IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

De woningbouwbehoefte in de Brainportregio en met name in Eindhoven is groot. Tot 2024 zullen er in Eindhoven jaarlijks ongeveer 3.000 woningen moeten worden bijgebouwd om aan de actuele behoefte te voldoen. De behoefte komt voort uit de (verwachte) groei van de bedrijven in de Brainportregio, het huidige woningtekort en de noodzaak om flexibel in te spelen op economische en demografische ontwikkelingen. Algemeen beleid is dat die woningbouwbehoefte zoveel mogelijk wordt opgelost binnen bestaand stedelijke gebied waarbij het benutten van vrijkomende binnenstedelijke centrumlocaties de voorkeur heeft.

De gemeente wil de binnenstad de komende jaren een kwaliteitsslag geven die past bij het imago van Brainport. Dat betekent onder andere een wervend vestigingsklimaat voor bedrijven in Eindhoven en een aantrekkelijk leefklimaat voor bewoners.

Op het gebied van wonen is het vasthouden van talent een belangrijk onderwerp, dat betekent dus het creëren van woonruimte voor afgestudeerden, kenniswerkers en expats. Maar ook voor (jonge) gezinnen die zich willen vestigen in EindhovenVoor de binnenstad betekent dit dat het voorzieningenniveau, de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen en de positieve beleving van de stad moeten aansluiten bij de wensen van de (toekomstige) bewoners.

Er staat dus veel te gebeuren in Eindhoven en veel projecten zijn in uitvoering of in voorbereiding. Een van de transformatielocaties in de binnenstad is het zogenoemde Emmasingelkwadrant. Hier wordt een geïsoleerd gebied getransformeerd naar een gebied met grootstedelijke allure en een aantrekkelijk leefklimaat. Het terugbrengen van de Gender is een belangrijk element in dit gebied. Het gebied is reeds volop in ontwikkeling met onder andere de realisatie van woontoren Onyx en woontoren "Victoriatoren".

Thans is aan de orde een hierop aansluitende ontwikkeling binnen het Emmasingelkwadrant, het “Vonderpark Kwartier”, met het door de gemeente Eindhoven aan te leggen openbare park. Deze nieuwe ontwikkeling bestaande uit een vijftal woongebouwen, waarvan een gebouw gesitueerd in bouwveld A en vier gebouwen in bouwveld B. De maximale bouwhoogte in bouwveld A bedraagt 30 m1 en de maximale bouwhoogte in bouwveld B bedraagt 66,6 m1, waarbij tevens het aantal bouwlagen concreet zijn benoemd. De vijf complexen zullen voorzien in totaal in maximaal 625 woningen in combinatie met een levendige plint.

De aansluiting op de Vonderweg van het openbaar Victoriapark als dragend onderdeel van de herontwikkeling Emmasingelkwadrant is eveneens opgenomen in dit bestemmingsplan, zoals ook de terp plaatse te realiseren verkeersstructuur.

In deze toelichting wordt de ontwikkeling nader beschreven en onderbouwd. Het project past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is aldus opgesteld en voorziet in een passende juridische en planologische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De vaststelling van dit bestemmingsplan vindt plaats op grond van de Wet ruimtelijke ordening, zoals geldig was op het moment van voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit bestemmingsplan zal deel uit gaan maken van het tijdelijk Omgevingsplan Eindhoven.

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt in ten westen van het centrum van Eindhoven, ten oosten van het Philips-stadion, ten zuiden van het spoor en ten zuidwesten van de woontoren "Onyx". Het plangebied maakt deel uit van de buurt de Witte Dame en is onderdeel van het ontwikkelingsgebied Emmasingelkwadrant.

Het plangebied wordt in grote lijnen begrensd door de Ventoselaan in het noorden, de Gagelstraat / Lichtstraat in het oosten, de Vonderweg in het westen en de Willemstraat in het zuiden.

verplicht

Afbeelding: Luchtfoto van het plangebied

verplicht

Afbeelding: Plangebied als onderdeel van de Eindhovense binnenstad

verplicht

Afbeelding: Verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan

Duidelijk is dat de afronding van het Emmasingelkwadrant omvangrijker is dan het plangebied van onderhavige bestemmingsplan. Het resterend her te bestemmen gebied bestaat uit de bouwveld A (gedeeltelijk) en bouwveld C.

Het openbaar Victoriapark met de hierin terug te brengen Gender is reeds verankerd in een separaat onherroepelijk bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan wordt wel planologisch de groen verbinding tussen Victoriapark en Vonderweg mogelijk gemaakt.

verplicht

Afbeelding: Inrichtingsplan

Onderhavig bestemmingsplan ziet aldus - zoals in par. 1.1. beschreven - op een gedeelte van bouwveld A., het bouwveld B. alsmede de aansluiting van het Victoriapark op de Vonderweg alsmede de in het plangebied te realiseren verkeersstructuur.

De planologische regeling voor bouwvelden A. (gedeeltelijk) en C. volgen indien de feitelijke omstandigheden invulling hiervan mogelijk maken.

1.3 Crisis- en Herstelwet     

De Crisis- en herstelwet (Chw) is in het leven geroepen ten behoeve van versnelling van ruimtelijke projecten. Dit om de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden. Per 25 april 2013 is deze wet permanent geworden (Staatsblad, jaargang 2013, nr. 144 en nr. 145).

De Chw is met name gericht op grote infrastructurele projecten en projecten gericht op duurzaamheid, innovatie en energie, alsmede woningbouwplannen, omvattende meer dan 11 woningen.

Aldus kan worden geconcludeerd dat de Chw op dit bestemmingsplan van toepassing is.

1.4 Vigerend plan     

Het bestemmingsplan 'III Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier)' vervangt deels het bestemmingsplan 'Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013', vastgesteld door de gemeenteraad op 19 november 2013.

Ingevolge dit thans vigerende bestemmingsplan zijn de gronden ter hoogte van het plangebied bestemd tot ‘Gemengd’, 'Kantoor' en 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Het geldende bestemmingsplan is in onderstaande afbeeldingen weergegeven.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

verplicht

Afbeelding: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

verplicht

Afbeelding: Uitsnede verbeelding vigerend bestemmingsplan

Ter hoogte van de bestemming 'Kantoor' zijn de gronden bestemd voor kantoren en zakelijke dienstverlening. Het is niet toegestaan te wonen binnen deze bestemming.

Ter plaatse van de bestemming 'Gemengd' zijn de gronden bestemd ten behoeve van kantoren, detailhandel, dienstverlening, wonen (al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden- beroep), maatschappelijke voorzieningen, bedrijven behorende tot de categorieën 1 en 2, horeca en een multifunctionele accommodatie voor beurzen, evenementen, concerten, etc.

De gronden ter plaatse van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' zijn bestemd voor woonstraten, pleinen, voet- en fietspaden en onderdoorgangen.

Voor een beperkt gedeelte van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding’ verbindingszone - 1’. Voor dit gebied geldt dat Burgemeester en wethouders bevoegd zijn het plan te wijzigen door de bestemming ‘kantoor’ te wijzigen in de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied

Voor het noordelijk gelegen gedeelte van het plangebied geldt de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone-groepsrisico' in verband met de ligging nabij het spoor. Ter hoogte van deze locatie zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen en sociale werkplaatsen.

Ter hoogte van de bestemming 'Kantoor' is tevens de gebiedsaanduiding 'wro-zone – wijzigingsgebied 2' opgenomen. Met deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat minimaal 70% van de woongebouwen dient te bestaan uit studentenwoningen. Voor het oprichten van bebouwing buiten het bouwvlak kan deze wijzigingsbevoegdheid niet worden toegepast.

1.5 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan ‘IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier)' bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Bij (de regels van) het bestemmingsplan behoort het Besluit Hogere grenswaarde.

Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in hoofdstuk 6. Handhaving komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

2.1 Historisch perspectief     

Eindhoven

Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.

Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.

verplicht

Afbeelding: Centrumgebied Eindhoven rond 1850

Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de Tweede Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.

In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.

In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.

Het plangebied en haar omgeving

Het plangebied ligt in het beekdal van de rivier de Gender in de buurt Witte Dame. Deze buurt wordt gekenmerkt door de vroegere aanwezigheid van Philips in Eindhoven. Aan het begin van de twintigste eeuw is Philips de bedrijfsactiviteiten ten westen van de Emmasingel gaan uitbreiden. De Gender is hierbij gedempt.

verplicht

Afbeelding: demping van de Gender

Getuigen van de uitbreiding zijn onder andere de voormalige fabrieksgebouwen Lichttoren en de Witte Dame, gelegen ten oosten van het plangebied, die tussen 1910 en 1930 gebouwd zijn. Zowel de Lichttoren als de Witte Dame zijn ontworpen in een zakelijk expressionistische stijl en zijn tegenwoordig aangemerkt als rijksmonument. Beide gebouwen zijn tussen 1980 en heden herbestemd tot met name woningen, kantoren en maatschappelijke- en dienstverlenende functies.

Met de uitbreiding van Philips buiten de stad heeft een schaalvergroting plaatsgevonden. De grote fabrieken van Philips gaven Eindhoven een nieuwe schaal naast de bebouwing van de oude dorpslinten. Andere elementen van het Philips imperium zijn de voormalige Philips personeelswinkel, tegenwoordig dienstdoende als Temporary Art Centre (gedeeltelijk binnen het plangebied) en het voormalige kantoor van Philips Lighting.

De Ventoseflat nabij het plangebied en gelegen aan de Mathildelaan is een gemeentelijk monument. Dit appartementengebouw, in de stijl van de Amsterdamse school, is in 1927 gebouwd met gebruikmaking van de fundamenten en het casco van een voormalige sigarenfabriek. In 2012 is het gebouw volledig gerenoveerd ten behoeve van de huidige appartementen en enkele commerciële functies in de plint.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de nabijgelegen buurt Fellenoord veel te lijden van de bombardementen. Na de bevrijding werd de gelegenheid te baat genomen om de infrastructuur ingrijpend te verbeteren. De spoorlijn die ten zuiden van de Fellenoord liep, werd ongeveer 150 meter opgeschoven naar het noorden. Hiermee werd een nieuwe verkeersstructuur mogelijk met tunnels die de verbinding met Woensel moesten verbeteren en er kwam ruimte voor het 18-Septemberplein. Aan de noordzijde van het spoor werd de oude Fellenoord in de daaropvolgende jaren gesloopt. De parochiekerk verdween in 1973. De oude bebouwing maakte plaats voor een stelsel van autowegen en fietstunnels. De radialen Boschdijk, Veldmaarschalk Montgomerylaan en Kennedylaan kwamen uit op deze nieuwe weg.

verplicht

Afbeelding: Plangebied en omgeving

In de jaren '90 is met het bouwen van de woontoren de Regent en vervolgens met de nieuwbouw van de Regentkwartier aan de Willemstraat weer een nieuwe schaalvergroting ingezet in het gebied. Het Emmasingelkwadrant is verder in ontwikkeling. In 2019 is de bouw van de 84 meter hoge woontoren Onyx afgerond. Met die bebouwing is in feite voortgeborduurd op het 'downtown' karakter dat de omgeving van het plangebied inmiddels kenmerkt en dat volgens gemeentelijk beleid in de toekomst versterkt moet worden.

2.2 Stedenbouwkundige structuur     

2.2.1 Opbouw     

De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door de voormalige Philipsgebouwen zoals de Lichttoren en de Witte Dame. Hier is een mix van functies te zien, met detailhandel en dienstverlenende activiteiten in de plinten en wonen of maatschappelijke doeleinden op de etages. Woontoren de Regent (circa honderd meter hoog) is hier een beeldbepalend element, evenals de voormalige Philips gebouwen (rijksmonumenten) en de Ventoseflat (gemeentelijk monument).

Wanneer vanuit de kern van het centrum onder de Witte Dame doorgelopen wordt, komt men op het Lichtplein dat door de vele verharding onvoldoende uitnodigt voor een aangenaam verblijf. De bebouwing aan de Lichtstraat/Willemstraat heeft wel entrees aan de binnenzijde van het gebied, maar de andere gebouwen hebben geen duidelijke relatie met de openbare ruimte.

In de toekomst moet dit gebied, beter bekend als Emmasingelkwadrant, geheel zijn getransformeerd tot een hoogwaardig centrumgebied met de Gender die weer bovengronds gehaald wordt, een park daaromheen en aan de randen woontorens met een levendige plint met uiteenlopende voorzieningen.

Met de bouw van het wooncomplex met de Victoriatoren met commerciële voorzieningen in combinatie met de realisatie van de Onyxtoren en Victoriacourt (voorheen bekend als Gaagle), is een aanzet gegeven voor de afronding van de herontwikkeling van deze binnenstedelijke locatie.

Tot recent werd de sfeer in en rond het plangebied echter nog gedomineerd door een braakliggend parkeerterrein en het leegstaande kantoorpand van het voormalige Philips HCZ gebouw. Het is een omheind gebied dat een barrière vormt tussen het centrum en de achterliggende gebieden. Het HCZ-gebouw is een kantoorgebouw en voormalig kraakpand aan de Vonderweg 11 in Eindhoven.

verplicht

Afbeelding : HCZ gebouw in 2016

Het pand werd in 1980 gebouwd als kantoor voor AGO-verzekeringen. Tussen 1994 en 2007 was het in gebruik bij Koninklijke Philips Electronics N.V., die er een software-afdeling vestigde. Nadat het pand in 2007 leeg kwam te staan, werd het op 3 december 2008 gekraakt. Het groeide in korte tijd uit tot het grootste kraakpand van Nederland en had in de tweede helft van 2009 ongeveer 160 bewoners. Het kantoorpand werd een cultureel centrum, waar kunstenaars een atelier konden starten. Ook was er een kapsalon, een eetcafé en een weggeefwinkel en werden er diverse feesten georganiseerd. Eind december 2009 oordeelde de rechter dat het pand per 1 februari 2010 door de krakers verlaten en ontruimd moest zijn. Later had het gebouw in het kader van antikraak nog enkele bewoners. In 2013 werden de gevels van het gebouw gesloopt.

Aanvankelijk was het de bedoeling van de eigenaar om het pand deels te slopen en deels te renoveren om het weer geschikt te maken voor verhuur. Thans is volledige sloop aan de orde (die plaatsvindt voorafgaand aan vaststelling van dit bestemmingsplan) en herontwikkeling van de locatie als woongebied, waartoe dit bestemmingsplan wordt opgesteld mede omvattende de planologische aansluiting van het Victoriapark op de Vonderweg.

verplicht

Afbeelding: HCZ gebouw in 2021

Met de aanleg van de Licht-as wordt er een verbinding gelegd tussen het centrum van Eindhoven en gebieden zoals Strijp-S en het Philips-stadion. Door de transformatie van het Emmasingelkwadrant wordt de barrièrewerking opgeheven en zal het gebied aansluiting zoeken bij het omliggende stedelijk weefsel. Een nieuw stuk binnenstad wordt gecreëerd met voorzieningen en een belevingswaarde die passen bij de ambities van de gemeente om de binnenstad op een niveau te brengen dat past bij de gewenste uitstraling van Brainport.

verplicht

Afbeelding: Samenhang plangebied en omgeving

verplicht

Afbeelding: Inpassing Emmasingelkwadrant in stedelijk weefsel

Voor meer informatie over de stedenbouwkundige inpassing van de voorgenomen ontwikkelingen in de directe omgeving en het centrum van Eindhoven, wordt verwezen naar de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant.

2.2.2 Verkeersstructuur     

Het Emmasingelkwadrant wordt omkaderd door een aantal doorgaande wegen. De voornaamste wegen zijn de Mathildelaan, de Vonderweg en de Emmasingel. De Mathildelaan bestaat uit twee aparte rijstroken, gescheiden door een tweebaans busstrook ten behoeve van een HOV-verbinding tussen Eindhoven station en Eindhoven Airport. De Vonderweg is een tweebaansweg (bestaande uit twee keer twee rijstroken).

De Emmasingel is voor eenrichtingsverkeer ingericht, teneinde de doorstroming rondom de binnenstad te bevorderen. Het gebied binnen dit kader is als verblijfsgebied aan te merken. Centraal door dit gebied loopt de eerder genoemde "Licht-as", een zichtlijn vanaf het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel richting Strijp-S. Het dient dan ook als 'stepping stone' tussen de binnenstad en Strijp-S.

2.2.3 Groen en water     

Momenteel komen er geen grote groen- of waterpartijen voor in (de omgeving van) het plangebied. Een ambitie van de gemeente Eindhoven is om de Gender weer zichtbaar te maken in het straatbeeld. Vonderpark Kwartier worden - zoals ook de Victoriatoren - gerealiseerd in combinatie met de realisatie van het Victoriapark als onderdeel van de ontwikkelingsvisie voor het Emmasingelkwadrant.

In samenspraak met de gemeente Eindhoven zal de initiatiefnemer een bijdrage leveren aan de totstandkoming van dit openbare park. Daarmee draagt de beoogde ontwikkeling bij aan de ambities in dit gebied ten aanzien van groen, water en verblijfskwaliteit.

2.3 Beoogde ontwikkeling     

2.3.1 Emmasingelkwadrant: de voorgaande ontwikkelingen     

Door middel van het bestemmingsplan 'I Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Philips Lighting)' is een groot deel van de ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant reeds juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Het gaat daarbij om de volgende onderdelen:

  • de transformatie van Philips Lighting (34.000 m²) naar lofts en commerciële ruimten;
  • de toevoeging van nieuwbouw aan de Mathildelaan, bestaande uit 133 wooneenheden en commerciële ruimten in de plint van de 'Onyx-toren';
  • de toevoeging van 43 wooneenheden en commerciële ruimten in de plint van het Victoria court (voorheen bekend als het Gaagle gebouw) op de hoek met de Gagelstraat;
  • het realiseren van de Licht-as;
  • het omzetten van een groot deel (50%) van het parkeerterrein naar het Victoriapark met de nieuwe Gender;
  • de sloop van diverse aan- en bijgebouwen van Philips Lighting en de sloop van het Lighting Application Centre (LAC).

De bovenstaande onderdelen zijn op dit moment nog niet allemaal tot uitvoering gekomen. De realisatie van het Victoriapark is afhankelijk van de verdere ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant, waaraan in onderhavig bestemmingsplan een substantiële bijdrage wordt geleverd.

De volgende stap in de ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant werd gevormd door de bestemming en opvolgende realisatie van woontoren "Victoriatoren". Ter plaatse van de huidige Gagelstraat en parkeervoorzieningen, en voor een klein gedeelte ter plaatse van een gedeelte van het TAC, wordt de woontoren gerealiseerd, ontworpen binnen de kaders van eerder genoemde ontwikkelingsvisie ''Emmasingelkwadrant'' van bureau West-8 en bestaande uit 28 bouwlagen en een totale hoogte van maximaal 91,99 meter. Het complex bestaat verder twee lagere gebouwen van circa vier en zeven bouwlagen hoog. De drie gebouwen omvatten 331 woningen in diverse categorieën en hebben op de begane grond een commerciële plint.

2.3.2 Emmasingelkwadrant : Vonderpark Kwartier     

Een volgende stap in de ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant is de realisatie van de woongebouwen die bekend zijn als het “Vonderpark Kwartier". Deze ontwikkeling is inmiddels verder stedenbouwkundig en ruimtelijk uitgewerkt. Door middel van dit bestemmingsplan wordt deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt als onderdeel van de grootschalige ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant.

“Vonderpark Kwartier” is ontworpen binnen de kaders van eerder genoemde ontwikkelingsvisie ''Emmasingelkwadrant'' dat stedenbouwkundig bureau West-8 voor de ontwikkeling van de stad heeft bedacht (zie ook paragraaf 3.4.4).

“Vonderpark Kwartier” is onder te verdelen in bouwveld A, omvattende een woongebouw en bouwveld B met vier woongebouwen. Op de begane grond komen in de plint van de gebouwen commerciële - en/of maatschappelijke ruimten. Parkeren bevindt zich voor het gehele complex in een ondergrondse kelder en incidenteel op het niveau begane grond. Tenslotte wordt in dit bestemmingsplan voorzien in de borging van de verbinding tussen de Vonderweg en het Victoriapark.

verplicht

Afbeelding: Bouwplan, bouwdelen A en B

Vonderpark Kwartier, Bouwdeel A

Bouwdeel A omvat een commerciële plint / niet woonfuncties, bestaande uit (fietsen)bergingen, techniek en circa 250 m² commerciële ruimte:

verplicht

Afbeelding: Weergave begane grond / indicatieve plintfuncties

Boven de plint c.q. begane grond bevinden zich acht woonlagen, leidend tot een bouwhoogte van ruim 29 m¹. Het gebouw bevat 104 woonappartementen met een oppervlakte tussen 53 m² en 91 m², waarbij sprake is van 53 middenhuur / vrije sector appartementen en 51 appartementen in de sociale sector.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het gebouw mede in relatie tot de naastgelegen Victoriatoren. Hierbij is specifiek aandacht voor een cultuurhistorische referentie aan een voormalig deel van de Gagelstraat die voorheen op de huidige footprint lag.

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel A, (de Gagel) in relatie tot Victoriatoren

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel A vooraanzicht

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel A achteraanzicht

Vonderpark Kwartier, Bouwdeel B

Bouwdeel B omvat zes gebouwen: gebouw A, gebouw B en de gebouwen C1, C2 en C3 en het paviljoen op het binnenterrein.

De begane grond kent 2.690 m² BVO aan plintruimten verdeeld over de diverse gebouwen. Het paviljoen kent een brutovloeroppervlakte van 560 m².

Boven de begane grondinvulling is sprake van maximaal 20 woonlagen zoals weergegeven op onderstaande afbeelding, leidend tot een maximale bouwhoogte van 66,6 m¹. De gebouwen bevatten tezamen maximaal 521 woonappartementen met een oppervlakte tussen 40 m² en 140 m². Enkele appartementen zijn kleiner dan 50 m² bevinden zich alleen ter plaatse van Bouwveld B, kavel a en c1.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de gebouwen in bouwdeel B mede in relatie tot de omgeving.

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel B, gebouwen, bouwlagen en BVO’s

 

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel B

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel B

 

verplicht

Afbeelding: Bouwdeel A, Bouwdeel B en de Victoriatoren

Vonderpark Kwartier, de invulling

Het programma voor Vonderpark Kwartier bestaat aldus uit de volgende onderdelen:

  • 2600 m² kantoren;
  • 950 m² bedrijven, instellingen, maatschappelijke voorzieningen (als onderdeel van c.q. alternatief voor voormelde 2.600 m² kantoren);
  • 500 m² detailhandel;
  • 400 m² horeca;
  • 625 woningen in diverse categorieën;
  • parkeren auto’s in de kelder;
  • parkeren fietsen in kelder- en/of op maaiveldniveau.

Met de beoogde verdeling in woningbouwcategorieën wordt voldaan aan het beleid van de gemeente Eindhoven. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente zijn concrete afspraken gemaakt ten aanzien van de verdeling van woningbouwtypologieën.

Alle appartementen worden gelijkvloers en drempelloos uitgevoerd en zijn daarmee geschikt voor alle doelgroepen: de single starter, de jonge gezinnen (met kinderen) tot en met de empty nesters en oudere echtparen.

Het bouwplan voorziet in een concrete en actuele vraag naar woningen vanuit verschillende doelgroepen. De ontwikkeling als onderdeel van ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant sluit aan op het beleid van de gemeente Eindhoven. De realisatie van dit plandeel met de beoogde woningen draagt bij aan de versterking van het Brainport-imago en aan een aantrekkelijk leefklimaat. Dit laatste ook aangezien er een bijdrage wordt geleverd aan de verdere ontwikkeling van het aangrenzende Victoriapark en de aansluiting van dit park op de Vonderweg planologisch wordt verankerd in onderhavige bestemmingsplan.

Naast wonen wordt voorzien in een levendige plint met publieksgerichte en aanvullende functies voor een duurzame sociale ontwikkeling van het gebied. In deze plint krijgen diverse functies de ruimte en ontstaat in het gebied een mix van kleinschalige (lokale) commerciële - c.q. maatschappelijke functies, specifieke horeca, dienstverlening, bedrijvigheid, culturele voorzieningen en wonen. Deze mix van functies zorgt voor levendigheid, veiligheid en woonkwaliteit in dit hoogstedelijk gebied en nodigt in combinatie met het te realiseren park uit om te verblijven.

De overige aspecten betreffende deze ontwikkeling zoals verkeer en parkeren, waterhuishouding en zonlicht worden in de volgende hoofdstukken van deze toelichting beschreven.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.

De NOVI benoemt de volgende nationale belangen:

  1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. Beperken van klimaatverandering.
  11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  1. Ruimte maken voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel bevorderen.
  3. Zorgen voor sterke en gezonde steden en regio's.
  4. Stimuleren van een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Een opgave in de NOVI is om aansluitend op de woonbehoefte (met name in en bij de stedelijke regio's) woningen toe te voegen aan de woningvoorraad. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om in het plangebied woningen te realiseren.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. In paragraaf 3.2.2. en 3.5. wordt hier nader op ingegaan.

Het project voldoet aan de ambities uit de NOVI. De NOVI krijgt doorwerking op lagere beleidsniveaus. De relevante beleidsstukken op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau zijn in de navolgende paragrafen getoetst. Op rijksniveau geen belangen benoemd die rechtstreeks van invloed zijn op het plangebied.

3.2.2 Duurzaamheidsladder     

Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.

Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De volgende stappen dienen doorlopen te worden:

  1. Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
  2. Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
  3. Beschrijving van de behoefte: voorzien de diverse functies die het plan mogelijk maakt in een behoefte.

Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

De eerste vraag die aan de orde blijft, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.

Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

“Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.

Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.

Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een kantoorlocatie naar een locatie met gestapelde woonbebouwing omvattende maximaal 625 woningen met een directe bouwtitel alsmede diverse plintfuncties op de begane grond en deels op de eerste etage, met een totale oppervlakte van maximaal 3.500 m² (waarvan de omvang per functie grotendeels beperkt blijft tot maximaal 499 m²). Het plan is gelegen op een binnenstedelijke locatie.

De hoeveelheid woningen in het plangebied neemt dusdanig toe, dat op basis van geldende jurisprudentie op dit onderdeel zeker sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijgt en aldus een stedelijke ontwikkeling vormt als hier bedoeld. Aldus is een laddertoets aan de orde ten aanzien van de functie “wonen”, waarbij de locatiekeuze gemotiveerd moet worden en een beschrijving van de behoefte nodig is.

Voor andere stedelijke ontwikkelingen, niet zijnde woningbouw blijkt uit vaste jurisprudentie dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m² of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m², deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Gelet op het aantal m² aan commerciële functies en het feit dat hiertoe geen sprake is van separate nieuwe bebouwing (nieuw ruimtebeslag) is ten aanzien van de invulling van de plint geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat een laddertoets dienaangaande achterwege kan blijven.

Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied

Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd:

‘Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.

verplicht

Zoals in deze toelichting beschreven kiest de gemeente voor toevoeging van gestapelde woningbouw op deze centrumlocatie om hiermee te komen tot afronding van nieuwe hoogstedelijk woonmilieu. Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - niet te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.

Ad 3. Beschrijving van de behoefte

Woningen

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 625 woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw in het plangebied betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.

Voor de periode 2019 - 2023 was vastgesteld dat binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied behoefte bestond aan zo'n 27.000 woningen. Onderzoek toonde aan dat de woningbehoefte in Eindhoven ca. 15.000 woningen bedroeg. Voor de periode tussen 2024 en 2040 bestond in het SGE de behoefte aan 22.500 tot 35.000 woningen, waarvan in Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000.

In september 2020 is de 'bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant' geactualiseerd en daaruit bleek, dat er voor periode tot 2030 binnen gemeente Eindhoven behoefte is aan 19.225 extra woningen. De provincie verwacht dat het aantal inwoners in Eindhoven in de periode van 2020 tot 2030 zal toenemen naar 264.628, een toename met ruim 30.000 inwoners. Doordat ook het aantal huishoudens sterk toeneemt, zijn er nog meer huizen nodig. Naar verwachting is in 2050 zo'n 43% van alle huishoudens een éénpersoonshuishouden. Vooral het aantal oudere alleenstaanden van 75 jaar en ouder neemt sterk toe. Vergeleken met de vorige prognose uit 2017 ligt de groei van de Brabantse bevolking duidelijk hoger.

Onderstaande tabel is richtinggevend voor het maken van nieuwe regionale afspraken. Versnelling van de woningbouw en (vervolgens) vasthouden van het bouwtempo is een belangrijke doelstelling van de Brabantse Agenda Wonen.

verplicht

In aanvulling op de provinciale woningbehoefteprognose kan worden opgemerkt dat op 7 maart 2019 is gekomen tot de Woondeal BZK-Stedelijk Gebied Eindhoven-provincie Noord-Brabant, waarmee gemeente Eindhoven, SGE, Provincie en Rijksoverheid afspraken hebben gemaakt omtrent de woningbouw in onder andere Eindhoven. In deze Woondeal is onder meer het navolgende te lezen:

Afspraken over het versnellen van de woningbouw en specifieke versnellingslocaties

Versnellen woningbouwproductie

Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE spreken het volgende af :

  1. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waaire Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring (waaronder het centrumgebied en Knoop XL).
  2. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
  3. De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen doorte voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken (…)

Afspraken over voldoende plancapaciteit

Plancapaciteit

Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier artikel 1 lid c van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2019, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De minister stelt hiervoor €100.000,beschikbaar. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige afsprakenkader

Aldus kan worden geconcludeerd dat de geactualiseerde provinciale woningbehoefteprognose inmiddels voldoende aansluit bij de werkelijkheid van de Eindhovense woningmarkt en de uitgangspunten van de Woondeal, waarin partijen hebben vastgelegd, dat de woningbehoefte in Eindhoven in de periode 2019 – 2024 ca 15.000 woningen bedraagt. Aan de hieruit voortvloeiende versnelling naar circa 3000 woningen per jaar wordt middels dit woningbouwplan in mede invulling gegeven. Hiermee wordt de kwantitatieve behoefte aan de betreffende woningen bevestigd.

