direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied Rucphen 2020, Zegge-Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

NS Projecten is voornemens om de kern Zegge aan de oostzijde uit te breiden met een nieuwe woningbouwontwikkeling. De Kern Zegge ligt als enige kern van de gemeente Rucphen aan de noordzijde van Rijksweg A58. Zegge is een dorp met circa 2.035 inwoners.

Het grootste deel van de woningen bestaat uit middeldure eengezinswoningen. Dit in combinatie met o.a. een sterke vergrijzing en gezinsverdunning leidt ertoe dat jongeren en ouderen uit het dorp wegtrekken. Deze situatie leidt tot een onevenwichtige samenstelling en afname van de bevolking. Voor het dorp is daarom van bijzonder belang om op korte termijn een inhaalslag te maken door het bouwen van starters- en seniorenwoningen. Er is daarom een verkavelingsstudie gemaakt die voorziet in onder andere deze woningtypologiën. Aan de Schoolstraat 18 bevindt zich thans nog een bestaande woning. Deze zal vooralsnog gehandhaafd blijven. Maar het bestemmingsplan biedt wel ruimte om daar woningen te realiseren mocht alsnog tot sloop worden overgegaan.

Hoewel het plangebied is aangewezen als potentiële uitbreidingslocatie, maakt het geldende bestemmingsplan het niet mogelijk om de woningen te ontwikkelen. De gemeente is daarom bereid het geldende bestemmingplan met dit voorliggende bestemmingsplan te herzien.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Zegge in de gemeente Rucphen. Aan de noord- en oostzijde grenst het plangebied aan het buitengebied van de gemeente Rucphen. De zuidzijde van het plangebied grenst aan de Kapelstraat, een van de ontsluitingswegen van Zegge. Aan de westzijde van het plangebied is de Schoolstraat gelegen. Binnen de ontwikkelingslocatie is, zoals in voorgaande paragraaf reeds is aangegeven, één bestaande woning aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0001.png" Afbeelding 1.1. Ligging van het plangebied (bron: Google Earth)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Binnen het plangebied is één vigerend bestemmingsplan van toepassing:

  • Buitengebied Rucphen 2020, vastgesteld 16 december 2020;
  • Kom Zegge, vastgesteld 21 april 2021.

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor: ‘Agrarisch’, ‘Groen – Landschapselement’ en ‘Wonen’. Verder komen de volgende gebiedsaanduidingen binnen het plangebied voor:

  • dubbelbestemming waarde – archeologie;
  • luchtvaartverkeerzone – 3;
  • luchtvaartverkeerzone - 5;
  • overige zone – beperkingen veehouderij;
  • overige zone – waarde archeologie 2;
  • overige zone – waarde archeologie 3;
  • vrijwaringszone – obstakelbeheerzone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2. Uitsnede geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling beschreven. De beleidskaders van het rijk, de provincie en de gemeente komen in hoofdstuk 4 aan bod. De verschillende in geding zijnde omgevingsaspecten worden weergegeven in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt de plansystematiek en de toelichting op de regels weergegeven. En in de daarna volgende hoofdstuk 7 en 8 komen respectievelijk de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Hierbij vindt een beschrijving van de gemeente Rucphen, de kern Zegge, het buitengebied Zegge en het plangebied plaats.

2.2 Gemeente Rucphen

Het plangebied is gelegen in de gemeente Rucphen, een landelijke gemeente in het westen van de provincie Noord-Brabant. De gemeente telt 23.608 inwoners (CBS, 31 januari 2023). De gemeente bestaat uit de kernen Rucphen, Sprundel, Schijf, St. Willebrord en Zegge. Binnen de gemeente Rucphen zijn er veel verschillen in het ruimtelijk structuurbeeld aanwezig, iedere dorpskern heeft zijn eigen karakter.

2.3 Kern Zegge

Het plangebied ligt in het dorp Zegge van de gemeente Rucphen. Zegge is een van de kleinste kernen van de gemeente en ligt als enige kern ten noorden van de rijksweg A58 en de spoorlijn Roosendaal-Breda en ligt hierdoor wat excentrisch ten opzichte van de overige kernen van de gemeente.

Zegge heeft van oorsprong een lintvormige opbouw. De lintbebouwing langs de Onze Lieve Vrouwestraat, een oude verbindingsweg, is het meest karakteristieke element in de ruimtelijke opbouw van Zegge, met de kerk (het dorpsplein) en de Mariakapel als bijzondere en markante gebouwen. Door bebouwing aan de Onze Lieve Vrouwestraat is een viertal buurtschappen - Zegge, Heesterbosch, Noordhoek en Hooghei- rond 1850 aan elkaar vastgegroeid. De buurtschappen ontwikkelden zich voornamelijk aan oost-west gerichte ontsluitingswegen. De Onze Lieve Vrouwestraat vormt tot op de dag van vandaag de hoofdas van het dorp Zegge.

Vanuit het lint hebben in de jaren 50 en in de decennia daarna de eerste planmatige ontwikkelingen plaatsgevonden ten oosten van de Onze Lieve Vrouwestraat (omgeving Nieuwstraat en Kapelstraat). In de jaren 60-70 vond er vervolgens een grootschalige uitbreiding plaats in de omgeving van de Bergstraat en de Nicolaas Beetsstraat. De oostelijke uitbreidingen hebben tot op heden hun voltooiing gevonden in de 70’er jaren met de uitbreiding aan de spoorzone.

In de jaren 80 is Zegge aan de westzijde uitgebreid, waarbij het gedeelte ten zuiden van de huidige basisschool tot de meest recente uitbreidingen behoort (jaren 90). De intensiteit van de ontwikkeling was en is nog steeds laag, wat een grote diversiteit aan woningtypes en verschijningsvorm heeft opgeleverd. De kern Zegge kent door bovengenoemde ontwikkelingen een bloksgewijze en langgerekte opbouw.

2.4 Buitengebied Zegge

Het gebied rondom de kern Zegge kan worden gekarakteriseerd als jonge, open veenontginning. Het is een oud, historisch landschap en heeft nog een herkenbare waardevolle structuur. Zegge is ontstaan op een hoger gelegen dekzandrug, die werd omgeven door woeste, natte veengebieden. Delen van het landschap zijn al tussen 1280 en 1287 in cultuur gebracht. De oorspronkelijke structuur in de vorm van kavelgrenzen en watergangen is nog te herkennen in het landschap van nu. Het landschap is open en grootschalig en heeft een rationele structuur. Landbouw is de belangrijkste drager van het landschap, waaronder intensieve veehouderij. Verspreid door het landschap zijn enige boskavels te vinden en een concentratie van opgaand groen is te vinden ten zuiden van de kern Zegge. De agrarische bebouwing, ligt verspreid door het landschap en is haaks op de wegen georiënteerd.

2.5 Plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van de kern Zegge en sluit in het westen aan op de bestaande kern van Zegge, aan de noordoostzijde van het projectgebied ligt het buitengebied en aan de zuidzijde de Kapelstraat. Binnen het plangebied is één bestaande woning aanwezig aan de Spoorstraat.

Binnen het plangebied is één onverharde weg (Spoorstraat) gelegen. De Spoorstraat is een onverharde erftoegangsweg en sluit aan op de Schoolstraat. Ter hoogte van de woning aan Spoorstraat 18 gaat de Spoorstraat over in een zandpad. Dit sluit aan op de Kapelstraat. Parallel aan deze weg/zandpad zijn bomenrijen gelegen welke in eigendom zijn van Staatsbosbeheer. De overige gronden bestaand momenteel uit agrarisch (gras)land.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1. Luchtfoto plangebied (bron: Google maps)

Hoofdstuk 3 Beoogde ontwikkeling

3.1 Inleiding

In de nieuwe situatie wordt er een nieuw woongebied ontwikkeld. Voor deze ontwikkeling is door Bureau Dhondt een verkavelingsinrichting gemaakt. Met de stedenbouwkundige opzet wordt aangesloten op de bestaande ruimtelijke structuren en wordt rekening gehouden met de aanwezige ruimtelijke karakteristieken.

3.2 Bebouwingsstructuur

De geprojecteerde bebouwingstructuur sluit aan bij de bestaande bebouwingstructuur van de kern Zegge. De exacte invulling wordt echter aan de markt overgelaten. Onderstaande verkaveling betreft dan ook een indicatieve invulling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0004.png"

Afbeelding 3.1 Indicatieve invulling (verkaveling, Bureau Dhondt, november 2023 (S020))

Aan de noord- en de noordoostzijde van het plangebied wordt aansluiting gezocht bij de openheid van het aansluitende buitengebied. Gestreefd wordt om de bebouwingsdichtheid vanaf het plangebied richting het landschap te laten afnemen om zo de overgang met de bestaande kern en het buitengebied vorm te geven, in het noorden zijn dan ook de vrijstaande woningen geprojecteerd. Aan de zuidzijde van het plangebied wordt aangesloten bij het verkavelingspatroon van de al bestaande lintbebouwing aan de Kapelstraat. Aan de ontsluitingsweg vanaf de Kapelstraat zijn twee-onder-1-kapwoningen gesitueerd met de tuinen richting het landelijk gebied om ook hier een geleidelijke overgang te creeren tussen de bebouwing en het buitengebied. Verderop aan de oostrand zijn rijwoningen geprojecteerd. Deze zijn ruim van opzet en de wadi zorgt voor de geleidelijke overgang naar het landelijk gebied. In het midden van het plangebied is juist gekozen voor een meer gesloten structuur, hier kunnen zowel patiowoningen als starters-rijwoningen gesitueerd.

In het noordelijke deel van het plangebied worden woningen gerealiseerd voor diverse doelgroepen. Zo wordt voorzien in zowel rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen als vrijstaande woningen welke geschikt zijn voor zowel starters (rijwoningen) als voor oudere (zoals levensloopbestendig patio's).

Het bestemmingsplan heeft een bepaalde flexibiliteit. Per bestemmingsvlak is aangegeven hoeveel woningen maximaal toegestaan zijn. Daarnaast is aangegeven welke woningtypologien mogelijk zijn. De uiteindelijke invulling is flexibel en zal aansluiten bij de vraag en behoefte van dat moment. De invulling zal in samenspraak tussen de gemeente en ontwikkelaar plaatsvinden.

Het bestemingsplan maakt in totaal 62 woningen. Aangezien aan Schoolstraat 18 reeds 1 bestaande woning aanwezig is, worden er 61 woningen aan de woningvoorraad toegevoegd.

Zoals hiervoor omschreven worden verschillende woningtypologiën gerealiseerd. De gemeente heeft aangegeven dat behoefte is aan de volgende verdeling:

  • 30% goedkope koop
  • 30% middeldure koop
  • 40% dure koop

Met 16 goedkope woningen (=26%), 20 middeldure koopwoningen (=32%) en 26 dure koopwoningen (=42%) worden deze percentages gehaald.

Fasering

Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. De uitvoering zal plaatsvinden vanaf de Kapelstraat richting het noorden. Wanneer fase 1 voor 70% is verkocht zal er begonnen worden met fase 2. Nadere afspraken tussen ontwikkelaar en de gemeente over de fasering worden vastgelegd in de anterieure overeenkomst, maar zijn tevens geborgd in de planregels (artikel 13.1.2)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0005.png"

Figuur 3.2 Weergave fasering

3.3 Verkeersstructuur

De geprojecteerde verkeerstructuur sluit aan op de bestaande stratenpatronen van de kern Zegge. Het plangebied wordt aan de westzijde ontsloten door de Spoorstraat. Hiervoor wordt het onverharde deel van de Spoorstraat verhard en wordt het wegprofiel gewijzigd. Aan de zuidzijde wordt het plangebied via een nieuwe ontsluitingsweg aan de Kapelstraat ontsloten. Binnen het plangebied worden alle woningen door middel van een grid/ring structuur van verschillende erftoegangswegen ontsloten.

De wegen hebben voldoende profielbreedte om de benodigde elementen zoals straat, parkeervakken en trottoir te kunnen realiseren. De exacte invulling volgt uit de civieltechnische uitwerking van de bouwplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0006.png"

Afbeelding 3.3 Maatvoering wegprofielbreedten

3.4 Groen- en waterstructuur

In het plangebied wordt rekening gehouden met de reeds bestaande groen- en waterstructuur. Deze vormt hierdoor een belangrijke structuurdrager voor het plangebied. Het groene landschapselement blijft nagenoeg geheel in tact en zal worden versterkt door nieuw groen. daarnaast worden ook twee wadi's aangebracht. Er wordt in het ontwerp gestreefd naar een goede relatie tussen het nieuwe woongebied en het groene landelijk gebied daarbuiten.

Vanuit de gemeente Rucphen is het een vereiste om bij nieuwbouwontwikkelingen rekening te houden met de aanwezigheid van 75 m2/per woning groen in de openbare ruimte (zie gemeentebeleid in paragraaf 4.4). Voor 62 woningen komt dit op 4.650 m2. In Bijlage 1 is de berekening opgenomen ten aanzien van bestaand en nieuw groen. In totaal wordt in het nieuwe plan 6.311 m2 nieuw groen aangebracht in de vorm van groen en wadi's. Hiermee wordt voldaan aan de groen-eis. Daarnaast blijft bestaand groen behouden. In totaal is 9.896 m2 groen aanwezig binnen het plangebied.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Inleiding

In het voorliggende hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende relevante beleidstukken. Allereerst wordt ingegaan op het relevante rijksbeleid, vervolgens het provinciaal beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.

4.2 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die op 1 januari 2024 in werking zal treden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020 en biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Bovengenoemd rijksbeleid is niet direct van invloed op de beoogde ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen etc.. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0007.png"

Afbeelding 4.1 Weergave radarverstoringsgebied Rarro

Toetsing en conclusie

Volgens de kaarten behorend bij het Rarro (Geconsolideerde versie 1 december 2020) is het plangebied gelegen binnen een radarverstoringsgebied. In dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid daarvan. Rondom deze radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Binnen het plangebied geldt voor bouwwerken een maximale hoogte van 90 meter ten opzichte van het NAP.

In het onderhavige plan wordt geen nieuwe bebouwing mogelijk gemaakt die deze hoogtemaat overschrijdt. Desondanks is in onderhavig bestemmingsplan wel een regeling opgenomen om de werking van de radar te beschermen in de vorm van de aanduidingen 'vrijwaringszone - obstakelbeheerzone'.

