negentig van de twintigste eeuw krijgt het gebied rond de Veemarktstraat een nieuwe impuls door de bouw van popcentrum 013 en de vestiging van Interpolis aan de oostelijke zijde van het plangebied. De Tivoligarage wordt in 1994 gebouwd; grotendeels op de plaats van enkele woningen uit de eerste helft van de twintigste eeuw.

4.3.2 Cultuurhistorie en monumentenzorg

Aan de westelijke zijde van de Veemarktstraat bevinden zich enkele van rijks- of gemeentewege beschermde monumenten. Dit zijn: Veemarktstraat 33, een patronaatsgebouw uit 1924 naar ontwerp van de Tilburgse architect Jos Donders en Veemarktstraat 37, het uit ongeveer 1900 daterende gebouw van de Vincentiusvereniging. Een belangrijke ruimtelijke factor, die ook een rol speelt in de architectonische kwaliteit van de omgeving, wordt gevormd door de achterzijde van de St. Jozefkerk aan de westelijke zijde van de Veemarktstraat; de kerk werd in twee fases gebouwd tussen 1870 en 1889 naar ontwerp van de Tilburgse architect Henri van Tulder.

De bebouwing uit de periode 1850 – 1940 is geïnventariseerd in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). In het plangebied komen geen panden voor uit die periode. De nabijgelegen panden Veemarktstraat 5-13, woonhuizen uit 1912-1913 zijn opgenomen in het MIP en de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Brabant. Al deze panden zijn te beschouwen als cultuurhistorisch waardevol.

Historische gebieden en structuren. Het plangebied is gelegen pal aan de noordoostelijke zijde van het op 2 november 2012 als van rijkswege beschermd stadsgezicht aangewezen gebied "Stadskern Tilburg". Dit gebied is van groot belang vanwege de gaafheid van de structuur en de bebouwing uit de periode 1850-1940.

Voor de architectuur en stedenbouw uit de periode na de Tweede Wereldoorlog dient onderzoek uit 2005 als basis. In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen waardevolle panden uit de periode na de Tweede Wereldoorlog aanwezig.

Conclusie;

Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie bestaat geen bezwaar tegen de geplande ontwikkeling. Er worden geen historische objecten of structuren aangetast

4.3.3 Archeologie

In of in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen terreinen gelegen die zijn opgenomen in de Archeologische Monumenten Kaart (AMK).

Het plangebied is niet gekarteerd op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).

Dit deel van de stad kent op de archeologische waarschuwingskaart Tilburg (ARWATI) een hoge verwachting. Vanwege het agrarisch gebruik van de bodem voor de negentiende eeuw kunnen hier in de nog onverstoorde delen van het gebied enkeerdgronden verwacht worden. De archeologische verwachting voor de bodem van de in 1994 gebouwde parkeergarage wordt beschouwd als verstoord. De verstoringsgraad door negentiende- en twintigste-eeuwse bebouwing in en in de directe nabijheid van het plangebied is zodanig dat hier de archeologische verwachting teniet gedaan is.

In november 2013 is door BAAC een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor de planlocatie Veemarktkwartier-Basketbalterrrein (BAAC Rapport V-13.0220, zie ). Hierin wordt geconcludeerd dat de top van het natuurlijke bodemprofiel door verploeging en egalisatie is afgeschoven en/of is opgenomen in het esdek. Aan het basketbalterrein wordt een middelhoge archeologische verwachting toegekend voor onverstoorde archeologische waarden uit het neolithicum tot de vroege middeleeuwen. Door de aanwezigheid in de bodem van enkele ondoordringbare puinlagen, kon in het onderzoek geen uitsluitsel gegeven worden over de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. Om duidelijkheid te verkrijgen over de aanwezigheid van archeologische waarde wordt geadviseerd door BAAC een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.

Conclusie:

Door BAAC bv wordt aan het deelgebied Veemarktkwartier-Basketbalterrein een middelhoge archeologische verwachting toegekend. Het advies van BAAC een proefsleuvenonderzoek uit te voeren in dit deelgebied wordt overgenomen. Dit onderzoek (met een doorstart naar een definitieve opgraving) wordt voor de start van de bouwwerkzaamheden ter plaatsen uitgevoerd. De dubbelbestemming waarde archeologie op het gebied Veemarktkwartier kan komen te vervallen met uitzondering voor het deelgebied 'Basketbalterrein'.

4.4 Kantoren

In het bestemmingsplan Veemarktkwartier is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het onderling uitwisselen van de bestemmingen Verkeer-Verblijf en Centrum-Binnenstad. Op de locatie van het huidige basketbalveldje zal de bestemming Verkeer-Verblijf gewijzigd worden in Centrum-Binnenstad voor het bouwen van een kantoorgebouw voor de creatieve bedrijvigheid in Tilburg. De bestemmingen zoals opgenomen in het 'moederplan' worden bij het wijzigingsplan één op één overgenomen met uitzondering van de functies: wonen, sport en recreatie.

De ontwikkeling van kantoorruimte op het basketbalveldje draagt bij aan de transformatie van het gebied Veemarktkwartier tot een binnenstedelijke toplocatie voor creatieve industrie. Deze ontwikkeling betreft nieuwbouw ter plaatse van het bestaande tijdelijke basketbalveldje. In combinatie met de bebouwing in de plint van de Tivoligarage (die wordt uitgevoerd binnen de regels van het bestaande bestemmingsplan Veemartkwartier 2010) zorgt deze ontwikkeling voor een marktplaats op maaiveldniveau, waarmee de wisselwerking tussen create, learn, live en experience op een meer natuurlijke en vooral meer zichtbare wijze tot stand kan komen. Door de verbinding met het stadscentrum (winkels, horeca, cultuur), de Spoorzone en de Interpolistuin ontstaat een veel directere verbinding met het publiek en draagt de ontwikkeling bij aan het verbinden en daarmee het verder versterken van het multifunctionele karakter van deze gebieden. De dynamiek van de marktplaats ligt enerzijds in de confrontatie met het publiek (24 uurs-economie), anderzijds in de vormgeving en de flexibiliteit in de voorgenomen bebouwing, die de creatieve industrie nodig heeft.

