direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorst Oost 2023
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

De gemeente Oosterhout is samen met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte voornemens de nieuwe woonwijk Dorst Oost te realiseren. Dorst Oost ligt aan de oostzijde van het bestaande dorp en heeft een omvang van circa 10 hectare. In Dorst Oost worden maximaal 165 woningen gerealiseerd. De nieuwe woonwijk krijgt een gedifferentieerd woningbouwprogramma met rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen.

Voor de ontwikkeling van Dorst Oost is een stedenbouwkundig plan opgesteld, dat is vertaald in dit bestemmingsplan. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een divers woningbouwprogramma en voorziet daarmee in de behoefte van verschillende doelgroepen. Het plan biedt voor een deel ruimte aan zelfbouwkavels waar particulieren hun eigen woning kunnen realiseren. Daarnaast voorziet het plan in de projectmatige ontwikkeling van grondgebonden woningen, waaronder sociale woningbouw.

Dorst Oost wordt een nieuwe woonwijk die aansluit op het bestaand bebouwd gebied van het dorp. Het plan wordt mede ontwikkeld door de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte. Het plangebied is echter geen ruimte-voor-ruimte-locatie, maar wordt als 'reguliere' nieuwe woonwijk ontwikkeld. Er wordt voor het plan dus geen gebruik gemaakt van de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling.

Het doel van dit bestemmingsplan is het planologisch mogelijk maken van woningbouw in Dorst Oost. Het bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding, die juridisch bindend zijn. In de toelichting is het plan beschreven en is verantwoord dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Voorgeschiedenis

De gemeenteraad heeft op 22 februari 2022 het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)' vastgesteld. Dat bestemmingsplan had - net als voorliggend bestemmingsplan - tot doel om de bouw van 165 woningen in Dorst Oost mogelijk te maken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) heeft op 7 december 2022 uitspraak gedaan over het plan en heeft het bestemmingsplan vernietigd (ECLI:NL:RVS:2022:3612).

Uitspraak Raad van State

Naar oordeel van de Afdeling vertoonde het bestemmingsplan zoals vastgesteld in februari 2022 een aantal gebreken:

  • 1. De nieuwe woningen worden in het stedenbouwkundig plan naar oordeel van de Afdeling zorgvuldig ingepast ten opzichte van bestaande woningen. Het bestemmingsplan maakt op gronden die grenzen aan bestaande woonpercelen echter ook een andere inrichting mogelijk dan in het stedenbouwkundig plan is voorzien, bijvoorbeeld met hogere woningen of door de aanleg van een weg. Het bestemmingsplan is voor deze gronden daarom onvoldoende zorgvuldig vastgesteld.
  • 2. Het plan is vastgesteld in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. De behoefte aan nieuwe woningen is niet kenbaar afgewogen tegen het bestaande aanbod van woningbouwlocaties. De noodzaak voor een ontsluiting van het woongebied op de Oude Tilburgsebaan, waarvoor herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant nodig is, is onvoldoende aangetoond.
  • 3. Het plan is mede gebaseerd op een besluit van Gedeputeerde Staten tot herbegrenzing van de Interim omgevingsverordening (Iov). Het herbegrenzingsbesluit is echter onvoldoende gemotiveerd en is daarom door de Afdeling buiten toepassing gelaten.
  • 4. Het is niet duidelijk of voor het plan de ruimte-voor-ruimte regeling wordt toegepast, waardoor de motivering van het plan onzorgvuldig is.
  • 5. Als de ruimte-voor-ruimte regeling niet wordt toegepast, is voor het oostelijk deel van het plangebied niet voldaan aan de provinciale regels voor kwaliteitsverbetering van het landschap.

Overige beroepsgronden hadden betrekking op het natuuronderzoek, de gevolgen van het plan voor het grondwaterbeschermingsgebied en de effecten op Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie. Die beroepsgronden zijn door de Afdeling beoordeeld maar slagen niet. Gelet op de hiervóór beschreven gebreken, is het plan echter in zijn geheel vernietigd.

Nieuw bestemmingsplan voor Dorst Oost

De uitspraak van de Afdeling is aanleiding geweest om opnieuw te kijken naar de motivering van het plan. Er is nader onderzoek gedaan naar de ladder voor duurzame verstedelijking en het plan is opnieuw getoetst aan de regels van de Interim omgevingsverordening. Op basis daarvan is geconcludeerd dat de gewenste ontwikkeling nog steeds in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening én voldoet aan de regels die de ladder voor duurzame verstedelijking en de Interim omgevingsverordening aan deze ontwikkeling stellen. Daarom is besloten om het bestemmingsplan waar nodig aan te vullen, te verfijnen en te verduidelijken om hiermee de geconstateerde gebreken te herstellen en het opnieuw als ontwerpbestemmingsplan in procedure te brengen.

Voorliggend bestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' maakt - net als het eerder vastgestelde bestemmingsplan - maximaal 165 woningen mogelijk in Dorst Oost. Het stedenbouwkundig plan voor Dorst Oost is ongewijzigd. Dit bestemmingsplan verschilt op een aantal onderdelen van het vorige bestemmingsplan. Hierna wordt kort ingegaan op de doorgevoerde aanpassingen:

  • 1. Voor de gronden die grenzen aan bestaande woonpercelen is nu voorzien in een gedetailleerde bestemmingsregeling, waardoor de rechtszekerheid van omwonenden is geborgd.
  • 2. Er is aanvullend onderzoek gedaan naar de ladder voor duurzame verstedelijking. Het onderzoek is in de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt.
  • 3. Gedeputeerde Staten is verzocht om het eerdere herbegrenzingsbesluit van de Interim omgevingsverordening aanvullend te motvieren. Er is een notitie opgesteld, waarin het bestemmingsplan is getoetst aan alle regels die de Iov aan herbegrenzing stelt.
  • 4. De toelichting is herschreven, waarbij voor de motivering van de ontwikkeling consequent is uitgegaan van een 'reguliere' woonwijk, en niet van de ruimte-voor-ruimte regeling.
  • 5. Voor het oostelijk deel van het plangebied (zelfbouwkavels) is, net als voor het westelijk deel (projectmatige woningbouw), voorzien in een financiële bijdrage aan de kwaliteitsverbetering van het landschap.

Voor het overige is het bestemmingsplan op hoofdlijnen ongewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan dat is vastgesteld in februari 2022. Waar nodig zijn onderzoeken geactualiseerd en zijn teksten in de toelichting aangepast.

1.3 Plangebied: ligging en begrenzing

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de oostzijde van Dorst, tussen De Heiningen, de Oude Tilburgsebaan/Breedvenweg en de spoorlijn Breda-Tilburg. In het westen grenst het plangebied aan het bestaande dorp. De gronden binnen het plangebied hebben momenteel grotendeels een agrarische functie. Het zuidelijk deel van het plangebied bestaat uit een bosrand, die een uitloper is van de bosgebieden ten oosten en zuidoosten van het plangebied. In figuur 1.1 is een luchtfoto van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0001.png"

Figuur 1.1: Luchtfoto van het plangebied (Cyclomedia, 2022)

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2014), inclusief het bestemmingsplan 'Reparatie herziening buitengebied 2016' (vastgesteld op 19 april 2016). Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeren Oosterhout 2018' (vastgesteld op 3 juli 2018). In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

Het plangebied is grotendeels bestemd als 'Agrarisch'. De gronden met deze bestemming zijn hoofdzakelijk bestemd voor agrarisch gebruik, zowel bedrijfsmatig als hobbymatig. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak zijn er geen bouwmogelijkheden voor agrarische bedrijfsgebouwen in het plangebied.

Voor een klein deel van de gronden aan de zuidzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Natuur'. De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn hoofdzakelijk bestemd voor instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden met een zo sterk mogelijk ecologische en ruimtelijk-structurele samenhang.

Op een smalle strook gronden aan de noordzijde van het plangebied geldt de bestemming 'Verkeer - Railverkeer'. Deze gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor spoorwegvoorzieningen.

Voor het hele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze dubbelbestemming strekt tot de bescherming van potentieel aanwezige archeologische waarden. Daarnaast geldt voor het hele plangebied de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - beperking veehouderij'. Binnen deze aanduiding gelden aanvullende regels voor veehouderijen. Het oostelijk deel van het plangebied ligt binnen de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone'.

Het planvoornemen voor de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om het planvoornemen juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 worden het plangebied en de beoogde ontwikkeling nader beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het plan getoetst aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 bevat een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk 6 bevat een beschrijving van de handhaafbaarheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en planbeschrijving

2.1 Historische beschrijving

Dorst is ontstaan als een esdorp, op de grens tussen de hogere heide- en bosgronden in het noorden en de natte gronden rond de lager gelegen Molenleij in het zuiden. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur van Dorst, en bepalend voor de historische ontwikkeling van de kern, zijn de linten die vanaf de centrale open ruimte in de kern (het huidige Kapelerf) het buitengebied in lopen.

In de periode rond 1850 concentreerde de bebouwing in Dorst zich rond het Kapelerf. Daarnaast is in deze periode langs verschillende linten, met name langs de Bavelstraat en de Baarschotsestraat, lintbebouwing ontstaan die zich verdichtte richting de dorpskern. In de periode tot 1900 raakten de linten intensiever bebouwd, doordat open plekken tussen de bestaande bebouwing werden ingevuld. Door de aanleg van de Rijksweg Breda-Tilburg kreeg deze oost-westgerichte route door Dorst een belangrijke verkeersfunctie. Door de aanleg van de spoorlijn Breda-Tilburg ontstond een fysieke barrière tussen de kern en de bosgebieden ten noorden van de spoorlijn.

In de periode tot 1960 heeft verdichting plaatsgevonden van de bebouwing rond het Kapelerf, in het hart van het dorp. Daarnaast vond uitbreiding van de bebouwing plaats langs verschillende dorpslinten, waaronder de Rijksweg, die de belangrijkste verbinding door het dorp vormde. In de periode na 1960 vond in Dorst grootschaligere planmatige uitbreiding plaats. In de periode tot 1980 werden in het gebied tussen de Rijksweg en de spoorlijn, aan weerszijden van de Spoorstraat, verschillende woongebieden aangelegd, met een rationele structuur die contrasteerde met de organisch gegroeide lintstructuur van het dorp. Aan de Spoorstraat ontstond, centraal tussen de nieuwe woongebieden, een nieuw dorpsplein waar diverse voorzieningen (detailhandel, horeca, dienstverlening) werden geconcentreerd. In een later stadium is ten noorden van de spoorlijn een woonbuurt met vrijstaande woningen in de bosrijke omgeving gerealiseerd.

Verdere uitbreidingen vond in de jaren daarna plaats richting het westen (de woonbuurt Baarschot) en het oosten (ontwikkeling van het gebied tussen de Oude Tilburgsebaan en de Rijksweg). In het gebied ten zuiden van de Rijksweg hebben slechts op beperkte schaal ontwikkelingen plaatsgevonden. Tenslotte is in de afgelopen jaren tuindorp Baarschot uitgebreid en is De Boswachterij gerealiseerd op de gronden noordelijk van de spoorlijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0003.png"  

Figuur 2.1: Topografische kaarten met globale aanduiding plangebied (Topotijdreis)

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt aan de oostzijde van het bestaande dorp en wordt globaal begrensd door de spoorlijn Breda-Tilburg in het noorden, het bosgebied in het oosten en zuidoosten, de Oude Tilburgsebaan in het zuiden en de woonpercelen aan De Heiningen en de Oude Tilburgsebaan in het westen.

Het plangebied heeft een agrarische functie en heeft een overwegend open karakter. De gronden binnen het plangebied worden gebruikt als gras- en akkerland. Het plangebied bestaat uit drie agrarische percelen die worden gescheiden door (restanten van) houtwallen en verruigde randen. Tussen de percelen zijn hoogteverschillen van meer dan een meter aanwezig, die het gevolg zijn van ontgrondingen in het verleden. Opvallend is de steilrand in het hart van het gebied, waar het hoogteverschil goed waarneembaar is.

Aan de zuidzijde van het plangebied ligt een bosrand met een pad (Oude Tilburgsebaan). De bosrand is een uitloper van het bosgebied ten oosten en zuidoosten van het plangebied en is onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). De bospercelen in de omgeving van het plangebied kaderen de locatie in. De westrand van het plangebied grenst aan de bebouwde kom van de kern Dorst. Aan de noordrand vormt de spoorlijn de grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0004.png"

Figuur 2.2: Luchtfoto van het plangebied (Cyclomedia, 2022)

2.3 De ontwikkeling

De gemeente Oosterhout is samen met de Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte voornemens een nieuwe woonwijk te realiseren in het plangebied. Het voornemen is uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan, dat de basis vormt voor dit bestemmingsplan. In Dorst Oost worden maximaal 165 woningen gerealiseerd in een gedifferentieerd programma bestaande uit rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Het plan biedt voor een deel ruimte aan zelfbouwkavels waar particulieren hun eigen woning kunnen realiseren. Daarnaast voorziet het plan in de projectmatige ontwikkeling van grondgebonden woningen, waaronder sociale woningbouw in de vorm van 27 sociale huurwoningen.

Bij de ontwikkeling van het plangebied is rekening gehouden met een aantal kaders vanuit de bestaande situatie. De belangrijkste kaders zijn de volgende:

  • De spoorlijn grenst direct aan het plangebied. De aspecten veiligheid, geluid en trillingen zijn daarbij relevant. Een nadere beschouwing van deze aspecten is gegeven in paragraaf 4.2.3, 4.2.4 en 4.5.
  • Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. Een nadere beschouwing van dit aspect is gegeven in paragraaf 4.3.
  • De aanwezige steilrand in het plangebied is een belangrijke landschappelijk waarde. In de nadere beschrijving van het plan is aangegeven op welke wijze deze waarde behouden blijft.
  • De bosstrook aan de zuidzijde van het plangebied is aangemerkt als Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze status strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische kenmerken en waarden. Om het plan deels te kunnen ontsluiten op de Oude Tilburgsebaan is een nieuwe ontsluitingsweg nodig door de NNB. Als gevolg hiervan is het NNB herbegrensd. In paragraaf 3.2.2 wordt hierop ingegaan.

Planconcept

Met de ontwikkeling van Dorst Oost wordt de kern van Dorst aan de oostzijde afgerond. Het stedenbouwkundig plan voorziet in een geleidelijke overgang tussen het dorp en het landschap. De bestaande kwaliteiten worden gerespecteerd en waar mogelijk versterkt.

Het plangebied ligt in het overgangsgebied tussen de dorpsrand van Dorst en het bosgebied ten oosten van het dorp. In het planconcept wordt een directe groene relatie gelegd tussen de bestaande woonwijk van Dorst en het bosgebied in het zuidoosten. Het groen wordt de bestaande woonwijk binnengehaald door een robuuste landschappelijke zone en een ruim opgezet groen straatprofiel, centraal door de nieuwe wijk. Er is sprake van een groot hoogteverschil in het gebied. Tussen de dorpsrand en het oostelijke deel van de locatie loopt de hoogte af van circa 8 m + NAP naar circa 6,50 m + NAP. Opvallend is de steilrand in het hart van het gebied. Hier is het hoogteverschil goed waarneembaar.

De hoogteverschillen, samen met de nabijheid van het bosgebied, vormen de inspiratie voor het ontwerp van het nieuwe woongebied. In figuur 2.3 is het planconcept weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0005.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0006.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0007.png"  

Figuur 2.3: Planconcept

Woongebieden

Binnen het plangebied worden in totaal maximaal 165 woningen gerealiseerd, verdeeld over verschillende deelgebieden. Met het landschap als basis kunnen de volgende drie woongebieden met een eigen woonkwaliteit worden onderscheiden:

  • 1. Dorpswonen: Bij de uitwerking van het westelijke woongebied wordt de aansluiting gezocht met het bestaande dorp. Kenmerkend voor dit deel van Dorst Oost zijn het doorzetten van de rechthoekige structuur, een vergelijkbare verkavelingsopzet als de bestaande woonwijk in Dorst en de bouw van zowel rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen als (geschakelde) vrijstaande woningen.
  • 2. Wonen op steilrand: Met de inpassing van het bestaande hoogteverschil kan een uniek woongebied worden gecreëerd en kan de overgang naar het landschap op karakteristieke wijze worden vormgegeven. De steilrand wordt geaccentueerd door bijzondere woonvormen: woningen 'op hoogte' met een bijzondere overgang privé-openbaar die uitkijken op het aangrenzende landschap. In dit deelgebied zijn twee-onder-één-kap-woningen en (geschakelde) vrijstaande woningen voorzien.
  • 3. Wonen in het bos: Bij de uitwerking van het oostelijke woongebied wordt de aansluiting gezocht met het bosgebied. Kenmerkend voor dit woongebied is een organische structuur met een extensieve verkavelingsopzet en de bouw van vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen in een lommerrijke omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0008.png"

Figuur 2.4: Stedenbouwkundig plan

Ontsluiting en parkeren

Uitgangspunt bij de inrichting van de nieuwe wijk is om het verkeer zodanig te spreiden dat de bestaande wegen in Dorst maar beperkt extra verkeer te verwerken krijgen. Het westelijke deel van de wijk wordt ontsloten op de bestaande wegen Cypressenstraat, De Meerberg en Oude Tilburgsebaan. Het oostelijke deel van de wijk wordt hoofdzakelijk ontsloten via de Oude Tilburgsebaan. Alle wegen in het plangebied kennen een 30 km/u regime. Omdat het een 30-kilometergebied betreft, worden binnen het plan langs de straten geen vrijliggende paden voor fietsers aangelegd. De fietser maakt gebruik van de rijbaan.

In het plan is aangesloten op het gemeentelijk parkeerbeleid. Waar parkeren niet op eigen terrein kan worden opgelost, is in het straatprofiel ruimte opgenomen voor parkeren. In het westelijk deel van Dorst Oost wordt een groot deel van de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd, aangezien hier veel rijwoningen en geschakelde woningen zijn gepland. In het oostelijk deel van het plan wordt geparkeerd op eigen terrein. De kavels hebben hier een zodanige grootte dat per kavel twee parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Het bezoekersparkeren wordt in de openbare ruimte opgelost, waarbij de parkeervoorzieningen een zo groen mogelijke inrichting krijgen. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met een aantal parkeerplaatsen in het openbaar gebied. Dit wordt verder uitgewerkt bij het ontwerp van de inrichting van het openbaar gebied.

Groen

Het plangebied ligt in een bosrijke omgeving. In het noorden, oosten en zuiden wordt het beeld bepaald door groene flanken. Ondanks dat de spoorlijn tegen de planlocatie aan ligt, vormt de bosrijke omgeving ook aan deze zijde van het plangebied een groen decor. Aan de noordwestzijde, tussen het spoor en het projectmatige deel van de woonwijk, wordt een parkzone aangelegd. Deze gaat over in een centraal gelegen noord-zuidgerichte landschapszone die het oostelijk en westelijk deel van de wijk scheidt. De centraal gelegen landschapszone zorgt samen met de taludwoningen voor een herkenbaar hoogteverschil in het landschap dat momenteel ter plaatse van de steilrand aanwezig is (zie figuur 2.5). In de centrale landschapszone is ruimte gereserveerd voor wateropvang (wadi's), wat goed te combineren is met recreatieve langzaam verkeersroutes. Centraal door het projectmatige deel van de wijk loopt een oost-west georiënteerde groene as die de bestaande woningen verbindt met de centrale landschapszone en het bosgebied in het zuidoosten. Daarnaast is in de profielen van de straten ruimte gereserveerd voor bomen en straatgroen. In het zuidwesten van het plangebied is een speelbos voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0009.png"

Figuur 2.5: Profiel centrale landschapszone

2.4 Vertaling in het bestemmingsplan

Het stedenbouwkundig plan is in dit bestemmingsplan vertaald in verschillende bestemmingen. De bestemmingen leggen de hoofdstructuur van de nieuwe woonwijk vast.

Vastleggen groen- en landschapsstructuur

De belangrijkste groen- en landschapsstructuren in en rond de nieuwe woonwijk (als dragers van de woonwijk en aansluiting op de omgeving) zijn in dit bestemmingsplan vastgelegd. Voor het bosgebied in het zuidoosten van het plangebied is de bestemming 'Natuur' opgenomen. De bestemming 'Groen' is onder andere opgenomen voor de centrale landschapszone, voor de parkzone in het noordwestelijk deel van het plangebied (langs de spoorlijn) en voor het speelbos in het zuidwestelijk deel van het plangebied.

Globale bestemming voor woongebieden binnen de groen- en landschapsstructuur

Binnen het groene raamwerk is voor het grootste deel van het plangebied gekozen voor een globale bestemming, waarbinnen nog verschillende verkavelingen mogelijk zijn. Voor de drie woongebieden zijn afzonderlijke bestemmingen opgenomen, waarin specifieke regels zijn opgenomen die aansluiten op het stedenbouwkundig plan en passen bij het betreffende woongebied:

  • De bestemming 'Woongebied - dorps wonen' is opgenomen voor het westelijk deel van Dorst Oost, met uitzondering van de gronden die grenzen aan bestaande woonpercelen en waarvoor een gedetailleerde bestemming is opgenomen. Binnen de bestemming 'Woongebied - dorps wonen' zijn diverse woningtypologieën toegestaan: vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, geschakelde woningen, rijwoningen en (voor een deel van het gebied) patiowoningen. Binnen de bestemming mogen maximaal 108 woningen worden gebouwd.
  • De bestemming 'Woongebied - wonen op steilrand' is opgenomen voor het deelgebied wonen op de steilrand. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen toegestaan. Er is onder meer geregeld dat de voorgevel van de woningen moet zijn gericht naar de landschapszone. Binnen de bestemming mogen maximaal 16 woningen worden gebouwd: 8 in het noordelijke bestemmingsvlak en 8 in het zuidelijke bestemmingsvlak.
  • De bestemming 'Woongebied - wonen in het bos' is opgenomen voor het oostelijk deel van Dorst Oost. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande, twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen toegestaan. Binnen deze bestemming mogen maximaal 35 woningen worden gebouwd.

De bestemmingen 'Woongebied' staan naast de bouw van woningen ook de aanleg van openbaar gebied toe. Voor ieder woongebied is op de verbeelding vastgelegd hoeveel woningen er maximaal mogen worden gebouwd en hoe hoog de hoofdgebouwen mogen worden. Er zijn grote bouwvlakken opgenomen, waarbinnen de hoofdgebouwen moeten worden gesitueerd. Door het opnemen van deze bouwvlakken wordt onder andere afstand gehouden tussen de nieuwe hoofdgebouwen en de spoorlijn, tussen de nieuwe hoofdgebouwen en de groene randen van het gebied en tussen de nieuwe hoofdgebouwen en de bestaande woningen in Dorst. In de regels zijn per bestemming nadere bouwregels opgenomen.

Gedetailleerde bestemming voor woningen in zuidwestelijk deel plangebied

Mede naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State over een eerder bestemmingsplan voor Dorst Oost is voor het zuidwestelijk deel van het plangebied, dat direct grenst aan de bestaande woonpercelen aan De Heiningen en de Oude Tilburgsebaan, een gedetailleerde planregeling opgenomen. Door hier niet te kiezen voor een (globale) bestemming 'Woongebied', maar voor de (gedetailleerde) bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin' wordt de situering van de woonpercelen en de bebouwing nauwkeurig vastgelegd en wordt bijvoorbeeld de aanleg van een weg op deze plek uitgesloten. Hiermee wordt nauwkeurig aangesloten op het stedenbouwkundig plan.

Voor de betreffende gronden is de bestemming 'Wonen' opgenomen, met de bestemming 'Tuin' voor de voortuinen. Binnen de bestemming 'Wonen' is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen de hoofdgebouwen worden gebouwd. Er zijn maximaal 6 woningen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedragen 3,25 respectievelijk 8 meter. Er zijn alleen vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en geschakelde woningen toegestaan. In de bestemming 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De voorwaardelijke verplichting regelt dat het gebruik van de woningen alleen is toegestaan als op de perceelsgrens met het naastgelegen perceel een erfafscheiding van 2 meter hoog is opgericht en als in de dakvlakken van de woningen die zijn gericht naar dit perceel geen ramen, dakkapellen of verhogingen van de gevel zijn aangebracht.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 vastgesteld door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De NOVI geeft richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in Nederland tot 2050. De ruimte in Nederland is schaars en het maken van keuzes is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat Nederland over 30 jaar nog steeds een prettig, veilig en gezond land is om in te wonen, te werken en te recreëren.

Het Rijk benadrukt dat gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk samen verantwoordelijk zijn voor de fysieke leefomgeving en streeft ernaar om opgaven als één overheid samen met de samenleving op te pakken. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met meer regie vanuit het Rijk. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland in de komende jaren flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze opgaven op te pakken met oog voor de omgevingskwaliteit: het samenspel van ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Daarbij wordt telkens uitgegaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden.

Nationale belangen

Sommige belangen overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en worden als nationaal belang gezien. In het NOVI zijn 21 nationale belangen benoemd. Eén van die nationale belangen is het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. De NOVI richt zich op ontwikkelingen waar meerdere nationale belangen en opgaven bij elkaar komen en waar keuzes moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen. Waar de opgaven vragen om een integrale benadering, komen deze samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes

Om richting te geven aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering worden in het nationale omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes gehanteerd:

  • 1. combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
  • 3. afwentelen wordt voorkomen.

Op basis van de vier prioriteiten en de drie afwegingsprincipes zijn in de NOVI beleidskeuzes gemaakt. Daarbij is ook aangegeven welke beleidskeuzes door het Rijk zullen worden uitgewerkt in programma's.

Kwaliteit van leven in stedelijke en landelijke regio's

Iedereen wil prettig wonen, in de stad of een kleinere gemeente, op bereikbare afstand van werk en voorzieningen en in een gezonde en veilige omgeving. Het streven van het Rijk is een kwalitatief goede woningvoorraad, die regionaal aansluit op de woonbehoefte van alle groepen en met groen in de directe nabijheid. Kwaliteit van leven bestaat voor een wezenlijk deel uit een aantrekkelijke en herkenbare woon- en leefomgeving en een goede verbondenheid van stad en land. Het Rijk wil de steden en dorpen naar 2050 ontwikkelen met kwaliteit. Geen ongebreidelde, maar gecontroleerde en doordachte groei waar dat nodig is, en met wensen van bewoners en gebruikers als centraal uitgangspunt.

De verdere verstedelijking van Nederland gaat gepaard met de verduurzaming van Nederland en met een goede kwaliteit van leven. Stedelijke groei wordt voor een belangrijk deel binnen de bestaande bebouwde gebieden gefaciliteerd, maar ook op zorgvuldig gekozen en ingerichte locaties daarbuiten.

Conclusie

De NOVI is een visie op nationaal niveau en doet geen concrete uitspraken op lokaal niveau. De ontwikkeling van Dorst Oost levert een bijdrage aan de het nationale belang om te komen tot een woningvoorraad die aansluit op de (regionale) woonbehoefte. De NOVI staat uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende regeling (Rarro) vormen de juridische vertaling van het rijksbeleid en bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Op grond van de kaarten van het Rarro ligt het plangebied binnen het obstakelbeheergebied van Vliegbasis Gilze-Rijen en binnen een radarverstoringsgebied. Op vliegbasis Gilze-Rijen vindt ook opslag van munitie plaats. Het plangebied ligt ruim buiten de veiligheidszones die gelden vanwege de muntieopslag.

Obstakelbeheergebied vliegbasis Gilze-Rijen

Voor het militaire vliegveld Gilze-Rijen is sprake van een obstakelbeheergebied, bestaande uit geluidzones en obstakelvrije zones. De geluidzones van de vliegbasis liggen niet over het plangebied van dit bestemmingsplan en leveren daarom geen beperkingen op voor woningbouw. Het plangebied ligt wel binnen het obstakelvrije vlak van vliegbasis Gilze-Rijen (de Inner Horizontal en Conical Surface oftewel IHCS) en binnen de obstakelvrije vlakken vanwege het Instrument Landing System (ILS). De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak waarbinnen een bouwhoogtebeperking geldt van 56 meter boven NAP, met aan de rand daarvan een oplopend vlak waar grotere bouwhoogtes zijn toegestaan. Het obstakelvrije vlak vanwege de ILS ligt in het plangebied op minimaal 52 meter boven NAP. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt tussen circa 6,5 en 8 meter boven NAP. Gelet op de toegestane bouwhoogtes in dit plan is geen sprake van een belemmering.

Radarstations

De hele gemeente Oosterhout ligt in een radarverstoringsgebied. Binnen het radarverstoringsgebied mogen zonder nadere toetsing geen gebouwen worden opgericht hoger dan 113 meter boven NAP en geen windmolens hoger dan 90 meter boven NAP. De maaiveldhoogte in het plangebied ligt tussen circa 6,5 en 8 meter boven NAP. Gelet op de toegestane bouwhoogtes in dit plan is geen sprake van een belemmering.