Voor het plangebied geldt verder dat er regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van het vliegverkeer vanaf luchthaven Breda International Airport. De aanduiding 'luchtvaartverkeerzone-5' zoals opgenomen op de verbeelding, komt hieruit voort. Binnen deze luchtvaartverkeerzone gelden lagere hoogtematen voor op te richten bebouwing. De beperking in de hoogtematen zijn overgenomen in de regels binnen de aanduidingen 'Luchtvaartverkeerzone -5'. Voorliggende ontwikkeling maakt geen bebouwing mogelijk die deze hoogtematen overschrijdt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0008.png"

Afbeelding 4.2 Luchtvaartverkeerzones rond Breda International Airport, 2019.

Ladder duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn criteria benoemd waaraan een bestemmingsplantoelichting dient te voldoen. Het gaat hier onder andere over betrokkenheid van burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan, milieukundige onderzoeken, cultuurhistorische waarden/monumenten en inzichten over de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In de voorgaande paragrafen is hier nader op ingegaan.

Als een bestemmingsplan uitgaat van stedelijke ontwikkeling dient te worden beschreven in hoeverre de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Dit wordt de ladder duurzame verstedelijking genoemd.

Op 1 juli 2017 is de Nieuwe Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna: Ladder) in werking getreden (artikel 3.1.6 lid twee Bro). De nieuwe Ladder is ten opzichte van de voorgaande Ladder vereenvoudigd. De drie treden zijn komen te vervallen en er is een nieuwe bepaling toegevoegd. De Laddertoets geldt onder andere alleen voor plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’.

Voor voorliggende ontwikkeling is door Sweco een ladderonderbouwing opgesteld. Deze is als Bijlage 2 opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Conclusie

Beleid

Het provinciale, regionale en lokale beleid moedigt de versnelling van de woningbouwproductie aan. Het plan draagt bij aan deze versnelling en is al opgenomen in de (zachte) plancapaciteit). Het beleid stelt daarbij wel als voorwaarde dat de behoefte onderbouwd dient te worden en dat eerst naar alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied moet worden gekeken alvorens een locatie buiten bestaand stedelijk gebied in aanmerking komt. Deze Ladder gaat in op de behoefte aan de 62 woningen op Zegge-Oost en de mogelijkheden voor ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied.

Vraag Zegge

Zegge heeft een (centrum-)dorps woonmilieu. In de regio geeft 18% de voorkeur aan een (centrum-)dorps woonmilieu. 70% heeft de voorkeur voor een meer stedelijk woonmilieu en 12% voor een meer landelijk woonmilieu. Deze voorkeuren zijn toegepast op de verwachte huishoudensgroei in het onderzoeksgebied om inzicht te krijgen in de woonvoorkeuren. In de regio is de komende 10 jaar vraag naar circa 2.628 woningen in een (centrum)dorps woonmilieu.

Aanbod

De harde plancapaciteit bestaat met name uit plannen in stedelijke woonmilieus en in mindere mate uit plannen in dorpse woonmilieus. In het onderzoeksgebied zijn 3 gemeenten die geheel uit dorpse woonmilieus bestaan, te weten Rucphen, Halderberge en Zundert. Deze dorpse gemeenten tellen circa 760 woningen in harde plancapaciteit (bron: Provincie Noord-Brabant, 2023). De gemeenten Roosendaal en Breda tellen naast stedelijke woonmilieus ook kleinere kernen met dorpse woonmilieus met circa 370 woningen in harde plannen (bron: Ruimtelijke Plannen/BAG, 2023).

Behoefte

In het onderzoeksgebied is vraag naar circa 2.628 woningen in dorpse woonmilieus. De gemeenten in het onderzoeksgebied voorzien in harde plannen voor 1.130 woningen in dorpse woonmilieus. De resterende behoefte is circa 1.498 woningen groot. De netto toevoeging van 61 woningen in een dorps woonmilieu past dan ook ruim binnen de geraamde kwalitatieve behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

De planlocatie Zegge-Oost heeft de volgende onderscheidende locatiekenmerken:

  • de locatie biedt ruimte voor de ontwikkeling van 62 woningen (netto 61 woningen);
  • de locatie biedt een dorps woonmilieu;
  • de locatie heeft een dorps-landelijk karakter;
  • de locatie is goed bereikbaar door de ligging nabij de snelweg A58;
  • de locatie geniet een aanzienlijk voorzieningenniveau: het ligt nabij de voorzieningen in het dorp, twee grote supermarkten buiten het dorp langs de snelweg en meer stedelijke voorzieningen in Roosendaal.

Binnen het onderzoeksgebied zijn alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied geanalyseerd en beoordeeld op geschiktheid. Andere locaties binnen bestaand stedelijk gebied bieden geen alternatief voor de ontwikkeling op Zegge-Oost, omdat:

  • de locaties onvoldoende ruimte bieden om de geplande programma van in totaal 62 (grondgebonden) woningen (netto 61 woningen) te realiseren;
  • de locaties in een ander meer stedelijk woonmilieu voorzien;
  • de locaties niet dezelfde ruimtelijke kwaliteiten bieden;
  • de locaties voorzien in woningen die gesloopt of te slopen aanbod vervangen;
  • de locaties verder van voorzieningen liggen.

Eindconclusie

De netto toevoeging van 61 woningen op locatie Zegge-Oost, past binnen de geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve Ladderruimte in het onderzoeksgebied in de periode 2023-2033. Elders binnen het onderzoeksgebied zijn de mogelijkheden voor de toevoeging van 61 woningen zoals deze zijn voorzien op Zegge-Oost nihil. Daarmee past de ontwikkeling op Zegge-Oost binnen de vereisten van de Ladder en is sprake van een zorgvuldige ruimtelijke ordening.

 

4.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Brabant

De nieuwe Omgevingswet bundelt de wetten en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur, cultureel erfgoed en water. En regelt zo het beheer en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. Vooruitlopend hierop heeft de Provincie Noord-Brabant alvast en provinciale Omgevingsvisie gemaakt welke op 14 december 2018 is vastgesteld.

De omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De basisopgave voor de provincie is: 'werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit'. Hierbij heeft de provincie als doel gesteld voor de middellange termijn, 2030: Brabant heeft een aanvaardbare leefomgevingskwaliteit doordat wij voor alle aspecten voldoen aan de wettelijke normen. Voor de lange termijn, 2050, wil men een goede leefomgevingskwaliteit hebben door op alle aspecten beter te presteren dan wettelijk als minimumniveau is bepaald.

Om de basisopgave te behalen heeft men ambities verwoord op gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie. Grote delen van die beleidsplannen horen vanuit het systeem van de Omgevingswet straks (soms verplicht) thuis in een programma zoals het natuurbeheerplan en het waterprogramma. De komende tijd wordt dit sectorale beleid afgestemd op de Omgevingsvisie en al dan niet uitgewerkt in de programma's en/of omgevingsverordening.

Beoordeling en conclusie

Er ligt een forse woningbouwopgave voor de komende 10 jaar. Met onderhavige ontwikkeling worden woningen toegevoegd om een bijdrage te leveren aan de forse woningbouwopgave van de provincie.

De nieuw te bouwen woningen zullen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van duurzaamheid, zoals gasloos bouwen, wat een verplichting is in het kader van het Bouwbesluit. Daarnaast zullen zonnepanelen toegepast worden en daar waar mogelijk ook warmtepompen.

Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 2019 (geconsolideerde versie augustus 2023)

Alle provinciale regels over de fysieke leefomgeving, staan voortaan bij elkaar in de Interim omgevingsverordening. Deze omgevingsverordening is vastgesteld op 25 oktober 2019. De Interim omgevingsverordening vervangt diverse provinciale verordening, waaronder de verordening Ruimte. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter en vooral is bedoeld om bestaande regelingen samen te voegen, heeft er ook (nog) geen expliciete afweging plaatsgevonden of de inzet van de verordening voor een bepaald thema gecontinueerd moet worden. Uitgangspunt van deze Interim omgevingsverordening is dat de huidige regels met het huidige beschermingsniveau zijn gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0009.png"

Afbeelding 4.3 Uitsnede Interim Omgevingsverordening Brabant

Het plangebied van het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het gemengd landelijk gebied. De planlocatie is tevens aangeduid als ‘verstedelijking afweegbaar'. De volgende artikelen uit de omgevingsverordening zijn van toepassing:

  • Artikel 3.43 Afwijkende regels verstedelijking afweegbaar;
  • Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling;
  • Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Artikel 3.43 Afwijkende regels verstedelijking afweegbaar;

Een bestemmingsplan kan, ter plaatse van 'Verstedelijking afweegbaar' voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken;
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

Voor een dergelijke hoeveelheid woningen is binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte. De ontwikkeling van deze locatie staat al meer dan 10 jaar op het programma binnen de woningbouwmatrix van de gemeente en maakt onderdeel uit van de regionale afspraken.

Middels voorliggende ontwikkeling wordt het stedelijk gebied van de kern Zegge aan de oostzijde afgerond. Het stedenbouwkundig verkavelingsplan is ontstaan vanuit de omgevingsaspecten vanuit het landschap en het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is gebruik gemaakt van de aanwezige zichtverbindingen en is het stratenpatroon op dermate wijze ontworpen dat er sprake is van afronding van de kern. Het bebouwingspatroon en de woningbouwtypologie sluiten aan bij de kern Zegge met respect voor de verschillende omgevingsfactoren. Zie hiertoe de nadere toelichting in hoofdstuk 5.

Artikel 3.42: Duurzame stedelijke ontwikkeling

Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen bevat een onderbouwing dat:

  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
  • het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Een duurzame stedelijke ontwikkeling voor wonen, werken of voorzieningen:

    • 1. bevordert een goede omgevingskwaliteit met een veilige en gezonde leefomgeving;
    • 2. bevordert zorgvuldig ruimtegebruik, waaronder de transformatie van verouderde stedelijke gebieden;
    • 3. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor productie en gebruik van duurzame energie;
    • 4. houdt rekening met klimaatverandering, waaronder het tegengaan van hittestress en voldoende ruimte voor de opvang van water;
    • 5. geeft optimaal invulling aan de mogelijkheden voor duurzame mobiliteit;
    • 6. draagt bij aan een duurzame, concurrerende economie.

Beoordeling

Onderhavige ontwikkeling betreft het planologisch toevoegen van 61 in een gebied dat is aangeduid als 'verstelijking afweegbaar'. De nieuwbouw van woningen is toegestaan, mits passend binnen de woningbouwafspraken zoals deze op regionaal niveau zijn bepaald en mits de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Hiervoor wordt verwezen naar de uitgevoerde laddertoets (paragraaf 4.2).

Bij de invulling van het plangebied en ontwerp van de woningen wordt rekening gehouden met duurzame energie waarbij eventueel warmtepompen en/of zonnepanelen worden toegepast. Daarnaast wordt ten behoeve van opvang van water diverse wadi's aangelegd binnen het plangbied.

Artikel 3.5, 3.6, 3.7 en 3.8: Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

In de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies (Paragraaf 3.1.2) is in artikel 3.5 opgenomen dat een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied door toepassing van de lagenbenadering;
  • meerwaardecreatie.

Ad a) - Zorgvuldig ruimtegebruik:

  • 1. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat:
    • a. de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing, behalve in de gevallen dat:
      • nieuwvestiging mogelijk is op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk;
      • er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is en uitbreiding, al dan niet gelijktijdig met de vestiging van een functie, op grond van de bepalingen in dit hoofdstuk is toegestaan;
    • b. bij stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking);
    • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen worden geconcentreerd binnen een bouwperceel.
  • 2. Onder bestaand ruimtebeslag voor bebouwing wordt verstaan bestaand stedelijk gebied of een bestaand bouwperceel.

Ad b) - Toepassing van de lagenbenadering:

  • 1. De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd.
  • 2. De lagenbenadering omvat de effecten op:
    • a. de ondergrond, zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
    • b. de netwerklaag, zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
    • c. de bovenste laag zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.
  • 3. Door de factor tijd actief te benutten wordt rekening gehouden met de herkomstwaarde, vanuit het verleden, de (on)omkeerbaarheid van optredende effecten en de toekomstwaarde gelet op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Ad c) - meerwaarderecreatie:

  • 1. Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:
    • a. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
    • b. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
  • 2. De fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap kan deel uitmaken van de meerwaardecreatie.

Beoordeling

Voorwaarden ad a:

  • a. De toedeling van functies dient in beginsel plaats te vinden binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. In voorgaande hoofdstukken en paragrafen is reeds aangegeven dat de realisatie van deze hoeveelheid woningen niet past binnen bestaand stedelijk gebied. In de ladder (Bijlage 2) is dit tevens onderbouwd.
  • b. Bij een stedelijke ontwikkeling dient toepassing te worden gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieraan is in 4.2 getoetst.
  • c. Aangezien hier geen sprake is van bestaand stedelijk gebied is deze bepaling niet van toepassing.

Voorwaarden ad b:

  • a. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de ondergrond. In hoofdstuk 5 van onderhavige toelichting wordt ingegaan op deze effecten.
  • b. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de netwerklaag. Voor onderhavig initiatief wordt nieuwe infrastructuur aangelegd welke aansluit op bestaande infrastructuur. Voor het overige heeft het planvoornemen geen effect op een natuurnetwerk, het energienetwerk en waterwegen.
  • c. Toepassing van de lagenbenadering omvat de effecten op de bovenste laag. De effecten op het milieu zijn beschreven in hoofdstuk 5. Er wordt geen effect verwacht op de bovenste laag.

Voorwaarden ad c:

Er dient rekening te worden gehouden met meerwaardecreatie. Hiervoor geldt dat met onderhavig initiatief invulling wordt gegeven aan meerwaardecreatie door onder andere te voorzien in levensloopbestendige woningen. Hierdoor kunnen senioren langer binnen hun vertrouwde omgeving blijven wonen en worden zorgvoorzieningen ontlast.

Conclusie

Er wordt invulling gegeven aan een goede omgevingskwaliteit.

Handreiking kwaliteitsverbetering van het landschap

De Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap biedt informatie aan gemeenten om invulling te geven aan de rood-met-groen koppeling. Deze handreiking is een hulpmiddel en geen verplichte regel of beleidskader: gemeenten kiezen hun eigen methode om uitvoering te geven aan de Verordening ruimte. Belangrijke voorwaarde om de rood-met-groen koppeling toe te passen is dat gemeenten over een kwalitatief kader beschikken waarin is aangegeven welke landschapsambities er voor een gebied zijn. Hiervoor is al veel materiaal bij gemeenten beschikbaar. Bijvoorbeeld in de vorm van landschapsontwikkelingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en visies in het kader van het stimuleringskader groenblauwe diensten. Maar ook de gebiedspaspoorten die door de provincie als uitwerking van de Structuurvisie ruimtelijke ordening zijn opgesteld bieden hiervoor informatie.