Deze ontwikkeling richt zich voornamelijk op de ontwikkeling van kleinschalige en flexibele bedrijfshuisvesting waar creatieve bedrijven zich kunnen vestigen tegen de bij aard en omvang van die bedrijvigheidpassende voorwaarden. Dit is een marktsegment wat kwalitatief gezien nog beperkt vertegenwoordigd is in het gebied en waar nog groeimogelijkheden en marktbehoefte voor is. Door deze nieuwe vestigingsmogelijkheden voor kleinschalige creatieve bedrijvigheid in een dynamische, stedelijke omgeving nabij poppodium 013 wordt een fysieke mogelijkheid geboden voor uitwisseling en nieuwe verbindingen tussen consumenten en producenten, onderwijs en arbeidsmarkt, overheid en bedrijfsleven wat een versterking van het vestigingsklimaat is die bijdraagt aan de gedachte van een marktplaats voor de creatieve industrie Het betreft een ontwikkeling voor sectoren die door TNO als "star" (ster) voor Tilburg worden aangemerkt en reeds in het gebied gevestigd zijn. Binnen de bestemming centrum-binnenstad zijn verschillende functies toegestaan, welke mogelijkheden voor het brede werkveld van de creatieve bedrijvigheid erg van belang zijn en daarmee meerwaarde hebben.

4.5 Verkeer en parkeren

Leefbaarheid en bereikbaarheid staan voorop in het Tilburgs Verkeers- en Vervoersplan (TVVP). Om zich verder te kunnen ontwikkelen moet de stad goed bereikbaar zijn per auto, fiets en openbaar vervoer. De planhorizon van het TVVP is 2015. De kern van de visie is dat de gemeente Tilburg als volgt wil omgaan met de mobiliteit.

Ten aanzien van het plangebied is het volgende geregeld:

Het plangebied ligt ten noord westen van het centrum van Tilburg en word begrenst door de Veemarktstraat, Spoorlaan, Tivoliestraat en het Tivolipark. Het gebied ligt direct aan de Veemarktstraat waar een snelheidregiem geldt van 30km/h. Ook de Tivolistraat ligt in een 30 km/h zone. Op de Spoorlaan en Heuvelring zijn gebiedsontsluitingswegen met een snelheidsregiem van 50 km/h. Ter hoogte van nr. 37 is de Veemarktstraat afsluitbaar en de Heuvelstraat en Tivolistraat zijn voorzien van éénrichtingsverkeer. Tot slot ligt het gebied nog in een vergunningengebied wat inhoud dat er betaald geparkeerd en met een parkeervergunning geparkeerd mag worden.

Nieuwe bouwplannen in dit gebied moeten voldoen aan de, op dat moment, vastgestelde parkeernormen welke terug te vinden zijn in het Tilburgse Verkeers en Vervoers Plan (TVVP). Kan men niet voldoen aan de parkeernorm dan kan het college ontheffing verlenen.

In het collegebesluit van 2 oktober 2012 (07) met betrekking tot de 'aanbesteding concessie Veemarktkwartier en kredietverstrekking' is met betrekking tot het parkeren voor deelplan 1 (zijnde de delen Veemarktstraat en Tivoligarage) het volgende besloten:

Besluit

3. Ontheffing te verlenen aan de toekomstige ontwikkelaar/concessiehouder (i.k.v. het bestemmingsplan) en/of degene die feitelijk de bouwvergunning zal aanvragen, voor het realiseren van eigen parkeergelegenheid binnen deelplan 1.

4. Alleen dan deze ontheffing te verlenen als de ontwikkelaar of de feitelijke aanvrager van de bouwvergunning zich contractueel verplicht tot het afnemen van het benodigd aantal abonnementen voor het opvangen van de door hem niet gerealiseerde aantal vaste parkeerplaatsen.

5. vast te stellen dat dit aantal 67 bedraagt, gelet op de ligging in O01 (Hoogvenne).

6. Pas een nieuwe/extra parkeervoorziening te realiseren, wanneer blijkt dat de bestaande voorzieningen het ten gevolge van dit plan VMK toegenomen gebruik, structureel niet kunnen opvangen.

Dit wijzigingsplan voor de locatie van het basketbalveldje maakt deel uit van deelplan 1 (Veemarktstraat)

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft weer hoe milieuaspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

5.2 Milieuhinder bedrijven

Bij het beoordelen van (de binnen het plangebied of elders gelegen) bedrijven welke invloed hebben op het plangebied, is gebruik gemaakt de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering. De VNG brochure is een richtlijn en vormt geen wettelijk kader. Er is voor deze richtlijn gekozen omdat er verder geen goede andere richtlijnen of kaders voorhanden zijn om milieuzonering goed in ruimtelijke plannen af te wegen. In de VNG-uitgave staan richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar die gebaseerd zijn op een “gemiddeld” modern bedrijf. Deze richtafstanden gelden vanaf de perceelsgrens (of de opslagvoorziening of installatie) tot aan de gevel van woningen in een ´rustige woonwijk´. Indien het bedrijf afwijkt door grootte, technische voorzieningen et cetera is het mogelijk om gemotiveerd af te wijken van de (indicatieve) afstanden.

Het betreft het wijzigen van de bestemming Verkeer-Verblijf naar Centrum-Binnenstad middels een wijzigingsbevoegdheid waarbij Milieuzonering conform artikelen 19.4 en 19.5 uit het 'moederplan' 'Veemarktkwartier 2010' geen toetsingskader is. Dat neemt niet weg dat niet voorbij mag worden gegaan aan het beginsel van een "goede ruimtelijke ordening".