Conclusie

De bouwhoogtebeperkingen die voortvloeien uit het Barro zijn geen belemmering voor dit bestemmingsplan, omdat de beoogde bebouwing ruimschoots onder de toetsingsvlakken van vliegbasis Gilze-Rijen en van het radarverstoringsgebied blijft. Op de verbeelding is een aanduiding 'vrijwaringszone - radar' opgenomen, die de bouwhoogte van bebouwing beperkt tot maximaal 52 meter boven NAP (de maatgevende hoogte, zijnde de hoogte waarop het toetsingsvlak van de ILS ligt). Die aanduiding is niet beperkend voor de woningbouw in Dorst-Oost.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening/Ladder voor duurzame verstedelijking

In 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 een lid ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. In de toelichting van het bestemmingsplan moet een verantwoording plaatsvinden aan de hand van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. In 2017 is het Bro gewijzigd. Artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening luidt vanaf die datum als volgt.

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd waarin de ontwikkeling van Dorst Oost is getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking (Laddertoets Dorst Oost, Stec groep, 24 november 2023). De onderzoeksrapportage is als bijlage 1 opgenomen.

Onderzoek ladder voor duurzame verstedelijking

Uitgangspunten

In de laddertoets is geconcludeerd dat Dorst Oost kwalificeert als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening en dat het bestemmingsplan dus ladderplichtig is. Gelet op het feitelijke gebruik van het plangebied en op de geldende bestemmingen is de ligging van het plangebied gekwalificeerd als 'buiten bestaand stedelijk gebied'.

Woningbehoefte

De gemeente Oosterhout is in de laddertoets als verzorgingsgebied (marktregio) genomen. Dit is gebaseerd op de verhuisbewegingen en de regionale afstemming die plaatsvindt binnen de stedelijke regio Breda-Tilburg. Binnen de regio worden plannen regionaal afgestemd op de behoefte, waarmee planoverschotten die verstorende effecten hebben op migratiestromen worden voorkomen. Het plan Dorst Oost is regionaal afgestemd en is opgenomen in de regionale programmering. In het bestuurlijk overleg van 12 april 2023 is regionaal ingestemd met het plan. De brief d.d. 29 juni 2023 waaruit het regionaal akkoord blijkt, is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.

Kwantitatieve behoefte

Om de additionele vraag binnen de marktregio te bepalen, zijn verschillende actuele huishoudensprognoses en woningbehoefteprognoses in beeld gebracht. Er is gekeken naar de periode 2023 tot 2033. In de laddertoets is gebruikgemaakt van de provinciale woningvoorraadprognose (2023), de actuele Primos-prognose (2023) en een maatwerkscenario dat volgt uit een woningbehoefte-onderzoek dat voor de gemeente Oosterhout is uitgevoerd (november 2023). In dit woningbehoefte-onderzoek zijn de meest actuele inzichten in de woningvraag op maat voor Oosterhout in beeld gebracht. Primos 2023 is een bouwsteen voor dit onderzoek en is vertaald naar een woningvraag. In het maatwerkscenario is rekening gehouden met de actuele hoge migratietrend en het inlopen van het woningtekort.

De verschillende prognoses laten de volgende ontwikkeling van de woningvraag zien in de periode 2023-2033:

  • provinciale woningvoorraadprognose (2023): + 1.885 woningen
  • Primos (2023): + 2.540 woningen
  • maatwerkscenario (2023): + 3.515 woningen.

In de laddertoets is een bandbreedte aangehouden tussen de provinciale woningvoorraadprognose (ondergrens) en het maatwerkscenario (bovengrens). Daarmee resulteert voor de gemeente Oosterhout een vraag naar 1.885 tot 3.515 woningen in de periode van 2023 tot 2033.

Om de resterende behoefte te bepalen is de woningvraag geconfronteerd met de harde plancapaciteit. De harde plancapaciteit betreft de nog onbenutte ruimte voor woningbouw die in vastgestelde en onherroepelijke bestemmingsplannen resteert. De totale (netto) harde plancapaciteit in de gemeente Oosterhout bestaat uit 1.320 woningen (planlijst gemeente Oosterhout, peildatum 1 januari 2023).

Een confrontatie tussen vraag en aanbod laat zien dat er in de marktregio voor de komende tien jaar een totale behoefte resteert van 565 woningen (op basis van de provinciale woningvoorraadprognose) tot 2.195 woningen (op basis van het maatwerkscenario). Het plan Dorst Oost maakt maximaal 165 woningen mogelijk. Deze woningen voorzien in een deel van de resterende woningbehoefte binnen het verzorgingsgebied voor de periode 2023 tot 2033.

De gemeente Oosterhout brengt momenteel een aantal bestemmingsplannen in procedure. Deze plannen - waaronder het plan voor Dorst Oost - maken samen 801 woningen mogelijk. Het harde planaanbod past, samen met deze bundel van zachte plannen, ruim binnen de woningvraag. Zowel Dorst Oost als de totale 'plannenbundel' voorzien dus in een woningbehoefte.

Kwalitatieve behoefte

In Dorst Oost worden grondgebonden woningen in verschillende woningtypen gerealiseerd. Uit het woningebehoefte-onderzoek Oosterhout (2023) blijkt een vraag naar dit woningtype in de gemeente Oosterhout. De woningen in Dorst Oost bevinden zich in de sociale huur en dure koop. In de laddertoets is de totale woningvraag tussen 2023 en 2033 weergegeven, verdeeld naar de prijssegmenten zoals vastgelegd in de regionale woondeal Stedelijke Regio Breda-Tilburg (30-40-30). Zowel voor sociale huur als dure huur/koop is de vraag groter dan de harde plancapaciteit die hierin voorziet. Dorst Oost kan voorzien in een deel van deze behoefte. Ook wanneer de 'plannenbundel' wordt opgeteld bij de harde plancapaciteit en wordt afgezet tegen de vraag, resteert er een behoefte.

Dorst Oost voorziet in woningen in een landelijk bereikbaar woonmilieu. In de laddertoets is de marktvraag naar verschillende woonmilieus in de gemeente Oosterhout in beeld gebracht. De vraag naar het woonmilieu landelijk bereikbaar bedraagt circa 11% van de jaarlijkse marktvraag. In de periode 2023 tot 2033 gaat het om circa 210 woningen (op basis van de provinciale woningvoorraadprognose) tot 385 woningen (op basis van het maatwerkscenario). De huidige harde plancapaciteit voorziet in vijf woningen in een landelijk bereikbaar woonmilieu. De resterende woningbehoefte aan woningen in een landelijk bereikbaar woonmilieu bedraagt dus circa 205 tot 380 woningen. Het plan Dorst Oost voorziet in de bouw van 165 woningen en voorziet daarmee in een kwalitatieve behoefte naar woningen in een landelijk bereikbaar woonmilieu voor de komende tien jaar.

Geschikte en beschikbare locaties in bestaand stedelijk gebied

Uit de toets aan de woningbehoefte blijkt dat Dorst Oost voorziet in zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte binnen het verzorgingsgebied in de komende tien jaar. Vervolgens moet worden afgewogen of er binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in deze behoefte. Uitgangspunt van de ladder voor duurzame verstedelijking is immers dat ontwikkelingen enkel buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvinden als er binnen bestaand stedelijk gebied geen geschikt (te maken) en beschikbaar (te maken) alternatieven zijn.

In de laddertoets is geïnventariseerd welke potentiële alternatieve locaties er in het verzorgingsgebied zijn binnen bestaand stedelijk gebied. De gemeente Oosterhout heeft hiervoor input geleverd. Op basis hiervan zijn verschillende locaties afgewogen. Er is gekeken naar de locaties waar kan worden voorzien in de woningbehoefte binnen een landelijk bereikbaar woonmilieu. In de gemeente zijn verschillende potentiële woningbouwlocaties binnen bestaand stedelijk gebied, maar deze bevinden zich in een ander woonmilieu (centrum klein stedelijk, klein stedelijk of groen klein stedelijk). Geconcludeerd is dat er geen geschikt (te maken) en beschikbaar (te maken) locaties binnen bestaand stedelijk gebied zijn die kunnen voorzien in woningen in een landelijk bereikbaar woonmilieu.

Conclusie

In de laddertoets zijn de volgende conclusies getrokken:

  • De 165 te realiseren woningen in Dorst Oost voorzien op basis van de woningvraag en harde planvoorraad in een kwantitatieve woningbehoefte. De resterende woningbehoefte is bovendien groot genoeg om ruimte te bieden aan de totale bundel van plannen die de gemeente Oosterhout momenteel in procedure brengt.
  • Kwalitatief is er in een landelijk bereikbaar woonmilieu behoefte aan 205 tot 380 woningen. Er zijn geen geschikt (te maken) en beschikbaar (te maken) locaties binnen bestaand stedelijk gebied die kunnen voorzien in een landelijk bereikbaar woonmilieu.

De maximaal 165 woningen in Dorst Oost voorzien in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De ontwikkeling is in lijn met de principes van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.4 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de voorheen geldende vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

De Wet gemeentelijke watertaken is onderdeel van de Waterwet. In deze Wet heeft de gemeente de zorgplicht gekregen voor:

  • Het doelmatig inzamelen en verwerken van overtollig afvloeiend hemelwater;
  • Het doelmatig nemen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

In de Wet milieubeheer is de derde zorgplicht voor de gemeente opgenomen. De gemeente dient zorg te dragen voor het inzamelen transporteren van stedelijk afvalwater.

Conclusie

Bij de verdere uitwerking van dit plan wordt rekening gehouden met de Waterwet.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Brabantse Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren.

Rode draad in de visie is om de kwaliteit van de Brabantse leefomgeving te behouden, te versterken en door te geven aan volgende generaties. De visie benoemt ambities over hoe Brabant er in 2050 uit moet zien en stelt tussendoelen voor 2030. Deze doelen zijn zelfbindend voor de provincie. De Brabantse Omgevingsvisie is door een intensief proces met Provinciale Staten, gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers tot stand gekomen.

De Brabantse Omgevingsvisie zet in op het behoud en de verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:

  • 1. werken aan de Brabantse energietransitie;
  • 2. werken aan een klimaatproof Brabant;
  • 3. werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • 4. werken aan een concurrerende en duurzame economie.

Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Initiatieven moeten een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Diep, rond en breed kijken

De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een ‘diepe’ manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een ‘ronde’ manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een ‘brede’ manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

Conclusie

Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan voor Dorst Oost is, overeenkomstig de Brabantse Omgevingsvisie, 'diep', 'rond' en 'breed' gekeken naar de locatie en naar de ontwikkeling. In de volgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

3.2.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Algemeen

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (Iov) vastgesteld. De Iov is in werking getreden op 5 november 2019 en wordt periodiek geactualiseerd. De Iov bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels gelden voor bestemmingsplannen en voor omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciale beleid uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Werkingsgebieden in de Interim omgevingsverordening

Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Noord-Brabant is in de Iov onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' (NNB), het werkingsgebied 'stedelijk gebied' en het werkingsgebied 'landelijk gebied'. Binnen het werkingsgebied 'landelijk gebied' wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden 'gemengd landelijk gebied' en 'groenblauwe mantel'.

Daarnaast gelden voor veel regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones, voor de attentiezones waterhuishouding en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

Hierna wordt toegelicht welke werkingsgebieden van toepassing zijn binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. De afbeeldingen geven de situatie weer zoals die op dit moment (najaar 2023) geldt voor Dorst Oost. Gedeputeerde Staten hebben in 2022 besloten tot herbegrenzing van de Iov om de ontwikkeling van Dorst Oost mogelijk te maken. In het herbegrenzingsbesluit is in de zuidwesthoek van het plangebied een deel van het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' verwijderd om de aanleg van een nieuwe aansluiting op de Oude Tilburgsebaan mogelijk te maken. Het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' is in het herbegrenzingsbesluit aan de oostzijde vergroot zodat het hele nieuwe woongebied erbinnen valt.

Landelijk gebied (gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0010.png"

Figuur 3.1: Kaartbeeld landelijk gebied (Interim omgevingsverordening)

Het plangebied van dit bestemmingsplan is grotendeels aangewezen als 'landelijk gebied'. Het westelijk gedeelte van het plangebied ligt binnen het 'gemengd landelijk gebied' en het oostelijk gedeelte binnen de 'groenblauwe mantel'. Op basis van de regels van de Iov is uitbreiding van stedelijke functies in het landelijk gebied niet overal toegestaan. Potentiële uitbreidingslocaties buiten het stedelijk gebied zijn aangewezen met het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar'. Binnen zo'n aanduiding kan, onder voorwaarden, stedelijke ontwikkeling plaatsvinden.

Natuur Netwerk Brabant

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0011.png"

Figuur 3.2: Kaartbeeld natuur (Interim omgevingsverordening)

De zuidelijke rand van het plangebied ligt grotendeels binnen het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' (NNB). De gronden die onderdeel zijn van het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' vallen ook binnen het werkingsgebied 'attentiezone waterhuishouding'. De Iov maakt binnen het NNB geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De zuidelijke ontsluitingsweg van Dorst Oost sluit aan op de Oude Tilburgsebaan. De gronden waar de ontsluitingsweg wordt aangelegd, liggen als gevolg van het herbegrenzingsbesluit van 2022 niet meer in het NNB.

Stedelijk gebied en verstedelijking afweegbaar

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0012.png"

Figuur 3.3: Kaartbeeld stedelijke ontwikkeling (Interim omgevingsverordening)

Dorst is in de Iov is aangemerkt als onderdeel van het stedelijk concentratiegebied. Op grond van het provinciaal beleid wordt groei van verstedelijking hoofdzakelijk opgevangen in en rond de kernen die onderdeel zijn van het stedelijk concentratiegebied. De kernen in het landelijk gebied worden zoveel als mogelijk ontzien van verdere verstedelijking. Hier wordt alleen de opvang van de eigen verstedelijkingsbehoefte opgevangen. Dorst is dus door de provincie aangemerkt als kern waar verstedelijking voor meer dan de 'eigen' verstedelijkingsbehoefte mogelijk is.

Het deel van het plangebied waar woningbouw is voorzien ligt binnen het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar'. Dit werkingsgebied was eerder beperkt tot het westelijk deel van de ontwikkelingslocatie, maar is in het herbegrenzingsbesluit van 2022 vergroot zodat heel Dorst Oost erbinnen valt.

Herbegrenzingbesluit (2022) en toets aan regels Iov

In het kader van een eerder bestemmingsplan voor Dorst Oost (het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)', vastgesteld op 22 februari 2022) hebben Gedeputeerde Staten in 2022 besloten tot herbegrenzing van de Iov. Gedeputeerde Staten hebben op 7 februari 2022 de Iov aangepast en hebben dit herbegrenzingsbesluit op 18 oktober 2022 deels gewijzigd door een compensatieperceel in de gemeente Sint-Michielsgestel aan het besluit toe te voegen en hier het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' aan toe te kennen.

De Afdeling heeft in haar uitspraak over het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)' het herbegrenzingsbesluit buiten toepassing gelaten, omdat niet was getoetst aan alle voorwaarden die artikel 5.3 van de Iov stelt aan de herbegrenzing van werkingsgebieden. Naar aanleiding van de door de Afdeling geconstateerde gebreken is Gedeputeerde Staten verzocht om het herbegrenzingsbesluit aanvullend te motiveren. In een afzonderlijke notitie (Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Dorst Oost, Antea Group, 19 oktober 2023) is een aanvullende motivering opgenomen voor het herbegrenzingsbesluit, waarin is getoetst aan alle regels die de Iov aan herbegrenzing stelt. De notitie is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen.

De ontwikkeling van Dorst Oost was voorafgaand aan het herbegrenzingsbesluit van 2022 op twee onderdelen strijdig met de Iov. Om de ontwikkeling van Dorst Oost mogelijk te maken, hebben Gedeputeerde Staten de Iov in 2022 als volgt gewijzigd:

  • 1. het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' is vergroot, zodat ook het oostelijk deel van de nieuwe woonwijk erbinnen valt;
  • 2. een deel van het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' is verwijderd, zodat de aanleg van een ontsluitingsweg naar de Oude Tilburgsebaan mogelijk is gemaakt.

Onderdeel van de herbegrenzingsnotitie is een analyse van het plangebied aan de hand van de lagenbenadering en het 'diep, rond en breed kijken', zoals voorgeschreven in de Brabantse Omgevingsvisie. In de volgende alinea's wordt dit bestemmingsplan getoetst aan de regels van de Iov, voor een uitgebreidere motivering wordt verwezen naar de als bijlage 3 opgenomen notitie.

Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Paragraaf 3.1.2 van de Iov bevat de basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De regels van paragraaf 3.1.2 bepalen dat ieder bestemmingsplan invulling geeft aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Daarbij dient rekening te worden gehouden met:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering; en
  • meerwaardecreatie.

Door de ontwikkeling van Dorst Oost transformeren agrarische gronden naar een nieuwe woonwijk, die in het westen aansluit op het bestaande dorp en die een verbinding legt tussen het dorp en de oostelijk gelegen bosgebieden. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de kwaliteiten en karakteristieken van het bestaande dorp en van de locatie. Het doel is om Dorst Oost te ontwikkelen als een aantrekkelijk nieuw woongebied, met veel ruimte voor groen en een gevarieerd woningbouwprogramma. In het stedenbouwkundig plan en in dit bestemmingsplan is veel aandacht voor de totstandkoming van een goede omgevingskwaliteit. Uit verschillende (milieu)onderzoeken die ten grondslag zijn gelegd aan het bestemmingsplan blijkt dat sprake is van een veilige, gezonde leefomgeving. Waar nodig zijn maatregelen (bijvoorbeeld de bouw van een geluidsscherm langs de spoorlijn, voorwaarden voor het voorkomen van trillingshinder en voorwaarden voor de realisering van voldoende waterberging) geborgd in het bestemmingsplan. Er is sprake van een goede omgevingskwaliteit zoals bedoeld in de Iov.

Zorgvuldig ruimtegebruik

Bij de ontwikkeling van Dorst Oost is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Er is een actuele behoefte aan de nieuwe woonwijk, wat blijkt uit de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3). In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor de verschillende bestemmingen binnen het plangebied. Door het opnemen van een groenbestemming worden de belangrijkste (groen)structuren in de nieuwe woonwijk geborgd. De regels in de woonbestemmingen stellen beperkingen aan het aantal te realiseren woningen, bepalen dat per bouwperceel maximaal één woning is toegestaan en regelen dat bebouwing mag worden opgericht die passend is in een nieuwe woonwijk.

Lagenbenadering

Voor Dorst Oost is de lagenbenadering toegepast. De lagenbenadering is onderdeel van de notitie 'Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Dorst Oost', die als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen. Uit de lagenbenadering blijkt dat Dorst Oost uit ruimtelijke oogpunt een logische en goed inpasbare uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied vormt. In het stedenbouwkundig plan en het bestemmingsplan is rekening gehouden met bestaande kenmerken en waarden die volgen uit de drie lagen. Uit onderzoeken die zijn verricht in het kader van het bestemmingsplan blijkt dat er geen of slechts beperkte effecten zijn op volksgezondheid, veiligheid en milieu. Deze effecten hangen vooral samen met de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen, maar zijn beperkt en inherent aan de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk. Als onderdeel van de lagenbenadering is ook de historische ontwikkeling van Dorst en van het plangebied in beeld gebracht. Er zijn geen cultuurhistorische of archeologische waarden die de ontwikkeling van Dorst Oost belemmeren.

Meerwaardecreatie

In Dorst zijn de afgelopen jaren verschillende nieuwe woonwijken gerealiseerd. Met de realisering van De Boswachterij aan de noordwestzijde van het dorp en Tuindorp Baarschot aan de westzijde zijn ruim 200 woningen toegevoegd aan de woningvoorraad. In Dorst Oost worden maximaal 165 woningen gerealiseerd. Met de toevoeging van woningen blijft er de komende jaren draagvlak bestaan voor het behoud van voorzieningen in het dorp. De basisschool en de sportverenigingen zijn gebaat bij een toename van het aantal inwoners. Een toename van het aantal inwoners is ook gunstig voor het behoud van overige voorzieningen (detailhandel, horeca) in het dorp.

Bij de opzet van de nieuwe woonwijk is rekening gehouden met de bewoners van de bestaande woonwijken in Dorst. De agrarische gronden binnen het plangebied zijn op dit moment beperkt toegankelijk. In de nieuwe woonwijk worden juist verbindingen gelegd tussen het bestaand stedelijk gebied en het bosgebied ten oosten van het dorp, onder meer in de vorm van een groenzone langs het spoor en een landschapszone in het hart van de nieuwe wijk. Hierdoor biedt de nieuwe woonwijk ook meerwaarde voor de huidige bewoners van Dorst.

Stedelijke ontwikkeling in werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar'
Artikel 3.43 van de Iov bepaalt dat een bestemmingsplan ter plaatse van het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' kan voorzien in een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

  • binnen stedelijk gebied onvoldoende ruimte beschikbaar is;
  • transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken; en
  • de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving, waaronder een duurzame afronding van het stedelijk gebied.

Uit de toets aan de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.3) blijkt er in de gemeente Oosterhout en de kern Dorst onvoldoende ruimte is binnen het stedelijk gebied om in de volledige woningbehoefte te voorzien. Uitbreiding is nodig, met name om in de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de bouw van grondgebonden woningen in een landelijk bereikbaar woonmilieu te voorzien. In deze behoefte kan niet worden voorzien door de transformatie van (cultuurhistorisch waardevol) bestaand vastgoed. De ontwikkeling past binnen de regionale afspraken. Met de ontwikkeling van Dorst Oost wordt het stedelijk gebied van Dorst in oostelijke richting duurzaam afgerond. In het stedenbouwkundig plan voor Dorst Oost is rekening gehouden met de omgevingskwaliteit en de bestaande structuren in en rond het gebied (zie ook de planbeschrijving in hoofdstuk 2).

Samenloop met andere werkingsgebieden

Artikel 3.44 van de Iov bepaalt dat, als het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' samenvalt met andere werkingsgebieden, rekening moet worden gehouden met de belangen van die werkingsgebieden. In dit geval valt werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' voor een deel samen met het werkingsgebied 'groenblauwe mantel'. Voorafgaand aan het herbegrenzingsbesluit van 2022 viel het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' deels ook samen met het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant'.

Samenloop met NNB

In het zuidwestelijk deel van het plangebied viel het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' samen met het NNB. Voor deze gronden is het NNB in 2022 herbegrensd door Gedeputeerde Staten. Het overige deel van het NNB blijft behouden en is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Natuur'.

Samenloop met groenblauwe mantel

De agrarische gronden binnen het plangebied vallen voor een deel binnen het 'gemengd landelijk gebied' en voor een deel binnen de 'groenblauwe mantel' (zie figuur 3.1). De gronden binnen de 'groenblauwe mantel' zijn in landschappelijk opzicht, qua grondgebruik en visueel niet te onderscheiden van de gronden binnen het 'gemengd landelijk gebied'. Het plangebied bestaat uit enkele grootschalige percelen, die in agrarisch gebruik zijn. De (beperkte) landschappelijke waarden van het gebied worden bepaald door de groene omranding door het bosgebied, de restanten van enkele houtwallen en het kenmerkende hoogteverschil. De steilrand, waar het hoogteverschil in het gebied zichtbaar is, ligt echter in het westelijk deel van het plangebied en binnen het 'gemengd landelijk gebied'. Ook de restanten van houtwallen liggen in het 'gemengd landelijk gebied', en niet binnen de 'groenblauwe mantel'.

In ruimtelijk opzicht is het waardevol om het onderscheid tussen het hoger gelegen westelijk deel van het plangebied en het lager gelegen oostelijk deel van het plangebied zichtbaar te houden. Het stedenbouwkundig plan gaat dan ook uit van een landschappelijke zone centraal in de wijk, waar het verschil tussen hoog en laag voelbaar blijft. Doordat het werkingsgebied 'verstedelijking afweegbaar' aan de oostzijde is vergroot (zodat het hier samenvalt met de 'groenblauwe mantel') ontstaat centraal in de nieuwe woonwijk ruimte voor een landschappelijke dooradering (op gronden die zijn aangemerkt als 'gemengd landelijk gebied'). Ruimtelijk gezien heeft dit de voorkeur, terwijl in het gebied dat is aangemerkt als groenblauwe mantel geen bijzondere landschappelijke waarden verloren gaan.

Kwaliteitsverbetering van het landschap

Regionaal afsprakenkader

Artikel 3.9 van de Iov schrijft voor dat een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in het werkingsgebied 'landelijk gebied', bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. De uitwerking van de kwaliteitsverbetering van het landschap vindt regionaal plaats. De gemeente Oosterhout hanteert hiervoor het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant (vastgesteld op 18 december 2014). Het afsprakenkader is als bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

In het regionale afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën ontwikkelingen:

  • Categorie 1: ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed. Voor deze ontwikkelingen wordt geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap geëist.
  • Categorie 2: ruimtelijke ontwikkelingen met weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in de hiervoor aangewezen gebieden. De kwaliteitsverbetering vindt plaats in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen.
  • Categorie 3: Ruimtelijke ontwikkelingen die niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.

Dorst Oost valt in categorie 3. Uitgangspunt van de investering in het landschap is dat de kwaliteitsverbetering voor categorie 3-ontwikkelingen in verhouding moet zijn met de ruimtelijke ontwikkeling. Dat betekent dat 'rood' wordt omgerekend naar een tegenprestatie in euro's, die wordt omgezet in een fysieke tegenprestatie. Wanneer een fysieke tegenprestatie niet mogelijk is, kan een financiële tegenprestatie worden geleverd, waarbij het investeringsbedrag in het groenfonds van de gemeente wordt gestort. Een fysieke tegenprestatie op de locatie heeft de voorkeur.

Dorst Oost is een stedelijke uitbreiding. Op grond van het regionale afsprakenkader is de investering in kwaliteitsverbetering voor deze ontwikkelingen 1% van de gronduitgifteprijs.

Investering in kwaliteitsverbetering

Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de spoorlijn Breda-Tilburg, met ten noorden daarvan een uitgebreid bosgebied. Aan de oost- en zuidzijde grenst de nieuwe woonwijk aan bestaand bosgebied en aan de forse bosstroken aan de noordzijde van de Tilburgsebaan. Aan de westzijde sluit het plangebied aan op de bestaande kern. Het plangebied wordt dus aan alle zijden begrensd door bestaand stedelijk gebied of door bebossing. Daarmee is reeds sprake van een landschappelijke inpassing van het nieuwe woongebied. Een fysieke tegenprestatie in de vorm van (aanvullende) landschappelijke inpassing is daarom niet zinvol.

In verband met de beperkte ruimte ter plaatse van het plangebied is tussen gemeente en initiatiefnemer de afspraak gemaakt dat in de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt voorzien door middel van een financiële bijdrage in het gemeentelijke groenfonds. De initiatiefnemer heeft in een anterieure overeenkomst met de gemeente Oosterhout vastgelegd dat 1% van de uitgifteprijs voor Dorst Oost wordt gestort in het gemeentelijk groenfonds. De financiële bijdrage wordt op grond van deze overeenkomst gestort binnen 4 weken nadat het bestemmingsplan onherroepelijk in werking is getreden.

Overigens worden in het kader van de planvorming wel een aantal (kwaliteitsverbeterende) maatregelen gerealiseerd op het gebied van groen en landschap. Zo wordt in het stedenbouwkundig plan voorzien in een landschapszone en worden in de directe omgeving van het plangebied mitigerende maatregelen getroffen in het bosgebied. Groenstructuren binnen een woningbouwontwikkeling worden echter aangemerkt als onderdeel van de woningbouwlocatie en de mitigerende maatregelen worden getroffen in het kader van de verstoring van het NNB. Deze investeringen in groen en natuur worden daarom niet aangemerkt als kwaliteitsverbetering van het landschap in de zin van het regionale afsprakenkader.

Herbegrenzing, mitigatie en compensatie Natuur Netwerk Brabant

De bosstrook in het zuidelijk deel van het plangebied is grotendeels onderdeel van het Natuur Netwerk Brabant. De ontsluitingsweg van Dorst Oost naar de Oude Tilburgsebaan doorsnijdt deze bosstrook. Gedeputeerde Staten hebben het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' in 2022 verkleind om aanleg van de ontsluitingsweg mogelijk te maken. Omdat er sprake is van ruimtebeslag in het NNB geldt een compensatieplicht. Daarnaast heeft de ontwikkeling van Dorst Oost externe werking op het resterende NNB.