De rood-met-groen regeling is een instrument om (een deel van) de ambities ook daadwerkelijk te realiseren. In de handreiking zijn verschillende methodieken met elkaar vergeleken en is de methodiek die het meest praktisch toepasbaar lijkt –het vaststellen van forfaitaire bedragen- verder uitgewerkt.

De provincie wil de handreiking graag gebruiken om in de regionaal ruimtelijke overleggen afspraken te maken over hoe gemeenten toepassing geven aan de rood-met-groen verplichting zoals in de Verordening ruimte beschreven. Dit heeft als voordeel dat bij individuele ruimtelijke besluitvorming naar deze afspraken kan worden verwezen.

Toepassing Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant

Over de uitvoering van kwaliteitsverbetering verdient het aanbeveling dat regionaal eenduidige afspraken worden gemaakt. Deze notitie bevat een voorstel over hoe in de regio West-Brabant om te gaan met deze kwaliteitsverbetering.

De regio West-Brabant is landschappelijk gezien een regio met grote verschillen. Waar het zuidelijk gedeelte overwegend bestaat uit een meer kleinschalig landschap op zandgronden, wordt het landschap naar het noorden toe grootschaliger met open polders op zee- en rivierklei. In het landschap komen ook relicten uit het verleden voor, zoals linies, vestingen en turfvaarten. Ook de infrastructuur en de verstedelijking bepalen voor een groot deel het beeld van het landschap.

Vanwege deze diversiteit zal de ene gemeente andere gedachten hebben bij kwaliteitsverbetering van het landschap dan de andere. De notitie biedt dan ook ruimte voor al deze verschillende landschappen en al deze verschillende gedachten over kwaliteitsverbetering. Wel is er een eenduidige regeling opgenomen voor de regio West-Brabant.

In de notitie is beschreven hoe de rood-met-groen koppeling op uniforme en eenduidige wijze wordt toegepast, inclusief minimale basisinspanning (een gemeente kan er voor kiezen een grotere inspanning te vragen) en mogelijkheid van fondsvorming, de periodieke verantwoording over uitvoering en het voeren van ruimtelijk kwaliteitsbeleid.

In de notitie wordt onderscheid gemaakt tussen drie categorieën ruimtelijke ontwikkelingen:

  • Categorie 1: Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
  • Categorie 2: Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
  • Categorie 3: Alle ruimtelijke ontwikkelingen welke mogelijk worden gemaakt via met name een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening, tenzij de ontwikkeling concreet benoemd wordt in een andere categorie.

Toetsing en conclusie

Onderhavige ontwikkeling valt onder categorie 3. Dit betreft veelal ontwikkelingen die een beduidende invloed hebben op de omgeving en waarbij vergroting van de geldende bouwmassa/-oppervlakte, vergroting van het geldende bestemmingsvlak en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voorgesteld wordt om de omvang van de bijdrage te relateren aan de omvang en invloed van de ontwikkeling. Grootschalige ontwikkelingen, dan wel niet aan het buitengebied gerelateerde ontwikkelingen, zouden moeten voldoen aan een kwaliteitsverbetering van het landschap of een compensatie die dezelfde waarde vertegenwoordigt.

In de handreiking is aangegeven dat bij stedelijke ontwikkelingen 1% van de meerwaarde van de gronduitgifteprijs gecompenseerd moet worden. In de meeste gevallen dient deze verplichte kwaliteitsverbetering op eigen terrein te worden uitgevoerd. Dit kan onder andere door middel van landschappelijke inpassing van de bebouwing of door aanleg of herstel van natuur- en landschapselementen. Wanneer de kwaliteitsverbetering niet binnen het plangebied of directe omgeving uitgevoerd kan worden is een fonds ingesteld. Door de inleg in dit fonds kunnen gemeentelijke projecten gerealiseerd worden.

Voor onderhavige ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Deze is als Bijlage 3 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Op basis de gemeentelijke grondprijzen zou de investering in totaliteit € 33.305 bedragen. Door de aanleg van wadi's, bomen, bossingels en overig groen wordt een totale investering gedaan van € 19.200. De resterende € 14.104 wordt afgedragen in het groenfonds. Hiermee wordt voldoende geinvesteerd ten gunste van de kwaliteitsverbetering.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen (artikel 13.1.3).

4.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Rucphen

Op 2 november 2022 is de Omgevingsvisie Rucphen vastgesteld. Ook in de toekomst moet het prettig wonen, werken en recreëren zijn in de gemeente. Samen met de inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties werkt de gemeente Rucphen daarom aan een gezonde, veilige en duurzame toekomst. Er komen een hoop uitdagingen in de toekomst. Er moet meer en een andere type woningen gebouwd worden, de dorpen moeten levendig en aantrekkelijk gehouden worden en er moeten voldoende kansen blijven voor ondernemers. Om klaar te zijn voor de toekomstig is de Omgevingsvisie Rucphen opgesteld.

In de omgevingsvisie worden keuzes gemaakt voor de lange termijn. Het gaat om een periode van ongeveer 30 jaar. Het toekomstbeeld wordt beschreven aan de hand van de

volgende ambities:

  • 1. Duurzaam samenleven
  • 2. Ruime mogelijkheden voor werken en vrijetijdsbesteding
  • 3. Prettig samenleven

Ad 1.

In 2040 is men bewust van het belang van duurzaam samenleven voor de toekomst en die van volgende generaties. Het streven is om helemaal energieneutraal te zijn. De dorpen zijn zo ingericht dat de inwoners bijna geen overlast ondervinden van extremere weersomstandigheden.

Dit wordt gedaan door meer zonnepanelen, verduurzaming van huurwoningen en een groenere gemeente met meer biodiversiteit en water. De dorpen zijn sterk vergroend en kennen een duidelijke groenstructuur.

Ad 2.

De gemeente Rucphen is in 2040 een echte ondernemersgemeente. Daarnaast is er een gevarieerd vrijetijdsaanbod. In de dorpen zijn winkels en horeca aanwezig. Zij dragen bij aan de levendigheid en aantrekkelijkheid van de dorpen. Wel dient aandacht te zijn voor een veilig en gezonde gemeente. Verkeersoverlast, geurhinder, geluidsoverlast en stikstofuitstoot dient zo veel mogelijk beperkt te worden.

Ad 3.

Het aantal ouderen en jongeren dat in 2040 in de gemeente Rucphen woont is in balans. Hierdoor zijn de dorpen levendig en is een sterke bevolkingskrimp voorkomen. Er wordt in 2040 voldaan aan de woonbehoeften van jonge mensen en ouderen. Er worden nieuwe woningen gebouwd en leegstaande bedrijven en winkels worden omgezet naar woningen. De woningvoorraad is flexibeler door nieuwe woonvormen.

Ook heeft de gemeente in 2040 een sterk wandel- en fietsnetwerk met een groen landschap. Het natuurnetwerk is uitgebreid en waardevolle natuur is met elkaar verbonden.

Toetsing

Met de toevoeging van 61 nieuwe woningen aan de woningvoorraad wordt een bijdrage gedaan aan de realisatie van extra woningen. De woningen worden uitgevoerd in verschillende woonvormen en prijsklassen. Er worden zowel goedkope woningen voor de starten en jongere mensen als ook patiowoningen welke geschikt kunnen zijn voor de ouderen mogelijk gemaakt. Ook worden er vrijstaande en twee-onder-1-kap-woningen mogelijk gemaakt zodat er voldoende differentiatie is. Bij de realisatie van de woning wordt ook aandacht besteed aan verduurzaming. Enerzijds door de mogelijkheid van zonnepanelen en warmtepompen als ook door de aanleg van nieuw groen. Daarnaast is rekening gehouden met bestaande groenstructuren. De nieuwe wijk wordt zeer groen ingericht.

Conclusie

Het voorliggend plan past binnen de beleidslijnen van de gemeentelijke omgevingsvisie en bijhorende ambitites voor 2040.

Woonvisie gemeente Rucphen 2020-2024

In de Woonvisie 2020 - 2024 van de gemeente Rucphen wordt de actuele informatie over de woningmarkt vertaald naar speerpunten voor het gemeentelijk beleid. Hierbij gaat het onder andere om ruimtelijke ordening, woningbouwplanning, transformatie, grond(prijs)beleid, betaalbaarheid, kwaliteit, duurzaamheid, woonruimteverdeling (beschikbaarheid / doelgroepen), wonen, leefbaarheid en zorg etc. Het uiteindelijke doel is hiermee vitale gemeenschappen en een aantrekkelijk woon- en leefklimaat te behouden en te versterken in de vijf kernen van de gemeente Rucphen.

Het aantal inwoners van de gemeente Rucphen stijgt nog steeds en groeit in de gemeente Rucphen nog beperkt verder, met een ontgroening aan de onderkant en een sterke vergrijzing aan de bovenzijde. Met name door de afname van de gemiddelde woningbezetting, is er dus een behoefte om het aantal woningen uit te breiden. Door de sterke vergrijzing zal een groot deel van de toe te voegen woningen wel levensloopbestendig moeten worden gerealiseerd. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor met name starterswoningen, om starters/jongeren kansen te bieden in de dorpen binnen de gemeente Rucphen.

In de woonvisie wordt er van uitgegaan dat voor de komende 5 jaar een behoefte bestaat aan 500 nieuwe woningen. Achterblijvende nieuwbouw in de afgelopen jaren door de economische crisis en momenteel juist een verhitte koopmarkt leiden tot een behoefte aan 50-100 nieuwbouwwoningen per jaar. Benadrukt wordt een behoefte aan goedkope en middeldure koopwoningen.

De te realiseren 500 nieuwbouwwoningen van 2020-2024 in de gemeente Rucphen zijn gedifferentieerd naar kern en naar woningtype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0010.png"

Toetsing

Voor Zegge is de ambitie voor circa 50 nieuwbouwwoningen in de periode tot 2024. Deze hebben met name betrekking op de inbreidingslocaties. De gemeente Rucphen heeft daarnaast ook enkele uitbreidingslocaties in voorbereiding, zoals ook Zegge Oost ten behoeve van 60 tot 70 woningen. Deze grotere uitbreidingslocaties worden regionaal afgewogen.

Voorliggende verkaveling voorziet in de mogelijkheid om maximaal 61 extra woningen toe te voegen aan de bestaande woningvoorraad. In het plan zijn zowel rijwoningen, twee-onder-1-kap-woningen, vrijstaande als levensloopbestendige woningen opgenomen. Zo is een deel betaalbaar voor de jonge starters, maar kan ook aan de vraag naar midddeldure en dure koop worden voldaan.

Het bestemmingsplan is dusdanig flexibel dat de woningen in verschillende woningtypen uitgevoerd kunnen worden om ook doorstromers en senioren te kunnen bedienen. Het plan zal gefaseerd uitgevoerd worden waardoor de totale realisatie van het plan enkele jaren zal duren. Door het bestemmingsplan flexibel op te zetten en de woningtypologiën deels vrij te laten, kan worden aangesloten bij de vraag van dat moment. De daadwerkelijke invulling zal in samenspraak tussen de ontwikkelaar en gemeente afgestemd worden. Zo kan er steeds gebouwd worden waar op dat moment behoefte en vraag naar is.

Conclusie

Het voorliggend plan past binnen de beleidslijnen van de gemeentelijke woonvisie.

Nota Parkeernormen Rucphen 2017

De gemeenteraad heeft op 31 mei 2017 de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 vastgesteld. De doelstelling van de nota betreft het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente Rucphen om in de toekomst in een parkeerbehoefte te kunnen voorzien. Waar mogelijk wordt hiermee de bereikbaarheid en leefbaarheid van de gemeente gewaarborgd. De Nota is bedoeld als normenkader van de gemeente. De Nota moet worden gebruikt als kader voor de externe partijen (projectontwikkelaars, adviesbureaus, woningbouwverenigingen, -corporaties, makelaars e.d.) en door de gemeente zelf. De nota is enkel van toepassing op toekomstige ruimtelijke plannen en projecten in de gemeente en geldt niet voor bestaande situaties.

In de nota wordt gekozen voor het hanteren van twee gebieden waarbinnen parkeernormen per te realiseren functie gelden. Het betreft hier het centrum van de diverse kernen en de schil/overloopgebied. Voor de gehele bebouwde kom van de kern Zegge dient de zone 'Centrum' te worden gehanteerd. Binnen deze zone gelden de parkeernormen afgestemd op de kencijfers van de CROW-publicatie 317.

Toetsing

Binnen de Kern Zegge wordt geen onderscheid gemaakt naar verschillende zone, voor het plangebied geldt daarom de normen opgenomen onder ‘Centrum’.

Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van woningen. Ten aanzien van de hoofdgroep wonen wordt in Nota Parkeernormen Rucphen 2017 onderscheid gemaakt naar verschillende woningtype. In het voorliggende plan is op de verbeelding rekening gehouden met ruimte voor parkeervoorzieningen in de openbare ruimte en op eigen terrein. Verder is in de regels een parkeerregeling opgenomen conform het 'parapluplan Parkeren en overgansrecht Rucphen' (vastgesteld 13 december 2017).

Deze regel bepaald dat bij het toetsen van een aanvraag omgevingsvergunning aan de Nota Parkeernormen Rucphen 2017 (dan wel een op dat moment actuelere versie) getoetst dient te worden. Op de in de bijlage opgenomen verschillende verkavelingsmogelijkheden is aangetoond dat in elke verkaveling voldaan kan worden aan de parkeernorm van dit moment.

Normen conform Nota Parkeernormering Rucphen 2017:

Koopwoning, vrijstaand:   1,8 (incl. 0,3 per woning t.b.v. bezoekers)  
Koopwoning, twee-aan-een   1,7 (incl. 0,3 per woning t.b.v. bezoekers)  
Koopwoning, hoek/tussenwoning   1,5 (incl. 0,3 per woning t.b.v. bezoekers)  
Huurwoning, vrije sector   1,5 (incl. 0,3 per woning t.b.v. bezoekers)  
Huurwoning, sociale sector   1,3 (incl. 0,3 per woning t.b.v. bezoekers)  

Bij de verdere uitwerking van parkeervoorzieningen op eigen terrein dient er rekening gehouden te worden met de maatvoering zoals vermeld de Nota Parkeernormering en onderstaand weergegeven. Deze maatvoering dient, net als de maatvoering van de inrichting van het openbaar gebied (wegbreedtes, bochtstralen en afmetingen parkeervakken), opgenomen te worden in de uitvoeringstekeningen.