Vanuit milieuzonering valt op dat zowel milieugevoelige als milieubelastende functies binnen de bestemming Centrum-Binnenstad mogelijk zijn zonder dat voor de functies maatschappelijk, sport, recreatie, cultuur en ontspanning de milieucategorie is gelimiteerd. Binnen deze functies zijn activiteiten mogelijk waarvoor volgens de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering grote richtafstanden gelden zodat er op de woningen geen goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden. Door de wijziging niet van toepassing te verklaren op functies met een (te) zware milieucategorie en de gevoelige functie (wonen en Bed & Breakfast), kan er een goed woon- en leefklimaat op gevoelige bestemmingen gegarandeerd worden. Er wordt nu immers aan de richtafstanden voldaan en er komen geen nieuwe gevoelige bestemmingen bij die van omliggende bedrijven hinder kunnen ondervinden. In dit wijzigingsplan wordt de bestemming Centrum - Binnenstad, voor wat betreft de functies zoals die zijn opgenomen binnen het 'moederplan' 'Veemarktkwartier 2010', aangepast en beperkt. Hiermee is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen.

De belangrijkste zijn:

  • 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van 2004 (sindsdien enkele keren aangepast);
  • 2. Circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen" (cRnvgs), juli 2012; Op 1 januari 2014 wordt de cRnvgs vervangen door de Wet Basisnet;
  • 3. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), 1 januari 2011.

De eerste kamer heeft op 9 juli 2013 ingestemd met het wetsvoorstel Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen, dat in 2014 van kracht wordt. In de wet wordt vastgelegd wat de risicoplafonds zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. De Wet Basisnet vervangt de cRnvgs. Gelijktijdig met de Wet Basisnet wordt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt.

5.3.2 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Het Rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt, is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke objecten en bestemmingen vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.

De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.

Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.

5.3.3 Groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:

  • 1. de kans op een ongeval;
  • 2. het effect van het ongeval;
  • 3. het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft;
  • 4. de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk.

Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is en hoe hoger het groepsrisico.

5.3.4 Verantwoordingsplicht

De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan. Met de verantwoordingsplicht worden betrokken partijen gedwongen om een goede ruimtelijke afweging te maken waarin de veiligheid voor de maatschappij als geheel voldoende gewaarborgd wordt. Op deze manier wordt beoogd een situatie te creëren, waarbij zoveel mogelijk de risico's zijn afgewogen en geanticipeerd is op de mogelijke gevolgen van een incident. Deze afweging is kwalitatief van aard en richt zich op aspecten zoals de mogelijkheden van bestrijdbaarheid van een mogelijke calamiteit en de mate van zelfredzaamheid van de bevolking.

Bij de invulling van de verantwoordingsplicht dienen de volgende elementen te worden beschouwd:

  • 1. het projectkader;
  • 2. de hoogte en toename van het groepsrisico;
  • 3. bronmaatregelen;
  • 4. ruimtelijke maatregelen te treffen maatregelen in het ruimtelijke besluit;
  • 5. mogelijkheden tot bestrijdbaarheid van een calamiteit en de gevolgen daarvan;
  • 6. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
  • 7. mogelijkheden planontwikkeling op andere locatie;
  • 8. mogelijkheden en voorgenomen maatregelen in de nabije toekomst.

In de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico (Ministeries van VROM en Binnenlandse Zaken, december 2007) zijn deze onderdelen nader uitgewerkt en toegelicht.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) moeten alle ruimtelijke besluiten binnen het invloedsgebied van een inrichting verantwoord worden. Conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) moet het bevoegd gezag verantwoording afleggen bij elke overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico of toename van het groepsrisico ten gevolge van de ruimtelijke ontwikkeling. Conform het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende regeling is de uitgebreidheid van de invulling van de verantwoordingsplicht afhankelijk van de hoogte en toename van het groepsrisico. Wanneer de ontwikkeling buiten de 100% letaal effectafstand ligt, kunnen de punten 3, 4, 7 en 8 buiten beschouwing gelaten worden. Hetzelfde geldt wanneer het groepsrisico 1) onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt of 2) tussen 0,1 maal en 1 maal de oriëntatiewaarde ligt én minder dan 10% toeneemt. We spreken in deze gevallen van een beperkte verantwoordingsplicht. In de andere gevallen dient de verantwoordingsplicht compleet ingevuld te worden.

5.3.5 Inrichtingen

In het voorliggende plan zijn risicovolle bedrijven en opslagvoorzieningen binnen het plangebied uitgesloten. Buiten het plangebied zijn geen bedrijven of opslagvoorzieningen aanwezig met een risicocontour die van invloed is op het plangebied.

5.3.6 Buisleidingen

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen binnen of rondom het plangebied.

5.3.7 Transport van gevaarlijke stoffen

Het niet-leidinggebonden transport van gevaarlijke stoffen in Tilburg vindt plaats over de weg, per spoor en over het Wilhelminakanaal.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg

De ontwikkeling ligt op een afstand van 2000 meter van de A58. Voor de A58 geldt conform de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) een veiligheidsafstand van 24 meter.

De ontwikkeling ligt daarbuiten. De afstand van de A58 tot het plangebied is zodanig groot dat dit niet leidt tot een toename van het groepsrisico. De A58 is daarmee verder niet relevant voor de planontwikkeling.

De gemeentelijke wegen rond het plangebied maken geen onderdeel uit van de gemeentelijke routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het vervoer over deze wegen kan alleen plaatsvinden op basis van ontheffing. De omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen is, vanwege het ontheffingssysteem, dermate klein dat geen sprake kan zijn van een plaatsgebonden risico 10-6 en geen sprake kan zijn.

Vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor

Door de gemeente Tilburg loopt de spoorlijn Breda - Tilburg - Eindhoven/'s-Hertogenbosch. Hierover worden onder andere brandbare gassen en brandbare vloeistoffen vervoerd.

In de beleidsvisie externe veiligheid is vastgelegd dat, tot het moment dat het Basisnet in wetgeving is vastgelegd, uitgegaan wordt van de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het beleidsdocument Koersen op veilig. Dit betekent dat er, tot het van kracht worden van het Basisnet, geen objecten mogen worden opgericht binnen 29 meter van het hart van de buitenste spoorlijn. Het bestemmingsplan maakt geen (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk binnen deze afstandsmaat.

In het bestemmingsplan Veemarktkwartier dat op 4 juli 2011 is vastgesteld heeft onderzoek plaatsgevonden naar de toename van het groepsrisico. (zie Bijlage 4 Onderzoek externe veiligheid: memo Qra herziening bestemmingsplan spoorzone deelgebied veemarktkwartier d.d. 13 oktober 2010) .

Destijds is er uitgegaan van het risicoplafond van het basisnet en een toename van het aantal personen binnen de wijzigingsbevoegdheden. (zie Bijlage 8 Advies Brandweer externe veiligheid d.d. 21 oktober 2010).

De personenaantallen nemen niet verder toe.(zie Bijlage 9 Nader onderzoek Externe veiligheid locatie basketbalveld Veemarktstraat:memo externe veiligheid d.d. 13 december 2013). Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde, de verantwoordingsplicht is dan ook niet ingevuld.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over het Wilhelminakanaal

Uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (december 2009) blijkt dat er voor het Wilhelminakanaal geen risico- en veiligheidsafstanden gelden.

5.3.8 Restrisico en conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van het spoor. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. De brandweer heeft aangegeven het niet noodzakelijk te vinden om advies uit te brengen op dit plan aangezien het groepsrisico niet toeneemt en daarmee de uitgangspunten van het advies van de brandweer van 21 oktober 2010 voor het bestemmingsplan Veemarktkwartier voldoende is. (zie Bijlage 8 Advies Brandweer externe veiligheid d.d. 21 oktober 2010).

Het bevoegd gezag accepteert de externe veiligheidsrisico's en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

5.4 Vuurwerk

Binnen het bestemmingsplan zijn geen bestaande verkooppunten en opslagen van consumentenvuurwerk en opslagen van professioneel vuurwerk aanwezig. Burgemeester en wethouders kunnen voor nieuw te vestigen verkoopruimten en opslagen van consumentenvuurwerk en ten behoeve van het uitbreiden, verbouwen en/of verplaatsen van bestaande (buffer)bewaarplaatsen onder voorwaarden ontheffing verlenen van het bestemmingsplan. Bij nieuwvestiging van vuurwerkverkooppunten en/of opslag van consumentenvuurwerk wordt te allen tijde als voorwaarde opgenomen dat de veiligheidscontour zoals opgenomen in het Vuurwerkbesluit op het eigen perceel gesitueerd dient te zijn tenzij de veiligheidscontour zich uitstrekt over openbaar gebied en hierbij geen sprake is van kwetsbare en/of geprojecteerde kwetsbare objecten. Op basis van de veiligheidsafstanden in het Vuurwerkbesluit (Besluit van 22 januari 2002, Staatsblad 33 (2002), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk) is het niet mogelijk om professioneel vuurwerk op te slaan (en te bewerken) in Tilburg. Er wordt daarom geen medewerking verleend aan nieuwvestiging van vuurwerkbedrijven van professioneel vuurwerk.

5.5 Geluid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) het juridische kader voor het Nederlandse geluidbeleid. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door wegverkeer, railverkeer en industriële activiteit. Het stelsel is gericht op het voorkomen van nieuwe geluidgehinderden.

Het plan heeft betrekking op een ontwikkeling met de bestemming Centrum - Binnenstad waarvan onder andere de functie kantoor deel uitmaakt. Er is geen sprake van het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen als bedoeld in de Wgh. Dit betekent dat de Wgh niet van toepassing is en er geen toetsing aan de normen van de Wgh hoeft plaats te vinden.

In het plangebied is de vestiging uitgesloten van bedrijven die vallen onder artikel 2.4 van het Inrichtingen en Vergunningen Besluit (c.q. de desbetreffende bijlage bij de Wabo). Hoofdstuk V "Zones rond industrieterreinen" van de Wgh is hierdoor niet van toepassing.

Als gevolg van de nabijheid van het militaire vliegveld Gilze-Rijen gelden in delen van Tilburg geluidzones (de zogenaamde Ke-zones). Deze zones liggen niet over het plangebied.

5.6 Lucht

Het doel van de Wet luchtkwaliteit (opgenomen in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer) is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Het besluit is primair gericht op het voorkomen van effecten op de gezondheid van mensen. De grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10; fijn stof), lood, koolmonoxide en benzeen geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat op een gegeven tijdstip moet zijn bereikt en daar waar het juiste kwaliteitsniveau al aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.

De kantoorontwikkeling met een bruto vloeroppervlak van ca. 4000 m2 is getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen uit hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. De ontwikkeling kan worden gekenmerkt als een "niet in betekenende mate"-project, zoals bedoeld in het Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Er zijn geen luchtgevoelige bestemmingen, zoals bedoeld in het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) aanwezig. Vanuit de Wet milieubeheer bestaat er dan ook geen bezwaar tegen dit plan.

5.7 Geur

5.7.1 Industriële geur

In en om het plangebied wordt geen zware industrie toegestaan. Hierdoor is er geen sprake van industriële geurhinder.

5.7.2 Agrarische geur

De planlocatie is gelegen op zeer ruime afstand van een veehouderijbedrijf. Een dergelijk bedrijf kan een geurrelevante invloed hebben. Echter in onderhavige situatie is hiervan geen sprake.