Ruimtebeslag in het NNB

De aanleg van een aansluiting van Dorst Oost op de Oude Tilburgsebaan zorgt voor een doorsnijding van het NNB. Ten westen van de locatie waar nu een bestaand pad (de ontsluiting van de woning Oude Tilburgsebaan 93) aansluit op de Oude Tilburgsebaan, wordt een weg aangelegd die aansluit op de woonstraten in Dorst Oost. Aanleg van de weg gaat gepaard met het kappen van enkele bomen in de bosstrook. Het westelijk deel van de bosstrook en de bomen die daarin staan blijven zoveel mogelijk behouden. Dit deel van de bosstrook wordt echter afgesneden van het overige deel van het bosgebied en heeft op zichzelf onvoldoende omvang om als NNB te kunnen worden aangemerkt. In het stedenbouwkundig plan voor Dorst Oost kan dit deel van de bosstrook worden gebruikt als speelbos. Hoewel de fysieke aantasting van de strook beperkt blijft, is daarom ook voor deze strook de NNB-status verwijderd. De oppervlakte van de gronden waar de NNB-status is verwijderd, bedraagt in totaal 2.844 m2.

Kleinschalige herbegrenzing

Artikel 3.21 van de Iov biedt de mogelijkheid voor kleinschalige herbegrenzing van het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant'. In de als bijlage 3 opgenomen notitie 'Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Dorst Oost' is het initiatief getoetst aan de regels voor kleinschalige herbegrenzing van het NNB. Geconcludeerd is dat aan alle regels voor herbegrenzing wordt voldaan.

Mitigatie vanwege externe werking op NNB

Het gedeelte van de bosstrook ten zuiden van Dorst Oost dat tot het NNB blijft behoren, ondervindt effecten vanwege de realisering van Dorst Oost. De effecten zijn beoordeeld in een afzonderlijke notitie (Toets herbegrenzing NNB t.b.v. bestemmingsplan Dorst Oost 2023, Antea Group, 19 oktober 2023), die als bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen.

Het huidige bosgebied zal te maken krijgen met een toename van de verstoring en van de recreatiedruk. De toename van verstoring en recreatiedruk leidt tot een vermindering van de ecologische kwaliteit, omdat storingsgevoelige diersoorten het gebied deels of geheel zullen verlaten. Deze toename van verstoring heeft de volgende consequenties:

  • De aan het plan grenzende zone in het bosgebied met een gemiddelde breedte van circa 35 meter over een lengte van circa 300 meter wordt dusdanig verstoord dat deze dientengevolge moet worden gecompenseerd. Deze zone kan worden beschouwd als bufferzone tussen het plan en het omliggende bosgebied. Ter begrenzing van deze bufferzone wordt aangesloten bij een fysieke grens in het bosgebied, namelijk het grenspad langs de noordzijde en een wandelpad langs de zuidzijde. De bufferzone is aangegeven als locatie 1 in figuur 3.4.
  • De resterende verstoring buiten de hierboven bedoelde bufferzone zal in de vorm van maatregelen ter kwaliteitsverbetering kwalitatief worden gecompenseerd. Als compensatie van de verminderde kwaliteit is een aantal maatregelen denkbaar die leiden tot verhoging van de biodiversiteit in het bosgebied. Daarbij worden weliswaar de storingsgevoelige soorten niet teruggehaald, maar kunnen andere soorten in het gebied toenemen, zodat per saldo sprake is/wordt van een verminderde achteruitgang van de huidige kwaliteit. Deze zone is aangegeven als locatie 2 in figuur 3.4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0013.png"

Figuur 3.4: Locaties voor mitigerende maatregelen in bosgebied: 1. bufferzone met biotoopverbetering in bos, 2. bosrandzone in berm Breedvenweg

Kwaliteitsverbetering in het huidige bos kan worden bereikt door middel van de volgende maatregelen:

  • Bufferzone met biotoopverbetering in bos (locatie 1 in Figuur 3.4):
    • 1. Vergroten van de variatie in boomsoorten en leeftijden in het bosgebied: groepsgewijs inbrengen van loofboomsoorten en inheemse struiken door middel van groepenkap in het bestaande bos.
    • 2. Aanplanten van bloeiende en besdragende struiksoorten zoals vuilboom en lijsterbes als voedselbron (vuilboom) voor insecten en vogels.
    • 3. Ophangen van nestkasten in het bosgebied voor broedvogels, met variatie voor de beoogde doelsoorten (mezenkasten, kasten voor bonte vliegenvanger, gekraagde roodstaart, boomkruiper).
  • Creëren bosrandzone in berm Breedvenweg (locatie 2 in Figuur 3.4):
    • 1. Creëren van een bosrandzone in de bermstrook langs de Breedvenweg (éénzijdig of bij voorkeur tweezijdig) door het kappen bij wijze van dunning van een deel van de naaldbomen en een deel van de struikvegetatie in een strook van 10 à 15 meter. Met deze maatregel ontstaat een meer zon-beschenen bermstrook langs de weg met bloeiende planten die geschikt leefgebied is voor met name dagvlinders en andere insecten.

Compensatie vanwege aantasting NNB

De effecten die leiden tot verstoring en/of aantasting en oppervlakteverlies van het NNB zijn aanleiding voor een compensatieplicht. De compensatie is uitgewerkt in een afzonderlijke notitie (Toets herbegrenzing NNB t.b.v. bestemmingsplan Dorst Oost 2023, Antea Group, opgenomen als bijlage 5). In dit geval is gekozen voor een combinatie van fysieke compensatie en financiële compensatie:

  • De compensatie die nodig is vanwege de herbegrenzing van het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' wordt in zijn geheel fysiek gedaan. Er is sprake van een oppervlaktevermindering van NNB van 2.844 m2. Omdat het bos ouder is dan 100 jaar, is compensatie maatwerk. De provincie heeft de toeslag bepaald op 2/3, aan de hand van de ouderdom van het bosgebied (ouder dan 100 jaar) in combinatie met de ecologische diversiteit van het bosgebied (gering). Uitgaande van een compensatiefactor van 1,67 bedraagt de compensatieopgave 4.749 m2. In Sint-Michielsgestel wordt een perceel van 4.903 m2 ingericht als NNB. Dit perceel is onderdeel van een (nog niet gerealiseerde) ecologische verbindingszone. In het herbegrenzingsbesluit van 2022 hebben Gedeputeerde Staten het perceel aangewezen als NNB. Het NNB is hierdoor per saldo niet verkleind, maar met 2.059 m2 vergroot.
  • Naast compensatie vanwege de herbegrenzing van het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' is compensatie nodig vanwege externe effecten op het resterende NNB ten zuiden van Dorst Oost. Omdat deze gronden onderdeel blijven van het NNB is geen sprake van oppervlakteverlies. Voor de compensatie wordt uitgegaan van een verstoorde zone in het bosgebied met een breedte van gemiddeld circa 35 meter over een lengte van circa 300 meter. De bijbehorende compensatieopgave bedraagt 0,75 x 10.500 m2 = 7.875 m2. De externe werking die de ontwikkeling van Dorst Oost heeft op dit NNB wordt niet fysiek maar financieel gecompenseerd. Als provinciaal richtbedrag voor natuurcompensatie geldt een standaardbedrag van € 10/m2. Het financieel te compenseren bedrag komt daarmee op 7.875 m2 x € 10 = € 78.750,00. De initiatiefnemer heeft deze bijdrage gestort in de provinciale compensatievoorziening.

Inrichting compensatieperceel Sint-Michielsgestel

Voor de fysieke compensatie is gezocht naar een geschikte locatie. In de gemeente Oosterhout zijn geen gronden beschikbaar voor compensatie. Daarom is uitgeweken naar een gebied buiten de gemeentegrenzen. Een geschikte locatie is gevonden in de gemeente Sint-Michielsgestel. De locatie is een onderdeel van een nog te ontwikkelen ecologische verbindingszone ter hoogte van Kraispot. In figuur 3.5 is de begrenzing van het compensatiegebied weergegeven, in figuur 3.6 de ligging in een beoogde ecologische verbindingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0014.png"

Figuur 3.5: compensatieperceel in gemeente Sint-Michielsgestel (deel van kadastraal perceel O161)

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0015.png"

Figuur 3.6: ligging compensatieperceel in niet-gerealiseerde ecologische verbindingszone (Ambitiekaart Natuurbeheerplan 2023, provincie Noord-Brabant)

Het betreft een perceel van 4.903 m2 in een bestaand agrarisch grasland, dat ligt ingeklemd tussen een boerderij en reeds ontwikkeld NNB met natuurtypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en L01.01 Poel en kleine historische wateren. Het gebied is momenteel ingericht als weide met raaigras en heeft op zichzelf nog weinig ecologische waarde. Uit de kaart van het Groen Ontwikkel Fonds komt naar voren dat het perceel ligt in EVZ nr. 342a (Droge EVZ subsidiabel, stapsteen subsidiabel) met als prioritaire soort Waterspitsmuis. Gezien de ligging en de (bodem-)eigenschappen heeft het compensatiegebied de potentie om omgevormd te worden naar N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland. Hiermee kan het gebied een stapsteen vormen voor flora en insecten waarmee een deel van de EVZ ook geschikt wordt gemaakt voor de gewenste soort Waterspitsmuis. Realisatie van de EVZ is in de planregels van dit bestemmingsplan geborgd via een voorwaardelijke verplichting in de woonbestemmingen.

Grondwaterbeschermingsgebied

Het plangebied ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Een bestemmingsplan van toepassing op een grondwaterbeschermingsgebied moet op grond van de Iov mede strekken tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. Het grondwaterbeschermingsgebied is op de verbeelding aangeduid als 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. In artikel 13.1 van de planregels is de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied gewaarborgd. Het plangebied wordt ingericht als woongebied, met wadi's waar het water infiltreert. De wadi's worden ingericht overeenkomstig de eisen die hieraan door de provincie en het waterschap worden gesteld in grondwaterbeschermingsgebieden. De activiteiten die plaatsvinden in Dorst Oost leveren geen bijzondere risico's op voor de kwaliteit van het grondwater.

In hoofdstuk 2 van de Iov zijn rechtstreeks werkende regels opgenomen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden. Deze regels bepalen onder meer dat hemelwater afkomstig van gebouwen, verharde wegen en parkeerterreinen in de bodem mag worden geloosd als sprake is van gecontroleerd infiltreren met een voldoende zuiverende voorziening. Vooraf moet hiervan een melding worden gedaan bij Gedeputeerde Staten. Als geen schadelijk uitloogbaar (bouw)materiaal wordt gebruikt, mag water afkomstig van gebouwen zonder aanvullende maatregelen infiltreren in de bodem. In dat geval kan worden volstaan met een startmelding. Omdat deze regels direct van toepassing zijn op activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden, hoeven ze niet in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

Conclusie

De ontwikkeling van Dorst Oost past binnen de kaders van de Interim omgevingsverordening. Met het herbegrenzingsbesluit van 2022 hebben Gedeputeerde Staten de werkingsgebieden van de Iov zodanig aangepast dat de realisering van Dorst Oost mogelijk is. Zoals blijkt uit de als bijlage 3 en 5 opgenomen notities Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Dorst Oost en Toets herbegrenzing NNB t.b.v. bestemmingsplan Dorst Oost 2023 wordt voldaan aan alle regels die de Iov stelt aan deze ontwikkeling.

3.3 Beleid Waterschap Brabantse Delta

Waterschap Brabantse Delta werkt aan een beter watersysteem, voor mensen en voor flora en fauna. Het watersysteem moet robuuster worden: veiliger, minder kwetsbaar voor regenval en droogte, schoner, natuurlijker en beter toegankelijk voor recreanten. Deze thema's pakt het waterschap in samenhang aan, omdat een integrale aanpak meerwaarde oplevert voor het resultaat.

De belangrijkste uitgangspunten en randvoorwaarden die het waterschap hanteert bij planontwikkeling en in bestaand stedelijk gebied zijn:

  • het afkoppelen van regenwater van bestaande gemengde rioleringsstelsels;
  • de vuilwater- en hemelwaterafvoer worden tot aan de perceelsgrens gescheiden aangeboden;
  • bij een verhard oppervlak van 2000 m² of groter wordt voor het lozen van hemelwater een retentie geëist door het waterschap;
  • bij de bouw worden geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen gebruikt.

Door middel van de verplichte watertoets ziet het waterschap toe op de uitvoering van hun beleid. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij nieuwe ontwikkelingen het waterbeheer wordt meegenomen. De watertoets is verplicht onderdeel van ieder bestemmingsplan en is opgenomen in paragraaf 4.3 van deze toelichting. In de watertoets is rekening gehouden met het beleid van het waterschap en de normen die het waterschap aan stedelijke ontwikkelingen stelt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Oosterhout

De gemeenteraad heeft op 23 november 2021 de Omgevingsvisie Oosterhout vastgesteld. In de omgevingsvisie zijn in samenspraak met inwoners de belangrijkste opgaven voor Oosterhout benoemd: opgaven waar de gemeente Oosterhout samen met de dorpen, wijken en buurten verder invulling aan gaat geven. In de omgevingsvisie worden de opgaven geconcretiseerd en uitgewerkt, zowel naar thema als naar de verschillende wijken en gebieden binnen de gemeente. Hierdoor ontstaat een overzicht en een samenhangend beeld over welke opgaven er liggen om te komen tot het geschetste toekomstperspectief.

De Omgevingsvisie nodigt uit, inspireert en geeft de kaders om ontwikkelingen op een Oosterhoutse wijze plaats te laten vinden. De Omgevingsvisie wordt gebruikt om te toetsen of ontwikkelingen die op de gemeente afkomen, bijdragen aan de Oosterhoutse ambities. Voor de gemeente Oosterhout zijn de volgende koepelthema's van belang:

  • Leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen
  • Economische vitaliteit
  • Identiteit en ruimtelijke kwaliteit
  • Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
  • Bereikbaarheid, mobiliteit en toegankelijkheid

Leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen

Voor het thema leefbaar, gezond en aantrekkelijk wonen zijn de volgende kernpunten geformuleerd:

  • Bereiken en behouden van een evenwichtige bevolkingssamenstelling, door het aantrekken van jongeren en startende huishoudens, via toegesneden woningen (nieuwbouw en getransformeerde woningvoorraad), goede en eigentijdse voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen, een goede bereikbaarheid en een aantrekkelijke, gevarieerde woon- en leefomgeving.
  • Zorgvuldig omgaan met nieuwbouw: de juiste woning op de juiste plek, gezien: de beoogde bevolkingsontwikkeling, de woningvoorraad, de Oosterhoutse identiteit en opgaven rondom klimaat, energie, groen en water en gezondheid.
  • Een toekomstbestendige woningvoorraad: voldoende gevarieerd, aansluitend en flexibel aanpasbaar op de actuele behoefte, gezond, duurzaam en energieneutraal.
  • Groei van kerkdorpen is mogelijk, aansluitend op lokale, actuele behoefte, met respect voor behoud identiteit, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
  • Samen met partners ervoor zorgen dat alle leeftijds- en doelgroepen op een aangename en verantwoorde wijze in Oosterhout kunnen wonen en (in de eigen omgeving) oud kunnen worden: een inclusieve samenleving.
  • Mogelijkheden bieden voor (tijdelijke) huisvesting arbeidsmigranten.
  • Gestreefd wordt naar het behoud van het aanbod en de kwaliteit van de maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, cultuur, sport).
  • 'Schoon, heel en veilig' is het vertrekpunt voor de wijken, centra en bedrijventerreinen.
  • Naar een integrale wijkaanpak gericht op fysieke, sociale en economische aspecten.
  • Werken aan een gezonde leefomgeving, die een gezonde leefstijl stimuleert.

Deelgebied 'Dorst, Steenoven en omringend buitengebied'

Het grondgebied van de gemeente is onderverdeeld in een aantal deelgebieden met eigen kenmerken en ambities. Dorst ligt binnen het deelgebied 'Dorst, Steenoven en omringend buitengebied'. Op de Ideekaart voor dit deelgebied is Dorst Oost aangeduid als ontwikkelingslocatie wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0016.png"

Figuur 3.7: Ideekaart Dorst, met Dorst Oost als (her)ontwikkelingslocatie wonen (Omgevingsvisie Oosterhout)

Dorst is een geliefd woondorp. Dat blijkt uit de forse groei van het aantal inwoners. Zo is Dorst uitgebreid met mooie nieuwbouwwijken als het Sint Jorisveld, De Boswachterij en Tuindorp. En komt er nog een nieuwe woonwijk (Dorst Oost) bij.

Door de relatief oudere (oorspronkelijke) bewoners is de verwachting dat er door natuurlijk verloop en woningbouw in en rondom Dorst, zich meer mensen gaan vestigen die met name georiënteerd zijn op Breda. Het is van belang dat de woningvoorraad, de voorzieningen en de inrichting van de openbare ruimte hierop blijft aansluiten. Denk aan voldoende groen, speelvoorzieningen, andere voorzieningen voor gezinnen met kinderen, waarbij ook de doelgroep 12 - 18 jaar niet vergeten moet worden. Voor gezinnen met jongere kinderen is het behoud van kwalitatief goed basisonderwijs met voldoende huisvestingsmogelijkheden belangrijk. Om dit ook in de toekomst te kunnen blijven bieden wordt basisschool De Marcoen uitgebreid. Voor alle leeftijdsgroepen is behoud van goede sportvoorzieningen van belang, evenals een toekomstbestendig multifunctioneel gebouw met mogelijkheden voor sport, cultuur, muziek en sociale activiteiten. Dit bevordert de sociale cohesie. In het algemeen is een aantrekkelijk, gezellig dorpshart van grote waarde.

Het is belangrijk dat ontwikkelingen de kwaliteiten van Dorst ondersteunen en versterken: Dorst moet dorps blijven. Door de inwoners van Dorst wordt het verkeer wat uitbreidingen met zich meebrengen als knellend ervaren met de bestaande infrastructuur. Dit aspect heeft de aandacht van de gemeente.

Conclusie

Dorst Oost is als ontwikkelingslocatie opgenomen in de Omgevingsvisie Oosterhout. In dit bestemmingsplan wordt een woningbouwontwikkeling mogelijk maakt die goed aansluit bij het bestaande karakter van Dorst. Het woningbouwprogramma voor Dorst Oost bestaat uit grondgebonden woningen in verschillende typologieën, waarmee Dorst Oost aantrekkelijk is voor verschillende doelgroepen. De ontwikkeling van Dorst Oost past daarmee binnen de Omgevingsvisie Oosterhout.

3.4.2 Bestuursakkoord 2022-2026

De coalitiepartners hebben voor de periode 2022-2026 het bestuursakkoord 'De stap vooruit' opgesteld. 'De stap vooruit' geeft aan dat de coalitiepartners in de komende jaren verder willen bouwen aan de ambities, zoals eerder geformuleerd in de Toekomstvisie 2030. Dit betekent een extra impuls voor de woningbouwambities, nadenken over oplossingen voor de mobiliteitsvraagstukken van morgen en toewerken naar een duurzaam Oosterhout. Het betekent ook dat de weerbaarheid van de samenleving als geheel naar een hoger plan wordt getild om op die manier de kwetsbaarheid te verminderen voor die Oosterhouters die het van huis uit minder getroffen hebben. De doelstellingen zijn uitgewerkt op de thema's sociaal domein, fysiek domein, samenwerking en financiën.

Fysiek domein

De gemeente is gebaat bij gezonde groei. Dat is geen doel op zichzelf, maar het is van cruciaal belang om Oosterhout goed toegerust te laten zijn voor de toekomst. Om het draagvlak voor voorzieningen – van scholen tot het theater, van sportaccommodaties tot de bibliotheek – te behouden en waar mogelijk te vergroten. Om de lokale sterke economie sterk te houden. En om ervoor te zorgen dat er ook in de toekomst in de gemeente voldoende mensen zijn die de groeiende zorgvraag, als gevolg van de toenemende vergrijzing, kunnen beantwoorden. Zoals in de, bestuurlijk en maatschappelijk breed onderschreven, Toekomstvisie 2030 al is aangegeven, betekent dit dat ernaar wordt gestreefd om met name jonge categorieën inwoners (jongeren en gezinnen met kinderen) te binden en boeien. Dat betekent dat de coalitie de komende periode extra gaat inzetten op het bouwen van woningen voor die categorieën: voor gezinnen en betaalbare woningen voor starters op de woningmarkt. De gemeenteraad heeft deze uitgangspunten verder uitgewerkt in de gemeentelijke Woningbouwstrategie; deze strategie is het vertrekpunt bij het formuleren van de beleidsuitgangspunten voor de komende bestuursperiode.

Inbreiden en uitbreiden

Oosterhout heeft voor de periode tot en met 2030 voor ongeveer drieduizend woningen harde en zachte plannen in voorbereiding. Al deze woningen zijn gepland binnen het bestaand stedelijk gebied. Vaak gebeurt dat op betrekkelijk kleine en relatief dure locaties, waardoor – met name om financiële redenen – de keuze voor appartementen snel gemaakt is. Daarmee wordt voldaan aan een behoefte die in de Oosterhoutse samenleving leeft én heeft de gemeente een instrument in handen om de doorstroming te bevorderen. Van alle nu bekende binnenstedelijke bouwplannen gaat ongeveer zeventig procent ‘de lucht in’. Aan deze ontwikkeling kleven echter ook twee nadelen:

  • Binnen bestaand stedelijk gebied zijn de mogelijkheden beperkt om grondgebonden woningen te bouwen. En juist deze huizen heeft Oosterhout in de toekomst nodig vanuit de strategische opgave om jonge gezinnen te kunnen behouden en aantrekken.
  • Zogenaamde inbreidingslocaties zijn relatief duur. En hoewel hierover zoveel mogelijk afspraken worden gemaakt met ontwikkelaars, liggen hier niet de mogelijkheden voor het oprapen om de tweede belangrijke ambitie – meer woningen in het goedkope en middeldure segment – tot uitvoering te brengen.

Op basis van beide constateringen is de conclusie getrokken dat de woningbouwambities niet alleen kwalitatief, maar ook kwantitatief alleen te realiseren zijn als ook wordt ingezet op uitbreiding.

Conclusie

In het Bestuursakkoord 2022-2026 is de keuze gemaakt om niet alleen in te zetten op inbreiding maar ook op uitbreiding, juist omdat grote behoefte bestaat aan de nieuwbouw van grondgebonden woningen. Dorst Oost is al geruime tijd onderdeel van de gemeentelijke woningbouwprogrammering en geeft invulling aan de behoefte aan grondgebonden woningen in de gemeente Oosterhout en de regio. De ontwikkeling van Dorst Oost past binnen het Bestuursakkoord 2022-2026.

3.4.3 Wonen

Woonvisie

In 2016 is de Woonvisie geactualiseerd. De aanleiding voor het actualiseren is dat zich op het gebied van het wonen en aangrenzende beleidsvelden sinds 2011 vele veranderingen hebben voorgedaan die hun weerslag hebben op het wonen. De woningmarkt is veranderd ten gevolge van de economische crisis en binnen de corporatiesector hebben zich tal van ontwikkelingen voorgedaan. De invoering van de gewijzigde Woningwet op 1 juli 2015 is bepalend voor de corporatiesector en hiermee het te voeren woonbeleid. Corporaties dienen volgens de wet terug te keren naar hun kerntaak, namelijk het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen. Daarnaast heeft de transitie in de Wmo door de scheiding van wonen en zorg directe gevolgen voor het wonen.

De in te zetten richting van de Woonvisie is onderbouwd op basis van demografische ontwikkelingen en (lokale) onderzoeken. De regionale ontwikkelingen en de rol die Oosterhout daarin heeft en neemt, zijn daarbij tevens van invloed op het Oosterhoutse woonbeleid. De gemeenteraad heeft de Woonvisie medio 2016 vastgesteld. De volgende hoofdthema's zijn door de gemeenteraad en de externe partners van belang geacht voor het woonbeleid in Oosterhout:

  • Betaalbaarheid: Het is de wens om mensen met een laag of middeninkomen een goed perspectief op de woningmarkt bieden. Belangrijk hierbij is dat de woningvoorraad aansluit op wensen en mogelijkheden van de bewoners, zowel nu als in de toekomst.
  • Het sociaal domein: Vanaf 2015 is de langdurige zorg ingrijpend hervormd. Doel is om mensen zo lang mogelijk zelfstandig thuis te laten wonen. De scheiding van wonen en zorg heeft directe gevolgen voor de bestaande woningvoorraad maar ook voor nieuw te bouwen woningen. Deze woningen moeten door aanpassingen kwalitatief geschikt te maken zijn voor het (langer) zelfstandig bewonen.
  • Duurzaamheid: Oosterhout wil een duurzame woongemeente zijn door onder andere te investeren in duurzame nieuwbouw en het verduurzamen van de bestaande woningvoorraad. Meer concreet betekent dit goed geïsoleerde woningen met een gezond binnenklimaat, toekomstbestendige woningen, een laag energieverbruik. Huishoudens zijn een belangrijk deel van hun besteedbaar inkomen kwijt aan energielasten. Verduurzaming is noodzakelijk om de woonlasten beheersbaar te houden en de duurzaamheidsambities van Oosterhout te halen.
  • Bijzondere doelgroepen: In de afgelopen jaren is de woningvraag vanuit bijzondere doelgroepen toegenomen. Doelgroepen als statushouders, arbeidsmigranten en herstarters verdienen gezien hun specifieke situatie en mogelijkheden extra aandacht bij het huisvestingsvraagstuk.
  • Leefbaarheid / Leefomgeving: De kwaliteit van het wonen in Oosterhout is voor een deel afhankelijk van de woonomgeving. De leefbaarheid van de leefomgeving is van groot belang voor de kwaliteit van het wonen voor nu en in de toekomst. De voorzieningen op het gebied van detailhandel, horeca, sport en recreatie dragen bij aan de leefbaarheid en hiermee de aantrekkelijkheid van de gemeente.
  • Flexibiliteit woningbouw: Mede op basis van de hoofdthema's is in beeld te brengen welke kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag er in Oosterhout bestaat. Uitgangspunt is dat er gebouwd wordt naar de vraag en er wordt ingespeeld op de behoeften vanuit de woningmarkt. Bouwen naar behoefte vraagt om flexibiliteit, daarom is het van belang de kwantitatieve en kwalitatieve vraag in beeld te hebben.

Conclusie

Met dit bestemmingsplan wordt ingespeeld op de vraag naar sociale huurwoningen binnen de kern Dorst. Tevens wordt ingespeeld op de vraag naar een diversiteit aan grondgebonden koopwoningen vanuit de regionale behoefte.

Woningbouwstrategie Oosterhout 2030

Op 2 maart 2021 heeft de gemeenteraad de Woningbouwstrategie Oosterhout 2030 met bijbehorende routekaart vastgesteld. De woningbouwstrategie en routekaart vormen de leidraad voor wat voor soort woningen, voor welke doelgroepen en op welke locaties er de komende jaren gebouwd moet gaan worden. Ook geeft de strategie aan op welke wijze de gemeente dit (met haar partners) wil gaan doen.

De uitwerking van de (conclusies van de) woningbouwstrategie heeft vorm gekregen in de ‘routekaart’. De routekaart geeft inzicht in de onderscheiden onderdelen en hun samenhang. Met de routekaart streeft de gemeente Oosterhout de volgende doelen na:

  • Het aanbrengen van focus: duidelijk maken met welke type woningbouwplannen we de komende periode aan de slag gaan en met welke niet.
  • Faciliteren van die woningbouwplannen die nadrukkelijk inspelen op de lokale en/of wijkbehoefte.
  • Komen tot een snellere uitvoering van kansrijke woningbouwplannen.
  • Oplossen van het overschot aan woningbouwplannen en de te eenzijdige invulling hiervan (woningtype en prijsklasse).

De routekaart wordt gevormd langs verschillende ‘sporen’:

  • 1. Planning van de woningbouw inclusief sturing op het woonbeleid.
  • 2. Het bepalen van de gewenste uitbreidingslocatie(s).
  • 3. Het vormgeven van de publiekrechtelijke procedures met als doel de plannen zorgvuldig en vlot door de procedure te leiden.
  • 4. De privaatrechtelijke positie van de gemeente daar waar het gaat om de mate waarin een actief grondbeleid wordt gevoerd en de wijze waarop de contractvorming met ontwikkelaars wordt gevoerd.
  • 5. De beschikbare personele middelen in de organisatie.
  • 6. Het parkeerbeleid (met name de parkeernormering) die bij binnenstedelijke herontwikkelingen in de uitvoeringspraktijk als knellend wordt ervaren.
  • 7. De politiek-bestuurlijke sturing en informatievoorziening op de gang van zaken
  • 8. Het wijk- en dorpsgericht werken.

De drie kerkdorpen (Den Hout, Oosteind en Dorst) hebben ieder een eigen positie binnen de woningbouwstrategie. In Dorst lopen verschillende plannen en initiatieven. De Boswachterij en Tuindorp Baarschot zijn onlangs afgerond. Dorst Oost is in het overzicht van harde/lopende plannen opgenomen. De belangstelling voor wonen in Dorst, ook vanuit de gemeente Breda, blijkt tot nu toe goed te zijn. Het woningaanbod in Dorst in is het recente verleden fors gegroeid.