Parkeervoorziening   Theoretisch aantal auto’s   Berekenings-aantal   Opmerking  
Enkel oprit zonder garage   1   0,8   min. 5 m. diep/ 2,5 m. breed  
Lange oprit zonder garage of carport   2   1,0   min. 10 m.diep/ 2,5 m. breed  
Dubbele oprit zonder garage   2   1,7   min. 5 m. diep/ 4.5 m. breed  
Garage zonder oprit (bij woning)   1   0,4   min. 5 m. diep/ 2,8 m. breed  
Garagebox (niet bij woning)   1   0,5   min. 5 m. diep/ 2,8 m. breed  
Garage met enkele oprit   2   1,0   min. 5 m. diep/ 2,5 m. breed  
Garage met lange oprit   3   1,3   min. 10 m.diep/ 2,5 m. breed  
Garage met dubbele oprit   3   1,8   min. 5 m. diep/ 4,5 m. breed  

Toetsing indicatieve verkaveling

Om aan te tonen dat in voorliggende indicatieve verkaveling voldaan kan worden aan de gestelde parkeernormen is hierna de telling opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0011.png"

Conclusie

Het voorliggend plan is in overeenstemming met de gemeentelijke Nota Parkeernormen. En voorliggende indicatieve verkaveling voldoet aan de parkeernormen.

Nota Uiterlijk van bouwwwerken Rupchen, 2019

In augustus 2019 is de 'Nota uiterlijk van bouwwerken Rucphen 2019' vastgesteld als vervanging van de Welstandsnota 2011, inclusief de herziening van 2014.

De gemeenteraad van Rucphen wil meer verantwoordelijkheid geven aan haar burgers en ondernemers en heeft besloten om het welstandstoezicht te beperken tot monumenten, cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en het Leisuregebied Binnentuin. Overige bouwplannen worden niet meer vooraf beoordeeld op ‘redelijke eisen van welstand’. Als bij een bestaand bouwwerk sprake is van ernstige strijdigheid met ‘redelijke eisen van welstand’ heeft de gemeente de mogelijkheid op te treden middels de excessenregeling.

Conclusie

In voorliggend plan is geen sprake van monumenten of cultuurhistorische waardevolle bebouwing of het Leisuregebied Binnentuin. Er dient rekening gehouden te worden met redelijke eisen van welstand.

Groen R Groenbeleid gemeente Rucphen, 2022

In het Groen R groenbeleidsplan ambitie voor de groene leefomgeving vastgelegd. Het onderwerp groen, in de breedste zin van het woord, heeft een volwaardige plaats binnen de bestaande omgevingen, projecten en opgaven verworven. Daarmee wordt aangesloten bij landelijke ontwikkelingen op gebied van klimaat, duurzaamheid en biodiversiteit.

De gemeente Rucphen mag zich met recht een groene gemeente noemen. En dat wil de gemeente ook graag blijven. Dit doen ze door meer, beter en bereikbaar groen. Hierbij spelen een groot aantal factoren een rol, zoals (be)leefbaarheid, klimaatadaptatie, duurzaamheid, gezondheid, biodiversiteitsherstel, landbouw etc. Op basis van kansen en bedreigingen worden keuzes gemaakt in prioritering van uitvoer. Het behouden en versterken van de groenstructuur (zowel binnen de dorpen als in het buitengebied), het vergroten van de biodiversiteit en klimaatadaptief maken van onze gemeente zijn daarbij uitgangspunten. Door het benoemen van de essentiële groenstructuur kan gericht worden gewerkt aan het groene casco. Dit wordt tevens bereikt door het stellen van heldere inrichtings- en beheereisen. We zijn ons als groene gemeente bewust van het belang van een goede biodiversiteit, waarbij we inzetten op goede robuuste en fijnmazige netwerken en een duidelijke en passende soortkeuze.

Met Groen R wordt de komende jaren gestreefd naar een duurzame ontwikkeling van het groen en landschap. Men gaat daarbij uit van vier basisprincipes:

  • We zorgen voor genoeg en gevarieerd groen voor iedereen
  • Groen draagt bij aan de verschillende opgaven
  • De gemeente wordt natuurinclusief aangelegd en beheerd
  • Aan groen werken we samen

Om te zorgen dat er voldoende gevarieerd groen is voor iedereen dient er minimaal 75 m2 groene openbare ruimte gerealiseerd te worden per te ontwikkelen woning. Het streven is tevens om losliggende snippers groen met elkaar te verbinden. Daar waar mogelijk wordt zoveel mogelijk groen toegevoegd om de regenbestendigheid te vergroten in tuinen, op daken, langs straten en in parken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0012.png"

Afbeelding 4.4 Groenstructuur kern Zegge (plangebied geel omlijnd)

Beoordeling en conclusie

Zoals te zien is in afbeelding 4.4 is het verlengde van de Spoorstraat en vervolgens het landschapselement richting de Kapelstraat aangeduid als 'nevenstructuur bomen' en 'startpunt ommetjes'. Het haaks op de Kapelstraat gelegen landschapselement blijft volledig in tact. Het verlengde van de Spoorstraat wordt deels aangepast om een ontsluitingsweg aan te leggen, maar de zuidkant van de nieuwe straat wordt voorzien van een brede groenstrook met bomen waardoor de structuur in tact blijft.

Verder is in het verkavelingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 een groenberekening opgenomen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er 4.650 m2 groen gewenst is. Er wordt circa 6.311 m2 nieuw groen aangelegd. Binnen de verkaveling wordt daar waar mogelijk bestaand groen behouden. Dit betreft in totaal circa 3.585 m2. In totaal is derhalve 9.896 m2 groen aanwezig. Er wordt derhalve voldaan aan de groennorm.

BOOM Boombeleid gemeente Rucphen, 2021

In het BOOM Boombeleid van de gemeente Rucphen zijn de ambities voor een groot deel van de groene leefomgeving vastgelegd. Komende jaren wordt gestreefd naar een duurzame ontwikkeling van het bomenbestand. De aspecten gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde zijn de drie bepalende pijlers. Het behouden en versterken van de boomstructuur, het vergroten van de biodiversiteit en klimaatadaptief maken van de gemeente zijn daarbij uitgangspunt. Door het benoemen van de essentiële groenstructuur van de dorpen kan gericht worden gewerkt aan het groene geraamte. Dit wordt tevens bereikt door het stellen van heldere inrichtings- en beheereisen. De gemeente Rucphen is zich als groene gemeente bewust van het belang van een goede biodiversiteit. Hierbij wordt ingezet op goede robuuste en fijnmazige netwerken, een duidelijke en passende soortkeuze en het stimuleren van milieu- en natuureducatie.

Belangrijke doelen zijn:

  • Het versterken en behouden van groene en gezonde leefomgeving. Bomen zijn in de leefomgeving belangrijke groene elementen. Naast de groene aankleding dragen bomen bij aan een betere luchtkwaliteit, gelijkmatigere waterafvoer, een stabielere temperatuur en diverse fauna;
  • De biodiversiteit wordt versterkt. Om de biodiversiteit te versterken bieden we onder andere kleine zoogdieren, bijen en andere bestuivers een goede leefomgeving met geschikte boomsoorten;
  • Een kwalitatief en passend bomenbestand. Rucphen wil de kwaliteit van het gemeentelijk bomenbestand blijvend verbeteren. De kwaliteit wordt verbeterd door te werken met strenge kwaliteitseisen bij soortkeuze, aanplant en beheer;
  • Een duurzaam boombestand. Het verminderen van overlast en (boom)ziekten door de juiste boom op de juiste plek te planten;
  • Duidelijke kaders. De groene kaart beschermt de waardevolle bomen. Daarnaast geven uniforme regels en richtlijnen structuur aan meldingen en klachten;
  • Ruimte en aandacht voor inwoners. Inwoners van Rucphen denken mee over hun eigen groene leefomgeving. Daarnaast wil de gemeente haar inwoners duidelijke informatie over bomen geven.

Beoordeling en conclusie

In het BOOMbeleid is aangegeven aan welke randvoorwaarden het ontwerp van de buitenruimte moet voldoen. Hierbij dient gelet te worden op de keuze voor de juiste boomsoorten maar dient ook gelet te worden op de plaatsing van de bomen ten aanzien van ondergrondse kabels en leidingen.

Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is het inpassen van de aanwezige bomen en houtopstanden binnen de planvorming. Onder inpassen wordt verstaan het laten staan van de boom. Daarnaast kan ook het her- of verplanten van de boom onder inpassen gezien worden. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen maatwerk betreft heeft het behoud van bomen en houtopstanden die op de groene kaart (zie hierna) staan een pré. Bij de verdere uitwerking van de openbare ruimte dient een bomenplan gemaakt te worden.

Groene kaart Rucphen, 2010

in 2010 is als toetsingskader een Groene Kaart opgesteld. Op deze kaart zijn waardevolle particuliere en gemeentelijke bomen plus houtopstanden opgenomen.

Toetsing en conclusie

In onderstaande figuur is de groene kaart voor de kern Zegge opgenomen. De bomenrij aan de Spoorstraat en het landschapselement tussen de Spoorstraat en de Kapelstraat vallen binnen het plangebied en is aangeduid als groenstructuur. De bomen aan de zuidzijde van het verlengde van de Spoorstraat zullen deels worden gekapt in verband met het aan te leggen wegprofiel. Hiervoor dient een omgevingsvergunning Kappen aangevraagd te worden. Tevens is de herplantplicht van toepassing. Het landschapselement blijft behouden. Er wordt daarnaast ook nieuw groen aangebracht binnen het plangebied. Zie hiervoor paragraaf 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0013.png"

Afbeelding 4.5 Groene kaart kern Zegge (plangebied blauw omlijnd)

Visie Duurzaamheid 2019-2030

in 2019 is de Visie Duurzaamheid vastgesteld. Duurzaamheid gaat over een circulaire economie, waarbij afval niet meer bestaat omdat alles wordt hergebruikt als grondstof voor een nieuw product. Duurzaamheid gaat over de kwaliteit en kwantiteit van het water. Duurzaamheid gaat over nieuwe schone, onuitputbare energiebronnen.

Duurzaamheid gaat over mobiliteit en het produceren van voeding. Duurzaamheid gaat over het klimaat. Het ultieme resultaat van de duurzame ontwikkeling is dat dit volledig is geïntegreerd in het gedrag en handelen van mensen, als een tweede natuur.

In de visie worden ambities uitgesproken met als hoofddoel in 2050 energieneutraal te zijn. De gemeente hiervoor de volgende ambities uiteengezet:

  • Klimaat: Streven naar het verminderen van het verhard oppervlak in particuliere tuinen met 20% in 2030 ten opzichte van 2019;
  • Isoleren: Het streven is bij woningbouw in 2030 een energiebesparing te bereiken van 20% ten opzichte van 2019;
  • Energietransitie: Het aanbieden van het regionaal bod hernieuwbare energie in 2019 aan de provincie NoordBrabant waarbij de gemeente Rucphen eveneens zijn verantwoording neemt met betrekking tot de bijdrage van hernieuwbare energie in de gemeente Rucphen. Bij het opstellen van het bod hernieuwbare energie wordt geen enkele energiebron uitgesloten;
  • Duurzaam Bouwen: Bij nieuwbouw is het streven dat nieuwe duurzame woningen worden gebouwd met een Energielabel A;
  • Duurzaam Ondernemen: In samenwerking met de bedrijven een platform Duurzaamheid ontwikkelen ter bevordering van duurzaam ondernemen, waarbij ook Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen een belangrijke rol speelt;
  • Groen: per woning 75 m2 groen in openbare ruimte realiseren;
  • Water: beperken wateroverlast bij hevig, langdurige regenval. En klimaatadaptatiemaatregelen (o.a. afkoppelen regenwater) integraal afstemmen met wegbeheer, rioolbeheer en groenbeheer;
  • Afval: percentage afvalscheiding van 75% behalen in 2024. In 2024 maximaal 100 kg restafval per inwoner;
  • Mobiliteit: vermindering CO2-uitstoot; openbaar vervoer toekomst bestendig maken; alternatief vervoer voor minder mobiele inwoners realiseren;
  • Landbouw: met ZLTO afspraken maken voor ontwikkelen van een duurzame landbouwsector;

Toetsing en conclusie

Met voorliggende woningbouwontwikkeling kan op diverse ambities een bijdrage geleverd worden. Denk daarbij aan:

  • voldoende openbaar groen realiseren, zie hiervoor paragraaf 3.4
  • voldoende waterberging realiseren, zie hiervoor paragraaf 5.5;
  • duurzaam bouwen, het streven is om zonnepanelen aan te brengen en daar waar mogelijk ook warmtepompen. Het e.e.a. zal bij de nadere uitwerking van de bouwplannen aan bod komen.

Aan de overige ambities, zoals vermindering CO2-uitstoot, energietransitie, landbouw, kan een woningbouwontwikkeling als deze geen directe bijdrage leveren. Dat zijn ambitites waarvan de uitwerking op gemeentelijk niveau dient plaats te vinden.

Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen, 2021

Zoals hiervoor is aangegeven zijn in de visie duurzaamheid ambities opgenomen die bijdragen aan het verbeteren van duurzaamheid. Ook op het gebied van groen is een ambitie opgenomen. Deze ambitie is als volgt: “Het streven om binnen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, per woning, 75 m² groen (incl. retentie) in de openbare ruimte te realiseren”.

De belangrijkste opgave is het verbeteren van de uitstraling van de kernen. Dit wordt gedaan door de kernen weer meer onderdeel te laten uitmaken van de landelijke omgeving door de relatie met het buitengebied te herstellen. Dit door het terugbrengen van het groen en natuur in de kernen: groene dooradering, een groen hart en groene randen. De realisatie van 75 m2 openbaar groen per woning draagt hieraan bij.

Bij grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen waar het openbaar gebied nog ingericht moet worden, wordt deze norm in praktijk vaak gehaald. In het buitengebied is weinig openbare ruimte aanwezig en zijn vanuit de provincie en door regionale afspraken over kwaliteitsverbetering van het landschap al regels gesteld. Bij kleinschaligere ontwikkelingen in de dorpen, bijvoorbeeld het invullen van een leegkomende plek in een bestaand lint, is de ambitie lastig te behalen. Het is op die plekken niet altijd mogelijk, stedenbouwkundig of vanuit het oogpunt van beheer gewenst, om 75 m² openbaar groen te realiseren. In die gevallen is maatwerk gewenst.

Om maatwerk toe te kunnen passen is de ‘Beleidsregel groennorm gemeente Rucphen’ opgesteld. Dit als nadere uitwerking van de ambitie uit de Visie duurzaamheid 2019-2030. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt getoetst aan deze nieuwe beleidsregel.

Beoordeling en conclusie

In paragraaf 3.4 wordt hier nader op ingegaan. Daaruit kan geconcludeerd worden dat er ruimschoots voldaan kan worden aan 75 m2 openbaar groen binnen de nieuw te realiseren wijk.

Hoofdstuk 5 Kwaliteit van leefomgeving

5.1 Inleiding

In het voorliggende hoofdstuk wordt ingegaan op de voor het plan relevante omgevingsaspecten.

5.2 Bodem

Bij duurzame ontwikkelingen/investeringen is het van belang inzicht te hebben in de bestaande bodemkwaliteit, zodat vooraf kan worden bepaald of de bodem geschikt is voor de beoogde bestemming. Bij aan- en afvoer van grond, moet worden voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit. Er is voor het plangebied, met uitzondering van het perceel Spoorstraat 18, een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd welke als Bijlage 4 bij dit bestemmingsplan is opgenomen. Hieronder volgen enkel de conclusies.

Spoorstraat 18

Ter plaatse van Spoorstraat 18 is momenteel een woning aanwezig. De gronden zijn derhalve reeds geschikt voor de functie wonen. Indien ter plaatse vervangende woningbouw gerealiseerd wordt zal in het kader van de omgevingsvergunning een bodemonderzoek uitgevoerd worden.

Beoordeling

Verkennend bodemonderzoek

Zintuigelijk zijn plaatselijk in de bovengrond bijmengingen (sporen) aangetroffen met puin en kolengruis. Omdat de herkomst en kwaliteit van het puin onbekend is, is deze verdacht op het voorkomen van asbest. Er is derhalve meteen een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd.

Uit de analyseresultaten blijkt de puin- en kolengruishoudende bovengrond licht verontreinigd te zijn met lood. De puinhoudende bovengrond en de zintuigelijke schone boven- en ondergrond blijken niet verontreinigd te zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met barium, koper, kwik, zink en xylenen.

Ter plaatse van de (puinhoudende) toegangsweg blijkt dat zowel ed boven- als ondergrond niet verontreinigd zijn met de onderzochte stoffen. Het grondwater blijkt matig verontreinigd te zijn met cadmium en sterk verontreinigd met zink.

Verkennend asbestonderzoek

Zintuigelijk zijn zowel op maaiveld als in het uitkomende materiaal geen asbestverdachte materialen waargenomen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de mengmonsters van de puinhoudende grond van beide onderzoekslocaties géén asbest is aangetoond in de fijne fractie (<20 mm). Derhalve dient de hypothese dat de locatie verdacht is op aanwezigheid van asbest te worden verworpen. Een nader asbestonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Conclusie

De onderzoeksresultaten vormen geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Naar aanleiding van de verontreiniging van het grondwater ter plaatse van de toegangsweg is contact geweest met de gemeente Rucphen. Er mag worden aangenomen dat de verhoogde gehaltes waarschijnlijk te wijten zijn aan van nature verhoogde achtergrond waarden. Nader onderzoek van het grondwater is dan ook niet noodzakelijk.

Wel zouden er bij de omgevingsvergunning bouwen in een later stadium beperkingen opgelegd kunnen worden voor het gebruik van het grondwater voor bv. consumptie- en/of beregeningsdoeleinden.

5.3 Cultuurhistorie

In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden (artikel 3.1.6, lid 5 Bro). De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Beleid provincie

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de archeologische monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. In de provincie dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0014.png"

Afbeelding 5.1 Uitsnede Cultuurhistorische waarden kaart Provincie Noord-Brabant.

Beleid gemeente

De provincie Noord-Brabant gaat ervan uit dat de informatie afkomstig uit de kaartlaag 'overige cultuurhistorische waarden: informatie van CHW 2006' op gemeentelijk niveau wordt geactualiseerd en waar nodig geacht beschermd. De Cultuurhistoriekaart van de gemeente Rucphen, vastgesteld in 2010, biedt een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische aspecten, structuren en gebieden in de gemeente Rucphen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0015.png"

Afbeelding 5.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Rucphen (plangebied blauw omlijnd).

Beoordeling en conclusie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig die behouden dienen te blijven. Het aspect cultuurhistorie is dan ook geen belemmering voor voorliggend planvoornemen.

5.4 Archeologie

Vanaf 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Het Nederlandse bodemarchief is ook via deze wet beschermd. In deze wet is vast gelegd dat archeologisch waardevolle resten in de bodem moeten worden behouden (in situ).

Beoordeling

In maart 2019 is Nota Archeologie gemeente Rucphen opgesteld. Doelstelling hiervan is het bieden van een actueel overzicht van het bovengrondse en ondergrondse erfgoed in de gemeente Rucphen.

De Archeologische beleidskaart geeft informatie over de ligging en de omvang van alle bekende archeologische terreinen en de verwachting (hoog, middelhoog, laag) op de aanwezigheid van nog onbekende archeologische objecten en terreinen.

 

Op de Archeologische beleidskaart ligt de planlocatie binnen een gebied deels aangeduid als historische kern en deels met een hoge archeologische verwachting. Ook is voor het plangebied aangegeven dat de status van een archeologisch onderzoek onbekend is. Voor zover bekend is er niet eerder een archeologisch onderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. In verband met de hoge archeologische verwachtingswaarde is voor voorliggende locatie alsnog een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is als Bijlage 6 aan het bestemmingsplan toegevoegd. Hieronder is enkel de samenvatting en conclusie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0016.png"

Afbeelding 5.3 Uitsnede gemeentelijke Archeologische beleidskaart (plangebied blauw omlijnd).

Archeologisch onderzoek

Op basis van het bureauonderzoek is het waarschijnlijk dat het plangebied op de flank van een dekzandwelving en terrasafzettingen ligt, een gradiëntzone die vanaf het Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum gunstige omstandigheden voor bewoning heeft gehad. Gedurende de Bronstijd is dit landschap overgroeid met veen, waardoor het plangebied ongunstige omstandigheden voor bewoning kreeg. Het veen is vanaf de 14e eeuw gewonnen voor turf, waarbij een deel van het oorspronkelijk dekzand mogelijk ook verstoord is geraakt. Gedurende de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd heeft het plangebied buiten de historisch kern van Zegge gelegen. Derhalve is alleen voor de periode Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum sprake van een hoge verwachting, wanneer sprake is van een archeologisch intacte bodemopbouw.

Uit het veldonderzoek blijkt dat het plangebied inderdaad op de flank van een dekzandrug of - welving ligt, die afhelt richting het noordoosten. Van het dekzand is alleen nog een C-horizont aangetroffen. De verstoring van de oorspronkelijke bodem in het plangebied is waarschijnlijk het gevolg van de combinatie van veenwinning en het agrarisch landgebruik gedurende de 20e eeuw. Deze verstoringen reiken tot een diepte van 40-55 cm -Mv (4,5-5,9 m +NAP). Aangezien het in het plangebied ontbreekt aan intacte E-, B- of BC-horizonten, is sprake van een lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten uit het Laat-Paleolithicum B tot en met het Neolithicum. Dit betekent een bijstelling naar beneden van de oorspronkelijke hoge verwachting.

Conclusie

Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen nieuwbouw geen aanvullende maatregelen nodig. Geadviseerd wordt het plangebied voor wat betreft archeologie vrij te geven. De gemeente dient hiervoor een selectiebesluit te nemen. Tot die tijd zal de archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Te allen tijde geldt dat op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Rucphen).

5.5 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht.

Door Tritium Adives is een waterparagraaf opgesteld waarin wordt beschreven op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. De volledige waterparagraaf is als Bijlage 5 toegevoegd.

Conclusie

Conform het beleid van zowel gemeente als waterschap dient de uitbreiding van het verhard oppervlak hydrologisch neutraal te zijn. De benodigde compensatie wordt berekend door middel van de rekenregel:

toename verhard oppervlak (in m2) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m) = benodigde compensatie (in m3)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0017.png" * Ten aanzien van het dakoppervlak van nieuwe gebouwen wordt uitgegaan van een gemiddeld dakoppervlak van 86 m2 per woning, opgebouwd uit 80 m2 per hoofdgebouw en 6 m2 per bijgebouw.

** Gelet op de diversiteit van de omvang van de percelen (grote en kleine) en aangezien de oppervlakte van daken apart is gerekend, is er in onderhavige waterparagraaf vanuit gegaan dat gemiddeld 50% van de tuinen zullen worden verhard.

Uit het voorgaaande kan geconcludeerd worden dat de totale verharding toeneemt met circa 15.390 m2 (15.728 – 338). Dit betreft op basis van een worst-case scenario. Zo zijn de parkeerplaatsen als volledig verhard meegenomen. In de nadere uitwerking kan het zijn dat de parkeerplaatsen halfverhard worden aangelegd, waardoor ze niet volledig als verhard meegenomen hoeven te worden. Omdat de toename aan verharding naar alle waarschijnlijk groter is dan 10.000 m², is er sprake van 'maatwerk'. Dit betekent dat men in het vergunningentraject terecht komt waarin samen met het waterschap bekeken wordt hoe er compensatie kan plaatsvinden. Voor maatwerklocaties gelden de Beleidsregels afvoer door toename en afkoppelen van verhard oppervlak uit de Keur evenals de bijbehorende uitgangspunten.

Er wordt derhalve uitgegaan van een bergingseis van (15.390*1*0,06) = 923 m3. In afwijking op het waterschapsbeleid hanteert de gemeente (naar aanleiding van een klimaatstress test) een compensatie eis van 70 mm per berging per vierkante meter verharding. Derhalve moet worden uitgegaan van een bergingseis van minimaal circa 1.101 m3.

Binnen de planopzet zoals die nu is beoogd worden wadi's voorzien binnen het plangebied. Met een diepte van circa 50 cm kan (met een oppervlakte van 2.357 m2 op basis van de plantekening) de beoogde wadi's de berekende retentie-eis van 1.101 m3 bergen.

Er zijn binnen het plangebied en directe omgeving diverse mogelijkheden om de benodigde waterberging aan te kunnen leggen. Gedacht kan worden aan de aanleg van een wadi in de bestaande groenstroken, kratten onder de bestrating, regentonnen in tuinen of een combinatie daarvan. De exacte locatie, dimensionering en uitwerking van het infiltratiesysteem zal in samenspraak met het waterschap (bij de uitwerking van het bouwplan) nader en in het kader van de omgevingsvergunning worden bepaald. Zo is er voor bovenstaande berekening uitgegaan van een gemiddeld dakoppervlak per woning. Op basis van de uiteindelijke bouwaanvraag zal het exacte dakoppervlak kunnen worden bepaald. Dit is geborgd middels de voorwaardelijke verplichting welke in de planregels is opgenomen (artikel 13.1.1).

Voor alle oplossingsrichtingen geldt sowieso dat het regenwater en afvalwater gescheiden zal worden ingezameld.

Materiaalgebruik

De afkoppeling van het hemelwater van het afvalwater maakt dat er in de bebouwing geen materialen gebruikt mogen worden die de grondwaterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, zoals uitlogende materialen, bijvoorbeeld zink en lood.

In het afwateringssysteem van de daken moeten voorzieningen worden aangebracht om vaste bestanddelen als bladeren, zand, ander sediment en dergelijke achter te houden zodat het systeem niet verstopt raakt of dicht gaat slibben na verloop van tijd. Deze voorzieningen moeten goed bereikbaar blijven, om ze regelmatig te kunnen onderhouden en reinigen.

Het is niet toegestaan chemische bestrijdingsmiddelen toe te passen of agressieve reinigingsmiddelen te gebruiken op de af te koppelen verharde oppervlakken. Het is in beperkte mate toegestaan tijdens gladheid door bevriezing of sneeuwval zout als gladheidbestrijdingsmiddel op de bestrating en parkeerplaatsen e.d. toe te passen. Een alternatief kan bijvoorbeeld zand zijn.

Regelmatig onderhoud van de aanvoerzijde van de voorzieningen zal noodzakelijk zijn om te garanderen dat het systeem blijft functioneren. Ook dienen standleidingen op de juiste manier te worden toegepast zodat voldoende beluchting en ontluchting van de binnenriolering is gewaarborgd en mogelijk stankoverlast wordt voorkomen.

5.6 Flora en fauna

Voor de bescherming van diersoorten is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming in werking getreden. In deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 98, Flora en faunawet en Boswet geïntegreerd tot één wet. In het kader van de beoogde ontwikkeling is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Hiermee kan worden voorkomen dat in strijd met de geldende natuurwetgeving wordt gehandeld. Doel van het de quickscan is om te bepalen of de wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). Het is noodzakelijk om voorafgaande aan ruimtelijke ingrepen en inrichting te toetsen of de geplande activiteiten geen negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden. De volledige rapportage is als Bijlage 7 bijgevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven. In beginsel zijn dergelijke onderzoeken tot 3 jaar na het laatste veldbezoek geldig. Op het moment van ter visie legging van onderhavig bestemmingsplan zou de quickscan in formele zin zijn verjaard. Er is derhalve een aanvullend veld onderzoek uitgevoerd om te inventariseren in hoeverre de bevindingen van destijds al dan niet zijn gewijzigd. De memo van het aanvullend veldonderzoek is opgenomen als Bijlage 8. Het aanvullend veldonderzoek heeft niet geleid tot wijziging van inzichten. Wel dient er aandacht te zijn voor de bestaande woning. Deze blijft vooralsnog behouden, maarhet bestemmingsplan biedt wel de mogelijkheid hier twee nieuwe woningen te realiseren. Wanneer de bestaande woning gesloopt is nog niet bekend. Wanneer de gesloopt gaat worden, dient rekening te worden gehouden met de op dat moment geldende wet- en regelgeving.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het NNB. Hoewel het plangebied is gelegen buiten de begrenzing van het NNB, houdt de provincie Noord-Brabant wel rekening met de mogelijke externe effecten van de beoogde ontwikkeling. In het kader van de beoogde ontwikkeling is er een effectenanalyse uitgevoerd. Deze is te vinden in paragraaf 5.7.

Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied is met ruim 13 kilometer op relatief grote afstand gelegen. In het kader van stikstofdepositie is een onderzoek uitgevoerd. Deze is te vinden in paragraaf 5.8

Beschermde soorten

Er wordt in het kader van de Wnb nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de beoogde ingreep opzettelijk worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dat dieren opzettelijk worden verontrust, verjaagd of gedood. Verder is er gekeken of er invloeden zijn die leiden tot een verminderde geschiktheid als foerageergebied waarbij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook vaste rust- en verblijfplaatsen niet langer kunnen functioneren.

- Flora

Er zijn binnen het plangebied geen beschermde wilde soorten aangetroffen. Deze soorten zijn ook niet te verwachten. Om deze redenen zullen er door de voorgenomen plannen geen nadelige effecten optreden ten aanzien van deze soortgroep en zijn er, naast de zorgplicht, vanuit de Wnb geen verdere verplichtingen.

- Vogels

Er zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten c.q. verblijfplaatsen aangetroffen. Algemeen voorkomende soorten zonder jaarrond beschermd nest kunnen blijven broeden in de directe omgeving van het plangebied. Indien broedende vogels in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn, kunnen verstorende werkzaamheden zoals bouwwerkzaamheden of een verwijdering van beplanting mogelijk echter niet plaatsvinden zonder hinder te veroorzaken. Wanneer er geen broedende vogels aanwezig zijn kunnen de werkzaamheden wel plaatsvinden. Indien er op deze manier wordt gehandeld, treden er geen nadelige effecten op ten aanzien van vogels. Wanneer de werkzaamheden in het geheel plaatsvinden in de minst kwetsbare periode (tussen begin oktober en half februari) worden eveneens geen nadelige effecten verwacht. Dit laatste verdient derhalve aanbeveling. Indien de werkzaamheden worden uitgevoerd op bovenstaande wijze, zullen er geen nadelige effecten optreden ten aanzien van vogels.

- Grondgebonden zoogdieren

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot grondgebonden zoogdieren.

- Vleermuizen

Twee bomen binnen en/of op de grens van het plangebied zijn geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Indien deze bomen worden verwijderd dient aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

Mogelijk wordt er gefoerageerd binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In de directe omgeving van het plangebied is echter voldoende alternatief foerageergebied aanwezig in de vorm van weilanden, akkers en tuinen van woningen. Ook is het verstorend effect op foeragerende vleermuizen uit te sluiten omdat de bouwwerkzaamheden overdag uitgevoerd worden. Een negatief effect op vaste vliegroutes is tevens niet te verwachten.

- Amfibieën, reptielen en vissen

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of van soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Zolang de zorgplicht wordt nageleefd zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot amfibieën, reptielen en vissen.

- Ongewervelden/ overige soorten

Vaste verblijfplaatsen of exemplaren van Habitatrichtlijnsoorten of van nationaal beschermde soorten zijn niet aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten met betrekking tot deze soortgroepen.

Zorgplicht

Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De kwetsbare perioden zijn niet voor alle verschillende soortgroepen gelijk. Als “veilige” periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half oktober tot eind november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als de egel en amfibieën nog niet in winterslaap zijn. Bovendien zijn de houtduiven uit het laatste legsel dan ook uitgevlogen.

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de betreffende soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kunnen bijvoorbeeld struiken gedurende het groeiseizoen kort gesnoeid worden, zodat er geen vogels gaan broeden. Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te beperken (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).

Conclusie

  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot zowel de zorgplicht als ten aanzien van vogels dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • aanvullend onderzoek naar vleermuizen is noodzakelijk indien voornoemde bomen met geschikte holtes worden gekapt;
  • voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling als het ruimtelijke ingrepen betreft.

Vleermuizenonderzoek

In het voorjaar 2018 heeft de eerste onderzoeksronde ten behoeve de vleermuizen plaatsgevonden. Zowel in de avond als in de ochtend zijn geen vleermuizen aangetroffen. In het najaar (15 augustus tot 1 oktober) vonden eveneens twee veldbezoeken plaats. De resultaten zijn in Bijlage 9 opgenomen. Naar aanleiding daarvan is het volgende geconcludeerd:

  • binnen het onderzoeksgebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Mogelijk is wel een vliegroute aanwezig van gewone dwergvleermuizen. Dit is echter geen essentiële vliegroute. De bomenrij is tevens foerageergebied van de gewone dwergvleermuis, maar dit is ook geen essentieel foerageergebied. Hierdoor bestaan geen verplichtingen vanuit de Wet natuurbescherming ten aanzien van deze soortgroep;
  • de omschreven werkwijzen met betrekking tot de zorgplicht dienen in acht te worden genomen zodat een overtreding van de natuurwetgeving wordt voorkomen;
  • een ontheffing in het kader van de Wnb (soorten) is niet noodzakelijk;
  • de aanbevelingen in de quickscan flora en fauna dienen nageleefd te worden.

Zorgplicht 

Voor alle in het wild levende plant- en diersoorten en voor hun directe leefomgeving geldt een zorgplicht (Wet Natuurbescherming – artikel 1.11). Met deze zorgplicht worden naast de nationaal en Europees aangewezen beschermde soorten en gebieden ook algemenere overige inheemse soorten beschermd. De zorgplicht houdt in dat men handelingen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze nadelige gevolgen kunnen hebben voor in het wild levende dieren en planten:

  • achterwege laat;
  • indien achterwege laten niet passend is, maatregelen neemt om nadelige gevolgen te voorkomen;
  • indien die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk beperkt of ongedaan maakt.

Het is wettelijk verplicht invulling te geven aan deze zorgplicht.

Erfbeplanting

Indien er een erfbeplanting is gepland of wordt vernieuwd, adviseren wij deze met inheemse en streekeigen soorten bomen en struiken te realiseren. Informeer hiervoor bij uw provincie of gemeente.

Checklist natuurvriendelijke maatregelen

Bij het ontwerp van nieuwbouw wordt geadviseerd gebruik te maken van de Checklist Groen Bouwen opgesteld door Vogelbescherming Nederland en de Zoogdiervereniging (Checklist Groen Bouwen). Diverse natuurbeschermingsinstanties en bedrijven geven hier meer informatie over.

5.7 Natuur Netwerk Brabant

De Wet natuurbescherming bepaalt dat binnen de gebieden uit het Natuurnetwerk Nederland de aanwezige plant- en diersoorten en hun leefgebieden en de natuurlijke habitattypen beschermd, in stand gehouden en eventueel hersteld moeten worden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de gebieden op land die binnen het Natuurnetwerk Nederland vallen. Ze hebben de wettelijke taak om de natuur te beschermen. Het natuurnetwerk binnen de provincie Noord-Brabant wordt aangeduid als het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Hoewel het plangebied is gelegen buiten de begrenzing van het NNB, houdt de provincie Noord-Brabant wel rekening met de mogelijke externe effecten van de beoogde ontwikkeling. In het kader van de beoogde ontwikkeling is er een effectenanalyse uitgevoerd. Doel van de effectenanalyse is na te gaan of het planvoornemen de wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende natuurgebied aantast en dus in strijd is met de Wet natuurbescherming. Het volledige rapport is als Bijlage 11 bijgevoegd. Hieronder worden enkel de conclusies, voorwaarden en het advies weergeven.

Conclusie

Het beleid voor het Natuurnetwerk Brabant staat de uitvoering van het plan niet in de weg. er is geen sprake van netto-oppervlaktevermindering van het NNB. Onder voorwaarden is er ook geen sprake van vermindering van de samenhang en aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNB.

Voorwaarden

  • De bestaande dubbele bomenrij die het plangebied in een hoek doorkruist zal als groenstructuur behouden blijven. Er worden slecht enkele bomen gekapt en ze worden waar kan vervangen zodat de verbindende functie die deze bomenrij heeft behouden blijft;
  • Er wordt overdag gewerkt en nooit tijdens de schemering of in de nacht;
  • De werkzaamheden met hoge geluidsoverlast zullen uitgevoerd worden in de periode van oktober tot half februari, buiten het broedseizoen van vogels. Dit is in het bijzonder belangrijk in de zone aangrenzend aan het noordelijk gelegen bosgebied dat deel uitmaakt van het NNB;
  • Eventuele extra belichting van de aanlegwerkzaamheden moet 's nachts uitgeschakeld zijn en dient enkel laag gericht te worden en niet op de natuurgebieden. Uitstraling kan vermeden worden door het voorzien van kappen en het gebruik van lampen die in lage lichtfrequenties of die monospectraal licht uitzenden is aangewezen;
  • Op de geplande nieuwbouw wordt geen uitpandige verlichting aangebracht die sterk uitstraalt naar de aangrenzende bosgebieden. Eventuele uitpandige verlichting moet laag geplaatst zijn, waar nodig voorzien zijn van kappen om uitstraling naar de omliggende natuur te vermijden en liefst gebruik maken van monospectraal licht of voorzien zijn van bewegingssensoren om permanente verlichting te vermijden;
  • De werkzaamheden met hoge trillingsoverlast zullen uitgevoerd worden in de periode van half oktober tot eind november, buiten de kwetsbare winterperiode van zoogdieren, amfibieën en reptielen;
  • Nieuw aangeplante vegetatie moet bij voorkeur inheems en streekeigen zijn en mag zeker geen invasieve exoten bevatten. Maximaal behoud van de bestaande bomen is aangewezen;
  • De zorgplicht voor alle plant- en diersoorten wordt nageleefd.

Advies

Bij het aanplanten van groenelementen zullen inheemse en streekeigen soorten planten, struiken en bomen de bestaande natuur maximaal versterken.

De rugstreeppad komt voor in de omgeving van het plangebied. Geadviseerd wordt om ervoor te zorgen dat het gebied niet aantrekkelijk wordt voor de vestiging van de rugstreeppad. Het ontstaan van poeltjes of plassen op een aanlegterrein in het zomerhalfjaar, vanaf april, dient derhalve te wordt voorkomen, zodat er geen geschikt voortplantingswater voor de rugstreeppad wordt gecreëerd. Op die manier kan migratie van deze soort vanuit de nabijgelegen natuurgebieden van het NNB naar het plangebied tijdens de werkzaamheden worden vermeden.

5.8 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen. Sinds 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurbeheer in werking getreden.

Derhalve dient aangetoond te worden dat de gebruiksfase van de nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Brabantse Wal) bedraagt ongeveer 12,5 km. Binnen het natuurgebied Brabantse Wal zijn stikstofgevoelige habitattypen aanwezig.

Om de mogelijke (toename van) stikstofdepositie op de voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk te maken, is voor de beoogde ontwikkeling een berekening stikstofdepositie opgesteld. Dit middels het rekeninstrument AERIUS Calculator. In Bijlage 10 is de rapportage met berekening opgenomen.

Conclusie  

Uit de rekenresultaten van AERIUS Calculator 2022.1 blijkt dat er ten gevolge van het planvoornemen voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase geen stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Derhalve zijn ‘significante (negatieve) effecten’ op beschermde natuurgebieden ten aanzien van stikstofdepositie uit te sluiten. Een vergunning in het kader van de Wnb is derhalve niet aan de orde. De berekening toont aan dat het aspect stikstofdepositie geen beperkingen oplevert ten aanzien van het beoogde planvoornemen.

Er is een nieuwe versie van de Aerius Calculator beschikbaar. In een volgende versie van het bestemmingsplan zal een nieuwe berekening worden toegevoegd.

5.9 Geluid

Overlast van geluid op geluidsgevoelige functies dient te worden voorkomen. Woningen zijn geluidsgevoelige functies. Vanwege de ligging binnen de geluidzone van de Kapelstraat als ook de spoorlijn Roosendaal - Etten-Leur is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (juni 2023). De volledige rapportage is als Bijlage 12 opgenomen. Hieronder worden alleen de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Voor zowel de Kapelstraat (gedeelte met snelheidsregime van 60 en 30 km/uur) als de 30 km/uur wegen Spoorstraat en Schoolstraat geldt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op deze wegen de voorkeursgrenswaarde c.q. richtwaarde van 48 dB op geen enkele gevel van de nieuwe woningen overschrijdt.

Voor de spoorlijn Roosendaal – Etten-Leur geldt dat de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai van 55 dB op op de meset zuidelijke woningen met maximaal 4 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien er overwegende bezwaren zijn de geluidbelasting door overdrachts- en bronmaatregelen terug te brengen.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van financiële aard. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is niet doeltreffend in onderhavige situatie en het toepassen van raildempers ontmoet overwegende bezwaren van financiële aard. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

De gemeente Rucphen beschikt niet over een eigen geluidbeleid. Desondanks dient bij de realisatie van de woningen alsnog sprake te zijn van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. In dat kader wordt geadviseerd dat iedere woning beschikt over een geluidluwe gevel en dat in iedere woning een te openen raam is voorzien in de geluidluwe gevel. Bij de ontwikkeling van het gebied dient er tevens naar te worden gestreefd dat iedere woning beschikking heeft tot een geluidluwe buitenruimte. Uit de rekenresultaten blijkt dat alle woningen beschikken over ten minste één geluidluwe gevel. Geadviseerd wordt om de tot de woningen behorende buitenruimten aan deze geluidluwe zijde van de woningen te realiseren.

Conclusie

Er dient een procedure hogere waarde doorlopen te worden. Deze procedure loopt gelijktijdig met de procedure ten aanzien van het bestemmingsplan.

Aangezien in onderhavige situatie sprake is van een procedure hogere waarde, dient in het kader van de later aan te vragen omgevingsvergunning aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan een goed akoestisch woon- en leefklimaat. Bij toepassing van de juiste geluidwerende materialen en maatregelen (eventueel naar aanleiding van een nader onderzoek) kan vervolgens een goed akoestisch woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.

5.10 Luchtkwaliteit

In het kader van een planologische procedure dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft luchtkwaliteit. Hierbij dient het effect op de luchtkwaliteit in de omgeving als gevolg van een nieuwe ontwikkeling, als ook de toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' in beeld te worden gebracht.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

De inwerkingtreding van het NSL heeft gevolgen voor het NIBM. Een plan is vanaf 1 augustus 2009 NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3 % van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO. Voor woningbouw is in de NIBM-regeling een grens opgenomen van 1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen met twee ontsluitingswegen. Plannen voor woningbouw met een omvang onder deze grens beschouwt de Wet luchtkwaliteit als ‘niet in betekenende mate’. Deze plannen mogen zonder verdere toetsing worden gerealiseerd.

Beoordeling en conclusie

De verkaveling omvat uit maximaal 62 woningen en ligt daarmee onder de hiervoor genoemde grens. Het plan draagt dan ook ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtkwaliteit. Een aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Desalniettemin dient de blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIML) zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2021 en 2030 afgelezen. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven. Tevens is een afbeelding opgenomen met de ligging van de gehanteerde rekenpunten. Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2021 en 2030 niet worden overschreden.