5.8 Bodem

In het belang van de bescherming van het milieu zijn, ten einde de bodem te beschermen, regels gesteld in de Wet bodembescherming (Wbb). De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken zoals bijvoorbeeld stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingsituaties op basis van een uitvoerig bodemonderzoek.

Met betrekking tot de locatie Veemarktkwartier (basketbalveld)

Voor het realiseren van de kantoorruimten aan de Veemarktstraat zijn er bij de gemeente Tilburg onvoldoende gegevens beschikbaar over de bodemkwaliteit. Op naast gelegen terreinen zijn er enkele onderzoeken uitgevoerd. Aan de hand van deze resultaten is op te merken dat de nieuwbouw locaties als historisch verdacht dienen te worden beschouwd.

Binnen een straal van 50 meter zijn er wel beperkte gegevens beschikbaar. Hieruit is op te maken dat de bodem mogelijk in milieuhygiënisch opzicht negatief is beïnvloed.

Aanbeveling

Voor het bouwen van het kantoorgebouw op de locatie van het basketbalveld is het noodzakelijk om beter inzicht te hebben van de bodemkwaliteit. Dit geldt ook voor de locatie van het bouwen van het kantoorgebouw in de plint van de Tivoligarage dat overigens binnen het geldende bestemmingsplan zal worden gerealiserd. Geadviseerd wordt om een verkenend bodemonderzoek te laten uitvoeren naar de bodemkwaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met de verdachtmakingen.

Bodembeleid gemeente Tilburg: in goede aarde

In deze nota valt te lezen hoe de gemeente Tilburg te werk gaat bij bodemsanering in Tilburg. De nota is opgebouwd uit vier delen, respectievelijk de hoofdlijnen van het beleid, het gemeentelijk beleid verder uitgewerkt, het maatregelenprogramma en het meerjarenprogramma bodemsanering.

5.9 Natuur en Ecologie

  • A. Inleiding

Vanuit de huidige natuurwetgeving moet bij ruimtelijke ingrepen inzichtelijk zijn of er sprake is van beschermde natuurwaarden in het plangebied en in de beïnvloedingszone. Het gaat daarbij om beschermde natuurgebieden (Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur en beschermde soorten (Flora- en faunawet).

Hieronder volgt een korte toelichting op het beleid voor gebiedsbescherming en soortenbescherming. Per beleidskader is een analyse van het plangebied en een conclusie vermeld.

  • B. Natura 2000

Het wettelijke toetsingskader van de gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (NB-wet 1998), die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Internationale verplichtingen uit de Vogelrichtlijn en in de toekomst de Habitatrichtlijn zijn hiermee in de nationale regelgeving verankerd. Voor de habitatrichtlijngebieden geldt echter dat de overheid bij vergunningverlening de habitattoets dient uit te voeren conform de EU-HRL (Habitatrichtlijn), zolang het gebied nog niet formeel is aangewezen door het Ministerie van EZ. Op dit moment vallen de habitatrichtlijngebieden op grond van jurisprudentie nog onder de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn. De VRL (Vogelrichtlijn) gebieden zijn in 2000/2003 wel formeel aangewezen en vallen derhalve onder de NB-wet 1998.

Om schade aan natuurwaarden waarvoor de zogenoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkómen, bepaalt de NB-wet 1998 dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning (artikel 19d, eerste lid). Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000-gebieden (artikel 19j). Hiertoe dient de zogenaamde habitattoets.

In de oriëntatiefase wordt bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen; dit is afhankelijk van de informatie over de mogelijke aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. De hoofdvraag is of er een kans op een significant negatief effect bestaat.

Er zijn drie mogelijkheden:

  • 1. Er is zeker geen negatief effect. Er is dan geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig.
  • 2. Er is wel een mogelijk negatief effect, maar dit is zeker geen significant negatief effect. De verslechterings- en verstoringstoets moet worden doorlopen.
  • 3. Er is een kans op een significant negatief effect. Een passende beoordeling is vereist.

Analyse plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van Tilburg en daardoor op ruime afstand van Natura 2000-gebieden. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Regte Heide & Riels Laag op een afstand van ca. 5.35 km.

Conclusie

De gewenste ontwikkelingen In het plangebied zullen geen negatief effect hebben op Natura 2000-gebieden. De tussenliggende afstand is hiervoor te groot. En de storende factoren door de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard zijn dat geen negatieve effecten op dit Natura2000-gebied zijn te verwachten.

  • C. Ecologische Hoofdstructuur

In de Verordening ruimte Noord-Brabant is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) begrensd. De EHS is een robuust netwerk van bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuurgebieden, verbindingszones en beheersgebieden. De provincie heeft in 2009 het Natuurbeheerplan vastgelegd, dat bestaat uit twee kaarten, respectievelijk de ambitie- en de beheertypenkaart. De beheertypenkaart laat de huidige situatie zien en de ambitiekaart geeft de gewenste situatie weer. Het Natuurbeheerplan vormt de basis voor subsidies met betrekking tot beheer en inrichting. In het nieuwe beleid van de provincie met betrekking tot de EHS is nog duidelijker als voorheen de lijn gevolgd van een aaneengesloten ecologische structuur. Kleine(re) bosgebieden die buiten deze structuur liggen en ook niet voldoen aan specifieke natuurwaarden, behoren niet tot de EHS.

Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de EHS is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurlijke landschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere waarden en kenmerken.

Indien de natuur- en landschapswaarden van de EHS worden aangetast, dienen mitigerende maatregelen te worden getroffen waarmee de schade zoveel mogelijk wordt beperkt. Per saldo zal op planniveau of gebiedsniveau geen verlies mogen optreden van areaal, kwaliteit en samenhang. Indien er wel schade wordt veroorzaakt, dan dient natuurcompensatie plaats te vinden.