Conclusie

De ontwikkeling van Dorst Oost is opgenomen in de woningbouwstrategie Oosterhout 2030 met bijbehorende routekaart. Met de ontwikkeling van Dorst Oost wordt invulling gegeven aan de lokale en regionale behoefte aan grondgebonden woningen.

3.4.4 Verkeer

Mobiliteitsvisie 'Oosterhout Vooruit'

Het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Oosterhout ligt vast in de mobiliteitsvisie 'Oosterhout Vooruit'. De mobiliteitsvisie is op 21 mei 2019 vastgesteld door de gemeenteraad. De mobiliteitsvisie geeft een beschrijving van de huidige situatie en schetst een toekomstbeeld 2030. Daarbij worden de ambities voortvloeiend uit de toekomstvisie en het bestuursakkoord belicht alsmede lokale en regionale ontwikkelingen en autonome trends die van invloed (kunnen) zijn op de mobiliteit in Oosterhout. Op basis daarvan wordt in het toekomstbeeld geschetst welke 'uitdagingen' er op het gebied van verkeer en vervoer in en rond Oosterhout liggen in 2030.

Het beleid in de mobiliteitsvisie is verwoord in de vorm van doelstellingen op het gebied van bereikbaarheid, leefbaarheid, verkeersveiligheid én duurzaamheid en gezondheid. Deze vier thema’s vormen gezamenlijk de pijlers van de visie. Tevens is besloten om, in lijn met de nieuwe Omgevingswet, een gebiedsgewijze benadering toe te passen, die er op neer komt dat niet alleen op het niveau van de hele gemeente, inclusief de kerkdorpen, wordt gekeken, maar dat binnen de gemeente ook een aantal typen gebieden wordt onderscheiden met hun eigen profiel, doelstellingen en opgaves. Immers voor een bedrijventerrein zijn andere zaken van belang dan voor de schoolomgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0017.png"  

Figuur 3.8: Pijlers van de mobiliteitsvisie

Dit resulteert in een beeld met een groot aantal opgaven. Gezien de hoeveelheid opgaven zullen keuzes moeten worden gemaakt. In hoofdstuk 7 van de mobiliteitsvisie is aangegeven welke opgaven prioriteit hebben en waar de focus van het verkeers- en vervoerbeleid voor de periode tot en met 2030 komt te liggen.

De vertaling van het beleid en de bijbehorende opgaven naar concrete maatregelen heeft plaatsgevonden in de Uitvoeringsagenda mobiliteitsvisie 2022-2027, die op 27 september 2022 is vastgesteld door de gemeenteraad. In de meerjarenraming 2023-2024 zijn voor Dorst de projecten 'Ontsluiting Dorst West' en 'Voetgangersvoorzieningen spoorwegovergang Dorst' opgenomen.

Stilstaan in de toekomst

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de nota 'Stilstaan in de toekomst, Parkeerbeleid op de middellange termijn (2020)'. Deze nota is in december 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en in 2013 heeft een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden. Met het parkeerbeleid worden doelen nagestreefd op het gebied van leefbaarheid, het economische functioneren van de binnenstad en bereikbaarheid. In de nota zijn parkeernormen opgenomen waaraan bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient te worden voldaan. Uitgangspunt hierbij is dat het parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein wordt opgelost. In de regels bij onderhavig plan is opgenomen dat moet worden voldaan aan het meest recente gemeentelijke parkeerbeleid.

Nota parkeernormen 2022

De gemeenteraad heeft op 22 november 2022 de Nota parkeernormen 2022 vastgesteld. De nota bevat een actueel en eenduidig normenkader voor parkeren, aangevuld met spelregels voor initiatiefnemers. Bij het stellen van de parkeernormen is rekening gehouden met voorziene ontwikkelingen in de gemeente en met de duurzaamheidsambities. De nota biedt ruimte om te anticiperen op nieuwe mobiliteitstrends en -ontwikkelingen die van invloed zijn op autobezit en autogebruik. De nota parkeernormen bevat ook fietsparkeernormen.

Toetsing aan de nota parkeernormen vindt plaats bij de invulling van bevoegdheden van de gemeente op grond van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene Plaatselijke Verordening. Concreet wordt bij het verlenen van een omgevingsvergunning getoetst of aan de geldende parkeernormen wordt voldaan. In de planregels is een regeling opgenomen die toetsing aan de Nota parkeernormen 2022 voorschrijft. Als tijdens de planperiode nieuwe parkeernormen worden vastgesteld, wordt bij vergunningverlening getoetst aan de actuele normen.

Conclusie

In Dorst Oost wordt voldaan aan de parkeernormen en het gemeentelijk parkeer- en mobiliteitsbeleid. Voor de stedenbouwkundige opzet en de inrichting van het plangebied is aangesloten bij de uitgangspunten van de mobiliteitsvisie. Voor dit bestemmingsplan wordt het aspect verkeer en parkeren verder behandeld in paragraaf 4.6.

3.4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie

In de beleidsnota Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie, die op 20 januari 2009 is vastgesteld, is het gemeentelijk beleid op het gebied van cultuurhistorie vastgelegd. Het doel van de beleidsnota is het betrekken van cultuurhistorie bij planvorming, zodat archeologische vindplaatsen en cultuurhistorisch waardevolle structuren niet langer verloren gaan. Centraal in de beleidsnota staat de opvatting dat bescherming van cultuurhistorisch erfgoed en dynamiek in de ruimtelijke inrichting prima samen kunnen gaan ('behoud door ontwikkeling').

De nota geeft daarnaast een eerste aanzet om te komen tot een gemeentelijk archeologiebeleid. In de nota is vastgelegd hoe de monumenten, archeologie en cultuurhistorische waarden kunnen worden beschermd, ontwikkeld en zichtbaar gemaakt. Cultuurhistorie dient als volwaardig belang te worden meegenomen bij ruimtelijke inrichtingsplannen. Cultuurhistorische waarden hoeven hierbij niet altijd doorslaggevend te zijn, maar de kansen die cultuurhistorie biedt, moeten reeds in een vroeg stadium worden meegewogen in de planvorming.

Erfgoedkaart

Om de aanwezige cultuurhistorische waarden (monumentale gebouwen, archeologische terreinen, cultuurhistorische landschapselementen en historische stedenbouwkundige structuren en infrastructuur) in beeld te brengen, is een gemeentelijke erfgoedkaart vervaardigd, die met name een signalerende functie heeft. Hierdoor wordt een integrale afweging mogelijk. Op basis van de erfgoedkaart, kunnen cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle gebieden in bestemmingsplannen een passende regeling krijgen. Er dient tevens omschreven te worden dat op basis van de Erfgoedkaart een vigerend gemeentelijk archeologiebeleid is vastgesteld (Erfgoedverordening met archeologische beleidskaart).

Conclusie

In paragraaf 4.1 worden de aspecten archeologie en cultuurhistorie nader beschreven. Deze aspecten vormen geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

3.4.6 Water

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Hierin zijn de verantwoordelijkheden vastgelegd ten behoeve van afval-, hemel- en grondwater. In grote lijnen betekent dit dat de gemeente een ontvangstplicht heeft van afvalwater (vervuild water). Daarnaast hebben de individuele perceeleigenaren een verantwoordelijkheid voor het inzamelen en verwerken van regen- en grondwater op het eigen perceel. De gemeente heeft hierbij een zorgplicht.

De gemeenteraad heeft een water- en rioleringsplan vastgesteld. Hierin staat hoe de gemeente omgaat met alle waterstromen binnen de gemeente en de zorgplichten vanuit de Waterwet. De belangrijkste uitgangspunten in het water- en rioleringsplan voor het water in Oosterhout zijn: schoon water schoon houden, handhaving van de waterkwaliteit en waar noodzakelijk verbeteren, voldoen aan de normen voor volksgezondheid en veiligheid en ontwikkeling van natuur in en om het water waar mogelijk.

Bovenstaande betekent dat de verschillende vormen van grondgebruik afgestemd moeten worden op de aanwezige watersystemen. Dit met een toekomstgerichte aanpak/doorkijk met name op het gebied van het klimaat. Intensievere regenbuien kunnen enorme wateroverlast veroorzaken en de in het gemeentelijk grondgebied aanwezige grondwaterwinning voor de drinkwaterproductie kunnen vervuild raken door lozingen van schadelijke stoffen. Ook hiervoor is aandacht binnen het water- en rioleringsplan.

Conclusie

Voor dit bestemmingsplan is een waterparagraaf opgesteld waarvan de resultaten zijn opgenomen in paragraaf 4.3.

3.4.7 Groen

In de gemeente Oosterhout is in de woonbuurten per woning gemiddeld 115 m² openbaar groen aanwezig. Het groene karakter van Oosterhout is een kernwaarde van de stad en een kenmerk waarmee Oosterhout zich onderscheidt van andere gemeenten. Doel van het groenbeleid in algemene zin zijn de instandhouding en verbetering van deze groene kwaliteit. De bijbehorende uitvoeringssporen zijn bescherming en ontwikkeling.

Het groene karakter van Oosterhout wordt zowel door het groen in de openbare ruimte als in de particuliere tuinen gevormd. De tuinen zijn groene ruimten in de stad, waarbij vooral voortuinen van grote invloed zijn op de sfeer van de stedelijke buitenruimte. Bescherming van het aanwezige groen in de stad gaat vooraf aan compensatie. Compensatie is immers het herstellen van of goedmaken voor iets dat verloren is gegaan.

Bescherming van bomen vindt plaats door aanwijzing van monumentale bomen die via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en/of het bestemmingsplan zijn beschermd. Voor bomen op gemeentegrond geldt ingevolge de APV een vergunningsplicht voor het kappen. Op particuliere gronden geldt geen vergunningplicht, tenzij het monumentale bomen betreft.

Conclusie

Dit plan voorziet in de ontwikkeling van een woningbouwlocatie aansluitend aan de bebouwde kom van de kern Dorst. De openbare ruimte wordt afgestemd op de gemeentelijke Leidraad inrichting openbare ruimte (LIOR). In paragraaf 2.3 is nader ingegaan op het stedenbouwkundig plan. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan het groenbeleid van de gemeente Oosterhout.

3.4.8 Milieu en duurzaamheid

Duurzaamheid

Duurzaamheid is een breed begrip. In een duurzamere wereld wordt gekeken of mens (people), milieu (planet) en economie (profit) met elkaar in evenwicht kunnen zijn, zodat de aarde niet wordt uitgeput. Om te zorgen voor deze balans heeft Nederland zich geconformeerd aan het klimaatakkoord, wat heeft geresulteerd in de Klimaatwet. Dit zorgt voor nieuwe uitdagingen op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling voor een duurzame en gezondere leefomgeving, ook in Oosterhout. Naast het feit dat de gemeente hierin een belangrijke voorbeeldrol en eigen verantwoordelijkheid heeft, wil de gemeente het nemen van duurzamere keuzes vooral stimuleren en faciliteren. Daarbij moet er meer ruimte zijn voor eigen initiatieven en eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en belangengroeperingen.

Het belangrijkste afwegingskader voor duurzaamheid zijn, naast wet- en regelgeving, de in 2019 door de gemeenteraad vastgestelde documenten 'Ambities voor de energietransitie Oosterhout 2030' en 'Routekaart energietransitie 2019-2022', alsmede de in 2021 vastgestelde 'Transitievisie Warmte – Aardgasvrij Oosterhout'. Duurzaamheid bestaat voor de gemeente Oosterhout uit drie speerpunten: energietransitie (inclusief warmtetransitie), circulariteit en klimaatadaptatie.

Energietransitie

De huidige samenleving zorgt voor uitputting van de bestaande energiebronnen (fossiel). Met de energietransitie wordt gewerkt aan een samenleving waarin sprake is van duurzaam opgewekte, hernieuwbare energie. Deze transitie is essentieel om de nationale doelstellingen op het gebied van CO2-reductie te behalen. De Klimaatwet zegt ons dat we 49% CO2 moeten reduceren in 2030 ten opzichte van onze uitstoot in 1990. Ook Oosterhout moet voldoen aan de landelijke doelstellingen. Naast het gebruik van duurzame energie, draagt het verminderen van energieverbruik (isoleren) ook bij aan het reduceren van CO2 uitstoot.

De gemeente beoordeelt (ver-)bouwplannen op hun bijdrage aan de lokale, regionale of nationale duurzaamheidsdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn verwoord in het ambitiedocument Energietransitie Oosterhout 2030 en de RES West-Brabant. Het absolute minimum staat beschreven in het Bouwbesluit, waarin naast eisen ten aanzien van de EPC en geluidisolatie, ook eisen ten aanzien van gasloos bouwen zijn opgenomen. Sinds januari 2021 is de BENG-eis ingevoerd (Bijna Energie Neutraal Gebouw). De gemeente Oosterhout heeft de ambitie om op het gebied van duurzaamheid een extra inspanning boven op het Bouwbesluit te stimuleren. De energietransitie van de gemeente Oosterhout is uitgewerkt in de Transitievisie Warmte.

Conclusie

Het stedenbouwkundig plan voor Dorst Oost voorziet in ruime groenzones, inclusief wadi's, waardoor hittestress wordt beperkt en wateroverlast wordt voorkomen. Daarnaast zorgen de groenzones voor een prettige woonomgeving en kansen voor biodiversiteit. De woningen in Dorst Oost worden op grond van de wettelijke verplichting aardgasvrij gebouwd.

3.4.9 Welstandsnota

Per 1 oktober 2015 geldt er in Oosterhout bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geen welstandstoets meer. Wel kan achteraf, via de zogenaamde excessenregeling, worden opgetreden tegen bouwwerken die in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. De afschaffing van welstandsbeoordeling van bouwplannen geldt niet voor beschermde monumenten en voor bebouwing binnen de beschermde stads- en dorpsgezichten, omdat hier van rechtswege en/of uit oogpunt van cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit extra eisen worden gesteld aan de op te richten bebouwing. Voor nieuwe woningbouwontwikkelingen kunnen aanvullende criteria of beeldkwaliteitseisen worden opgenomen in (de bijlage van) de welstandsnota. Voor Dorst Oost wordt geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.

Conclusie

Voor Dorst Oost gelden op grond van de welstandsnota geen welstands- of beeldkwaliteitseisen.

3.4.10 Externe veiligheid

De Beleidsvisie externe veiligheid is een aanvullend toetsingskader voor de planologische besluiten van de raad en milieubesluiten van het college. In de wet- en regelgeving wordt enige beleidsvrijheid gegeven om met de veiligheidsrisico's om te gaan. In de Beleidsvisie externe veiligheid worden gemaakte keuzes en hun onderlinge samenhang aangegeven en de consequenties van de keuzes worden duidelijk gemaakt.

Om individuele burgers tegen risico's op het gebied van externe veiligheid te beschermen, moeten risicobronnen als eerste worden voorkomen. Als dat niet kan, moeten de risico’s worden beperkt en beheerst door maatregelen aan de bron te nemen. Wanneer risicobronnen in een gebied aanwezig zijn, moeten die zo zijn gelegen dat burgers voldoende worden beschermd tegen de effecten van een calamiteit. Dit is ruimtelijke scheiding. Wettelijke veiligheidsafstanden zijn vastgesteld, waardoor er een minimale ruimtelijke scheiding ontstaat. De Beleidsvisie externe veiligheid is gemaakt om een verder gaande ruimtelijke scheiding tussen risicovolle activiteiten en te beschermen objecten te waarborgen. Om ruimtelijke scheiding tussen Bevi-inrichtingen en de te beschermen objecten te stimuleren zijn de volgende twee gebiedstypen gekozen:

  • Gebied A waar nieuwe Bevi-inrichtingen zijn toegestaan en inrichting(en) met een opslag van maximaal 10 ton vuurwerk;
  • Gebied B waar Bevi-inrichtingen en inrichting(en) met opslag van vuurwerk niet zijn toegestaan, met uitzondering van de bestaande situaties.

Deze gebiedskeuze geldt alleen voor de Bevi-inrichtingen. Voor de buisleidingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen is een dergelijke gebiedsindeling niet bruikbaar. Dat betekent dat daarvoor per risicogebied bij de betreffende risicobron het beleid is ingevuld. Gebied A omvat de industrieterreinen Weststad-Statendam, Vijf Eiken en Everdenberg. Deze gebieden zijn geschikt voor het toelaten van Bevi-inrichtingen omdat er, op enkele uitzonderingen na, geen bewoning is toegelaten. In het gebied A zijn ook de twee bestaande LPG-tankstations (BP en Texaco) aan de Rijksweg A59 gelegen. Omdat het gebied mede is bedoeld voor risicobronnen zijn nieuwe kwetsbare objecten niet toegestaan.

In gebied B zijn nieuwe Bevi-inrichtingen niet toegestaan. Dat heeft te maken met de kwetsbare functies zoals wonen, onderwijs en zorg. Maar ook met de hoge personendichtheden vanwege winkels, bedrijven en kantoren. Dergelijke functies zijn in geval van een calamiteit meestal moeilijker te evacueren, bijvoorbeeld omdat mensen slapen of minder zelfredzaam zijn. In gebied B blijven de LPG-tankstations aan de Europaweg en aan de Rijksweg A27 (Esso en Texaco) en de bestaande propaantanks < 13 m3 in het buitengebied bestaan. Een uitzondering is de voorgenomen vestiging van een nieuw tankstation voor LPG, LNG (liquefied Natural Gas) of aardgas ter plaatse van Ter Horst/ Ekelstraat.

Het vervoer van LPG over de A27, de A59 en het spoor betekent dat zich bij een calamiteit een explosie (gaswolk), fakkelbrand of BLEVE kan voordoen. In het geval van een BLEVE zal de gehele inhoud van de tankwagen in enkele seconden ontbranden. Dat zal in het invloedsgebied een dodelijke warmtestraling en/of drukgolf tot gevolg hebben.

Daarom zijn nieuwe kwetsbare objecten in beginsel niet gewenst in het invloedsgebied van LPG. Echter de omvang van het gebied maakt dat de ruimtelijke belangen ook zwaar wegen. Daarom is er niet voor gekozen om in dat gebied dergelijke (nieuwe) objecten te verbieden. Verder zal de gemeente in samenwerking met de regio en provincie erop blijven aandringen dat het bestaande vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorweg door Dorst zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt door het over de Betuwelijn te leiden. Via het Wilhelminakanaal en het Markkanaal worden in schepen gevaarlijke stoffen vervoerd. Voor deze vaarwegen zijn geen relevante veiligheidsafstanden vastgelegd. Om die reden zijn geen beperkingen gesteld.

De buisleidingen worden onderscheiden in die voor het transport van bijvoorbeeld olie en die voor aardgas. De buisleidingen zijn inmiddels knelpunten vrij opgeleverd door de leidingexploitanten. Vanwege het gevaar op een explosie of fakkelbrand is het ongewenst om nieuwe kwetsbare objecten toe te staan binnen het invloedsgebied voor aardgas. In goed afgewogen, uitzonderlijke gevallen kan daar van worden afgeweken. Dit geldt bijvoorbeeld voor het bedrijventerrein Everdenberg. Andere risicobronnen zijn bijvoorbeeld windmolens, het goederenspoor, laad- en loskades. Daarnaast moeten we rekening houden met legionella en met de risico’s die ontstaan als grote groepen mensen bij elkaar zijn, zoals bij evenementen.

Conclusie

De gevolgen vanuit de Beleidsvisie Externe Veiligheid voor de ontwikkeling van het plangebied zijn beschreven in 4.2.3.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

Dit hoofdstuk gaat in op de realiserings- en uitvoeringsaspecten die van invloed kunnen zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

4.1.1 Archeologie

Wettelijk kader

Op 25 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Erfgoedkaart Oosterhout vastgesteld. Deze kaart geeft de archeologische verwachtingen en archeologische en cultuurhistorische waarden in Oosterhout weer waardoor deze als volwaardig belang in ruimtelijke planvorming mee kunnen worden gewogen. Tevens worden op deze kaart de voorschriften vastgesteld voor de omgang met archeologische bodemschatten in de ruimtelijke inrichting en in bouwprojecten.

Op basis van deze kaart gelden voor het plangebied de volgende archeologische waarden:

  • terrein met middelhoge archeologische waarde;
  • deels verstoord door ontgrondingen.

Ingevolge het gemeentelijk archeologiebeleid uit de Erfgoedverordening geldt dat voor gebieden met een (middel)hoge archeologische verwachting bodemingrepen die het bodemarchief zouden kunnen aantasten, niet zijn toegestaan. Indien een ingreep dieper gaat dan 0,5 meter onder maaiveld en de ingreep een oppervlak heeft van 100 m² of meer, dan moet ingevolge deze verordening middels een archeologisch onderzoek worden aangetoond of er waarden zijn te verwachten en zo ja, hoe daar mee bij het realiseren van het plan rekening wordt gehouden.

Voor het planvoornemen worden ingrepen uitgevoerd dieper dan 0,5 meter onder maaiveld en ingrepen met groter oppervlak dan 100 m², waardoor het nodig is dat een archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0018.png"  

Figuur 4.1: Uitsnede gemeentelijke erfgoedkaart – kaartlaag Archeologische beleidskaart

Toets

Inventariserend veldonderzoek

Er is een Plan van Aanpak opgesteld voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Dit Plan van Aanpak heeft betrekking op een archeologische inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, verkennende fase. In juni 2009 is reeds een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek verkennende fase door middel van boringen uitgevoerd in het (zuid)westelijk deel van het plangebied. In het westelijke deel van het plangebied, waar in 2009 reeds een inventariserend booronderzoek is uitgevoerd, reikte de verstoring dieper dan de top van de C-horizont. Op basis hiervan werd geadviseerd geen vervolgonderzoek uit te laten voeren.

Voor het noordelijke en oostelijke deel van het plangebied geldt op basis van het bureauonderzoek een brede archeologische verwachting. Er hebben in het verleden ook ontgrondingen plaatsgevonden die de bodem hebben verstoord. Het is echter niet mogelijk om op basis van het bureauonderzoek in te schatten in welke mate en tot welke diepte de bodem verstoord is door deze ontgrondingen. Daarom is een inventariserend booronderzoek uitgevoerd.

Zoals beoogd in het Plan van Aanpak is voor het noordwestelijk en oostelijke deel inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Inventariserend veldonderzoek d.m.v. boringen (verkennende fase) plangebied Dorst-Oost te Dorst, Antea Group, 15 juni 2020). De onderzoeksrapportage is als bijlage 6 opgenomen. Uit het booronderzoek is gebleken dat het oostelijke deel van het gebied is ontgrond en de zone rondom de bosschages een geroerde bodemopbouw kent waarbij naar verwachting het sporendragende deel van de oorspronkelijke top van de C-Horizont geheel is verdwenen. Dit deel behoeft geen nader vervolgonderzoek.

De hoger gelegen akker ter plaatse van boring 3 tot en met 9 in het westen (zie figuur 4.2) kent een ontginningslaag in de bodemopbouw, waar de oorspronkelijke top van de C-horizont nog deels aanwezig is en daardoor nog archeologische waarden aanwezig kunnen zijn.

Voor het hoger gelegen noordwestelijke deel van het plangebied is niet uit te sluiten dat onder de ontginningslaag nog archeologische sporen aanwezig zijn. Ook voor het in 2009 onderzocht deel geldt dit (zuidwestelijk deel). Het advies voor dit deel van het plangebied luidt dan ook om met een proefsleuvenonderzoek aan te tonen of er wel of niet een archeologische vindplaats aanwezig is. Het proefsleuvenonderzoek is in twee fasen uitgevoerd. Eerst is het noordwestelijk deel onderzocht, later het zuidwestelijk deel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0019.png"  

Figuur 4.2: Advieskaart archeoloog

Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (noordwestelijk deel)

Gelet op het hiervoor beschreven inventariserend onderzoek is door ADC ArcheoProjecten een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor het noordwestelijk deel van het plangebied (zie zone 'proefsleuvenonderzoek' in figuur 4.2) (Proefsleuven aan de rand van Dorst, ADC ArcheoProjecten, maart 2021). Dit rapport is opgenomen als bijlage 7.

De verwachtingen die op grond van het vooronderzoek zijn gesteld, kunnen op basis van het proefsleuvenonderzoek grotendeels worden bevestigd. Het onderzoeksgebied kent een dekzandbodem met een relatief intacte top van de C-horizont, ongeveer 0,5 m onder maaiveld. Enkel ter hoogte van proefsleuf 2 is de ondergrond dieper omgespit. De bodemopbouw boven deze C-horizont bestaat uit een plaggendek met daarop de bouwvoor.

In het onderzoeksgebied zijn enkel vier greppels waargenomen, waarvan twee zijn geïnterpreteerd als esgreppels/verkavelingsgreppels. Uit één greppel uit sleuf 1 komt de enige vondst van het onderzoek: een roodbakkende scherf met aan de binnenzijde glazuur.

De bodemopbouw in het onderzoeksgebied lijkt dus relatief intact te zijn, maar er zijn geen sporen aanwezig die wijzen op een (behoudenswaardige) vindplaats. Ook tijdens het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren waargenomen. Door de afwezigheid van een vindplaats wordt geadviseerd het onderzoeksgebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Op basis van het uitgevoerde proefsleuvenonderzoek heeft de gemeente Oosterhout een selectiebesluit genomen (d.d. 9 februari 2021), waarmee is besloten geen vervolgonderzoek uit te laten voeren voor het noordwestelijk deel.

Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven (zuidwestelijk deel)

Gelet op het hiervoor beschreven inventariserend onderzoek is ook proefsleuvenonderzoek uitgevoerd voor het zuidwestelijk deel van het plangebied (Archeologisch vooronderzoek: proefsleuvenonderzoek plangebied Dorst-Oost te Dorst, RAAP, 25 mei 2021). Het rapport is opgenomen als bijlage 8. Tijdens het onderzoek zijn verspreid over het plangebied twaalf proefsleuven aangelegd met een totaal oppervlak van 1.312 m2. Tijdens het archeologische proefsleuvenonderzoek werden in het onderzoeksgebied twee sporen aangetroffen. Het ging om een greppel en een kuil, die dateren uit de late nieuwe tijd. Ze kunnen in verband worden gebracht met landinrichting en activiteiten die eigen zijn aan het buitengebied rond nederzettingen. Op basis van de waardering van de aangetroffen resten, waarbij is gekeken naar zowel de fysieke als de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats, is geconcludeerd dat het gaat om een niet-behoudenswaardige vindplaats. Omdat de vindplaats niet-behoudenswaardig is, is geadviseerd het plangebied vrij te geven voor ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van bovenstaande onderzoeksresultaten kan het plangebied worden vrijgegeven vanuit het aspect archeologie. Er zijn geen belemmeringen voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

4.1.2 Cultuurhistorie

Voor het vaststellen van de cultuurhistorische waarde van het plangebied is de Erfgoedkaart van de gemeente Oosterhout beoordeeld.

Bij bestudering van de Waardenkaart voor historische geografie, die onderdeel is van de Erfgoedkaart, is gebleken dat de spoorlijn en Oude Tilburgsebaan aangemerkt zijn als infrastructuur met een redelijk hoge cultuurhistorische waarde. De herontwikkeling van het plangebied doet geen afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de spoorlijn en de weg. Binnen het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn verder geen cultuurhistorische objecten of monumenten aanwezig.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken.

Toets

Verkennend en nader bodemonderzoek

Door Sweco Nederland B.V. is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend en nader bodemonderzoek Oude Tilburgsebaan, Dorst, Sweco, 5 juli 2019). Het onderzoek is opgenomen als bijlage 9. Het bodemonderzoek is uitgevoerd in meerdere fasen. De aanleiding van het onderzoek betreft de aankoop van percelen en herinrichting van de locatie met als bestemming wonen. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie en de eventueel daaruit vrijkomende grond. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, mogelijk is en zo niet, welke vervolgacties noodzakelijk zijn.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek is gebleken dat de bovengrond en het grondwater in deelgebied 1 (een perceel in het oostelijk deel van het plangebied) plaatselijk verontreinigd zijn. De bodemverontreiniging zal in het kader van het toekomstig gebruik gesaneerd worden. De omvang wordt ingeschat op circa 920 m³. Het grondwater is plaatselijk verontreinigd met zware metalen. Naar verwachting betreft het van nature aanwezige verhoogde achtergrondwaarden. Geadviseerd wordt om het grondwater niet te gebruiken voor consumptiedoeleinden, besproeien van gewassen of voor veedrenking.

In de overige deelgebieden zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn hier dan ook geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van de onderzoekslocatie tot woongebied. In het kader van de herontwikkeling wordt wel geadviseerd om de sterk verontreinigde grond te saneren.