Kwalitatief

In deze ontwikkeling zal worden gekomen tot een mix van woningen. Er is in Eindhoven grote behoefte aan middeldure koop, midden huur en sociale huur, waarin dit plan voorziet. Zowel uit het recente regionaal woningmarktonderzoek (2017) als wel het woningmarktonderzoek van Companen (2018) toegespitst op Eindhoven blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen waaronder het centrumstedelijke woonmilieu. Dit plan voorziet hier in waardoor het plan tevens voorziet in een kwalitatieve behoefte.

Publieksgerichte - plint – functies

Uitgaande van een totaal ruimtebeslag van maximaal 3.500 m² b.v.o. kan worden vastgesteld dat de publiekgerichte - plint – functies niet kunnen worden gezien als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2. Bro.

Het totale project is zoals aangegeven wel een stedelijke ontwikkeling, doch dit betreft primair de woningbouw. De beperkte toevoeging van aanvullende functies is niet van een aard of omvang dat dienaangaande een ladderonderzoek noodzakelijk c.q. zinvol mogelijk zou zijn. Dit laatste geldt tevens ten aanzien van de kantoorfunctie die in het plan is beperkt tot 2.600 m², waarbij onder het voorgaande planologisch regime sprake was van een veel omvangrijkere kantoorfunctie in het inmiddels geamoveerde HCZ kantoorgebouw.

Wel dient te worden beoordeeld – in het kader van het criterium “goede ruimtelijke ordening” – of de plintfuncties een zodanige leegstand tot gevolg zullen hebben dat deze tot een aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zullen leiden, die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar moet worden geacht. Uiteraard dient ook het belang van de betreffende functies op een inhoudelijke wijze te worden verwoord.

Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ARRS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de ontwikkeling voorziet in een behoefte (ARRS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd ARRS 18 december 2013, ECLI:NL: RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)). In redelijkheid dient ervan te kunnen worden uitgegaan dat binnen de planperiode van in beginsel tien jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt (ARRS 18 november 2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542 (Leek)).

Wat betreft de overige functies, de plintfuncties, is duidelijk dat hierdoor geen sprake is van onnodig ruimtebeslag, omdat al deze functies zijn gelegen binnen de footprint van de primair voor woningen bestemde gebouwen. Gezien de beperkte oppervlakte van de plintfuncties zal deze ontwikkeling in de gemeente Eindhoven geen zodanige leegstand tot gevolg hebben dat dit tot een aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zal leiden, die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is.

De (commerciële) plintfuncties passen binnen gemeentelijke regionale beleid en dragen in positieve zin bij aan de leefbaarheid in een gebied. Ze voorzien deels in de verzorging van de bewoners, hebben een functie als ontmoetingspunt en creëren door hun lokale trekkracht vaak ook een draagvlak voor andere publieksgerichte voorzieningen.

De plintfuncties kunnen als ter plaatse passende functies worden gezien, omdat hiermee de leefbaarheid van de locatie sterk wordt bevorderd. Enkel een woonmilieu (ook op de begane grond) zou de gebouwen een veel meer gesloten uitstraling geven. Juist de diversiteit ter plaatse middels de plintfuncties maakt het een meer aantrekkelijk gebied, waarbij de plintfuncties bovendien een welkome aanvulling kunnen vormen voor en in een behoefte kunnen voorzien van de diverse bewoners in de nieuwe ontwikkeling alsmede in de omliggende bestaande woongebouwen en woningen. Aldus staat de behoefte aan plintfuncties in het plangebied binnen de planperiode voldoende vast.

Consequentie daarvan is dat in de plantoelichting - in aanvulling op het vorenstaande - een verantwoording aan de Ladder ex artikel 3.1.6 lid 2 Bro achterwege kan blijven voorzover het betreft de plintfuncties in dit plangebied. Wat betreft de behoefte aan deze detailhandel als onderdeel van de plintinvulling kan worden verwezen naar paragraaf 3.9. waar het aspect “detailhandel” wordt beschreven.

Conclusie Laddertoets

Zoals beschreven voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de eisen van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Het plan wordt gekenmerkt door diverse soorten woningen, die op een harmonieuze manier tot een samenhangend woningbouwplan zijn gevormd, waarmee een opwaardering van het plangebied en de omgeving hiervan plaatsvindt en het Emmasingelkwadrant verder wordt vormgegeven. Gezien de ligging van de locatie in het centrumgebied van Eindhoven zijn de woningen erg geschikt voor een brede doelgroep.

De woningbouwontwikkeling van het Emmasingelkwadrant staat op de prioriteitenlijst van de gemeente Eindhoven en levert een bijdrage aan de regionale woningbehoefte. De woningtypen sluiten aan op de afspraken die in regionaal en provinciaal verband zijn gemaakt en de inwoners / huishoudensgroei in de gemeente Eindhoven. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op de bestaande vraag.

De publieksgerichte, plintfuncties, voorzien in een behoefte, zijn passend in het plangebied en leiden niet tot onevenredige c.q. onaanvaardbare effecten, zodat deze functies ter plaatse toelaatbaar zijn.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over Rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

De 380 Kv hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen. Het plangebied valt niet in het NNB.

3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening     

In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied is het obstakelbeheergebied van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Eindhoven niet relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. De kaart behoort bij de Rarro.

Voor onderhavig gebied is het obstakelbeheergebied van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Eindhoven niet relevant. Het plangebied is niet gelegen binnen dit obstakelbeheergebied

3.2.5 Luchthavenbesluit     

In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden (openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar) en het beperkingengebied vastgelegd. Op onderstaande kaart is het Luchthavengebied weergegeven. Voor dit bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.

Het beperkingengebied bestaat uit:

  1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
  2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
  3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone, noch binnen obstakelbeheergebied noch binnen vogelbeheersgebied van Luchthaven Eindhoven.

verplicht

Afbeelding: kaart Luchthavenbesluit – Vliegbasis Eindhoven (plangebied omcirkeld)

Het planvoornemen vormt geen belemmering voor het functioneren van luchthaven Eindhoven.

3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel     

Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.

verplicht

Afbeelding: Hoogtebelemmeringen bakens nabij Luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.

Bakens Luchthaven Eindhoven

Op en nabij de Luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:

  • een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
  • een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.

De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.

Radarverstoringsgebied Volkel

Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van Vliegbasis Volkel

3.2.7 Conclusie Rijksbeleid     

Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een voormalige kantoorlocatie naar de bouw van diverse woningen en enkele hieraan qua oppervlakte ondergeschikte functies in binnenstedelijk gebied, conflicteert niet met nationale belangen en de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat lange termijn doel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevings- vraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden (hierna: Structuurvisie). Deze Structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De Structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppunt ontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Afbeelding: uitsnede uit kaart visiekaart Structuurvisie 2010

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur 

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur 

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking Structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Toetsing

Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in de stedelijke structuur (zijn de steden en dorpen in Noord-Brabant), en in het stedelijk concentratiegebied (waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen).

In de stedelijke structuur beoogd de provincie het volgende te bereiken:

  1. concentratie van verstedelijking;
  2. zorgvuldig ruimtegebruik;
  3. meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  4. betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  5. versterking van de economische kennisclusters.

Het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking vangt de groei van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte op. Naar huidige inzichten - met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040 - is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

Onderhavig plan maakt de realisatie van diverse gestapelde woningen en enige plintfuncties op de begane grond mogelijk. Deze planontwikkeling past in de doelstellingen van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Door deze ontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het binnenstedelijke woon-, werk-, en leefmilieu.

3.3.3 Omgevingsverordening Noord-Brabant     

Tegelijkertijd met de invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de Omgevingsverordening Noord-Brabant in werking getreden. Daarmee is ook de tot dan geldende interim omgevingsverordening vervallen. In de omgevingsverordening Noord-Brabant worden, in tegenstelling tot de interim omgevingsverordening, ook beleidswijzigingen verwerkt. De regels in de interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt voor de omgevingsverordening Noord-Brabant. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de interim omgevingsverordening zijn:

  • Er is aansluiting gezocht bij de opbouw van de rijksregels. Diverse nadere regelingen zijn in de Omgevingsverordening verwerkt.
  • Vanwege het vervallen van de Wet bodembescherming zijn nieuwe regels opgenomen om verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Het voorstel is om daarvoor ook voorbeschermingsregels vast te stellen.
  • De aanwijzing van voor verzuring gevoelige kwetsbare gebieden (Wav-kaarten) is vervallen.
  • De rechtstreeks werkende regels voor de ontwikkeling van veehouderij en mestbewerking vervallen. Het voorstel is om die te vervangen door voorbeschermingsregels.
  • Er is een attentiezone geluid opgenomen langs provinciale wegen waarbinnen aandacht wordt gevraagd voor het oprichten van geluidgevoelige bebouwing.



In de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan is uitvoerig op de interim omgevingsverordening ingegaan met betrekking tot dit plangebied. Gelet hierop en gelet op het feit dat in de omgevingsverordening Noord-Brabant geen wijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de Interim Omgevingsverordening die relevant zijn voor dit plangebied, is de paragraaf 'Interim omgevingsverordening' (paragraaf 3.3.4) gehandhaafd.

3.3.4 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen: de provinciale milieuverordening, de verordenring natuurbescherming, de verordening ontgrondingen, de verordening ruimte, de verordening water en de verordening wegen.

Om klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet. De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving). Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren. Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

De toedeling van functies

Het plangebied is aangeduid als 'Stedelijk gebied'.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede kaart "Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed" Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Op basis van artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling dient een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen binnen het Stedelijk gebied te liggen. Het bestemmingsplan dient daarbij te zijn voorzien van een onderbouwing dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken alsmede dat het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

Zoals in deze toelichting op diverse onderdelen beschreven past dit bestemmingsplan binnen deze regels van de (Interim) Omgevingsverordening.

De basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies

Uit artikel 3.5 Interim omgevingsverordening komt naar voren dat aan een drietal aspecten getoetst moet worden om een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving te waarborgen. Dit zijn de aspecten zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 3.6), de waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering (artikel 3.7) en meerwaardecreatie (artikel 3.8).

Zorgvuldig ruimtegebruik

Onderhavig planvoornemen betreft de afronding van een voornamelijk woonomgeving binnen het stedelijke concentratiegebied. Binnen het planvoornemen wordt een zorgvuldig ruimtegebruik verkregen midels gestapelde woonbebouwing in centrumgebied Eindhoven.

Toepassing van de lagenbenadering

De toepassing van de lagenbenadering omvat het effect van de ontwikkeling op de lagen in onderlinge wisselwerking met elkaar en het actief benutten van de factor tijd. De lagenbenadering omvat de effecten op:

  1. de ondergrond; zoals de bodem, het grondwater en archeologische waarden;
  2. de netwerklaag; zoals infrastructuur, natuurnetwerk, energienetwerk, waterwegen waaronder een goede, multimodale afwikkeling van het personen- en goederenvervoer.
  3. de bovenste laag; zoals cultuurhistorische en landschappelijke waarden, de omvang van de functie en de bebouwing, de effecten op bestaande en toekomstige functies, de effecten op volksgezondheid, veiligheid en milieu.

Onderhavig planvoornemen zorgt niet voor een wijziging in de eerste twee lagen. Desalniettemin treedt er wel een verandering op in de derde laag. Doordat er een ontwikkeling plaatsvindt, waarbij woongebouwen worden gerealiseerd, zorgt dit gedeeltelijk voor de verandering van de functie. Deze functie draagt bij aan het woonklimaat van Eindhoven. Hiermee wordt voldaan aan dit aspect.

Meerwaardecreatie

Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder:

  1. de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat;
  2. de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.

Onderhavig planvoornemen zorgt voor diverse sociaaleconomische meerwaardecreaties. Allereerst wordt gekomen tot verdere vormgeving van een in ontwikkeling zijnde centrumstedelijke woonomgeving ter plaatse. Daarnaast leidt de ingebruikname van de woningen tot uitgaven binnen de directe omgeving, wat de economische positie van dit gedeelte van Eindhoven ten goede komt. Ten slotte zorgt de ingebruikname van de nieuwe hoogwaardige woonwerklocatie op deze locatie voor de instandhouding van het infrastructurele netwerk, wat een positieve invloed heeft op de herkenbaarheid van dit stadsdeel.

3.3.5 Conclusie Provinciaal beleid     

De ontwikkeling voldoet aan Provinciaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009     

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. De kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied is in onderstaande afbeelding aangeduid met een blauwe cirkel.

De onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur vormen een raamwerk waarnaar het grondgebruik zich richt. De hoofdstructuur ligt grotendeels vast, in fysieke en/of beleidsmatige zin. Het gaat op hoofdlijnen om onderdelen als de hoofdwegenstructuur, spoorlijnen, waterlopen, het bebouwde gebied en de Groene Hoofdstructuur. De kaart geeft ook nieuwe, te ontwikkelen onderdelen van de hoofdstructuur aan, voortvloeiend uit vastgesteld beleid. Voor de evenwichtige doorontwikkeling van Eindhoven zijn deze essentieel. Voorgenomen ontwikkelingen zijn gearceerd of met een onderbroken lijn aangegeven. Het plangebied ligt niet in een op de kaart aangegeven transformatiegebied.

verplicht

Afbeelding: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

In onderstaande afbeelding is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met een blauwe pijl. Het plangebied is aangeduid als “centrumvoorzieningen”. Deze gronden zijn bedoeld voor goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen (detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg), wonen, onderwijs en werken.

verplicht

Afbeelding: Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven

Toetsing

De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt nevenfuncties. Door deze planinvulling wordt het gebied getransformeerd van kantoorlocatie naar primair een woonmilieu met een beperkte nevengebruik. Het plan past binnen de Interimstructuurvisie.

3.4.2 Binnenstadsvisie 2016     

De Binnenstadsvisie is door de gemeente Eindhoven vastgesteld op 27 september 2016 om te bepalen hoe de binnenstad van Eindhoven een boost kan worden gegeven. De binnenstad is het gebied waar de stedelijke dynamiek het grootst is. De grote aantallen bezoekers, de hoge concentratie winkels en horeca, overige voorzieningen, hotels en sterk verdicht wonen (vaak in hoogbouw) ‘creëren’ deze stadsdynamiek.

In dit document zijn voor 2025 de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • minimaal 10% van onze huidige horizontale en verticale oppervlakte in de binnenstad is getransformeerd van grijs naar groen;
  • er zijn er 150 extra zitplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd;
  • het algehele inwoneraantal van de binnenstad is minimaal verdubbeld (van 6.000 naar 12.000 inwoners) en daarnaast is het aandeel internationale inwoners met 25% toegenomen;
  • er zijn minimaal 500 kwalitatieve culturele of experimentele interventies gepleegd in aanbod of straatbeeld;
  • onderzoek onder inwoners van Eindhoven levert op, dat 80% van de respondenten tevreden is over de leefbaarheid van de binnenstad;
  • er is een toename van 50% gerealiseerd in het aantal bezoekers dat te voet, per fiets of met OV naar de binnenstad komt;
  • er zijn minimaal 1000 extra arbeidsplaatsen gerealiseerd in de stationsomgeving;
  • er zijn circa 6 herkenbare, dynamische en energieke leefdistricten te onderscheiden;
  • er zijn minimaal 10 succesvolle internationaal toonaangevende Smart Society Living Labs gerealiseerd;
  • de totale leegstand in de binnenstad is teruggedrongen naar maximaal 5%.

De binnenstad vereist een duurzame openbare ruimte. Ruimte die uitnodigt om te verblijven, te ontmoeten en te ontspannen. Je vindt er betekenisvolle plaatsen, ontworpen vanuit de menselijke maat. Het Emmasingelkwadrant wordt specifiek genoemd, waar een binnenstedelijk park ontstaat en de Gender bovengronds wordt gebracht.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in extra woonruimte voor diverse doelgroepen in een omgeving voorzien van voldoende groen (waarin de Gender een plek krijgt in het park) en een hoog voorzieningenniveau. Het planvoornemen voorziet daarmee in een bijdrage om meer inwoners in de binnenstad te krijgen. Commerciële functies krijgen ruimte om zich te vestigen in de plint en er wordt een bijdrage geleverd aan de mobiliteitsdoelstellingen.

Het bestemmingsplan past dan ook binnen de uitgangspunten van de Binnenstadsvisie.

3.4.3 Prioriteitennota 2015 / 2018     

De prioriteitennota regelt de fasering van bouwlocaties ten opzichte van elkaar. Op de kwalitatieve eisen wordt gestuurd in de diverse thematische beleidsnota’s zoals de woonvisie, parkeernota, hoogbouwvisie, welstandsnota. Waar een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan kan de prioriteitennota regie uitoefenen.

Met de beleidsnota ’Prioriteiten bouwlocaties 2015’ – op 23 februari 2016 vastgesteld door de Raad (16R6640) - wil de gemeente Eindhoven haar groei zo goed mogelijk in de tijd faseren. De groei na 2020 is moeilijk te voorspellen. Eindhoven bevindt zich tussen twee beleidsmatige denkrichtingen, de prognoses van de provincie en de woningbouwafspraken met de regiogemeenten enerzijds en de wens om te groeien naar een stad van 300.000 inwoners en verder te verstedelijken anderzijds. De prognoses van de provincie zijn ingehaald door de werkelijkheid, bieden daarom geen houvast voor de programmering en zijn inmiddels ook door de Provincie herzien. Het voorzien in voldoende woonruimte is een van de randvoorwaarden voor Eindhoven om haar Brainportpositie internationaal te kunnen behouden. Deze stedelijke woningbouwproductie is niet concurrerend met de woningbouw in de regiogemeenten, vanwege de stedelijkheid in combinatie met het hoge voorzieningenniveau dat Eindhoven biedt. Vanwege deze functie als centrumstad van de Brainportregio trekt Eindhoven nog steeds grote aantallen internationale kenniswerkers.

De trends op het gebied van bedrijven, detailhandel, kantoren en wonen richten zich met name op duurzame verstedelijking, met als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, versterken van bestaande voorzieningenstructuren, benutten bestaande locaties, inzet op transformatie en verkleuring en moderne mogelijkheden en innovaties dankzij internet.

Binnen alle woonmilieus dient qua prioritering de voorkeur te worden gegeven aan:

  1. benutten van bestaande gebouwen door middel van transformaties;
  2. nieuwbouw ter vervanging van bestaand vastgoed;
  3. nieuwbouw als bestaand aanbod ontbreekt of ongeschikt is.

Om op kwalitatieve wijze te kunnen prioriteren op nieuwe bouwinitiatieven - met het oog op het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad en al haar variatie in woon-,werk- en leefgebieden - wordt onderscheid gemaakt in vier woonmilieus, te weten : centrumstedelijk, kleinstedelijk, suburbaan en uitleggebied. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.

Daarbij vragen verschillende woonmilieus om verschillende afwegingscriteria. De impact van ontwikkelingen is voor elk woonmilieu anders. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.

Onderhavige projectlocatie (zie blauwe pijl op onderstaande afbeelding) is gelegen in het woonmilieu "Centrumstedelijk", waarvoor onderstaande afwegingscriteria gelden:

Er is zeer grote vraag naar centrumstedelijk wonen vanuit de Brainportpositie. Hierin blijft de gemeente voorzien. Dit type woonmilieu is niet concurrerend met de regio. Fasering is gericht op het tegengaan van onderlinge concurrentie en overlast op de omgeving binnen de deelgebieden. Het gaat over het algemeen om projecten/ontwikkelingen van grote omvang (zowel qua oppervlakte als intensiteit/aantallen). Een gevarieerde mix van typen wooneenheden binnen het gebied is hierbij uitgangspunt.

verplicht

Afbeelding: Kaartlaag met woonmilieus en gebiedsindelingen

Onderdeel van de Prioriteitennota is het ‘Overzicht bouwlocaties 2018’ met alle lopende - en bekende toekomstige projecten en potentiële locaties. Naast de nieuwe vergunningsaanvragen, zijn ook de afspraken met de regio en de locaties uit het Woningbouwoffensief, vastgestelde gebiedsvisies en initiatieven die zich bij de Integrale Intake hebben gemeld meegenomen. De nog zachte initiatieven/locaties zijn voor het totaal overzicht wel opgenomen, maar zonder aantallen. Omdat hierover nog geen harde afspraken of ruimtelijk kwalitatieve adviezen zijn afgesproken.

Toetsing

Het Emmasingelkwadrant is opgenomen in de prioriteitennota 2018 als een project dat al loopt of waar al bestuurlijk of juridisch medewerking is toegezegd of is verkregen. Bovendien is sprake van herontwikkeling van een centrumstedelijke locatie.

verplicht

Afbeelding: Weergave Emmasingelkwadrant in bijlage 1 prioriteitennota 2018

3.4.4 Ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant 2006 / 2016     

Op 6 juni 2006 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant vastgesteld. Deze visie geeft de contouren weer waarbinnen de ontwikkeling en herstructurering van het gebied Emmasingelkwadrant kan gaan plaatsvinden en is derhalve vrij flexibel van aard.

In de visie wordt beschreven dat het gebied in de huidige situatie als het ware een enclave vormt in de binnenstad van Eindhoven, doordat deze nauwelijks in het weefsel van de stad is opgenomen. De opgave is dan ook om het gebied in te passen in de patronen van omliggende gebieden, door straten, pleinen en zichtlijnen aan te brengen. De bebouwing, zowel nieuwbouw als bestaande karakteristieke bebouwing die behouden moet blijven, wordt ook in deze nieuwe patronen ingepast.

verplicht

Afbeelding: Plankaart Emmasingelkwadrant

Belangrijke stedenbouwkundige elementen in de ontwikkelingsvisie zijn het terugbrengen van de rivier de Gender en het toevoegen van een belangrijke as in het gebied vanaf het oude Philipsfabriekje aan de Emmasingel richting het Philipsstadion, deze as zal voornamelijk gaan fungeren als boulevard.

In de visie zijn vervolgens een aantal bouwvelden opgenomen. Over het algemeen is de ambitie om de bouwblokken binnen deze velden dusdanig te positioneren dat deze aan de buitenkant (met de voordeur) aan een hoogwaardige openbare ruimte zijn gelegen, terwijl aan de binnenkant een binnenterrein gelegen is waar parkeren kan plaatsvinden. De woonblokken hebben een hoogte van ongeveer zes bouwlagen, met incidenteel hoogbouw.

Ook is een richtinggevende indicatie gegeven van het aantal vierkante meters toe te voegen nieuwbouw per bouwveld. In totaal gaat het hier in het gebied om ruim 149.000 m² bruto vloeroppervlak. Ongeveer tachtig procent hiervan is ingepland voor woningen, vijftien procent voor kantoren en de overige vijf procent is vrij voor overige functies, zoals cultuur, horeca, winkels of een logiesfunctie.

Met betrekking tot parkeren wordt gesteld dat zoveel mogelijk parkeerbehoefte van gebruikers en bewoners op (half)verdiepte parkeervoorzieningen op binnenterreinen dient te worden opgelost. Bezoekers parkeren op straat. Verder kan aan de parkeerbehoefte tegemoet gekomen worden door gebruik te maken van bestaande parkeergarages en gecombineerde parkeergebouwen te realiseren dan wel te voorzien in een andere gebiedsgerichte vorm van parkeren.

Verder zijn de locaties van de Ventoseflat en het Petricomplex aangeduid als transformatie-velden. Dat wil zeggen, deze gebouwen krijgen een nieuwe functie conform het visiedocument voor het Victoriakwartier. In de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant wordt het ruimtelijke kader hiervoor geboden en wordt tevens beschreven dat de monumentale elementen van beide gebouwen behouden dienen te worden.

verplicht

Afbeelding: Visie Emmasingelkwadrant 2016

De ontwikkelingsvisie op het Emmasingelkwadrant is in 2016 geactualiseerd (inclusief deelbehoud van het TAC-gebouw). In globale lijnen is de visie uit 2006 gebruikt maar op een aantal punten is de visie veranderd. De belangrijkste verandering ten opzichte van de oorspronkelijke ontwikkelingsvisie is, dat het park grotere afmetingen zal moeten krijgen zonder bebouwing. Er is geen bebouwing meer in het park ingetekend. Daarnaast wordt onderzocht of de cultuurhistorische elementen van het TAC-gebouw voor het gebied behouden kunnen worden.

De beoogde schaalgrootte en functie van dit park verdraagt geen verdere bebouwing: dus geen permanent parkpaviljoen en geen hoge woontoren in het park. Ontwikkeling van gewenste grootschalige/hoogstedelijke bebouwing kan in verschillende plots aan de rand van het park opgelost worden, mits er bereidheid is om na te denken over ruilverkaveling.

Toetsing

Ruimte wordt geboden aan hogere gebouwen (onder andere de Onyxtoren en de Victoriatoren) in verband met het 'downtown' karakter van dit gebied. Op deze manier wordt ook meer evenwicht geboden aan de Regent en de Admirant, in combinatie met de Lichttoren en Witte Dame (zoekgebied intensivering van hoogbouw).

Voor Vonderpark Kwartier is in de ontwikkelingsvisie een maximale hoogte opgenomen van 60 - 70 meter. Uitgangspunt is een stadspark met de Gender als katalysator en bindmiddel voor waardecreatie in de meervoudige betekenis in dit gebied. Ook kan het park een functie krijgen als waterretentiegebied en als verblijfgebied voor bijvoorbeeld studenten. De Gender in het park, met een diepte van minimaal 2 meter, moet gaan aanvoelen als een beekdal.

verplicht

Afbeelding: Bouwhoogten visie Emmasingelkwadrant 2016

In afstemming met de supervisor is het bouwplan voor Vonderpark Kwartier en is gekomen tot ontwikkelvariant 2. In deze ontwikkelingsvariant 2 is kavel c1 van Bouwveld B naar binnen gedraaid. Hierdoor ontstaat er aan de oostzijde ruimte tussen park en gebouw op kavel c1. Het tweede voordeel is dat er een soort plein ontstaat waardoor kavel e op bouwveld A (Victoriatoren) vanuit de Lichtstraat gezien zich ruimtelijk toont.

Het ontwerp is uitgewerkt in overleg met de supervisor en goedgekeurd door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

3.4.5 Hoogbouwvisie 2008 en Verdichtingsvisie Binnenstad Eindhoven 2020     

Hoogbouwvisie 2008

In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten.

Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.

verplicht

Afbeelding: Kaart behorende bij hoogbouwbeleid

Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen. In de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).

In de buurt van het plangebied is een mix van gebouwen uit de diverse categorieën te vinden. De woontorens De Regent en de Admirant liggen dicht bij de beoogde Victoriatoren. In de directe nabijheid van het plangebied is in 2019 de bouw van de woontoren Onyx afgerond. Deze toren heeft een hoogte van 84 meter. De Lichttoren op de kruising Emmasingel - Mathildelaan vormt ook een kenmerkend hoogte accent in het gebied. Verderop aan de andere zijde van het spoor staan nog de torens van het beursgebouw, van het Kennedy Business Center en de toren van het Holliday Inn hotel. Aan de Keizersgracht is Hooghuis met 55 meter hoogte ook een toren uit de L-categorie.

verplicht

Afbeelding: Hoogbouw in de directe omgeving van het Emmasingelkwadrant met globale ligging plangebied (rode cirkel)

Het gebied is in de Hoogbouwvisie aangemerkt als een zoeklocatie voor intensivering van hoogbouw. Dit komt vooral door de multimodale bereikbaarheid van het centrum, waarbij de aanwezigheid van het OV-knooppunt (station) en de HOV-lijn de grootste rol spelen.

Daarnaast versterkt het de stedelijkheid van de stad en kondigt hoogbouw het centrum aan in de wijde omgeving. De hoogbouwvisie geeft dan ook aan dat het stationsgebied, vanwege de ligging aan de binnenring en het spoor, zich leent voor superhoogbouw (XXL-categorie) en het Emmasingelkwadrant voor bebouwing in de L-categorie. Het aanwijzen van kansrijke gebieden voor hoogbouw betekent niet dat hoogbouw op deze locaties zonder meer wordt toegelaten. Voor alle afzonderlijke locaties gelden specifieke afwegingskaders.

Verdichtingsvisie Binnenstad Eindhoven 2020

In de Woondeal met rijk en provincie zijn recent afspraken gemaakt om veel woningen toe te voegen In Eindhoven, zowel binnen als buiten de Ring. Eindhoven kiest voor verdichting met kwaliteit en wil compact bouwen, de hoogte in om groene ruimte te sparen in de rest van de stad. Dit is vastgelegd in de Eindhovense omgevingsvisie, die 16 juni 2020 is vastgesteld.

Voor de Binnenstad is - in aanvulling op de hoogbouwvisie uit 2008 de Verdichtingsvisie Binnenstad door de raad vastgesteld op 15 december 2020, Deze gaat uit van het toevoegen van meer woningen, meer groen, duurzaamheid en een gemengd programma voor de Binnenstad. De verdichtingsvisie gaat in zijn ambities tot schaal X, XL of zelfs onder bepaalde voorwaarden tot XXL.

Eindhoven is in trek. Bewoners die willen doorgroeien binnen hun eigen stad, starters op zoek naar hun eerste woning, studenten en werknemers vanuit binnen- en buitenland. Eindhoven als centrum van de Brainportregio met haar stedelijke voorzieningen trekt mensen aan uit alle windstreken. Eindhoven groeit en er is behoefte aan meer woningen. Voor alle doelgroepen, van luxe appartementen tot betaalbare huurwoningen.

Doel is een fijne binnenstad, waar men zich veilig voelt en waar iets te beleven valt. Een binnenstad die aantrekkelijk is om te wonen, werken, winkelen, verblijven en recreëren, met alle daarbij behorende stedelijke voorzieningen. De groene wiggen, de drie landschapsparken die vanuit het buitengebied de stad in komen tot in het centrum, vormen samen met de fijnmazige groenstructuur een waardevolle kwaliteit van onze stad, die we willen behouden en versterken. De woningen waar zo'n behoefte aan is, kunnen worden gerealiseerd door verdichting binnen de bestaande stedelijke structuren.