Analyse plangebied

In het plangebied komen geen terreinen voor die begrensd zijn als Ecologische Hoofdstructuur. De dichtstbijzijnde EHS is gelegen op geruime afstand van het plangebied.

  Conclusie

De gewenste ontwikkelingen in het plangebied zullen geen significante negatieve effecten hebben op de Ecologische Hoofdstructuur in de omgeving. De EHS ligt buiten het plangebied en de ontwikkelingen zijn dusdanig van aard dat dit geen negatieve gevolgen zal hebben voor de kwaliteit en kwantiteit van de dichtstbijzijnde EHS.

  • D. Kadernota Groene Mal

In de Kadernota Groene Mal is het beleid ten behoeve van behoud en ontwikkeling van een duurzaam functionerende ecologische structuur rondom de stad Tilburg en de kernen Berkel-Enschot en Udenhout vastgelegd. De Groene Mal is een doorvertaling van de EHS naar de Tilburgse situatie. Met name de ecologische verbindingen tussen bestaande bos- en natuurgebieden zijn binnen de Groene Mal sterk(er) aangezet. Doel van de Groene Mal is het sturen van de verstedelijking. Aantasting van natuurgebieden wordt zoveel mogelijk voorkómen. Onvermijdbare incidentele ingrepen zullen gecompenseerd worden, bij voorkeur in daartoe aangewezen zoekgebieden binnen de Groene Mal. Het bestemmingsplan vormt het juridisch kader voor de realisering en bescherming van de Groene Mal.

Analyse plangebied

Het plangebied maakt geen deel uit van de Groene Mal.

Conclusie

Er zijn geen significante negatieve effecten op de Groene Mal aan de orde. Vanuit Groene Mal-beleid zijn geen aanvullende beschermingsmaatregelen aan de orde.

  • E. Flora- en faunawet

Volgens de Flora- en faunawet is bij de ruimtelijke ingrepen de initiatiefnemer verplicht op de hoogte te zijn van mogelijke voorkomende beschermde flora en fauna binnen het plangebied. Het doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de inheemse flora en fauna. Door, voorafgaand aan ruimtelijk ingrepen, stil te staan bij rekening te houden met aanwezige natuurwaarden, kan onnodige schade aan beschermde soorten worden voorkómen of beperkt.

Onder ruimtelijke ingrepen wordt verstaan het uitvoeren van werkzaamheden in de (buiten)ruimte. Een ontheffing is nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet (derde lid, vijfde lid en zesde lid, onderdeel c) als er beschermde soorten leven op de plek waar de werkzaamheden worden uitgevoerd. Voor ruimtelijke ingrepen zijn de soorten ingedeeld in drie tabellen. Als in het plangebied alleen soorten leven uit de vrijstellinglijst in tabel 1, dan hoeft geen ontheffing aan te worden aangevraagd. Wel blijft de algemene zorgplicht van kracht. In tabel 1 staan de lichtst beschermde soorten en in tabel 3 de zwaarst beschermde soorten. In tabel 2 staan de overige soorten. Deze indeling geldt alleen voor ruimtelijke ingrepen. Naast de soorten in tabel 3 zijn ook alle vogels zwaar beschermd.

Activiteiten die een schadelijk effect hebben op soorten die beschermd zijn volgens de Flora- en faunawet zijn in principe verboden. Van dit verbod kan onder voorwaarden worden afgeweken, met een vrijstelling, door het werken volgens een goedgekeurde gedragscode of - indien geen of onvoldoende maatregelen genomen kunnen worden om schadelijke effecten te voorkomen - door een ontheffing aan te vragen voor artikel 75 Flora- en faunawet.

Analyse plangebied

Het plangebied is potentieel ongeschikt voor beschermde soorten. Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen voor te verwachten soorten zijn niet aanwezig. Te verwachten soorten hebben habitat dat niet in het plangebied aanwezig is. In het plangebied zijn gebouwen en bomen afwezig. Er is een zeer kleine kans op de aanwezigheid van soorten die niet in de tabellen van de Flora- en faunawet worden benoemd. Door de zeer kleine trefkans zijn extra mitigerende maatregelen niet nodig. Wel blijft de zorgplicht van kracht (Artikel 2 van de Flora- en faunawet).

Conclusie

Op basis van veldonderzoek, literatuuronderzoek en deskundigenoordeel is geen ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet nodig voor de ontwikkelingen in het plangebied.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

Dit hoofdstuk geeft weer hoe wateraspecten een rol hebben gespeeld bij het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan.

6.1 Bestaand watersysteem

Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Voorste Stroom en behoort zowel kwalitatief als kwantitatief tot het beheergebied van Waterschap de Dommel.

Het plangebied bestaat uit het voormalige basketbalveldje van ca. 400 m2. In de huidige situatie is het plangebied helemaal verhard. De ontwikkeling betreft de bouw van kantoorruimte (bruto vloeroppervlak 4000m²) aan de Veemarktstraat ter plaatse van het basketbalveldje. De terreinhoogte is ongeveer 14 - 14,25 m+NAP.

De bodem bestaat uit sterk lemig, matig fijn zand. De maatgevende grondwaterstand is ca. 11,75 m+NAP. De ontwateringdiepte ruim voldoende voor de bestaande en de nieuwe functie.

In het gebied is geen oppervlaktewater aanwezig, het dichtstbijzijnde oppervlaktewater is de Piushaven, ca. 500 m zuidelijk van het plangebied. In het gebied ligt een gemengd rioolstelsel. Het vuilwater wordt via het gemeentelijk rioolstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering Tilburg, die in beheer is van waterschap de Dommel.