Verkennend en nader bodemonderzoek, deel 2

In vervolg op het hiervoor beschreven onderzoek is door Sweco Nederland B.V. aanvullend onderzoek uitgevoerd (Verkennend en nader bodemonderzoek (deel 2) Oude Tilburgsebaan, Dorst, Sweco, 10 april 2020). De onderzoeksrapportage is opgenomen als bijlage 10. In dit onderzoek zijn enkele terreindelen aanvullend onderzocht die bij het vorige onderzoek nog niet waren onderzocht.

Op basis van het uitgevoerde nader onderzoek is gebleken dat in de bovengrond plaatselijk sterk verhoogde gehalten aan barium, zink, lood, koper en/of PAK zijn aangetroffen. De verontreinigingen zijn waarschijnlijk te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen (matig tot sterk puin- en/of baksteenhoudend, resten kolen, zwak slakhoudend en resten plastic) en het betreft een diffuus heterogeen geval van bodemverontreinig. Hier is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging in de zin van de Wet bodembescherming.

De locaties waar de grond sterk verontreinigd is, worden gesaneerd. De plaatselijke verhoogde gehalten aan metalen in het grondwater worden niet gesaneerd, omdat deze naar verwachting van nature aanwezige verhoogde achtergrondwaarden betreffen. Geadviseerd wordt om het grondwater niet te gebruiken voor consumptiedoeleinden, besproeien van gewassen of voor vee drenking.

Aanvullend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek

In vervolg op het 'verkennend en nader bodemonderzoek (deel 2) Oude Tilburgsebaan, Dorst' is een aanvullend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (Nader onderzoek toekomstige ontsluiting en speelbos Dorst, Sweco, 21 juni 2021). De onderzoeksrapportage is als bijlage 11 opgenomen. Doel van het onderzoek was het vaststellen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de onderzoekslocatie, de eventueel daaruit vrijkomende grond en het inkaderen van de verontreinigingscontour voor zware metalen en PAK. Daarnaast is asbestonderzoek uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van puin tijdens een eerder onderzoek.

De verontreiniging in de grond ter plaatse van de toekomstige ontsluiting en het toekomstige speelbos betreft een diffuus heterogeen geval van bodemverontreinig met een oppervlak van circa 300 m2. Het verontreinigd traject is circa 0,35 tot 0,5 meter, en plaatselijk maximaal tot 0,9 m-mv waardoor de verontreiniging een volume heeft van circa 200 m3. Ter plaatse van de verontreinigingsspot is asbestonderzoek uitgevoerd na het aantreffen van puin. In de bovengrond tot 0,4 m -mv zijn enkel totale asbestgehaltes < 50 mg/kg ds aangetoond in de grond. In de ondergrond is een asbestgehalte van 82 mg/kg ds aangetoond. Deze waarde overschrijdt formeel de waarde voor nader onderzoek. Nader onderzoek wordt in deze fase van de planvorming niet doelmatig geacht. Met het verhoogde asbestgehalte dient rekening gehouden te worden in de verdere planfase.

Uit de risicobeoordeling blijkt dat bij het toekomstig gebruikt als speelbos sprake is van onaanvaardbare risico’s voor de mens, door de aangetoonde verhoogde gehalte lood. De bodemverontreiniging met zware metalen en PAK ter plaatse van het toekomstige speelbos vormt dus een geval van ernstige bodemverontreiniging, die gesaneerd moet worden op basis van risico’s voor de mens om het beoogde gebruik mogelijk te maken. Tevens dient de grond als asbesthoudende grond behandeld te worden, vanwege het aantreffen van asbestgehaltes >50 mg/kg ds.

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de overige deellocaties vormt geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

Saneringsplan (perceel oostelijk deel plangebied)

In het verkennend en nader bodemonderzoek van 2019 is in het oostelijk deel van het plangebied een sterke verontreiniging van de bovengrond met koper en PCB aangetroffen. De omvang van de sterke verontreiniging betreft circa 920 m3. Gezien de omvang van de verontreiniging is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Omdat zowel bij het huidige landbouwkundige gebruik van de locatie als bij het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin) sprake is van onaanvaardbare risico's moet de locatie met spoed worden gesaneerd.

In een saneringsplan (Saneringsplan Dorst-Oost, Oude Tilburgsebaan te Dorst, Tritium Advies, 4 april 2022) zijn de saneringsdoelstellingen en de saneringswerkzaamheden uitgewerkt. Het saneringsplan is als bijlage 12 opgenomen. Doelstelling van de sanering is het geschikt maken van de bodem van de ontwikkellocatie voor de toekomstige functie als wonen met tuin/groenstrook.

De grond wordt gesaneerd door middel van ontgraven. Op hoofdlijnen is de aanpak als volgt:

  • 1. ontgraven en afvoeren matig en sterk verontreinigde grond;
  • 2. verificatie grondsanering;
  • 3. opstellen evaluatierapport sanering.


Na afronding van de graafwerkwerkzaamheden wordt de saneringsput aangevuld. Het aanvullen van de saneringsput maakt geen onderdeel uit van de bodemsanering, maar wordt uitgevoerd tijdens het bouwrijp maken van het plangebied. Voor de sanering van de grond wordt de tussenwaarde voor koper en PCB als terugsaneerwaarde gehanteerd. Op basis van de resultaten van het verkennend en nader onderzoek wordt verwacht dat circa 1.170 m3 grond gesaneerd moet worden.

De Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft, namens Gedeputeerde Staten, op 3 juni 2022 de ernst en spoed van de bodemverontreiniging vastgesteld en ingestemd met het saneringsplan. De beschikking is als bijlage 13 opgenomen.

Saneringsmelding (perceel zuidwestelijk deel plangebied)

In het verkennend en nader bodemonderzoek (deel 2) (2020) en het daarop volgende aanvullende bodemonderzoek (2021) is in het zuidwestelijk deel van het plangebied, ter hoogte van de nieuwe ontsluitingsweg en het speelbos, een verontreiniging met zware metalen en PAK aangetroffen. Er is een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen) gedaan bij de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. De BUS-melding (Tritium Advies, 22 november 2022) is als bijlage 14 opgenomen.

Conclusie

Het aspect bodem is voldoende onderzocht voor de bestemmingsplanprocedure. De aangetroffen bodemverontreinigingen worden gesaneerd. Na sanering bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van Dorst-Oost.

4.2.2 Natuur

Wettelijk kader

De Wet natuurbescherming (Wnb) heeft per 1 januari 2017 de Boswet, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden.

Naast bescherming vanuit de Wnb zijn er ook gebieden die planologisch beschermd zijn. Het betreft het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De bescherming van het NNN verloopt via het ruimtelijke ordeningsrecht. Het Brabantse deel van het NNN staat bekend onder de naam Natuur Netwerk Brabant (NNB) en is beschermd via de Interim omgevingsverordening van de provincie.

Natuurtoets

In het plangebied is in 2019 een natuurtoets uitgevoerd. Gelet op de verstreken tijd is in 2023 een nieuwe natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets bestemmingsplan Dorst Oost 2023, Antea Group, 26 september 2023). De onderzoeksrapportage is als bijlage 15 opgenomen. De natuurtoets heeft bestaan uit een bureaustudie en een terreinbezoek.

Soortbescherming

Binnen het plangebied is geschikte biotoop aangetroffen voor beschermde soorten waarvoor geen algemene vrijstelling geldt. Het gaat om soorten uit de soortgroepen algemene broedvogels, vleermuizen, steenmarter en kleine marterachtigen. Voor de overige soort(groep)en is beoordeeld dat vervolgstappen niet aan de orde zijn.

Algemene broedvogels

Tijdens het terreinbezoek zijn enkele algemene broedvogels waargenomen (onder andere gaai, houtduif, staartmees, winterkoning, merel, lijster). De bosschages en overige vegetatie in en rondom het plangebied bieden nestgelegenheid aan deze algemene soorten. Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wnb. Als nesten aanwezig zijn, mogen deze tijdens de broedperiode (en wanneer deze in gebruik zijn) niet verwijderd of verstoord worden. Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening worden gehouden door kapwerkzaamheden niet uit te voeren in het broedseizoen (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wnb aan de orde.

Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dient het plangebied (waar de werkzaamheden plaatsvinden) vóór het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden voor (broed)vogels. Mocht ook dit niet mogelijk zijn, dient vooraf aan de werkzaamheden het plangebied gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een deskundig ecoloog. Als vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied, kunnen locatiespecifieke maatregelen worden voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is. Op deze manier kan rekening worden gehouden met eventuele broedgevallen.

Er zijn voor wat betreft broedvogels geen vervolgstappen aan de orde.

Vleermuizen

Vleermuizen kunnen hun verblijfplaats in gebouwen of bomen hebben. Gebouwbewonende vleermuizen verblijven met name in spouwmuren, onder dakbetimmering, achter boeiborden of op zolders. Boombewonende vleermuizen verblijven in gaten, holen of scheuren van voornamelijk grote bomen.

In het plangebied zijn geen gebouwen aanwezig die een geschikte verblijfplaats voor vleermuizen bieden. Er zijn daarom geen verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten in het plangebied. Ten westen van het plangebied is bebouwing aanwezig in Dorst. Deze woningen bevatten geschikte elementen voor verblijfplaatsen van vleermuizen. Langs de randen van het plangebied staan bomen. Enkele bomen worden als gevolg van het plan gekapt. De bomen zijn nagekeken om te onderzoeken of er holtes, scheuren of loshangend schors voor komen. Holtes ontbreken of zijn niet geschikt als vaste verblijfplaats. Vaste verblijfplaatsen van boombewonende vleermuissoorten in het plangebied kunnen daarom worden uitgesloten.

Vliegroutes van vleermuizen betreffen (vaak) lijnvormige elementen in het landschap die als verbinding tussen verblijfplaatsen en foerageergebied fungeren. In het plangebied zijn lijnvormige elementen aanwezig die kunnen dienen als vliegroute. Met de realisatie van het plan worden er weliswaar bomen gekapt, maar er blijven lijnvormige structuren beschikbaar. De lijnen schuiven alleen op. Er ontstaan als gevolg van de kap geen negatieve effecten op eventuele vliegroutes.

Foerageergebied van vleermuizen betreft locaties waar vleermuizen hun voedsel verzamelen. Dit kunnen uiteenlopende gebieden zijn. In het plangebied is sprake van opgaande begroeiing langs de randen en in de houtwallen. Daarbij is geen sprake van unieke beplanting en/of structuren die enkel in het plangebied aanwezig zijn. Bij verwijdering van de begroeiing blijft er voldoende beschut en geschikt foerageergebied over in de directe omgeving van het plangebied. Er is daardoor geen sprake van essentieel foerageergebied in het plangebied. De aanwezigheid van essentieel foerageergebied kan worden uitgesloten.

Door de realisatie van de woonwijk zal er in de aanlegfase en in de gebruikersfase sprake zijn van bouw- en straatverlichting. Vleermuizen zijn gevoelig voor verstoring door verlichting. Deze verstoring kan worden voorkomen door ’s nachts geen bouwlampen te gebruiken of, indien dit toch nodig is, bouwlampen te gebruiken die vleermuisvriendelijk zijn. Er zijn hier verschillende producten voor op de markt verkrijgbaar. Daarnaast moet bij het plaatsen van straatverlichting worden voorkomen dat deze uitstraalt op de omliggende percelen (bos/woonwijk). Op deze wijze worden de mogelijke verblijfplaatsen en foerageergebied als gevolg van de werkzaamheden en de nieuw aan te leggen woonwijk, niet geschaad of verstoord.

Er zijn voor wat betreft vleermuizen geen vervolgstappen aan de orde.

Steenmarter en kleine marterachtigen

Er kan niet op voorhand worden uitgesloten dat de steenmarter en de groep van kleine marterachtigen (met name wezel en bunzing) voor komen. De soorten zijn alle beschermd onder artikel 3.10 van de Wnb. Dit betekent dat verblijfplaatsen niet mogen worden aangetast.

Het advies is om nader onderzoek uit te voeren naar aanwezigheid en gebruik van martersoorten in het plangebied.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutse Bos ligt op circa 5,5 kilometer afstand ten noordwesten van het plangebied. Het Ulvenhoutse Bos is aangewezen voor de volgende habitattypen:

  • H9120 Beuken-eikenbossen met hulst;
  • H9160A Eiken-haagbeukenbossen;
  • H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen).

Deze habitattypen zijn gevoelig voor vermesting en verzuring door stikstofdepositie uit de lucht.

Daarnaast liggen in een straal van circa 15 tot 20 kilometer afstand van het plangebied nog diverse Natura2000 gebieden.

Bij het planvoornemen is er zowel sprake van een realisatiefase als gebruiksfase. Er kan daardoor sprake zijn van tijdelijke en permanente effecten. Door de afstand tot de Natura 2000-gebieden liggen deze buiten het invloedsgebied van alle storingsfactoren, met uitzondering van verzuring en vermesting door stikstofdepositie. Gezien de huidige overbelasting van stikstof in de Nederlandse natuur en de voorgenomen werkzaamheden zijn effecten als gevolg van vermesting en verzuring door stikstofdepositie in zowel de realisatiefase als de gebruikersfase niet op voorhand uit te sluiten.

Uit onderzoek naar stikstofdepositie (zie een volgende paragraaf) blijkt dat de stikstofdepositie zowel in de realisatie- als in de gebruiksfase niet boven de 0,00 mol/ha/jr uitkomt. Er zijn ten aanzien van Natura 2000-gebieden geen vervolgstappen aan de orde.

Natuur Netwerk Nederland

Ten gevolge van de ontwikkeling is sprake van effecten op het Natuur Netwerk Brabant (NNB). Er is sprake van directe aantasting in de vorm van ruimtebeslag en van externe werking op een deel van het resterende NNB. Vanwege het ruimtebeslag binnen het NNB is het werkingsgebied 'Natuur Netwerk Brabant' in de provinciale omgevingsverordening in 2022 herbegrensd door Gedeputeerde Staten. De externe effecten op het NNB worden deels gemitigeerd door het treffen van maatregelen in het bosgebied ten zuiden van het plangebied en worden voor het overige financieel gecompenseerd. In paragraaf 3.2.2 van deze toelichting is hier uitgebreid op ingegaan.

Overig provinciaal beleid (groenblauwe mantel)

Een klein deel van het plangebied is gelegen in de groenblauwe mantel. Het betreft een restant van een kleinschalig landbouwgebied met houtwallen. Er gaat een deel verloren als gevolg van de ontwikkeling van de woonwijk. In het ontwerp is rekening gehouden met natuurwaarden, onder meer door te voozien in brede groene zones met een verbinding richting het bosgebied. Daarnaast zijn groene randen ingepast langs het spoor waardoor dekking ontstaat waarlangs dieren zich kunnen verplaatsen. Door in de inrichting te kiezen voor gebiedseigen plantmateriaal, dat voedsel biedt aan de fauna kan verlies aan maïspercelen deels worden opgevangen. In beginsel zal bij uitvoering van de werkzaamheden verslechtering optreden. Echter voor de lange termijn worden (natuur)waarden gecreëerd waarvan flora en fauna profiteren.

Beschermde houtopstanden

De bosstrook in het zuidelijk deel van het plangebied valt onder de bescherming van de Wnb en maakt ook deel uit van het NNB. In het westelijk deel van de bosstrook worden bomen gekapt om de aanleg van een ontsluitingsweg richting de Oude Tilburgsebaan mogelijk te maken. Hiermee is sprake van fysieke aantasting van het NNB. Voor fysieke aantasting van het NNB geldt een compensatieplicht.

Omdat de te rooien bomen onder de bescherming van de Wnb vallen, is er in principe sprake van een meldings- en herplantplicht. In artikel 2.62, eerste lid, onder b van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant is echter een uitzondering opgenomen voor bestemmingsplannen waarvoor ook een planologische compensatie is vereist. Dit is voor onderhavig plan van toepassing. Er is hiermee vanuit de Wnb houtopstanden geen meldings- en herplantplicht aan de orde.

Nader onderzoek marterachtigen

Naar aanleiding van de resultaten van de natuurtoets is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van marterachtigen in het plangebied (Nader soortenonderzoek bunzing, wezel en steenmarter Dorst Oost, Antea Group, 29 juni 2023). De onderzoeksrapportage is als bijlage 16 opgenomen.

In het onderzoek is de 'Handreiking Kleine Marters in relatie tot soortbescherming' aangehouden. In (de omgeving van) het plangebied zijn wildcamera's en struikruivers (pvc buizen met wildcamera's) geplaatst. Tijdens de onderzoeksperiode zijn zeker twee individuele marters waargenomen. Het betreft de steenmarter en mogelijk de boommarter. In het nader onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken.

Steenmarter

Bij het nader onderzoek is de steenmarter in het plangebied waargenomen. Op basis van de waarnemingen kan worden vastgesteld dat er essentieel leefgebied voor de steenmarter aanwezig is in het projectgebied in de vorm van verblijfplaatsen.

Aantasting van een aanwezige verblijfplaats is een overtreding van de Wet natuurbescherming (artikel 3.10). Om deze reden dient een ontheffing Wnb te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant.

Boommarter

Op basis van de resultaten van het nader onderzoek kan niet worden uitgesloten dat de boommarter aanwezig is in het plangebied. Daarom wordt uitgegaan van een worst case scenario en wordt aangenomen dat de soort in het plangebied aanwezig is. Het voorkomen van essentieel leefgebied in het plangebied in de vorm van verblijfplaatsen kan om deze reden niet worden uitgesloten.

Aantasting van een aanwezige verblijfplaats is een overtreding van de Wet natuurbescherming (artikel 3.10). Om deze reden dient een ontheffing Wnb te worden aangevraagd bij het bevoegd gezag, de provincie Noord-Brabant.

Ontheffing Wet natuurbescherming

Het verwijderen van verblijfplaatsen van de steenmarter en boommarter is een overtreding van de Wet natuurbescherming. Voor de uitvoering van de voorgenomen werkzaamheden is daarom een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. In de ontheffingsaanvraag dienen mitigerende en compenserende maatregelen opgenomen te worden om negatieve effecten op de steenmarter en boommarter als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden te mitigeren en compenseren. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • het plaatsen van steenmarter-/boommarterkasten;
  • het realiseren van een ecologische verbinding tussen spoorzone en plangebied en omliggende terreinen;
  • het verbeteren van leefgebied in de directe omgeving van het plangebied.

Er geldt een gewenningsperiode van 6 maanden. Een en ander kan worden uitgewerkt in een activiteitenplan, dat deel uitmaakt van de ontheffingsaanvraag.

Op dit moment wordt een ontheffingsaanvraag voorbereid. Mede gelet op de fysieke mogelijkheden om in (de omgeving van) het plangebied mitigerende/compenserende maatregelen, zoals plaatsing van marterkasten en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied, te treffen mag worden aangenomen dat een ontheffing zal worden verleend. De aanwezigheid van verblijfplaatsen van marters in het plangebied staat de vaststelling van het bestemmingsplan daarom niet in de weg.

Stikstofdepositie-onderzoek

Antea Group heeft een stikstofdepositie-onderzoek verricht ten behoeve van dit bestemmingsplan (Stikstofdepositie-onderzoek bestemmingsplan Dorst-Oost, Antea Group, 17 november 2023). De onderzoeksrapportage is als bijlage 17 opgenomen. In het kader van de Wet natuurbescherming is voor de gebruiks- en realisatiefase van het plan nagegaan of het plan een toename van de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden veroorzaakt. In dat geval kunnen verslechterende of significant verstorende effecten op een Natura 2000-gebied op voorhand niet worden uitgesloten.

Voor de referentiesituatie is uitgegaan van de huidige feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie. In de referentiesituatie is sprake van emissies afkomstig van de bemesting van landbouwgrond. Voor de toekomstige situatie is ervan ervan uitgegaan dat de woningen in drie jaar worden gebouwd (circa 55 woningen per jaar). Het maatgevende jaar is het jaar waarin 2/3 van de woningen in gebruik is, en nog 1/3 van de woningen wordt gebouwd. Hier komen de emissies van de gebruiks- en realisatiefase samen. Om een 'worst case' benadering toe te passen is ervan uitgegaan dat de bouw van het geluidscherm binnen het maatgevende jaar valt. In de praktijk zal het geluidscherm eerder worden gebouwd.

Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator blijkt dat in het maatgevende jaar, de emissies van de realisatiewerkzaamheden en tevens gebruiksactiviteiten (verkeersgeneratie) niet leiden tot een toename van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op omringende Natura-2000 gebieden.

Uit de berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator blijkt tevens dat het wegverkeer dat van en naar de planlocatie gaat rijden in de volledige gebruiksfase niet leidt tot een toename in stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol per hectare per jaar stikstofdepositie op omringende Natura-2000 gebieden.

Significante gevolgen kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.

Borging in het bestemmingsplan

Uit het stikstofdepositie-onderzoek blijkt dat significante negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten. De stikstofdepositie die het gevolg is van de realisatie en het gebruik van woningen in Dorst Oost is namelijk in geen enkel jaar hoger dan de stikstofdepositie in de referentiesituatie. De stikstofdepositie in de referentiesituatie is de stikstofdepositie die het gevolg is van het huidige agrarische gebruik van de gronden.

In het stikstofonderzoek is uitgegaan van realistische (en waar nodig worst case) uitgangspunten voor de bouw van Dorst Oost, waaronder een bouwduur van 3 jaar en dus een bouwtempo van circa 55 woningen per jaar. In artikel 12.1 en 12.4 van de planregels zijn regelingen opgenomen die borgen dat de stikstofdepositie vanwege de realisatie en het gebruik van woningen in Dorst Oost in geen enkel jaar hoger is dan de stikstofdepositie in de referentiesituatie. Hiermee borgt het bestemmingsplan dat er geen significante negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden.

Conclusie

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn een natuurtoets, een nader onderzoek naar steenmarters en kleine marterachtigen en een stikstofdepositie-onderzoek verricht. Uit de onderzoeken blijkt dat er op grond van de Wet natuurbescherming (soortenbescherming, gebiedsbescherming en bescherming van houtopstanden) geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. Er moet weliswaar een ontheffing voor de steenmarter en de boommarter worden verkregen, maar aangenomen mag worden dat die ontheffing zal worden verleend. Er zijn daarom geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is van belang indien relevante invloeden vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, de risicobron, mogelijk zijn op te beschermen objecten of terreinen. De laatste worden als (geprojecteerd) (beperkt) kwetsbare objecten aangeduid. Voor de risicobeoordeling zijn vier begrippen vooral van belang: het plaatsgebonden risico, het plasbrandaandachtsgebied, het groepsrisico en het invloedsgebied. De wet- en regelgeving en het beleid zijn gericht op het voorkomen en beheersen van risicovolle activiteiten en de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.

Wettelijk kader

Deze wetgeving is grotendeels gebaseerd op de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wet op de Veiligheidsregio’s. De relevante wet- en regelgeving voor dit plan betreft:

  • a. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en bijbehorende Regeling;
  • b. Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en bijbehorende Regeling Basisnet;
  • c. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende Regeling.

Beleid

Daarnaast geldt het door de raad vastgestelde Beleid externe veiligheid van Oosterhout 2017. De gemeente Oosterhout heeft in haar beleid vastgelegd dat externe veiligheid erop is gericht om de risico's voor haar burgers en de bedrijven te voorkomen. Indien er risico’s zijn toegelaten, worden die zoveel mogelijk beperkt en moeten die beheersbaar zijn. Tenslotte moeten de mogelijkheden voor de evacuatie van personen en de voorbereiding op de bestrijding van een ramp voldoende zijn. Risicobronnen zijn niet toegelaten buiten aangewezen risicogebieden zoals een industrieterrein. Echter kunnen op bestaande (spoor)wegen en vaarwegen risico's niet worden uitgesloten. Het beleid houdt ook in dat minder zelfredzame personen binnen het invloedsgebied van een risicobron beter moet worden beschermd.

Begrippen

Bij alle regelingen komen de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico aan de orde. Het begrip plasbrandaandachtsgebied (gebied waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening dient te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen) wordt alleen bij (spoor)wegen toegepast.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans per jaar aan dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt, als rechtstreeks gevolg van een calamiteit, veroorzaakt door een ongeval met gevaarlijke stoffen of een ongeval met een vliegtuig. Het plaatsgebonden risico bedraagt standaard maximaal 10-6. Het wordt vaak weergegeven als een afstand behorende bij die norm. Het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geeft het gebied aan dat een persoon, onbeschermd, als gevolg van de stralingswarmte overlijdt. Deze wordt uitgedrukt in een afstand.

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt over het algemeen bepaald binnen de afstand waar nog 1% van de personen als gevolg van een calamiteit overlijdt.

Toets

Antea Group heeft een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Externe veiligheid plangebied Dorst-Oost, Antea Group, 20 februari 2020). De onderzoeksrapportage is als bijlage 18 opgenomen. In de omgeving van het plangebied is één relevante risicobron aanwezig: de spoorlijn Breda – Tilburg (zie figuur 4.3).

Aan de andere zijde van de spoorlijn zijn twee risicobronnen (propaantanks 3.000 liter) aanwezig. Deze tanks hebben (op basis van t/m 5 bevoorradingen per jaar) een maximale veiligheidsafstand van 10 meter (overeenkomstig de Risicokaart). Daarmee ligt de maximale veiligheidsafstand buiten het plangebied. Deze propaantanks voldoen derhalve aan het Activiteitenbesluit milieubeheer en hoeven daarom niet nader beschouwd te worden. Wel kan bij het vullen van de tanks een calamiteit optreden. Vanuit het Activiteitenbesluit bestaat er geen verplichting om de bevoorrading van de propaantanks te beoordelen op groepsrisico. Dit is namelijk vastgesteld in het Bevt. Het groepsrisico zal (gezien het aantal transporten en de afstand tot het plangebied) echter altijd lager zijn dan 10% van de oriëntatiewaarde. Dit is te herleiden uit de vuistregels uit de bijlage van het HART (Handleiding Risicoanalyse Transport) (zie tabel 1-7 bijlage HART). Derhalve is een beperkte verantwoording verplicht. In de rapportage, die als bijlage 18 is opgenomen, zijn elementen aangedragen ter verantwoording van het groepsrisico.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0020.png"  

Figuur 4.3: Ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen (Antea Group)

Plasbrandaandachtsgebied

De spoorlijn heeft een plasbrandaandachtsgebied. Het plasbrandaandachtsgebied is wettelijk vastgesteld en bedraagt 30 meter (gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf). Voor het bouwen binnen deze afstand gelden aanvullende bouwkundige eisen vanuit het Bouwbesluit (zoals 60 minuten brandwerendheid). In het plan is rekening gehouden met het plasbrandaandachtsgebied. Er worden geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen dit gebied gerealiseerd. Dit is vastgelegd in de regeling van dit bestemmingsplan.

Plaatsgebonden risico

Het risicoplafond van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is vastgelegd in de Regeling basisnet. Hierin staat vermeld dat er voor de spoorlijn ter hoogte van het plangebied sprake is van een maximale PR 10-6-contour van 1 meter. Het plaatsgebonden risico levert daarmee geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

Groepsrisico

Aangezien het plangebied zich binnen 200 meter van het spoor bevindt, dient in het kader van een ruimtelijke procedure de invloed van de ontwikkeling op de hoogte van het groepsrisico te worden beschouwd. In de Regeling basisnet is de transportintensiteit voor deze spoorlijn aangegeven die dient te worden gehanteerd bij groepsrisicoberekeningen.

Voor het bepalen van het groepsrisico is een groepsrisicoberekening uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat de hoogte van het groepsrisico toeneemt in de toekomstige situatie, maar dat zowel in de huidige als de toekomstige situatie het groepsrisico lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Beleidsmatig geldt een waarde van 1 als maximum. Een volledige verantwoording van het groepsrisico is daarom, conform artikel 8 van het Bevt, niet nodig. Er kan worden volstaan met een beperkte groepsrisico verantwoording waarbij wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Verantwoording groepsrisico

Naast de hoogte van het groepsrisico zijn de relevante rampscenario's van belang. Ten gevolge van een incident op het spoor zijn een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion), een plasbrand en een gifwolk relevante scenario's. Daarnaast kan - bij een calamiteit met het vullen van de propaantanks - een explosie plaatsvinden.

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario. Gerichte risicocommunicatie (bijvoorbeeld via NL-Alert) met bewoners en gebruikers van het gebied kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Bij een dreigend incident kan vluchten de beste optie zijn. Het stedenbouwkundig ontwerp heeft een open karakter waarbij het mogelijk is om van de risicobron af te vluchten. Doordat in het stedenbouwkundig plan en in dit bestemmingsplan is voorzien in een ontsluiting op de Oude Tilburgsebaan hebben bewoners een directe mogelijkheid om vanuit het plangebied in zuidelijke richting - en dus van het spoor af - te vluchten als dat noodzakelijk is. Zonder directe ontsluiting op de Oude Tilburgsebaan zou al het verkeer in het geval van een calamiteit in westelijke richting moeten worden afgewerkt, over wegen die op korte afstand (binnen 200 meter) van de spoorlijn liggen. In het onderzoek is per scenario het gewenste handelingsperspectief beschreven. De beoogde ontwikkeling is niet specifiek gericht op beperkt zelfredzame personen. Er wordt daarom niet verder ingegaan op de zelfredzaamheid van beperkt zelfredzame groepen.