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0018.png"

Tabel 1. Concentraties lokale luchtkwaliteit (afleesdatum: 4 juli 2023)

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0019.png"

Afbeelding 5.4 Ligging rekenpunten (van links naar rechts 1, 2, 3, 4, 5, 6)

5.11 Bedrijven en milieuzonering

Bij de bouw van geluidgevoelige functies in de nabijheid van bedrijven dient aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefmilieu. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Omliggende bedrijven mogen bovendien niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Voor de beoordeling zal de VNG-publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ als leidraad worden gebruikt. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in 2009 namelijk een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Deze bedrijvenlijst geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk. Hierbij worden de aspecten geluid, geur, gevaar en stof bekeken.

Beoordeling omliggende bedrijven

In de omgeving van het plangebied zijn twee bedrijven aanwezig. Beide hebben een agrarische bestemming. Het betreft Schoolstraat 34 en Kapelstraat 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0020.png"

Afbeelding 5.5 Ligging omliggende agrarische bedrijven (plangebied is rood omlijnd)

Schoolstraat 34

Op 11 januari 2011 zijn hiervoor de rechten vervallen. Er worden derhalve geen dieren meer gehouden. Daarnaast zijn op kortere afstand reeds woningen aanwezig waardoor de nieuwbouw woningen geen beperkende functie hebben voor de toekomstige mogelijkheden binnen het perceel Schoolstraat 34.

Kapelstraat 4

Op basis van de VNG Brochure ‘Bedrijven en Milieuzonering’ wordt voor deze bedrijven een indicatieve afstand van 100 meter aangegeven. Op basis van de gegevens van Web-bvb, Brabant is een vergunning aanwezig voor 198 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en voor 100 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. Voor beiden gelden geen geuremissiefactoren maar vaste afstanden. Op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen dient eveneens een afstand van 100 meter gehanteerd te worden.

De afstand van het plangebied (met woonbestemming) tot aan het agrarisch bedrijf bedraagt circa 180 meter en voldoet daarmee aan de aan te houden afstanden.

Spuitzones omliggende agrarische percelen

In de vollegronds- en sierteelt ontkomt men niet aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tegen schimmels, luizen en andere vormen van ongedierte. Kenmerkend voor de land- en tuinbouw zijn de intensieve teeltsystemen met een relatief hoog gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen komt drift vrij. Drift is een term die gebruikt wordt voor de spuitvloeistof die tijdens de bespuiting buiten het te behandelen gebied terecht komt als gevolg van wind- en luchtstromen. Drift is hoger bij toepassing in fruitteelt dan bij de akkerbouw en lage bomenteelt, waarbij voornamelijk neerwaarts wordt gespoten.

In relatie tot omliggende gronden heeft de planlocatie derhalve mogelijk te maken met spuitzones. Bij het wijzigingen van bestemmingen naar woondoeleinden dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden getoetst aan de eisen voor een goed en veilig woon- en leefklimaat op de te wijzigen locatie.

Door het ontbreken van wetgeving is, op basis van jurisprudentie van de Raad van State, een vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 meter tussen agrarische bedrijven, waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en gevoelige functies, niet onredelijk is. Volgens vaste rechtspraak kan gemotiveerd worden afgeweken van de afstand van 50 meter, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt.

Het plangebied is aan zowel de nood- als de oostzijde direct aansluitend aan landbouwgronden van derden gelegen, hiermee wordt niet voldaan aan de richtafstand van 50 meter ten opzichte van mogelijke spuitzones. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat de richtafstand met name is bedoeld voor gewassen die verticaal bespoten moeten worden zoals fruitboomgaarden. Grondgewassen worden altijd neerwaarts bespoten, wat de drift (indien deze al bestaat) aanzienlijk beperkt. Op de naastgelegen percelen zal voornamelijk teelt van grondgewassen voorkomen.

Gelet op de planologische mogelijkheden is het mogelijk de landbouwgronden rondom het plangebied in gebruik te nemen voor teelt. Dit omdat de gronden binnen het vigerend bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' hebben. Boom-, sier- en fruitteelt is daarin niet uitgesloten.

Maatregelen waaraan gedacht kan worden om de richtafstand tot landbouwgronden te beperken zijn het aanplanten van een windhaag. Daarnaast zijn er ook technische mogelijkheden om bijvoorbeeld het gebruik van reducerende spuitkoppen toe te passen waarbij het spuitmateriaal grotendeels bestaat uit biologisch materiaal.

In voorliggend bestemmingsplan is tot 50 meter vanaf de nieuwe woonpercelen een specifieke aanduiding 'spuitzone' opgenomen binnen de agrarische bestemming. Binnen deze zone is het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen uitgesloten. Wanneer aangetoond kan worden dat er geen sprake is van drift tot de woonpercelen door bijvoorbeeld het plaatsen van een windhaag dan wel het toepassen van specifieke beschermingsmiddelen kan middels een omgevingsvergunning toestemming verleend worden om de teelt te bespuiten.

Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het vaststellen van het voorliggende bestemmingplan.

5.12 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Inventarisatie plangebied

Bij de inventarisatie van risicobronnen rondom het plangebied is met name gebruik gemaakt van de "Risicokaart Nederland".

afbeelding "i_NL.IMRO.0840.9000B0054-ON01_0021.png"

Afbeelding 5.6 Uitsnede risicokaart Nederland (plangebied blauw omlijnd).

Zoals in bovenstaande figuur te zien is zijn er diverse risicobronnen in de omgeving aanwezig.

Transport over de weg

Ten zuiden van het plangebied is de A58 gelegen (buiten de reikwijdte van voorgaande figuur). De kleinste afstand tot deze weg is circa 900 meter. Omdat de afstand van de weg tot het plangebied meer is dan 200 meter, is het niet noodzakelijk de hoogte van het groepsrisico te berekenen. Op meer dan 200 meter heeft het aantal aanwezigen namelijk geen significant effect meer op de hoogte van het groepsrisico. Vanwege de aanwezigheid van de stof GT4 (toxische gase, categorie 4) dient rekening te worden gehouden met een effectafstand van 4 kilometer. Aangezien het plangebied binnen deze afstand is gelegen is sprake van een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Deze is opgenomen in Bijlage 15 van voorliggend bestemmingsplan.

Transport over het spoor

De spoorlijn Roosendaal-Breda is ook gelegen ten zuiden van het plangebied. De volgende gegevens zijn bekend.

Stofcategorie   Aantal   Maximale
effectafstand (m)  
A   Brandbare gassen   4350   460  
B2   Giftige gassen   2500   995  
B3   Zeer giftige gassen   0   > 4000  
C3   Zeer brandbare vloeistoffen   1450   35  
D3   Giftige vloeistoffen   50   375  
D4   Zeer giftige vloeistoffen   50   > 4000  

Tabel 2. Gegevens spoorlijn Roosendaal-Breda

De afstand van het plangebied tot aan de spoorlijn is circa 150 meter. Aangezien het plangebied binnen 200 meter van het spoor is gelegen worden aan de hand van de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna: HART) de bijhorende vuistregels doorlopen.

Plaatsgebonden risico   Resultaat  
1.   Een hoge snelheidsbaanvak heeft geen 10-5-contour.   Er is geen 10-5 contour  
2.   Wanneer het aantal C3 transporten per jaar hoger is dan 17000 heeft een hoge snelheidsbaanvak een 10-6-contour.   Het aantal C3 transporten is lager dan 17000. Er is derhalve geen sprake van een 10-6 contour.  
3.   Wanneer het aantal C3 transporten per jaar kleiner is dan 17000 heeft een hoge snelheidsbaanvak geen 10-6-contour als 0.00006*(C3+A+0.3*D3+D4)<1   Het resultaat van de som is kleiner dan 1. Er is derhalve geen sprake van een 10-6 contour.  

Groepsrisico   Resultaat  
1.   Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens (bulkvervoer) stoffen bevat in de categorie B3 (ongeacht de aan-tallen) pas dan RBM II toe.   Er vinden geen transporten plaats in de categorie B3.  
2.   Wanneer A kleiner is dan 50 en D4 of B2 maken deel uit van de vervoersstroom, pas dan RBMII toe als binnen 200 m van het baanvak aanwezigheidsdichtheden voorkomen van meer dan 200 per hectare (oriëntatiewaarde) of meer dan 70 per hectare (10% oriëntatiewaarde).   Er is sprake van de stoffen D4 en B2. . De kern Zegge betreft een rustig dorp Voor een rustige woonwijk geldt gemiddeld 25 pers/ha. Een drukke woonwijk kent gemiddeld een aanwezigheidsdichtheid van 70 pers/ha. Binnen 200 meter van het spoor is geen sprake van aanwezigheidsdichtheden van 70 pers/hectare of meer.  
3a.   Wanneer A minder is dan 10 maal de drempelwaarde (zie tabel HART) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.   Uitgaande van een worst-case scenario waarbij uitgegaan is van een dichtheid van 70 pers/ha (drukke woonwijk) op 150 meter afstand bedraagt de drempelwaarde 33880 (eenzijdige bebouwing). Het aantal transporten met stofcategorie A is minder dan 10 maal deze drempelwaarde. De oriëntatiewaarde va het groepsrisico wordt niet overschreden.  
3b.   Wanneer A minder is dan de drempelwaarde (zie tabel HART) wordt 10% oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.   Uitgaande van een worst-case scenario waarbij uitgegaan is van een dichtheid van 70 pers/ha (drukke woonwijk) op 150 meter afstand bedraagt de drempelwaarde 33880 (eenzijdige bebouwing). Het aantal transporten met stofcategorie A is minder dan deze drempelwaarde. 10% van oriëntatiewaarde va het groepsrisico wordt niet overschreden.  

Tabel 3. Vuistregels Handleiding Risicoanalyse Transport

Op basis van bovenstaande vuistregels wordt geconcludeerd dat het toepassen van een RBMII berekening niet aan de orde is. Zowel de oriëntatiewaarde als 10% van de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden. Omdat het plangebied wel gelegen is binnen de effectafstand is sprake van een beperkte verantwoording groepsrisico. Deze is opgenomen in Bijlage 15 van dit bestemmingsplan.

Transport per buisleiding

Rondom het plangebied liggen verschillende buisleidingen. Aan de zuidzijde en oostzijde ligt een aardgasleiding Z-529-25 (8 inch, 40 bar). Het invloedsgebied van deze leiding bedraagt 65 meter. Het plangebied ligt op circa 150 meter.Ten oosten van het plangebied zijn op circa 145 meter de volgende leidingen gelegen:

  • Pijpleiding Rotterdam- Antwerpen (beheerder RAPL, diameter 34 inch, 52 bar). PR 10-6 contour is gelegen op 50 meter. De 1% letaliteitsgrens bevindt zich op 60 meter .
  • Aardgasleiding A-530-03 (beheerder Gasunie, diameter 18 ich, 66.2 bar). 1% letaliteitsgrens bedraagt 240 meter.
  • Aardgasleiding Z-529-27 (beheerder Gasunie, diameter 16 inch, 66.2 bar). Geen PR-contour. 1% letaliteitsgrens bedraagt 240 meter.

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de Pijpleiding Rotterdam-Antwerpen. Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van een tweetal aardgasleidingen. Een kwalitatieve berekening is hiervoor dan ook uitgevoerd. De volledige rapportage is als Bijlage 14 toegevoegd. Uit de berekening van de hoogte van het groepsrisico zowel vóór als ná planrealisatie blijkt dat geen sprake is van een groepsrisico ter hoogte van het plangebied. Het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormt derhalve geen belemmering voor de planrealisatie.

Inrichtingen

Er zijn geen inrichtingen in de nabijheid aanwezig waarvan de invloedsgebieden tot aan het plangebied reiken.

Aandachtsgebieden conform Omgevingswet

Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet in werking. Onderdeel van de Omgevingswet is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het plaatsgebonden risico blijft gehandhaafd. Het groepsrisico wordt gekoppeld aan zogenaamde aandachtsgebieden en wordt een kwalitatieve beoordeling; de verplichte berekening verdwijnt. Er zijn drie soorten aandachtsgebieden:

  • Brandaandachtsgebied (voorheen plasbrandaandachtsgebied);
  • Explosieaandachtsgebied;
  • Gifwolkaandachtsgebied.

Aan de aandachtsgebieden kunnen voorschriftengebieden zijn verbonden waarvoor extra bouweisen gelden t.a.v. nieuwbouw. In de Atlas Leefomgeving is een kaart in ontwikkeling waarop de aandachtsgebieden zijn weergegeven (zie afbeelding 5.6). De locatie is niet gelegen binnen een brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied. De gifwolkaandachtsgebieden zijn nog niet in de Atlas Leefomgeving opgenomen. In het Besluit kwaliteit leefomgeving is aangegeven dat ten aanzien van een de afstand van een gifwolkaandachtsgebied uitgegaan moet worden van 1,5 km. Over de spoorlijn en rijksweg gaan toxische stoffen welke een gifwolk kunnen veroorzaken in geval van een calamiteit. De afstanden van de spoorlijn en de rijksweg tot het plangebied bedragen respectievelijk 150 en 900 meter en is derhalve binnen het gifwolkaandachtsgebied gelegen.

Gifwolkaandachtsgebieden kunnen niet als voorschriftengebied worden aangewezen. Om toch te komen tot voldoende bescherming tegen gifwolken gelden (voor nieuwbouw) generieke bouweisen zoals het meest geschikte ventilatiesysteem, zoals we deze nu kennen vanuit het Bouwbesluit 2012. Dit is tevens aangegeven bij de beperkte verantwoording groepsrisico hierna.

Beperkte verantwoording groepsriciso

Voor de risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de spoorlijn als de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen wel een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico. Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag.

Aspecten in de verantwoording die bij alle risicobronnen van toepassing zijn, zijn zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. In Bijlage 15 is in een notitie een aanzet gegeven voor de invulling van de verantwoordingsplicht. In deze notitie zijn elementen aangedragen die de gemeenteraad kan gebruiken bij de oordeelsvorming inzake de verantwoording van het groepsrisico. De gemeente Rucphen dient in het kader van de ruimtelijke procedure advies in te winnen bij de Veiligheidsregio en een standpunt in te nemen aangaande de verantwoording van het groepsrisico.

Bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid

In januari 2020 is een handreiking bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid opgesteld door de veiligheidsregio's in samenwerking met de brandweer. Een adequate bluswatervoorziening en een goede bereikbaarheid van zowel de bluswatervoorzieningen als de incidentlocatie, zijn randvoorwaarden voor een effectieve en efficiënte incidentbestrijding door de brandweer. De eindverantwoordelijkheid voor (openbare) bluswatervoorziening en bereikbaarheid ligt bij gemeenten. In de planregels van dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen om er voor te zorgen dat voldoende bluswatervoorzieningen worden gerealiseerd.

5.13 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen. De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant;

  • hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Beoordeling en conclusie

Er liggen in of in de nabijheid van het plangebied geen belangrijke kabels en leidingen welke realisatie van de uitbreiding kunnen belemmeren of door middel van een regeling planologische bescherming behoeven.

5.14 m.e.r. -beoordeling

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • a. plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • b. plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • c. plannen en activiteiten die op grond van een provinciale milieuverordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Wanneer een activiteit genoemd is bij onderdeel D van de bijlage, maar onder de drempelwaarde blijft is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

De activiteit die met het onderhavige bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft een verkaveling van 62 woningen. Deze activiteit valt niet onder onderdeel C van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage, dus er is geen milieueffectrapportage verplicht. De activiteit valt wel binnen onderdeel D. (D11.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). De activiteit blijft wel onder de drempelwaarde.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden beoordeeld of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. In voorgaande paragrafen zijn de mogelijk effecten ten aanzien voor de diverse (milieu)aspecten nader beoordeeld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die zouden kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatsen. Er is dan ook geen sprake van een m.e.r.-plicht.

Het besluit m.e.r.-beoordeling is een separate procedure en dient genomen te worden alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een adequaat juridisch-planologische regeling te scheppen voor de realisatie van de woonkavels voor het plan ‘Zegge-Oost’. Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Uit het oogpunt van uniformering en standaardisering van bestemmingen en regels, is daarbij zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het handboek (digitale) bestemmingsplannen van de gemeente Rucphen en bestemmingsplan Kom Zegge. Daarnaast worden er specifieke regelingen geboden om de ontwikkeling van het plangebied mogelijk te maken.

Het onderhavige bestemmingsplan beschrijft meer dan alleen de hoofdlijnen van het beleid, doch treedt niet al te zeer in details. Uitgangspunt van het bestemmingsplan is het bieden van een flexibele, juridische regeling, zonder dat hierdoor de rechtszekerheid van de burger wordt geschaad. Hierna wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de aanduidingen binnen het onderhavige bestemmingsplan.

6.2 Planverbeelding

De verbeelding is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Dit uit zich met name in de structuur en opmaak van de regels en verbeelding. De verbeelding opgebouwd en gecodeerd volgens IMRO 2012 en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012. Hiermee wordt aangesloten bij de landelijke richtlijn voor het benoemen van de bestemmingen, het bijbehoren kleurgebruik, het gebruik en de vorm van aanduidingen en dergelijken.

Op de planverbeelding zijn de volgende onderdelen opgenomen:

  • de plangrens;
  • de verschillende bestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • maatvoeringsvlakken;
  • functie- en bouwaanduidingen;

De gronden gelegen binnen de grens van het plangebied zijn geregeld binnen dit bestemmingsplan. De kleuraanduiding op de planverbeelding geeft aan om welke bestemming het gaat. Het bouwvlak geeft de begrenzing weer waarbinnen gebouwen mogen worden opgericht. De overige aanduidingen geven een specifieke situatie weer, waarvoor in de regels een aparte regeling is opgenomen.

6.3 Indeling regels

De indeling van de planregels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 omvat twee artikelen: een artikel met een aantal noodzakelijke begripsomschrijvingen en een artikel dat de wijze van meten regelt.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bepalingen die direct verband houden met de bestemmingen die op de planverbeelding zijn aangegeven. Bij een bestemming geldt in beginsel het volgende stramien:
    • 1. een bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gronden worden gebruikt?;
    • 2. bouwregels: waaraan moet worden voldaan op de gronden? Voorbeelden zijn regels over soort bebouwing, hoogte, oppervlakte, bebouwingsdichtheid;
  • Hoofdstuk 3 bevat een aantal bepalingen, te weten:
    • 1. anti-dubbeltelregel: met dit artikel dient voorkomen te worden dat situaties ontstaan welke niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag;
    • 2. algemene bouw- en gebruiksregels: hierin is een aanvullende regeling voor het gebruik van gronden (anders dan bouwen) en opstallen opgenomen;
    • 3. algemene afwijkingsregels: deze bepaling geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid een omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen;
    • 4. algemene wijzigingsregels: in het bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen.
    • 5. Overige regels; regeling ten behoeve van het parkeren.
  • Hoofdstuk 4 omvat twee artikelen:
    • 1. overgangsregels: deze bepaling houdt in dat bouwwerken, die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan (of die op grond van de Woningwet mogen wor-den gebouwd) mogen blijven bestaan hoewel zij strijdig zijn met de bebouwingsregels van het plan. Bovendien bepaalt de overgangsrechtbepaling dat het gebruik van de gronden en opstallen dat afwijkt van de regels zoals die gelden op het moment waar-op het plan rechtskracht verkrijgt gehandhaafd mag blijven. De overgangsregels zijn uiteraard niet van toepassing op bouwwerken en gebruik waarvoor geen vergunning is verleend;
    • 2. slotregel: hierin is de titel van het bestemmingsplan opgenomen.

6.4 Regels

In deze paragraaf wordt per artikel uiteengezet op welke wijze het beleid, de regelgeving is vertaald in de regels.

Artikel 1 Begrippen 

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aansloten bij het normale taalgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden. In de regels is bepaald dat alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht. Een aantal meetwijzen is door de SVBP 2012 voorgeschreven.

Artikel 3 Agrarisch

Ten behoeve van het opnemen van een spuitzone om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen is de agarische bestemming opgenomen met daarop een specifieke aanduiding 'spuitzone'.

Artikel 4 Groen

Structuurbepalend groen heeft in het voorliggende bestemmingsplan de bestemming ‘Groen’ gekregen. In de regels is bepaald dat; zowel gebouwen, als bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht.

Artikel 5 Groen - Landschapselement

De waardevolle landschapselementen in het plangebied hebben de bestemming 'Groen - landschapselement' gekregen ter bescherming van de waardevolle elementen. Bebouwing is niet toegestaan.

Artikel 6 Tuin

De gronden met de bestemming ‘Tuin’ zijn bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, balkons of luifels ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd. In de regels zijn nadere bouwregels gegeven voor deze en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 7 Verkeer

De wegen en openbare parkeerplaatsen zijn in het plangebied bestemd tot “Verkeer”. In de regels is bepaald dat; zowel gebouwen, als bouwwerken geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden opgericht.

Artikel 8 Wonen

De voorgestane woningen in het plangebied zijn bestemd tot “Wonen”. In de regels is bepaald dat de woningen dienen te worden opgericht in het op de plankaart aangegeven bouwvlak. Het maximaal aantal woningen per bouwvlak is op de verbeelding aangegeven. In het totale plangebied zijn maximaal 62 woningen mogelijk gemaakt. Verder worden regels gegeven voor het plaatsen van bouwwerken geen gebouwen zijnde en bijgebouwen.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning tot bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Op deze wijze wordt het bijvoorbeeld onmogelijk om percelen te splitsen en een tweede woning te bouwen. Dit artikel is door artikel 3.2.4 Bro voorgeschreven.

Artikel 11 Algemene bouwregels

In dit artikel is bepaald dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de nokrichting en de plaatsing en vormgeving van andere bouwwerken. Deze eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod gegeven voor gebruik in strijd met de bestemming. Het gebruik van gronden, gebouwen en andere bouwwerken ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en (raam- en straat-)prostitutie is expliciet uitgesloten.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen in de radarzone van Vliegbasis Woensdrecht. Binnen deze zone gelden hoogtebeperkingen om verstoring van het radarbeeld te voorkomen.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn enkele algemene afwijkingen opgenomen. Ten eerste is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen betreffende het overschrijden van de in het plan opgenomen maatvoeringen met maximaal 10%. Daarnaast is er een afwijking opgenomen voor het oprichten van antennes en masten tot 15 meter hoog én voor erkers, balkons en luifels. De afwijkingen zijn enkel mogelijk indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de samenhang in straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Ook zijn geringe afwijkingen mogelijk, die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de bestemming niet wijzigt en een bouwgrens maximaal 2,50 meter verschuift.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel bevat een algemene wijzigingsregel voor geringe afwijkingen die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze rechten zijn overgenomen uit het voorgaande plan.

Artikel 16 Overige regels

In dit artikel is een regeling opgenomen ten behoeve van het parkeren.

Artikel 17 Overgangsrecht

Dit artikel betreft de overgangsbepalingen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot. Daarnaast is een regeling t.b.v. bestaande maten opgenomen.

Artikel 18 Slotregel

Dit is de Slotregel met de titel; Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Rucphen 2020, Zegge-Oost" van de gemeente Rucphen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen.In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij drie ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestem-mingsplan, wijzigingsplan of afwijkingsbesluit. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1.000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doelein-den in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of hore-cadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m². Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk wanneer de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn.

Ten behoeve van dit plan is een anterieure overeenkomst gesloten met initiatiefnemer. In deze overeenkomst is het kostenverhaal opgenomen. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve in dit geval niet noodzakelijk. Het voorliggend bestemmingsplan is dan ook financieel haalbaar.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven (afhankelijk van de gemeentelijke inspraakverordening). Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

8.2 Omgevingsdialoog

Op 1 juli 2019 is de nieuwe Participatie- en Inspraakverordening in werking getreden. Nieuw hierin is de omgevingsdialoog. Het college heeft bepaald dat voor plannen die niet passen in het bestemmingsplan een omgevingsdialoog gevoerd moet worden. Dat geldt ook voor het bestemmingsplan Buitengebied Rucphen 2020, Zegge-Oost.

In de richtlijn 'Omgevingsdialoog' van de gemeente Rucphen is opgenomen hoe een omgevingsdialoog in zijn werk gaat.

Voor onderhavige situatie heeft in verband met de corona-crisis geen omgevingsdialoog in de vorm van een informatieavond kunnen plaatsvinden. In overleg met de gemeente is er daarom gekozen voor een omgevingsdialoog met een brief.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling in Zegge Oost is een omgevingsdialoog gehouden om de omwonenden te informeren en in de gelegenheid te stellen in de voorbereidingsfase hun reactie of wensen kenbaar te maken. Er is een brief opgesteld met daarin uitgebreide toelichting over de ontwikkeling. Middels een antwoordformulier of via email kon men een reactie/ mening geven.

In totaal zijn circa 30 adressen aangeschreven. Dit betreffen de direct omwonenden aan de Schoolstraat en Kapelstraat. Van de omgevingsdialoog is een verslag gemaakt welke als Bijlage 16 bij het bestemmingsplan is gevoegd.

Van de 30 aangeschreven adressen hebben 12 omwonenden van de gelegenheid gebruik gemaakt te reageren. Hiervan hebben er 3 aangegeven tegen het plan te zijn. De overige reacties zijn overwegend positief waarbij er wel zorgen zijn geuit, dan wel aandachtspunten of verzoeken zijn meegegeven.

Conclusie

Het bestemmingsplan is niet aangepast naar aanleiding van de ingekomen reacties. Wel zullen een aantal verzoeken ter overweging meegenomen worden bij de verdere uitwerking.

8.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met de besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg zijn zowel de Provincie Noord-Brabant, Brandweer Midden- en West Brabant en het Waterschap Brabantse Delta benaderd. Hieronder zijn de reacties opgenomen.

Provincie Noord-Brabant

Heeft nog geen reactie gegeven. Wanneer de reactie vóór de ter visie legging van het ontwerbestemmingsplan is ontvangen dan zal, indien aan de orde, de Provincie reageren middels een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan.

Brandweer Midde- en West Brabant

Externe veiligheid   Volgens de Signaleringskaart EV ligt het plangebied buiten het invloedsgebied. Geen opmerkingen  
Bereikbaarheid   De bereikbaarheid van het initiatief voldoet aan het bouwbesluit.
Geen opmerkingen  
Bluswatervoorziening   Op ca. 40 meter afstand van het initiatief ligt een ondergrondse brandkraan met een capaciteit van 60 m3/uur. Geen opmerkingen  
Beoordelingskader Gebiedsgerichte Opkomsttijden   Referentiewaarde in minuten is 7 minuten (Categorie I onderwijsfunctie). De bandbreedte in minuten is 4-10 minuten. In werkelijkheid is de uitruk en rijtijd ongeveer 10:04 minuten. Bovenstaande uitgangspunten vallen binnen het toetsingskader. Geen opmerkingen  

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen.

Waterschap Brabantse Delta

  • Onduidelijk wat de wijzigingen zijn aan het B-water in het plangebied. Indien daar wijzigingen in aangebracht worden zal een watervergunning nodig zijn;
  • De GHG moet beter in beeld gebracht worden door het meten van de grondwaterstand in het plangebied (peilbuis plaatsen);
  • Bovengrondse waterberging heeft de voorkeur;
  • De waterberging dient verder te worden uitgewerkt.

Beantwoording

De waterparagraaf is aangepast naar aanleiding van een gewijzigde verkaveling. Er is daarnaast extra waterberging gecreeerd in de vorm van extra wadi's. De waterberging vindt allemaal bovengronds plaats. De exacte uitwerking zal bij de omgevingsvergunning verder vormgegeven worden. Ook zal indien nodig een watervergunning worden aangevraagd, als ook een klimaatstress test worden gedaan waaruit zal blijken wat het effect is op de afhandeling van het water in het plangebied als ook de directe omgeving.

8.4 Inspraak

Het voorontwerp bestemmingsplan wordt tezamen met de daarbij behorende stukken gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen in het gemeentehuis en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om over het voorontwerp een gemotiveerde inspraakreactie aan het college van burgemeester en wethouders te richten.

De inspraakmogelijkheid heeft geleid tot PM reacties. Voor de beantwoording van de inspraakreacties wordt verwezen naar bijlage PM van deze toelichting, waar de nota van beantwoording is opgenomen. De inspraakreacties hebben wel/niet geleid tot aanpassing van het plan.

8.5 Zienswijzen

Conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp bestemmingsplan van PM gedurende een termijn van zes weken (tot en met PM ) terinzage gelegen.

Gedurende de termijn van terinzagelegging kan een ieder over het bestemmingsplan een zienswijze naar voren brengen. De geboden mogelijkheid heeft geleid tot PM zienswijze (n) . Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van Beantwoording, opgenomen als bijlage PM van deze toelichting.

Het bestemmingsplan is wel/niet aangepast naar aanleiding van de zienswijzen. Het bestemmingsplan is (on)gewijzigd vastgesteld.