6.2 Duurzaam waterbeheer

Beleidskader

De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat er in tegenstelling tot vroeger, meer rekening gehouden moet worden met water. Het huidige beleid van het rijk, de provincie, de waterbeheerder en de gemeente is gericht op een duurzaam waterbeheer. Belangrijk in deze aanpak is het realiseren van veerkrachtige watersystemen die weer de ruimte krijgen, het niet afwentelen van knelpunten in tijd of plaats, de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren', en het reserveren van de ruimte die nodig is voor de wateropgave.

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. De EU stelt de normen voor prioritaire stoffen. De ecologische doelstellingen zijn regionaal vastgesteld in het Stroomgebiedbeheersplan Maas. De grondwatervoorraad moet stabiel zijn en natuurgebieden mogen niet verdrogen door een te lage grondwaterstand.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) hebben rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat de watersystemen in 2015 op orde moeten zijn wat betreft waterkwantiteit (WB21), -kwaliteit en ecologie (KRW).

Wat het regionale beleid betreft, beheert Rijkswaterstaat het Wilhelminakanaal, de provincie de grondwatervoorraden en de waterschappen het oppervlaktewater. Het Provinciale Waterplan 2010 - 2015 beschrijft het strategische waterbeleid. De uitvoering van de Europese KRW-doelstellingen is daarin opgenomen. Parallel aan het provinciale beleid, zoeken de waterpartners samen met de betrokken landbouw-, natuur- en andere organisaties samen naar passende oplossingen om deze KRW-doelstellingen te realiseren.

Het waterschap De Dommel heeft het Waterbeheerplan 'Krachtig Water' 2010 - 2015 vastgesteld, in dezelfde periode als het Nationale Waterplan 2010 - 2015 en het bovengenoemde Provinciale Waterplan 2010 - 2015. Het plan beschrijft de doelen en inspanningen van het waterschap, en maakt een indeling in zes thema's: droge voeten, voldoende water, natuurlijk water, schoon water, schone waterbodem en mooi water. Naast dit beheerplan beschikt het waterschap over verschillende beleidsregels en van de Keur waterschap De Dommel (datum intrede 22 december 2009), die van belang is voor eventuele ontwikkelingen.

Het waterbeleid van de gemeente Tilburg is vastgelegd in de Structuurvisie Water en Riolering (SWR), met daarin opgenomen het GRP voor de periode 2010 - 2015, met een visie voor de komende 30 jaar. Bij de totstandkoming van dit beleid zijn de waterbeheerders nauw betrokken. De SWR vervangt het Waterplan (1997), het Waterstructuurplan (2002) en het Gemeentelijk Rioleringsplan (2005-2009), en werkt de nieuwe wet- en regelgeving uit, voornamelijk wat de nieuwe zorgplichten betreft voor het regen- en grondwater, en het actuele rijks-, het provinciale en het regionale beleid.

De visie hanteert de in het Waterplan (1997) vastgestelde algemene doelstellingen voor de lange termijn, gebaseerd op de duurzaamheidgedachte:

  • streven naar een duurzaam en veerkrachtig watersysteem;
  • optimalisatie van de waterketen; zuinig en efficiënt gebruik van water;
  • vergroten van de belevings-, ecologische, economische en recreatieve waarde van water.

Deze visie is samengesteld op basis van bijdragen van burgers, gemeenteraad, en betrokken waterbeheerders. Uit de visie vloeit de opgave voort voor de komende jaren. Als uitwerking van de visie zijn er opgaven geformuleerd en strategische keuzes gemaakt, die gelden als randvoorwaarden voor de ruimtelijke ontwikkelingen in Tilburg. Deze randvoorwaarden geven onder andere invulling aan het water als ordenend principe.

Afwegingen

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van kantoorruimte waar in de bestaande situatie reeds sprake is van verharding. Het totale oppervlak van het plangebied is 400 m². In de bestemmingsplanregels wordt opgenomen dat 100% van het oppervlak bebouwd mag worden. Ten opzichte van de huidige situatie veranderd er alleen dat een verhard basketbalveldje van ca. 400 m2 nu ook wordt bebouwd. Het afvoerend verhard oppervlak blijft gelijk.

Het plangebied ligt niet in een afkoppelgebied, er komt geen blauwe ader in de buurt te liggen. Dat betekent dat afvoer plaats vindt via het gemengde stelsel, de bestaande hoofdriolering. Inpandig scheiden van hemelwater en vuilwater is wel gewenst, omdat er sprake is van nieuwbouw wat nu de kans biedt om de basis te leggen in de verdere toekomst het hemelwater anders te benutten.

Watersysteem

Voor het watersysteem in het plangebied gelden de volgende randvoorwaarden:

  • bij de inrichting van het plan dient men rekening te houden met de bestaande terreinhoogte van het openbaar gebied en de aangrenzende percelen;
  • de water- en vochtdichtheid van alle ondergrondse bouwdelen is voldoende voor het gebruik van het bouwdeel;
  • het toepassen van uitlogende materialen is uitgesloten;
  • het vuil- en hemelwater worden inpandig gescheiden ingezameld;
  • de vuilwater- en regenwaterafvoer sluit aan op de bestaande hoofdriolering.

6.3 Watertoets

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente besloten de watertoets maximaal verkort te volgen. Hierdoor wordt deze waterparagraaf direct verwerkt in het ontwerpplan, zoals in eerder gemaakte afspraken om het vooroverleg vereenvoudigd te volgen. Het waterschap heeft dan ook geen voorlopig wateradvies. Het advies van het waterschap in het kader van de watertoets, wordt dan ook (direct) verstrekt bij de terinzagelegging.

Hoofdstuk 7 Juridische regelgeving

7.1 Indeling van de regels

In dit wijzigingsplan worden de regels van het moederplan "Veemarktkwartier 2010" van overeenkomstige toepassing verklaard. De regels bij het wijzigingsplan bestaan uit 3 artikelen.