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario's vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen). De Veiligheidsregio heeft protocollen voor het bestrijden van deze scenario's. De Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant moet in het kader van de ruimtelijke procedure in de gelegenheid gebracht worden om advies uit te brengen.

Het onderzoek is toegestuurd aan de Brandweer Midden- en West-Brabant. De brandweer heeft aangegeven dat het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies 2021 van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant en dat er geen kwetsbare objecten binnen 30 meter van het spoor mogelijk zijn.

Veiligheid op het spoor

Er wordt langs het spoor een geluidscherm toegepast. Om de veiligheid op het spoor te borgen, de evacuatie van personen en rampbestrijding mogelijk te maken, worden om de 200 meter toegangsdeuren in het scherm toegepast. Deze zijn alleen vanaf het spoor te gebruiken. De deuren zijn door hulpdiensten vanaf het plangebied te openen. Er worden stabiele opstelplaatsen voor hulpdiensten aangebracht met eventuele keerlussen.

Conclusie

Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorweg worden de risico’s zoveel mogelijk voorkomen of beperkt. Dat laat onverlet dat een calamiteit zich kan voordoen. Gelet op de afstanden en maatregelen wordt de veiligheidssituatie aanvaardbaar geacht.

4.2.4 Geluid

Wettelijk kader 

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Toets

Industrielawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidszone industrielawaai. Industrielawaai vormt voor voorliggende ontwikkeling geen belemmering.

Wegverkeerslawaai

Er is akoestisch onderzoek verricht naar wegverkeerslawaai (Akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder nieuwbouw project plangebied Dorst-Oost, Antea Group, 17 maart 2021). De onderzoeksrapportage is als bijlage 19 opgenomen.

Geluidbelasting vanwege N282 (Rijksweg)

Alle wegen in het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn 30 km/h-wegen, met uitzondering van de N282 (Rijksweg). Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de hoogste geluidbelasting vanwege de N282 in het plangebied 45 dB is, exclusief aftrek. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Geluidbelasting vanwege overige wegen

Als gevolg van de bewoning van het plangebied zullen nieuwe verkeersbewegingen (1.462 per werkdag) van en naar het gebied plaatsvinden. Dat zijn 1.316 voertuigen per weekdag. Het plangebied wordt volledig ontsloten via de bestaande wegen aan de westzijde van het gebied, met name de Cypressenstraat, De Meerberg en Oude Tilburgsebaan. De verkeersstromen komen uit op de Spoorstraat. Daardoor zal het verkeer en de geluidbelasting op die bestaande wegen toenemen. In het onderzoek wegverkeerslawaai is (de toename van) de geluidbelasting berekend.

Alle wegen in de directe omgeving van het plangebied (zowel de bestaande als de nieuwe wegen) zijn 30 km-wegen. Toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan de orde, omdat er geen sprake is van geluidgezoneerde wegen. Er moet wel aan de Wet ruimtelijke ordening worden voldaan. Daarin is bepaald dat er sprake moet zijn van goede ruimtelijke ordening. In de jurisprudentie wordt dat uitgelegd als dat er met het plan sprake moet zijn van een goed woon- en leefklimaat. Voor de geluidbelasting betekent het dat die aanvaardbaar moet zijn. Daarbij zijn de aard van de omgeving, het absolute geluidniveau, de verandering daarvan, het geluidbinnenniveau en het aantal woningen dat het betreft van belang. Daarnaast mogen ook de andere belangen een rol spelen zoals het grote belang van nieuwe woningen.

Er is sprake van een stedelijke, behoorlijk woondichte omgeving. In het algemeen wordt aangenomen dat een geluidbelasting die voldoet, in analogie, aan de grenswaarde van de Wet geluidhinder (48 dB), als aanvaardbaar mag worden beschouwd. Het betreft hier, op enkele nieuwere woningen na, vooral oudere woningen die zijn gelegen aan klinkerwegen. Er mag worden aangenomen dat in de meeste gevallen er sprake zal zijn van ten minste 20 dB gevelisolatie. Dat betekent dat dan aan de binnenwaarde van 33 dB kan worden voldaan. Gelet daarop wordt een toename tot de 'grenswaarde' aanvaardbaar geacht.

Op grond van het Bouwbesluit geldt een eis voor de binnenwaarde van 33 dB (bij nieuwbouw). Een zelfde eis geldt op grond van de Wet geluidhinder ook in het geval een hogere waarde wordt vastgesteld bij een bestaande woning. Voor de berekening van de gevelisolatie moet de geluidbelasting op de gevel van 48 dB worden verhoogd met een wettelijke aftrekcorrectie van 5 dB, samen 53 dB. 53 (buiten) – 20 (isolatie) = 33 dB (binnenwaarde).  

Voor de genoemde wegen neemt de geluidbelasting tot boven die 'grenswaarde' toe. Dat er sprake is van enige toename van de geluidbelasting is gelet op de andere belangen dan geluid niet onredelijk. Er kan daarvoor aansluiting worden gezocht, in analogie, bij de systematiek van de reconstructie in de Wet geluidhinder. Onder reconstructie wordt verstaan dat een weg wordt heringericht en waarbij meer verkeer mogelijk is. Een geluidtoename van 2 dB (afgerond) betekent dat maatregelen moeten worden onderzocht en zonodig hogere waarden worden vastgesteld. Nu de Wet geluidhinder niet rechtstreeks van toepassing is kunnen ook geen hogere waarden worden vastgesteld.

Voor een toename met meer dan 2 dB boven de 'grenswaarde' (per weg bepaald) moet daarom een geluidmaatregel worden getroffen, tenzij het om bijzondere bezwaren niet kan. In dit geval zijn alle wegen voorzien van klinkerverharding. Het wegdek kan technisch relatief eenvoudig worden vervangen door stille klinkers. De geluidbelasting zal daardoor aan de bron met 2,2 dB afnemen. De toename moet ten minste worden gereduceerd tot de 2 dB toename boven de 'grenswaarde'. Uit het geluidrapport blijkt dat de toename van het verkeer op Spoorstraat een toename van de geluidbelasting zal veroorzaken van maximaal 1,2 dB. Dat is minder dan de genoemde 2 dB.

De gemeente zal er zorg voor dragen dat de geluidtoename vanwege de overige drie wegen op de gevel van bestaande woningen nooit meer dan 2 dB boven de 'grenswaarde' zal uitkomen als gevolg van het verkeer van en naar het plangebied (voorwaarde). Uitzondering daarop is de situatie dat het slechts enkele woningen betreft en de kosten niet in verhouding staan tot de geluidreductie. In de praktijk is de wegmaatregel pas nodig indien de toename van 2 dB wordt bereikt. Hoewel dat per weg verschilt zal dat bij een bezetting van 40-50% van de nieuwe woningen het geval zijn. De gemeente zal daarom de verkeerstoename monitoren (tellen) en op basis daarvan vaststellen of nog aan de voorwaarde wordt voldaan en anders een maatregel treffen. Op deze wijze achten we, gelet op het grote belang van woningbouw, dat er sprake zal zijn van een aanvaardbare geluidsituatie bij de bestaande woningen.

Railverkeerslawaai

Een plan moet voldoen aan de Wet geluidhinder en er moet sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Woningen zijn geluidgevoelige objecten die moeten worden beschermd tegen de geluidhinder vanwege een spoorweg. Het plangebied ligt naast de drukke spoorlijn Breda-Tilburg waarop ook goederentreinen rijden. De plangebied is geheel gelegen in de geluidzone van de spoorweg.

De geluidbelasting vanwege de spoorweg op de gevel van een woning mag niet meer bedragen dan 55 dB. Indien die waarde wordt overschreden moeten geluidmaatregelen worden onderzocht om de geluidbelasting te verminderen. De doelmatige maatregelen moeten worden getroffen tenzij daartegen één of meer van de wettelijke bezwaren zijn in te brengen (artikel 110a Wet geluidhinder). Daarnaast achten wij dat gelet op de aard van het geluid en het drukke traject met goederentreinen en de woonomgeving dat de geluidbelasting bij een woning niet hoger mag zijn dan 60 dB (1e verdieping), zodat het woon- en leefklimaat aanvaardbaar blijft.

Voor zover na het treffen van geluidmaatregelen de grenswaarde nog wordt overschreden moet voor de vaststelling van het plan een hogere waarde zijn vastgesteld door of namens het college. Deze mag niet meer bedragen dan 68 dB. Er is akoestisch onderzoek verricht naar railverkeerslawaai (Akoestisch onderzoek railverkeer plangebied Dorst-Oost, Movares, 3 december 2020). De onderzoeksrapportage is als bijlage 20 opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat de grenswaarde van 55 dB bij een groot aantal woningen wordt overschreden. De geluidbelasting varieert van 61- 68 dB (bijlage V geluidrapport railverkeerslawaai). Daarom zijn geluidmaatregelen onderzocht. Geluidmaatregelen kunnen zijn raildempers (aan de spoorstaven) of een geluidscherm of -wal. De raildempers zijn niet nader onderzocht omdat het effect daarvan beperkt is tot maximaal 3 dB. Daarmee zou tevens nog een geluidscherm nodig zijn om voldoende geluidreductie te bereiken. Tevens zijn de kosten in verhouding tot het rendement hoog.

Het toepassen van een geluidwal is in de voorfase wel onderzocht maar heeft als bezwaar dat gelet op de vereiste hoogte een groot ruimtebeslag van 20-30 m benodigd zou zijn. Daarom is alleen een geluidscherm onderzocht dat is gelegen net buiten de spoorinfra en verloopt vanaf het bestaande geluidscherm bij de bestaande woningen tot het einde van het plangebied aan de oostzijde met een bijna haakse aansluiting langs de oostzijde van het plangebied.

Voor de beoordeling van de financiële doelmatigheid is aangesloten bij de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder. Dat is een regeling de verplicht is voor rijkswegen en spoorwegen maar ook gebruikt kan worden voor provinciale of gemeentelijke wegen of bij gemeentelijke ontwikkelingen bij spoorwegen. In het onderzoek is daarvan gebruik gemaakt. Met de regeling is de financiële doelmatigheid te toetsen, de redelijke verhouding tussen kosten en te behalen geluidreductie.

Uit het onderzoek is gebleken dat een geluidscherm van 6 m of hoger ten opzichte van de bovenste spoorstaaf financieel doelmatig is, maar dat daar bezwaren van landschappelijke en stedenbouwkundige aarde tegen in gebracht kunnen worden. Tevens kan een hoger scherm belemmerend zijn voor één of meer bestaande woningen aan de noordzijde van de spoorweg. Gebleken is dat slechts bij één woning dicht aan het spoor er vrij zicht is op de spoorbaan. Echter door een besluit van de Minister van I&W, op verzoek van de gemeente, wordt er bij die woning en enkele andere woningen aan het spoor een geluidscherm aangebracht (op de spoorinfra). Uit een zichtanalyse is geconstateerd dat een hoogte van ten minste 6 m ten opzichte van de bovenste spoorstaaf geen relevante extra zichtbeperking oplevert vanuit de woning.

Gelet daarop zal een geluidscherm van 6 m of hoger ten opzichte van de bovenste spoorstaaf worden toegepast. Die zal absorberend worden uitgevoerd aan de zijde van het spoor (0,1). Aan de zijde van het plangebied hoeft het scherm niet absorberend te worden uitgevoerd. Met het scherm wordt voldaan aan het eerder genoemde vereiste van de gemeente en aan de Wet geluidhinder.

Uit bijlage IV van het geluidrapport railverkeerslawaai blijkt, bij een mogelijk stedelijke ontwerp, dat:

  • bij alle (circa 165) woningen zal worden voldaan aan de grenswaarde op de begane grond (<=55 dB);
  • bij circa 9 woningen de grenswaarde wordt overschreden op de eerste verdieping (maximaal 56 dB);
  • bij circa 49 woningen de grenswaarde wordt overschreden op de tweede verdieping (maximaal 59 dB).

Voor de woningen waarvoor met toepassing van het geluidscherm van 6 m hoog de grenswaarde op de gevel van een woning zal worden overschreden zijn voor de vaststelling van dit plan door het college hogere waarden vastgesteld op basis van de geluidcontouren. Het hogere waardenbesluit is opgenomen als bijlage 21 bij deze toelichting. Omdat er vanwege de omliggende wegen wordt voldaan aan de grenswaarde is er geen sprake van samenloop van verschillende geluidbronsoorten en vormt dat geen belemmering om hogere waarden vast te stellen.

In de praktijk zal bij de realisatie van de woningen er sprake zijn van afscherming door woningen. Daardoor zal de geluidbelasting bij de 2e lijns bebouwing en verder een lagere geluidbelasting heersen dan de geluidcontouren in bijlage IV van het rapport aangeven. Daardoor zullen er ook geen of nauwelijks extra gevelmaatregelen zijn vereist op grond van het Bouwbesluit. De toepassing van het geluidscherm zorgt er ook voor dat de geluidbelasting bij alle bestaande woningen van de kern van Dorst (oostzijde en zuidoostzijde) ook zal afnemen met aan de rand maximaal circa 6 dB waardoor het woon- en leefklimaat vanwege de spoorweg binnen en buiten sterk zal verbeteren. Het woon- en leefklimaat in het plangebied is met een geluidbelasting van maximaal 55 dB bij alle woningen op de begane grond aanvaardbaar. Op de 1e verdieping en 2e verdieping is dat overal dan ca. 1 – 2 dB hoger. Behalve bij de 1e lijns bebouwing zal het overal onder de 55 dB zijn gelegen.

Om er zorg voor te dragen dat bij het gebruik van een woning wordt voldaan aan de berekende geluidbelasting is in de regels en op de verbeelding geborgd dat het geluidscherm aanwezig is op het moment dat de eerste woning waarvoor de grenswaarde van 55 dB wordt overschreden in gebruik wordt genomen.

Controle op actualiteit

De akoestische onderzoeken die zijn verricht voor Dorst Oost dateren uit 2020 (railverkeerslawaai) en 2021 (wegverkeerslawaai). In 2023 is daarom geverifieerd of de resultaten van de onderzoeken nog actueel zijn (Memo controle actualiteitswaarde eerdere geluidonderzoeken bestemmingsplan Dorst, herziening 3 (Dorst Oost), Antea Group, 24 april 2023). De onderzoeksnotitie is als bijlage 22 opgenomen.

Wegverkeerslawaai

In het onderzoek is met behulp van geactualiseerde uitgangspunten opnieuw berekend wat de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai is in het maatgevende jaar 2033. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege de N282 ter plaatse van de woningen in het plangebied ten hoogste 42 dB (inclusief correctie van artikel 110g van de Wet geluidhinder) bedraagt en daarmee voldoet aan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 48 dB op grond van artikel 82 van de Wet geluidhinder.

Eveneens blijkt dat de geluidbelasting van de niet-gezoneerde (30 km/uur) gemeentewegen ten hoogste 44 dB zal bedragen. Alhoewel voor deze wegen in formele zin geen geluidnorm van toepassing is blijkt dat – net als voorheen – in analogie met de Wet geluidhinder de geluidbelasting van deze wegen lager is dan ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, en deze geluidbelasting daardoor algemeen aanvaardbaar wordt geacht.

De conclusies van het eerdere wegverkeersgeluidonderzoek zijn daarom nog steeds actueel. Er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai

In december 2022 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat een nieuw ‘Register Spoor’ vastgesteld. De berekeningen zijn uitgevoerd met dit nieuwe register, waarbij is uitgegaan van een volledig benut geluidproductieplafond.

Uit de geluidberekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van de tweede bouwlaag van de woningen nog steeds 60 dB of minder zal bedragen (gemeente-eis), en dat de geluidbelasting nergens hoger zal zijn dan de maximaal vast te stellen hogere waarde van 68 dB. De conclusies van het rapport van eerdere railverkeersgeluidonderzoek zijn daarom nog steeds actueel.

Conclusie

Wegverkeerslawaai

Het plan voldoet voor de gezoneerde wegen aan het Wet geluidhinder. De geluidbelasting als gevolg van de niet-gezoneerde wegen wordt aanvaardbaar geacht. Het bestemmingsplan is vanuit dit aspect uitvoerbaar. Voor de bestaande wegen waar in de praktijk sprake is van een toename met meer dan 2 dB boven de 'grenswaarde' worden geluidmaatregelen getroffen.

Spoorweglawaai

Het plan voldoet ruimschoots aan de Wet geluidhinder en ook aan de gemeentelijk eis van maximaal 60 dB op de eerste verdieping van een woning. Het is daarvoor wel noodzakelijk om een absorberend geluidscherm van 6 m of hoger ten opzichte van de bovenste spoorstaaf toe te passen. Dat is geborgd in de regels. Voor enkele woningen is vóór vaststelling van het plan een hogere waarde vastgesteld die is opgenomen als bijlage 21. Met het geluidscherm is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in en buiten het plangebied en worden er geen derden onaanvaardbaar belemmerd.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in titel 5.2 van de Wet milieubeheer. In de Wet milieubeheer zijn onder andere kaders vastgelegd voor projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, voor projectsaldering, voor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit en voor het toetsen aan grenswaarden.

In het 'Besluit niet in betekenende mate' en de daarop gebaseerde 'Regeling niet in betekenende mate' is geregeld welke projecten niet getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Projecten die maximaal 3% van de grenswaarde (= 1,2 µg/m³ voor zowel NO2 als PM10) bijdragen aan de lokale luchtkwaliteit vallen onder de definitie van 'niet in betekenende mate' en hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden. De grens voor woningbouwplannen ligt op grond van de 'Regeling niet in betekenende mate' per definitie op 1.500 woningen. Als er twee ontsluitingswegen zijn, mag een grens van 3.000 woningen worden gehanteerd.

Toets

Binnen het plangebied worden maximaal 165 woningen gerealiseerd. Het aantal woningen ligt daarmee ruimschoots onder de drempel van 1.500/3.000 woningen die geldt op grond van de 'Regeling niet in betekenende mate'. Een toets aan de grenswaarden is voor dit bestemmingsplan daarom niet noodzakelijk.

nibm-tool

Hoewel de bouw van 165 woningen valt onder een categorie die per definitie 'niet in betekenende mate' bijdraagt, is volledigheidshalve een berekening gemaakt met de nibm-tool. De nibm-tool is een specifieke rekentool die is ontwikkeld door het toenmalige Ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil. Met de nibm-tool kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.

Het grote voordeel van deze nibm-rekentool is dat slechts een beperkt aantal invoergegevens nodig is. Alleen het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel vrachtverkeer worden ingevoerd. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case. Met beperkte invoergegevens kan dus eenvoudig worden vastgesteld of een plan 'niet in betekenende mate' is. 

Voor Dorst-Oost is gebruikgemaakt van de nibm-tool (versie 2022). Als gevolg van de bouw van woningen in het plangebied zullen extra verkeersbewegingen (1.462 per werkdag) van en naar het gebied plaatsvinden. Dat zijn 1.316 voertuigen per weekdag. Uitgaande van een aandeel vrachtverkeer van 2%, blijkt uit de berekeningen met de nibm-tool dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. De resultaten bevestigen dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt en dat een wettelijke toets aan de grenswaarden niet noodzakelijk is.

Luchtkwaliteit in en rond het plangebied

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. In de monitoringstool zijn de N282 (Rijksweg) en een deel van de Spoorstraat opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0021.png"

Figuur 4.4: Toetspunten NSL-monitoring in de omgeving van het plangebied

Uit de monitoringstool volgt dat de concentratie NO2 langs de Rijksweg en de Spoorstraat zowel in het monitoringsjaar 2021 als in het monitoringsjaar 2030 tussen de 10 en 20 µg/m3 ligt. De concentratie PM10 ligt in 2021 tussen de 15 en 20 µg/m3 en in 2030 tussen de 10 en 15 µg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3 die zowel voor NO2 als PM10 geldt. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 µg/m3 als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt ook niet overschreden: de concentratie PM2,5 ligt rond de 10 µg/m3. In en rond het plangebied is uit oogpunt van luchtkwaliteit dus sprake van een goed woon- en leefklimaat.  

Conclusie

Woningbouw in Dorst-Oost draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Bovendien wordt in en rond het plangebied ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Er zijn uit oogpunt van luchtkwaliteit daarom geen belemmeringen voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.2.6 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) (hierna: VNG-brochure) geeft handreikingen voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving en voor de inpassing van gevoelige bestemmingen nabij bedrijven. Het is geen wet, maar een gangbare manier om milieuzonering toe te passen. In de VNG-brochure worden per bedrijfssoort en per milieuaspect indicatieve afstanden gegeven (hierna: VNG-afstanden) tot gevoelige objecten. Deze milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten gesitueerd worden. Indien aan de VNG-afstand wordt voldaan, kan gesteld worden dat hinder niet te verwachten is.

Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De VNG-publicatie legt niet vast wat wel en niet is toegestaan. Een gemeente beslist zelf of ze op een bepaalde locatie bedrijven of woningen mogelijk wil maken (gemeentelijke beleidsvrijheid). De gemeente dient dit wel op een zorgvuldige wijze af te wegen en te verantwoorden. De handreiking is een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen concreet voor een locatie in te vullen.

Het toetsingskader voor omgevingsvergunningen en planherzieningen is erop gericht om onoverkomelijke problemen bij de latere vergunningverlening aan bedrijven te voorkomen. Dit impliceert een toetsing op hoofdlijnen.

Richtafstanden en omgevingstypen

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen. Deze richtafstandenlijst geeft voor een scala aan typen van bedrijvigheid de richtafstanden tot gevoelige bestemmingen. Daarbij worden indicatieve richtafstanden gegeven voor de milieuaspecten geluid, stof, geur en veiligheid. Het aspect geluid geeft voor de meeste bedrijven de maatgevende (grootste) afstand. De richtafstanden en index gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf binnen het betreffende type bedrijvigheid. De richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten. De VNG-publicatie is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

De richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk (of rustig buitengebied), ingericht volgens het principe van functiescheiding. Als de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan (gemotiveerd) worden uitgegaan van gemengd gebied. Dit zijn gebieden waar bewust verschillende functies (wonen en bedrijvigheid) met elkaar worden gemengd, zoals (winkel)centra. Voor deze gebieden wordt een hogere milieubelasting aanvaardbaar geacht. Hierbij is vanwege de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al sprake van een hogere milieubelasting. In gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Toepassing toetsingskader Geluid VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering”

Het toetsingskader geluid uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' bestaat uit vier stappen. Per stap wordt de geluidbelasting groter en de onderzoeks- en motiveringsplicht zwaarder.

Stap 1: Indien de richtafstand voor het aspect geluid niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect geluid in beginsel achterwege blijven: inpassing is mogelijk.

Indien stap 1 niet toereikend is, dan is inpassing mogelijk wanneer wordt voldaan aan geluidsnormen (stap 2) en maximale geluidsnormen (stap 3). Bij een hogere geluidbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient het dit grondig te onderzoeken, onderbouwen, en motiveren waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbronnen moet worden betrokken.

Hierna wordt stap 1 uitgevoerd: het toetsen aan de richtafstanden.

Toets

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich, naast wonen, verschillende functies. Gelet op de (directe) omgeving rondom het plangebied wordt voor deze locatie het omgevingstype 'rustige woonwijk' gehanteerd.

Drinkwaterproductiebedrijf (Wethouder van Dijklaan 13)

Ten noordwesten van het plangebied is een drinkwaterproductiebedrijf aanwezig. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 50 meter. De daadwerkelijke afstand van het bedrijfsperceel bedraagt circa 120 meter tot aan het plangebied.

Restaurant (Wethouder van Dijklaan 19)

Ten noorden van het plangebied is een restaurant aanwezig. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 10 meter. De daadwerkelijke afstand van perceel bedraagt circa 130 meter tot aan het plangebied.

Militair oefenterrein

Ten oosten van het plangebied is een militair oefenterrein, behorende bij Vliegbasis Gilze-Rijen, aanwezig. De daadwerkelijke afstand van het militair oefenterrein bedraagt circa 160 meter tot aan het plangebied. De gronden worden slechts incidenteel gebruikt voor oefeningen en zijn ingericht als bos- en natuurgebied. Van belemmeringen is geen sprake.

Agrarische bedrijven

Ten zuiden van het plangebied is een aantal agrarische bedrijfspercelen gelegen. Ter plaatse van deze bedrijfspercelen zijn verschillende vormen van agrarisch bedrijvigheid toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van maximaal 200 meter. De daadwerkelijke afstand bedraagt circa 400 meter.

Geconcludeerd wordt dat ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden. Woningen betreffen geen milieubelastende activiteiten in het kader van Bedrijven en milieuzonering.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

4.2.7 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv kent één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Toets

De dichtstbijzijnde veehouderij ligt aan Groenestraat 11 en betreft een melkveehouderij. De afstand tussen deze veehouderij en het plangebied bedraagt ongeveer 425 meter. Er wordt ruim voldaan aan de afstandseis van 100 meter. Aangezien er geen veehouderijen met een relevante geuremissie in de omgeving zijn gelegen, vormen de voor- en achtergrondbelasting geen belemmering. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de veehouderijen worden niet in hun belangen geschaad.

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling die met onderhavig plan wordt mogelijk gemaakt.

4.2.8 M.e.r.-regelgeving

Wettelijk kader

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) of het verrichten van een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht:

  • In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is.
  • In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Als een activiteit op grond van onderdeel D m.e.r.-beoordelingsplichtig is, geldt voor een kaderstellend (bestemmings)plan dat die activiteit mogelijk maakt, een plan-m.e.r-plicht.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht.

Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het bevoegd gezag moet in zo’n geval nagaan of er sprake is van omstandigheden die - ondanks dat de drempelwaarden niet worden overschreden - aanleiding geven voor het verrichten van een m.e.r.. De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets wordt veelal de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

In 2017 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. De wetswijziging heeft voor vormvrije m.e.r-beoordelingen geen inhoudelijke gevolgen, maar heeft wel een procedurele verandering tot gevolg. Het bevoegd gezag dient op grond van de wetswijziging namelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpbesluit of ontwerpbestemmingsplan – net als bij ‘formele’ m.e.r.-beoordelingen - te besluiten of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld. Als sprake is van een particuliere initiatiefnemer, dient deze een aanmeldnotitie in te dienen op basis waarvan het bevoegd gezag kan besluiten of een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Activiteit en drempelwaarden

In artikel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is een categorie 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D11.2) opgenomen. De aanleg van nieuwe woningbouwlocaties van enige omvang valt onder dit begrip. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage dient voor de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1° een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2° een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of

3° een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 165 woningen mogelijk en het plangebied heeft een omvang van circa 10 hectare. De voorgenomen activiteit blijft dus ruimschoots onder de drempel van 2.000 woningen en/of 100 hectare zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit is dus niet m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Toets

Er is een aanmeldingsnotitie opgesteld (Aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Dorst Oost 2023, Antea Group, 14 augustus 2023). De aanmeldingsnotitie is als bijlage 23 opgenomen. Uit de m.e.r.-beoordeling blijkt dat de ontwikkeling van Dorst Oost niet leidt tot belangrijk nadelige milieugevolgen. Voor een aantal aspecten - met name water, geluid, trilling en natuur - zijn (mitigerende en compenserende) maatregelen nodig om belangrijke nadelige milieugevolgen te voorkomen. Waar nodig is uitvoering van de mitigerende en compenserende maatregelen geborgd in de regels van dit bestemmingsplan. Mede gelet hierop leidt de ontwikkeling van Dorst Oost niet tot belangrijke nadelige milieueffecten. Er is er geen noodzaak voor het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

Conclusie

Uit de aanmeldingsnotitie blijkt dat er geen noodzaak is voor het uitvoeren van een m.e.r.-procedure.

4.3 Water

Watertoets

Onderdeel van het rijksbeleid is de watertoets. De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht. De watertoets dient te worden toegepast op nieuwe ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, structuurvisies en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

Als een gemeente een ruimtelijk plan wil opstellen, stelt zij de waterbeheerder vroegtijdig op de hoogte van dit voornemen. De waterbeheerders stellen dan een zogenaamd wateradvies op. Het ruimtelijk plan geeft in de waterparagraaf aan hoe is omgegaan met dit wateradvies. In het kader van de waterparagraaf is diverse keren overleg gevoerd tussen de gemeente Oosterhout, Waterschap Brabantse Delta, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant en Ruimte voor Ruimte. In deze gesprekken zijn de randvoorwaarden en aandachtspunten voor het aspect water besproken. De randvoorwaarden zijn vervolgens vervat in een toelichting op de watertoets (Toelichting op de watertoets Dorst Oost, Antea Group, 22 mei 2023). De rapportage is als bijlage 24 opgenomen. Hierna is een samenvatting opgenomen van de waterparagraaf.