Verdichting in het centrum biedt kansen voor een kwaliteitsimpuls van de stad. Het huidige hoogbouwbeleid 2008 is in de verdichtingsvisie verder uitgewerkt en aangevuld. Verdichting geeft mogelijkheden voor een beter functionerende binnenstad met een goed ingerichte en aantrekkelijke openbare ruimte. Meer inwoners in de binnenstad levert meer reuring op en een verbeterde sociale veiligheid. Waarbij als belangrijkste voorwaarde geldt, dat Eindhoven een leefbare en inclusieve stad blijft, waar iedereen de vruchten plukt van het succes van Brainport Eindhoven.

Door in het centrum te kiezen voor een hoogstedelijk woon- en werkmilieu, wordt gekomen tot een aanvullend woningaanbod op regionaal niveau. Passend bij de uitstraling van Eindhoven als centrumstad van de Brainportregio.

Aan de hoogbouw worden in de verdichtingsvisie Binnenstad kwaliteitseisen gesteld:

  1. Ontwikkelingen dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit en vergroening van de omgeving.
  2. Verdichten met respect en aandacht voor cultuurhistorie.
  3. Ontwikkelen met aandacht voor duurzaamheid, klimaatadaptatie, groen en leefbaarheid.
  4. Toepassen van duurzame mobiliteitsoplossingen.
  5. Het daklandschap wordt bruikbaar voor groen, duurzaamheid en/of toegankelijk en bruikbaar voor sport en spel.
  6. Ontwikkelen volgens een gemengd programma met levendige plinten en actieve plekken op hoogte.
  7. Maak de locatie toegankelijk en doorwaadbaar door middel van een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte.
  8. Ontwikkelen volgens drie van elkaar onderscheidende typologieën: Eindhovense laag, Brainport laag en Specials.
  9. Hoogbouw wordt ontwikkeld met oog voor de impact op de omgeving (bezonnings- en windonderzoek).
  10. Ondersteunende voorzieningen ten behoeve van een ontwikkeling worden in het gebouw opgenomen, niet in de openbare ruimte.

Toetsing

Eerder is al vermeld dat in de Visie Centrumgebied Eindhoven hoogbouw in het Emmasingelkwadrant passend is in verband met het 'downtown' karakter van dit gebied. Op deze manier wordt ook meer evenwicht geboden aan de Regent (96 meter) en de Admirant (105 meter), in combinatie met de Lichttoren (49 meter), de Witte Dame en de Onyxtoren (85 meter) en de Victoriatoren (92 meter).Aldus wordt gekomen tot een goed evenwicht in hoogten van de bebouwing in de directe omgeving en aan de afstemming met overige gebieden, zoals de Stationslocatie met de mogelijkheid tot superhoogbouw (gebouwen hoger dan 105 meter).

De Ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant sluit aan bij de ambities zoals geformuleerd in de Verdichtingsvisie. Het Vonderpark Kwartier kent een maximale bouwhoogte van 70 meter, waarbij het ontwerp is uitgewerkt in overleg met de supervisor.

3.4.6 Ontwikkelperspectief 2040 Centrum Eindhoven     

Het centrum van Eindhoven staat voor een schaalsprong: meer kwaliteit en een hogere dichtheid moeten leiden tot een aantrekkelijk, hoogwaardig en leefbaar centrum van de Brainportregio. Voor beide doelstellingen zijn ingrepen in de structuur van de stad op gebied van mobiliteit, groen en water noodzakelijk en randvoorwaardelijk. Een openbare ruimte gericht op verblijven en bestemmingsverkeer en minder op doorgaand verkeer zorgt voor meer ruimte voor groen, water, voetgangers en fietsers.

Eindhoven is in 2040 een gezonde, inclusieve economisch vitale en groene stad, waar een diverse groep Eindhovenaren hun thuis vindt.

Het hart van de stad is autoluw, groen en toch goed bereikbaar. Het bestemmingsverkeer wordt via de Ring naar aantrekkelijk ingerichte parkeervoorzieningen geleid. Via verschillende mobiliteit hubs kan ook worden overgestapt van de auto naar het openbaar vervoer of gebruik gemaakt worden van deelfietsen. In het centrum zelf is lopen of het gebruik van de fiets aantrekkelijk.

De economie van de binnenstad bruist, en wordt daarin perfect aangevuld met de hoogstedelijke woon- en werkomgeving rond het station: Internationale Knoop XL. Daar is de ‘Eindhovense werkvloer’ direct zichtbaar: wonen in het groen wordt afgewisseld met high-tech maakindustrie, kennisuitwisseling in de plint en de Eindhoven Engine. Net zo levendig als de binnenstad, groen en duurzaam, perfect om te ontmoeten en te verblijven. Waar het nalatenschap van Philips samenkomt met een hoogstedelijk woon, werk en voorzieningenmilieu.

Een robuust raamwerk van groen en water verbindt de binnenstad met de omliggende landschappen en de regio op een ontspannen manier die uitnodigt tot ontmoeting en beweging.

Het Ontwikkelperspectief:

  • presenteert een integrale ruimtelijke vertaling van beleidsdoelstellingen voor klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit en verdichting, als voorwaarden voor een vitale economie en een sociaal-inclusieve stad. Het Ontwikkelperspectief is de basis voor de uitwerking van de Omgevingsvisie;
  • vormt een leidraad voor de wijze waarop verdichting in de verschillende ontwikkel- en zoeklocaties binnen het centrum van Eindhoven mogelijk is, en hoe zich dit verhoudt tot de openbare ruimte en mobiliteit. Dit dient tevens als richtinggevend kader voor initiatiefnemers in de stad;
  • vormt de basis voor de inzet naar partners bij het Rijk en de Provincie, en regio, voor gesprek over verdichting, klimaatadaptatie, gezondheid en mobiliteit.

Toetsing

De ontwikkeling van het plangebied zorgt voor een verdere afronding van het hoogstedelijke woonmilieu in het Emmasingelkwadrant. De hogere dichtheid zorgt enerzijds voor invulling van de stedelijke woningbouwopgave en geeft anderzijds ruimte voor een stedelijk groengebied in de vorm van het Victoriapark. De wijze waarop het aspect mobiliteit wordt ingevuld beperkt stedelijke autoverkeer en geeft in het gebied ruimte voor verblijven, groen, water, voetgangers en fietsers.

Aldus wordt middels dit bestemmingsplan invulling gegeven aan het ontwikkelingsperspectief.

3.4.7 Omgevingsvisie Eindhoven 2020     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.

Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.

Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren.

Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.

Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra.

Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen. Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod.

Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad.
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum.
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit.
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie.
  • Werken aan de energietransitie van de stad.
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid.

Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad.

Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan realisatie van opgaven.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw op een voormalige kantoorlocatie van een viertal woongebouwen met diverse soorten woningen. Het plan draagt bij aan een aantrekkelijk hoogstedelijk woonmilieu in aansluiting op de ontwikkelingen de laatste jaren in de (directe) omgeving van de plan. De woningen zijn geschikt voor een brede doelgroep. Aldus wordt bijgedragen aan een gezonde groei van de stad. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het aspect mobiliteit draagt bij aan de stedelijke bereikbaarheid. Op deze wijze geeft dit plan invulling aan de ambities die zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie.

3.4.8 Beleidsregel ‘Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ en Parapluplan waterberging     

Beleidsregel ‘Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. De beleidsregel Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen’ biedt daar concrete handvaten voor. De beleidsregel is een uitwerking van het vigerende Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en het vastgestelde Klimaatplan 2016-2020, met de ambitie om in 2020 als gemeente klimaatrobuust te handelen en in 2050 als stad klimaatrobuust te zijn.

De beleidsregel zorgt er voor dat gemeente Eindhoven per direct klimaatrobuust handelt bij het ontwerp, de inrichting en de realisatie van projecten en dit ook bij private partijen afdwingt per 2019. Dat doet de gemeente met privaatrechtelijke grond- en vastgoedtransacties en publiekrechtelijk middels het opnemen van de beleidsregel in nieuwe en gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen). Daarbij wordt getoetst aan de criteria voor klimaatrobuustheid, zoals opgenomen in de bijlagen van de beleidsregel. Het uitgangspunt van deze criteria is het voorkomen van wateroverlast, droogte en hittestress door de voorkeursvolgorde “vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater” te hanteren. Groene maatregelen dragen daar aan bij en voorkomen tevens hittestress.

Concreet bestaat de beleidsregel uit:

  1. De klimaatadaptatie labels worden het nieuwe monitoringsinstrument om inzichtelijk te maken hoe ver de gemeente is verwijderd van de ambitie om in 2050 als gehele stad klimaatrobuust ingericht te zijn. Daarbij wordt op buurtniveau gevisualiseerd wat het risico op wateroverlast, droogte en hittestress is en op straatniveau in hoeverre de openbare ruimte klimaatrobuust is ingericht.
  2. Een nieuwe (her)inrichting van een straat of ruimtelijke ontwikkeling in de openbare ruimte voldoet minimaal aan label B op basis van de uitgangspunten. Label A behalen is optioneel. De programmaleider Water kan daar beargumenteerd van afwijken, als:
    1. andere maatschappelijke belangen zwaarder wegen en we de risico's en schade die daardoor ontstaan accepteren. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie;
    2. als het doelmatiger is de klimaatadaptatie opgave voor deze ontwikkeling in het omliggende gebied op te vangen. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie. Daarnaast moet de compenserende maatregel maximaal 3 jaar na deze afweging gerealiseerd kunnen zijn.
  3. Conform het Klimaatplan 2016-2020 is de gehele stad in 2050 klimaatrobuuster, dus ook een groot deel van de private ruimte moet dan klimaatrobuust zijn. Zodra de gemeente Eindhoven in de juridische positie is om eisen te stellen aan klimaatrobuustheid zal ze dat dan ook doen bij inwerking treden van het GRP 2019-2022. Dit geldt:
    1. Bij bouwaanvragen die het bodem- en watersysteem kunnen beïnvloeden en nieuwe of gewijzigde bestemmingsplannen (en omgevingsplannen);
    2. Bij initiatieven waarin de gemeente een grondpositie heeft, wordt het instrumentarium van de Nota Grondbeleid 2017-2021 ´Koersen op Waarden' gebruikt om klimaatrobuustheid als harde randvoorwaarde te stellen. Deze nota geeft aan dat duurzaamheid één van de vier centrale waarden is in het grondbeleid.
  4. Uitzondering op regel 3, waarbij de gemeente geen aanvullende eisen aan klimaatrobuustheid kan stellen, zijn:
    1. Initiatieven die passen binnen geldende bestemmingsplannen.
    2. In het geval dat er al afspraken zijn gemaakt en/of vergunningen zijn verstrekt. Samenhangend met het beginsel van behoorlijk bestuur worden verleende vergunningen gerespecteerd.
    3. Bijzondere situaties, zoals verbouwingen van monumenten, om maatschappelijke desinvestering te voorkomen.
  5. De Prestatieafspraken met de Woningbouwcorporaties worden ingezet om bij nieuwbouw en verbouwing in de sociale woningbouw klimaatrobuustere woningen en percelen te realiseren conform bijlage 1 van deze beleidsregel.
  6. Als er geen gemeentelijke grondpositie is en het klimaatrobuust bouwen niet in strijd is met het bestemmingsplan, zal de gemeente de initiatiefnemer stimuleren tot klimaatrobuust bouwen door middel van goede argumenten.

De nieuwe woongebouwen zullen gasloos worden uitgevoerd en zijn daarnaast klimaatrobuust. Ook de bijdrage die in het kader van deze ontwikkeling wordt geleverd aan de realisatie van het Victoriapark is hierbij van belang. Onderdeel van het Victoriapark is de Gender die bovengronds zal worden gehaald. De nieuwe verharding zal op die nieuwe waterloop worden afgekoppeld.

Daarnaast spant initiatiefnemer zich in zoveel mogelijk waarde te bieden op de overige duurzaamheidsambities van de gemeente Eindhoven. In afstemming met de gemeente zorgt initiatiefnemer ervoor dat duurzaamheidsmaatregelen geïmplementeerd worden bij de verdere planontwikkeling en realisatie (waaronder gasloos bouwen, CO2-vermindering, energieneutraliteit).

Paraplubestemmingsplan waterberging 2020

De gemeente heeft voor haar gehele grondgebied een integrale, regeling in voorbereiding. Daartoe is het 'Paraplubestemmingsplan waterberging 2020' inmiddels vastgesteld. Het parapluplan zal worden geïncorporeerd in onderhavige bestemmingsplan.

In dat parapluplan wordt geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen vast dient te staan dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode kan worden gewijzigd en aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende bijdrage aan de klimaatbestendigheid. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Toetsing

In het bouwplan wordt rekening gehouden met deze eisen en maatregelen, zodat wordt voldaan aan het paraplubestemmingsplan en de beleidsregel. De desbetreffende bepalingen zijn in de planregels van het voorliggende bestemmingsplan opgenomen.

3.4.9 Conclusie     

Uit deze toelichting blijkt dat sprake is van een zorgvuldige belangenafweging en duurzame ruimtelijke verstedelijking, die past binnen de hoofdlijnen van het gemeentelijk beleid.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

In 2017 is in de negen gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven (hierna SGE) het Afsprakenkader Wonen vastgesteld. Dit is daarna op 13 december 2017 bekrachtigt in het Regionaal Ruimtelijk overleg van regio Zuidoost van de provincie Noord-Brabant. Daarnaast is in 2018 de SGE visie op wonen in de 9 gemeenten vastgesteld. Ten slotte is in maart 2019 een Woondeal gesloten tussen het SGE, het ministerie van BZK en de provincie Noord-Brabant.

Afsprakenkader en de Visie op Wonen

Het Afsprakenkader Wonen 2017 is in 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven (en is ook vastgesteld in de raden van de andere 8 gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven). De provincie Noord-Brabant heeft ook met deze afspraken ingestemd. In het Afsprakenkader zijn afspraken vastgelegd over het bouwen van voldoende woningen en over de kwaliteit daarvan. Bouwlocaties moeten elkaar versterken in plaats van elkaar beconcurreren.

In de afspraken staan maatregelen en plannen om voldoende woningen te realiseren voor het opvangen van de groei van de bevolking. De gemeenten willen startende huishoudens voldoende en betaalbare woonruimte bieden, doorstromers vasthouden in de regio en daarnaast ook instromers aantrekken. Dat betekent ruim baan voor nieuwe bouwplannen op inbreidingslocaties en voor herstructurering en transformatie van bestaande bouw. Het ontwikkelen van nieuwe uitleglocaties buiten bestaand stedelijk gebied heeft geen prioriteit.

Om de opvang van de verschillende doelgroepen in de regio te faciliteren wordt gewerkt met behulp van de kwadrantentheorie en de roltraptheorie. De kwadranten kennen elk hun eigen specifieke woonmilieu. De onderscheiden kwadranten zijn Centrum Eindhoven, Noordrand, Dorpse rand (oostelijk), West rand en Chique Zuid. Daarnaast is de roltraptheorie ook van toepassing op het Stedelijk Gebied Eindhoven. Waarbij veelal jongere doelgroepen (studenten, starters en jonge gezinnen) zich in Eindhoven vestigen en vanuit Eindhoven doorgroeien binnen het stedelijk gebied.

In het Afsprakenkader staat omschreven welke plannen regionaal dienen te worden afgestemd: ‘behalve inbreidings-, herstructurering, en transformatie locaties worden alle nieuwe bestemmingsplannen, - herzieningen en actualisaties op elkaar afgestemd. Deze plannen zijn in de stedelijke concentratiegebieden groter dan 75 woningen en in de kernen in landelijk gebied groter dan 25 woningen.’

De belangrijkste uitgangspunten van het Afsprakenkader en de Visie op Wonen zijn de navolgende:

  1. We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het Stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale verordening.
  2. Geen nieuwe uitleglocaties tenzij het portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt.
  3. Voor grotere projecten geldt dat een instemming van het SGE portefeuillehoudersoverleg wonen nodig is voordat een bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Het portefeuillehoudersoverleg baseert zich op het advies van het onafhankelijke SGE coördinatieteam wonen. Voor Veldhoven is dit vanaf 75 woningen.
  4. We monitoren de woningbouwontwikkelingen kwantitatief en kwalitatief.
  5. In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Dit onderdeel is deels achterhaald door het sluiten van de Woondeal.

Het Coördinatieteam Wonen heeft de opdracht gekregen om woningbouwplannen groter dan 75 woningen in stedelijke concentratiegebieden in het SGE gebied kwantitatief en kwalitatief te toetsen. Voor binnenstedelijke plannen is een uitzondering gemaakt vanuit de versnellingsopgave. Deze plannen worden niet meer kwantitatief getoetst, maar dienen nog wel te voldoen aan de Brainport principes om de kwaliteit van inbreidingslocaties te kunnen blijven garanderen.

Er zijn 7 Brainport Principes:

  1. Koesteren van identiteit.
  2. Ruimte voor innovatie.
  3. Vraaggericht ontwikkelen.
  4. Invloed voor bewoners.
  5. Aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus.
  6. Benutting regionaal schaalniveau.
  7. Gezonde verstedelijking.

Doelen die moeten worden behaald zijn:

  • Van concurreren op kwantiteit naar samenwerken op kwaliteit.
  • Kwaliteitsverbetering (nieuwbouw-)woningaanbod in het gehele SGE; De principes gelden overal, maar het resultaat kan verschillend zijn (zgn. Level Playing Field).
  • Stap naar een completer en diverse woningaanbod in het SGE.
  • Woningbouwprojecten meer nadrukkelijk een bijdrage laten leveren aan de "gezonde, slimme en duurzame stad".

Hoe gaan we dat doen?

  • Gezamenlijk de lat hoog leggen - gezamenlijke ambitie met zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau voor nieuwbouwwoningen.
  • Elkaar èn bouwers/ontwikkelaars prikkelen: “we doen niet meer wat we deden, vanaf vandaag gaan we het anders doen”.

De initiatiefnemer moet deze kwaliteitskenmerken kunnen toelichten en verantwoorden. Een team van specialisten uit de verschillende gemeenten beoordeelt en stelt de score vast op een schaal van 1 tot 10. Deze score wordt vervolgens grafisch weergegeven in onderstaand web. Op deze manier ontstaat voor ieder initiatief een uniek figuur en is direct zichtbaar op elke aspecten een project goed of minder goed scoort en is duidelijk of een project voldoende scoort om door te kunnen of dat aanpassingen noodzakelijk zijn.

Beoordeling plan

Op onderstaande weergave is de score van onderhavige ontwikkeling weergegeven.

verplicht

Afbeelding : Web Brainport Principes met beoordeling onderhavige ontwikkeling

Onderstaand is weergegeven de onderbouwing van het ontwikkelingsplan waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld :

1. Koesteren van identiteit

  • Het stedenbouwkundig plan is zodanig opgezet dat oude structuren worden hersteld. Het TAC gebouw en de community blijven aanwezig in het plangebied waardoor sociale verbindingen inTACt blijven.
  • Pluspunt is het zichtbaar maken van de Gender. Daardoor wordt ook de buitenruimte aantrekkelijk gemaakt.
  • De verschijningsvorm van de bebouwing refereert aan de Philips-tijd. Verschillende onderdelen van de Philips-oudbouw komen terug in de nieuwbouw. Er is sprake van een gebouw met een brede footprint/onderbouw dat via een getrapte opbouw overgaat in een woontoren.

2. Ruimte voor innovatie

  • Het zichtbaar maken van de Gender is niet alleen een identiteitsdrager van het gebied, maar het biedt ook klimaat adaptieve oplossingen. Het hemelwater van gebouwen is afgekoppeld van de riolering en wordt opgevangen in de Gender. Ook hemelwater op verharding in de openbare ruimte stroomt naar de Gender. De seizoenen en weersomstandigheden worden zichtbaar aan de waterstand. Daarbij biedt het een koele plek in het centrum van Eindhoven waardoor het een bijdrage levert aan het voorkomen van hittestress.
  • Er wordt ingezet op duurzame mobiliteit. Het gebied krijgt veel verblijfskwaliteit en wordt aantrekkelijk voor de voetganger en fietser. Ook worden elektrische deelauto’s ingezet.
  • Een ander voorbeeld van een collectieve voorziening die op gebiedsniveau onderzocht wordt is een warmte/koude opslag (WKO).
  • Gebouwen worden ontworpen met een flexibele plattegrond. Hierdoor zijn de gebouwen adaptief en voorbereid op veranderende (woon)behoeften in de toekomst. Er is ruimte in het gebied voor spontane activiteiten en experimenten. Niet alles is bestemd.

3. Vraaggericht ontwikkelen: de wauw-factor

  • Het bouwveld maakt onderdeel uit van het westelijk deel van het Emmasingelkwadrant. Het gebouw op zichzelf is niet spectaculair, maar lift mee op de kwaliteit van zijn omgeving.
  • Het Victoriapark biedt een unieke plek in de stad, het is ‘een park voor de stad en een tuin voor de buurt’. De oude Gender krijgt hier weer een nieuwe stroombedding. Een plek waar bewoners kunnen samenkomen. Maar ook een nieuwe groene parel voor de inwoners en bezoekers van heel Eindhoven.
  • Er is veel dynamiek aanwezig in het gebied: bestaande historische gebouwen - nieuwbouw, woonfuncties - publieke functies, rust - reuring, laagbouw - hoogbouw. Er worden diverse sferen gemaakt.
  • De architectuur van de gebouwen past bij de historische context en is onderscheidend van elkaar. Op bouwblokniveau worden ook verschillende woonmilieus gecreëerd.

4. Invloed voor de bewoners

  • Er is onderzoek gedaan door een belevingsarchitect. Voorafgaand aan het ontwerp van het park vormde de resultaten uit diepte interviews, een inspraakavond met buurtbewoners en straatgesprekken de eerste input.
  • Op verschillende creatieve wijzen wordt de buurt op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Bijvoorbeeld via een Talkshow ‘Emma Talks’ of een video ‘Meegroeien met Emma’ die een overzicht geeft tussen alle projecten in het Emmasingelkwadrant. Ze krijgen hierdoor inzicht in de bouwplannen, het Victoriapark en initiatieven in & uit de buurt. Alle vragen worden vervolgens in een digitale buurtsessie direct beantwoord door de initiatiefnemers.
  • Informatiebijeenkomsten en het leefbaarheidsoverleg geven mensen de ruimte om ideeën kenbaar te maken.

5. Vraaggericht ontwikkelen

  • Het plan kent een divers woningbouwprogramma in de huursector. De verdeling 30% sociale huur, 50% middenhuur en 20% dure huur is te herleiden op het totaal van het woonprogramma voor het plangebied. Ook de groottes van de woningen zijn verschillend en variëren van 50 tot 130 m². Daarmee kan een mix aan doelgroepen bediend worden.
  • In bouwveld B komen meer woningen in het duurdere woonsegment, vooral in de toren met de terrassen. Het aandeel sociaal is hier lager dan de 30%, maar wordt gecompenseerd binnen spreiding over de bouwvelden A, B en C samen.

6. Benutting regionaal schaalniveau

  • Dit hoogstedelijk plan past in het centrum van Eindhoven.
  • Het plan ligt aan de HOV-lijn en Groene Corridor, een aantrekkelijke route voor fietsers en voetgangers.

7. Gezonde verstedelijking

  • De inrichting van het plan zet in op een aantrekkelijke verblijfsruimten, zowel buiten als in het gebouw.
  • Het gebied krijgt veel verblijfskwaliteit voor de wandelaar en fietser.
  • Het naastgelegen Victoriapark met de groene, klimaat-adaptieve inrichting biedt een unieke, rustieke plek in de stad.
  • Het hemelwater wordt afgekoppeld en opgevangen in de heringerichte beek de Gender (die weer zichtbaar wordt gemaakt).
  • De centrale ligging in de stad zorgt dat vele voorzieningen te voet of met de fiets te bereiken zijn.
  • Openbaar vervoer is op loopafstand.
  • Autobezit wordt verminderd door inzet op deelmobiliteit.

Conclusie met betrekking tot het plangebied

Het voorliggende initiatief past binnen de regionale woningbouwafspraken en -programmering, waarmee de behoefte aan deze ontwikkeling voldoende is aangetoond. Het plan voldoet hiermee eveneens aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Deze ontwikkeling houdt (ruim) voldoende rekening met de Brainport Principes

De kwalitatieve toetsing aan de brainport-principes door het Coördinatieteam en de hierop gebaseerde instemming vanuit het Portefeuillehoudersoverleg Wonen SGE is vervat in het hier als bijlage 1 opgenomen advies van 2 juni 2022.

Woondeal

Op 9 maart 2023 is de Woondeal Zuidoost-Brabant getekend. Rijk, Provincie, MRE gemeenten en woningcorporaties starten hiermee een langjarige samenwerking om de woningbouwproductie in onze regio te vergroten. De regio Zuidoost-Brabant staat voor de opgave om minimaal 45.000 woningen toe te voegen in de periode 2022 t/m 2030. Een gigantische opgave waar Rijk, Provincie Noord-Brabant, regiogemeenten en corporaties zich gezamenlijk voor gaan inzetten. In de Woondeal maken we afspraken over ieders rol en bijdrage aan deze opgave. De gemeente Eindhoven staat in de periode van 2022 t/m 2030 voor 19.885 woningen aan de lat.

Om aan te sluiten bij de grote behoefte aan betaalbare woningen streven we ernaar dat twee derde van de nieuwe woningen betaalbaar zijn: op landelijk, provinciaal en regionaal niveau. Regionaal spreken we af dat nieuwe projecten (gemiddeld) uit minimaal 30% sociale huur, minimaal 16% middenhuur en minimaal 20% betaalbare koopwoningen bestaan. Het minimum van 30% sociale huur en totaal tweederde betaalbaar in de nieuwbouwopgave geldt voor elke gemeente. Het lokale woonprogramma van gemeente Eindhoven voldoet aan deze voorwaarde en blijft daarmee leidend.

Met de woondeals nemen we samen de regie op de volkshuisvesting.

Afsprakenkader Wonen 2021 ‘Bouwen aan de toekomst’

De druk op de woningmarkt is de afgelopen jaren snel toegenomen. Er is sprake van een overspannen woningmarkt met flinke woningtekorten. De woningbouwafspraken die in 2017 tussen de gemeenten zijn gemaakt en vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen zijn daarom geactualiseerd. “In het nieuwe Afsprakenkader Wonen ‘Bouwen aan de toekomst’ zijn huidige en nieuwe ontwikkelingen meegenomen. Met dit Afsprakenkader wordt vooruit gekeken naar de periode tot 2040; de periode waarover in de Woondeal, de regionale Visie op Wonen en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) afspraken zijn gemaakt. Daarnaast verhoogt afstemming de kwaliteit van plannen, zonder het planvormingsproces negatief te beïnvloeden. De gezamenlijke monitoring van woningbouwplannen geeft inzicht in het speelveld van wonen in de regio en dat is belangrijk om te kunnen sturen op de woningbouw”.

De ambitie is om tot 2040 ca. 62.000 nieuwe woningen bij te bouwen om aan de dringende vraag naar woningen te voldoen. In het nieuwe Afsprakenkader ligt de focus op het versnellen van de woningbouw. Zo zijn er meer plannen dan de gezamenlijke ambitie omdat er rekening gehouden wordt met vertraging en planuitval. Door meer te plannen kunnen er uiteindelijk voldoende woningen gebouwd worden. De focus van de gemeenten blijft liggen op inbreiding en het realiseren van de eerder afgesproken majeure locaties. Omdat er voldoende planvoorraad is, is het uitvoeren van de plannen om te komen tot meer voordeuren belangrijker dan het opvoeren van nieuwe plannen. De gemeenten vinden kwaliteit belangrijk en werken daarom aan de hand van de zogenoemde Brainport Principes waarop plannen worden getoetst op o.a. duurzaamheid, participatie, aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus en innovatie.

De onderlinge samenhang in het stedelijk gebied is groot. Denk aan jongeren die naar de stad trekken voor studie en werk, om later in een andere levensfase (startend gezin) de stad weer te verlaten en naar een kleinere gemeente rondom de stad te trekken voor meer woonruimte en rust. Het is dan ook logisch dat de gemeenten onderling woningbouwafspraken maken. Met het maken van deze afspraken voldoen de gemeenten daarnaast ook aan de verplichtingen vanuit de provinciale omgevingsverordening om met buurgemeenten af te stemmen.

Beoordeling plan

Deze ontwikkeling voorziet in maximaal 625 woningen (appartementen), wat passend is binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Daarnaast betreft de locatie een inbreiding en herstructurering binnen het ‘bestaand stedelijk gebied’. Daarmee voldoet deze ontwikkeling aan de afspraken over woningbouwontwikkelingen.

3.5.2 Gemeentelijk beleid     

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt de gemeente de gewenste ontwikkelingsrichting duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad :

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft. We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden. Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren.

Solidaire stad

Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

We gaan partijen uitdagen om klant georiënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen.

Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.



Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2024-2025 de onderstaande differentiatie leidend:

Categorie Prijspeil 2024 Aandeel in nieuwbouwprogramma Doelgroepen die we hiermee bedienen
Sociale huur < € 879,66 30% Starters (jongeren), gezinnen  met lagere

inkomens, doorstromers uit studentenkamers
Middenhuur €879,66  - € 1.123,13 15% Internationals, doorstromers uit sociale huur

(scheefwoners), welgestelde ouderen.
Dure huur >€ 1.123,13 0% Internationals, welgestelde ouderen.
Sociale koop < € 230.000 20% starters (jongeren) startende gezinnen.
Middeldure koop laag

Middeldure koop hoog
€ 230.000 - €275.000   

€ 275.000 –€ 390.000
20% Starters (jongeren), gezinnen (jonge en

oudere), doorstromers uit sociale huur/koop,

blijvende internationals.
Dure koop >€390.000 15% Doorstromers  uit de koop, blijvende

internationals
TOTAAL 100%

Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied.

Plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 625 wooneenheden. Met de ontwikkelaars/ investeerders zijn afspraken gemaakt over de te realiseren woningen. Alle woningen zullen in de huursector worden gerealiseerd. De verhouding is daarbij de volgende:

  • 30% sociale huur
  • 50% midden dure huur
  • 20% dure huur

Dit is conform de door de raad vastgestelde ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant. In deze concrete ontwikkeling trekken beide ontwikkelaars gezamenlijk op en is beoogd om in één bouwstroom dit gebied te ontwikkelen.

Door de realisatie van sociale woningbouw middels voorliggend planvoornemen wordt er ingespeeld op de grote behoefte aan deze woningen in en rondom Eindhoven.

3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning (dus ongebreideld) werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel eenzelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige opnieuw worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.5.4 Conclusie     

De voorziene woningen in het plangebied passen binnen de bestaande regionale woningbouwafspraken. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is groot.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.

Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.

De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en – na inwerkingtreding van de Omgevingswet – het omgevingsplan.

Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde – Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Toetsing

verplicht

Afbeelding: Uitsnede Archeologische verwachtingen- en waardenkaart 2022

Binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied geldt grotendeels "geen archeologische verwachting" (het witte deel op bovenstaande kaart). Voor dit deel van het plangebied geldt dat de archeologie verdwenen of diepgaand verstoord is door ontgronding, nieuwbouw, ondergrondse leidingen, sanering of opgravingen. Omdat hier ten aanzien van archeologie niets te verwachten is, is voor dit deel van het plangebied geen dubbelbestemming ten behoeve van bescherming van archeologische waarden opgenomen.

Het gekleurde deel van het plangebied is aangemerkt als "Middelhoge verwachting" (categorie 6). Gebieden met een middelhoge archeologische verwachting, waaronder ook de beekdalen met een specifieke archeologische verwachting. Deze categorie is onderscheiden, omdat de gebruikte bodemen geomorfologische kaarteenheden zonder nader veldonderzoek niet eenduidig aan één van de andere categorieën toegewezen kunnen worden. Het zijn vooral de lager gelegen dekzanden met lage enkeerdgronden en de drogere minder vruchtbare podzolbodems. Binnen deze zones kunnen terreinen liggen waar door erosie of uitloging alle archeologische waarden verdwenen zijn, naast terreinen waar door afdekking met plaggen eventueel aanwezige archeologische waarden juist zeer goed geconserveerd zijn. Deze gronden zijn vooral gelegen in de (voormalige) heidegebieden. De prehistorische vindplaatsen geven aan dat bewoning in de prehistorie mogelijk is geweest. Deze kunnen echter wel opgeruimd zijn door de hier in de 19e en 20e eeuw uitgevoerde ontginningen, de aanwezige woonwijken en bedrijfsterreinen en natuurlijke bodemprocessen als verstuiving en uitloging.

Archeologisch (voor)onderzoek is verplicht bij initiatieven met een bodemverstoring over een oppervlak groter dan 2.500 m² én dieper dan 0,3 m beneden maaiveld. Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van de herontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet nodig.

3.6.2 Cultuurhistorische waarden     

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed.

Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

Op de waardenkaart historische stedenbouw en erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart. De blauwe lijn in een historische waterloop (de Gender).

De Gender

In de nabijheid van het plangebied (ten zuiden) staat op de cultuurhistorische waardenkaart de historische waterloop de Gender aangegeven. De Gender zal als onderdeel van deze ontwikkeling onderdeel worden van het aan te leggen Victoriapark. Hiermee wordt een stuk cultureel erfgoed opnieuw zichtbaar gemaakt in de stad.

De Gagelstraat

De locatie is gelegen nabij een onderdeel van de historische wegenstructuur van na 1900, i.c. de Gagelstraat. De Gagelstraat staat als historische wegstructuur aangemerkt op de cultuurhistorische waardenkaart. Voor Eindhoven is in 2019 een rapport opgeleverd door het bureau RAAP. (ir. L.J. Keunen & drs. B.J.G. van Snippenburg, Het landschap onder de stad. Een cultuurhistorisch onderzoek naar de relicten van het pre-stedelijk landschap in het stedelijk gebied van de gemeente Eindhoven uit 2019.)

Hierin wordt de waarde van deze wegstructuur nog eens bevestigd. Er wordt een middenwaarde in plaats van een hoge waarde aan gegeven omdat de weg in de loop der tijd iets verbreed is en werd geasfalteerd. Op de kaart die Jacob van Deventer van Eindhoven maakte in 1560 wordt de Gagelstraat al aangegeven. Het is dus met recht een waardevolle historische wegstructuur te noemen.

De Gagelstraat maakt tot 1952 onderdeel uit van de historische wegenstructuur tussen Woensel en Strijp. Door onderhavige ontwikkeling zal de Gagelstraat niet meer als verkeersroute aanwezig blijven. De Gagelstraat eindigt bij de entree van de parkeergarage. Wel loopt er een voetpad door richting de binnentuin. In de aangrenzende ontwikkeling (TAC-gebouw) zal dit voetpad waarschijnlijk een vervolg krijgen.

Door het aanpassen van de wegenstructuur draagt het planvoornemen bij aan een betere inrichting van het gebied en wordt ruimte gecreëerd voor andere waarden, zoals bijvoorbeeld het terugbrengen van de Gender.

De cultuurhistorische waarde van de Gagelstraat wordt door de gemeente Eindhoven ondergeschikt geacht aan de kwaliteitsverbetering die door deze ontwikkeling mogelijk wordt op het gebied van ruimte en stedenbouw.

De Gagelstraat is als cultuurhistorisch waardevol tracé aangewezen en zal als doorlopend tracé verdwijnen door deze plannen. Referenties aan de Gagelstraat komen terug in de toekomstige binnentuin van de Victoriatoren en in de nieuwbouwplannen van o.a. het Temporary Art Centre (TAC) en het project op bouwveld A wat onderhavig bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.6.3 Conclusie     

Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.

3.7 Verkeer en parkeren     

3.7.1 STOMP-principe     

STOMP staat voor Stappen, Trappen, OV, MaaS en Privéauto. Het STOMP principe gaat ervan uit dat de mobiliteitsbehoefte en het mobiliteitsaanbod ook in die volgorde wordt geprioriteerd. Hierdoor worden mensen gestimuleerd om eerder de fiets en het OV te nemen om zich te verplaatsen dan de eigen auto hiervoor te gebruiken. Dit hoofdstuk omschrijft hoe het STOMP principe binnen dit project wordt toegepast. Dit komt uit het mobiliteitsplan, die als Bijlage 2 bij deze toelichting is gevoegd.

3.7.1.1 Stappen     

Voor 'stappen' is de centrale gedachte om de voetganger te kunnen laten verblijven/recreëren in de directe omgeving van het initiatief en het ter voet kunnen bereiken van voorzieningen.

3.7.1.2 Trappen     

Voor 'trappen' is de centrale gedachte dat een groot deel van Eindhoven binnen 10 tot 15 minuten bereikbaar is voor bewoners en bezoekers van het plangebied. Voor de bewoners wordt voorzien in een inpandige fietsenstalling, die voldoet aan de kwaliteitseisen inpandige fietsenstalling 2021. Voor bezoekers wordt een fietsenstalling op maaiveld gerealiseerd die ook voldoet aan de vastgestelde kwaliteitseisen.

De wegen in het gebied zijn alleen bestemd voor bestemmingsverkeer. Doorgaand verkeer moet zo veel mogelijk ontmoedigd worden, daarom zijn de wegen overwegend éénrichtingswegen. De circulatie en richting van het verkeer is afhankelijk van een goede oversteekmogelijkheid op de Mathildelaan en van voldoende ruimte voor de laad- en losplekken in het gebied.

De Licht-as wordt een belangrijke route voor het gebied. De wens van de gemeente is om er een kwalitatieve, belevingsvolle route van te maken, die loopt vanaf het Philipsmuseum naar het stadion en vervolgens richting Strijp-S. De gemeente geeft aan dat de Licht-as een langzaam verkeersroute is. Met name fietsers en wandelaars zullen gebruik maken van de Licht-as en autoverkeer zal hiervan geen gebruik maken. Het huidige parkeren aan de Lichtstraat zal daar ook verdwijnen. Wel zal expeditie nog via de Licht-as plaats kunnen vinden. De wens is om de materialisatie van de Licht-as te verbijzonderen.

3.7.1.3 OV     

Voor het plangebied wordt volop ingezet op de aanwezige OV knooppunten zoals de bushaltes aan de PSV-laan en de Mathildelaan. Ook het NS-station Eindhoven Centraal – gelegen op een loopafstand van ruim 700 meter van het plangebied – vervult een belangrijke rol als mobiliteitsoplossing voor de ontwikkeling.

Aan de Mathildelaan, Emmasingel en Willemstraat zijn in de huidige situatie diverse bushaltes op korte afstand lopen vanaf het plangebied aanwezig. Het plangebied ligt aan het HOV-netwerk.

verplicht

Afbeelding: HOV (kaart Eindhoven op Weg)

3.7.1.4 MaaS     

In het plangebied worden woningen gerealiseerd voor doelgroepen, die behoefte hebben aan deelmobiliteit. Deelmobiliteit draagt bij aan een beter ruimtegebruik waarmee minder parkeerplaatsen hoeven te worden gemaakt. De initiatiefnemer maakt gebruik van deelmobiliteit mogelijk die exclusief wordt aangeboden aan de bewoners van dit plangebied.

3.7.1.5 Privéauto     

Het parkeren van de eigen auto van bewoners – als sluitpost in de mobiliteitsketen – is voorzien in de eigen parkeerkelder op eigen terrein. De parkeeroplossing wordt binnen het plangebied derhalve zoveel mogelijk uit het zicht opgelost. De positie van de in- en uitrit van de parkeerkelder is gepositioneerd aan de Vonderweg.

In de ondergrondse parkeerkelder zijn geen parkeerplaatsen voorzien voor overige doelgroepen (werknemers en bezoekers). Deze parkeerbehoefte wordt niet binnen het plangebied ingevuld. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschikbare parkeercapaciteit in de omgeving van het plangebied. Geschikte parkeercapaciteit kent een maximaal acceptabele loopafstand van 400 meter. In dit gebied bevinden zich onder andere de parkeergarages QPark Mathildelaan, Q-Park Witte Dame, Q-Park Admirant.

3.7.2 Verkeersgeneratie     

Er is onderzoek uitgevoerd naar de verkeergeneratie, de verkeersafwikkeling en de parkeeropgave die deze ontwikkeling met zich meebrengt. Deze onderzoeken maken als bijlage onderdeel uit van de toelichting. Hieronder wordt op de uitkomsten ingegaan.

Onderzoek naar verkeersgeneratie is in binnenstedelijke gebieden van belang aangezien het terugdringen van autoverkeer in deze centrum gebieden gemeentelijk beleid is. Dit geldt ook voor de gemeente Eindhoven waarbij het haar ambitie is om een aantrekkelijk en autoluw centrumgebied te ontwikkelen. Rapport verkeersonderzoek is opgenomen als bijlage 19.

Nieuwe functies genereren een bepaalde hoeveelheid nieuwe verkeersbewegingen. De verkeersgeneratie bestaat uit het aankomende en vertrekkende verkeer. Ook is er sprake van bezorgend en/of verzorgend verkeer (vuilnisauto's, bezorging van boodschappen of anderszins etc.).Met behulp van CROW-kencijfers is de verkeersgeneratie van de ontwikkellocatie berekend. Binnen de CROW-kencijfers wordt onderscheid gemaakt naar stedelijkheidsgraad en de ligging van de locatie ten opzichte van het centrum. Eindhoven heeft een stedelijkheidsgraad van ‘zeer sterk stedelijk’. Daarnaast is de ontwikkellocatie gelegen in de stedelijke zone ‘centrum’.

verplicht

Afbeelding: Verkeersgeneratie

De totale verkeersgeneratie van de ontwikkeling bedraagt circa 1030 mvt per etmaal. In het drukste ochtendspitsuur worden circa 80 motorvoertuigbewegingen gegenereerd. In het drukste avondspitsuur worden circa 110 motorvoertuigbewegingen gegenereerd.

3.7.3 Verkeersafwikkeling     

Autoverkeer

De Vonderweg is een belangrijke verkeersader door Eindhoven en het gemotoriseerd verkeer dat gebruikt maakt van de parkeergarage wordt ontsloten via de Vonderweg. Het gedeelte waar de aansluiting dient te komen, ligt tussen twee kruispunten in: Vonderweg – Mathildelaan en Vonderweg – Willemstraat.

De Vonderweg heeft op nagenoeg het gehele traject meerdere rij-/opstelstroken. Dit is een aandachtspunt voor de te realiseren in-/uitrit vanaf de ontwikkellocatie. Voor de ontsluiting zijn hiervoor twee scenario’s beoogd:

  • Scenario 1: rechtsaf in en rechtsaf uit ontsluiting op de Vonderweg waarbij verkeer alleen in noordelijke richting rijdt: het vertrekkende verkeer zal rechtsaf slaan de Vonderweg op en het aankomende verkeer zal rechtsaf slaan naar de ontwikkellocatie.

verplicht

Afbeelding: Scenario 1

  • Scenario 2: linksaf en rechtsaf in en linksaf en rechtsaf uit (volledig kruispunt): aanvullend op scenario 1 een ontsluiting op de Vonderweg waarbij zuidelijk georiënteerd verkeer de rijstrook in noordelijke richting oversteekt: het vertrekkende verkeer kan zowel links- als rechtsaf om de ontwikkellocatie te verlaten en het aankomende verkeer zal vanuit noordelijke en zuidelijke richting de ontwikkellocatie kunnen bereiken.

verplicht

Afbeelding: Scenario 2

Op basis van de berekende verkeersgeneratie is voor beide scenario’s onderzocht hoe de verkeersafwikkeling na de realisatie van deze ontwikkeling op omliggende kruispunten Vonderweg-Mathildelaan en Vonderweg-Willemstraat functioneert.

  • Door de gemeente zijn met behulp van COCON kruispuntberekeningen uitgevoerd voor een tweetal kruispunten: VRI-kruispunt Vonderweg – Mathildelaan en VRI-kruispunt Vonderweg – Willemstraat. Op basis van de berekende spitsintensiteiten worden geen verkeerskundige knelpunten verwacht op beide kruispunten. Dit geldt zowel bij een ontsluiting waarin het nieuwe verkeer enkel rechts in, rechts uit kan rijden (scenario 1) als bij een volledige ontsluiting (scenario 2). In sommige gevallen is de benodigde opstelruimte langer dan de beschikbare opstelruimte. Dit wordt in beide scenario's veroorzaakt door autonome groei naar 2040. Het effect van de ontwikkeling van het Vonderpark Kwartier op kruispuntniveau is van niet betekenende mate.
  • Door het verkeerscirculatieplan binnen de ring zal de verkeersintensiteit op de Vonderweg in de toekomst aanzienlijk afnemen. De ruimte die door de afname van de verkeersintensiteit ontstaat, biedt ruimte voor vrijliggende busbanen op en woningbouwprojecten langs het HOV4-tracé te realiseren, zoals Vonderpark Kwartier.

Expeditie- en calamiteitenverkeer

Voor het gehele gebied Emmasingelkwadrant wordt een inrichtingsplan gemaakt voor de gehele openbare ruimte. Bij die inrichting wordt ook rekening gehouden met het laden en lossen voor, met name, de commerciële ruimten. Aangezien het planvoornemen voorziet in kleine commerciële units kan de bevoorrading het best via de voorzijde op straat plaatsvinden. Daarbij zal, indien noodzakelijk, gebruik worden gemaakt van tijdvakken.

Bochtstralen zullen op de relevante plekken in die inrichting ook gedimensioneerd worden voor expeditieverkeer en/of calamiteitenverkeer.

3.7.4 Parkeren     

Op 24 september 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Actualisatie Nota Parkeernormen 2019' vastgesteld. Hierin is geregeld hoe voldaan moet worden aan de parkeerbehoefte bij ontwikkelingen. Het beleid is herzien van een uitsluitend projectgerichte kwantitatiefnormerende benadering naar een gebiedsgerichte flexibele benadering. Dit om te voorkomen dat gewenste ontwikkelingen (financieel) niet tot stand kunnen komen vanwege de parkeervraag die dan volgens de normen ingevuld moet worden. Of om te voorkomen dat er overcapaciteit wordt ontwikkeld, terwijl dat ook ingevuld kan worden door gebruik te maken van bestaande, beschikbare parkeercapaciteit. Of omdat parkeervraag niet of slechts ten dele optreedt bij bestaande of nieuwe functies dankzij mobiliteitsmanagement gericht op beperken of voorkomen van autobezit en autogebruik.

Vanaf 20 april 2024 is de Nota Parkeernormen 2024 in werking getreden. Het Vonderparkkwartier is de afgelopen jaren echter uitgewerkt op basis van de Nota Parkeernormen 2019. De Nota Parkeernormen 2024 kent een overgangstermijn van een jaar, waarbij er gedurende dit overgangsjaar gekozen mag worden of de parkeernormering uit 2019 of uit 2024 wordt aangehouden. De parkeernormen van 2024 zijn over het algemeen lager dan uit 2019, waardoor als er uit de parkeernormering uit 2019 voldaan wordt, er ook aan de parkeernormering uit 2024 voldaan wordt.

Autoparkeren

Het beleid van de gemeente (Eindhoven op weg) om autogebruik en -bezit te ontmoedigen leidt ertoe dat voor de parkeervoorzieningen sprake is van een gebiedsgerichte maatwerkoplossing gebaseerd op de nieuwe vastgestelde gemeentelijke Nota parkeernormen (Actualisatie nota parkeernormen 2019).

Voor de parkeeroplossing van het auto- en fietsparkeren is op basis van de gemeentelijke rekentool gekomen tot een parkeerbalans ten aanzien van zowel autoparkeerplaatsen als fietsparkeerplaatsen.

In het als bijlage 2 opgenomen rapport van bureau Kwirkey “Mobiliteitsoplossingen Bestemmingsplan IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier), Eindhoven” van 23 april 2024 wordt de parkeerbehoefte behorende bij deze ontwikkeling beschreven.

Uitgaande van het programma van maximaal 625 woningen waarvan maximaal 70 woningen als Friends-woning (zijnde een woning voor de huisvesting van maximaal drie personen die geen gezamenlijk huishouden voeren) worden ingericht en aangevuld met maximaal 3500 m² BVO aan plintfuncties heeft adviesbureau Kwirkey de parkeerberekening opgesteld conform de rekentool van de gemeente Eindhoven. Uit de parkeerberekening volgt een parkeerbehoefte voor bewoners - na mobiliteitsreductie (reductie in verband met ligging plangebied binnen straal van 800 meter van NS station Eindhoven Centraal) – van 152 parkeerplaatsen.

Binnen het plangebied worden 137 parkeerplaatsen in de ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. Dit betekent een tekort van 152 – 137 = 15 parkeerplaatsen. Om een sluitendebalans te krijgen wordt gebruik gemaakt van gemeentelijk beleid om deelauto’s in te zetten. Om een sluitende balans te krijgen dienen 2 deelauto’s te worden ingezet.

De resterende normatieve parkeerbehoefte (bezoekers en medewerkers commerciële ruimten) omvat 38 parkeerplaatsen, die in het openbaar gebied kunnen worden gevonden, waartoe een afkoopsom van 1.000,- EUR excl. BTW per parkeerplaats in het mobiliteitsfonds van de gemeente Eindhoven wordt gestort.

Parkeren

Voor de parkeeroplossing van het auto- en fietsparkeren is op basis van de gemeentelijke rekentool gekomen tot een parkeerbalans ten aanzien van zowel autoparkeerplaatsen als fietsparkeerplaatsen. Ter onderbouwing is in het mobiliteitsrapport van Kwirkey als bijlage opgenomen een gemeentelijke berekening/onderbouwing waaruit blijkt dat in deze parkeergarages nog voldoende capaciteit beschikbaar is én bevinden op een aanvaardbare loopafstand.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017     

In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

verplicht

Afbeelding: Ruimtelijke strategieënkaart groenbeleidsplan 2017

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatie-fonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Binnen de aangeduide groenarme buurten - zoals het plangebied - wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.

Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Trefpunt groen

Met Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 1 juni 2022 overleg plaats gevonden. In deze bespreking is het plangebied en de hierin voorziene ontwikkeling in detail besproken. Door Trefpunt Groen Eindhoven is aangeven dat zij akkoord zijn met het plan, gezien het feit dat het om een inbreidingslocatie gaat. Bij de verdere planontwikkeling zal, daar waar mogelijk, met de adviezen van Trefpunt groen rekening worden gehouden c.q. deze adviezen worden geïmplementeerd.

3.8.2 Beleid bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord-Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.

Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.

Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m²;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college;
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.

Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur).
  • Groenarme gebieden.
  • Centrumgebied.
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming.
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m².

De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan.
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan.
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming.
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.

Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.

Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.

Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie, zoals 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

3.8.3 Plangebied     

De Gender

Het belangrijkste groen in het plangebied is natuurlijk de totstandkoming van het Victoriapark met als belangrijk onderdeel hiervan het herstellen van de bovengrondse loop van de Gender.

Door de loop van de Gender open te leggen en door het gebied te laten stromen ontstaat een nieuw landschappelijk, cultuurhistorisch element: de beek. Anders dan nu krijgt het gebied een heel sterk interieur. Het landschappelijke element verbindt alle delen van het gebied. De Steentjeskerk, de Witte Dame, De Lichttoren en het Regentekwartier en het Philips Lighting complex komen prominent aan de beek te liggen. De Gender zal direct in de harten van de Eindhovenaren worden gesloten. Het oeverpark rond de Gender zal bovendien bijdragen aan het bufferen van stormwater bij extreme regenval.

De toevoeging van groen

Uitgaande van de toevoeging van 625 woningen is op basis van het gemeentelijk groenbeleid sprake van een ambitie tot toevoeging van 4 - 8 m² per woning, derhalve in totaal aan toevoeging groen minimaal 2.500 m². Circa 2.000 m² van dit groen komt binnen het plangebied. Met de gemeente is besproken dat een gedeelte (circa 500 m²) van het Victoriapark mag worden toegerekend aan de groeninvulling behorende bij Vonderpark Kwartier.

verplicht

Afbeelding: Groene invulling Emmasingelkwartier

verplicht

Afbeelding: Impressie groen rondom bebouwing

Wat betreft het plangebied kan worden gekomen tot de volgende teling:

  • Oppervlak park: 4.800 m² waarvan 90% groen: 4.320 m²
  • Oppervlak groene vakken in de straat tussen A & B: 985 m²
  • Oppervlak binnentuin B = 1.283 m², waarvan circa 75% groen = 960 m²
  • Oppervlak daktuin kavel Bc2 = 415 m² waarvan circa 25% groen = 100 m²
  • Oppervlak daktuin kavel Ac2 = 226 m² waarvan 15% groen = 35 m²
  • Bestaand gebied kende – op basis van luchtfoto’s en tekeningen vastgesteld – een oppervlakte van circa 1.100 m² nu onverhard/groen.

Binnen het plangebied worden groene vakken, een binnentuin en twee daktuinen gerealiseerd. Deze hebben een gezamenlijke oppervlakte van 2.080 m².

In totaal komt er: 4.320+985+960+100+35-1.100 = 5.300 m² groen inclusief het park. De minimale eis uitgaande van 625 appartementen is 2.500 m² groen toevoegen. In dit plan wordt voldaan aan de gestelde eis.

Bomen effecten analyse In opdracht van ontwikkelaar is door bureau Soontiens Boomverzorging gekomen tot een rapportage “Boomeffectanalyse herontwikkeling Vonderweg 11 Eindhoven” (hier opgenomen als bijlage 3) waarin worden beschreven zowel de bomen die als gevolg van de ontwikkeling zullen verdwijnen alsook de bomen die hierdoor in meer of mindere mate worden getroffen. In het plangebied vindt compensatie van gekapte bomen plaats conform groenplan.

3.9 Plintfuncties     

De commerciële plint moet, conform de ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant (zie paragraaf 3.4.4) een levendige plint met publieksgerichte commerciële functies en aanvullende maatschappelijke functies voor een duurzame sociale ontwikkeling van het gebied worden. In de plint wordt hiertoe 3.500 m2 BVO aan plintfuncties mogelijk gemaakt, verdeeld over meerdere units. Deze mogelijke functies worden in deze paragraaf besproken.

3.9.1 Detailhandel     

In het plangebied wordt in beperkte mate detailhandel in de plint mogelijk gemaakt. De toegestane detailhandel in het plangebied is beperkt tot 500 m².

Leegstaande winkelpanden en borden met ‘opheffingsuitverkoop’ en ‘leegverkoop’ sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio’s is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota.

Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. De detailhandelssector heeft te maken met veel veranderingen. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.

In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor stadsdeel Centrum is het navolgende opgenomen :

Het centrum van Eindhoven wordt gezien als één winkelconcentratie, met daarbinnen verschillende delen zoals het kernwinkelgebied en De Bergen als bijzonder aanloopmilieu. Ook in de toekomst moeten deze gebieden elkaar blijven aanvullen en ieder een eigen taak vervullen (het geheel is meer dan de som der delen). Om dat te kunnen doen, moeten ze blijven beschikken over eigen kenmerken en kwaliteiten. Dit is duidelijk voor de consument, biedt aanknopingspunten voor strategie en investeringen van ondernemingen en biedt mogelijkheden voor elkaar versterkende effecten (doelgroepen, combinatiebezoeken, e.d.).

Compacte binnensteden qua winkelaanbod hebben toekomst. Consumenten hebben behoefte aan meer functies op een kleiner oppervlak. Qua winkelaanbod is dus waakzaamheid gevraagd voor de randgebieden in het centrum. Waar dit onder druk komt, kan functiemenging een oplossing bieden. De toename van het aantal inwoners, de herontwikkeling van randen van / bij het centrum (zoals het terrein van Philips Lichting, Marienhage, Van Der Meulen Ansems, NRE), bieden kansen om de aantrekkelijkheid, verblijfskwaliteit, diversiteit van het totale centrumgebied van Eindhoven te verbeteren. Hoewel voor deze gebieden geen substantiële toevoegingen van detailhandel zijn gewenst, wordt het volledig uitsluiten van detailhandel te beperkend geacht.

Voor zowel het kernwinkelgebied, het aanloopmilieu en de randgebieden geldt dat er ruimte moet zijn voor een zekere functiemenging. Dit bestemmingsplan maakt diverse functies in beperkte mate mogelijk, zoals detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, vermaak en maatschappelijk. Dit verhoogt de aantrekkingskracht, verblijfsduur en herhalingsbezoek. De aard en mate van de menging is afhankelijk van het thema en functioneel concept. Ook initiatieven die gericht zijn op tijdelijkheid kunnen de aantrekkingskracht verhogen. Pop ups (kunnen) verrassen en bieden (meer) beleving. Naast ingrepen in de openbare ruimte kunnen pop ups ook bijdragen aan de ervaring van technologie, design en kennis in het centrum.

Kansen liggen er ook in de dagelijkse artikelensector. We zien dat de binnenstad in verhouding tot de referentiesteden een beperkt aanbod heeft. Dit gecombineerd met de groei van de bevolking (die niet alleen uit jonge internationale kenniswerkers zal bestaan maar ook oudere die de nabijheid van voorzieningen waarderen) in het centrum is een motief om het aanbod aan dagelijkse voorzieningen te versterken. Het centrum huisvest twee supermarkten (Tramstraat en Vestdijk). De inwoner van het centrum is verder met name aangewezen op het aanbod in de radialen. De focus ligt niet op inpassing van een nieuwe grootschalige supermarkt in het centrum, maar op (een) extra steunpunt(en) en food-speciaalzaken (bijv. duurzaam en biologisch).

Tot slot kan de ontwikkeling van het centrum niet los worden gezien van andere concentraties in de Eindhovense detailhandelsstructuur. In dit verband is met name van belang om het onderscheid met Strijp-S en WoensXL te benadrukken. Het onderscheid met het stadsdeelcentrum WoensXL is met name het bezoekmotief (recreatief versus boodschappen doen) en met Strijp-S in de aard van het aanbod en de uitstraling/mentaliteit van het gebied (grootschaligheid en bekende concepten versus relatieve kleinschaligheid en experimenteren).

Toetsing

Het plangebied is gelegen in het centrum. Hierbij geldt dat er sprake mag zijn voor functiemenging. In dit plan is daarom ruimte voor een levendige plint.

In de plint is in beperkte mate detailhandel mogelijk. Dit past binnen de vastgestelde en nieuwe ontwikkelingsvisie zoals opgesteld voor het Emmasingelkwadrant en versterkt bovendien de leefbaarheid van dit gedeelte van het centrumgebied.

Belangrijke constatering is dat de toevoeging dusdanig kleinschalig is, dat deze niet concurrerend is met het bestaande aanbod in de binnenstad.

3.9.2 Horeca     

In het plangebied wordt in beperkte mate horeca op de begane grond mogelijk gemaakt. De toegestane horeca in het plangebied is beperkt tot 400 m² en omvat uitsluitend horecabedrijven in de subcategorie 1a en 2b zoals genoemd in de `Lijst van horeca-activiteiten´ die als bijlage bij de regels wordt toegevoegd.

Het betreft navolgende categorieën:

verplicht

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid in de volgende drie gebiedstypen:

Stimuleringsgebied: Gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.

Toelatingsgebied: Gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieuaspecten.

Restrictiegebied: Gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster in Eindhoven wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt in type horeca:

Nat & Droog: Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht: Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten.

Toetsing

Binnen het horecabeleidsplan is het Emmasingelkwadrant aangeduid als toelatingsgebied. Hier is fysiek ruimte en decor voor horecaontwikkelingen. Het Emmasingelkwadrant wordt beschreven als een wijk in Eindhoven waar wonen een belangrijker onderdeel wordt dan het nu nog is. Het doel is een bijzonder stuk Eindhoven te ontwikkelen waar niet alleen gewoond, maar ook gewerkt, gewinkeld en gerecreëerd kan worden. In die zin moet het gebied een bijdrage leveren aan het door Eindhoven gewenste imago: een moderne stad, die nieuwe functies als de creatieve industrie onderbrengt in herontwikkelde industriële gebouwen.

In de plint is in beperkte mate horeca mogelijk. Dit past binnen de vastgestelde en nieuwe ontwikkelingsvisie zoals opgesteld voor het Emmasingelkwadrant en versterkt bovendien de leefbaarheid van dit gedeelte van het centrumgebied.

3.9.3 Bedrijvigheid     

Op 15 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Bedrijventerreinennota met de titel 'Aan de slag voor waardevolle locaties' vastgesteld. Deze is gepubliceerd op 13 mei 2016. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.

Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.

Toetsing

De eventueel te vestigen bedrijvigheid in de plinten is kleinschalig van omvang, behoort tot milieucategorie 1 qua milieubelasting en is daarnaast van dienstverlenende aard.

Van grootschalige bedrijvigheid qua omvang en milieubelasting is in het plangebied geen sprake. Bedrijven waar het accent ligt op het bewerken, installeren en vervoeren van goederen worden binnen het plangebied niet voorzien.

3.9.4 Conclusie     

De toename van het aantal inwoners biedt kansen om de aantrekkelijkheid, verblijfskwaliteit, diversiteit van het totale centrumgebied van Eindhoven te verbeteren. Hoewel voor dit gebied geen substantiële toevoegingen van detailhandel, horeca en overige plintfuncties zijn gewenst, wordt een beperkte toevoeging hiervan als wenselijk gezien.

Er komt in deze ontwikkeling ruimte voor diverse op de lokale (en soms zelfs buurt) markt gerichte (kleinschalige) functies als detailhandel, horeca, dienstverlening, maatschappelijk en kantoor.

De aanwezigheid van dit type voorzieningen zorgt voor levendigheid / veiligheid (en daarmee leefbaarheid) en de woonkwaliteit van het stedelijk gebied en Victoriapark met de Gender. Dit is in lijn met de vastgestelde en nieuwe ontwikkelingsvisie Emmasingelkwadrant waarin ruimte (circa 5%) van de gerealiseerde oppervlakte (door nieuwbouw en transformatie) is voorzien voor overige functies, zoals cultuur, maatschappelijk, horeca, winkels of een logiesfunctie (hotel). Dit is ook in lijn met het gemeentelijke en (sub)regionale detailhandels- en horecabeleid.

3.10 Kabels, leidingen     

Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.

3.11 Windhinder, privacy en bezonning     

3.11.1 Windhinder     

In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.

In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 ‘Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving’ uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Daarnaast wordt een beoordelingsmethodiek van windhinder en windgevaar. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.

Door Actiflow BV is voor het plan op basis van voormelde NEN 8100 een theoretische beschouwing van het windklimaat opgesteld d.d. 15-06-2022, welke als bijlage 4 bij de toelichting is opgenomen. Onderhavige rapportage omschrijft een windstudie uitgevoerd waarin het effect van de beoogde bouwmassa’s inzichtelijk is gemaakt op het windklimaat nabij het plangebied. Deze studie is uitgevoerd conform NEN 8100:2006.

Het berekende windklimaat wordt vervolgens getoetst aan de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder van de gemeente Eindhoven Hierin worden een aantal punten genoemd, welke hieronder zijn samengevat:

  • Hoofdentree moet voldoen aan de kwalificatie goed voor activiteit slenteren
  • Openbare ruimten moeten voldoen aan de kwalificatie goed
  • Kwalificatie matig kan eventueel na bestuurlijke afweging worden geaccepteerd
  • Slecht is niet toegestaan, maar hiervan kan door B&W worden afgeweken
  • Bij windgevaar moet de kwalificatie gevaarlijk te allen tijde worden vermeden

Als conclusie wordt vermeld:

  • Het windklimaat nabij de nieuwbouw kan als gevarieerd worden omschreven met de aanwezigheid van windhinderklassen A t/m D.
  • De hoogste windhinderklassen treden op in de doorsteken tussen de Vonderstraat en de Lichtstraat. Hier ontstaat lokaal windhinderklasse D aan de zuidzijde van veld Ba en de zuidzijde van veld Ac.
  • De voetpaden kennen met uitzondering van bovengenoemde zones een acceptabel windklimaat.
  • Rondom blok B is ruime mogelijkheid om entrees te plaatsen. Slechts wanneer hier een entree aan de zuidzijde van veld Ba is gepland dienen maatregelen te worden genomen. Aan de zuidzijde van veld Ac zijn maatregelen benodigd om entrees bruikbaar te maken. • Het windklimaat in het park of op terrassen is acceptabel om een voldoende comfortniveau te bereiken.
  • In het plangebied geldt geen enkel risico op windgevaar.

Geconcludeerd wordt dat er twee zones zijn die aandacht verdienen. Deze zones worden veroorzaakt door een samenspel tussen alle aanwezige bouwvolumes. Voorgesteld wordt om mitigerende maatregelen toe te passen in de vorm van interventies in de stroomlijnen, zoals aanvullende vegetatie, welke de stroomlijnen kunnen breken en de stroming kunnen remmen.

In de regels van dit bestemmingsplan wordt - gezien de in het plangebied mogelijk gemaakte bouwhoogte - het aspect “windklimaat” geregeld middels een voorwaardelijke verplichting, zodat na vaststelling van het bestemmingsplan en voorafgaand aan aanvraag c.q. beoordeling omgevingsvergunning(en) bouw dit aspect voldoende is geborgd aanvullend aan de vaststelling zoals gedaan in voormelde onderzoeksrapportage.

3.2.3 Voorwaardelijke verplichting windklimaat

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast, dat sprake is van een acceptabel windklimaat, overeenkomstig de beleidsregel 'gemeentelijke normen windhinder';
  2. De eventueel te treffen maatregelen om tot om tot het in lid a. bedoelde resultaat te komen dienen in stand gehouden te worden;
  3. Als de onder sub a. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden

Conclusie is dat het aspect windhinder de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.11.2 Privacy en bezonning     

Privacy en uitzicht

In een hoogstedelijk gebied als waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is een beperking van privacy en vrij uitzicht als gevolg van nieuwe ontwikkelingen inherent aan verdichting.

Door toevoeging van het woongebouw, waarmee de ontwikkeling in het Emmasingelkwadrant verder vorm wordt gegeven, is voor bepaalde bestaande woonappartementen sprake van minder privacy en minder uitkijk. De afronding van dit gebied met woningen in plaats van het HCZ kantoorgebouw sluit goed aan op het bestaande woongebied zowel qua functie alsook qua gebouwvolumes.

Van privaatrechtelijke belemmeringen is geen sprake en afrondende woonbebouwing ten opzichte van hetgeen ter plaatse is gerealiseerd is evenmin een onverwachte ontwikkeling. Gelet op de afstanden tussen nieuwbouw en bestaande bebouwing en gezien de aard van de centrum stedelijke omgeving zal geen sprake zijn van een onaanvaardbare aantasting van de privacy.

Bezonning

Er bestaan in Nederland geen formele wettelijke normen en eisen ten aanzien van de bezonning voor bebouwing. Gemeentes zijn vrij om een eigen invulling te geven aan de eisen omtrent bezonning. De schaduwwerking is over het algemeen het grootst op 19 februari en 21 oktober vanwege de lage stand van de zon. Na 19 februari zal de situatie elke dag verbeteren tot en met 21 juni, wanneer de zon op haar hoogst staat en er dus nauwelijks schaduwwerking is. Daarna wordt de schaduwwerking weer elke dag een beetje groter, tot het einde van de onderzoeksperiode op 21 oktober.

In het kader van de planontwikkeling is onderzoek gedaan inzake de bezonning. In het bezonningsonderzoek van Peutz van 7 juni 2022 (opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting) wordt uitgegaan van de gemeentelijke “beleidsregels voor bezonning woningen” zoals vastgesteld door het College van B&W op 10 januari 2017.

Gemeentelijk beleid is dat bij omliggende woningen minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Per woning mag de bezonning op voor-, achter- en zijgevels worden opgeteld. Dit komt overeen met de zogenaamde ‘lichte’ TNO norm.

Het onderzoek is gebaseerd op de rekenkundige bezonning van een 3D-model van de bestaande en de geplande bebouwingssituatie. Het onderzoek is gebaseerd op door Peutz ontwikkelde programmatuur binnen het softwarepakket Radiance. Hiermee is de potentiële bezonningsduur, de afname van de bezonning alsmede de schaduwwerking op grafische wijze inzichtelijk gemaakt op de data 21 juni (langste dag), 21 juli, 21 augustus, 21 september en 21 oktober, hetgeen tevens representatief is voor de maanden februari, maart, april en mei. De onderzoeksresultaten geven met een interval van 1 maand een beeld van de bezonningssituatie gedurende een groot deel van het jaar, overeenkomend met de periode volgens de eisen van de gemeente Eindhoven.

In het onderzoek is navolgende conclusie opgenomen :

Uit de rekenresultaten blijkt dat het grootste deel van de bestaande woningen ruimschoots voldoet aan de eisen van de gemeente Eindhoven.

Voor een deel van de omliggende bebouwing neemt de bezonningsduur ten gevolge van de geplande nieuwbouw dermate af dat er minder dan 2 uur zon wordt behaald. Een deel van deze bebouwing betreft bedrijfspanden, waardoor deze niet getoetst hoeven te worden. Bij woningen aan het Victoriahof en in de Ventoseflat is een afname van de bezonningsduur te verwachten waardoor niet aan de eisen van de gemeente Eindhoven wordt voldaan. Hierbij wordt opgemerkt dat voor een groot deel van de woningen in de bestaande situatie ook al sprake is van een bezonningsduur van minder dan 2 uur.

De bezonning op de balkons en in de tuinen van alle bestaande woningen voldoet eveneens ruimschoots aan de eisen van de gemeente Eindhoven.

Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat grotendeels aan gemeentelijk beleid wordt voldaan en wordt de afweging gemaakt dat vanwege de bestaande feitelijke situatie het aspect bezonning de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.12 Explosieven     

Eindhoven

Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.

Aldus is in het kader van dit bestemmingsplan gekeken naar de mogelijk om te komen tot een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE of delen daarvan binnen het projectgebied. Vanwege de aanwezige verhardingen en obstakels in het onderzoeksgebied is het echter ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan niet mogelijk om een onderzoek in het veld te doen naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.

Vastgesteld kan worden dat de locatie verdacht is voor het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Voorafgaand aan graaf- en bouwwerkzaamheden zal (in eerste instantie) een vlakdekkend detectieonderzoek worden uitgevoerd. Hierbij wordt de locatie middels een meersonde gradiometer en een grondradar ingemeten. Op grond van de analyse worden op een locatiekaart de vrijgegeven gebieden en eventueel aanwezige verdachte objecten aangegeven met een uniek identificatienummer. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.

verplicht

Afbeelding: Atlas van Eindhoven, onderdeel explosievenkaart

Emmasingelkwadrant

Voor het plangebied van het Emmasingelkwadrant is een Risicoanalyse Conventionele Explosieven uitgevoerd, hier opgenomen als bijlage 6. Uit het historisch vooronderzoek CE is naar voren gekomen dat de projectlocatie in een gebied ligt dat verdacht is op het aantreffen van Conventionele Explosieven (CE).

Uit de analyse van het vooronderzoek is gebleken dat het onderzoeksgebied verdacht is op het voorkomen van CE, in de vorm van Duitse en Britse afwerpmunitie van diverse kalibers en Duitse submunitie. Dit betekent dat er tijdens de uitvoering van de geplande civieltechnische werkzaamheden een risico is op het aantreffen van CE en mogelijke detonatie hiervan.

De te verwachten CE kunnen tijdens de geplande werkzaamheden middels toucheren of verplaatsen geïnitieerd worden. Wanneer één van de mogelijk aan te treffen CE tot uitwerking komt, zijn er verschillende uitwerkingsfactoren, zoals luchtdruk- en/of scherfwerking.

verplicht

De geplande civieltechnische werkzaamheden hebben betrekking op herinrichting van de projectlocatie Emmasingelkwadrant. Het betreft hierbij de volgende werkzaamheden:

  • Het plaatsen van straatverlichting.
  • Het aanleggen van kabels, leidingen, riool.
  • Het aanleggen van de Gender als oppervlaktewater.
  • Het (ondergronds) slopen van de bestaande bebouwing.
  • Het (ondergronds) funderen van nieuwbouw.
  • Het uitvoeren van een milieukundige sanering.

De te nemen maatregelen die in relatie met CE-opsporingswerkzaamheden tijdens de uit te voeren werkzaamheden toegepast kunnen worden zijn opgenomen in onderstaande tabel. De locaties van bovenstaande werkzaamheden kunnen gedurende het werk worden vrijgegeven middels detectie en (eventueel) benaderen. Hiertoe kan het ongewenst aantreffen en daarbij mogelijk detoneren van CE worden voorkomen. Bij dit opsporingsadvies is onderstaande kaart toegevoegd:

verplicht

verplicht

Afbeelding: Opsporingsadvieskaart Emmasingelkwadrant

Conclusie is dat het aspect CE de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat, maar wel aanvullende aandacht behoeft.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 M.e.r.-beoordeling     

Toetsingskader

Behalve aan de uitvoeringsaspecten bedoeld in de Awb en het Bro dient ook te worden getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r of er sprake is van een mogelijke verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvorming omtrent plannen en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt voor plannen de onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:

  • plannen die kaderstellend zijn voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige besluiten (boven de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r.);
  • plannen waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant negatief effect op Natura 2000-gebieden;
  • plannen en activiteiten die o.g.v. een provinciale verordening zijn aangewezen als MER-plichtig.

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 (HvJ EG 15 oktober 2009, zaak C-255/08 – Commissie vs. Nederland). Deze wijziging heeft gevolgen voor eerstgenoemd criterium om te beoordelen of een MER noodzakelijk is. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen me.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit de C- of D-lijst blijft, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij 'kleine projecten' (projecten onder de drempelwaarden van de C- of D-lijst) beoordelen of een m.e.r.(-beoordeling) nodig is. Dit wordt de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' genoemd. Deze beoordeling houdt in dat er bekeken moet worden of er bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten dat er toch een MER moet worden opgesteld. Hierbij wordt gekeken naar de selectiecriteria uit bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU), welke o.a. de omvang van het project, de cumulatie met andere projecten en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen betreffen.

Op 7 juli 2017 is opnieuw een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Eén van de belangrijkste gevolgen van deze wetswijziging is dat het bevoegd gezag dient te beoordelen of het noodzakelijk is om een milieueffectrapportage op te stellen. De effecten van de onderhavige bestemmingswijziging dienen door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling in beeld te worden gebracht.

Beoordeling planontwikkeling bestemmingsplan

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

De in het kader van dit bestemmingsplan aan de orde zijnde planinvulling valt onder een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Het aantal woningen ligt echter ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. De voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied past aldus ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden.

Ten aanzien van het tweede criterium inzake een mogelijke MER-plicht, geldt dat er bij onderhavige situatie geen sprake is van een plan waarvoor een passende beoordeling nodig is in verband met een mogelijk significant effect op de Natura 2000-gebieden.

Ten aanzien van het derde criterium geldt dat onderhavige activiteit niet is aangewezen als MER-plichtig op grond van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Er is dus geen sprake van de verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de bijbehorende procedure.

Beoordeling planontwikkeling Emmasingelkwadrant

In 2022 is reeds een aanmeldingsnotitie gemaakt voor de nieuwe ontwikkelingen in het Emmasingelkwadrant Westveld inclusief Victoriapark. In deze notitie is aldus ook het plangebied van onderhavige bestemmingsplan meegenomen in de beoordeling.

Deze notitie (hier als bijlage 8 opgenomen) bevat navolgende conclusie :

Op basis van voorliggende aanmeldnotitie is in voldoende mate inzicht gekregen in de milieugevolgen van de realisatie van Emmasingelkwadrant Westveld. Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, moet worden geconcludeerd dat de realisatie van de Emmasingelkwadrant Westveld niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’

Conclusie

Zoals beschreven is er bij onderhavig plan geen sprake van een verplichting tot het opstellen van een MER en het doorlopen van de m.e.r.-procedure o.g.v. het Besluit m.e.r., de Wet natuurbescherming of de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant. Uit de - hier als bijlage 7 opgenomen - vormvrije m.e.r.-beoordeling volgt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.

De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten     

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand. Deze indeling loopt van categorie 1 met aan te houden afstand 10 meter tot categorie 6 met als afstand 1.500 meter.

4.2.2 Het plangebied     

Het plangebied maakt onderdeel uit van het stadscentrum van Eindhoven. Kenmerkend aan een stadscentrum is de grote diversiteit aan functies. Het plangebied wordt daarom aangemerkt als een gebied waar duidelijk sprake is van een functiemenging.

verplicht

Afbeelding: Bedrijvenopdekaart.nl

Op een afstand van circa 120 meter van het plangebied ligt het Philips Stadion. In het stadion vinden zowel wedstrijden alsook in beperkte mate evenementen plaats, die in het kader van het aspect zonering relevant zijn. Het stadion heeft geactualiseerde geluidsnormen, waartoe door bureau DGMR recent akoestisch onderzoek is verricht. In paragraaf 4.3 zal nader worden ingegaan op dit akoestisch onderzoek.

In de omgeving van het plangebied is geen bedrijf gelegen die een mogelijke beperking met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de woonbestemming en/of waarvoor de toevoeging van woningen een belemmering zou opleveren in de bedrijfsvoering ten opzichte van de bestaande situatie.

Voor het plangebied zelf wordt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging als uitgangspunt genomen voor milieuzonering. De activiteiten in de in de VNG-brochure opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:

Categorie A : Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

Categorie B : Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

Categorie C : De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Bij de samenstelling van de “Lijst van bedrijfsactiviteiten" is primair als uitgangspunt genomen, dat daarin slechts dienen te worden opgenomen "bedrijven in enge zin". Activiteiten zoals detailhandel, horeca, kantoren, sport-/recreatie-inrichtingen (zoals een sportschool, een zwembad etc.), onderwijs- en andere maatschappelijke instellingen, alsmede dienstverlenende instellingen/beroepen, zoals kapsalons, artsenpraktijken advocatenkantoren etc. zijn van deze lijst geschrapt. De reden hiervan is dat dergelijke functies in de bestemmingsplannen anders dan voor "bedrijfsactiviteiten" worden bestemd. Verder zijn uitgezonderd bedrijven die niet in het plangebied zijn gewenst.

Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied al dan niet met vergunning voor het afwijken toelaatbaar geachte milieucategorieën. Met deze selecties is uiteindelijk voor het onderhavige bestemmingsplan een “Lijst van bedrijfsactiviteiten" op maat samengesteld. Deze Lijst van bedrijfsactiviteiten' is als bijlage 1 bij de planregels opgenomen.

Binnen het onderhavige plangebied zijn bedrijven c.q. bedrijfsmatige activiteiten zoals in deze paragraaf bedoeld toegelaten bij de woonfunctie als ondergeschikte nevenactiviteit. Onder meer ambachtelijke bedrijven worden daartoe gerekend. Bedrijfsfuncties zijn niet specifiek bestemd.

4.2.3 Conclusie     

In het plangebied zijn bedrijven c.q. bedrijfsmatige activiteiten zoals in deze paragraaf bedoeld uitsluitend toegelaten bij de woonfunctie als ondergeschikte nevenactiviteit. Onder meer ambachtelijke bedrijven worden daartoe gerekend. Bedrijfsfuncties zijn niet specifiek bestemd.

4.3 Geluid     

4.3.1 Weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai, normstelling en beleid     

Wettelijke regeling

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaald maximum in een aantal gevallen mag worden afgeweken.

Railverkeerslawaai

Overeenkomstig artikel 87e van de Wet geluidhinder geldt op de gevel van woningen binnen een zone van spoorweglawaai een voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Indien hieraan niet kan worden voldaan, kunnen - indien maatregelen gericht op terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard - Burgemeester en Wethouders een hogere toelaatbare waarde vaststellen tot maximaal 68 dB.

Wegverkeerslawaai

Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De zone is een gebied waarbinnen een nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving. In onderstaande tabel zijn de zonebreedten weergegeven.

verplicht

Overeenkomstig artikel 82, lid 1 van de Wgh geldt voor woningen binnen een zone qua geluidbelasting op de gevel een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Indien hieraan niet kan worden voldaan, kunnen - indien maatregelen gericht op terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard - Burgemeester en Wethouders een hogere toelaatbare waarde vaststellen voor een nieuw te bouwen woning in binnenstedelijk gebied tot maximaal 63 dB.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 5,5 km van de luchthaven Eindhoven. Het plangebied ligt niet binnen de vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Luchtvaartlawaai werkt derhalve niet belemmerend voor onderhavig plangebied en is onderzoek op dit onderdeel niet aan de orde.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven heeft geluidbeleid (Hogere Waarden Beleid Geluid, kenmerk svs/LD10002448, d.d. maart 2010) vastgesteld met een aanvullende uitleg voor de voorwaarde ‘geluidluwe zijde’ in de Beleidsregels hogere waardenbeleid geluid (Gemeenteblad 2018, 153767, d.d. 17 juli 2018).

De hoofdlijn van het geluidbeleid is dat:

  • eerst maatregelen aan de bron worden onderzocht, en als deze (gemotiveerd) niet mogelijk blijken;
  • overdrachtsmaatregelen worden onderzocht, en als deze (gemotiveerd) niet mogelijk blijken;
  • maatregelen bij de ontvanger worden onderzocht.

Voor de afweging en onderbouwing waaruit blijkt dat onvoldoende bron- of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen is aangesloten op artikel 110a, lid 5 Wgh. Dit zijn de overwegingen van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard.

De voorwaarden voor het toestaan van een hogere waarde zijn navolgende :

  • bij een geluidbelasting van meer dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai en/of 55 dB vanwege spoorweglawaai geldt een verplichting van tenminste één geluidluwe zijde waaraan verblijfsruimte is gesitueerd;
  • wanneer de bestemming binnen de zone van meerdere bronnen ligt dan geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden.

4.3.2 Weg- en railverkeerslawaai, onderzoek     

Onderzoek Peutz 31 mei 2022

Door bureau Peutz Is in het kader van dit bestemmingsplan gekomen tot een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai “Akoestisch onderzoek ten behoeve van de ontwikkeling van woningbouw bouwveld A en bouwveld B aan de Vonderweg te Eindhoven”. De rapportage betreffende dit onderzoek (d.d. 31 mei 2022, ref. EdB/RP/D v d H/H 78 04-2-RA-00) is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen.

verplicht

Afbeelding: Onderzoekgebied

Railverkeerslawaai

Het plangebied alwaar wordt voorzien in nieuwe woningen ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel, met een zonebreedte van 600 meter en dus moet het aspect railverkeerslawaai worden onderzocht.

Door bureau Peutz wordt aangegeven dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen als gevolg van de spoorweg in bouwveld A maximaal 54 dB en bouwveld B maximaal 55 dB bedraagt en aldus niet hoger is dan de voorkeurswaarde van 55 dB.

Wegverkeer

De Mathildelaan, de Vonderweg en de Willemstraat zijn binnenstedelijk gelegen en hebben een zone van 200 meter, waarbinnen zich het plangebied bevindt alwaar wordt voorzien nieuwe geluidgevoelige bestemmingen / woningen, zodat akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van wegverkeerslawaai noodzakelijk is.

Door bureau Peutz wordt aangegeven dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen als gevolg van wegverkeerslawaai op de Vonderweg in bouwveld A maximaal 59 dB en in bouwveld B maximaal 63 dB bedraagt en aldus de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt niet overschreden. De overige onderzochte wegen leiden niet tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Geluidreducerende wegdekverharding levert een reductie op van ten hoogste 3 dB, waarmee de voorkeurswaarde niet wordt gehaald. Het beperken van de rijsnelheid en omvang van het verkeer wordt op korte termijn niet haalbaar geacht vanwege het doorgaande karakter van deze weg. Het is vanwege de beperkte ruimte niet mogelijk om een effectief geluidscherm te projecteren om het geluid van deze weg te reduceren. Daarnaast is een geluidscherm niet effectief door de hoogte van het gebouw en er op hogere bouwlagen geen afscherming meer kan plaatsvinden. Aldus stuit vanuit verkeerskundige en financiële overwegingen het toepassen van bronmaatregelen op overwegende bezwaren en stuit vanuit stedenbouwkundige overwegingen, het toepassen van overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren. Aldus is een aanvraag beschikking hogere waarde mogelijk.

Peutz vermeld hiertoe onderstaande tabellen :

verplicht

verplicht

Bij een geluidbelasting van meer dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai en/of 55 dB vanwege spoorweglawaai geldt een verplichting van tenminste één geluidluwe zijde waaraan een verblijfsruimte is gesitueerd. Peutz geeft aan dat in de aanvullende uitleg door de gemeente voor de voorwaarde ‘geluidluwe zijde’ is aangegeven dat ook in minimale zin aan de eis van een geluidluwe zijde wordt voldaan wanneer per woning ten minste één geluidgevoelige ruimte beschikt over een raam waar de geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde en dit raam over zodanige spuiventilatiemogelijkheden beschikt dat voldaan wordt aan de desbetreffende eisen van het Bouwbesluit.

Wanneer de geluidbelasting op de te openen delen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kunnen in/op en/of aan de gevel maatregelen worden getroffen waardoor alsnog een stille zijde gerealiseerd wordt. Minimaal moeten deze maatregelen de te openen delen afdoende afschermen zodat aldaar aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan

Ten aanzien van bouwveld A en bouwveld B wordt aangegeven dat alle appartementen, dus ook de appartementen met een geluidbelasting hoger dan 53 dB, beschikken over een balkon. Een mogelijke geluidluwe zijde kan gerealiseerd worden door de geluidafschermende werking van de gesloten borstwering op het balkon. \

Uit berekeningen van Peutz blijkt dat voor wat betreft bouwveld A de geluidbelasting ter hoogte van de balkons inachtneming van geluidafschermend effect van de gesloten borstwering voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Hiermee wordt voldaan aan de eis van ten minste één geluidluwe gevel uit het hogere waarde beleid. Voor de appartementen is er aldus de mogelijkheid om via de balkons geluidluwe te kunnen spuien.

Uit berekeningen van Peutz blijkt dat voor wat betreft bouwveld B aan de westzijde en de zuidzijde vanaf de 7e etage en hoger de geluidbelasting ter hoogte van de balkons inachtneming van geluidafschermend effect van de gesloten borstwering voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

Voor de appartementen met een geluidbelasting hoger dan 48 dB op de balkons (voor de west- en zuidgevel lager dan 21 m worden door Peutz diverse oplossingsrichtingen voorgesteld en aannemelijk gemaakt dat op een technisch haalbare wijze voldaan kan worden aan de eis van een geluidluwe zijde.

Railverkeer

Uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer 54 en 55 dB ter plaatse van respectievelijk bouwveld A en B bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Gecumuleerde geluidbelasting

De hoogst berekende gecumuleerde geluidbelasting bedraagt voor bouwveld A 59 dB en voor bouwveld B 68 dB. Met een gevelopbouw met een geluidisolatiewaarde van ten minste 25 dB is een goed akoestisch woon- en leefklimaat binnen te realiseren. Aangezien de minimale geluidwering van de gevel 20 dB dient te bedragen conform het Bouwbesluit 2012 is het noodzakelijk om een geluidwering van de gevel onderzoek uit te voeren. E.e.a. zal in de fase van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgewerkt. In de regels van dit bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting deze uitwerking genoegzaam geborgd.

Conclusie Peutz

Als conclusie wordt in voormelde rapportage van 13 mei 2022 aangegeven:

Geconcludeerd wordt dat er vanuit akoestisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de realisatie van de woningbouw aan de Vonderweg, mits rekening wordt gehouden met het volgende:

  • er dienen hogere waarden te worden aangevraagd ten gevolge van het wegverkeer;
  • woningen met een geluidbelasting (inclusief aftrek) hoger dan 53 dB ten gevolge van de Vonderweg dienen voorzien te worden van voorzieningen zoals omschreven in hoofdstuk 5;
  • voor de woningen met een gecumuleerde geluidbelasting (railverkeer en wegverkeer (zonder aftrek) tezamen) van meer dan 53 dB dient een onderzoek naar de geluidwering van de gevel uitgevoerd te worden

Op grond van het vorenstaande is aldus aan de orde om voor de nieuwe woningen een hogere waarde vast te stellen, aanvullend onderzoek te doen naar de geluidwering van de gevel en de concrete invulling van de geluidluwe zijde te worden uitgewerkt.

E.e.a. zal in de fase van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgewerkt. In de regels van dit bestemmingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting deze uitwerking genoegzaam geborgd. Bij de aanvraag Omgevingsvergunning (aspect bouwen) dient te worden aangetoond dat elke woning een geluidluwe zijde heeft en dient te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels voldoende is om de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen.

Onderzoek Peutz 30 juni 2022

Door bureau Peutz Is in aanvulling op voormeld onderzoek van 13 mei 2022 gekomen tot een aanvullend akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai “Akoestisch onderzoek bouwblok C1 op bouwveld B van de ontwikkeling gelegen aan de Vonderweg te Eindhoven”. De rapportage betreffende dit onderzoek (d.d. 30 juni 2022, ref. E d B/E d B//H 7 80 4- 5 -RA) is als bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

Dit aanvullend onderzoek ziet enkel op bouwblok C1 op bouwveld B. Het ontwerp van bouwblok C1 op bouwveld B was destijds nog niet definitief uitgewerkt en kon om die reden niet worden meegenomen in dit akoestisch onderzoek.

afbeelding : onderzoekgebied

Wegverkeer

Door bureau Peutz wordt aangegeven dat voor wat betreft wegverkeer uit de rekenresultaten blijkt dat de hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van de Vonderweg 52 dB bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met te hoogste 4 dB overschreden. Aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt ruimschoots voldaan. De geluidbelasting ten gevolge van de overige wegen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

Het treffen van bronmaatregelen aan de Vonderweg in de vorm van geluidreducerende wegdekverharding levert een reductie op van ten hoogste 3 dB en zal daarmee onvoldoende doelmatig zijn om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Het beperken van de rijsnelheid en omvang van het verkeer wordt niet haalbaar geacht vanwege het doorgaande karakter van deze weg. Het treffen van bronmaatregelen is daarmee niet realistisch.

Het realiseren van overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidschermen tussen de woningen en de weg zal stuiten op bezwaren vanuit stedenbouwkundig oogpunt. Het realiseren van overdrachtsmaatregelen is daarmee niet realistisch.

Aangezien niet voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde middels het realiseren van bron- en overdrachtsmaatregelen dienen er hogere waarden te worden aangevraagd en is het hogere waarde beleid van de gemeente Eindhoven van toepassing.

Peutz vermeld hiertoe onderstaande tabel :

verplicht

Aangezien de geluidbelasting ten gevolge van de Vonderweg op Bouwblok C1 ten hoogste 52 dB bedraagt gelden er geen aanvullende eisen conform het gemeentelijk hogere waarden beleid ten aanzien van geluidluwe gevels en dergelijke.

Railverkeer

Bouwblok C1 is gelegen buiten de zone van het spoor en derhalve behoeft de geluidbelasting ten gevolge van railverkeer niet getoetst te worden aan de Wghgrenswaarden.

Gecumuleerde geluidbelasting

De gecumuleerde geluidbelasting op Bouwblok C1 varieert tussen 41 en 57 dB. Conform de Miedema methode is de geluidbelasting te classificeren als 'zeer goed' tot 'matig'. Met een gevelopbouw met een geluidisolatiewaarde van ten minste 24 dB is zelfs voor de hoogst belaste appartementen een goed akoestisch woon- en leefklimaat binnen te realiseren.

Aangezien de minimale geluidwering van de gevel 20 dB dient te bedragen conform het Bouwbesluit 2012 is het noodzakelijk om een geluidwering van de gevel onderzoek uit te voeren.

Conclusie Peutz

Als conclusie wordt in voormelde rapportage van 30 juni 2022 aangegeven :

De geluidbelasting op Bouwblok C1 ten gevolge van de Vonderweg overschrijdt ter hoogte van een aantal appartementen de voorkeursgrenswaarde. De geluidbelasting blijft echter beperkt tot ten hoogste 52 dB. Voor die appartementen waarde voorkeursgrenswaarde wordt overschreden dienen hogere waarden te worden aangevraagd. Aangezien de geluidbelasting niet meer dan 53 dB bedraagt gelden er geen aanvullende voorwaarden uit het hogere waarden beleid in de vorm van geluidluwe gevels en dergelijke.

De geluidbelasting op Bouwblok C1 ten gevolge van de overige wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet.

Bouwblok C1 is in zijn geheel buiten de zone van het spoor gelegen. De geluidbelasting ten gevolge van railverkeer behoeft derhalve niet getoetst te worden aan de Wgh grenswaarden.

4.3.3 Industrielawaai, Philips Stadion     

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan.

Het plan ligt wel in de directe nabijheid van het Sstadion. In het Philips Stadion vinden zowel wedstrijden alsook in beperkte mate evenementen plaats, die in het kader van het aspect industrielawaai relevant zijn. Het stadion heeft geactualiseerde geluidsnormen, waartoe door bureau DGMR in 2019 is gekomen tot akoestisch onderzoek (rapportage d.d. 26 juli 2019, kenmerk M.2018.0869.01.R001).

verplicht

Afbeelding: Het Philips Stadion met omliggende bestaande woningen en plangebied

Gezien de grote hoeveelheid bestaande woningen rondom het Philips Stadion is ervan uitgegaan dat bij een gewijzigde vergunning voor PSV rekenschap is gegeven aan de omliggende woonfunctie en dat – tegen de achtergrond van de binnenstedelijke locatie, de evidente aanwezigheid en het belang van het stadion alsmede de beperkte periode van geluidproductie – is geoordeeld dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De representatieve geluidsituatie van het Philips Stadion wordt ook in de nieuwe vergunde situatie gekenmerkt door een overwegend geluidarme dagelijkse bedrijfssituatie, met tijdelijke hogere geluidsuitstraling gedurende een relatief beperkte (avond)periode tijdens gemiddeld 20 tot 30 wedstrijddagen per jaar en enkele malen in geval van een grootschalig evenement. Tijdelijke hoge geluidbelastingen bij omliggende (bestaande) woningen worden van gemeentewege aanvaardbaar geacht.

Op basis van de in bijlage 11 opgenomen rekenresultaten wordt geconcludeerd dat tijdens

  • Niet-wedstrijddagen wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden in de vergunning (voorschrift 6.3).
  • Wedstrijddagen niet wordt voldaan aan de geluidgrenswaarden in de vergunning (voorschrift 6.5). Het hoogste beoordelingsniveau is 63 dB(A) in de avondperiode, inclusief straftoeslag voor muziekgeluid.

De berekende niveaus voor zowel de actuele als de toekomstige situatie kunnen vanwege de volgende redenen als aanvaardbaar worden beschouwd:

  • Voor wedstrijddagen is sprake van een duidelijk afwijkende bedrijfssituatie, die een maximaal aantal keer per jaar in de dag- of avondsituatie voorkomt. Het is daarom aanvaardbaar dat de berekende niveaus hoger zijn dan 55 dB(A) etmaalwaarde, die maximaal toelaatbaar is voor een representatieve bedrijfssituatie.
  • Voor muziekgeluid mag geen bedrijfssituatie worden toegepast. Het muziekgeluid is de maatgevende bron. Op wedstrijddagen is echter slechts een deel van de dag of avond sprake van muziekgeluid. Doordat voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast, ontstaat een overschatting van het geluidsniveau.
  • De berekende niveaus voldoen exclusief strafcorrectie voor muziekgeluid (10 dB) aan de norm van 70 dB(A), die in het evenementenbeleid van de gemeente Eindhoven als aanvaardbaar voor evenementen in de dag- en avondperiode wordt beschouwd. Het hoogst berekende niveau is 63 dB(A) inclusief toeslag vanwege muziekgeluid en 53 dB(A) exclusief toeslag vanwege muziekgeluid. Bij de beoordeling van evenementen wordt de strafcorrectie voor muziekgeluid buiten beschouwing gelaten.
  • Bij het Philips Stadion is sprake van een bestaande situatie, die door de jaren heen is ontstaan. Sinds 1911 speelt PSV voetbalwedstrijden op deze locatie. Het stadion en omgeving zijn in de loop van de jaren in samenhang ontwikkeld. Het is algemeen geaccepteerd en vanzelfsprekend dat het Philips Stadion gebruikt wordt voor voetbalwedstrijden van PSV met bijbehorend geluid van muziek en supporters.

Ten aanzien van de geluidniveaus die kunnen optreden bij grootschalige evenementen (bv Groots van Guus Meeuwis) is bekend bij de gemeente Eindhoven dat er dan geluidniveaus vanwege muziek kunnen optreden tot circa 80 à 85 dB(A) bij de woningen. Gezien het beperkt aantal keren dat dit plaatsvindt wordt dit - zoals ook voor wat betreft de overige bestaande woningen en overige nieuw te bouwen woningen in de nabijheid van het PSV stadion - aanvaardbaar geacht.

Het vorenstaande geeft aanleiding tot de conclusie dat ook bij nieuwe woningen in Vonderpark Kwartier sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenstedelijk woon- en leefklimaat gerelateerd aan de betreffende hoogstedelijke woonomgeving. Naast bovenstaande argumenten kan worden opgemerkt dat de stedelijke omgeving van de locatie nabij de Vonderweg en in de omgeving van het spoor maakt, dat met het aspect geluid ook vanwege deze bronnen rekening is gehouden in het ontwerp van de gebouwen. De geluidwering (gevelisolatie) is afgestemd op de geluidbelasting van voormelde bronnen en biedt derhalve extra geluidwering voor tijdelijke geluid vanuit het Philips Stadion.

4.3.4 Conclusie     

Op grond van het vorenstaande zal een procedure hogere grenswaarde worden doorlopen, waarvan het ontwerp besluit hogere waarde samen met het bestemmingsplan ter inzage ligt. Het aspect geluid vormt aldus geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied c.q. totstandkoming van het onderhavige bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m³, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouw-locaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient op basis van artikel 3.1. Wro altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.

In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het programma dat in het plangebied zal worden gerealiseerd omvat de realisatie van 625 woningen, maximaal 2.500 m² plintfuncties en maximaal 500 m² horeca. Aan de hand van het mobiliteitsplan is voorzien in totaal 137 parkeerplaatsen behorende bij de woningen. Overigens wordt het gebruik van het OV en de fiets binnen het gebied gepromoot.

Uitgaande van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per parkeerplaats, is sprake van 685 verkeersbewegingen ten gevolge van de ontwikkeling in het plangebied. Dit past ruimschoots binnen de getalsmatige begrenzing voor 'Niet in betekende mate' projecten. Invoering van deze gegevens in de NIBM-tool leidt (ook) tot de conclusie dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse.

verplicht

Afbeelding: uitkomst NIBM-tool voor Vonderpark Kwartier (versie 29-06-2022)

Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen Niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Het bouwplan binnen het plangebied voorziet niet in gevoelige bestemmingen, noch is het plangebied gelegen in de nabijheid van een provinciale of rijksweg. Om die reden vindt het Besluit gevoelige bestemmingen in dit gebied geen toepassing.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om inzicht te verkrijgen in mate van luchtverontreiniging bij het plangebied. De omgeving moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Op basis van de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit is onderzocht in welke mate er sprake is van luchtverontreiniging in de nabijheid van het plangebied.

verplicht

Afbeelding: Uitsnede viewer NSL-monitoringstool (rekenpunt rood omcirkeld)

Hieruit blijkt (zoals weergegeven in onderstaande tabel) dat zowel voor de huidige als toekomstige situatie de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) niet wordt overschreden. Doordat de grenswaarden van de Wet milieubeheer niet worden overschreden kan worden geconcludeerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Jaar Stof Totale concentratie (µg/m³)
2017 stikstofdioxide (NO2 ) 31,12
Fijnstof (PM10) 20,95
Fijnstof (PM2,5) 13,04
2020 stikstofdioxide (NO2 ) 23,12
Fijnstof (PM10) 20,63
Fijnstof (PM2,5) 12,56
2030 stikstofdioxide (NO2 ) 15,69
Fijnstof (PM10) 17,42
Fijnstof (PM2,5) 9,79

Op basis van de gegevens van de NSL-monitoringstool zullen de concentraties de komende jaren vooral afnemen, mede ook vanwege de verwachte vermindering van uitstoot van auto's. Uit voormelde resultaten kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt. Op en nabij de planlocatie wordt ook na realisatie van de ontwikkeling ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Ter plaatse van zowel het plangebied, als omgeving zal sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Voormelde conclusie wordt bevestigd door de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaart Nederland (RIVM), waarmee de jaargemiddelde achtergrondconcentratie worden achterhaald voor diverse stoffen waaronder stikstofdioxide en fijn stof.

4.4.6 Conclusie     

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. c.q. geen invloed heeft op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.5 Externe veiligheid     

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en de diverse risicobronnen. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

4.5.1 Wettelijk kader     

Rijksbeleid

Het Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege het:

  • gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
  • transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
  • gebruik van luchthavens.

Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico:

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.

Het eindbeeld van het Basisnet spoor was medio 2012 reeds beschikbaar. Het laat ten aanzien van Eindhoven zien dat, ondanks in voorbereiding zijnde plannen tot verdichting in de spoorzone en toenemend vervoer van gevaarlijke stoffen, de risico's ten opzichte van de bestaande situatie zullen afnemen. Het rijk accepteert het dan nog bestaande groepsrisico (3,2 x de oriënterende waarde) in Eindhoven. Thans wordt een actualisering van het Eindhovens beleid inzake het Groepsrisico (inclusief bijhorende instrumenten) voorbereid voor de gehele spoorzone.

Gemeentelijke Visie externe veiligheid

De gemeenteraad van Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid ('Risico's de maat genomen') vastgesteld. Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant Veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.

De beleidsvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal gebiedsgerichte risicoprofielen. Daarin zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voorwaarden opgenomen. Het plangebied ligt binnen gebiedsgericht risicoprofiel D ‘woongebied nabij hoofdtransport-assen’. Aan dit gebied stelt de visie vanuit het oogpunt van externe veiligheid de volgende voorwaarden:

  • Geen risicovolle bedrijven toegestaan.
  • Gebieden met grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen van woningen en kantoren.
  • Kwetsbare objecten > 30 m uit de transportas.
  • Functies voor beperkt zelfredzame groepen > 200 m uit transportas.
  • Evenementen > 200 m uit transportas (met uitzondering van daartoe bestemde gebouwen/ruimtes).
  • Zelfredzaamheid en beheersbaarheid worden op peil gebracht en restrisico’s worden door het college van B&W acceptabel bevonden.

4.5.2 Risicobronnen     

Op onderstaande weergave is het plangebied aangegeven:

verplicht

Afbeelding: Risicokaart locatie en omgeving (www.risicokaart.nl)

Rondom het plangebied is sprake van diverse (potentiële) risicobronnen, die hieronder worden beschreven.

Spoorwegemplacement Eindhoven Centrum

Op circa 750 meter van het plangebied is het spoorwegemplacement Eindhoven Centrum gelegen. Uit een in 2016 uitgevoerde analyse bleek dat een aanzienlijk dichterbij gelegen ontwikkeling op ca. 30 m tot het buitenste spoor geen wijziging van het groepsrisico tot gevolg had. Naar verwachting heeft de ontwikkeling van Vonderpark Kwartier daarom evenmin een wijziging van het groepsrisico tot gevolg.

In de Checklist milieu DRGL 2016 wordt bovendien vermeld dat op emplacement Eindhoven volgens de vigerende vergunning niet met gevaarlijke stoffen mag worden gerangeerd (samenstellen/splitsen). Dat sluit andere handelingen zoals locwissel niet uit.

Blijkens informatie van Omgevingsdienst Zuidoost Brabant zijn handelingen met gevaarlijke stoffen op emplacement Eindhoven niet meer vergund. Het emplacement is nog wel opgenomen in de Revi. Gelet op bovenstaande wordt emplacement Eindhoven verder niet beschouwd.

Transport over het spoor

Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Boxtel-Eindhoven. Voor dit traject geldt ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour (de PR 10-6 contour) van maximaal 6 meter. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare gebouwen bestemd. Het plangebied is niet gelegen binnen voormelde contour. Daarnaast geldt er voor het spoortraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf het spoor. Het plangebied is niet gelegen binnen voormeld gebied.

Het spoorwegtraject Eindhoven – Boxtel is opgenomen in het Basisnet spoor. De maatgevende categorie die over dit traject wordt vervoerd is D3 die een 1%-letaliteitsafstand kent van 375 meter. De afstand van het plangebied tot het spoorwegtraject is circa 170 meter. Derhalve dient een QRA te worden uitgevoerd. Daarnaast dient op basis van artikel 7 van het Bevt advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant.

Het groepsrisico wordt bepaald per kilometer route en vergeleken met de oriëntatiewaarde. Deze waarde helpt het bevoegd gezag bij de afweging of de kans op een ramp opweegt tegen het maatschappelijk voordeel van het voorgenomen besluit. Het begrip oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan besluiten een hogere kans op een ramp te accepteren.

In de door bureau Peutz opgestelde rapportage “Onderzoek externe veiligheid voor de ontwikkeling van woningbouw aan de Vonderweg te Eindhoven” d.d. 20 juli 2022 (ref. : E d B/TJo/YvdM/HA 7804-2-RA-002) (hier opgenomen als bijlage 12) blijkt op basis van de uitgevoerde QRA:

  • Het plangebied is gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar ten gevolge van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor. Aan de wettelijke grenswaarde van het plaatsgebonden risico conform het Bevt wordt voldaan.
  • Het berekende groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor neemt bij de beoogde ontwikkeling toe van een overschrijding van de oriëntatiewaarde van 9,73 in de huidige situatie tot 9,75 in de toekomstige situatie.
  • De oriëntatiewaarde wordt door het groepsrisico in zowel de huidige situatie als in de situatie met de ontwikkeling overschreden. Deze overschrijding is hoofdzakelijk een gevolg van een reeds aanwezige hoge populatiedichtheid in de nabije omgeving van het spoor.
  • De uiteindelijke verantwoording van het groepsrisico is primair een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Dit geldt tevens voor de uiteindelijke beoordeling van mogelijk te treffen maatregelen.
  • Voor het gedeelte van het plangebied dat het meest dichtbij het spoor gelegen is en naast de Victoriatoren zou kunnen worden aangesloten bij de verantwoording van het groepsrisico welke is toegevoegd bij het bestemmingsplan "II Emmasingelkwadrant – Fellenoord 2013 (Victoriatoren)" d.d. 22-09-2021.
  • In het kader van de explosie- en brandveiligheid is de ontwikkeling dusdanig ver van het spoor gelegen dat dit geen nadere beschouwing behoeft.

Hoogspanningsleidingen

Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.

Vliegveld

Het plangebied is gelegen op circa 5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld op 26 september 2014. In het kader van dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn onder andere de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied buiten de 10-6 contour van het vliegveld is gelegen. Het plangebied ondervindt dan ook geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven.

4.5.3 Verantwoording groepsrisico     

Als het groepsrisico door een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een transportroute meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico te worden verantwoord. Hierbij dienen ten minste de volgende gegevens worden opgenomen:

  • 1°. de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en
  • 2°. de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;
    1. het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
    2. de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en
    3. de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor-en nadelen daarvan.

Als basismotivering is het navolgende als uitgangspunt genomen:

Ongevalsscenario’s

Binnen het invloedsgebied van het spoor c.q. spoorcomplex kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn drie soorten ongevalsscenario's te onderscheiden, te weten : explosie (druk), brand en het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas).

Het maatgevende effectscenario voor het spoor betreft het toxisch scenario. Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer er op het spoor de aansluiting van een afsluiter afbreekt. Uit een spoorketelwagon komt een groot deel van de ammoniak vrij. De giftige wolk die hierdoor vrijkomt, verspreidt zich snel met de wind. Bij weertype D5 (neutraal weer, windsnelheid 5 m/s) bereikt de concentratie ammoniak bij een incident op het spoortraject binnen 10 minuten circa 110 meter. Het plangebied is op circa 170 meter gelegen en valt niet in de 1e, 2e of 3e ring. De grens van de 3e ring ligt op 110 meter waarbij 5% van de aanwezige zal overlijden als gevolg van het incident.

Bij het ontstaan van een ‘toxische wolk’ is er sprake een relatief langzaam scenario waarbij er tijd is voor ontvluchting van het gebied. Afhankelijk van de windsnelheid kunnen personen binnen enkele kilometers gevaar lopen. Risicocommunicatie is hierbij van groot belang, evenals de opstelling en isolatie van de bebouwing. Hierbij kan gedacht worden aan luchtdichte gebouwen en het plaatsen van balkons, tuinen en ingangen van het risicobron af. Bij toxische scenario’s is het in bepaalde gevallen noodzakelijk om in de bebouwing te blijven in plaats van vluchten. Hierbij is afsluiting van de buitenlucht cruciaal, hiermee wordt een “safe-haven” gecreëerd. Zeker bij personen die het gebied slecht kunnen ontvluchten is een “safe-haven” noodzakelijk om te kunnen “ontvluchten” aan het incident. Doel van een “safe-haven” is het beschermen van personen van giftige stoffen buiten door een afgesloten ruimte te creëren die niet beïnvloedt wordt door de buitenluchtcondities.

Volgens het Basisnet valt het spoor in Eindhoven bij het plangebied onder traject 12040. Dit houdt in dat er ten aanzien van koude en warme BLEVE een verhouding voor het groepsrisico 0.73 dient aangehouden te worden wat betreft het aantal ketelwagen equivalenten. De afstand van het plangebied tot het spoortraject is minimaal 170 meter. Conform het Scenarioboek Externe Veiligheid heeft een plasbrand van een ketelwagen met brandgevaarlijke vloeistoffen (uitgaande van Benzine) geen invloed heeft op het plangebied omdat de afstand meer dan 30 meter is.

Volgens het Scenarioboek Externe veiligheid Warme BLEVE kan een warme BLEVE uitgesloten worden, gezien het Convenant warme BLEVE en rijden van treinen. Dit is afgesloten in 2012 en is stilzwijgend verlengd tot 1 januari 2022.

Een koude BLEVE ontstaat alleen als een tankwagon bij een aanrijding kantelt. Dit is gezien de snelheid van de trein van circa 40 km per uur nagenoeg uitgesloten. Op grond hiervan valt deze situatie eveneens buiten de 10-6-risicocontour. De diameter van de eventuele vuurbal is circa 200 meter en duurt circa 13 seconden. Naast de afstand van circa 170 meter zijn er tussen het plangebied en het spoor nog diverse objecten gelegen die de drukgolf opvangen. Daarnaast neemt de hitte in kwadraat met de afstand af. Uitgaande van een warmtebelasting van circa 110 kW/m², is deze gedaald tot 25 kW/m². Bij deze straling zullen er geen slachtoffers vallen. Door de overdruk zal hoogstens minimale ruitschade ontstaan omdat de overdruk varieert tussen de 0.17 tot 0.03 bar. Ruitbreuk treedt op bij 0.15 bar, dit is zonder tussenliggende objecten.

Motivering wenselijkheid ontwikkeling

De bouwplannen in het plangebied voorzien in een concrete en actuele vraag naar woningen vanuit verschillende doelgroepen. De ontwikkeling is een volgende stap in de ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant en sluit daarmee ook aan op het beleid van de gemeente Eindhoven. De realisatie van de diverse gebouwen in het plangebied met de beoogde woningen en de levendige plint draagt bij aan de versterking van het Brainport-imago en aan een aantrekkelijk leefklimaat. Dit laatste ook aangezien er een bijdrage wordt geleverd aan de verdere ontwikkeling van het aangrenzende Victoriapark. De mix van functies zorgt voor levendigheid, veiligheid en woonkwaliteit in dit hoogstedelijk gebied en nodigt in combinatie met het te realiseren park uit om te verblijven, ontmoeten en ontspannen. Het Emmasingelkwadrant transformeert daarmee naar een enclave in het weefsel van de stad en fungeert als boulevard ter versterking van de as die de verbinding legt tussen het oude Philips -fabriekje aan de Emmasingel richting het Philips Stadion.

Maatregelen ter beperking groepsrisico

De maatregelen die genomen kunnen worden om de risico's te beperken en de hulpverlening te ondersteunen bij het bestrijden van de gevolgen van een incident kunnen worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid. Maatregelen voor een effectieve zelfredzaamheid worden hieronder besproken.

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken, echter zijn deze maatregelen vaak niet mogelijk of gewenst. Opgemerkt kan worden dat het treffen van bronmaatregelen een landelijke afweging vergt en deze afweging heeft plaatsgevonden in het kader van het Basisnet.

Effectmaatregelen

Een theoretische effect-beperkende maatregel zou bestaan uit een reductie van het aantal blootgestelde personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Dit zou betekenen dat een zone rondom de inrichting niet zou kunnen worden benut voor ontwikkelingen.

Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor kunnen door de gemeente geen bronmaatregelen worden genomen. De bronmaatregelen die mogelijk zijn worden reeds getroffen in het kader van het Basisnet. In het Basisnet wordt een risicoplafond vastgesteld waardoor het vervoer van gevaarlijke stoffen niet onbeperkt kan groeien. Tevens worden veiligheidszones vastgesteld waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen worden beperkt en worden veiligheidsmaatregelen getroffen.

Bouwkundige maatregelen

Met betrekking tot het toxisch scenario kunnen als effectmaatregel worden gekomen tot het realiseren van een “safe-haven”; het gebouw wordt lekdicht gemaakt. Bij de verdere ontwikkeling van de gebouwen zal in detail worden ingegaan op eisen gesteld uit het Bouwbesluit en de uitvoering hiervan.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijke van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard.

Bereikbaarheid

Het plangebied, maar ook de genoemde risicobronnen dienen goed bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten, waardoor in geval van calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied kan via verschillende richtingen bereikt worden. Deze wegen sluiten aan op het verdere wegennetwerk van Eindhoven. Hierdoor kunnen aanwezige personen via meerdere wegen van de bron af vluchten. Daarnaast komt het gedegen wegennetwerk ook de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden.

Zorgnorm

De brandweerzorgnorm is een aanbevolen opkomsttijd die afhankelijk is van het soort object en de risico’s voor de aanwezige personen. De opkomsttijd bestaat uit een optelsom van de uitruktijd en de aanrijdtijd. De uitruktijd betreft de tijd die men heeft vanaf het alarmeren totdat men gereed is om te vertrekken naar het plaats incident.

De uitruktijd voor een beroepskorps ligt lager dan die van een vrijwillig korps, omdat de beroepsmedewerkers zich in de directe nabijheid van de kazerne bevinden. De streefwaarde voor een beroepskorps is 1,0 minuut en voor een vrijwillige organisatie circa 3,5 minuten. De aanrijdtijd betreft de zuivere rijtijd. Het is de verwachting dat het plangebied zich binnen de normtijd bevindt op grond van artikel 3.2.1. Besluit veiligheidregio’s dat voorschrijft dat een basisbrandweereenheid een opkomsttijd heeft van 5 minuten voor gebouwen met een woonfunctie boven een gebouw met een winkelfunctie.

Bluswatervoorziening

Het beschikbaar hebben van voldoende bluswater is voor het bestrijden van de brandrisico’s van bijzonder belang en zijn reeds aanwezig. De benodigde hoeveelheid bluswater is afhankelijk van het risico en het mogelijke scenario. De gebouwen zullen worden voorzien worden van een automatisch blusinstallatie, die als een sprinklerinstallatie worden uitgevoerd.

Voorzieningen in de zorg

Eindhoven is een grote stad met circa 230.000 inwoners. In Eindhoven zijn twee grote ziekenhuizen aanwezig op korte afstand van de ontwikkeling. Deze ziekenhuizen hebben een regionale opgave voor de hulpverlening. De ontwikkeling leidt niet tot een noodzakelijk capaciteitsuitbreiding van deze voorzieningen.

Zelfredzaamheid

De populatie aanwezige mensen binnen het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit zelfredzame personen. De ontwikkeling voorziet niet in functies die bedoeld zijn voor verminderd zelfredzame personen. In het kader van effectieve zelfredzaamheid dienen de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico’s en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Dit valt onder de informatieplicht van de gemeente en daar wordt door de gemeente op toegezien.

De veiligheidsregio heeft een communicatiemiddel ontwikkeld voor personen die langs het spoor wonen en werken. Op de website www.ophetjuistespoor.nl is voor personen die binnen 200 meter van het spoor wonen of werken informatie te vinden hoe zij kunnen handelen bij een ongeluk op het spoor. Verder moeten de gebruikers van de inrichtingen op worden gewezen dat de BHV-organisaties goed geïnformeerd zijn over de mogelijk optredende scenario's. Het is daarom te adviseren een adequaat ontruimingsplan/noodplan op te stellen.

De gebouwen zullen van ontruimingsalarminstallaties, noodverlichting en vluchtroute aanduidingen voorzien worden. Dit versterkt de zelfredzaamheid van de aanwezige personen.

Daarnaast moeten “safe-haven” gerealiseerd kunnen worden. Men kan hierbij denken aan het handmatig uitzetten van de mechanische ventilatie door de gebruikers en ook moet het gebouw luchtdicht zijn. Deze maatregelen worden bij nieuwe bebouwing opgenomen als voorwaarde in de vergunningverleningsprocedure. Als laatst worden er bij incidenten sirenes aangezet wanneer de Alarmeringsgrenswaarde wordt overschreden. Dit geeft de aanwezige mensen de tijd om te schuilen en zich bijvoorbeeld naar de safe-haven te bevinden.

Restrisico

Na het treffen van maatregelen resteert een resteffect. Dit betreft een inschatting van het aantal doden, gewonden en materiële schade. Het maatgevend scenario voor beschrijving van het restrisico is het zwaarst mogelijke incident. Hierbij moet rekening worden gehouden dat de scenario’s ‘instorting gebouw’, ‘ongeval spoorvervoer’ en ‘ongeval spoorvervoer en incidenten tunnels’ niet bestreden kunnen worden met het repressieve materieel.

4.5.4 Conclusie     

Als conclusie betreffende het aspect externe veiligheid kan worden aangegeven:

  • Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
  • Het groepsrisico is hoger dan de oriëntatiewaarde en neemt beperkt toe door de ontwikkeling.
  • Het bevoegd gezag heeft geen mogelijkheden om maatregelen te treffen aangaande het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorroute door Eindhoven het groepsrisico te beperken.
  • De bereikbaarheid van de locatie wijzigt niet door de gebiedsontwikkeling.
  • De bluswatervoorzieningen zijn in voldoende mate aanwezig.
  • Voor zover mogelijk zijn vluchtwegen binnen de panden zo gesitueerd dat van de risicobron af kan worden gevlucht.
  • De gebouwen zullen geen plaats bieden aan verminderd zelfredzame personen.
  • De gebouwen worden voorzien van afsluitbare ventilatie.
  • Gezien de afstand tot het spoor is de warmtebelasting op de gevel van de gebouwen kleiner dan 10 kW/m2.

Door de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal personen in de nabijheid van het spoor toe. In geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor kunnen daardoor meer mensen slachtoffer worden. De kans op een dergelijke calamiteit is erg klein. Met de voorziene te treffen maatregelen zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geoptimaliseerd.

Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de opgesomde maatregelen wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.

4.6 Duurzaamheid     

4.6.1 Gemeentelijke ambities     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De gemeente Eindhoven zet in op:

  • CO2-reductie:
    1. Aardgasloze verwarming
    2. Duurzame mobiliteit
    3. Warmte- en energiebesparing
    4. Duurzame energie opwekking
  • Circulaire economie:
    1. Duurzame materialen
    2. Geen afval
    3. Flexibel en demontabel bouwen
    4. Deeleconomie/as a service concepten
  • Natuur:
    1. Biodiversiteit
    2. Oppervlakte groen
  • Sociale basisbehoeften:
    1. Klimaatadaptatie
    2. Gezonde verstedelijking
    3. Participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
    4. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO)

4.6.2 Planbeschrijving en duurzaamheid     

De bouwkundige schil

Een duurzaam gebouw begint met een energiezuinig casco. De gebouwen zullen goed worden geïsoleerd met zo hoog mogelijke Rc waarden voor vloeren, daken, gevel en gevelopeningen (ramen). Om de warmtevraag verder te beperken worden de gebouwen voorzien van een energiezuinig en hoogwaardig ventilatiesysteem (CO2) gestuurd op aanwezigheid van de bewoner/gebruiker of voorzien worden van warmteterugwinning.

BENG

Voor deze ontwikkeling wordt uitgegaan van de toepasselijke BENG-normen.

Materialisering

Het streven is om zoveel mogelijk herbruikbare materialen toe te passen. Gebruikte materialen dienen vrij van stoffen te zijn die voorkomen op de Rode Lijst van LBC/TNS. Materialen zoals zink, koper en lood worden vermeden.

Verwarming

De te realiseren woningen worden aardgasloos verwarmd.

Verlichting

De gebouwen worden voorzien van energiezuinige verlichting. In de gemeenschappelijke verkeersruimten zal zoveel mogelijk LED-verlichting worden toegepast. Het uitgangspunt voor de verlichting is:

  • verlichting trappenhuizen en galerijen middels bewegingsmelder en schakelklok;
  • de buitenverlichting wordt geschakeld door een schemerschakelaar/schakelklok;
  • In de woningen worden verkeersruimten, berging, toilet en badkamer voorzien van bewegingsmelder;
  • de overige algemene ruimten worden voorzien van een bewegingsmelders in de ruimte.

Mobiliteit

Op grond van het gemeentelijke mobiliteitsplan wordt het aantal parkeerplaatsen beperkt en worden alternatieve en schone vervoerswijzen gestimuleerd. Daarmee wordt aangesloten bij de ambitie van de gemeente om het autoverkeer in het centrum van Eindhoven te beperken. Het plangebied ligt nabij het station en OV-haltes. Zowel op de begane grond als in kelder worden voorzieningen voor fietsparkeren gerealiseerd. Ook wordt ingezet op Smart Mobility en wordt voorzien in elektrische laadpalen.

Klimaatrobuust

In een duurzame stad wordt ook duurzaam omgegaan met de afwatering van hemelwater. Met de bergingscapaciteit in de Gender wordt ingespeeld op klimaatverandering die zal zorgen voor grotere hoeveelheden regen in kortere periodes. Door bergingscapaciteit aan de stad toe te voegen kunnen te grote hoeveelheden water op de rioleringsstelsels en afwateringskanalen voorkomen worden.

Een gezonde en groene leefomgeving

Voorwaarde voor de realisatie van ontwikkelingen in het Emmasingelkwadrant, is de realisatie van het Victoriapark. Daarbij wordt de rivier De Gender naar de bovengrond gehaald en weer zichtbaar gemaakt. Daarnaast wordt het te realiseren hof als parkachtige omgeving en zoveel mogelijk onverhard uitgevoerd. De daken worden zomogelijk uitgevoerd als groen dak.

Deze groene ruimtes worden als duurzaam beschouwd doordat ze een gezonde omgeving scheppen voor de bewoners uit omliggende gebouwen en voor de gebruikers van het park en bijdragen aan het verminderen van hittestress. Door de afvang van fijnstof, het bevorderen van beweging, het produceren van zuurstof en het genereren van een mikroklimaat, zorgt de groene ruimte voor een gezonde omgeving en het bevorderen van de biodiversiteit.

4.7 Bodem     

4.7.1 Algemeen     

Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd. Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.

4.7.2 Verkennend bodemonderzoek 2018, plangebied     

In opdracht van Breevast heeft Lankelma, een verkennend onderzoek uitgevoerd betreffende het plangebied, zoals beschreven in de rapportage van 18 mei 2018 (hier opgenomen als bijlage 13).

De conclusie hiervan luidt :

Middels onderhavig bodemonderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater vastgelegd. In het kader van de Wet bodembescherming zijn geen aanvullende procedures noodzakelijk. Op basis van de bevindingen uit onderhavig bodemonderzoek zijn er, ons inziens, vanuit milieuhygiënisch oogpunt derhalve geen belemmeringen c.q. beperkingen voor de ontwikkeling op deze locatie.

Wanneer men (graaf)werkzaamheden en/of wijzigingen uit gaat voeren, dient men rekening te houden met de volgende zaken:

  • wanneer men grond van de locatie wil afvoeren dient men rekening te houden met afzetkosten. Een acceptant van de grond kan een aanvullend onderzoek eisen (lees partijkeuring). Op basis van dit onderzoek is de bovengrond indicatief als zijnde klasse AW2000, wonen en industrie en de ondergrond indicatief als zijnde klasse AW2000 danwel industrie bestempeld;
  • het verlenen van een omgevingsvergunning is ter competentie aan het bevoegd gezag;
  • in de directe omgeving zijn diverse spots ten oosten van de onderzoekslocatie met verontreinigingen in het grondwater aanwezig. In het kader van de geplande nieuwbouw is een eventuele bronnering noodzakelijk.

4.7.3 Verkennend bodem- en asbestonderzoek, Emmasingelkwadrant     

In opdracht van de Gemeente Eindhoven, Lee Foolen Vastgoedontwikkeling B.V. (LFV) en Breevast heeft Geofoxx in de periode november 2019 – februari 2020, een actualiserend onderzoek (en verkennend bodem- en asbestonderzoek) uitgevoerd op de locatie van het Emmasingelkwadrant (ESK) te Eindhoven, zoals beschreven in de rapportage van 26 maart 2020 (hier opgenomen als bijlage 14). Op onderstaande afbeelding is het onderzochte gebied weergegeven.

verplicht

Afbeelding: Onderzoeklocatie actualiserend bodem- en asbestonderzoek

De conclusie luidt:

Verontreinigingsbeeld grond

Er zijn vrijwel overal licht verhoogde gehalten aangetoond met metalen, PAK en plaatselijk PCB en minerale olie. Plaatselijk zijn sterke verontreinigingen aangetoond. Wel is er een duidelijk verschil in het westelijke en oostelijke terreindeel. Dat beeld komt overeen met de verwachting.

Ter plaatse van het westelijke terreindeel zijn er slechts plaatselijk sterke verontreinigingen met PAK aangetoond in de bodemlagen tussen 0,5 en 1,5 m-mv. De omvang van deze verontreinigingen is niet bepaald. Samen met voorgaande onderzoeken is er echter een beeld ontstaan van een heterogene verontreiniging met licht tot (plaatselijk) sterk verhoogde gehalten aan PAK. Gemiddeld genomen is het PAK-gehalte lager dan de interventiewaarde. Hiermee lijkt er geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

Ter plaatse van het overige terreindeel en met name het oostelijke deel zijn er ook sterke verontreinigingen met PAK, kwik en plaatselijk koper, zink en TRI aanwezig in bodemlagen die te relateren lijken te zijn aan de voormalige loop van de Gender en/of demping met materiaal van het Philipscomplex zelf. De omvang van deze verontreinigingen is ook niet bepaald. Samen met voorgaande onderzoeken is er echter eveneens een beeld ontstaan van een heterogene verontreiniging met licht tot sterk verhoogde gehalten metalen (o.a. kwik) en PAK. Alle voorgaande onderzoeken én saneringen samen met de resultaten van dit onderzoek wijzen hier juist op een heterogeen beeld met op meerdere plekken sterke verontreinigingen en dus op een omvang van meer dan 25 m3 . Hiermee is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er is echter binnen de loop/lopen van de Gender ook niet overal sprake van sterk verontreinigde grond.

Plaatselijk zijn er nog enkele boringen (G06: PAK en olie en G01: TRI) met verontreiniging die mogelijk ook te relateren is aan de Gender, maar deze passen qua ligging (G06) of qua gevonden stoffen (G01) niet eenduidig in het verontreinigingsbeeld.

Op een diepte van 9,8-10 m-mv is een sterke VOCl verontreiniging in de grond aangetoond, de omvang is niet bepaald. De verontreiniging is te relateren aan grondwaterverontreiniging (en is dus onderdeel van het reeds bekende geval van ernstige bodemverontreiniging).

Verontreinigingsbeeld grondwater

Middels onderhavig onderzoek is de verontreinigingssituatie tot en met 10 m-mv geactualiseerd. Dat beeld komt overeen met de verwachting.

In huidig onderzoek zijn in het grondwater in de freatische peilbuizen licht verhoogde concentraties aangetoond met barium en molybdeen en met aromaten en VOCl nabij reeds bekende verontreinigingsgevallen. In één peilbuis is een matig verhoogde concentratie molybdeen aangetoond.

In het middeldiepe grondwater (10 m-mv) is in het oostelijke terreindeel een sterke verontreiniging aangetoond met CIS en vinylchloride. In de overige filters op deze diepte zijn enkel licht verhoogde concentraties barium, molybdeen, aromaten en VOCl aangetoond.

Dit onderzoek bevestigd het reeds bekende beeld:

In het freatische grondwater is er een mogelijk na sanering nog een restverontreiniging van een VOCl verontreiniging aanwezig ter plaatse van bouwblok A en het openbaar gebied van de Gagelstraat. In het oostelijke deel van de locatie is er in het diepere grondwater een sterke VOCl verontreiniging aanwezig. Ook is een grondwaterverontreiniging met benzeen aanwezig.

Verontreinigingsbeeld asbest

Er is niet of nauwelijks asbest aangetoond op locatie. Dat beeld komt overeen met de verwachting. In één inspectiegat (G30) is het gewogen gemiddelde net gelegen boven de waarde voor nader onderzoek. In de direct nabij geplaatste inspectiegaten is echter helemaal geen asbest in de fijne fractie aangetoond, wat lijkt te wijzen op een uitschieter.

Advies

Geadviseerd wordt om met de gegevens en uitgangspunten uit onderhavig onderzoek na te gaan waar welke werkzaamheden voorzien zijn en of deze werkzaamheden geraakt worden door de verontreinigingssituatie.

Bij aanleg van riolering zal een bronnering invloed hebben op een de grondwaterverontreinigingen en moet nagegaan worden wat deze invloed is (of er moet direct een deelsaneringsplan/monitoringsplan opgesteld worden).

Bij grondverzet zijn er meer keuzes: zo zijn er bij ondiepe werkzaamheden in het cunet vrijwel geen belemmeringen, maar op diepte zijn er grote verschillen. Zo kan er kan gekozen worden om de Gender en riolering juist zoveel mogelijk buiten verontreinigde grond aan te leggen om niet te veel te saneren. Anderzijds is de aanleg van de Gender en riolering een goede kans om verontreiniging (en mogelijk een bron van verontreiniging in de toekomst) te verwijderen. Er zullen daarom eerst keuzes gemaakt moeten worden voordat gericht geadviseerd kan worden over het al dan niet uitvoeren van nader onderzoek en/of het opstellen van (deel)saneringsplannen.

Vooruitlopend daarop wordt met name in het gebied van de oostelijke loop van de Gender geadviseerd nader onderzoek uit te voeren om een beter beeld te krijgen van de verspreiding van de verontreinigingen (o.a. met kwik, PAK , overige metalen en TRI).

4.7.4 Conclusie     

In het kader van de te verlenen omgevingsvergunning bouw zal - indien en voorzover aan de orde - worden bezien of en zo ja welke moeten worden genomen. Vooruitlopend hierop kan worden vastgesteld, dat aard en omvang van mogelijk aanwezige verontreiniging de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

Het aspect bodem levert aldus geen belemmeringen op de voor ontwikkelingen binnen het plangebied.

4.8 Natuur     

4.8.1 Natuurbeschermingsbeleid en - wetgeving     

Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.

Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.

In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de soortenbescherming en anderzijds de gebiedsbescherming.

4.8.2 Soortenbescherming     

In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel. Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.

Door Ecologica is in opdracht van de gemeente Eindhoven gekomen tot een onderzoeksrapportage “Quickscan Emmasingelkwadrant” (d.d. 11 september 2023, projectnummer P2023/72), hier opgenomen als bijlage 15.

Op 6 september 2023 is een veldbezoek uitgevoerd, waarbij het gebied is bekeken op de aanwezigheid van geschikte habitats van beschermde soorten. In aanvulling op het gebiedsbezoek is de NDFF (Nationale Databank Flora & Fauna) geraadpleegd. Vervolgens is een inschatting gemaakt van de effecten die de ingrepen hebben of kunnen hebben op de (mogelijk) aanwezige beschermde flora en fauna.

De Quickscan leidde (samengevat) tot navolgende vaststellingen en conclusies:

Grondgebonden zoogdieren

Er zijn geen grondgebonden zoogdieren, of sporen daarvan, waargenomen tijdens het veldbezoek. De bever komt niet voor in het plangebied en wordt er ook niet verwacht. Negatieve effecten op bever zijn uitgesloten. Van de marterachtigen zijn bunzing en wezel niet te verwachten in het plangebied. De steenmarter kan als zwerver eens in het plangebied aanwezig zijn, maar daarvoor geldt dat schuil- en foerageergelegenheden ontbreken. Negatieve effecten op bunzing, steenmarter en wezel zijn uitgesloten. Eekhoorn zou een nest in de aanwezige bomen kunnen hebben, maar er zijn geen nesten aangetroffen. Negatieve effecten op eekhoorn zijn uitgesloten. Andere beschermde grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht anders dan reeds voor ruimtelijke ingrepen algemeen vrijgestelde soorten.

Aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig.

Vleermuizen

De afgelopen 10 jaar zijn negen soorten vleermuizen in de omgeving van het plangebied vastgesteld. Het TAC gebouw is ongeschikt voor gebouwbewonende vleermuizen. Alle zichtbare openingen en kieren zijn met behulp van bouwschuim afgesloten. De gemeente Eindhoven heeft op basis van aanvullend onderzoek ontheffing voor de sloop verkregen. Verder maken geen gebouwen deel uit van het plangebied waardoor negatieve effecten op verblijfplaatsen van gebouwbewonende soorten zijn uitgesloten.

Er zijn wel bomen aanwezig, maar hierin zijn geen gaten, scheuren en/of spleten aangetroffen waar vleermuizen een verblijfplaats kunnen hebben. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen zijn uitgesloten.

Het plangebied is klein van omvang en maakt hoogstens een marginaal onderdeel uit van het foerageergebied van vleermuizen, waardoor het geen essentieel foerageergebied vormt. Korte lijnvormige elementen zijn aanwezig in de vorm van enkele bomen die in een rij staan. Deze worden allemaal gerooid, maar effecten op eventuele vliegroutes worden niet verwacht. De bomenrij vormt geen aansluitend lijnvormig element met andere bomen en/of gebouwen in de buurt waardoor van onderbreking van een eventuele vliegroute geen sprake is. Tevens zijn er in de omgeving voldoende alternatieve, beschutte vliegroutes in de vorm van gebouwen.

Aanvullend onderzoek of ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig.

Vogels

In het plangebied kunnen mogelijk vogels broeden in de aanwezige bomen en struweel. Het zodanig verstoren van broedende vogels dat deze het nest verlaten en het nest niet meer kan functioneren, is verboden. Het broedseizoen loopt grofweg van 15 maart tot 15 juli. Aanbevolen wordt om het rooien van de bomen uit te voeren buiten het broedseizoen, en het liefst in de winterperiode. Tijdens het veldbezoek zijn geen jaarrond beschermde nesten of vogels met jaarrond beschermde nesten waargenomen in het plangebied.

De afgelopen 10 jaar zijn de beschermde soorten boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart, havik, huismus, ooievaar, ransuil, roek, slechtvalk, sperwer en torenvalk in de omgeving van het plangebied waargenomen. Van deze soorten zijn er slechts een aantal die in een stedelijke omgeving zoals het plangebied mogelijk kunnen gaan broeden. Dit betreffen gierzwaluw, grote gele kwikstaart, huismus, ransuil, roek en slechtvalk. De overige soorten stellen andere eisen aan hun broedbiotoop. Binnen het plangebied zijn geen aanwijzingen gevonden voor mogelijke aanwezigheid van genoemde soorten. Gierzwaluw en huismus broeden in gebouwen, maar het TAC gebouw is niet geschikt voor deze soorten wegens het ontbreken van geschikte nestlocaties. Grote gele kwikstaart is gebonden aan waterlopen welke niet aanwezig zijn in het plangebied. Ransuil en roek nestelen in bomen, maar er zijn geen nesten aangetroffen in de bomen. Slechtvalk nest doorgaans in nestkasten, vaak op hoge gebouwen op hoogspanningsmasten. Binnen het plangebied zijn geen nestkasten voor slechtvalk aangetroffen. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten kan dan ook worden uitgesloten.

Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig.

Amfibieën

Binnen het plangebied is een nattere zone aanwezig met wat waterplassen welke mogelijk geschikt kunnen zijn voor rugstreeppad. Er zijn echter geen rugstreeppadden, larven en of/of eisnoeren van de soort aangetroffen. De soort komt niet voor in de omgeving van het plangebied. Er worden geen negatieve effecten verwacht op rugstreeppad en de aanwezigheid van de soort kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden uitgesloten.

Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig

Reptielen, vissen en ongewervelden

Het plangebied is ongeschikt voor beschermde amfibieën, reptielen, vissen en ongewervelden. Beschermde soorten van deze soortgroepen zijn binnen het plangebied niet te verwachten, aangezien het plangebied niet voldoet aan de eisen die deze soorten stellen aan hun leefomgeving.

Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroepen niet nodig.

Planten

Er zijn geen beschermde planten aangetroffen in het plangebied en deze worden ook niet verwacht. Het plangebied biedt geen geschikte standplaatsen voor beschermde plantensoorten.

Aanvullend onderzoek of een ontheffingsaanvraag is voor deze soortgroep niet nodig

Op moment van totstandkoming c.q. vaststelling van onderhavig bestemmingsplan is het in het plangebied aanwezige casco van het voormalige kantoorgebouw geamoveerd zoals overeengekomen in de anterieure overeenkomst behorende bij dit bestemmingplan. Hierdoor resteert een onbebouwd bouwterrein. Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd - mede gezien aard en inhoud van de (vast)stellingen in de Quick scan - dat het aspect soortenbescherming vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.

De Quick scan bevat nog onderstaande aanbevelingen :

  • Verwijderen van begroeiing dient buiten het broedseizoen te gebeuren of nadat verzekerd is dat er geen vogels broeden in de te verwijderen elementen. Verwijdering van begroeiing vindt best plaats zo vroeg of laat mogelijk in het jaar, om eventueel vroege starters en laat doorgaande broedvogels te ontzien.
  • Voor de uitvoering van de werkzaamheden dient gewerkt te worden conform de zorgplicht. (…). De zorgplicht geldt dus ook voor soorten zonder specifieke beschermingsstatus onder de Wet natuurbescherming.

4.8.3 Gebiedsbescherming     

Voor wat betreft het aspect gebiedsbescherming kan worden vastgesteld dat het plangebied ligt op circa 4.5 kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en ruim 1 km van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant-gebied.

verplicht

Afbeelding: Ligging plangebied t.o.v. NNB en Natura 2000

Gezien de afstand tot NNN- en N2000-gebieden en de ligging van het plangebied midden het bebouwde gebied van Eindhoven wordt er geen (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of van een effect op de kernkwaliteiten van het NNN verwacht. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Een ‘nee tenzij-toets’ is niet noodzakelijk.

Om voormelde verwachting betreffende niet aantasten van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de bouw- en gebruiksfase te kunnen onderbouwen is een aanvullende Aerius berekening uitgevoerd, neergelegd in de rapportage van Aveco de Bondt (kenmerk 223535_AdB_RAP_0001_v3.0), d.d. 17 oktober 2023. Deze rapportage is opgenomen als bijlage 16 bij deze toelichting en leidt tot onderstaande conclusie:

De totale stikstofemissie tijdens de realisatiefase en de gebruiksfase leidt niet tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (niet hoger dan 0,00 mol/ha/jaar). Gesteld kan worden dat de stikstofemissie geen belemmering oplevert voor de planontwikkeling.

In haar uitspraak van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:683) overweegt de Afdeling over de cumulatie van stikstof, dat geen rechtsregel ertoe dwingt om de stikstofdepositie van activiteiten die het voorliggende plan niet mogelijk maakt te betrekken bij de gevolgen van het ter beoordeling staande plan. Aldus is formeel op het onderdeel stikstofdepositie een (gezamenlijke) beoordeling van andere ontwikkelingen die in andere bestemmingsplannen dan het onderhavige bestemmingsplan mogelijk zijn of worden gemaakt niet aan de orde.

Het plangebied ligt binnen de ‘bebouwde kom Boswet’ van de Gemeente Eindhoven waardoor eventueel aanwezige bomen geen deel uitmaken van beschermde houtopstand. Binnen het plangebied zijn enkele bomen aanwezig.

4.8.4 Conclusie     

De voorgenomen ingreep leidt niet tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming. Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.

4.9 Trillingshinder     

Vanwege de afstand tot de spoorlijn Eindhoven – Boxtel is geen sprake van een te verwachten trillingsniveau vanwege met name railverkeer in de geprojecteerde woningen.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027     

De Waterwet vereist dat de Rijksoverheid eens per zes jaar een Nationaal Waterplan voor het nationale waterbeleid en een Beheer- en ontwikkelplan voor het beheer van de rijkswateren (Bprw) opstelt. 'In de geest' van de nieuwe Omgevingswet worden deze plannen nu al in samenhang beschreven in één Nationaal Waterprogramma voor beleid en beheer. Voor het waterbeleid is het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) vervangt het Nationaal Waterplan 2016-2021, inclusief alle tussentijdse wijzigingen en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (Brpw) 2016-2021. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid voor de periode 2022-2027: waterveiligheid, waterkwaliteit en klimaatadaptatie. Het beschrijft tevens de uitvoering daarvan en het beheer van de rijkswateren en rijksvaarwegen. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, de woningbouw en de transitie landelijk gebied is noodzakelijk. Voor een integrale aanpak van de opgaven wordt het water-en bodemsysteem meegenomen als leidend principe.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Regionaal Water en Bodem Programma 2022-2027     

Het Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022-2027 is op 3 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2021 in werking getreden. Het is onderdeel van het planstelsel voor de wateropgaven in Nederland, samen met het Nationaal Water Programma en de waterbeheerprogramma's van de waterschappen. Doel van dit nieuwe RWP is: een klimaatadaptief Brabant met veilig, schoon en voldoende water en een vitale bodem. Een belangrijke rode draad in het programma is het herstellen van de systeemwerking. Het doel is niet alleen meer wateroverlast te voorkomen en water zo snel mogelijk af te voeren. Inmiddels weten we beter en is het duidelijk geworden dat het roer om moet: we moeten zuinig zijn op ons water en de bodem, en het wateren bodemsysteem moet toegerust zijn op natte én droge tijden.

Wettelijke taken 

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht.

Integrale en gezamenlijke aanpak 

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma Duurzaam Door. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027     

Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie'; op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan
  • Wat schoon is moet schoon blijven

We moeten ons, nog meer dan voorheen, aanpassen aan de veranderende leefomgeving en op zoek gaan naar nieuwe oplossingen en antwoorden. Juist de voor Midden-Brabant zo karakteristieke verwevenheid van bebouwing, landbouw en natuur is een kans om de wateropgaven slim in te passen. Dit vereist een integrale, gebiedsgerichte aanpak samen met alle partijen. Een gebiedsgerichte aanpak is alleen succesvol als naast de wateropgaven ook de opgaven vanuit natuur, stikstof, economie, landbouwtransitie, energietransitie, biodiversiteit, mobiliteit en woningbouw onderdeel van de aanpak zijn. Niet sectoraal, maar integraal. Alleen dan gaan we oplossingen vinden voor een leefbaar Midden-Brabant met een duurzaam en toekomstbestendig watersysteem dat goed is voor inwoners, bedrijven, landbouw en natuur. De grote uitdaging zit hem vooral in de vraag hoe we dit gaan bereiken.

Meer dan voorheen gaan we daarbij:

  • Van beekdalgericht naar gebiedsgericht; onze aandacht gaat naast het beekdal ook uit naar de flanken, de hoge zandruggen en bebouwd gebied.
  • Van sectoraal naar integraal; samen met overheden en gebiedspartners maken we keuzes over meerdere opgaven in een gebied.
  • Van water afvoeren naar elke druppel telt; maximaal water conserveren, minder grondwater gebruiken en slimmer sturen.
5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

In de 'Keur Waterschap De Dommel 2015' staan regels (met name geboden en verboden) die het waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. Ook zijn er regels voor het onderhoud van sloten, beken en andere waterlopen om de waterafvoer in dit oppervlaktewater te waarborgen. Daarnaast kent de Keur beleidsregels voor het beschermen van bepaalde deelgebieden met elk een eigen beschermingsbeleid. Het gaat hierbij om beschermde gebieden waterhuishouding, beekdalen en attentiegebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met waterbelangen.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet op grond van de keur hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. De aanvrager/initiatiefnemer moet daarom voldoende compenserende maatregelen nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Uitgangspunt hierbij vormt de voorkeurstrits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. In geval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt.

In de Keur is aangegeven dat neerslag, afkomstig van toename verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, die direct tot afvoer naar een (keur)waterlichaam komt, verplicht gecompenseerd dient te worden middels de aanleg van waterbergende voorzieningen. Het waterschap verleent in enkele gevallen vrijstelling van deze verplichting. Dit wordt gedaan indien:

  • de toename van verhard oppervlak maximaal 500 m² bedraagt, of;
  • de toename van verhard oppervlak tussen 500 m² en 10.000 m² bedraagt en middels de rekenregels afdoende compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, of;
  • het af te koppelen verhard oppervlak maximaal 10.000 m² bedraagt, of; er binnen het plangebied andere hydraulische afspraken gelden (bv. met de gemeente)

Indien een voorziening nodig is, dan bedraagt de maximale toegestane afvoer uit een voorziening 2 l/s/ha bij een neerslagsituatie van 60 mm. Groene (vegetatie)daken gelden hierbij niet als verhard oppervlak. Bij meer dan 10.000 m² toename nieuw verhard oppervlak of het afkoppelen van 10.000 m² bestaand verhard oppervlak is altijd een voorziening noodzakelijk volgens de geldende beleidsregels van het waterschap.

5.2.3.3 Hydrologisch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) 2023-2026     

Het Water- en klimaatadaptatie Aanpak (WKA) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het WKA 2023-2026 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het WKA is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de waterklimaatopgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

5.3.2.1 Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein     

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

5.3.2.2 Ontwerpnorm waterberging privaat terrein     

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in de regels.

5.3.2.3 Stimulans klimaatadaptatiebeleid     

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.3.3.1 Principewerking van de rekentool     

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

In bijlage 17 wordt de werking van de rekentool in detail beschreven.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied van de huidige situatie     

In het kader van onderhavige waterparagraaf c.q. de wateropgave behorende bij de ontwikkeling van het plangebied is door Aveco de Bondt een watertoetsnotitie opgesteld “projectnummer 213880_AdB_RAP_0001_v3.0” d.d. 23 april 2024, die als bijlage 17 bij deze toelichting is opgenomen.

5.4.1 Checklist watersysteem     

verplicht

5.4.2 Oppervlaktewater     

Momenteel is er geen oppervlaktewater aanwezig in of nabij het plangebied. Al het regenwater dat in de omgeving van het plangebied valt verdwijnt grotendeels in het gemengde rioleringsstelsel.

Omdat er door klimaatverandering steeds vaker zwaardere regenbuien vallen ontstaat er een groter risico op wateroverlast situaties in de binnenstad van Eindhoven. Het creëren van een open waterstructuur genaamd 'De nieuwe Gender', beoogt de in het verleden gedempte waterloop 'de Gender' in de stad terug te brengen.

5.4.3 Verharding     

In de voorheen bestaande situatie was het plangebied vrijwel volledig bebouwd of verhard. In onderstaande afbeelding is de bestaande verhardingssituatie zichtbaar. Conform afspraak in de Anterieure overeenkomst is voorafgaand aan de vaststelling van dit bestemmingsplan de bestaande (casco) bebouwing gesloopt en het terrein aldus geschikt gemaakt voor de herontwikkeling.

verplicht

Afbeelding: Verharding in het plangebied in de voorheen bestaande situatie

5.4.4 Bodemopbouw     

De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit fijn leemhoudend zand afgewisseld met leemlenzen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend. Zonder het treffen van bodem verbeterende maatregelen wordt infiltratie van hemelwater in de bodem binnen het gebied niet reëel geacht.

5.4.5 Grondwater     

De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt ingeschat op NAP +15,29 m en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) op NAP +14,85 m. De grondwaterstand fluctueert daarmee tussen circa 1,5 m en 2 m onder maaiveld met een uitschieter naar NAP +15,7 m (1 m-mv).

5.4.6 Regenwater     

Het regenwater dat op daken en wegen valt, stroomt overwegend af naar de riolering. De riolering in dit gebied is overwegend gemengd uitgevoerd waardoor regenwater samen met afvalwater naar de zuivering wordt afgevoerd. Overig regenwater infiltreert, afhankelijk van de doorlatendheid, in de bodem. Verdamping wordt in dit plan buiten beschouwing gelaten.

5.4.7 Afvalwater     

Alle panden in de omgeving van het plangebied zijn aangesloten op het gemengde rioolstelsel dat afvoert naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie aan de Van Oldebarneveltlaan.

5.4.8 Overige (water)belangen     

Het plangebied is gecontroleerd op overige raakvlakken met functies die voor de waterhuishouding van belang zijn. Uit gegevens van de provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel blijkt dat het plangebied niet in of nabij een keurbeschermingsgebied, waterbergingsgebied, KRW waterlichamen, meandering, bij beekherstel: profiel van vrije ruimte, natte natuurzones, natuurvriendelijke oevers, boringvrije zone, grondwaterbeschermings- of winningsgebied ligt. Ook is geen sprake van (regionale) waterkeringen.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

5.5.1 Verharding     

Het verhard oppervlak in het plangebied van de bestaande situatie is vergeleken met die in het ontwerp. Uitgangspunt hiervoor is de tekening zoals in onderstaande afbeelding is weergeven. De berekeningen worden uitgevoerd voor het gehele plangebied. Uit de analyse blijkt dat het totale verhard oppervlak voor het plangebied afneemt van 12.673 m² naar 11.492 m². Verder vinden binnen het plangebied geen aanpassingen of dempingen aan het oppervlaktewater uit de legger plaats die gecompenseerd moeten worden. Wel wordt een nieuwe leggerwatergang aangelegd, de Gender.

verplicht

Afbeelding: Impressie van het plangebied in de toekomstige situatie

De totale hoeveelheid verhard oppervlak bedraagt in de toekomstige situatie 11.492 m² en de toegevoegde hoeveelheid groen zal 1.276 m² omvatten en 262 m² oppervlaktewater zal ontstaan.

5.5.2 Berging     

De gemeente Eindhoven stimuleert vergroenen van de stad. De daken worden zoveel als mogelijk als groen dak uitgevoerd. De gemeente heeft een rekentool ontwikkeld waarmee initiatiefnemers kunnen nagaan of op basis van de beoogde inrichting nog een restopgave voor waterberging nodig is.

Voor bouwveld A is in het kader van dit bestemmingsplan alleen het kavel C beschouwd. Dit kavel heeft een oppervlak van 1.237 m². Volgens de rekentool betekent dit dat 74,2 m³ aan waterberging nodig is. Voor bouwveld B wordt het hele bouwveld beschouwd. Dit heeft een oppervlak van 5.280 m². Het westelijke gebouw van bouwveld B heeft een getrapte vorm. Het hoogste gedeelte van het gebouw is circa 67 m en loopt daarna via een terrasconstructie af naar circa 30 m. De gemiddelde hoogte is daarmee 50 m. De westelijke zijde van het gebouw is 70 m lang. Over deze zijde dienen de vierkante meters boven de 30 m ook gecompenseerd te worden. Dat wil zeggen dat voor 1.400 m² gevel extra compensatie gerealiseerd dient te worden.

Dit leidt tot onderstaande waterbergingsopgave:

Deelgebied Waterbergingsopgave (m³)

Bouwveld A 74,3

Bouwveld B 316,8

Openbare ruimte 180 tot 300

5.5.3 Oppervlaktewater     

In de nabijheid van het plangebied zal binnen het te ontwikkelen Victoriapark de voormalige ter plaatse aanwezige Gender als meanderende waterloop worden teruggebracht.

Een van de doelen van het terugbrengen van de Gender is het bieden van een mogelijke afvoer voor hemelwater, het daarmee ontlasten van het bestaande gemengde rioleringsstelsel en het verkleinen van het risico op wateroverlast. Voor de ontwikkeling geldt dat water in eerste instantie wordt geborgen op de groene daken. Overtollig water of water dat vertraagd tot afstroming komt verlaat het plangebied, wordt aangesloten op de gemeentelijke hemelwaterriolering en kan (eventueel via een bodempassage op gemeentelijke gronden) uitstromen in de Gender.

Ook biedt het aanleggen van een open waterstructuur de mogelijkheid om groene verblijfsgebieden te creëren waarbinnen verschillende functies (zoals recreëren of commercie & wonen) elkaar kunnen versterken. In twee raadsbesluiten heeft de gemeenteraad van Eindhoven het Emmasingelkwadrant aangewezen als meest kansrijk gebied voor het realiseren van deze plannen. Zonder samenwerking met alle belanghebbenden binnen dit gebied zijn deze plannen solitair als gemeente niet op korte termijn te realiseren. Het aan het oppervlak brengen van de Nieuwe Gender is onderdeel van de ruimtelijke ontwikkeling van het Emmasingelkwadrant. Streven is om minder schoon water af te voeren naar de RWZI en het bestaande gemengde rioleringsstelsel in het centrum te ontlasten.

5.5.4 Riolering     

Ter plaatse van inbreidingen, zoals onderhavig planvoornemen, voert de gemeente het beleid schone en vuile waterstromen te ontvlechten. Vanuit de nieuwe bebouwing zal het (huishoudelijk)afvalwater en regenwater van verharde oppervlakken gescheiden aangeboden worden tot de gemeentelijke erfgrens. Het afvalwater van de nieuwe gebouwen wordt op de perceelsgrens aangeboden en zal via het gemeentelijk vuilwaterstelsel ingezameld worden. Dit water komt uiteindelijk bij de RWZI terecht.

Het hemelwater wordt geborgen op de groene daken en het overtollige hemelwater dat niet kan worden geleid naar de nieuwe Gender wordt net als het afvalwater aangeboden op de perceelsgrens waar het geloosd wordt in het gemeentelijke hemelwaterriool.

5.5.5 Waterkwaliteit     

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid worden initiatiefnemers gestimuleerd om alleen met niet uitloogbare bouwmaterialen te werken. Bij de inrichting-, bouw- en beheerfasen worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden.

5.5.6 Advies / overleg Waterschap     

Onderhavig planvoornemen is voorgelegd aan het waterschap.

5.5.7 Conclusie     

Voor de wateropgave worden door Aveco de Bondt als conclusies gepresenteerd :

  • De uitkomsten van de rekentool Eindhoven duurzaam is leidend voor de wateropgave voor deze ontwikkeling.
  • In het plangebied is sprake van verhard oppervlak, maar dit oppervlak is kleiner dan de huidige situatie. Dit brengt dus geen extra wateropgave met zich mee vanuit Waterschap de Dommel.
  • Volgens de berekening van de rekentool Eindhoven duurzaam is de waterbergingsopgave voor bouwveld A 74,2 m³. Op het dak van deze ontwikkeling dient ter compensatie daarvoor 650 m² groen dak gerealiseerd te worden met een bergingscapaciteit van tenminste 60 mm/m².
  • Volgens de berekening van de rekentool Eindhoven duurzaam is de waterbergingsopgave voor bouwveld B Breevast 255,6 m³ en van Bouwveld B Foolen 61,2 m³. Hierbij is uitgegaan van de realisatie van een groen dak. Bij toepassing van een groen dak voor het Breevast deel dient ter compensatie van deze ontwikkeling minimaal 2.310 m² groen dak gerealiseerd worden en bij het Foolen deel minimaal 510 m² bij een bergingscapaciteit van tenminste 60 mm/m².
  • De hemelwaterafvoer wordt aangesloten op het HWA-riool van de gemeente Eindhoven. Indien de Gender ten tijde van de ontwikkeling gereed is wordt de afwatering van het hemelwater (bovengronds) aangesloten op de Gender. De nadere uitwerking hiervan wordt opgepakt in de omgevingsvergunning.
  • Het vuilwaterriool moet worden aangesloten op het nieuw aan te leggen vuilwaterriool. De exacte aansluiting van het vuilwater en hemelwater van de bouwvelden A en B wordt tijdig met de gemeente afgestemd en zo meegenomen in de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan “IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

6.3 Verbeelding     

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene

regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 “Begrippen” wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In Artikel 2 “Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

Het bestemmingsplan kent de bestemming “Centrum”, zoals vervat in artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor woongebouwen uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf alsmede ruimte voor diverse functies tot een maximum van in totaal 3.500 m² en per functie maximaal 500 m², behoudens de kantoorfunctie die 2600 m² zou kunnen omvatten. Hierbij behorend zijn wegen, straten, paden en overige verhardingen, groenvoorzieningen, tuinen, dakterrassen en erven, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels en de omschrijving van strijdig gebruik completeren het betreffende artikel 3. Detailhandel is toegelaten binnen deze bestemming, maar zijn, in tegenstelling tot wat het begrip "detailhandel" aangeeft, perifere detailhandel en supermarkten expliciet uitgesloten. Perifere detailhandel en supermarkten worden op binnen het plangebied niet passend geacht. Voor "cultuur en ontspanning" zijn casino's, prostitutie en seksinrichtingen niet toegestaan.

Binnen de bestemming "Centrum" valt ook de woonfunctie, bestaande uit maximaal 625 appartementen binnen het plangebied. Hiervan mogen maximaal 70 woningen worden gebruikt als zogeheten "friendswoningen" voor de huisvesting van maximaal drie personen die alledrie een apart huishouden voeren.

De bestemming “Groen“, zoals vervat in artikel 4 geeft de mogelijkheid tot het realiseren van onder andere groenvoorzieningen en de meanderende waterloop de 'Nieuwe Gender'. Dit artikel bevat regels ter borging van de instandhouding van de aangelegde Gender, doordat wijziging hiervan enkel is toegestaan na hiertoe verleende vergunning.

Het gaat bij de bestemming “Verkeer - Verblijfsgebied“, zoals vervat in artikel 5 om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals erven, pleinen, woonstraten en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.

Onder de algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening is de “Anti-dubbeltelregel” opgenomen. Deze regel wordt opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel of een bepaalde oppervlakte van een bouwperceel mogen beslaan, het resterende onbebouwde terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

In de “Algemene aanduidingsregels” zijn regels opgenomen over de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - groesrisico'. Algemene aanduidingsregels geven, daar waar op de verbeelding een specifieke aanduiding is gegeven, extra regels naast de regels van de onderliggende bestemmingen.

In de “Algemene afwijkingsregels” wordt de mogelijkheid geboden om te komen tot algemene afwijkingen betreffende het beperkt overschrijden van bebouwingsgrenzen en het afwijken van maten tot een bepaald percentage.

In het artikel betreffende de “Overige regels” is voorzien in een regeling ten aanzien van parkeren, om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Iedere ruimtelijke ontwikkeling zal getoetst moet worden of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Dit aan de hand van de op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijke beleid c.q. beleidsregels. Afwijken is bij omgevingsvergunning mogelijk en toestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Daarbij kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden stellen aan de ruimtelijke inpassing van de voorzieningen en aan de wijze waarop de benodigde parkeercapaciteit en/of laad- en losvoorzieningen gewaarborgd is en blijft.

In de Overgangs- en slotregels zijn het “Overgangsrecht” en de “Slotregel” opgenomen, waarmee enerzijds het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening is overgenomen en anderzijds de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven regel, die voorschrijft hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Handhaving     

7.1 Algemeen     

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven. Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is. Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

7.2 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een

aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

Informatie gestuurd

De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

Gebiedsgericht

Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

Risico- en oplossingsgerichte benadering

De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

Consequent en doelmatig

Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

Object en informatiegericht

  • Bouwen en Wonen
  • Openbare leefomgeving
  • Bedrijven

Gebiedsgericht

  • Pilot Veiligheid en leefbaarheid
  • Actiegebieden

Themagericht

  • Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In dit plangebied is sprake van gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een uitvoerige anterieure overeenkomst waarin tevens de diverse grondtransacties zijn beschreven en overeengekomen.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 25 januari 2023. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in hoofdstuk 5 van de toelichting.

9.3 Inspraak     

Sinds 1 oktober 2008 is de “Verordening Samenspraak en Inspraak Gemeente Eindhoven 2008” van kracht. In lijn daarmee heeft de gemeenteraad eind 2015 het programma “Maak ’t Mee, inwoners- en overheidsparticipatie 2015 – 2018” vastgesteld.

De gemeente en de de ontwikkelaar/belegger hebben tot doe het borgen van de sociale cohesie en de vorming van een hechte community tijdens ontwikkeling en realisatie van de projecten tussen de Vonderweg, Lichtstraat – naast TAC, Victoriatoren en het nieuw aan te leggen Victoriapark. Op deze wijze kan er al bij oplevering van de plandelen een gezellige wijk zijn ontstaan met een sterk gevoel van saamhorigheid en grote gemeenschapszin waar buren elkaar kennen, opzoeken en samen initiatieven ontplooien.

De gemeente en de ontwikkelaar/belegger gaan hiertoe omwonenden, toekomstige bewoners en belangstellenden zoveel mogelijk betrekken en verbinden in elke fase van het ontwikkel- en bouwproces. Tijdens de sloop van ‘het Karkas’, bij de hoogtepunten tijdens de bouw, zoals de eerste paal of het hoogste punt, en bij alle toekomstige ontwikkelingen in het Emmasingelkwadrant.

Emmasingelkwadrant is een bestaande wijk van circa 1.600 woningen waar er nog eens zo’n 750 woningen aan worden toegevoegd. Dat vraagt om een gedragen visie voor de lange termijn die de belegger in samenspraak met de gemeente, TAC en omwonenden zal ontwikkelen en bewaken. Op infoavonden gaat de ontwikkelaar/ belegger deze visie samen met omwonenden, ondernemers en geïnteresseerden vormgeven. Waar is behoefte aan? Welke wensen leven er? Ook zal de partijen worden gevraagd naar welke voorzieningen in de groene hoven hun voorkeur uitgaat. De ontwikkelaar kan daar dan zoveel mogelijk rekening mee houden en proberen heel gericht de juiste partijen te benaderen die zich kunnen vestigen in de commerciële ruimten in de plint en kan de inrichting van de hoven zoveel mogelijk afgestemd worden ingericht. In de communicatie via de website, de nieuwsbrieven en sociale media zal de ontwikkelaar/belegger omwonenden en geïnteresseerden stimuleren om mee te doen, mee te denken en zich in te schrijven als belangstellenden.

Sinds de lancering van het online wijkinfo programma ‘Emma talks’ op 9 april 2021, is er een proactieve communicatie vanuit de gemeente met alle ontwikkelaars opgezet om belangstellenden en stakeholders in de stad aangehaakt en geïnformeerd te houden. Zo zijn er de wijkinfoavonden, gemeentelijke nieuwsbrieven en de gemeentelijke website Open Eindhoven.

Activiteiten en wijkinfo avonden

De eerste communicatie voor dit project richting de omwonenden en belangstellenden was de informatiebrief vanuit de gemeente over de sloop van ‘het karkas’ op 21 mei 2021. Daarop volgde de brief over de start van de sloop. Gevolgd door een dubbele ‘sloopwafel’ voor de bewoners als dank voor het begrip bij mogelijke overlast tijdens de sloop van ‘het karkas’. Bij de start van de sloop op 8 juli 2021 heeft de wethouder Yasin Toronoglu de eerste handeling verricht. Hier heeft hij een petitie overhandigd gekregen van de VvE-voorzitters Van Opbergen en Lemmens over een alternatieve route voor afvoer van sloopmateriaal via de Vonderweg in plaats van de route via de Lichtstraat en het Regent Kwartier. Hierop is besloten om de Vonderweg tot primaire in- en uitrit te gebruiken tijdens de sloopwerkzaamheden.

Tijdens de eerste wijkinfo avond van 16 december 2021 heeft de ontwikkelaar/belegger de plannen gepresenteerd via drie opvolgende groepen. Alle vragen van die sessies zijn genotuleerd en naderhand ook nog schriftelijk beantwoord en voor alle geïnteresseerden geplaatst op de gemeentelijke website. Samenvattend betrof het vragen over bouwhoogte zijde Vonderweg versus Regentenkwartier zijde Lichtstraat, materialisatie c.q. variatie in architectuur, toekomst bestendigheid, beoogd woonprogramma, bouwfasering hele gebied en mogelijkheden van benutten gesloopt terrein tot start bouw.

Vooruitlopend op de wijkinfoavond van 19 mei 2022 is er een tweede film geplaatst op de website van de gemeente en een uitnodiging ‘save the date’ naar de hele wijk gestuurd. Een week later is de uitnodiging naar de wijk gestuurd met een duiding van het programma voor die avond. Als belangrijkste thema’s zijn daarbij vermeld dat de wijk gevraagd wordt om hun ideeën aan de ontwikkelaar/ belegger op de wijkinfo avond aan te reiken voor de invulling van het programma met voorzieningen voor de commerciële units op de begane grond en de hoven in het project. Daarnaast is gevraagd om ideeën aan te reiken voor de activiteiten tijdens planfase, bouw en na oplevering van het project.

Tijdens voormelde avond zijn er kleinere groepen geformeerd om met de omwonenden te kunnen klankborden, hun ideeën te noteren en deze te bespreken. Daaropvolgend heeft de ontwikkelaar/belegger de ideeën uitgewerkt ten behoeve van een haalbaarheid toets onder meer omvattende inpasbaarheid qua groottes, aantrekkelijkheid programma mix en feitelijke economisch haalbaarheid. Daarbij is ook alles door afgestemd met de gemeente om te komen tot een passende mix in de wijk die niet concurreert met in het gebied of directe omgeving aanwezige ondernemingen of instellingen, e.e.a. tevens passend in het detailhandels- en horecabeleid. Aldus zijn de ideeën vanuit de wijk en ontwikkelaar/ belegger zo veel als mogelijk in samenhang gebracht met gemeentelijke beleid en inpasbaar gemaakt ten behoeve van uitvoering.

Met voormelde voorzitters van de Verenigingen van Eigenaren van de gebouwen De ridder en De Vorst uit het Regentenkwartier is op 18 oktober 2021 en 2 maart 2022 en 9 mei 2022 overleg geweest. Daarnaast zijn zij ook actief betrokken geweest bij de wijkinfoavonden. De VvE-voorzitters zijn proactief geïnformeerd over het programma, de kwaliteit, de architectuur en de toegevoegde waarde voor de wijk. Ook hebben zij hun netwerk van stakeholders in het gebied gedeeld met de ontwikkelaar/belegger zodat alle belanghebbenden konden worden uitgenodigd voor de wijkinfoavonden.

In verband met de vertaling van het nieuwe gebouw in Bouwveld A in relatie tot de cultuurhistorische waarde van de Gagelstraat is er op 6 december 2021 en op 9 maart 2022 overleg geweest met de Henri van Abbe Stichting. In de tussentijd heeft de stichting op 27 januari 2022 bezwaar ingediend op het gemeentelijk besluit om een deel van de Gagelstraat aan de openbaarheid te onttrekken. Tijdens het overleg van 9 maart tussen de stichting, de gemeente en ontwikkelaar/belegger zijn alle aspecten tussen partijen besproken en zijn er tussen partijen afspraken gemaakt en schriftelijk vastgelegd, waarop de Henri van Abbe Stichting per email positief heeft gereageerd. De gemeente en de ontwikkelaar/belegger zullen de gedefinieerde ontwerp opgaven vertalen in het ontwerp van het beoogde gebouw, het aangrenzende hof van de Victoriatoren en straatprofiel lichtstraat op de locatie waar de Gagelstraat lange tijd een openbare weg en doorlopend tracé was. Vooraf aan het Definitieve Ontwerp van dit gebouw wordt de Henri van Abbe Stichting gevraagd te toetsen of de afgesproken ontwerp opgave hun definitieve goedkeuring heeft. Tijdens de bijeenkomsten met voormelde stichting en VvE voorzitters is ook de gebouw benaming ‘De Gagel’ positief door hen beoordeeld.

Verslag van het participatietraject is opgenomen als bijlage 18 bij deze toelichting.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023, gedurende 6 weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in het Gemeenteblad van 20 december 2023 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging is 1 zienswijze ontvangen. In de 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan 'IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier)' is de zienswijze samengevat en van een gemeentelijk standpunt voorzien. Ook is in de nota opgenomen welke wijzigingen zijn aangebracht ten opzichte het ontwerpbestemmingsplan naar aanleiding van de ingediende zienswijze alsook de ambtshalve wijzigingen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80436-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Actualisatie nota parkeernormen     

parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.4 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.14 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.15 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.17 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.19 Brutovloeroppervlak (bvo)     

de totale oppervlakte van de ruimte(n) van een op vloerniveau gemeten ruimte, langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw.

1.20 Cafetaria/snackbar/afhaalservice     

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.21 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.23 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.24 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.25 Discotheek of dancing     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.26 Evenementen     

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.27 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.28 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.29 GR (groepsrisico)     

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.30 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.31 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.32 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.33 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.34 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.35 Internetwinkel     

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.36 Kamerverhuur     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.37 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.38 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.39 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.40 Lijst van horeca-activiteiten     

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten behorende bij deze regels;

1.41 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.42 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.43 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.44 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.45 Peil     

0.30 m1 boven de kruin van de weg.

1.46 PR (plaatsgebonden risico)     

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.47 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.48 Maatschappelijke voorzieningen     

Educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.49 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.50 Showroom     

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.51 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.52 Verdieping     

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.53 Verkoopvloeroppervlakte     

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.54 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.55 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.56 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.57 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.58 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.59 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.60 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren.

1.61 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, ventilatiekanalen, antennes, liftopbouwen, installatieruimte, gevelonderhoudsinstallaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Centrum     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

3.1.1 Bestemming     

De voor `Centrum´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3.2;
  3. detailhandel;
  4. kantoren;
  5. bedrijven genoemd in de Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende tot de categorie A en B, met uitzondering van geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of risicovolle inrichtingen;
  6. dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instellingen;
  7. maatschappelijke voorzieningen;
  8. cultuur en ontspanning, met dien verstande dat casino's, prostitutie en seksinrichtingen niet zijn toegestaan;
  9. horecabedrijven in de subcategorie 1a en 2b zoals genoemd in Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten;

met de daarbij behorende:

  1. wegen, straten, paden en overige verhardingen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. tuinen, (dak)terrassen, daklandschappen en erven;
  4. bovengrondse en ondergrondse parkeervoorzieningen;
  5. geluidwerende voorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. voorzieningen voor ondergrondse afvalinzameling;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 625; waarvan in afwijking van het bepaalde in begripsbepaling 1.60 er maximaal 70 woningen mogen worden gebruikt voor de huisvesting van maximaal drie personen die geen gezamenlijk huishouden voeren.
  2. een woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  3. de in 3.1.1 onder c. genoemde functie detailhandel is toegestaan op de begane grond met een gezamenlijk bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 500 m2;
  4. de in 3.1.1 onder d. tot en met h. genoemde functies (kantoren, bedrijven, dienstverlening, maatschappelijk, en cultuur en ontspanning) zijn toegestaan op de begane grond en de eerste verdieping met een gezamenlijk bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 2.600 m2;
  5. de in 3.1.1 onder e. tot en met h. genoemde functies (bedrijven, dienstverlening, maatschappelijk, en cultuur en ontspanning) hebben een gezamenlijk bruto vloeroppervlak niet meer dan 950 m2 en een een bruto vloeroppervlak per functie niet meer dan 499 m2;
  6. de in 3.1.1 onder i. genoemde functie horeca is toegestaan op de begane grond en de eerste verdieping, met een gezamenlijk bruto vloeroppervlak niet meer dan 400 m2;
  7. perifere detailhandel en supermarkten zijn uitgesloten.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag 100% bedragen;
  3. de maximum bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' met dien verstande dat: ter plaatse van de bouwaanduiding ‘getrapt’ sprake moet zijn van een afname van de hoogte in 8 treden overeenkomstig de afbeelding in Bijlage 3 van deze regels;
  4. de verticale diepte van ondergrondse parkeervoorzieningen mag bestaan uit maximaal 1 bouwlaag;
  5. de bouwgrens mag niet worden overschreden, met uitzondering per wooneenheid van één erker met een diepte van maximaal 0.5 m¹ en een balkon met een diepte van maximaal 2.5 m¹.
3.2.2 Geluidbelasting     
  1. Woningen mogen slechts worden gebouwd indien voldaan wordt aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of wordt gebouwd conform het door burgemeester en wethouders van Eindhoven verleende besluit hogere waarden Wet geluidhinder met de daarbij behorende voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage 4  Bijlage 5 en Bijlage 6.
  2. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing indien de geluidbelaste gevel als dove gevel wordt uitgevoerd
3.2.3 Voorwaardelijke verplichting windklimaat     
  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat sprake is van een acceptabel windklimaat, overeenkomstig de beleidsregel 'gemeentelijke normen windhinder'.
  2. De eventueel te treffen maatregelen om tot een acceptabel windklimaat te komen dienen in stand gehouden te worden.
  3. Als de onder sub a. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
3.2.4 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  2. de maximum oppervlakte is 15 m².
3.2.5 Bijgebouwen, aan- en uitbouwen bij hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen bij een hoofdgebouw geldt dat deze bouwwerken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen worden gebouwd.

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn is 1 m;
  2. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn is 2 m;
  3. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 3 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kamerverhuur, tenzij sprake is van een bestaande situatie dan wel in geval van het bepaalde in artikel 3.1.1. onder s;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning.
3.3.2 Aan huis verbonden beroep en kleinschalige bedrijvigheid bij woningen     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m² en/of voor een aan-huis-verbonden beroep is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 7 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

3.4.1 Binnenplans afwijken     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder i, en tevens horecabedrijven toestaan die niet worden vermeld onder categorie 1a en 2b in de `Lijst van horeca-activiteiten´ en/of worden vermeld in een hogere categorie doch die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de horecabedrijven die zijn genoemd onder categorie 1 van de `Lijst van horeca-activiteiten´.

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. de meanderende waterloop de 'Nieuwe Gender';
  3. bermen en beplanting;
  4. paden;
  5. tuinen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen (waterpartijen en waterberging);
  8. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  9. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. ondergrondse parkeervoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen kunstwerken, bruggen, dammen en/of duikers.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van nutsgebouwen.
  2. de maximale bouwhoogte van een nutsgebouw is 3 meter;
  3. de maximale oppervlakte van een nutsgebouw is 15 m².
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 4 meter, met uitzondering van:

  1. verlichtingsmasten, waarvoor een maximum bouwhoogte geldt van 6 meter;
  2. kunstobjecten, waarvoor een maximum bouwhoogte geldt van 10 meter.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en gebouwen voor detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  5. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Groen' de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dempen van water;
  2. het vergraven van oevers;
  3. het verleggen van water;
  4. het herprofileren van de aangelegde waterloop de (Nieuwe) Gender.
4.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op een werk en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. de aanleg van ecologische oevers betreft;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwantiteit en de waterkwaliteit.

4.4.4 Advies     

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden slechts nadat advies is ingewonnen bij de waterbeheerder met betrekking tot de vraag of door de ingreep het waterhuishoudkundig belang niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met een ontsluitingsfunctie;
  2. wegen en pleinen met een functie voor verblijf;
  3. voet- en fietspaden;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. balkons;

met de daarbij behorende:

  1. verhardingen;
  2. additionele voorzieningen;
  3. bouwwerken.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte per gebouw is maximaal 15 m²;
  2. de totale oppervlakte aan gebouwen is maximaal 60 m²;
  3. de bouwhoogte is maximaal 3 meter.
5.2.2 Nutsvoorzieningen en voorzieningen voor duurzame energie     

Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. de maximale bouwhoogte is 3 meter;
  2. de maximale oppervlakte is 15 m².
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is 2 meter;
  2. de maximum bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersregeling, verkeers- of wegaanduiding is 12 meter;
  3. de maximale bouwhoogte van kunstobjecten is 10 meter;
  4. de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is 5 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximum bouwhoogte van bouwwerken, mits dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden, verkeersveiligheid en de stedenbouwkundige kwaliteit.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 6     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 2.500 m2 van de grond wordt geroerd, én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 2.500 m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

6.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 6.3.

6.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 6.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden kan ontstaan, met dien verstande dat:

  1. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden;
  2. alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene aanduidingsregels     

8.1 Veiligheidszone – groepsrisico     

  1. Binnen de op de verbeelding aangegeven 'veiligheidzone - groepsrisico' zijn geen nieuwe gebouwen toegestaan die zijn bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van verminderd zelfredzame personen.
  2. Daartoe behoren in ieder geval (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen, basisscholen, sociale werkplaatsen, of gebouwen of gedeelten daarvan bestemd voor de dagopvang van minderjarigen.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 50 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².

Artikel 10 Parkeren     

10.1 Bouwregel parkeren     

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

10.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

10.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

 

Artikel 11 Parkeren bij wijziging gebruiksfunctie     

11.1 Verbod     

  1. Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019.
  2. Als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

11.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

 

Artikel 12 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

12.1 Voorwaardelijke verplichting waterbergingen     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de "Water- en klimaatadaptatie aanpak (WKA) 2023-2026";
  3. Als de onder lid 2 bedoelde (beleids)regelingen worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

12.2 Uitzondering     

Lid 12.1 is niet van toepassing op bouwplannen waarover voor inwerkingtreding van dit bestemmingsplan privaatrechtelijke afspraken over klimaatadaptatie tussen de initiatiefnemer en de gemeente zijn gemaakt.

12.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de waterberging, zoals bedoeld in lid 12.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

 

Artikel 13 Groenopgave     

13.1 Voorwaardelijke verplichting groenopgave     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen staat vast dat wordt voorzien in minimaal 4 m² aan groenvoorzieningen per toegevoegde woning.
  2. Het gebruiken of (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in Artikel 3, is slechts toegestaan indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
    1. de groenvoorzieningen van 4 m² groen per toegevoegde woning, zoals bedoeld in lid 1, binnen 1,5 jaar na realisatie van de woningen zijn gerealiseerd, en
    2. de groenvoorzieningen als bedoeld in sub a in stand worden gehouden.
  3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 mogen de gronden en gebouwen als bedoeld in Artikel 3 gebruikt worden tot 1,5 jaar na realisatie van de woningen.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijken     

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan IV Emmasingelkwadrant-Fellenoord 2013 (Vonderpark Kwartier)