In het eerste artikel wordt voor het perceel aan de Veemarktstraat, kadastraal bekend gemeente Tilburg, sectie M, nummer 11560 (gedeeltelijk), geregeld dat de aanduiding Verkeer - Verblijf wordt gewijzigd in de aanduiding Centrum - Binnenstad.

Het tweede artikel benoemt de bij het wijzigingsplan behorende verbeelding, die voor het betreffende perceel in de plaats treedt van de verbeelding bij het vigerende bestemmingsplan "Veemarktkwartier 2010". Verder worden de regels van het bestemmingsplan "Veemarktkwartier 2010" van toepassing verklaard. Omdat in het vigerende bestemmingsplan sprake is van een algemene bestemming Centrum - Binnenstad die toegesneden is op de beheersituatie van het bestemmingplan, wordt in artikel 2 van dit wijzigingsplan een op de ontwikkeling van het gebied aangepaste regeling met betrekking tot de functieomschrijving van de bestemming, begripsbepaling en bebouwingsregeling opgenomen. Met name worden de functies wonen, sport en recreatie en de hierop betrekkinghebbende begripsbepalingen niet overgenomen dan wel aangepast vanwege milieuhygienische uitgangspunten (geluid, bedrijfszonering). De bebouwingsregeling wordt ook toegesneden op de betreffende locatie en ontwikkelingssituatie waarbij de extra voorwaarden zoals opgenomen in de wijzigingsregels, deel uitmaken van deze regels.

Door de aangepaste regels bestaat er voor de omgeving een beter milieuhygienisch klimaat.

Het derde artikel bepaalt dat het wijzigingsplan kan worden aangehaald als "Veemarktkwartier 2010, 1e wijziging (Veemarktstraat)".

7.2 Procedure

Voor dit wijzigingsplan geldt de procedure zoals opgenomen in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening. Deze procedure verloopt als volgt:

a. het ontwerp wijzigingsplan ligt gedurende zes weken ter inzage;

b. burgemeester en wethouders geven van te voren kennis van de terinzagelegging in een of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;

c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het schriftelijk kenbaar maken van zienswijzen bij het college tegen het ontwerp wijzigingsbesluit, gedurende de onder a. genoemde termijn;

d. indien tegen het ontwerp wijzigingsplan zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, wordt het besluit met redenen omkleed;

e. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben kenbaar gemaakt de beslissing daaromtrent mee en stellen het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd, vast;

f. belanghebbenden die tijdig hun zienswijzen op het ontwerp hebben ingediend, kunnen in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 8 Financiële uitvoerbaarheid

Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen. Daarnaast kan de gemeente aan de hand van de kostensoortenlijst van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) kosten verhalen op de ontwikkelaar.

De wijzigingsbevoegdheid van het onderhavig bestemmingsplan, met daarbij de uitvoering, geschiedt geheel voor rekening en risico van de concessiehouder. De gemeente en de concessiehouder hebben een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten op basis waarvan het kostenverhaal anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 6.12 lid 2 sub a Wro en waarin de locatie-eisen, planning en fasering zijn vastgelegd. Er bestaat aldus geen verplichting om een exploitatieplan vast te stellen als bedoeld in artikel 6.12 lid 1 Wro. 

Tevens is met de concessiehouder een overeenkomst tegemoetkoming in (plan)schade gesloten, waarin is bepaald dat alle schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de grond van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de concessiehouder aan de gemeente.

Door het afsluiten van een anterieure overeenkomst over grondexploitatie is het onderhavig bestemmingsplan derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 9 Burgerparticipatie en overleg

9.1 Kennisgeving ex artikel 1.3.1 Bro

Artikel 1.3.1 van het Bro verplicht bestuursorganen, die een structuurvisie of een bestemmingsplan voorbereiden, waarbij sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling en waarbij geen milieu-effectrapport wordt opgesteld, kennis te geven van het voornemen te komen tot vaststelling van die structuurvisie of dat bestemmingsplan. In casu is het voornemen te komen tot vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan "Veemarktkwartier 2010, 1e wijziging (Veemarktstraat)" op 7 december 2013 gepubliceerd in Stadsnieuws.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plangebied voor het wijzigingsplan is gelegen in stedelijk gebied. Omdat er geen rijksbelangen en provinciale belangen zijn gemoeid met dit wijzigingsplan, is toezending aan de betreffende instanties niet nodig.

Aangezien er nauwelijks sprake is van waterbelangen in het plangebied, hebben waterschap de Dommel en de gemeente afgesproken de watertoets maximaal verkort te volgen. Dat houdt in dat het wateradvies direct na terinzagelegging van het ontwerp-wijzigingsplan wordt verstrekt.

9.3 Burgerparticipatie

Op 10 december 2013 heeft de initiatiefnemer/ontwikkelaar ter uitvoering van het bepaalde in de door de raad vastgestelde Handreiking Burgerparticipatie omwonenden en andere belanghebbenden bij brief ingelicht over het voorliggende plan. In deze brief is een reactietermijn van 8 dagen na dagtekening vermeld. Er zijn diverse reacties binnengekomen.

De bewonersbrief met betrekking tot de burgerparticipatie is bijgevoegd (zie Bijlage 6 Bewonersbrief burgerparticipatie. Het verslag van en de reactie van de initiatiefnemer/ontwikkelaar op de burgerparticipatie is als bijlage opgenomen (zie Bijlage 7 Verslaglegging burgerparticipatie)

9.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft, in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 17 februari 2014 tot en met 31 maart 2014. Tijdens deze periode is er 1 zienswijze ingediend. Na overleg is op 5 mei 2014 de zienswijze ingetrokken. De indiener van de zienswijze heeft de intrekking van zijn zienswijze schriftelijke bevestigd bij brief van 5 mei 2014.