Huidige situatie

Het plangebied varieert in maaiveldhoogte van NAP + 6,6 m tot + 8,7 m. De spoorlijn ten noorden van het plangebied ligt aan de oostzijde op NAP +9,4 m en loopt vervolgens naar het westen af tot NAP +8,3 m. In het oostelijk deel van het plangebied ligt een laagte die circa 1,7 tot 2,1 meter (NAP +6,6 m) lager ligt dan de belendende percelen. De bodem in het plangebied bestaat voor de eerste 2 meter onder maaiveld uit een zandige eenheid uit de Formatie van Boxtel. Na deze zandlaag volgt een zandlaag uit de Formatie van Sterksel ca. NAP + 6,0 tot -10,0 m. Deze laag wordt onderbroken door een dunne kleiige eenheid van ca. 1 meter dik, uit dezelfde Formatie op circa NAP +1 m. Ter hoogte van NAP -10,0 m is er een kleiige eenheid aanwezig uit de Formatie van Waalre. Deze is 2 meter dik en wordt vervolgens weer afgewisseld door een zandige eenheid uit de Formatie van Peize en Waalre.

In de omgeving van het plangebied zijn twee peilbuizen aanwezig in het DINOloket met een maatgevende grondwaterstand. Peilbuis B44D0670, ten noorden van het plangebied, is waargenomen in de periode 02-07-2011 tot 02-07-2019. Het maaiveld ter hoogte van de peilbuis ligt op NAP +7,36 meter en de filterstelling loopt van NAP +3,25 m tot +2,25 m en monitort de freatische grondwaterstand. De GHG in deze peilbuis is NAP +5,5 m, ofwel 1,85 m –mv. De waargenomen GLG in deze peilbuis is NAP +4,8, ofwel 2,5 m –mv. Peilbuis B50B0490, ten zuiden van het plangebied langs de Rijksweg N282, is waargenomen in de periode tussen 28-07-1988 en 29-08-1996. Het maaiveld ter hoogte van deze peilbuis ligt op NAP +7,24 en de filterstelling is geplaatst van NAP +3,2 m tot +2,2 m. De waargenomen GHG is NAP +5,8 m en 1,4 m –mv. De GLG waargenomen met deze peilbuis is NAP +4,9 m, ofwel 2,3 m –mv.

Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied vastgesteld in de Interim omgevingsverordening van de provincie Brabant.

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied en in de omgeving van het plangebied. Tevens zijn er geen regionale of primaire waterkeringen in (de omgeving van) het plangebied aanwezig.

In de huidige situatie is er geen sprake van riolering op de planlocatie. Het bebouwd gebied van Dorst is voorzien van een gemengd rioolstelsel (huishoudelijk afvalwater en deels hemelwater). Dit systeem watert onder groot verhang af van oost naar west. In de huidige situatie treedt bij hevige regenval wateroverlast op, met water op straat in het westen van Dorst tot gevolg.

Wetgeving, beleid en randvoorwaarden waterbeheerders

Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen de gemeente Oosterhout, Waterschap Brabantse Delta, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant en de initiatiefnemer. In de gesprekken zijn de randvoorwaarden en aandachtspunten voor het aspect water besproken. Voor de uitgebreide beschrijving van deze randvoorwaarden en uitgangspunten wordt verwezen naar bijlage 24.

Toekomstige situatie

In deze waterparagraaf zijn de gestelde eisen en randvoorwaarden die gelden voor de ontwikkeling opgenomen. Voor de ontwikkeling wordt een waterhuishoudkundig plan opgesteld in het kader van de omgevingsvergunning. Hierin worden de inrichting en werking van het watersysteem en rioleringssysteem nader uitgewerkt. Met dat plan wordt geborgd dat er voldoende berging binnen de ontwikkeling gerealiseerd wordt, dat de verharding gelijkmatig verdeeld wordt over de wadi's en er geen overlast bij laagtes ontstaat. Ook wordt in het waterhuishoudkundig plan aangetoond dat er geen afwenteling plaatsvindt op de omgeving en geen overlast ontstaat en dat het plan voldoet aan de eisen vanuit de Iov. De Iov werkt met (start)meldingen.

Grondwater

Door de lage grondwaterstanden en de goede waterdoorlatende condities van de zandbodem worden geen negatieve effecten voor de grondwaterstanden verwacht. Tevens zijn de waargenomen GHG’s in de omgeving van het plangebied laag genoeg om de gewenste ontwateringsdieptes voor de toekomstige gebruiksfuncties te waarborgen.

Het plangebied ligt in een grondwaterbeschermingsgebied, dat door de provincie Noord-Brabant is aangewezen in de Interim omgevingsverordening (Iov). Op grond van de Iov gelden regels voor het infiltreren van hemelwater. De regels gelden zowel voor infiltratievoorzieningen in de openbare ruimte als voor infiltratievoorzieningen op particulier terrein. Infiltratie van hemelwater afkomstig van gebouwen, verharde wegen en parkeerterreinen mag alleen plaatsvinden als sprake is van gecontroleerd infiltreren met een voldoende zuiverende werking en nadat een melding bij Gedeputeerde Staten is gedaan (artikel 2.12, 2.13 en 2.14 Iov). Met een bepaalde bodemsamenstelling wordt vaak al voldaan aan de benodigde zuiverende werking. Als geen uitloogbare bouwmaterialen worden gebruikt, hoeven voor de afvoer van hemelwater afkomstig van gebouwen geen zuiverende voorzieningen te worden toegepast en kan worden volstaan met een startmelding. Overigens is te allen tijde de zorgplicht van toepassing, ook tijdens bouwwerkzaamheden.

In de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zijn in artikel 2.7 de volgende activiteiten, relevant voor de voorgenomen ontwikkeling, verboden:

  • a. een locatiegebonden milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.9;
  • b. het bedrijfsmatig gebruik of aanwezig hebben van voor het grondwater schadelijke stoffen;
  • c. de toepassing van IBC-bouwstoffen;
  • d. de aanleg van een buisleiding;
  • e. opslag van dierlijke mest zonder bodembeschermende maatregelen;
  • f. een begraafplaats of uitstrooiveld als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of een dierenbegraafplaats of uitstrooiveld voor dierlijke as;
  • g. activiteiten waarvan de werking berust op het direct of indirect onttrekken of toevoegen van warmte aan het grondwater, waaronder bodemenergiesystemen.

Tevens geldt voor de volgende activiteiten benoemd in artikel 2.8 een meldingsplicht:

  • a. het bedrijfsmatig gebruik of aanwezig hebben van een potentieel schadelijke stof;
  • b. het verrichten van werkzaamheden in de bodem op een diepte van drie meter of meer;
  • c. het lozen van afstromend hemelwater van gebouwen op of in de bodem;
  • d. het lozen van afstromend hemelwater van verharde wegen op of in de bodem;
  • e. het inrichten of hebben van een parkeerterrein;
  • f. het (laten) gebruiken van gronden voor een evenement;
  • g. het toepassen van grond of baggerspecie.

In de regels bij dit bestemmingsplan zijn voorwaarden opgenomen in relatie tot de ligging in het grondwaterbeschermingsgebied.

Het is van belang dat ook in de uitvoeringsfase aandacht is voor het voorkomen van verontreiniging en mogelijke calamiteiten. Dit kan zijn door het bijvoorbeeld lekkende olie, maar ook parkeren verdient aandacht.

Oppervlaktewater

In de huidige situatie is geen oppervlaktewater aanwezig ter plaatse van de planlocatie of in de omgeving daarvan. In verband met de goed infiltrerende zandlagen in de bodem en het ontbreken van mogelijkheden om aan te sluiten op bestaand oppervlaktewater (in verband met een goede waterkwaliteit) is in overleg tussen de gemeente Oosterhout, waterschap Brabantse Delta en Ruimte voor Ruimte besloten geen oppervlaktewater te realiseren in het plangebied.

Zoals voorgaand beschreven, wordt de berging en afvoer/infiltratie van hemelwater gerealiseerd door middel van wadi's. Een wadi is een bovengrondse infiltratievoorziening. Het is een groene greppel die water kan vasthouden en infiltreren. Een wadi heeft bovengronds een beplante bovenlaag met een waterdoorlatende bodem. Ondergronds bevindt zich vaak een koffer gevuld met grind, lavasteen, gebakken kleikorrels of alleen zand. Om te voorkomen dat de wadi dichtslibt is de koffer vaak voorzien van geotextiel.

Zowel de gemeente Oosterhout, waterschap Brabantse Delta als de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant stellen eisen aan wadi's. De meeste eisen die gesteld worden, zijn gelijk of complementair. Het waterschap heeft geadviseerd de huidige laagtes in het maaiveld te benutten bij het ontwerp en de realisatie. Verder hanteert het waterschap de vuistregel dat bergingsvoorzieningen, als wadi's, een bui van 60 mm (600 m3 per ha) moeten kunnen bergen. Echter stelt de gemeente dat een bui van 70 mm in uur geborgen moet kunnen worden in de wadi's en gaat de ODZOB uit van een hydraulische belasting van een bui van 20 mm/dag. Daarnaast hanteert de gemeente een kortere ledigingtijd (16 uur, met wens voor 10 uur) dan de ODZOB (24 uur). De belasting/waterstijging mag van de gemeente oplopen tot 50 cm afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem, waar de provincie stelt dat deze niet hoger mag zijn dan 30 cm.

Op 3 december 2020 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Oosterhout, de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant, waterschap Brabantse Delta en Ruimte voor Ruimte over de conflicterende eisen. In het overleg zijn de eisen voor wadi’s doorlopen. Waar eisen conflicteren, worden de strengste eisen gehanteerd. De te hanteren eisen zijn als volgt:

  • Bij een T=100 bui (70 mm) mag vanuit de bovengrondse bergingsvoorziening geen inundatie van het maaiveld optreden;
  • Bodem minimaal 20 cm boven Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG);
  • Taluds minimaal 1:3 in verband met onderhoud;
  • Waterstijging bij bui 10 tussen 30 en 50 cm afhankelijk van de doorlatendheid van de bodem;
  • Begroeide toplaag van 30 tot 50 cm ongeacht de GHG ten opzichte van de bodem van de wadi. Goed doorlatende grond: de optimale samenstelling is een lutumgehalte van circa 1 % (of minder), humus tussen 3 en 5 % (tot 10 %) en een pH tussen 6,0 en 8,0. Het humus/lutumgehalte moet gecontroleerd worden, behalve bij categorie 1-emissies;
  • Lediging wadi binnen 16 uur vereist in verband met behoud grasgroei. Wens: lediging binnen 10 uur;
  • Voldoende nutriënten;
  • Overloopfrequentie 1 tot 2 keer per jaar.

Tevens worden door de Omgevingsdienst Zuidoost Brabant de volgende eisen aan het beheer en onderhoud van de wadi's gesteld:

  • Indien aan de orde: voorziening waardoor het water bij piekaanvoeren of na dichtslibben van de toplaag, via een slokop direct naar de drain in de infiltratievoorziening wordt geleid;
  • 1 keer per 5 jaar controle op doorlatendheid: indien nodig toplaag openwerken en sliblaag vervangen;
  • Minimaal eens per jaar een inspectie op bijvoorbeeld illegale lozingen en het storten van afval;
  • Minimaal 2 keer per jaar maaien (blad en vuil verwijderen);
  • Toplaag na 20 jaar vervangen of onderzoeken op verzadiging en op basis van het resultaat vervangen of vervolgonderzoek inplannen.

In het waterhuishoudingsplan wordt het watersysteem nader uitgewerkt ten behoeve van de omgevingsvergunning. In dat plan wordt geborgd dat het systeem voldoende bergingscapaciteit heeft en aan de in de watertoets gestelde eisen voldoet. In het plan is geen waterdoorlatende verharding voorzien. Indien dit toch wordt toegepast, dienen de eisen voor wadi's met betrekking tot de zuiverende werking van te bodem ook worden toegepast.

Vuil- en hemelwaterafvoer

Vanuit de gemeente is het beleid voor nieuwbouw omtrent hemelwaterafvoer om het regenwater afkomstig van verhard oppervlakte (daken, opritten en wegen) gescheiden af te voeren. Tevens heeft het de voorkeur om hemelwater op percelen op eigen terrein te verwerken en anders volgens het principe vasthouden, bergen, afvoeren te verwerken in het openbaar gebied. Hiervoor worden in het westelijk deel van het plangebied wadi's gerealiseerd. In het oostelijk deel van het plangebied vindt de verwerking van hemelwater plaats op eigen terrein en in de wegberm.

De gemeente hanteert een bui 10 (ca. 40 mm. in één uur) voor geen water op straat berekend vanuit een leidingstelsel en een bui 100 (ca. 70 mm in één uur) waarbij geen inundatie vanuit openwaterberging (o.a. wadi's) of watergangen mag optreden. Daarbij dient te worden gedacht aan het benutten van laagtes in de wijk, zodat bij extreme neerslag instroming van water naar de woningen kan worden voorkomen.

In de huidige situatie is er bij hevige regenval sprake van water op straat in het westen van Dorst. Om deze reden is gesteld dat er in Dorst Oost alleen huishoudelijk afvalwater en aanvullend alleen het water afkomstig uit schrobputjes (maximaal 15 m2 per woning) en hemelwater afkomstig van de achterpaden in verband met grondwaterbescherming verplicht aangesloten moeten worden op het DWA-stelsel. Dit huishoudelijk afvalwater en het water afkomstig uit schrobputjes en achterpaden mag van de gemeente tot afstroming komen in het gemengd rioolstelsel van Dorst. Met de dimensionering van het DWA-stelsel in het plangebied, is het raadzaam om voldoende berging in het stelsel te maken. In geval van hevige regenval en beperkte afwatering van het gemengd stelsel in Dorst ontstaan er dan geen problemen in de woningen en openbare ruimte, zoals omhoogkomend water in de toiletten en overstromende putten in Dorst Oost. De hemelwaterafvoer van Dorst Oost zelf is niet op het gemengde stelsel aangesloten.

Het DWA-stelsel wordt bij voorkeur van de gemeente onder vrijverval aangelegd. Wanneer er een pomp nodig is, wordt deze bij voorkeur aan het begin (in het westen) van de wijk gesitueerd. Voor de aanleg van het DWA-stelsel moet een DWA-rioolplan worden opgesteld.

Waterveiligheid

In de omgeving van het plangebied zijn geen primaire of regionale waterkeringen aanwezig. Er zijn daarom geen effecten te verwachten voor de waterveiligheid.

Waterkwaliteit

Bij het ontwerp van de afwatering van het gebied moet er rekening mee worden gehouden dat in het geval van een calamiteit met een trein met gevaarlijke stoffen er gevaarlijke stoffen kunnen uitstromen in de omgeving. Deze mogen niet in het riool of de infiltratiesystemen terecht kunnen komen.

Conclusies

Hieronder zijn de conclusies en aandachtspunten voor de planuitwerking opgesomd:

  • De waargenomen grondwaterstanden in de omgeving van het plangebied bieden voldoende ontwateringsdiepte voor de gebruiksfuncties van het plan, ook in de lage delen van het plangebied.
  • Het plangebied is ruim opgezet en in de nadere uitwerking wordt voldoende rekening gehouden met het benodigde ruimtebeslag van de wadi's. In de verdere uitwerking in het waterhuishoudings- en rioleringsplan wordt de benodigde bergingscapaciteit bepaald (op basis van de toename verharding) en de invulling van de berging in wadi's.
  • Bij nadere uitwerking van het plan moet rekening worden gehouden met de eisen en wensen van de waterbeheerders en met de regels geldend voor het grondwaterbeschermingsgebied.
  • Het DWA-stelsel moet worden voorzien van een nooduitlaat, zodat het rioolwater het stelsel kan verlaten in het geval van hevige regenval. Indien geen noodoverlaat naar het buitenwater kan worden gecreëerd, wenst de gemeente een overloop naar een ander, bestaand, vrijverval rioolstelsel.

In de verschillende woonbestemmingen in dit plan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is gewaarborgd dat voldoende waterberging wordt gerealiseerd bij de uitvoering van het plan. In artikel 13.1 is de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied geborgd.

4.4 Kabels en leidingen

Kabels, leidingen en straalpaden dienen te worden beschermd tegen ingrepen die de werking ervan kunnen bedreigen. Aan de andere kant dient de omgeving te worden beschermd tegen het gevaar dat van bestaande en toekomstige leidingen, kabels en hoogspanningslijnen kan uitgaan. Uit inventarisatie is gebleken dat er zich binnen of in de directe omgeving van het plangebied geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden bevinden.

4.5 Trillingen

Wettelijk kader

Een plan moet vanwege het vereiste van goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld op mogelijke trillingshinder. In het plangebied worden zijn alleen woningen toegelaten. Voor de ontsluiting zijn buurtwegen nodig. Het plangebied grenst aan een bestaande woonwijk met buurtwegen. Het is op tenminste 250 m van de Rijksweg gelegen. Er zijn geen industriële activiteiten in de aangrenzende omgeving toegelaten. De genoemde wegen veroorzaken bij normale aanleg en onderhoud in het algemeen geen trillingshinder. Er zijn geen bijzondere situaties in het plan geregeld. Gelet daarop zijn er geen maatregelen of regels vereist.

Het plangebied grenst echter aan de dubbelbaans spoorweg Breda-Tilburg. Het is algemeen bekend uit klachten, onderzoeken en prognosemodellen dat een spoorweg trillingen veroorzaakt met een trillingssterkte die buiten de spoorbaan door een persoon kan worden waargenomen. In het algemeen wordt aangenomen dat er dan in beginsel sprake kan zijn van trillingshinder. De trilling wordt veroorzaakt door aanstoten van een spoorstaaf door kleine oneffenheden in de spoorbaan. De trilling kan zich in alle richtingen van de rails door de bodem verspreiden als een golf. Op die manier kan ook een woning worden bereikt tot wel 200 meter van een spoorweg.

De trillingssterkte op een bepaalde afstand van de spoorweg is onder andere afhankelijk van het type en opbouw van de spoorbaan, het type treinwagon of -locomotief, het (ongeveerde) gewicht, de treinsnelheid en de lengte van de trein. Maar ook van het bodemtype, de aan- of afwezigheid van een sloot en de verdichting van de bodem. Het aantal treinen heeft geen invloed op de trillingssterkte, maar wel op de trillingshinder. In dit geval gaat het om een standaard spoorbaan (rails op betonbielsen) in een 80 cm dik grindbed die op zandgrond met mogelijk leemlagen is gelegen. Het gehele plangebied heeft overwegend een zanderige bodem. De toegelaten snelheid op dit baanvak bedraagt 140 km/uur.

In Nederland gelden er voor een spoorweg op dit moment nog geen trillingsnormen of trillingsrichtlijnen voor de exploitant en ook niet voor een ruimtelijke ontwikkeling. Voor de industrie en bouwprojecten gelden wel wettelijke normen. Die zijn gebaseerd op de SBR-B -richtlijn (Stichting Bouwresearch), waarin regels staan ter voorkoming of beperking van trillingshinder in gebouwen. Die maken onderscheid voor de dag/avond en nachtperiode. Daarbij wordt onderscheidt gemaakt voor bestaande en nieuwe gevoelige objecten. Daarnaast geldt er een SBR-A-richtlijn met regels om schade te voorkomen of beperken (hierin wordt een strenge richtwaarde gehanteerd die overeenkomt met 1% kans op schade). De laatste worden ook door ProRail gehanteerd voor beoordeling van schademeldingen vanwege een spoorweg.

Toets

Het plan laat binnen een afstand van 30 m van de zuidelijkst gelegen spoorstaaf op de spoorbaan geen objecten toe met een verblijfsfunctie. Vanaf die grens zijn binnen de woonbestemming woningen toegelaten. Het is gelet op informatie van andere onderzoeken niet uitgesloten dat op die afstand en groter nog trillingshinder mogelijk is. Daarom is onderzoek gedaan naar de te verwachten trillingshinder en de mogelijke maatregelen om dat te verminderen (Verkennend onderzoek trillingen door railverkeer plangebied Dorst-Oost, Movares, 18 mei 2020). De onderzoeksrapportage is als bijlage 25 opgenomen.

Het uitgangspunt voor het onderzoek is het trillingsniveau voor bestaande bouw (verder: streefwaarde). De reden daarvoor is dat, gelet op het ontbreken van een wettelijk norm voor het spoor en voor ruimtelijke ontwikkelingen, en gelet op te grote onzekerheden over de dosiseffectrelatie, aansluiting bij dat niveau in aanvaardbare verhouding staat tot de uitvoerbaarheid en kosten van te nemen maatregelen. Met dat als uitgangspunt is door Movares onderzoek uitgevoerd. Er zijn allereerst trillingsmetingen gedaan aan de trillingsoverdracht door de bodem over een langere aaneengesloten periode (april/mei 2019) naar een locatie op 20 meter van de spoorweg. Alle afstanden in het kader van trillingshinder worden bepaald van het hart van de zuidelijkste spoorbaan. De trillingssterkte neemt door demping over de afstand af. Met de gevonden bodemeigenschappen is de trillingshinder op grotere afstanden van het spoor bepaald bij geprojecteerde woningen. Ten slotte is nagegaan welke maatregelen mogelijk zijn om trillingshinder te verminderen.

Uit het onderzoek blijkt de verdeling van de treinpassages: 62% (7-19u), 22% (19-23u) en 16% (23-7u). Dat betekent een uurintensiteit van 2% voor de nachtperiode. Daaronder zijn de IC TRAXX (met twee locomotieven) en goederentreinen. Van de IC TRAXX is uit ander, langdurig onderzoek bekend dat die momenteel een grote bijdrage levert aan de trillingshinder bij bestaande woningen. Dat type wordt echter in 2023 vervangen door een volledig nieuw type hogesnelheidstrein (zonder locomotieven) waarvan verwacht mag worden dat het een lagere trillingssterkte veroorzaakt (harde informatie is nog niet vrijgegeven). In het onderzoek is echter geen rekening gehouden met de vervanging.

De trillingshinder in een woning is afhankelijk van de bouwconstructie van de woning. Voor enkele modeltype woningen is de trillingshinder geprognosticeerd met de zogenaamde 50% waarde (in minstens 50% van de gevallen wordt hieraan voldaan). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat op een afstand van 30 – 50 meter er niet wordt voldaan aan de streefwaarde in de dag-, avond- en nachtperiode. Op een afstand van 50-100 meter wordt in de nachtperiode niet voldaan. Op een afstand van 100-200 meter kan ten minste bij één type woning en vanaf 200 m kan overal worden voldaan.

De resultaten zijn sterk afhankelijk van de bouwwijze. Dat is pas te beoordelen aan de hand van een omgevingsvergunning (bouw). Uit het onderzoek blijkt dat wordt verwacht dat er in het gebied van 30 – 100 meter vanaf de spoorweg meer of minder trillingsmaatregelen moeten worden getroffen. Vanaf 100 meter van de spoorweg worden geen of zeer beperkte maatregelen verwacht.

Geconcludeerd is dat trillingsmaatregelen in het overdrachtsgebied (bodem) niet kostenefficiënt zijn. Dat betekent dat met het ontwerp van een woning rekening moet worden gehouden met de te verwachten trillingssterkte in de bodem en dat constructieve maatregelen moeten worden toegepast. Sommige maatregelen kunnen zonder relevante meerkosten worden toegepast en andere kunnen geringe kosten met zicht brengen. Over mogelijke maatregelen en kosten is enige indicatie gegeven in het onderzoeksrapport.

Om er zorg voor te dragen dat bij de woningen wordt voldaan aan de eerder genoemde streefwaarden is het noodzakelijk om dat te borgen in de regels. In de regels is daarom bepaald dat een woning ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - trillingen railverkeer' alleen mag worden opgericht indien uit een toereikende prognoseberekening blijkt dat zal worden voldaan aan de daarin aangegeven streefwaarden. De regel geldt niet voor ruimten anders dan voor het verblijf van personen.

Conclusie

Gelet op de ligging nabij de spoorweg, het feit dat het nog steeds ontbreekt aan een onderbouwde dosiseffectrelatie voor trillingshinder, het ontbreken van een trillingsnorm vanwege de spoorweg en het grote belang om voldoende en kwalitatief geschikte woningbouw te kunnen toevoegen aan de woningvoorraad, wordt het realiseren van het woningbouwplan aanvaardbaar geacht.

Om er zorg voor te dragen dat bij de woningen wordt voldaan aan de streefwaarden is een specifieke regeling opgenomen in de planregels.

4.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Quickscan ontsluiting

Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de ontwikkeling van Dorst Oost op de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid (Quickscan ontsluiting Dorst-Oost, IV-infra, 1 december 2020). De rapportage is als bijlage 26 opgenomen.

De gevolgen van nieuwbouwontwikkeling Dorst Oost voor wat betreft de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid in het invloedsgebied zijn beperkt. De gelijkwaardige kruispunten op de Spoorstraat zijn dermate licht belast dat deze nog voldoende restcapaciteit beschikbaar hebben om de extra toename als gevolg van woningbouwontwikkeling Dorst Oost op te vangen. Wel zijn uit de quickscan een aantal aandachtspunten naar boven gekomen waar in het vervolg van de woningbouwontwikkeling op gelet dient te worden bij de verdere uitwerking. Deze zijn als volgt:

  • beperkt zicht op kruispunten Oude Tilburgsebaan kan leiden tot verkeersonveilige situaties doordat kruisend verkeer niet tijdig zichtbaar is;
  • ontbreken snelheidsremmers op Cypressenlaan zorgt ervoor dat dit een aantrekkelijkere route voor verkeer van en naar Dorst Oost kan worden;
  • parkeren op de rijbaan zorgt voor onoverzichtelijke situaties ter hoogte van kruispunten;
  • de huidige toegangen tot de speeltuin aan de Taxusstraat liggen op ongunstige locaties waardoor spelende/overstekende kinderen eenvoudig over het hoofd gezien kunnen worden.

Advies verkeer

In de hiervoor genoemde 'Quickscan ontsluiting Dorst Oost’ zijn de verkeerskundige gevolgen van het bouwplan voor de omgeving in beeld gebracht. Uit dit onderzoek is een aantal punten naar voren gekomen die extra aandacht vragen bij de ontwikkeling van het bouwplan. Daarnaast is vanuit een inspraaktraject met bewoners van Dorst een aantal aanvullende aandachtspunten ingebracht. In een aanvullend opgestelde notitie (Advies verkeer plangebied Dorst-Oost, IV-infra, 8 december 2020) zijn oplossingsrichtingen beschreven met voor- en nadelen waarmee deze aandachtspunten kunnen worden weggenomen. De rapportage is als bijlage 27 opgenomen.

Onderstaande aandachtspunten zijn zaken die al spelen in het bestaande Dorst, maar die mogelijk versterkt kunnen worden als er meer verkeer komt vanuit de nieuwe woningen. Het betreft uitvoeringsaspecten die niet in dit bestemmingsplan geregeld worden, maar gezien het belang voor de leefbaarheid van Dorst toch hier benoemd worden. In het advies worden de punten beschreven met daarbij de voornaamste voor- en nadelen per oplossingsrichting:

  • beperkt zicht op kruispunten Oude Tilburgsebaan;
  • ontbreken snelheidsremmers op Cypressenstraat;
  • parkeren op de rijbaan;
  • huidige toegangen tot de speeltuin aan de Taxusstraat;
  • oplossingsrichtingen voor ontlasten dorpsplein;
  • oplossingsrichtingen voor ontlasten spoorwegovergang.

Daarnaast is aanvullend gekeken naar de volgende onderwerpen:

  • mogelijke zuidelijke ontsluiting westelijk deel Dorst Oost;
  • noodzaak en vormgeving calamiteitenroutes oostelijk deel Dorst Oost;
  • mogelijkheden routing bouwverkeer.

Ontsluiting op Oude Tilburgsebaan

In de 'Quickscan ontsluiting Dorst Oost' is voor de ontsluiting van Dorst Oost uitgegaan van een opsplitsing van Dorst Oost in een westelijk en oostelijk deel. Het westelijk deel wordt ontsloten via de bestaande woonstraten in Dorst (met name de Cypressenstraat en De Meerberg) en het oostelijk deel wordt ontsloten via de Oude Tilburgsebaan. In 2022 is onderzoek gedaan naar een alternatief scenario, waarbij géén ontsluiting op de Oude Tilburgsebaan wordt gemaakt, maar wordt volstaan met een ontsluiting via de bestaande woonstraten (Advies verkeer alternatief scenario plan Dorst Oost, IV-Infra, 30 september 2022). Het voordeel van dit scenario is dat er géén Natuur Netwerk Brabant wordt doorsneden. Als niet wordt gekozen voor een ontsluiting op de Oude Tilburgsebaan kan de bosstrook die aan de noordzijde van de Oude Tilburgsebaan ligt namelijk behouden blijven. De onderzoeksrapportage is als bijlage 28 opgenomen.

Het onderzoek concludeert dat het bouwplan, wanneer slechts wordt gekozen voor twee ontsluitingen aan de westzijde van het plangebied, objectief niet zorgt voor verkeerskundige knelpunten in de woonstraten nabij Dorst Oost. Alle straten in de bestaande woonwijk kennen een klein verzorgingsgebied met voornamelijk bestemmingsverkeer, waardoor de verkeersintensiteiten laag zijn. De capaciteit van de wegvakken is hierdoor vele malen groter dan de (verwachte) intensiteit in de straten. In woonstraten/erftoegangswegen is dan ook niet zozeer de capaciteit van de straat bepalend of een extra verkeersvraag opgevangen kan worden, maar is het meer de vraag wat als acceptabel wordt gezien voor en door de omgeving (beleving aanwonenden).

Voor de aanwonenden van de 'ontsluitingswegen' van Dorst Oost (Cypressenstraat, De Meerberg en Oude Tilburgsebaan) is het voornamelijk van belang hoeveel het verkeer in hun straat gaat toenemen als gevolg van het bouwplan. Wanneer in de huidige situatie in een woonstraat nauwelijks verkeer rijdt, kan ook een lichte toename in verkeer gevoelsmatig voor overlast zorgen. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan met drie ontsluitingen op de bestaande woonwijk, rijdt in het scenario met twee ontsluitingen (allebei aan de westzijde van het Dorst Oost) een groter aandeel verkeer van/naar Dorst Oost langere tijd door de bestaande woonwijk.

In het oorspronkelijke plan had het verkeer vanuit het oostelijk deel via de Oude Tilburgsebaan een directere verbinding naar een weg van een hogere categorie. De toename per straat is echter dermate beperkt dat dit op straat niet direct waarneembaar zal zijn. Hiermee zijn de gevolgen voor de leefbaarheid in de betreffende straten beperkt.

Afweging ontsluiting Oude Tilburgsebaan

Om een ontsluiting van Dorst Oost richting de Oude Tilburgsebaan mogelijk te maken, is herbegrenzing van het Natuur Netwerk Brabant nodig. In de notitie 'Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Dorst Oost', die als bijlage 3 is opgenomen, is gemotiveerd waarom ondanks de aantasting van het NNB is gekozen voor een ontsluiting van Dorst Oost op de Oude Tilburgsebaan. Voor een uitgebreide motivering wordt verwezen naar paragraaf 6.2 van die notitie. Samengevat is om de volgende redenen gekozen voor deze ontsluiting:

  • Verkeerskundig: hoewel de bestaande woonstraten de extra voertuigbewegingen in verkeerskundig opzicht kunnen verwerken, is percentueel sprake van een forse toename van het verkeer in deze straten. Deze toename is voor de bestaande bewoners zeker merkbaar en leidt tot een toename van de hinder(beleving). Een optimale spreiding van het verkeer is gunstig voor de in de 'Quickscan ontsluiting Dorst Oost’ geconstateerde knelpunten in de woonstraten en rond de speeltuin én beperkt de toename van het verkeer over woonstraten die in de huidige situatie verkeersluw zijn. Hierdoor blijft ook de toename van de hinder(beleving) beperkt.
  • Externe veiligheid: bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op de spoorlijn Breda-Tilburg kan het - afhankelijk van het ongevalsscenario - nodig zijn om het gebied zo snel mogelijk te ontvluchten, in een richting van de risicobron af. Vanuit het plangebied zorgt een directe aansluiting op de Oude Tilburgsebaan voor een directe vluchtmogelijkheid in zuidelijke richting.
  • Stedenbouwkundig: het is in stedenbouwkundig opzicht niet wenselijk om het oostelijk deel van Dorst Oost via de centrale landschapszone te verbinden met het westelijk deel van de wijk. Er is sprake van een fors hoogteverschil ter plaatse van de huidige steilrand. Een weg door de landschappelijke zone zou het hoogteverschil moeten overwinnen en met een geleidelijke helling moeten worden aangelegd, waarmee het beeld van de steilrand wordt onderbroken. Bovendien is het in ruimtelijk opzicht niet gewenst om de landschappelijke zone te onderbreken met wegen voor gemotoriseerd verkeer, aangezien daarmee de continuïteit van de groene zone wordt aangetast. Een alternatieve ligging aan de noordzijde of zuidzijde van de landschapszone stuit ook op stedenbouwkundige bezwaren en levert een onlogische routering op. Een doorsteek naar de Oude Tilburgsebaan betekent voor het verkeer vanuit het oostelijk deel van de nieuwe woonwijk een korte en logische route richting de Spoorstraat.

Conclusie

De ontwikkeling van Dorst Oost is aanvaardbaar uit verkeerskundig oogpunt. De wegen in de omgeving van het plangebied kunnen de verkeerstoename verwerken. Geconstateerde knelpunten in de bestaande woonstraten zijn op te lossen met inrichtingsmaatregelen. Door de aansluiting op de bestaande woonstraten in het westen en op de Oude Tilburgsebaan in het zuiden is sprake van een optimale spreiding van het verkeer van en naar de nieuwe wijk.

Parkeren

De gemeenteraad heeft op 22 november 2022 de Nota Parkeernormen 2022 vastgesteld. De gemeente wil de vraag naar parkeergelegenheid goed blijven faciliteren, maar wel op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid en leefbaarheid van de stad in zijn geheel en van de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen en dergelijke) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft. Tegelijkertijd bestaat er de behoefte om te kunnen anticiperen op nieuwe mobiliteitsconcepten, zoals deelauto’s.

In het gemeentelijk parkeerbeleid zijn parkeernormen vastgelegd. Voor woningen wordt onderscheid gemaakt in acht categorieën, waarbij naast de prijsklasse ook onderscheid wordt gemaakt in grondgebonden woningen en gestapelde woningen. De parkeernorm voor grondgebonden woningen buiten het centrum van Oosterhout varieert van 1,3 parkeerplaatsen voor een sociale huurwoning tot 2,3 parkeerplaatsen voor een dure koopwoning of dure huurwoning. De parkeernorm die is bestemd voor het faciliteren van de parkeerbehoefte van bezoekers is verlaagd ten opzichte van de eerdere parkeernota (naar 0,1 parkeerplaats per woning in het centrum en 0,2 parkeerplaats per woning in de overige gebieden).

Bij het wonen op de steilrand en het wonen in het bos worden per woning ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Deze parkeerplaatsen moeten in stand gehouden worden op grond van de voorwaardelijke verplichting die in de planregels van de verschillende bestemmingen 'Woongebied' en de bestemming 'Wonen' is opgenomen. Bij de woningen grenzend aan de bestaande bebouwing (dorps wonen) wordt in een aantal gevallen voorzien in parkeren op eigen terrein en worden parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd. De instandhoudingsverplichting geldt ook voor de parkeerplaatsen op eigen terrein binnen deze bestemming.

Bij de bouw van de woningen in het plangebied dient te worden voldaan aan de geldende norm. In artikel 15.2 is daarom geregeld dat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst aan de geldende norm ten tijde van aanvraag. De te realiseren parkeerplaatsen (in de openbare ruimte en op privéterrein) dienen in stand te worden gehouden.

Conclusie

In het plangebied is voldoende ruimte om in de benodigde parkeergelegenheid te voorzien. Voor de realisatie van Dorst Oost zijn vanuit het oogpunt van parkeren geen belemmeringen.

4.7 Niet gesprongen explosieven

In het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven. In een vooronderzoek is voor een groot deel van het buitengebied rond Dorst een bureaustudie verricht (Vooronderzoek Conventionele Explosieven Dorst, Saricon, 7 mei 2009). Dit vooronderzoek is als bijlage 29 bij de toelichting opgenomen. Geconcludeerd is dat de gronden rond Dorst in hun geheel verdacht zijn op de aanwezigheid van explosieven.

Westelijk deel van het plangebied

Naar aanleiding van het vooronderzoek is in 2009 in het westelijk deel van het plangebied onderzoek verricht naar de aanwezigheid van explosieven. Het onderzoek heeft bestaan uit een detectieonderzoek (Detectierapport Dorst-oost, Saricon, 2 juni 2009, opgenomen als bijlage 30) en benaderingswerkzaamheden (Proces verbaal van oplevering Dorst-oost, Saricon, 8 juli 2009, opgenomen als bijlage 31).

In het detectieonderzoek zijn in het onderzoeksgebied in totaal 228 verdachte verstoringen gelokaliseerd. Geadviseerd is deze te benaderen en te identificeren om het onderzoeksgebied vrij te kunnen geven.

Van de benaderingswerkzaamheden is een proces verbaal opgemaakt. Het onderzoeksgebied is afgezocht tot een diepte van 4,5 m-mv. De aangetroffen significante objecten zijn geïdentificeerd en verwijderd. Er is een drietal restanten van munitieartikelen aangetroffen. Resumerend kan gesteld worden dat verder geeen significante objecten zijn gesignaleerd in het door Saricon onderzochte gebied. Daarom wordt het onderzochte gebied vrijgegeven voor het uitvoeren van vervolgwerkzaamheden. Nader onderzoek voor de overige niet-gedetecteerde gebieden in Dorst Oost wordt niet nodig geacht, gelet op de resultaten van het onderzoek. De kans op het aantreffen van munitie en/of explosieven langs het spoortraject is groter. Geadviseerd wordt om nader onderzoek te laten uitvoeren op de locaties van nog te plaatsen schroefpalen ten behoeve van het geluidscherm.

Oostelijk deel van het plangebied

In het oostelijk deel van het plangebied is in 2019/2020 onderzoek verricht naar de aanwezigheid van explosieven. Het onderzoek heeft bestaan uit een detectieonderzoek (Detectierapportage OCE onderzoek Dorst-oost, Van den Herik, 26 november 2019, opgenomen als bijlage 32) en benaderingswerkzaamheden (Proces verbaal van oplevering OCE Dorst Oost, Van den Herik, 29 april 2020, opgenomen als bijlage 33).

In het detectie-onderzoek zijn 304 objecten gemeten die als significant konden worden beschouwd. Geadviseerd is deze te benaderen en te verwijderen. Voor het gebied langs het hekwerk van het spoor is handmatige detectie geadviseerd. Dit geldt ook voor twee kavels die niet in te meten waren vanwege de aanwezigheid van een bosschage.

Van de benaderingswerkzaamheden is een proces verbaal opgemaakt. Tijdens de benaderingswerkzaamheden heeft ook realtimedetectie plaatsgevonden langs de bosrand, waar eerder niet kon worden ingemeten. In totaal zijn 145 objecten benaderd. Er zijn geen niet gesprongen explosieven aangetroffen. Het grootste deel van het onderzoeksgebied is vrijgegeven. Uitzonderingen zijn de gronden waar sprake is van een bodemverontreiniging, een vuilput aan de zuidkant van het onderzoeksgebied en een vijf meter brede zone langs het spoor.

Conclusie

Uit de onderzoeken blijkt dat het westelijk deel van het plangebied - met uitzondering van de zone langs de spoorlijn - kan worden beschouwd als vrijgegeven in munitietechnische zin. Ook het oostelijk deel van het plangebied is grotendeels vrijgegeven.

Detectiewerkzaamheden in het te saneren gebied in het oostelijk deel van het plangebied (inclusief de aangetroffen vuilput) zullen op een later tijdstip worden uitgevoerd, in samenhang met de sanering van de bodemverontreiniging. Voorafgaand aan werkzaamheden in de nabijheid van de spoorlijn (met name het plaatsen van het geluidscherm) zal tijdens de realisatiefase nader onderzoek plaatsvinden. Er zijn vanwege het aspect niet gesprongen explosieven geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het juridische plan

Dit bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden en gebouwen binnen het plangebied.

Bij het opstellen van het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is aangesloten bij het gemeentelijk 'Handboek (digitale) bestemmingsplannen'. Het handboek bevat een set regels die voor alle nieuwe bestemmingsplannen binnen de gemeente Oosterhout wordt gehanteerd, waardoor sprake is van uniforme regelingen in de verschillende plannen. In het Handboek is gestreefd naar standaardisering van bestemmingen en regels zoals aangegeven in de Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De planregels van dit bestemmingsplan zijn in overeenstemming met het handboek. Wel zijn op enkele plekken verbijzonderingen aangebracht, waar dat nodig is om beter aan te sluiten op het stedenbouwkundig plan. Dit heeft geleid tot een onderverdeling in drie bestemmingen 'Woongebied': de bestemming 'Woongebied - dorps wonen', de bestemming 'Woongebied - wonen in het bos' en de bestemming 'Woongebied - wonen op steilrand'.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer globaal tot gedetailleerd. Dit bestemmingsplan heeft een gemengd karakter. Bepaalde onderdelen van het stedenbouwkundig plan, waaronder de structuurbepalende groengebieden, zijn gedetailleerd vastgelegd op de verbeelding. Binnen deze groenstructuur zijn bestemmingen opgenomen die nog verschillende verkavelingen en uitwerkingen mogelijk maken. In het zuidwestelijk deel van het plangebied, waar Dorst Oost grenst aan bestaande woonpercelen, is een gedetailleerdere systematiek gekozen, waarmee nauwkeurig wordt aangesloten bij het stedenbouwkundig plan.

5.2 Bestemmingen

Opzet regels

De opbouw van de regels is gelijk aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw is als volgt:

  • Betekenisafspraken (Hoofdstuk 1 Inleidende regels);
  • De gebruiks- en bouwregels per bestemming (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels);
  • Algemene regels (Hoofdstuk 3 Algemene regels);
  • Overige regels (Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels).


Een bestemmingsartikel (Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels) wordt uit de volgende leden in deze volgorde opgebouwd:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

Flexibiliteitsregels

Aan het bestemmingsplan kan flexibiliteit worden toegevoegd door regels op te nemen over de bevoegdheid tot het verlenen van een (binnenplanse) omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan, het stellen van nadere eisen of een wijzigingsbevoegdheid. Voor het opnemen van flexibiliteitsregels geldt als uitgangspunt dat flexibiliteitsregels alleen worden gebruikt als van een wezenlijke belangenafweging sprake kan zijn. Ontwikkelingen die niet in de regels mogelijk zijn gemaakt, zijn uitsluitend mogelijk via een buitenplanse procedure.

Bepalen goothoogte

Er is wel eens sprake van misverstanden over de wijze waarop de goothoogte of bouw- c.q. nokhoogte van een gebouw moet worden geïnterpreteerd. De goothoogte wordt bepaald vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, lichtkoepels, dakkapellen, lucht- en liftkokers, zonnepanelen, andere technische ruimten en/of technische constructies, hekwerken en antennes. Voor de meest voorkomende gevallen is hieronder aangegeven hoe de goothoogte wordt bepaald:

afbeelding "i_NL.IMRO.0826.BSPDorstOost2023-ON01_0022.png"

Toelichting bestemmingen

Hieronder worden de voorkomende bestemmingen kort toegelicht. De gemeente hanteert een handboek voor het opstellen van bestemmingsplannen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is zoveel als mogelijk aangesloten bij dit handboek. Echter staat elk bestemmingsplan op zichzelf en dient rekening te worden gehouden met locatie- en/of planspecifieke aspecten. Onderstaand zijn de bestemmingen beschreven en is op hoofdlijnen aangeven waar dit bestemmingsplan afwijkt van dit handboek.

Artikel 3 Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplantingen, voorzieningen voor langzaam verkeer, speelvoorzieningen, dagrecreatie, straatmeubilair, kunstobjecten, kunstwerken, calamiteitenroutes en onderhoudswegen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer, nutsvoorzieningen, vlonders, steigers en (voetgangers)bruggen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming 'Groen' is specifiek een speelbos toegestaan teneinde aan de zuidwestzijde van het plangebied het bosperceel als zodanig te mogen gebruiken. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' zijn parkeervoorzieningen toegestaan.

Binnen deze bestemming is met een aanduiding aangegeven waar het geluidscherm tussen het plangebied en het spoor mag worden opgericht. De hoogte van het scherm is maximaal 6 meter, gemeten ten opzichte van de bovenkant spoorstaaf. Het geluidscherm dient overigens ook een (minimale) hoogte van 6 meter te hebben om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen. Dit is vastgelegd in de regels die gelden ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - geluidbelasting railverkeer 55 dB' (artikel 13.4). Binnen de bestemming 'Groen' is bepaald dat minimaal om de 200 meter een doorgang moet worden aangebracht in het geluidscherm, zodat bij een calamiteit op het spoor mensen in de trein kunnen vluchten in de richting van het plangebied. De doorgang moet vrij toegankelijk zijn vanaf het spoor.

Artikel 4 Natuur

De bestemming 'Natuur' is opgenomen voor de gronden in het zuidelijk deel van het plangebied die onderdeel blijven van het Natuur Netwerk Brabant (NNB). De gronden met de bestemming 'Natuur' zijn bestemd voor instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en abiotische waarden.

Daarnaast zijn deze gronden onder meer bestemd voor extensief recreatief medegebruik, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en inritten alsmede voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend erfafscheidingen ten dienste van de bestemming toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 meter.

Omdat de gronden met de bestemming 'Natuur' onderdeel zijn van het NNB heeft de provincie Noord-Brabant strengere eisen gesteld aan de voorwaarden voor houtproductie. In de regels is geborgd dat houtproductie geen afbreuk mag doen aan het behoud van landschappelijke waarden. Om de waarden van het NNB te beschermen, is daarnaast voor verschillende werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd. Hieronder valt het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m2 en het vellen of rooien van houtgewas.

Artikel 5 Tuin

De bestemming 'Tuin' is opgenomen voor de voortuinen van de woningen met de bestemming 'Wonen'. De tot ‘Tuin’ bestemde gronden zijn bedoeld voor tuinen en groenvoorzieningen, en verwante functies, zoals opgenomen in de planregels. Op of in deze gronden mogen uitsluitend uitbreidingen aan een woning op de aangrenzende bestemming ‘Wonen’ worden gebouwd. In de regels is aangegeven hoe groot deze uitbreidingen mogen zijn. Er zijn nadere regels opgenomen voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6 Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen voor de woonpercelen in het zuidwestelijk deel van het plangebied. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor wonen en aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten in de vorm van aan huis verbonden beroepen of bedrijven en gastouderschap. De gronden zijn daarnaast bestemd voor tuinen, erven en verhardingen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf (zoals in- en uitritten, onverharde paden, trottoirs en brandgangen), parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Binnen het bouwvlak mogen maximaal 6 woningen mogen worden gebouwd. Er zijn alleen vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en geschakelde woningen toegestaan. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding aangegeven (3,25 respectievelijk 8 meter). Buiten het bouwvlak mogen gebouwen en overkappingen worden gebouwd tot een bouwhoogte van 3,25 meter. Er is maximaal 100 m2 aan bebouwing buiten het bouwvlak toegestaan. De gronden achter de achtergevelrooilijn (de achterzijde van het bouwvlak) mogen voor maximaal 50% worden bebouwd. Als onderdeel van de gebruiksregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor waterberging en parkeren.

Artikel 7 Woongebied - dorps wonen, Artikel 8 Woongebied - wonen in het bos, Artikel 9 Woongebied - wonen op steilrand

De gronden waar woningen kunnen worden gebouwd (met uitzondering van de gronden in het zuidwestelijk deel van het plangebied die zijn bestemd als 'Wonen') zijn bestemd als 'Woongebied - dorps wonen', 'Woongebied - wonen in het bos' of 'Woongebied - wonen op steilrand':

  • Voor de woningen die grenzen aan de bestaande bebouwing in Dorst is de bestemming 'Woongebied - dorps wonen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn vrijstaande woningen, twee-aaneen gebouwde woningen, geschakelde woningen, aaneengebouwde woningen en patiowoningen mogelijk gemaakt. Voor deze woningtypen zijn specifieke regels gesteld. In de regels is bepaald dat ten minste 25% van de woningen die binnen deze bestemming worden gebouwd, moet worden gebouwd als sociale huurwoning.
  • Voor de woningen die op de steilrand worden gebouwd, is de bestemming 'Woongebied - wonen op steilrand' opgenomen. Deze woningen worden vrijstaand, twee-aaneen of geschakeld gebouwd. Ook voor deze bestemming zijn per woningtype regels gesteld. De voorgevel van woningen dient gericht te zijn op de bestemmingsgrens ter plaatse van de figuur 'gevellijn'.
  • Het oostelijke woongebied wordt ingericht met vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen of geschakelde woningen in een bosrijke omgeving. Voor deze gronden is de bestemming 'Woongebied - wonen in het bos' opgenomen.

Naast het wonen zijn binnen deze drie bestemmingen aan de woonfunctie ondergeschikte activiteiten toegestaan in de vorm van aan huis verbonden beroepen of bedrijven en gastouderschap. Ook zijn tuinen, erven, verhardingen, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

In de bestemmingen zijn regels opgenomen voor de bouw van hoofdgebouwen, erkers, bijbehorende bouwwerken, bouwwerken van openbaar nut en voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van een aantal bouw- en gebruiksregels. Als onderdeel van de gebruiksregels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor waterberging en parkeren.

Hoofdstuk 6 Handhaafbaarheid

Handhaving vormt een belangrijk onderdeel van een beleidscyclus. Regels worden gesteld met als doel het beschermen van een bepaald belang. Zonder toezicht op naleving van deze regels bestaat het risico dat dit doel onvoldoende bereikt wordt. Tevens komt de gemeente ongeloofwaardig over als gestelde regels niet worden gehandhaafd.

Handhaafbaarheid, draagvlak en naleefgedrag

Een eerste voorwaarde voor handhaving is een duidelijk en handhaafbaar beleid en regelgeving. Om die reden worden nieuwe versies van digitale handboeken en die onderdelen van bestemmingsplannen die afwijken van het digitale handboek, door de afdeling die belast is met vergunningverlening en handhaving, gecontroleerd op uitvoerbaarheid. Ook voor dit bestemmingsplan heeft deze toets plaats gevonden.

Naast handhaafbare regels dient er ook het nodige draagvlak voor het nieuwe beleid en de daaruit voortvloeiende regels te zijn. Immers zal een plan met weinig draagvlak op weinig naleefgedrag kunnen rekenen. Het creëren van draagvlak is onder andere bewerkstelligd door in de verschillende fasen van het planproces burgers, belangenorganisaties en andere belanghebbenden te betrekken, al dan niet via wettelijk bepaalde inspraakmomenten.

Preventieve en repressieve handhaving

Naast repressie (handhavend optreden op het moment dat er sprake is van een overtreding) heeft preventie een belangrijke functie in de gemeentelijke handhavingsstrategie (de gemeente hanteert de landelijke handhavingsstrategie). Bij preventief handhaven spelen vooral dialoog, voorlichting en advisering een belangrijke rol. Zo voorziet het handhavingsbeleid van de gemeente Oosterhout in meer aandacht voor voorlichting en communicatie, onder andere door het uitgeven van voorlichtingsbrochures.

Qua repressie voorziet het gemeentelijk handhavingsbeleid en het daarop gebaseerde integrale uitvoeringsprogramma in het continu opsporen van overtredingen van het bestemmingsplan. Ook worden er gezamenlijk met andere overheden (brandweer, politie, belastingdienst) multidisciplinaire handhavingsacties georganiseerd. Binnen dergelijke acties is er ook aandacht voor overtredingen van het bestemmingsplan. Indien een overtreding wordt geconstateerd, zal als eerste stap in het handhavingstraject telkens worden bezien of het illegale gebruik of bouwwerk op grond van het bestemmingsplan of afwijking daarvan, alsnog gelegaliseerd kan worden. Is dat niet het geval dan wordt het handhavingstraject doorgezet. Al deze aspecten zijn vastgelegd in het beleidsplan Fysieke Leefomgeving en de daarin opgenomen handhavingsstrategie en dienen als leidraad voor de alledaagse handhavingspraktijk binnen de gemeente Oosterhout.

IJkmoment, overgangsrecht en monitoring beleid

Het inwerking treden van dit bestemmingsplan is een ijkmoment voor de handhaving. Indien bebouwing of gebruik afwijkt van het bestemmingsplan, zal hier tegen handhavend worden opgetreden. Tegen bebouwing en gebruik dat onder het overgangsrecht valt, kan niet handhavend worden opgetreden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

In artikel 6.12 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden.

Voor dit plan heeft de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. De initiatiefnemer draagt alle kosten voor de realisering van het project. Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie

Eerder bestemmingsplan voor Dorst Oost

Zoals aangegeven in paragraaf 1.2 van deze toelichting, heeft de gemeenteraad in 2022 eerder een bestemmingsplan vastgesteld om de ontwikkeling van Dorst Oost mogelijk te maken. Dat bestemmingsplan - het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)' - is op 7 december 2022 vernietigd door de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:3612).

Over het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)' heeft in de periode tussen 2019 en 2022 overleg plaatsgevonden met verschillende belanghebbenden. In de notitie 'Herbegrenzing Interim omgevingsverordening Dorst Oost', die als bijlage 3 bij deze toelichting is opgenomen, is als onderdeel van het 'diep, rond en breed kijken' een overzicht opgenomen van de manier waarop verschillende belanghebbenden bij dat bestemmingsplan zijn betrokken.

Bestemmingsplan 'Dorst Oost 2023'

Het bestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' is op hoofdlijnen gelijk aan het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)’ en maakt dezelfde ontwikkeling mogelijk, namelijk de realisering van een nieuwe woonwijk met maximaal 165 woningen. De motivering van het plan is aangevuld en de regeling is op onderdelen gewijzigd. In paragraaf 1.2 van deze toelichting is een overzicht van de belangrijkste wijzigingen opgenomen.

Over het ontwerpbestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' heeft overleg plaatsgevonden met de provincie Noord-Brabant. De Afdeling heeft eerder immers geconcludeerd dat het besluit van Gedeputeerde Staten tot herbegrenzing van de Interim omgevingsverordening onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen. Het nieuwe ontwerpbestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' gaat vergezeld van een notitie met een uitgebreide toetsing aan alle regels van de Interim omgevingsverordening, op basis waarvan Gedeputeerde Staten het herbegrenzingsbesluit aanvullend kunnen motiveren.

Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de omwonenden die beroep hebben ingesteld tegen het bestemmingsplan 'Dorst, herziening 3 (Dorst Oost)’. In dat overleg is toegelicht hoe het nieuwe bestemmingsplan is gewijzigd ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Door te kiezen voor een gedetailleerde plansystematiek op de gronden die direct grenzen aan het perceel van deze omwonenden, sluit het nieuwe bestemmingsplan nauwkeurig aan bij het stedenbouwkundig plan en maakt het niet méér mogelijk dan in het stedenbouwkundig plan is voorzien.

7.2.2 Wettelijk vooroverleg

De provincie Noord-Brabant is betrokken geweest bij het opstellen van het bestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' omdat het in 2022 vastgestelde herbegrenzingsbesluit van de Interim omgevingsverordening naar oordeel van de Raad van State onvoldoende was gemotiveerd. In overleg met de provincie is een notitie opgesteld waarin de herbegrenzing van de Interim omgevingsverordening en de ontwikkeling die het bestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' mogelijk maakt expliciet zijn getoetst aan alle regels die de Interim omgevingsverordening stelt.

Het concept ontwerpbestemmingsplan 'Dorst Oost 2023' is conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gestuurd naar de betrokken overleginstanties. Waterschap Brabantse Delta heeft het bestemmingsplan voor kennisgeving aangenomen en heeft geen inhoudelijke reactie gegeven. Het bestemmingsplan en de waterschapsbelangen zijn niet wezenlijk gewijzigd ten opzichte van het in 2022 vastgestelde bestemmingsplan voor Dorst Oost. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft gereageerd op het plan en heeft enkele opmerkingen gegeven die betrekking hebben op het grondwaterbeschermingsgebied. Naar aanleiding van deze opmerkingen is de toelichting op onderdelen aangescherpt.

7.2.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van een bestemmingsplan is vastgelegd in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening. Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, dient het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage te worden gelegd. Tijdens deze periode heeft eenieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Na afloop van de terinzagelegging worden de zienswijzen beoordeeld en wordt het bestemmingsplan ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.

Crisis- en herstelwet

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de bouw van meer dan 11 woningen. Daarom zijn de procedurele bepalingen van afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet op het plan van toepassing. Deze procedurele bepalingen bevorderen een spoedig verloop van een eventuele beroepsprocedure na de vaststelling van het bestemmingsplan. Beroepschriften die worden ingediend tegen het door de gemeenteraad vastgestelde bestemmingsplannen dienen beroepsgronden te bevatten (pro forma beroepen zijn niet ontvankelijk) en na afloop van de beroepstermijn kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doet (in principe) binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak.