Buitengebied (Eikenburg)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In 2010 is het bestemmingsplan voor het plangebied Eikenburg vernieuwd, omdat na sluiting van het internaat/pensionaat werd gezocht naar een alternatieve invulling voor de leegstaande gebouwen. De alternatieve invulling werd gevonden in de sector Onderwijs en de sector Welzijn en Zorg. Het huidige bestemmingsplan beperkt echter waardevolle ontwikkelingskansen voor Eikenburg. In opdracht van woningstichting Trudo en de Broeders van Liefde is daarom een strategische visie (masterplan) opgesteld voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Eikenburg. De strategie laat zien dat behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden hand in hand kunnen gaan met het realiseren van nieuwe functies en programma's. De bijzondere groenstructuur kan bijdragen aan de bebouwing en vice versa. Door een intelligente en gefaseerde ontwikkeling kan het saldo natuur behouden blijven of zelfs toenemen, terwijl Eikenburg ook nieuwe functies en gebouwen in zich opneemt.

Omdat het opgestelde masterplan niet past binnen het geldende bestemmingsplan is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. De wijzigingen hebben hoofdzakelijk betrekking op aanpassingen van de huidige infrastructuur, het toevoegen van woningen en het positief bestemmen en verbeteren van de aanwezige dierenweide en moestuin. Uiteindelijk neemt per saldo de huidige bestemming 'Maatschappelijk' af en de bestemming 'Natuur' toe.

Het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'I Buitengebied (Eikenburg)' biedt geen ruimte voor de realisatie van voornoemd planvoornemen binnen het plangebied. Om het plan te realiseren, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld voor de locatie. Dit nieuwe bestemmingsplan is genaamd 'Buitengebied (Eikenburg)'.

Het bestemmingsplan "Buitengebied (Eikenburg)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

verplicht

Topografische kaart (plangebied in rode cirkel)

1.2 Het plangebied     

Het plangebied ligt aan de Aalsterweg. Het plangebied is gelegen in stadsdeel Stratum, in de wijk Kortonjo en in de buurt Eikenburg. Deze buurt is gelegen in het zuiden van de stad, ten noorden van N2/A2 en Aalst.

Het plangebied bevat voor het grootste gedeelte de plangrenzen van het huidige geldende bestemmingsplan "I Buitengebied (Eikenburg)", met uitzondering van de noordkant en twee terreinen in het zuiden van het plangebied. De noordzijde behoort niet tot het plangebied omdat dit terrein (Sint Joris college) een andere eigenaar heeft. De twee terreinen in het zuiden van het plangebied zijn aan het plangebied toegevoegd voor de realisatie van tinyhouses, moestuin en een kloosterboerderij (zie ook paragraaf 2.3).

verplicht

Recente luchtfoto (plangebied rood omlijnd)



Het gedeelte van de Aalsterweg waar Eikenburg is gelegen ligt als een zijweg naast de 'eigenlijke' Aalsterweg. De bebouwing van het landgoed is omgeven door bos en enkele grasvelden. Het Sint-Joriscollege is gelegen ten noorden van het landgoed. Ten oosten van het plangebied liggen sportvelden van o.a. tennisvereniging RPC Eindhoven en honk- en softbalvereniging PSV. Ten westen van het plangebied, aan de andere zijde van de Aalsterweg, zijn de sportvelden gelegen van o.a. hockeyvereniging Oranje Rood, en voetbalvereniging FC Eindhoven. Ten noorden van het plangebied is een woonbuurt gelegen.

1.3 Voorgaande plannen     

Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte binnen het geldende bestemmingsplan "I Buitengebied (Eikenburg)", vastgesteld door de gemeenteraad op 21 september 2010. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied ter plaatse bestemd met de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Natuur'. De bestemming 'Maatschappelijk' is in dit geval bestemd voor gebouwen ten behoeve van (overnachtingsmogelijkheden (anders dan wonen) i.r.t.) maatschappelijke voorzieningen en gebouwen ten behoeve van een campus, waaronder onderwijs, kantoren, dienstverlenende bedrijven en wooneenheden voor studenten van de campus.

De huidige bebouwing is aangeduid met een bouwvlak, waarbinnen een maximum bebouwingspercentage geldt. De kapel en de begraafplaats is specifiek aangeduid.

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan "I Buitengebied (Eikenburg)" (plangebied rood omlijnd)

verplicht

Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (plangebied blauw omlijnd)

Een klein gedeelte van het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied', dat is vastgesteld op 22 augustus 2008. Deze delen hebben de bestemming 'Bos en natuur (GHS)'.

1.4 Leeswijzer     

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Gebieds- en projectprofiel     

In dit hoofdstuk worden zowel het gebied waar de ontwikkeling is beoogd als het project zelf beschreven. Tevens wordt ingegaan op de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten van het project.

2.1 Beschrijving omgeving     

Het plangebied ligt in stadsdeel Stratum. De structuur van het stadsdeel Stratum wordt bepaald door de radiale- en tangentstructuur van Eindhoven. De radialen verdelen Stratum als het ware in "taartpunten" en worden gevormd door de toegangswegen naar het centrum van Eindhoven zoals de Geldropseweg (die gelegen is binnen het plangebied Stratum buiten de ring I 2015), de Heezerweg, de Leenderweg en de Aalsterweg. De door de wegen gevormde taartpunten worden op hun beurt weer doorsneden door de ring en door de doorgaande verbinding Anton Coolenlaan-Floralaan-Tivolilaan- St. Petrus Canisiuslaan.

Eikenburg ligt aan het 'einde' van Stratum, in het zuiden van het stadsdeel. Tussen de Aalsterweg en Roostenlaan is het landgoed gelegen. Het betreft een groene omgeving met veel bos, grasland en sportvelden.

2.2 Beschrijving projectgebied en -profiel     

Op het landgoed Eikenburg zijn de Broeders van Liefde gevestigd. De Congregatie van de Broeders van Liefde is een internationale religieuze congregatie, die zich engageert op maatschappelijk vlak. De Congregatie van de Broeders van Liefde is gesticht in Gent in 1807 en is sindsdien gevestigd in vele landen, waaronder in Nederland o.a. op het landgoed Eikenburg. De Broeders van Liefde kochten in 1894 de Heihoef, het voormalige landgoed van Jonkheer van der Beken Pasteel (1789-1864), met kapel en enkele boerderijen van de Paters Redemptoristen. De naam van het landgoed werd rond 1900 gewijzigd in Eikenburg.

verplicht

Foto van de kapel van het voormalig internaat van de Broeders van Liefde (Rijksmonument)



De Broeders zijn gestart met een jongenspensionaat en een school voor lager en uitgebreid lager onderwijs, tevens voor de Broederopleiding. Het internaat groeide en had op een gegeven moment 350 internen. Eind jaren zestig van de twintigste eeuw werden er een sporthal en zwembad en zeven paviljoens bijgebouwd, om alle leerlingen (later ook meisjes) een goede sportaccommodatie en aangepaste huisvesting te geven. Wegens de terugloop van het aantal leerlingen, kwamen de laatste jaren verschillende paviljoens leeg te staan. Bij gebrek aan belangstelling voor het internaat, is het in 1996 opgeheven. Gezocht werd naar een juiste bezetting van de leegstaande school en paviljoens. Deze gebouwen kregen een bestemming die past bij de doelstelling van de Congregatie: onderwijs en zorg bieden aan mensen met een beperking of ziekte. Momenteel is de bebouwing onder andere in gebruik voor de woonfunctie voor de Communiteit van de Broeders en bij verschillende onderwijsinstellingen en organisaties rondom gezondheid en welzijn.

Oorspronkelijk bevond het plangebied zich op behoorlijke afstand van Eindhoven, vlakbij de heide. Op de plaats van het huidige Eikenburg stond een heide-ontginningshoeve, genaamd 'de Heihoef'. Naarmate de heide verder werd ontgonnen, nam het bos ten behoeve van de mijnbouw toe. Ook breidde de bebouwing gestaag uit. Voor de Tweede Wereldoorlog is Eikenburg nog een bebouwde enclave te midden van het groene productiebos. De stedelijke expansie van Eindhoven en Aalst vanaf de jaren vijftig sluit Eikenburg steeds meer in. Bossen worden gekapt en de bebouwing rukt op.

verplicht

Topografische kaart uit ca. 1900



In de nabijheid van Eikenburg verschijnen de eerste sportvoorzieningen, een ziekenhuis, een woonwijk en later een begraafplaats, scholen en een hotel. Ook op Eikenburg zelf wordt gebouwd, een zwembad, diverse paviljoens en recent het Broederhuis, een centrum voor vroegbehandeling voor kinderen met communicatiestoornissen en taalachterstand, en een schoolgebouw voor bijzonder onderwijs. Het gevolg van deze ontwikkelingen is dat de landschappelijke structuur steeds meer versnipperd is geraakt. De recreatieve relatie met de heide is mede als gevolg van grote infrabundels (A2 en Aalsterweg) afgesneden. De ontsluitingsstructuur van het terrein zelf is ook onoverzichtelijk. Waar vroeger langs de ontginningsassen werd gebouwd, zijn later ook gebouwen in het bos verschenen. De ingang van het hoofdgebouw bevindt zich aan de achterkant, het parkeren is verspreid over het terrein en er lijkt een surplus aan verharding. De bakermat van Eikenburg is evenwel het productiebos met in de kern een lege plek, eerst voor de hoeve en later voor het hoofdgebouw. Door de eeuwen heen is het bos continu veranderd. Er zijn lege plekken ontstaan door kap, die later weer zijn vol gebouwd of gegroeid met nieuw productiehout. Deze cultuurhistorische dynamiek karakteriseert Eikenburg en bepaalt zijn bijzondere identiteit tot op de dag van vandaag. Het huidige bos bestaat uit een patchwork van verschillende monoculturele bosvakken, gescheiden door stevige lanen. Hoewel de diversiteit aan bosvakken een aantrekkelijke kwaliteit is, vormt hun monocultuur, eenzijdige leeftijdsopbouw en dichtheid een knelpunt voor zowel de vitaliteit als de belevingswaarde van het bos. Bouwen in het bos mag vanuit bepaalde perspectieven enigszins discutabel zijn, het volgt wel de historische logica inherent aan de geest van het productiebos. Deze logica kan ook de bakermat zijn van Eikenburgs toekomst.

verplicht

Luchtfoto (genomen vanuit noordwesten)

2.3 Toekomstige situatie     

In het verleden is het bestemmingsplan voor het plangebied Eikenburg al vernieuwd, omdat na sluiting van het internaat/pensionaat werd gezocht naar een alternatieve invulling voor de leegstaande gebouwen. De alternatieve invulling werd gevonden in de sector Onderwijs en de sector Welzijn en Zorg. Het huidige bestemmingsplan beperkt echter waardevolle ontwikkelingskansen voor Eikenburg. Om die reden is een strategische visie (masterplan) opgesteld voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Eikenburg. De strategie laat zien dat behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden hand in hand kunnen gaan met het realiseren van nieuwe functies en programma's. De bijzondere groenstructuur kan bijdragen aan de bebouwing en vice versa. Door een intelligente en gefaseerde ontwikkeling kan het saldo natuur behouden blijven of zelfs toenemen, terwijl Eikenburg ook nieuwe functies en gebouwen in zich opneemt.

Het toekomstbeeld heeft vier belangrijke aanknopingspunten: wonen, zorg, onderwijs, sport & recreatie. Wonen is van oudsher aanwezig op het landgoed met de Broeders. Deze bewoning neemt gestaag af. De ambitie is om het wonen weer belangrijk te maken. Wonen dient weer de omvang en functie te hebben die nodig is voor de leefbaarheid in de toekomst. Voorzieningen voor sport en onderwijs zijn van oudsher op en rond Eikenburg aanwezig en kunnen in functionaliteit en samenwerkingsverbanden een positieve bijdrage leveren aan de (positie)verbetering van Eikenburg. Dat geldt ook voor sport en recreatie. Naast de voorzieningen in de omgeving, bevinden zich rond en door Eikenburg een mooie fietsroute en een langeafstandswandelroute.



Deze aanleiding en de ruimtelijke kansen van het terrein leiden tot het volgende concept:

Eikenburg wordt een gebied met drie schillen: een open plek in het midden, omzoomd door een parkbos en daaromheen het bos. Van het hart naar de randen verloopt de sfeer van cultuur naar natuur. Het hoofdgebouw ligt in de centrale open plek. De bestaande en mogelijk nieuwe paviljoens liggen er als satellieten omheen. Daar worden 9 gezinswoningen (in de vorm van een hofje) en 8 kloostertuinwoningen (in de vorm van 'tiny houses' en/of in een woonboerderij) aan toegevoegd. De structuur van het (park)bos wordt versterkt, zodat de paviljoens ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw en opgaan in de groene parkbosrand. De aanwezige ontsluiting wordt eenvoudig getransformeerd tot een kleinschalige ring, die op de grens ligt van de kern en de rand van het parkbos. Alle paviljoens zijn hiermee op eenduidige wijze te bereiken. Het hoofdgebouw komt vrijer te liggen in de open plek en krijgt daardoor haar monumentale status terug. De deels aanwezige route door het bos wordt aangevuld tot een rondgaande, dolende route. Aan deze route kunnen kleinschalige plekken worden toegevoegd met een vergelijkbare functie als de follies in de Engelse landschapstuinen, ter verhoging van de recreatieve waarde voor de stad.

Het concept kan gefaseerd worden ontwikkeld met overzichtelijke en voor de woonstichting haalbare ingrepen. De eerste ontwikkeling heeft reeds plaatsgevonden. Het Rijksmonumentale hoofdgebouw is getransformeerd tot kloosterlofts. Bewoners dragen bij aan het landgoed door bijvoorbeeld beheer van het bos, vrijwilligerswerk in de zorg of in de moestuinen van de Stadsakkers. Een aantal gebouwen wordt gesloopt en er wordt een eerste stap gezet in de transformatie door het verminderen van het verhard oppervlak en opwaarderen van de groene kwaliteiten en natuurwaarden. Een volgende stap is de reeds uitgevoerde sloop en nieuwbouw van paviljoen Pannenhoef/Leemerhoef binnen de voorwaarden van het huidige bestemmingsplan.

verplicht

Uitsnede schetsontwerp Masterplan fase 2



Vervolgens - en daar is dit bestemmingsplan voor opgesteld - komt de transformatie van de sporthal en de sloop van het kinderdagverblijf, zwembadgebouw en bijbehorende kantoren aan bod. De sporthal wordt getransformeerd naar een vernieuwde, eigentijdse en moderne sportvoorziening met een open uitstraling. In deze fase wordt het ontbrekende deel van de ontsluitingsring aangelegd. Deze stap gaat gepaard met opwaarderen van het parkbos en compenseren van NNB. Het hertenkamp ten oosten van de sporthal maakt plaats voor een hoogwaardige en kleinschalige kloosterboerderij (tevens bedoeld als dagbesteding voor zorg). Ten westen van de sporthal ontstaat een bijzonder en kleinschalig woonmilieu in de kloostertuin (tinyhouses en/of in voormalig schoolgebouw). Dit concept sluit aan bij de moestuinen van de Stadsakkers. De beoogde ontwikkeling overschrijdt niet het nu geldende bebouwingspercentage.

verplicht

Uitsnede schetsontwerp Masterplan fase 3



Tegelijkertijd worden elders op Eikenburg lege plekken aangevuld met bos (fase 4). Binnen de ring worden de huidige wegen getransformeerd tot aangename langzaamverkeerroutes en de tuinen worden opgewaardeerd tot een aantrekkelijk parkbos en de natuurwaarden worden verder versterkt en gecompenseerd.

verplicht

Uitsnede schetsontwerp Masterplan fase 4



In een laatste fase wordt een hof van 9 woningen ten oosten van de sporthal gerealiseerd, gericht op gezinnen. Met de komst van gezinswoningen op het terrein ontstaat meer woningdifferentiatie. Dit is gezien de ambitie en doelstelling van Trudo wenselijk in het kader van o.a. leefbaarheid. De woningen omsluiten een hof en hebben een vlonder naar het landschap. Deze woningen zijn bedoeld als wooncommunity. Tevens is het denkbaar dat bestaande paviljoens in de parkzone getransformeerd worden. Ook dan wordt het omringende bos aangevuld. Zoals het productiebos voortdurend in beweging was, zo verandert het nieuwe Eikenburg tussen de bomen mee. Hier is altijd gebouwd en gesloopt, geplant en gekapt. Deze dynamiek maakte Eikenburg vroeger landschappelijk, cultureel en economisch succesvol. De toekomstvisie is er op gericht de bebouwing meer te concentreren in het hart. Het landgoed wordt opgewaardeerd en de natuurwaarden worden door deze zonering beter geborgd. De visie laat zien dat dynamische ontwikkeling ook de motor kan zijn voor een zinvolle toekomst.

Dit alles is omvat in een masterplan, dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd. Tijdens het bestemmingsplanproces is het verzoek gekomen om het aantal woningen in de kloostertuin met 2 te verhogen, zodat er 8 in plaats van 6 woningen (is opgenomen masterplan) op deze locatie gerealiseerd kunnen worden. Dit is door middel van een addendum inzichtelijk gemaakt in bijlage 1.

verplicht

Mogelijk eindbeeld conform het masterplan



2.3.1 Toelichting op woonprogramma     

Trudo heeft het landgoed verworven in erfpacht. Belangrijke voorwaarde vanuit de Broeders is daarin vastgelegd, namelijk dat de functiemix van Wonen, Zorg en Onderwijs gehandhaafd blijft. Voorwaarde van Trudo is dat, waar dat mogelijk is, de woonfunctie versterkt gaat worden. De Broeders die op het terrein wonen hebben de leefbaarheid altijd op peil gehouden, maar zijn in aantal zodanig afgenomen en in leeftijd zodanig toegenomen, dat het lastig is om die verantwoordelijkheid in te blijven vullen. Waar mogelijk zal Trudo die woonfunctie weer in ere herstellen om de leefbaarheid op termijn te kunnen waarborgen.



Concept modern kloosterleven

Trudo ziet in Eikenburg een uitstekende kans om een specifiek woonmilieu toe te voegen voor hun doelgroep en voor de stad. Dat woonmilieu kenmerkt zich door wonen in een prachtige groene omgeving, waarbij je deel wordt van een gemeenschap die zich, als opvolger van de Broeders, bekommerd om de eigen woonomgeving en verbinding legt met de functies zorg en onderwijs op het landgoed. Dit bijzondere woonmilieu heeft de titel Modern Kloosterleven meegekregen. De oude waarden van het kloosterleven zijn leidend in de transformatie, zoals gastvrij naar de omgeving en de stad zijn, zelfvoorzienend zijn wat betreft voedsel (verbouw groenten en fruit, houden van vee) maar ook wat betreft onderhoud van de gebouwen en de omgeving met een ambachtelijke invulling (meubels, keramiek). Ook het actief meewerken met onderhoud en beheer van het Landgoed en het vormen van een actieve community maakt onderdeel uit van dit woonmilieu.

Per gebouw wordt gestreef naar een functiemix van wonen en andere functies op de begane grond om het concept in te kunnen vullen. Op het Landgoed rondom de gebouwen zijn al diverse initiatieven van én met bewoners tot stand gekomen om dit concept in te vullen, zoals de Stadsakkers, de kloostertuin, de bloemenpluktuin, en de houtwerkplaats. Het houden van (klein)vee staat nog op de planning. Alle activiteiten met door en voor bewoners, maar ook voor de stad.



De transformatieopgave

Bijna alle gebouwen zijn verouderd en toe aan renovatie dan wel vervanging als renovatie niet tegen redelijke kosten mogelijk is. Het hoofdgebouw blijft gehandhaafd vanwege de status van Rijksmonument. Het Broederhuis is een zorggebouw van recente datum, waardoor transformatie niet aan de orde is. Het aantal appartementen in dat gebouw blijft gelijk. De doelgroep zijn bewoners met dementie, afhankelijk van 24 uurs zorg in beschermde woonomgeving.



Programma bestaand, ongewijzigd



Woongebouw Bestaande functie Nieuwe functie Eenheden bestaand Eenheden nieuw
1 Broederhuis Zorgappartementen Broeders Appartementen voor Verpleeghuiszorg 20 20
2 Provincialaat Gemeenschappelijk wonen Mogelijk toekomstig programma 20-25 loft-appartementen of short stay 25 25
Totaal eenheden 45 45

De gebouwen die wel voor transformatie in aanmerking komen zijn

  • Hoofdgebouw, schoolgedeelte, transformeren van onderwijs naar appartementen
  • Hoofdgebouw, woongebouw Broeders, transformatie van gemeenschappelijk wonen naar kleine appartementen, kloosterlofts, eventueel short-stay. Realisatie bij vertrek Broeders, aantal bewoners blijft gelijk, datum uitvoering onbekend.
  • Pannenhoef Leemerhoef, transformatie van onderwijs naar wonen, met ateliers op de begane grond.
  • De Beken, transformatie van dagbesteding en onderwijs naar zorgappartementen voor hospice en verpleegzorg.
  • Naastbeek, transformatie van onderwijs naar wonen, 4 woningen in bestaand gebouw met twee of drie toegevoegde woningen voor de doelgroep gezinnen
  • Oase/ Heihoef: transformatie van zorg naar zorgwoningen en studentenhuisvesting Sportcampus CTO
  • Sportcomplex: transformatie van sport naar een combinatie van sport en wonen in een hof voor gezinnen.



Gerealiseerd en in uitvoering

Inmiddels zijn er op basis van het geldende bestemmingplan drie plannen in uitvoering. Drie plannen zijn nog in voorbereiding. De plannen die in voorbereiding zijn houden verband met de reorganisatie van de functie onderwijs op Eikenburg. De huisvesting van Pleinschool Helder in een van de voormalige pensionaatspaviljoens, is al jaren erg gebrekkig. Hiervoor is nu budget beschikbaar om de onderwijsfuncties van St. Joris te concentreren op haar huidige locatie. Die locatie is feitelijk onderdeel van het Landgoed. Op de onderwijshuisvesting heeft Trudo geen invloed. Door die reorganisatie kan ook St. Annaklooster van drie naar twee locaties wat een duurzamere exploitatie oplevert.



Reeds uitgewerkte en vergunde plannen



Gebouw Bestaande functie Nieuwe functie Eenheden bestaand Eenheden

Nieuw
1 Hoofdgebouw, schoolgedeelte onderwijs Kloosterlofts

appartementen
Schoollokalen leegstand 70 appartementen voor 1-2 pp huishoudens
2 Pannenhoef Leemerhoef Maatschappelijke functies: Therapie,

Dagbesteding gehandicapten,

Kantoor
Kloosterlofts en ateliers 4 eenheden maatschappelijk 28 appartementen voor 1-2 pp huishoudens en 3 kloosterateliers
3 De Beken Hospice, zorgkantoor en onderwijs Hospice en langdurige zorg, zorgkantoor School, dagbesteding

Zorgkantoor en 11 zorgappartementen hospice
40 zorg-appartementen en zorgkantoor

Het woonprogramma In deze drie gebouwen, waarvoor de plannen zijn uitgevoerd dan wel in uitvoering, leveren een extra impuls op zoals bedoeld. De gebouwen, waarin diverse maatschappelijke functies waren ondergebracht, zijn inmiddels getransformeerd met wonen als hoofdfunctie. Er wonen binnenkort 98 1- en 2-persoonshuishoudens in voornamelijk kleine appartementen en 37 geïndiceerde zorg cliënten van Annaklooster.



Resterende opgave: transformatie

De resterende transformatieopgave betreft het gebouw Oase Heihoef. De bouwtechnische staat is op zich redelijk, maar functioneel niet geschikt en het scoort qua duurzaamheid zeer onvoldoende. Momenteel zijn er twee functies in dit gebouw namelijkl huisvesting (kamerbewoning) voor jongeren in het topsportprogramma van CTO in Heihoef en 13 logeerbedden 24 uurszorg voor cliënten van Sint Annaklooster.

De (onzelfstandige) huisvesting voor de topsportstudenten zouden we op het landgoed willen behouden. De 13 logeerbedden van Sint Annaklooster gaan naar de Beken in 2024. Dat gedeelte willen we inzetten voor huisvesting van gehandicapten in combinatie met dagbesteding gericht op dierverzorging (zie concept). Vanwege de exploitatie dienen dat 24 eenheden minimaal te zijn.

Het aantal studenten zou daarbij ongeveer gelijk blijven (50 kamers) en het aantal zorgunits zou moeten toenemen met 9 units, van 13 naar 24.



Resterende opgave: gezinnen

Voor een goede mix aan doelgroepen is een uitbreiding van de huidige doelgroepen met gezinswoningen noodzakelijk. In de bestaande gebouwen is dat nagenoeg niet te realiseren. Daarom zijn er vanaf het eerste masterplan opties gezocht om dat toe te voegen. Het hofje is daarbij als meest aantrekkelijke woonvorm gekozen. In het huidige Masterplan, aangepast na overleg met de Provincie en de gemeente Eindhoven, zijn twee hofjes opgenomen. Een bij de kloostertuin van Stadsakkers en één bij de te maken dierenweide. De combinatie met deze functies kan uitgangspunt zijn voor de identiteit van het woonmilieu en de doelgroep. In beide gevallen zou het om acht tot negen woningen kunnen gaan.



Resume: mogelijk eindbeeld op basis van concept bestemmingsplan

Op het landgoed zijn straks veel verschillende woonvormen te vinden in gebouwen die deels ook adaptief zijn naar nieuwe woonvormen in de toekomst.

Dit overzicht betreft het wonen op Eikenburg, de situatie voor en na de transformatie van de gebouwen, waarvoor een ingreep aan de orde is. Daarbij zijn de zorgappartementen meegenomen omdat deze bewoners ook permanent dan wel langdurig gehuisvest zijn op het landgoed.



Wat betreft het woonprogramma ziet het er als volgt uit.

woonvorm Gebouw Aantallen (afgerond) Status
1 Kleine appartementen voor 1-2 persoonshuishoudens (de Kloosterlofts) Hoofdgebouw

Pannenhoef

Leemerhoef
100







gerealiseerd
2 Onzelfstandige woonruimte t.b.v. de Sportcampus Heihoef 50 Bestaand,

mogelijk nieuw
3 Verpleeghuis Eikenburg Broederhuis 20 Bestaand
4 Communautair wonen Provincialaat 25 Bestaand,

mogelijk nieuw
5 Hospice/24-uurszorg De Beken 40 Uitbreiding, bestaand 25
6 Begeleid wonen WOZOCO Oase 25 Nieuw
7 Hofwonen gezinnen Kloostertuin

Dierenweide
17 Nieuw
Totaal 277



Om dit woonprogramma te realiseren moet het bestemmingsplan in totaal 277 woningen toestaan, waarvan:

  1. 140 reguliere woningen, waarvan 17 nieuw;
  2. 50 onzelfstandige woningen;
  3. 85 zorgwoningen, waarvan 40 nieuw.



Dit betekent dat er feitelijk 17 nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt in onderhavig bestemmingsplan. De beoogde zorgwoningen zijn op basis van het geldende bestemmingsplan reeds toegestaan.



Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, randvoorwaarden en beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.



In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • duurzaam economisch groeipotentieel
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.



Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.



In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin is het volgende aangegeven:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Met artikel 3.1.6 lid 2 Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.



Stedelijke ontwikkeling

Allereerst is hier de vraag aan de orde in hoeverre hier sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".



Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Wanneer geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is geen verantwoording van de ladder benodigd.

Ingevolge de overzichtsuitspraak die is gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) geldt dat bij woningbouwlocaties vanaf 12 woningen in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De ABRS overwoog daarbij het volgende: "Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt."

In paragraaf 2.3.1. is een toelichting gegeven op het woonprogramma. Om dit woonprogramma te realiseren moet het bestemmingsplan in totaal 277 woningen toestaan, waarvan:

  1. 140 reguliere woningen, waarvan 17 nieuw;
  2. 50 onzelfstandige woningen;
  3. 85 zorgwoningen, waarvan 40 nieuw.



Er is dus sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De ladder is daarom van toepassing. In het navolgende wordt de behoefte aan de wooneenheden beschreven.

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan de mogelijkheid gerealiseerd om de bestaande gebouwen rondom het kloostergebouw te transformeren naar andere functies. Deze transformatie is met het nu geldende bestemmingsplan reeds ingezet, omdat de Congregatie van de Broeders van Liefde de gronden in 2013 heeft overdragen aan woonstichting Trudo. De huidige bestemming "Maatschappelijk" omvat een breed pallet aan functies die gelieerd zijn aan maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijs, zorg en bijbehorend wonen (studenten en aan onderwijs gelieerde overnachting). Met dit bestemmingsplan wordt het functiepallet verder verbreed (met o.a. regulier wonen), waardoor de bebouwing blijft voorzien van een duurzame toekomst.

Als enkel sprake is van een planologische functiewijziging dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanige aard en omvang betreft) (ABRvS 20 april 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1075). De toekomstige transformaties van de bestaande bebouwing blijven dan ook buiten beschouwing t.a.v. de beschrijving van de behoefte, al is in het navolgende alsnog ingegaan op de woningbouwbehoefte.



Beschrijving van de behoefte

Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit.

De woningmarkt is per definitie - en zeker voor de middellange en langere termijn - omkleed met de nodige onzekerheden, samenhangend bijvoorbeeld met (veranderende) demografische, economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen. Om hier goed op in te kunnen spelen is in 2019 door het SGE en de provincie een monitoringssysteem ingericht op basis waarvan jaarlijks afspraken worden gemaakt over de woningbouwplanning en -programmering in het SGE. De richtinggevende principes uit de Brabantse Agenda Wonen en de principes uit het Afsprakenkader Wonen 2017 zijn hierbij leidraad. Uitgangspunt is te voorzien in een realistisch, flexibel planaanbod op basis waarvan woningbouwlocaties versneld en vraaggericht worden ontwikkeld.

Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 27.000 woningen in de periode 2019 t/m 2023. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt.

Daarmee kan voor dit plan met maximaal 17 nieuwe woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien. Gelet op de productieafspraken die gemeente Eindhoven met initiatiefnemer Trudo heeft gemaakt over het aandeel sociale woningen, voorziet dit plan tevens in een kwalitatieve behoefte.



In het kader van een goede ruimtelijke ordening is in paragraaf 3.5.3 nader ingegaan op de woningbehoefte.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3) waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Het plangebied is gelegen in (de directe nabijheid van) gebieden die zijn aangewezen als NNB-gebied. Onderhavig bestemmingsplan leidt evenwel niet tot een aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van betreffend gebied. Hier wordt in paragraaf 3.3. en 4.8 verder op ingegaan.

Het plangebied is niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding. Dit geldt ook voor het luchtvaartterrein daar het plangebied gelegen is buiten het obstakelbeheergebied. Het is dan ook niet noodzakelijk om op deze zaken afzonderlijk nader in te gaan.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie     

De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze wordt ingevoerd.

In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.

3.3.2 Structuurvisie     

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

verplicht

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur

De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur

De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur

Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

verplicht

Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014



Toepassing plangebied

Het plangebied bevindt zich in binnen het 'Zoekgebied verstedelijking', 'Groenblauwe mantel' en 'Kerngebied groenblauw'.

De aanduiding zoekgebied verstedelijking geeft aan dat het transformeren van buitengebied naar stedelijk gebied (wonen, werken, voorzieningen, stedelijk groen) afweegbaar is als dat nodig is om in de stedelijke ruimtebehoefte te voorzien.

Nieuwe ontwikkelingen binnen de groenblauwe mantel zijn mogelijk, als deze bestaande natuur-, bodem- en waterfuncties respecteren of bijdragen aan een kwaliteitsverbetering van deze functies of het (cultuurhistorisch waardevolle) landschap. De versterking van de binnen de groenblauwe mantel aanwezige leefgebieden voor plant- en diersoorten vraagt daarbij specifieke aandacht. Het beleid is er op gericht dat de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap toeneemt.

Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur (Natuurnetwerk Brabant) inclusief de ecologische verbindingszones en waterstructuren zoals beken en kreken. Het ruimtelijke beleid is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten. Er is geen ruimte voor (grootschalige of intensieve) ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstellingen voor de NNB en beheer of herstel van de waterstructuren. Bestaande functies en bestaand gebruik binnen de groenblauwe kern worden gerespecteerd.

Dit plan maakt de realisatie van 17 nieuwe wooneenheden mogelijk op een locatie binnen 'Groenblauwe mantel' en 'Zoekgebied verstedelijking'. In dit geval wordt het gebied getransformeerd waarbij enerzijds stedelijke functies worden toegevoegd, maar anderzijds wordt de landschappelijke waarde van het gebied ook sterk verbeterd. Dit is passend binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant. In de navolgende paragraaf wordt hier uitgebreider op ingegaan in relatie tot de Interim omgevingsverordening Brabant.

3.3.3 Interim omgevingsverordening     

De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:

  • provinciale milieuverordening
  • verordenring natuurbescherming
  • verordening ontgrondingen
  • verordening ruimte
  • verordening water
  • verordening wegen

Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.

De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.

In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:

  • Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
  • Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

Het realiseren van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient binnen het 'Stedelijk gebied' plaats te vinden (artikel 3.42 duurzame stedelijke ontwikkeling). In afwijking hierop geldt dat op gronden die zijn aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar', voorzien kan worden van de nieuwvesting van een duurzame stedelijke ontwikkeling, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden (artikel 3.43 afwijkende regels verstedelijking afweegbaar).

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de kaart 'Stedelijke ontwikkeling en erfgoed' van de interim omgevingsverordening opgenomen. Hierin is te zien dat het plangebied is aangewezen als 'Verstedelijking afweegbaar' en met thema 'Cultuurhistorie'



verplicht

Uitsnede Interim omgevingsverordening kaart 3 'Instructieregels gemeenten: stedelijke ontwikkeling en erfgoed'

Beoordeling plan

De voorwaarden die in artikel 3.43 worden genoemd en waaraan voldaan moet worden zijn:

  • binnen het stedelijk gebied is er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte voor de ontwikkeling;

    Onderhavige ontwikkeling ziet op een opwaardering van landgoed Eikenburg. Het huidige bestemmingsplan consolideert de huidige status quo en houdt weinig rekening met de toekomst van de ruimtelijke kwaliteit van de plek. De beoogde ontwikkelingen dragen bij aan de toekomstbestendige ontwikkeling van Eikenburg. Elders in het stedelijk gebied realiseren is dan ook niet van toepassing.
  • de transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed behoort niet tot de mogelijkheden;

    Niet binnen het stedelijk gebied van Eindhoven. Maar hiervan is wel sprake binnen landgoed Eikenburg zelf, omdat het Rijksmonumentaal gebouwencomplex is getransformeerd, zodat leegstand is voorkomen. De beoogde plannen laten zien dat behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden hand in hand kunnen gaan met het realiseren van nieuwe functies en programma's.
  • de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken (afdeling 5.4 Regionaal samenwerken van de omgevingsverordening);

    Zoals beschreven in paragraaf 3.2.3. zal dit plan ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien en past daarmee ook binnen de regionale afspraken.
  • de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting houdt rekening met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied.

    Het plangebied vormt het landgoedensemble van een klein op zichzelf staande kloostergemeenschap dat als samenhangend geheel bij een landgoed is ontworpen. Het huidige bestemmingsplan consolideert de huidige status quo en houdt weinig rekening met de toekomst van zowel de broeders als de ruimtelijke kwaliteit van de plek. De beoogde ontwikkeling en nieuwe strategie voorziet juist in behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied. Van afronding van het Stedelijk Gebied is in onderhavig geval dan ook geen sprake.

Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.



Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit



Een bestemmingsplan geeft bij de evenwichtige toedeling van functies invulling aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik, de waarden in een gebied (toepassing van de lagenbenadering) en meerwaardecreatie.



Zorgvuldig ruimtegebruik



Zorgvuldig ruimtegebruik houdt in dat de toedeling van functies in beginsel plaatsvindt binnen bestaand ruimtebeslag voor bebouwing. In sommige gevallen is uitbreiding mogelijk, wanneer er feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte is. Zorgvuldig ruimtegebruik houdt verder in dat toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Ten slotte moeten gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere permanente voorzieningen binnen een bouwperceel worden geconcentreerd. In paragraaf 3.2.2 is toepassing gegeven aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling gaat niet gepaard met uitbreiding van het ruimtebeslag. Bij deze transformatie is sprake van een bebouwingsafname van circa 900 m2. Zodoende is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.



Waarden in het gebied (lagenbenadering)



De lagenbenadering legt de fysieke leefomgeving uit aan de hand van drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het watersysteem en het biotisch systeem. De volgende laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de effecten daarvan. Verschillende lagen komen aan bod in het masterplan dat voor onderhavig planvoornemen is opgesteld. In het masterplan, dat als bijlage bij deze toelichting is gevoegd, en beschreven staat in hoofdstuk 2, is een beschrijving opgenomen van de aanwezige fysieke waarden en hoe met deze waarden is rekening gehouden bij de totstandkoming van het masterplan. Verderop in hoofdstuk 3 en in de hoofdstukken 4 en 5 komen de verschillende aspecten van de diverse lagen aan de orde. Daaruit blijkt dat deze waarden voldoende bij het plan zijn betrokken.



Meerwaardecreatie



Meerwaardecreatie omvat een evenwichtige benadering van de economische, ecologische en sociale aspecten die in een gebied en bij een ontwikkeling zijn betrokken, waaronder de mogelijkheid om opgaven en ontwikkelingen te combineren waardoor er meerwaarde ontstaat of de bijdrage van een ontwikkeling aan andere opgaven en belangen dan die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn. Daarnaast kan de fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit deel uitmaken van de meerwaardecreatie. De meerwaarde in onderhavig planvoornemen betreft dat de actieve vervolgfunctie bijdraagt aan het herstel en behoud van cultuurhistorisch erfgoed. Naast behoud van het monument en haar culturele waarde, staat bij deze transformatie voorop dat de nieuwe bestemming een kwaliteitsimpuls geeft aan de huidige omgeving. De strategie voor onderhavig planvoornemen laat zien dat behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden hand in hand kunnen gaan met het realiseren van nieuwe functies en programma's. De bijzondere groenstructuur kan bijdragen aan de bebouwing en vice versa. Door een intelligente en gefaseerde ontwikkeling kan het saldo natuur behouden blijven of zelfs toenemen, terwijl Eikenburg ook nieuwe functies en gebouwen in zich opneemt.



Kwaliteitsverbetering landschap



Vanuit het bereiken van een goede omgevingskwaliteit geldt in Brabant sinds 2014 de regeling Kwaliteitsverbetering landschap. Een bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk gebied voorziet daartoe in een regeling.

Op diverse plaatsen in de verordening zijn verbijzonderingen van de kwaliteitsverbetering landschap opgenomen. De verplichtingen die daaruit voortvloeien, maken deel uit van de kwaliteitsverbetering landschap als bedoeld in dit artikel, zoals bijvoorbeeld verplichtingen tot sloop van bebouwing, het saneren van windturbines of de vastgelegde minimale verplichting voor een landschappelijke inpassing bij veehouderijen en mestbewerking.



Soms is nadrukkelijk bepaald dat dit artikel niet van toepassing is omdat de regeling zelf al voorziet in kwaliteitsverbetering, zoals de ontwikkeling van ruimte voor ruimte woningen en landgoederen. Er is derhalve geen sprake van een stapeling van regelingen. Om alle onduidelijkheid over het begrip landschap weg te nemen is duidelijk aangegeven dat het begrip landschap niet alleen betrekking heeft op groenontwikkeling maar ook betrekking heeft op de sloop of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.



Motivatie



Omdat het plangebied formeel in het buitengebied ligt en gelegen is binnen 'Landelijk Gebied' betekent dit dat in het nieuwe bestemmingsplan onder andere een positieve bijdrage aan landschappelijke waarden aangetoond moet worden.

Kwaliteitsverbetering van het landschap ziet niet alleen op groenontwikkeling, maar ook op sloop van bebouwing of uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. De noodzaak van kwaliteitsverbetering van het landschap hangt deels samen met de vraag of er sprake is van een 'ruimtelijke ontwikkeling'. Ingevolge de Interim omgevingsverordening wordt onder een 'ruimtelijke ontwikkeling' verstaan: "bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologisch regime nodig is". In dit geval is er sprake van een ruimtelijke ontwikkeling.



De bestemming en functie van het plangebied verandert van 'maatschappelijk' naar 'gemengd', waarbij hoofdzakelijk nieuwe woningen worden toegevoegd.



Kwaliteitsverbetering



Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen omvatten. Dit aspect is dan ook van toepassing op onderhavig planvoornemen. De investeringen die gedaan worden in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied overstijgen vele malen de benodigde investering. Het plan voorziet in de renovatie van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en het verbeteren van het Landgoed met onder andere het zelfvoorzienende karakter van de moestuin. In dit geval wordt geïnvesteerd in de landschappelijke kwaliteitsverbetering.



Al met al kan dus gesteld worden dat er een aanzienlijke landschappelijke kwaliteitsinvestering plaats vindt. De ruimtelijke maatregelen zijn opgenomen op een inrichtingstekening welke in de regels van die bestemmingsplan juridisch-planologisch is geborgd in een voorwaardelijke verplichting.





Complex van cultuurhistorisch belang

Een bestemmingsplan van toepassing op 'Complex van cultuurhistorisch belang' strekt tot bescherming van de cultuurhistorische waarden van het complex zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart. Nieuwvestiging van functies is mogelijk als is onderbouwd dat dit bijdraagt aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex en past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarin het complex is gelegen.

In 2010 is het bestemmingsplan voor het plangebied Eikenburg vernieuwd, omdat na sluiting van het internaat/pensionaat werd gezocht naar een alternatieve invulling voor de leegstaande gebouwen. Het huidige bestemmingsplan beperkt echter waardevolle ontwikkelingskansen voor Eikenburg. Om die reden is een strategische visie (masterplan) opgesteld voor een toekomstbestendige ontwikkeling van Eikenburg. De strategie laat zien dat behoud en versterking van cultuurhistorische en landschappelijke waarden hand in hand kunnen gaan met het realiseren van nieuwe functies en programma's. De bijzondere groenstructuur kan bijdragen aan de bebouwing en vice versa. Door een intelligente en gefaseerde ontwikkeling kan het saldo natuur behouden blijven of zelfs toenemen, terwijl Eikenburg ook nieuwe functies en gebouwen in zich opneemt.

Voor Landgoed Eikenburg is een 'Cultuurhistorische onderbouwing' opgesteld. In deze rapportage wordt toegelicht hoe de geplande ingrepen ervoor zorgen dat waarden behouden blijven en waar mogelijk verbeterd worden. Deze rapportage maakt als bijlage onderdeel uit van deze toelichting.

Ter plaatse van het plangebied gelden tevens de aanduidingen 'Landelijk gebied', 'Groenblauwe mantel', 'Natuur Netwerk Brabant', 'Grondwaterbeschermingsgebied', Boringsvrije zone' en 'Attentiezone waterhuishouding'.



Natuur Netwerk Brabant (NNB)

Het Natuur Netwerk Brabant (NNB) is een samenhangend netwerk van natuurgebieden en landbouwgebieden met natuurwaarden van (inter-)nationaal belang, zoals de bossen, de heide en vennen, de stuifduinen, de schraalgraslanden, de rivieren en beken. Het doel van het NNB-beleid is het veiligstellen van ecosystemen en het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze leefgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten.

Om de populaties gezond te houden en de genetische uitwisseling te bevorderen, moeten de gebieden groot genoeg zijn en de mogelijkheid bieden voor migratie tussen de gebieden. Om het NNB als zo`n netwerk te laten functioneren, werkt de provincie samen met andere partijen aan het aanleggen van ecologische verbindingszones en het oplossen van faunaknelpunten in de wegenstructuur. Als de omstandigheden in een bepaald gebied (tijdelijk) verslechteren, dan kan een soort uitwijken naar een ander geschikt gebied. In het licht van de klimaatveranderingen is dit van toenemend belang. De ecologische verbindingszones zijn (vaak) langgerekte landschapselementen die als groene schakels de Brabantse natuurgebieden met elkaar verbinden.

Niet alleen het behouden, herstellen en beschermen van bestaande waarden in het natuurnetwerk is belangrijk: er moet ook ruimte zijn voor ontwikkelingen. Juist daarmee ontstaan ook kansen voor de realisering en versterking van het natuurnetwerk. Hiervoor zijn de door Rijk en provincies opgestelde "Spelregels EHS beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS" (20 augustus 2007) van belang.

  1. het 'nee, tenzij-principe': (nieuwe) plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant aantasten, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en er geen alternatieven beschikbaar zijn.
  2. de saldobenadering: als een combinatie van plannen, projecten of handelingen per saldo tot een kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het NNB leidt.
  3. kleinschalige ingrepen: in geval van een kleinschalige ingreep kan de grens van het NNB worden aangepast.



Sluitstuk van de toepassing van de spelregels is dat er compensatie moet plaatsvinden.



De te beschermen ecologische waarden en kenmerken zijn per gebied vastgelegd in een beheertypekaart en in een ambitiekaart. Beide kaarten vormen de kern van het Natuurbeheerplan. De beheertypekaart brengt in beeld wat de actuele situatie is. De ambitiekaart geeft de gewenste eindsituatie (ambitie) aan. Verder zijn de wezenlijke actuele en potentiële waarden van het gebied bijvoorbeeld: natuurdoelen-en kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid of juist geslotenheid en de landschapsstructuur.

Het Masterplan Eikenburg Eindhoven is een ontwikkelingsgericht plan waarbinnen de kansen voor cultuurhistorische en landschappelijke waarden benut worden. De bijzondere groenstructuur kan bijdragen aan de bebouwing en vice versa. Door een intelligente en gefaseerde ontwikkeling kan het saldo natuur behouden blijven of zelfs toenemen, terwijl Eikenburg ook nieuwe functies en gebouwen in zich opneemt. In het kader van het planvoornemen wordt er een ingreep gedaan in het NNB. Conform de Interim omgevingsverordening is het mogelijk een ingreep te doen in het NNB.

In de Interim omgevingsverordening (IOV) is in paragraaf 3.2.3, die betrekking heeft op het NNB, verwoord hoe de bescherming van het NNB is geregeld (artikel 3.15 IOV). Tevens is beschreven volgens welke voorwaarden ontwikkelingen binnen het NNB wel mogelijk zijn. Onder verwijzing naar het toepassingsbereik van deze artikelen en de beperkte ecologische waarde van de strook bos, wordt geconcludeerd dat de aantasting van het NNB als gevolg van het ruimtebeslag van het ontbrekende stuk ring kan worden gezien als een “kleinschalige ingreep” en dat daarom artikel 3.21 IOV (kleinschalige herbegrenzing) de meest voor de hand liggende oplossing is. Voor een verzoek tot wijziging van de begrenzing van het NNB op grond van een kleinschalige herbegrenzing is met name lid 1 van artikel 3.21 IOV van belang: artikel 3.21 Kleinschalige herbegrenzing verplicht

verplicht



Aantasting NNB (oranje) en extra impuls groen en natuur (donkergroen).

Het toekomstige stuk ring ligt aan de rand van een bosvak en heeft een oppervlakte van 370 m² (zie bovenstaande afbeelding). Het bosgebied behoort tot het NNB met als beheertype 'N16.03 Droog bos met productie'. Het beheertype 'Droog bos met productie' bestaat uit verschillende, veelal van oorsprong aangeplante, bosopstanden. Het bostype komt voor op een voedselarme tot lemige, zandige, zure ondergrond. De diversiteit is relatief laag, door de uniforme aanleg en beheer in het verleden.

3.3.3.1 Kleinschalige herbegrenzing     

Artikel 3.21 IOV stelt dat een bestemmingsplan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk kan maken in het geval dat:

1. de aantasting van areaal Natuurnetwerk Brabant kleinschalig is;

2. de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;

3. de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;

4. er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;

5. er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;

6. er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie;

7. op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.

Bij deze uitzondering voor kleinschalige herbegrenzing is de voorwaarde is opgenomen dat er enkel sprake kan zijn van een nieuwe begrenzing als het plan ook leidt tot een versterking van het NNB. Dit kan bijvoorbeeld doordat er knelpunten worden opgelost of een kwaliteitsverbetering ontstaat. Bij een kleinschalige herbegrenzing geldt de voorwaarde dat de gemeente verzoekt om een aanpassing van de grenzen van het NNB.

Hieronder wordt gemotiveerd hoe invulling wordt gegeven aan de hiervoor vereiste onderdelen:

a. De aantasting van het NNB is kleinschalig, het betref 370m2 binnen een groter bosgebied, waarvan ca. 15,4ha NNB is.

b. Volgens het rapport van Faunaconsult d.d. 16 juli 2020 leidt de voorgenomen ingreep niet tot noemenswaardige beperkingen. De aanwezige ecologische waarden worden als volgt omschreven: “Op het oog werd er één vegetatietype in het te kappen bos onderscheiden; open Douglassparrenbos. Hier domineert Douglasspar de boomlaag en groeit er her en der wat braam. Het grootste deel van de bosbodem is in de kruidlaag en struiklaag echter kaal”. Verder werden in het betreffende gebied geen marterachtigen en geen vleermuizen aangetroffen.

c. De ontwikkeling als geheel leidt tot een kwalitatieve en kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB als geheel. Door een efficiëntere ontsluitingsstructuur kan verharding op andere plaatsen in het bos (tevens NNB) verdwijnen. Daar waar verharding in het beukenbos (NNB) ten westen van Pannenhoef/Leemerhoef verwijderd wordt, zal de vrijkomende ruimte aangeplant worden met jonge beuken. Aan weerszijden van het nieuw aan te leggen stuk ringweg wordt het open Douglas sparrenbos aangevuld met soorten die meer bijdragen aan biodiversiteit, zoals zomereiken, krenten, lijsterbes e.d. Ook op andere plaatsen zal verharding in het NNB plaats maken voor groen, bijvoorbeeld ten westen van het zwembad en ter plaatse van het pad naar de werf dat overbodig wordt door aanleg van de ring.

d. Er zijn diverse alternatieven afgewogen, zoals een ander verloop van de ring of het handhaven van de huidige situatie. In beide opties zou verkeer en parkeren niet geconcentreerd kunnen worden in de kern en zou er geen grootschalige ontharding plaats kunnen vinden in de randen van het bos. De aanleg van het ontbrekende kwadrant van de ring ontlast het bos op diverse andere plekken.

e. De aanleg van de ring gaat gepaard met versterking van de ecologische kwaliteiten van het bosvak waarin de ring wordt aangelegd. De monocultuur van met name Douglassparren wordt aangevuld met diverse soorten bomen en heesters, die zorgen voor een polycultuur en gelaagde opbouw van het bos en daardoor meer bijdragen aan de biodiversiteit (zie ook punt c).

f. De oppervlakte van het NNB dat verdwijnt, wordt gecompenseerd volgens artikel 3.22 IOV. In de volgende paragraaf wordt toegelicht hoe hieraan invulling wordt gegeven.

g. Aanleg en beheer van groen is onder te verdelen in twee categorieën:

a. Rondom geplande transformaties of nieuwbouw van gebouwen en infrastructuur.

Bij elke transformatie wordt een inrichtingsplan gemaakt. De termijn is dus gekoppeld aan de ingreep. Op deze manier zijn reeds de terreinen rondom het hoofdgebouw en paviljoen Pannenhoef-Leemerhoef aangelegd. De overige transformaties vinden naar verwachting binnen nu en ca. 15 jaar plaats.

b. Het bosgebied rondom.

Voor het bosgebied is een lange termijn beheervisie opgesteld voor 2019-2034. Het huidige beheer vindt nu en in de toekomst structureel plaats volgens dit beheerplan. Uitvoering vind plaats door Bosgroep Zuid.

Artikel 3.22 IOV bepaalt dat compensatie van het verlies aan NNB naar keuze plaats kan vinden door fysieke of financiële compensatie. In dit geval wordt gekozen voor financiële compensatie, geregeld in artikel 3.24 IOV.

De financiële compensatie wordt bepaald op grond van de omvang van de compensatie, die op haar beurt wordt bepaald door de omvang van het vernietigde of verstoorde areaal en de ontwikkeltijd van de aangetaste natuur. De financiële compensatie is bepaald op € 10,71 per m2. Het totale compensatiebedrag bedraagt:

370 m2 * € 10,71 = € 3.962,70

De financiële compensatie wordt uiterlijk zes weken na de vaststelling van dit bestemmingsplan gestort in de provinciale compensatievoorziening ter uitvoering van de geformuleerde compensatietaakstelling.

Fysieke impuls groen en natuur

Hieronder wordt aangegeven op welke wijze een extra impuls wordt gegeven aan het NNB.

De locatie waar het NNB nog een extra fysieke impuls krijgt, ligt net buiten het huidige NNB, namelijk ter plaatse van de verharde parkeerplaats achter het zwembad. De compensatie sluit aan op een bestaand stuk wigvormig NNB, waardoor het NNB robuuster wordt. De wig bestaat uit een open bos van Amerikaanse eiken, dat in de toekomst door Bosgroep Zuid omgevormd zal worden tot een soortenrijker en gelaagder bostype.

De parkeerplaats wordt omgevormd tot dierenweide met de aanduiding 'Specifieke vorm van natuur - 2 – dierenweide'. De dierenweide zal bestaan uit een grasweide, omzoomd met gemengde hagen (veldesdoorn, liguster, beuk, meidoorn, haagbeuk). In de weide komt een groep zomereiken van 3-5 stuks. In de hoek van de weide wordt een poel aangelegd. De weide achter het zwembad is onderdeel van het grotere geheel met meerdere dierenweides. De weides worden van elkaar gescheiden door halfverharde paden met aan weerszijden een kruidenrijke grasberm met soorten voor vlinders, bijen, hommels en insecten.

De dierenweides met kruidenrijke grasbermen rondom vormen een overgang naar de bestaande bosvakken en bomenlanen. Deze overgangen zijn een aantrekkelijke plek voor insecten en daarmee ook een foerageergebied voor vogels en vleermuizen.

De uitvoering van de fysieke impuls wordt binnen drie jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan afgerond. Het gebied wordt beheerd door de Bosgroep Zuid en kan meegenomen worden in het reguliere bosbeheer van het omliggende gebied waarvan Bosgroep tevens beheerder is. De gemengde hagen worden ca. 2x per jaar gesnoeid. De jonge boomgroep van eiken zal de eerste jaren na aanplant beschermd moeten worden tegen vraat en de kruidlaag zal regelmatig gemaaid moeten worden. Na enkele jaren kan dit beheer omgezet worden in regulier beheer van de hagen, bomen en weide.”.

Verzoek GS

In het kader van de herbegrenzing is een verzoek daartoe op 14 juni 2023 bij GS van de provincie Noord-Brabant ingediend. GS hebben op 19 september 2023 besloten in te stemmen met het wijzigingsverzoek dat leidt tot de hierboven weergegeven Als gevolg hiervan wijzigt de IOV (kaartaanpassing).



Landelijk Gebied

Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies.

Ontwikkelingen in het landelijk gebied leveren een bijdrage aan de versterking en beleving van het landschap, bijvoorbeeld door investeringen in de fijnmazige groenblauwe dooradering van het platteland, in het cultuurhistorisch erfgoed en in de versterking van de recreatieve structuur.



Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied (artikel 3.73)

Artikel 3.73 'Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied' zet diverse provinciale regels uiteen waaraan bestemminsplannen voor niet-agrarische bedrijven aan moeten voldoen binnen het gemengd landelijk gebied. Hieronder wordt initiatief aan de regels getoetst:



Lid 1

Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:



a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:

1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;

Voor het projectgebied is een Masterplan opgesteld. Dit is een ontwikkelingsgericht plan waarbinnen de kansen voor cultuurhistorische en landschappelijke waarden benut worden. De bijzondere groenstructuur kan bijdragen aan de bebouwing en vice versa. Door een intelligente en gefaseerde ontwikkeling kan het saldo natuur behouden blijven of zelfs toenemen, terwijl Eikenburg ook nieuwe functies en gebouwen in zich opneemt.



2. Welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;

3. Hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.

De ontwikkeling voorziet in nieuwe economische dragers en een toekomstbestendig Landgoed Eikenburg. Het behoud van de karakteristieke en landschappelijke kwaliteiten van het bestaande ensemble en de typologie van het landgoed is altijd het uitgangspunt geweest. Onderdeel hiervan is het toevoegen van een nieuwe tijdslaag die als zodanig ook herkenbaar is.



b. Er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;

Alle ontwikkelingen vinden plaats op Landgoed Eikenburg en eigendommen van initiatiefnemer.



c. Overtollige bebouwing wordt gesloopt;

Een aantal gebouwen wordt gesloopt en er wordt een grote stap gezet in het verminderen van het verhard oppervlak en opwaarderen van de groene kwaliteiten en natuurwaarden.



d. De vestiging heeft geen betrekking op:

1. een kantoor met baliefunctie;

2. lawaaisport;

3. mestbewerking.



Hier wordt aan voldaan.



Lid 2. Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:

  1. Over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
  2. Welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
  3. Dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
  4. Dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.



In paragraaf 3.2.3 is ingegaan op de noodzaak en behoefte (het toekomstbestendig maken van het langoed) van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is de beoogde specifieke gebruiksactiviteit expliciet geregeld in onderhavig bestemmingsplan en wordt alles ingepast in beperkte volumes. De gronden welke worden ingezet voor decompensatie, zijn in het bestemmingsplan voorzien van een natuurbestemming.

Daarbij is initiatiefnemer voornemens om eerder de kwaliteit te verhogen in plaats van de kwantiteit. De beoogde omvang is daarom ook op langere termijn van voldoende grootte voor de beoogde ontwikkeling.



Lid 3. Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:

  1. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
  2. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
  3. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.



Hier wordt aan voldaan zoals beschreven in deze toelichting.



Groenblauwe mantel

Het plangebied ligt gedeeltelijk in de Groenblauwe mantel. Om de beoogde situatie te kunnen realiseren is het noodzakelijk om een ingreep te doen in het Groenblauwe mantel. Voor nieuwe ontwikkelingen worden onder strikte voorwaarden via de spelregels voor het NNN diverse mogelijkheden geboden. Deze zijn opgenomen in de Interim Omgevingsverordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. In deze paragraaf en in paragraaf 4.7 wordt onderbouwd dat in het kader van onderhavige ontwikkeling aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken worden gewaarborgd.



Grondwaterbeschermingsgebied

Een bestemmingsplan van toepassing op 'Grondwaterbeschermingsgebied' strekt mede tot bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem. 2. Functies en activiteiten die risico's geven voor de kwaliteit van het grondwater, zoals stedelijke ontwikkeling, het houden van evenementen en milieubelastende activiteiten die (potentieel) schadelijke stoffen gebruiken, dienen beperkt te worden. Ook het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater dient voorkomen te worden. Daarnaast is het gebruik van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal verboden.



Attentiezone waterhuishouding

Het plangebied ligt bovendien ook in de attentiezone waterhuishouding. In hoofdstuk 5 (waterparagraaf) wordt onderbouwd dat in het kader van onderhavig planvoornemen de waterhuishouding wordt beschermd en wordt aangetoond dat het initiatief geen negatief effect heeft op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.



Boringsvrije zone

Een bestemmingsplan van toepassing op 'Boringsvrije Zone' strekt mede tot het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen en stelt regels die het risico op schade aan de bodem en het zich daarin bevindende grondwater voorkomen.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven     

Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.

De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.

Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.



Brainportregio

De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.



Ambitie

Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:

  • economische wereldspeler;
  • gezonde en toekomstbestendige stad;
  • een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
  • een authentieke stad met sterke gebieden.



Van ambitie naar stedelijke opgaven

Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.

De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.

De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.

Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:

  • Werken aan een gezonde groei van de stad
  • Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
  • Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
  • Werken aan een duurzame en concurrerende economie
  • Werken aan de energietransitie van de stad
  • Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid



Samen werken aan de stedelijke opgaven

Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.



Plangebied

Onderhavige ontwikkeling voorziet met deze transformatie in een toekomstbestendige ontwikkeling van Eikenburg, inclusief groene en duurzame toepassingen. Daarnaast is de cultuurhistorische waarde van dit gebied verder op een herkenbare manier meegenomen in de nieuwe ontwikkeling en voldoende afgestemd op de ensemblewaarde van de aanwezige gebouwen. Hiermee geeft het invulling aan de ambities in de Omgevingsvisie.

3.5 Volkshuisvesting     

3.5.1 Regionaal beleid     

Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 17 nieuwe woningen mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft de gemeente Eindhoven. Samen met de acht omringende gemeenten (Best, Geldrop-Mierlo, Helmond, Nuenen. Oirschot, Son en Breugel, Veldhoven en Waalre) vormt Eindhoven het Stedelijk Gebied Eindhoven. In dit verband werken de gemeenten samen aan regionale opgaven op het gebied van wonen. Het SGE is een subregio van de Metropoolregio Eindhoven, die in totaal 21 gemeenten omvat.



Afsprakenkader wonen 2017

Zowel in de gemeente Eindhoven als in de overige SGE-gemeenten is de woningbehoefte groter dan de totale harde plancapaciteit. De sterke economische groei in de Brainportregio stelt de gemeenten in het SGE voor de dubbele opgave om voldoende woningen toe te voegen om de groei van de bevolking te kunnen opvangen, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Om dit te realiseren, besloten de negen gemeenten woningbouwafspraken te maken en de woningbouwproductie programmatisch af te stemmen vanuit een gezamenlijke visie op wonen. In het Afsprakenkader wonen 2017 hebben de SGE-gemeenten vastgelegd dat zij majeure en nieuwe projecten gefaseerd en gezamenlijk ontwikkelen, zodat deze elkaar versterken en niet beconcurreren. Ook is in het Afsprakenkader Wonen opgenomen dat hierbij bij voorkeur gekozen wordt voor inbreiding en transformatie. Nieuwe uitbreidingslocaties worden in principe de komende jaren niet meer toegevoegd.



Woondeal 2019-2023

Op 7 maart 2019 heeft Eindhoven, samen met de andere SGE-gemeenten en de provincie Noord-Brabant, een Woondeal gesloten met de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). De Woondeal is gericht op het versnellen van de woningbouwproductie in het SGE. Deze versnelling moet in de periode tot 2024 zo'n 27.000 woningen opleveren. Voor Eindhoven komt dit neer op een productie van 15.000 woningen, gemiddeld 3.000 per jaar. Dit komt overeen met de in het onderzoek Marktmechanismen op de Eindhovense woningmarkt (2018) geraamde behoefte.

In navolging van het Afsprakenkader Wonen SGE 2017, is in de Woondeal vastgelegd dat de ontwikkeling van groen-stedelijke woonmilieus zich zal concentreren op de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waalre Noord en Zilverackers. Het zwaartepunt voor de realisatie van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring. Naast het Afsprakenkader is de Brabantse Agenda Wonen een belangrijke leidraad bij de uitvoering van de Woondeal.



Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven 2019

In de Visie op wonen stedelijk gebied Eindhoven uit april 2019 geven de SGE-gemeenten een kwalitatieve invulling aan het Afsprakenkader 2017. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van twee conceptuele handvatten: de kwadrantenbenadering en de uitgewerkte Brainport Principes. De kwadrantenbenadering bevordert de diversiteit bij nieuwe woningbouwprojecten door in te zetten op de eigenheid en kwaliteiten van alle afzonderlijke plekken binnen het SGE. De Brainport Principes zijn algemene kwaliteitscriteria waaraan ieder woningbouwproject wordt getoetst. Zo houden de regiogemeenten zichzelf scherp in het maken van unieke woongebieden die van toegevoegde waarde zijn op het bestaande palet in de regio.



Regionaal woningbehoefteonderzoek 2021

In 2020 hebben de gemeenten in het SGE gezamenlijk opdracht gegeven aan Stec Groep voor de uitvoering van een regionaal woningbehoefteonderzoek voor de periode tot 2040.



Kwantitatieve opgave

In het in mei 2021 gereedgekomen Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven wordt onderbouwd dat het aantal huishoudens in het SGE tot 2040 naar verwachting met circa 48.700 zal toenemen. Daarnaast is er een opgave om het huidige woningtekort in te lopen. De totale woningbouwopgave voor het SGE komt daarmee uit op 53.900 woningen tot 2040.

In de gemeente Eindhoven zouden volgens dit onderzoek tot 2040 ongeveer 35.280 extra woningen moeten worden gerealiseerd. De behoefte aan extra woningen is vooral fors in de periode 2020-2025. In de eerst komende 5 jaar is er regionaal een uitbreidingsbehoefte van circa 16.400 woningen, circa 30% van de woningbehoefte tot 2040. In de MIRT-afspraken met het Rijk is vastgelegd dat de gemeenten in het SGE tot 2040 de bouw van 62.000 woningen faciliteren.



Kwalitatieve opgave

Het Regionaal woningbehoefteonderzoek voor het stedelijk gebied Eindhoven geeft ook inzicht in de (ontwikkeling van) de kwalitatieve woningbehoefte. De verwachte groei van het aantal huishoudens is volgens dit onderzoek terug te zien in alle leeftijdsgroepen, maar vooral onder 65-plussers. Waar gezinnen nu nog het merendeel van alle huishoudens in het SGE vormen, bestaat in 2040 het grootste gedeelte van de huishoudens uit alleenstaanden en stellen van 65 jaar of ouder.

Afhankelijk van de mate van doorstroming in de woningmarkt gaat 41% tot 55% van de regionale woningvraag tot 2040 uit naar een appartement. De vraag naar appartementen is op lange termijn structureel hoog. Het overige deel van de vraag gaat uit naar grondgebonden woningen. Vooral in de eerst komende jaren is de vraag naar grondgebonden woningen groot. Op lange termijn neemt deze opgave naar verwachting wel af. Een opvallende bevinding van het onderzoek is dat woningzoekenden tot 35 jaar de voorkeur geven aan een (betaalbare) grondgebonden koopwoning, maar in de praktijk vaker (dan gewenst) verhuizen naar een huurappartement. Dit zien we zowel in de sociale als in de vrije huursector. Voor stedelijke doelgroepen geldt dit tot en met de hoge inkomens, voor suburbane en landelijke doelgroepen primair voor de middeninkomens.

De woningbehoefte in Eindhoven is voornamelijk stedelijk georiënteerd. Het overgrote deel van de woningbehoefte gaat uit naar een grondgebonden woning in een stedelijk woonmilieu buiten het centrum. Opvallend is dat een klein deel van de behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum stedelijk milieu landt. Deze vraag kan worden opgevangen door het realiseren van een meer hybride woonvorm, zoals gezinsappartementen in het centrum van Eindhoven.



Specifieke doelgroepen

De toename van het aantal 65-plus huishoudens zorgt ook voor een groeiende behoefte aan woningen die geschikt zijn voor zelfstandig wonen met ondersteuning en zorg aan huis. In de periode tot 2040 wordt een sterke toename verwacht van het aantal inwoners met een indicatie voor langdurige zorg. Door het extramuraliseringbeleid van de rijksoverheid zal het aanbod van intramurale verzorgingsplaatsen naar verwachting niet evenredig meegroeien.

Een specifieke woningvraag is verder te verwachten van studenten. In de gemeente Eindhoven wordt tot het collegejaar 2027-2028 een groei van 120 tot 660 uitwonende studenten verwacht. In de gemeente Helmond blijft het aantal uitwonende studenten tot het collegejaar 2027-2028 naar verwachting stabiel. Voor de andere gemeenten in het SGE is geen informatie beschikbaar over de woningbehoefte van studenten.

De vraag van kennismigranten (expats) maakt onderdeel uit van de totale woningvraag in het SGE. Deze groep woningzoekenden richt zich met name op de gemeente Eindhoven. Volgens onderzoek van het PON zijn in het Stedelijk Gebied Eindhoven daarnaast bijna 20.500 arbeidsmigranten werkzaam, die veelal productiewerk verrichten.

In november 2020 stelden de SGE-gemeenten het Afsprakenkader Huisvesting Arbeidsmigranten Stedelijk Gebied Eindhoven vast. De regionale ambitie is om in de periode 2021 tot en met 2024 circa 4.000 humane huisvestingsplaatsen voor arbeidsmigranten te realiseren. Er zijn geen afspraken over specifieke aantallen per gemeente, maar iedere gemeente heeft passend bij de aard en omvang een eigen verantwoordelijkheid. In het afsprakenkader wordt onderscheid gemaakt tussen twee typen huisvesting: tijdelijke huisvesting (korter dan 2 tot 3 jaar) en permanente huisvesting (arbeidsmigranten die zich definitief vestigen in Nederland). Hierbij is bekend (op basis van ervaring) dat zo'n 80% van de arbeidsmigranten in de regio er op tijdelijke basis is en zo'n 20% zich definitief vestigt. De woningbehoefte van arbeidsmigranten die zich definitief in het SGE willen vestigen, maakt onderdeel uit van de totale regionale woningbehoefte.

Beoordeling plan

De realisatie van 17 wooneenheden is passend in het regionaal woonbeleid van het SGE en de Woondeal.

3.5.2 Lokaal beleid     

Woonvisie

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad Eindhoven groeit en wil verder verstedelijken, in het bijzonder in het gebied binnen de Rondweg (Ring). Tot 2030 wil de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen dit gebied realiseren. Hierbij wordt gestreefd naar een gemengde en gevarieerde woonomgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En die tegelijkertijd ook groen en gemoedelijk blijft.

Solidaire stad

De gemeente wil dat Eindhoven een inclusieve en solidaire samenleving is. De meeste inwoners kunnen hierin zelf hun plek vinden. Minder zelfredzame inwoners worden hierbij ondersteund. Door de vergrijzing en de decentralisatie van de langdurige zorg, neemt de vraag naar passende huisvesting voor ouderen en bijzondere doelgroepen toe. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie van bijzondere doelgroepen in bepaalde wijken is ongewenst.

Innovatieve stad

De gemeente Eindhoven daagt ontwikkelaars van nieuwe woningen uit om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. Ook in de aanpak van de bestaande woningvoorraad en in de transformatie van kantoren en zorgvastgoed is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen. Voor inwoners die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte, die snel beschikbaar en financieel bereikbaar is, worden in Eindhoven flexwoningen ontwikkeld. Dit biedt tevens kansen voor transformatie van leegstaand vastgoed. Verder wil de gemeente Eindhoven dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door (collectief) particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast wil de gemeente dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor huishoudens met een hoger inkomen.

Woonprogramma Eindhoven 2021-2025

Vanwege de hoge dynamiek op de woningmarkt heeft de gemeenteraad op 15 december 2020 het Woonprogramma 2021-2025 vastgesteld. Het Woonprogramma sluit aan bij eerder vastgesteld beleid voor wonen en de fysieke leefomgeving. De ambities uit de Woonvisie 2015 blijven cruciaal voor de ontwikkeling van de stad, maar komen door de snelle prijsstijgingen in de afgelopen jaren in een ander daglicht te staan. Met het oog daarop kiest de gemeente voor een accentverschuiving richting de volgende ambities:

  1. forse groei van de woningvoorraad (binnen én buiten de ring) om de grote groei van woningen te kunnen opvangen;
  2. een evenwichtig woningaanbod, zodat alle inwoners een betaalbare woning kunnen vinden;
  3. voldoende geschikte woningen voor kwetsbare inwoners.



Eindhoven streeft ernaar om jaarlijks minimaal 3.000 extra woningen aan de voorraad toe te voegen. Voor de stad als geheel is voor de periode 2020-2022 de onderstaande differentiatie leidend:

verplicht



Deze percentages hoeven niet bij elk woningbouwproject gerealiseerd te worden. De exacte invulling op projectniveau is onder meer afhankelijk van het (beoogde) woonmilieu en de bestaande woningvoorraad in het betreffende gebied. Het streefpercentage van 20% sociale huur is opgenomen in het Collegeprogramma 2018-2022. Voor de periode daarna voorzien we een noodzakelijke groei naar 30%.

3.5.3 Woningbouwbehoefte     

Kwalitatieve behoefte

In paragraaf 2.3.1. is een toelichting gegeven op het woonprogramma. In het plangebied zijn voornamelijk wooneenheden beoogd in de vorm van woningen voor de sociale woningbouw. Onder sociale woningbouw kan ook verstaan worden dat bewoners de eigen woning bouwen (CPO) en dat die bewoners daarvoor de grond pachten voor een eindige periode. Daarmee is sprake van een situatie die vergelijkbaar is met 'Slimmer Kopen', een erkende vorm van sociale woningbouw.

Uit het meest recente regionaal woningmarktonderzoek (2018) blijkt dat er nog een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. In het huursegment zijn de grootste tekorten in de betaalbare huurprijsklasse (€ 418 tot € 711). In absolute zin is dit het grootste theoretische tekort in alle prijsklassen van zowel huur als koop.



Kwantitatieve behoefte

Uit het 3.2.2 en 3.5.1 blijkt dat ook kwantitatief voldoende ruimte is om deze woningen te realiseren.

Deze ontwikkeling voorziet zowel in een kwalitatieve behoefte als kwantitatieve behoefte. Daarnaast sluit dit plan aan bij de gemeentelijke woonvisie.

3.5.4 Kamerverhuur en woningsplitsing     

Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.

3.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden     

3.6.1 Archeologie     

Wettelijk en beleidsmatig kader



Nationaal beleid

Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.



Gemeentelijk beleid

De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.



De geactualiseerde archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en - na inwerkingtreding van de Omgevingswet - het omgevingsplan.



Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieën (de categorieën 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten én diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Archeologisch kader

De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.

Plangebied

Op de geactualiseerde archeologische verwachtings- en waardenkaart bevinden zich in het plangebied verschillende categorieën met archeologische (verwachtings)waarden. Deze categorieën zijn op de hieronder staande afbeelding opgenomen. Het gaat om de categorieën 3, 4, 5, 6 en 8. Vanuit beleidsmatig oogpunt is per categorie aangegeven wat voor een archeologische onderzoeksplicht hieraan gekoppeld is. Is de oppervlakte én diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van een planontwikkeling groter dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek verplicht. De gemeentelijk adviseur archeologie kan aangeven welke vorm van archeologisch (voor)onderzoek noodzakelijk is voor de aanvraag.



Is de oppervlakte óf diepte van de bodemverstorende activiteiten ten behoeve van een planontwikkeling kleiner dan de ondergrens, dan is een archeologisch (voor)onderzoek niet verplicht.

verplicht

Uitsnede archeologische waardenkaart 2022 (plangebied blauw omcirkeld)

verplicht

Renvooi behorend bij de archeologische waardenkaart 2022

Conclusie

De categorieën zijn op de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 3' (gebieden van categorie 3), 'Waarde - Archeologie 4' (gebieden van categorie 4), 'Waarde - Archeologie 5' (gebieden van categorie 5) en 'Waarde - Archeologie 6' (gebieden van categorie 6).

Meldingsplicht toevalsvondsten

De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden. .

3.6.2 Cultuurhistorie     

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De overzichtskaart met cultuurhistorische waarden bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en gebouwd erfgoed.

Op de waardenkaart historisch cultuurlandschap zijn aangegeven en gewaardeerd de historische landschappelijke gebieden (incl. historische nederzettingslocaties) en elementen (landschapselementen infrastructuur, waterstaat, opgaand groen, religie en funerair erfgoed en reliëf), die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

Op de waardenkaart historische stedenbouw en gebouwd erfgoed zijn aangegeven de beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, gemeentelijke archeologische monumenten, cultuurhistorisch waardevolle objecten, historisch waardevolle kunstwerken, historische wegen en waterlopen, historisch-stedenbouwkundige structuren en waardevol aangelegd groen en bomen, die belangrijk zijn voor de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling van Eindhoven.

verplicht

verplicht

Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart 2022 (overzichtskaart) (projectgebied rood omleind) met de daarbij behorende legenda

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied is sprake van verschillende cultuurhistorische waarden. Voor Landgoed Eikenburg is een cultuurhistorische onderbouwing opgesteld (bijlage 2 bij de toelichting). In deze bijlage wordt toegelicht hoe de geplande ingrepen ervoor zorgen dat deze waarden behouden blijven en waar mogelijk verbeterd worden. Dit gebeurt o.a. door een schriftelijke toelichting van de ingrepen, een vergelijking van de waardenkaarten met het Masterplan en foto's van de locatie ter plaatse.

3.7 Verkeer en parkeren     

Verkeer

Het plangebied is goed bereikbaar. Volgens de nota 'Eindhoven op Weg' (2013) is de Aalsterweg aangewezen als gebiedsontsluitingsweg.

De woningen worden voor auto's ontsloten via de aansluiting op de Aalsterweg. Dit geldt tevens voor langzaam verkeer, echter is het plangebied ook bereikbaar via de Roostenlaan. De realisatie van 17 woningen zullen geen verkeerskundig negatieve effecten opleveren op de omliggende wegenstructuur, ook gezien het feit dat de locatie nabij de Aalsterweg is gelegen.



Autoparkeren

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Daarbij dienen de parkeernormen uit de Nota Parkeernormen 2019 gehanteerd te worden.

De parkeernormen uit 2016 zijn geactualiseerd, maar wel met voorwaarden om parkeeroverlast in woonwijken te voorkomen. Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. Dat betekent ook dat bewoners op zo'n nieuwe locatie geen recht hebben op een gemeentelijke parkeervergunning of bezoekersregeling indien betaald parkeren wordt ingevoerd. Zo wordt meer mogelijk gemaakt en wordt gezorgd voor een goede leefbaarheid in wijken en buurten.

Voor het masterplan is een separate parkeernotitie opgesteld. Hierin is het parkeren (en mobiliteit) verder uitgewerkt. De rapportage hiervan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Tijdens het bestemmingsplanproces is het verzoek gekomen om het aantal woningen in de kloostertuin met 2 te verhogen, zodat er 8 in plaats van 6 woningen op deze locatie gerealiseerd kunnen worden. De parkeerbehoefte gaat hiermee van 7 naar 9 parkeerplaatsen. In totaal zit er een overmaat van 5 parkeerplaatsen over het hele masterplan. Deze toename vormt dus geen belemmering voor het beoogde planvoornemen.

In totaal zit er een overmaat van 5 parkeerplaatsen over het hele masterplan. De parkeerbehoefte is zoveel mogelijk per deelgebied opgelost. Dit lukt echter niet overal. In deelgebied D is er een tekort aan parkeerplaatsen. Dit wordt opgevangen in de gebieden A en I. In deelgebied E ontstond in eerste instantie een tekort vanwege de manier waarop de parkeerbehoefte van de sporthal wordt berekend in de parkeertool. De uitkomst van de parkeertool komt echter niet overeen met het gebruik van de sporthal, i.e. sporten op inschrijving tot max 12 personen. Daarom is er teruggerekend naar het maximaal aantal benodigde parkeerplaatsen. Dit is als uitgangspunt genomen voor de parkeerbalans van deelgebied E. In deelgebied H is een tekort aan 2 parkeerplaatsen, dit is opgelost met een overschot in deelgebied G. De conclusie is dat per deelgebied enkele overschotten of tekorten ontstaan. Over het gehele plan genomen zijn er ruim voldoende parkeerplaatsen voorzien, en kan worden voldaan aan de Nota Parkeernormen 2019.



Fietsparkeren

Vanuit de parkeertool zijn 45 stallingen benodigd voor fietsen (3 fietsen per nieuwe woning). Elke woning krijgt een eigen berging in het achtererfgebied of op het bouwterrein waar 3 fietsen kunnen worden gestald. Hiermee wordt voldaan aan de Nota Parkeernormen 2019.

3.8 Groen     

3.8.1 Groenbeleidsplan     

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.



Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Onderhavig plangebied is grotendeels gelegen binnen de strategie 'Stad, groen beeldbepalend'.



Strategie: Stad, groen beeldbepalend

Het plangebied is grotendeels gelegen binnen de strategie 'Stad, groen beeldbepalend'. Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter die bovendien aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor ruimtelijk versterken. De verweving van rood en groen manifesteert zich in deze gebieden op allerlei manieren: kleinschalig en grootschalig, in privé- en openbare ruimtes. Het karakter is vaak afhankelijk van de aangrenzende groenstructuur en kan dus zowel landschappelijk als stedelijk zijn. Het beleid is gericht op het behouden en ontwikkelen van het bijzondere groene imago en de aansluiting op de groenstructuur. De groene beleving staan voorop. De specifieke kwaliteit en identiteit van een plek moet daarom worden beschermd en versterkt.

Bouwen is in deze gebieden beperkt mogelijk mits het groene karakter centraal blijft staan. In de nader uit te werken ontwerprichtlijnen wordt beschreven wat dat in de praktijk betekent. Om het groene karakter te beschermen geldt in ieder geval een algehele kapvergunningsplicht, ook voor private percelen. Deze vergunningplicht is opgenomen en bestuurlijk vastgesteld in de Verordening Bomen en Nadere regels bomen.

verplicht

Uitsnede ruimtelijke strategieën Groenbeleidsplan 2017



Beleidsregel groencompensatie

Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.

Deze Beleidsregel is niet van toepassing bij locaties buiten het bestaand stedelijk gebied, zoals aangegeven in de plankaart behorend bij de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant. In dat gebied is de Verordening ruimte (is nu Interim Verordening) leidend.

Door Buro Lubbers is een Masterplan opgesteld voor Landgoed Eikenburg en is door hen uitgebreid ingegaan op de groene inpassing (groenplan) voor het landgoed. Beide documenten zijn als bijlage toegevoegd bij deze toelichting. De hoeveelheid groen neemt toe als gevolg van vermindering van de bebouwing en verharding. Per saldo gaat het om een totale oppervlakte van 4.145 m² extra groen ten opzichte van de huidige situatie. Dit nieuwe groen wordt o.a. ingezet in NNB (zie ook de ecologische waardebepeling t.b.v. van het aanvullend natuuronderzoek van Faunaconsult in de bijlage), achter het zwembad en ten westen van Pannenhoef-Leemerhoef.



Gelet op het voorgaande voldoet dit plan aan het Groenbeleidsplan en Beleidsregel groencompensatie.

3.8.2 Beleid Bomen     

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.



Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021. Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.



Verordening Bomen 2021

In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.



Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:

  • bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
  • een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
  • een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht op grond van artikel 6 of een overeenkomst met het college.
  • voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.



Groene kaart

Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:

  • Groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
  • Groenarme gebieden;
  • Centrumgebied;
  • Bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
  • (Particuliere) percelen groter dan 250 m2.



De informatie op de groene kaart is nodig om:

  • Te duiden waar de waardevolle bomen staan;
  • Te duiden waar de monumentale bomen staan;
  • Inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
  • Inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiële compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.



Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.



Compensatieplicht bomen

Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.



Nadere regels voor compensatie

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.

3.8.3 Bomen Effect Analyse     

Het plangebied is gelegen in een bosachtig gebied. Ten behoeve van de realisatie zijn werkzaamheden noodzakelijk binnen de kwetsbare boomzone. Door FJboomadvies is middels een BEA onderzocht wat de effecten van de plannen zijn op de duurzame instandhouding van de bomen. Deze rapportage is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste conclusies uit deze rapportage.



De BEA is uitgevoerd op 3 locaties op Landgoed Eikenburg:

  • Locatie 1 betreft de locatie waar een "ringweg" wordt aangelegd ten noordwesten van het kloostergebouw. Het doel van de BEA op deze locatie is het bepalen van de bomen, die noodzakelijkerwijs verwijderd moeten worden en het bepalen van de bomen, die duurzaam behouden kunnen blijven;
  • Voor locatie 2 is geen BEA uitgevoerd. Er is inmiddels besloten om de "ringweg" aldaar exact op de bestaande infrastructuur te projecteren, zodat de bestaande bomen aldaar behouden kunnen blijven;
  • Voor de locatie 3 en 4 (kloostertuinwoningen en huurwoningen) zijn BEA's uitgevoerd, waarbij inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de bomen duurzaam behouden kunnen blijven. Feitelijk de minimale ontgravingsgrens uit het hart van de bomen. De uitgangspunten worden gebruikt in het vervolg van het planproces.

verplicht

Locaties BEA

Locatie 1: ringweg

Uitgangspunt is dat de ringweg geprojecteerd wordt conform het Masterplan. Daarbij wordt vooralsnog uitgegaan van een (asfalt)breedte van 4 meter een totale ontgravingsbreedte van 5 meter. Op basis van de locatie van de ringweg, de kwaliteitsbeoordeling van de bomen en de resultaten van het groeiplaatsonderzoek, is per boom bepaald of deze noodzakelijkerwijs verwijderd moet worden of duurzaam behouden kan blijven. In onderstaande tabel is dit advies voor de bomen op locatie 1 samenvattend weergegeven.

verplicht



Locatie 3: Kloostertuinwoningen

Voor de boom K is de minimale afstand van de bebouwing uit het hart van boom bepaald. deze bedraagt 4 meter. Indien de boomvakken A en B behouden blijven en in de nabijheid de bebouwing wordt gepland, wordt geadviseerd bij boomvak A de bebouwing te projecten minimaal 4 meter uit het hart van de bomen. Bij Boomvak B minimaal 5 meter uit het hart van de bomen.



Locatie 4: Huurwoningen

De minimale afstand van bebouwing uit het hart van de boom betreft 4 meter. Vanaf 4 meter is een bouwhoogte mogelijk tot 5 meter. Vanaf 7 meter is een bouwhoogte van ca. 7 meter mogelijk. Gezien de matige conditie van de boom, moeten eventuele snoeiingrepen (anders dan verwijderen van dood hout) zo beperkt mogelijk blijven.



Algemeen

Om onnodige schade te voorkomen moeten bij het werken rondom bomen randvoorwaarden en maatregelen in acht worden genomen. Samen met enkele aanbevelingen worden deze in hoofdstuk 6 van het rapport benoemd.

3.9 Kabels, leidingen en straalpaden     

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf     

4.1 Milieueffectrapportage     

4.1.1 Wettelijk kader     

Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.

Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.

De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:

  • Kolom 1: de activiteit zelf
  • Kolom 2: drempelwaarden activiteit
  • Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
  • Kolom 4: de besluiten

De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.

In dit kader zijn met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:

  1. de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
  2. de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
  3. de mogelijke gevolgen van de activiteit.

Plangebied

Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.

Binnen het plangebied worden 17 wooneenheden gerealiseerd als onderdeel van een transformatie van een landgoed. Uiteindelijk is er zelfs sprake van een bebouwingsafname. Het plangebied ligt in randstedelijk gebied en de beoogde woningen passen goed op deze locatie. Ook gezien het feit dat de ontwikkeling is voorzien op een reeds aanwezig bebouwingscluster in de vorm van Landgoed Eikenburg.

Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit en hoeft hierdoor niet te worden opgeschaald. Het plangebied is goed bereikbaar. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost. Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de uitgevoerde onderzoeken aantonen dat het realiseren van deze woningen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt.

4.1.2 Conclusie     

Gelet op voorgaande afwegingen is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.



Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.



Toepassing plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 17 wooneenheden en de toekomstige transformatie van de bestaande gebouwen in de ring rondom het voormalige klooster. In de huidige situatie is er reeds sprake van een omgeving waarbij wonen, werken, onderwijs en zorg samen fungeren op het landgoed. Deze situatie zal feitelijk en planologisch gezien niet wijzigen, omdat deze functies ook planologisch mogelijk blijven. Op relatief korte afstand van elkaar zijn de volgende functies aanwezig:

  • wonen
  • dagbesteding zorg
  • hospice
  • school
  • stadsakkers (moestuinen)
  • sporthal en zwembad
  • kantoor
  • zorgwonen



Door deze omstandigheden en het feit dat het plangebied in de nabijheid gelegen is van hoofdinfrastrucrtuur, is reeds sprake van een 'gemengd gebied'. Hierdoor worden de richtafstanden in dit concrete geval met één afstandsstap verlaagd. Hierna zijn de richtafstanden getoetst aan de ruimtelijk-relevante niet-woonfuncties ten opzichte van de beoogde nieuwe woningen.



Sporthal en zwembad - Aalsterweg 283

Op dit adres is een zwembad en sporthal gevestigd. Het zwembad is een inrichting in de milieucategorie 3.1. In de toekomst zullen de woningen pas gerealiseerd worden nadat het zwembad is gesloopt. Volledigheidshalve wordt hier toch nog aan getoetst. Hiervoor geldt - na verlaging van de richtafstanden met één afstandsstap - een richtafstand van 30 meter. Een sporthal is eveens een inrichting in de milieucategorie 3.1.

De gezinswoningen zijn geprojecteerd op een afstand van 30 meter van zowel de sporthal als het zwembad. Deze (maximaal) 9 woningen zijn geprojecteerd ten oosten van het bouwvlak van het zwembad en sporthal. De 8 kleinere woningen (in de vorm van 'tinyhouses en/of in een woonboerderij) zijn op een grotere afstand geprojecteerd van het zwembad en de sporthal. Aan de richtafstanden kan daarom worden voldaan.



Middelbare school - Aalsterweg 285

Op dit adres is een kleinschalige middelbare school gevestigd voor Havo en Vwo. Dit is een inrichting in de milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De afstand van het bouwvlak van de school tot de kleinere woningen nabij de stadsakker is meer dan 10 meter. Aan de richtafstanden kan daarom worden voldaan.

Voor het overige zijn er geen feitelijke inrichtingen aanwezig die wat betreft de VNG-brochure invloed hebben op het planvoornemen. Andersom belemmeren de woningen geen nabijgelegen niet-woonfuncties. Hierdoor kan worden geconcludeerd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en werkmilieu.

4.3 Geluid     

4.3.1 Wettelijk kader     

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van wooneenheden. Deze zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wgh. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Aalsterweg en de Rijkswegen N2/A2. Om deze reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna wordt ingegaan op de resultaten.

4.3.2 Wegverkeerslawaai     

Voor de N2/A2/A67 geldt dat de voorkeursgrenswaarde van op de gevels van de beoogde woningen met maximaal 5 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB (incl. variabele aftrek conform art 110g Wgh) voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB (incl. aftrek conform art. 110g Wgh). Tevens geldt dat de maximale gecumuleerde geluidbelasting (incl. variabele aftrek conform art 110g Wgh) 53 dB bedraagt. Derhalve wordt aan de eis voldaan dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden.

Omdat deze locatie niet wordt gezien als 'uitleggebied', o.a. omdat reeds sprake is van bebouwing in de vorm van een klooster, broerderhuis, hospice, studentenhuisvesting en een landgoed (zie tevens hoofdstuk 2) kan gezien het gemeentelijk geluidbeleid ontheffing voor hogere waarden worden verleend. Er zal daarom sprake zijn van een hogere waarde procedure. Derhalve dient voor de woningen die geluidbelast zijn, in een later stadium en in kader van de omgevingsvergunning, een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd worden.

4.3.3 Railverkeerslawaai     

Het plangebied ligt op ongeveer 3,5 km van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijn. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet aan de orde voor dit plan.

4.3.4 Industrielawaai     

Voor de geluidbelasting ten gevolge van het industrie is geen sprake van een geluidzone. Het aspect industrielawaai is dan ook niet aan de orde voor dit plan.

4.3.5 Luchtvaartlawaai     

Het plangebied ligt op enige afstand (circa 8,5 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militaire luchthaven met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.

De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.

De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Hierbinnen zijn geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) toegestaan. Het plangebied ligt buiten deze geluidszone. Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.

4.4 Luchtkwaliteit     

4.4.1 Wettelijk kader     

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen     

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen     

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

4.4.4 Goede ruimtelijke ordening     

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

4.4.5 Planbeschrijving en toetsing     

Het planvoornemen ziet op de realisatie van 17 wooneenheden. Op basis hiervan kan worden gesteld, voor zover daarvan al sprake is, dat deze ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Het project mag dan ook zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Aangezien woningen in de zin het Besluit gevoelige bestemmingen niet als een gevoelige bestemming worden gezien, hoeft niet aan dit besluit getoetst te worden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Met behulp van de monitoringstool kan inzicht worden gekregen in de concentraties van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Uit de monitoringstool volgt dat ter hoogte van Aalsterweg zowel in de huidige situatie als voor 2020 de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar. De grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 wordt eveneens niet overschreden.

Uit de monitoringstool blijkt dat de optredende concentraties NO2 en PM10 ter plaatse van het plangebied ruim onder de in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) gestelde grenswaarden liggen. Gesteld kan worden dat ter plaatse van het plangebied vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Op basis van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van luchtkwaliteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

4.5.1 Wettelijk kader     

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

verplicht

Uitsnede risicokaart

Het plangebied

Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen

Wel/niet van toepassing (Risicovolle inrichtingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan)

Transport

Wel/niet van toepassing (Transportroutes waarover risicovolle stoffen vervoerd worden vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan)

Buisleidingen

Wel/niet van toepassing (Buisleidingen vormen op gebied van externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavig plan)

4.5.2 Conclusie     

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit diverse functies:

  • wonen
  • dagbesteding zorg
  • hospice
  • school
  • stadsakkers (moestuinen)
  • sporthal en zwembad
  • kantoor
  • zorgwonen



Het planvoornemen betreft binnen het plangebied 17 wooneenheden te realiseren. Daarnaast worden de bestaande panden in de toekomst mogelijk anders ingevuld. Het aantal zelfredzame personen binnen de zorgfunctie zal niet toenemen.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig in de vorm van bedrijven die mogelijk invloed hebben op het planvoornemen. Op de A2 is het transport van gevaarlijke stoffen mogelijk. Dit transport vormt hiermee mogelijk een risico voor het positioneren van kwetsbare personen in het plangebied. Tot op een afstand van 200 meter vanaf een vervoersas met gevaarlijke stoffen dient rekening gehouden te worden met de mogelijke risico's van dergelijke vervoersas.

Echter blijft de huidige situatie binnen deze 200 meter, op de realisatie van twee reguliere woningen na, gelijk met de toekomstige situatie.

 verplicht

Uitsnede stedenbouwkundig plan binnen 200 meter zone 'invloedsgeboed'



Om die reden volstaat een beperkte verantwoording. Hierbij moet de Veiligheidsregio wel in de gelegenheid gesteld worden een advies uit te brengen. Begin 2022 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio.



Zelfredzaamheid

De toekomstige bewoners binnen de 200 meter zone zijn over het algemeen zelfredzaam. Wel wordt men geïnformeerd over de risico's van de A2. Hierdoor kunnen de bewoners zich voorbereiden op vluchtmogelijkheden uit hun woning en in een andere richting dan de A2 (vluchten van de bron af).



Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

De bereikbaarheid en bestrijdbaarheid is voldoende. Er zijn voldoende blusvoorzieningen aanwezig en de hulpdiensten zijn binnen de gestelde opkomsttijden ter plaatse.



De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen.

Het maatgevend scenario op deze locatie is een explosie, aangezien er hoofdzakelijk vervoer van gevaarlijke stoffen over de A2 plaatsvindt. De beoogde woningen zijn op circa 190 meter van de weg gelegen. In geval van kans op een warme BLEVE kan de woning bij tijdige alarmering worden ontvlucht. Hiernaast dienen de toekomstige bewoners op de hoogte gesteld te worden van de risico's die zich kunnen plaatsvinden.



Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid     

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.

  1. CO2 reductie

Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. De gemeenteraad heeft in het Klimaatplan 2021-2025 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.

1A) Aardgasloze verwarming

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.

In het Klimaatplan 2021-2025 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.

1B) Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

1C) warmte- en energiebesparing

Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.

1D) duurzame energie opwekking

Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.

2 Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.

2A) duurzame materialen

Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.

2B) geen afval

In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.

2C) flexibel en demontabel bouwen

Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.

2D) deeleconomie/ as a service concepten

De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.

Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.

3) Natuur

Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?

3A) biodiversiteit

Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.

3B) oppervlakte groen

We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.

4. Sociale basisbehoeften

The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).

4A) Klimaatadaptatie

Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.

4B) gezonde verstedelijking

Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte

4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen

We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.

Specifiek Eindhovens

Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

4.6.1 Planbeschrijving     

Zoals in het masterplan is beschreven wordt een ontwikkeling tot stand gebracht waarbij het landgoed in goede harmonie met de omgeving van een duurzame toekomst wordt voorzien. Hierbij spelen de aspecten klimaatadaptatie, waterhuishouding, groencompensatie en het sociale aspect (met Trudo) een grote rol. Deze aanpak sluit aan bij het beleid van de gemeente Eindhoven wat betreft duurzaamheid.

Daarnaast zijn kernwaardes zoals bescheiden en betaalbaar wonen en leven naar de kracht van de natuur van toepassing voor de beoogde woningen op Landgoed Eikenburg. Het bouwen met hout, gebruik maken van natuurlijke materialen en de natuur versterken zijn hier voorbeelden van. Door te bouwen met regulerende natuurlijke bouwmaterialen worden er comfortabele woningen gerealiseerd zonder dat de oplossing wordt gezocht in installatietechnieken etc. De manier waarop de woningen zullen worden gebouwd zal het natuurlijke karakter van de plek versterken door hun vorm, materiaal en/of relatie met elkaar en buiten.

Het gerestaureerde Rijksmonumentale hoofdgebouw is goed geïsoleerd en wordt verwarmd met een collectieve houtpelletinstallatie. Het nieuwe paviljoen wordt door collectieve warmte pompen verwarmd. Daken worden gebruikt voor opwekking van energie. Geothermie is geen optie vanwege waterwingebied.

4.7 Bodem     

Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In dit kader is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten en conclusies.



Verkennend bodemonderzoek



Deellocatie A (oostelijk terreindeel)

Zintuiglijk zijn plaatselijk zwakke bijmengingen met puin, kolengruis en sporen baksteen aangetroffen. Naar aanleiding van de zintuiglijke waarnemingen is rondom boorpunt 01 een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Zintuiglijk zijn hierbij zowel op het maaiveld als in de grond geen asbestverdachte materialen (fractie > 20 mm) waargenomen. Wel bleek de grond matig baksteenhoudend te zijn. Analytisch werd geen asbest aangetoond (fractie < 20 mm). In de grond is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond. Derhalve mag worden geconcludeerd dat de grond niet verontreinigd is met asbest. Nader onderzoek hiernaar wordt niet noodzakelijk geacht.

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond ter plaatse van boorpunt 01 een sterke verontreiniging met zink aanwezig is. Verder zijn lichte verontreinigingen met cadmium, koper, lood, zink en PAK aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met minerale olie. De aangetoonde verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn (met uitzondering van de sterke verontreiniging met zink) echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht. Door middel van het aanvullend onderzoek is de aard en omvang van de sterke verontreiniging met zink rondom boring 01 binnen het onderzoeksgebied voldoende vastgesteld. De verontreiniging is vermoedelijk te relateren aan de bodemvreemde bijmengingen in de grond. aangezien de locatie al geruime tijd hetzelfde gebruik heeft, wordt aangenomen dat de verontreiniging voor 1987 is ontstaan. De omvang van de sterke grondverontreiniging wordt geraamd op 13,5 m³.



Deellocatie B (oostelijk terreindeel)

Zintuiglijk zijn plaatselijk sporen baksteen aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen met cadmium, lood en PAK zijn aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met cadmium, zink en xylenen. De aangetoonde verontreinigingen zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.



Conclusie

Geadviseerd wordt om een plan van aanpak op te stellen voor het saneren van de grondverontreiniging met zink ter plaatse van boorpunt 01. Deze dient ter goedkeuring worden voorgelegd bij het bevoegde gezag. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden deze vervolgstappen uitgevoerd.



De overige onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen voor het huidige en voorgenomen gebruik van de locatie en vormen geen belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen.

4.8 Natuur     

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) en het bijbehorende Besluit natuurbescherming (Bnb) en de Regeling natuurbescherming (Rnb) in werking getreden. Door de inwerkingtreding van deze wet zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet komen te vervallen. Het is de bedoeling dat deze nieuwe wet en de bijbehorende Bnb en Rnb uiteindelijk opgaan in de nieuwe Omgevingswet waarvan verwacht wordt dat die in 2021 in werking treedt. Met het van kracht worden van deze wet komen vrijwel alle verantwoordelijkheden bij de provincies te liggen.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is op korte afstand van en deels in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) gelegen, zoals ook in paragraaf 3.3.3 is weergegeven. In paragraaf 3.3.3 is dan ook ingegaan op de invloed en het effect van dit plan op NNB.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebieden. Het meest dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 1,1 kilometer afstand van het plangebied en betreft Leenderbos, Groote Heide & Plateaux. Door middel van AERIUS-berekeningen is onderzocht of als gevolg van het planvoornemen sprake is van stikstofdepositie op deze Natura 2000-gebieden. In dit verband wordt verwezen naar bijlage 8 bij de toelichting.

Conclusie

De berekening van het projecteffect van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is verricht met behulp van het programma AERIUS Calculator (versie 2022).

Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden als gevolg van zowel de aanleg- als de gebruiksfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar. Bij een dergelijk projecteffect zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Op basis van het onderzoek blijkt dat er geen vergunning Wet natuurbescherming (gebiedsbescherming) benodigd is voor het aspect stikstof.



verplicht

Afstand plangebied tot dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied



Soortenbescherming

Om te bepalen of de geplande activiteiten binnen het projectgebied mogelijk een negatief effect hebben op beschermde plant- en/of diersoorten en leefgebieden, is door Faunaconsult een flora- en faunainspectie uitgevoerd. De resultaten van deze inspectie zijn gerapporteerd en opgenomen als bijlage bij deze ruimtelijke motivering. Hierna wordt op de belangrijkste bevindingen van het onderzoek ingegaan.



Algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën

In het plangebied komen mogelijk zoogdieren en amfibieën voor, die onder de Wnb zijn beschermd. Het gaat om algemeen voorkomende soorten (zogenaamde A-soorten), waarvoor in Noord-Brabant een vrijstelling geldt in geval van ruimtelijke ontwikkeling en beheer en onderhoud. Dit houdt in dat deze soorten verstoord mogen worden, zonder dat daar vooraf een ontheffing voor is verkregen. Wel geldt altijd de Zorgplicht (artikel 1.11 Wnb); deze houdt in dat nadelige gevolgen voor dieren en planten altijd zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Om aan de algemene zorgplicht te voldoen, moeten dieren die tijdens de werkzaamheden worden aangetroffen, zo snel mogelijk naar een aangrenzende locatie buiten het plangebied worden verplaatst.



Vogels

Vernietiging en verstoring van vogelnesten is te vermijden, door het verwijderen van de vegetatie buiten de periode 15 maart - 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels) uit te voeren.



Vleermuizen: aanvullend onderzoek en mitigatie vooraf

Het schoolgebouw en een tijdelijk gebouw (kinderdagverblijf) bevatten mogelijk vleermuisverblijven. Indien deze gebouwen worden gesloopt kan dit leiden tot verstoring of vernietiging van vleermuizen en hun verblijven. Omdat alle vleermuissoorten streng zijn beschermd, dient het voorkomen van dergelijke verblijven conform het vleermuisprotocol (Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus en Zoogdiervereniging, 2017) te worden onderzocht. Volgens het vleermuisprotocol zijn daartoe 5 onderzoeksronden nodig:

  • - 3 ronden (2 avonden en 1 ochtend) onderzoek met batdetectors in de kraamtijd (periode 15 mei - 15 juli, waarbij er minimaal 30 dagen zit tussen de twee bezoeken);
  • - 2 ronden (1 avond en 1 ochtend) onderzoek met batdetectors in de paartijd (15 augustus - 1 oktober, waarbij er minimaal 20 dagen zit tussen de twee bezoeken).



Indien blijkt dat er vleermuisverblijven aanwezig zijn, dient de functionaliteit daarvan te worden gewaarborgd. Dit houdt in dat er op aangepaste wijze wordt gesloopt (zodat er geen vleermuizen worden gedood) en dat er nieuwe vleermuisverblijven gecreëerd moeten worden. Om vertraging te voorkomen, is het verstandig om vooruitlopend op de resultaten van het vleermuizenonderzoek alvast vleermuiskasten verspreid op te hangen aan nabijgelegen (binnen 200 meter van de te slopen panden), niet te slopen bebouwing. Gewone dwergvleermuizen hebben bijvoorbeeld de tijd nodig om aan nieuwe verblijfplaatsen te wennen. Gedurende deze gewenningsperiode moeten zowel de oorspronkelijke situatie als de nieuw aangebrachte vervangende voorzieningen beide aanwezig zijn (BIJ12, 2017). Het is daarom beter om voor zekerheid te gaan en alvast 12 vleermuiskasten van types als VK WS 02, VK MP 02 of VK WS 07 Vleermuizenkast of VMT1 op te hangen. Dit dient te gebeuren aan niet te slopen panden binnen een straal van 100 à 200 meter van het plangebied (BIJ12, 2017), onder begeleiding van een deskundige. Als blijkt dat er vleermuisverblijven aanwezig zijn die door de werkzaamheden zullen worden vernietigd, wordt vertraging van de werkzaamheden (in verband met de gewenningsperiode) in de meeste gevallen voorkomen.



In dit stadium is niet bepaald of de gebouwen worden gesloopt of worden getransformeerd. Indien voor sloop wordt gekozen zal bovengenoemd vleermuizprotocol worden gevolgd.



Kleine marterachtigen

In een deel van het plangebied leven mogelijk kleine marterachtigen (wezel en/of hermelijn). Dit zijn overige beschermde soorten, die in de Provincie Noord-Brabant niet zijn vrijgesteld voor ruimtelijke ontwikkeling. Het voorkomen van kleine marterachtigen dient daarom te worden onderzocht. Dat kan het beste op de door Bouwens (2017) beschreven wijze. Daartoe dienen er in het plangebied 2 Mostela's te worden geplaatst gedurende minstens 6 weken, in de periode maart - augustus.

Ten behoeve hiervan is een nader onderzoek flora & fauna uitgevoerd en zijn mostela's geplaatst. In totaal werden de mostela's 210 maal getriggerd om een foto te maken. Daarbij werd geen enkele opname van een wezel, hermelijn, bunzing of steenmarter gemaakt. Wel werden vele foto's van bosmuizen, woelmuizen en spitsmuizen gemaakt. Kleine marterachtigen komen er niet voor.



Algemene zorgplicht

Artikel 1.11 Wnb voorziet in de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk nagelaten moeten worden of dat maatregelen genomen moeten worden om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen. Die plicht is niet alleen van belang voor soorten maar ook voor gebieden. De zorgplicht fungeert als vangnet ten opzichte van de bij en krachtens de Wnb gestelde voorschriften. Bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht is mogelijk in kennelijke gevallen van onzorgvuldig handelen en in situaties waarin er geen concreet voorschrift ter bescherming van de desbetreffende natuurwaarde van toepassing is.



Conclusie

Gezien de aard en beperkte omvang van het project worden geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden verwacht. Vanuit soortenbescherming is uit een quickscan gebleken dat er nader onderzoek nodig is naar vleermuizen en marterachtigen. Het nader onderzoek naar vleermuizen in de te slopen bebouwing wordt in een later stadium uitgevoerd, omdat een dergelijk onderzoek slechts 2 jaar actueel is en omdat de te slopen bebouwing niet binnen 2 jaar wordt gesloopt.



Hoofdstuk 5 Waterparagraaf     

5.1 Inleiding     

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan Buitengebied (Eikenburg) heeft een conserverend karakter. Mogelijke ontwikkelingen binnen de planperiode spelen zich daarom hoofdzakelijk af binnen bestaande (water)structuren. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid     

5.2.1 Rijksbeleid     

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

5.2.1.1 Nationaal Waterplan 2016 - 2021     

Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.

5.2.2 Provinciaal beleid     

5.2.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021     

Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.

Wettelijke taken

De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Integrale en gezamenlijke aanpak

Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.

Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.

De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.

5.2.3 Beleid Waterschap     

5.2.3.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027 - Water als basis voor een toekomstbestendige leefomgeving     

Het water- en bodemsysteem is onontbeerlijk voor een gezonde en leefbare ruimtelijke inrichting van Noord-Brabant. Meer dan ooit is het belangrijk om rekening te houden met het concept van de lagenbenadering om een toekomstbestendige leefomgeving te waarborgen. Door klimaatverandering en ruimtelijke druk, staat immers de veerkracht van het water- en bodemsysteem onder druk. De lagenbenadering beschrijft de ruimte in drie lagen. De eerste laag bestaat uit de fysieke ondergrond, het water- en bodemsysteem. De tweede laag bevat netwerken van infrastructuur met onder meer wegen, spoorlijnen en waterwegen. Tot slot de derde laag met de menselijke activiteiten zoals wonen, werken en recreëren en de fysieke neerslag daarvan. Ruimtelijke planning en gebiedsontwikkeling is een proces waarin continu keuzes worden gemaakt. De lagenbenadering helpt in dit keuze- en afwegingsproces en dient als kwaliteitskader voor alle (ruimtelijke) plannen. Elke laag draagt bij aan de ontwikkeling. De lagenbenadering betekent wel dat een onderliggende laag voorwaarden stelt aan andere lagen. Zeker vanuit een perspectief van duurzame ontwikkeling zijn veerkracht en omkeerbaarheid van ingrepen belangrijke gegevenheden.

Met het Waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP5) start Waterschap De Dommel met de 'watertransitie': op weg naar een toekomstbestendige waterhuishouding. Uiterlijk in 2050 is de waterhuishouding in ons hele beheergebied toekomstbestendig. Dit betekent een waterhuishouding die in een goede waterkwaliteit voorziet. En een waterhuishouding die robuust, wendbaar en in balans is met de omgeving. Zowel in het bebouwde als het landelijke gebied en van de beekdalen tot en met de hoge zandruggen. Het grond- en oppervlaktewatersysteem kan de grotere weersextremen opvangen door maximaal gebruik te maken van de dempende sponswerking van de bodem/ondergrond en de natuurlijke hoogteverschillen voor het vasthouden van water.

We hanteren drie principes die inhoudelijke sturing geven aan de watertransitie:

  • Elke druppel vasthouden en infiltreren waar deze valt.
  • Functies passen zich aan het bodem- en watersysteem aan.
  • Wat schoon is moet schoon blijven.

5.2.3.2 Keur Waterschap De Dommel 2015     

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

5.2.3.3 Hydrologosch neutraal bouwen     

Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.

Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.4 Gemeentelijk beleid     

5.2.4.1 Gemeentelijk Rioleringsplan (2019-2022)     

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen tot max. 75 mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd of verhoogd worden naargelang de hoeveelheid groen of grijs binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

5.2.5 Waterplan     

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.

5.3 Eindhovense klimaattoets     

Het klimaat verandert. Dat heeft gevolgen voor Eindhoven. We krijgen onder andere te maken met meer en hevigere buien, langere perioden van droogte en meer hitte(stress). Om in de toekomst prettig te wonen en te werken in onze groeiende stad, is het noodzakelijk nú maatregelen te nemen. Dit betekent dat we 'klimaatrobuust' te werk moeten gaan.

5.3.1 Klimaatadaptiebeleid     

In samenwerking met Brabantse overheden en kennisinstellingen is een prototype klimaatadaptatie-toets ontwikkeld met richtlijnen en ontwerpnormen voor de (her)inrichting en ruimtelijke ontwikkeling van stedelijk gebied op straat- en wijkniveau.

De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:

  • Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
  • Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
  • Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.

Voor de klimaatadaptatie normen en richtlijnen is een indeling gemaakt naar ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein (circa 60% van het areaal) en op publiek terrein (circa 40% van het areaal). In de binnenstad ligt deze verhouding zelfs op 80-20%. Bovenstaand is vertaald in een waterbergingsnorm.

5.3.2 Waterbergingsnorm     

5.3.2.1 Minimale en maximale ontwerpnormen waterberging openbaar terrein     

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op openbaar terrein moet minimaal 20 mm en mag tot 60 mm van de waterbergingsopgave ingevuld worden via primaire waterberging. Voorbeelden zijn waterpleinen, wadi's, watergangen, waterbergende funderingen of bakken. Eventuele resterende mm's (tot 40mm) van de waterbergingsopgave dient secundair te worden ingevuld. Denk daarbij aan parken, plantsoen c.q. grasvelden, parkeerplaatsen en wegen. Dit is acceptabel zolang er geen schade wordt veroorzaakt en/of dit niet ten koste gaat van andere primaire functies zoals op routes van hulpdiensten, markt- of evenement locaties. Als de secundaire waterbergings-opgave niet mogelijk is binnen de grenzen van de ruimtelijke ontwikkeling dan dient de waterbergingsopgave alsnog als primaire waterberging te worden ingevuld. Of er dienen maatregelen te worden genomen om de secundaire waterberging naar nabijgelegen ruimte te verplaatsen als dat hydraulisch mogelijk is.

Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem.

Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Dat is de waterbergingsopgave. Hiermee wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast. Als ondersteuning voor de berekening van de waterbergingsopgave op privaat terrein is een rekentool ontwikkeld, te vinden via de website rekentool.eindhovenduurzaam.nl/.

5.3.2.2 Ontwerpnorm waterberging privaat terrein     

De waterbergingsopgave geldt voor alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein in Eindhoven. In gebieden waar vanuit het verleden afspraken over waterberging zijn gemaakt, wordt in overleg bepaald of en hoe de waterbergingsopgave in de ontwikkeling wordt verhoogd. Klimaatverandering kan namelijk ook in deze gebieden aanvullende waterberging noodzakelijk maken en daarmee het risico op waterschade aan (nieuw)bouw verlagen. Indien nodig worden hierover maatwerkafspraken gemaakt.

In het beleid 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m² of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m² verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis tot 75 mm waterberging per m² verharding. Dit komt overeen met 75 liter waterberging per m² of voor een bouwplan met 400 m² verhard oppervlak 30 m³ (ofwel 30.000 liter) waterberging. Voor de tweede groep is de eis tot 25 mm. Dit komt overeen met 25 liter waterberging per m² of voor een woning met 100 m² verhard oppervlak 2,5 m³ (ofwel 2500 liter) waterberging.

De ontwerpnormen ter voorkoming van wateroverlast betekenen voor particulieren, ontwikkelaars en de gemeente een opgave om klimaat adaptief te bouwen. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een wateropgave om bij ruimtelijke ontwikkelingen klimaat adaptief handelen. De datum van indiening van de omgevingsvergunning is leidend. De uitzonderingsregel is geregeld in artikel 32.2.2 van de regels.

5.3.2.3 Stimulans klimaatadaptatiebeleid     

De gemeente Eindhoven draagt met het klimaatbeleid ook bij aan het verbeteren van de kwaliteit van een gezonde leefomgeving en meer biodiversiteit door de voorkeur te geven aan vergroenen als klimaat adaptieve maatregel.

Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt. Ook groene ontwikkelingen in groen arme buurten worden op deze manier gestimuleerd.

De website geeft een overzicht van deze mogelijke beloningen via de 'rekentool'. De stimuleringsregeling waarbij méér groen een lagere waterbergingsopgave oplevert geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen op privaat terrein.

5.3.3 Toelichting rekentool     

De gemeente Eindhoven maakt bij de beoordeling van de voor een nieuwe ontwikkeling in een plangebied voorgestelde maatregelen gebruik van een rekentool. Deze rekentool klimaatopgave, beschikbaar op rekentool.eindhovenduurzaam.nl, maakt het een ontwikkeling mogelijk interactief haar plangebied en de te nemen maatregelen te beschrijven en te controleren of aan de gemeentelijke eisen wat betreft waterberging en vergroening wordt voldaan. Bovendien kan een afschrift van de beschrijving van het plangebied en de keuze van de maatregelen met voorbeelden voor de verdere uitwerking gedownload worden om bijgevoegd te worden bij de eventuele watertoets of aanvraag van de omgevingsvergunning.

De werking van de rekentool kan worden aangepast aan nieuwe inzichten en de uitkomst van de laatste versie van de tool is maatgevend.

5.3.3.1 Principewerking van de rekentool     

De rekentool klimaatopgave vraagt de klimaatrobuuste maatregelen te specificeren die zijn voorzien in het ontwerp binnen het plangebied en, waar nodig, hoe groot de oppervlakken zijn waar deze worden toegepast. Hieruit berekent de tool welk deel van het regenwater van een bui binnen het plangebied geborgen moet worden (de waterbergingsopgave, het grijze deel) en welk deel de klimaatrobuuste maatregelen zelf voor hun rekening nemen (het groene deel). Daarna kunnen nog extra maatregelen toegevoegd worden. Het doel is dat alle maatregelen bij elkaar de totale waterbergingsopgave (berging van al het water van een bui) van het plangebied voor hun rekening nemen.

De specificatie van maatregelen en oppervlakken vindt interactief plaats: de tool laat direct het effect van deze specificaties zien op de daaruit afgeleide totale waterbergingsopgave; daarnaast laat de tool op een aantal manieren visueel zien wat de individuele groene en grijze bijdrage van een maatregel is.

Vóór elke maatregel staat in de tool een i-symbool; door daarop te klikken wordt meer informatie over die maatregel gegeven zoals specifieke uitvoeringseisen en links naar achtergrondinformatie.

De tool doorloopt hierbij vier stappen:

  • Wat zijn de kerngegevens van het project?
  • Welke klimaatrobuuste maatregelen worden binnen het plangebied gerealiseerd?
  • Hoe lost u de resterende waterbergingsopgave op?
  • Download het resultaat. Als een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, voeg dit resultaat dan, inclusief uitwerking, bij die aanvraag.

5.4 Beschrijving watersysteem plangebied     

5.4.1 Checklist watersysteem     

Checklist Watersysteem
A-wateren binnen plangebied Nee
B-wateren binnen plangebied Nee
Beschermde keurgebieden binnen plangebied? Ja, zie voor beschrijving paragraaf 5.2.3.2
Binnen 25-100 jaarszone? Ja, binnen 25-jaarszone, hiervoor gelden wettelijke regels om vervuiling van het grondwater te voorkomen.
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Nee
Binnen reserveringsgebied waterberging Nee
Attentiegebied NNB Ja, zie paragraaf 3.3.2.
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Verdachte/verontreinigde locaties? Zie paragraaf 4.6
Infiltratie praktisch mogelijk? bij deellocatie A naar verwachting mogelijk

bij deellocatie B in beginsel lastig
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid Nee

Gebiedsspecifieke eigenschappen met betrekking tot water



Oppervlaktewater

Binnen het plangebied uitsluitend een kleine vijver aanwezig in de 'voortuin' van het voormalige kloostergebouw. In de directe omgeving is een meertje aanwezig (ten westen van het plangebied).



Verharding

Het plangebied is in de huidige situatie voor een groot gedeelte onverhard en bestaat grotendeels grasveld dan wel moestuin.



Bodemopbouw

Voor beschrijving van de geohydrologische situatie is gebruik gemaakt van het bijgevoegde verkennend bodem en doorlatendheidsonderzoek en gegevens van boringen opgenomen in DINOloket.



Infiltratie van hemelwater ter plaatse van deellocatie A is naar verwachting mogelijk. Ter plaatse van deellocatie B is infiltratie van hemelwater in beginsel lastig. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.



Grondwater

Tijdens het bemonsteren van de peilbuizen op 11 maart 2020 bleek dat de gemiddelde grondwaterstand zich bij deellocatie A bevond op 1,85 m-mv. Bij deellocatie B was die dag de grondwaterstand 1,15 m-mv.

5.5 Toekomstige situatie van het watersysteem     

Voor dit planvoornemen is een aparte bijlage voor de hemelwaterberging opgesteld. Deze is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierna volgen de belangrijkste resultaten.

Per saldo neemt de hoeveelheid groen toe en neemt de hoeveelheid verharding en bebouwing af. Dat er toch een waterbergingsopgave nodig is, heeft te maken met het feit dat er diverse mutaties plaatsvinden in het plangebied. In totaal wordt in het ca.10 hectare grote plangebied op bijna 1,1 hectare iets gewijzigd of getransformeerd. Van die 1,1 hectare wordt circa 7.000 m² verhard en circa 4.000 m² vergroend. De nieuwe groen-grijs verhouding is 42%-58%. Dat resulteert in een resterende waterbergingsopgave van 269,4 m3. Na aftrek van compensatie voor nieuwe bomen (circa 175 stuks) resteert er nog een waterbergingsopgave van 190 m³.

De waterbergingsopgave wordt als volgt gerealiseerd:

Wadi en 2 patio's plan Pannenhoef/Leemerhoef 39 m³
4 poelen bij transformatielocaties 151 m³



Twee poelen krijgen een overstort op het regenwaterriool onder de parkeerplaats bij het hoofdgebouw. De andere twee poelen worden dusdanig geprofileerd, dat ze kunnen overstromen op de naastgelegen weide en tuinen, zonder overlast te genereren voor bebouwing.

Het nieuw aan te leggen kwart van de Ring krijgt een tonrond profiel en watert af naar de grasbermen. De bermen liggen hol, waardoor het water langzaam kan infiltreren. In de directe nabijheid van dit deel van de Ring bevindt zich geen bebouwing waar overlast kan ontstaan. De gehele notitie m.b.t. de waterberging is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.

Bij de nadere uitwerking van de omgevingsvergunning wordt een watersysteemkaart gevoegd, waaruit de volledige (HWA en DWA) werking blijkt, zodat het systeem onderhouden kan worden en voldaan kan worden aan de instandhoudingsplicht.

Waterberging

Bij het afkoppelen, en duurzame watersystemen in het algemeen, verdient de waterkwaliteit van het afstromende regenwater bijzondere aandacht. Sommige af te koppelen of nieuw aan te sluiten verharde oppervlakken kunnen de waterkwaliteit nadelig beïnvloeden (bv. olie van parkeerterreinen, en uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, lood en koper verwerkt in daken). In het kader van duurzaamheid is het toepassen van uitloogbare materialen, zoals zink of lood, niet toegestaan. Conform de handreiking "afkoppelen & niet aankoppelen" dienen de verharde oppervlakken gekwalificeerd te worden

5.6 Advies / overleg Waterschap     

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan toegestuurd aan Waterschap De Dommel. Het waterschap heeft xx brief gereageerd. Het waterschap heeft ingestemd met het plan, omdat het voldoet aan de waterbergingseisen van het waterschap en aan de Eindhovense klimaattoets. Dit is geborgd in de regels van dit bestemmingsplan



Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving     

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan "Buitengebied (Eikenburg)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek     

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding     

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Planregels     

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

Inleidende regels (Artikel 1 en 2)

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In "Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming wordt hierna afzonderlijk toegelicht.



Bestemmingsregels

Bestemming 'Gemengd' (Artikel 3)

Deze bestemming is gelegd voor o.a. de volgende functies:

  • wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  • short-stay;
  • kamerverhuur;
  • werken, waaronder in ieder geval begrepen:
    1. ateliers;
    2. tinker spaces;
    3. ambachtelijke bedrijvigheid;
  • publieksgerichte functies, waaronder in ieder geval begrepen:
    1. maatschappelijke voorzieningen;
    2. cultuur en ontspanning;
    3. congressen;
  • recreatieve voorzieningen;
  • gebouwen ten behoeve van overnachtingsmogelijkheden (anders dan wonen) in relatie tot de maatschappelijke voorzieningen;
  • een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • de aan een landgoed eigen ontwikkeling, instandhouding en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  • moestuinen en dierenweides;



Met deze functies is beoogd de bestaande bebouwing van een duurzame toekomst te kunnen voorzien voor de lange termijn. Tevens worden de beoogde nieuwe reguliere woningen ook mogelijk gemaakt binnen deze bestemming.

Bestemming 'Natuur - 1'

Deze bestemming beperkt zich tot grond die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening behoort tot de ruimtelijke werkingsgebied Natuur Netwerk Brabant (NNB). Deze gronden genieten een hoge mate van bescherming tegen ontwikkelingen die een inbreuk kunnen betekenen op de ecologische waarden en kwaliteiten ervan. Extensief medegebruik (bijvoorbeeld wandelen en fietsen) is een belangrijk functioneel onderdeel hiervan.

Bestemming 'Natuur - 2'

De gronden die ingevolge de provinciale Interim omgevingsverordening (IOV) behoren tot het werkingsgebied Groenblauwe mantel zijn voorzien van deze bestemming.

Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3 tot en met 6'

Deze bestemingen gelden voor die delen in het plangebied, waar bij bepaalde ingrepen eerste een nader archeologisch onderzoek is vereist. Door middel van een dubbelbestemming wordt gezorgd dat de aanwezige waarden optimaal beschermd worden.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2'

De gebieden en landschapselementen in het plangebied die cultuurhistorisch waardevol zijn, hebben de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie - 2' gekregen.

Op 29 november 2022 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven geactualiseerd. De overzichtskaart met cultuurhistorische waarden bestaat uit twee deelwaardenkaarten, te weten de waardenkaart historisch cultuurlandschap en de waardenkaart historische stedenbouw en gebouwd erfgoed. De genoemde dubbelbestemming 'Waarde- cultuurhistorie - 2' is hierop gebaseerd.

In dat verband wordt verwezen naar bijlage 2 'Cultuurhistorische onderbouwing' van de toelichting De regels hebben tot doel ongewenste aantasting van cultuurhistorische waarden te voorkomen.

Algemene regels

Onder de Algemene regels zijn de Anti-dubbeltelregel, Algemene afwijkingsregels en de Overige regels opgenomen. Deze regels gelden voor het hele plan.

De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

In de algemene aanduidingsregels zijn de volgende aanduidingen opgenomen:

  • overige zone - Interim omgevingsverordening te verwijderen NNB



Onder de Overige regels zijn eisen opgenomen die gelden met betrekking tot het aspect parkeren. Voor het aantal parkeerplaatsen wordt in de regels verwezen naar de vigerende parkeernormen.



Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.



Hoofdstuk 7 Handhaving     

Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021

In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.

Uitgangspunten

Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:

  • Informatie gestuurd

    De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.

  • Gebiedsgericht

    Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.

  • Risico- en oplossingsgerichte benadering

    De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.

    Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.

  • Consequent en doelmatig

    Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).

Prioritering

De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.

Uitvoeringsplan

In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:

  • Object en informatiegericht

    - Bouwen en Wonen

    - Openbare leefomgeving

    - Bedrijven

  • Gebiedsgericht

    - Pilot Veiligheid en leefbaarheid

    - Actiegebieden

  • Themagericht

    Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.

Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.

Duidelijke regels

Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.

Hoofdstuk 8 Financiële aspecten     

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 9 Procedure en maatschappelijke uitvoerbaarheid     

9.1 Bekendmaking ex artikel 1.3.1 Bro     

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 26 februari 2020. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

9.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft is 2019 reeds vooroverleg en afstemming plaatsgevonden met betrekking tot de geringe ingrepen binnen Natuurnetwerk Brabant. Daarnaast heeft begin 2022 vooroverleg plaatsgevonden met:

1. Provincie Noord-Brabant

2. Waterschap de Dommel

3. Trefpunt Groen Eindhoven

4. Henri van Abbestichting

5. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven

Wij hebben van alle vooroverlegpartners een reacties ontvangen. Hieronder is een samenvatting van de ontvangen vooroverlegreacties weergegeven met het gemeentelijk standpunt op die reacties.

1. Provincie Noord Brabant

Aangegeven wordt dat de herontwikkeling van Eikenburg, en het daartoe voorgelegde plan, een uitgebalanceerd plan met aandacht voor groen, landschap en cultuurhistorie. Het toevoegen van nieuwe functies is ook in verhouding met en passend op deze locatie. lnhoudelijk past het plan dan ook goed binnen het provinciale beleid zoals vastgelegd in de lnterim Omgevingsverordening. Wel wordt nog aandacht gevraagd voor voor een tweetal aspecten: de borging van de uitvoering van de natuurcompensatie en de borging van de uitvoering van de kwaiiteitsverbetering van het landschap.

Natuurcompensatie 

Door het plan vindt een kleine aantasting van het NNB plaats als gevolg van de aanleg van het ontbrekende deel van de ontsluitingsring. De gemeente zal in dat kader een verzoek om hergebrenzing gaan doen. Vastgesteld wordt dat er aandacht is voor de daaraan gekoppelde natuurcompensatie. De uitvoering en instandhouding van deze natuurcompensatie moet echter ook juridisch geborgd zijn in het bestemmingsplan. Dat ontbreekt nog. Verzocht wordt daarom in de planregeling een voorwaarde op te nemen dat de natuurcompensatie binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan aangelegd moet zijn (en in stand gehouden) en daaraan ook een inrichtingsplan te koppelen (als bijlage bij de planregeling).

Kwaliteitsverbetering van landschap

Elke ruimtelijke ontwikkeling in het landelijk gebied moet op grond van het provinciale beleid (artikel 3.9 IOV) gepaard gaan met kwaliteitsverbetering van het landschap. In het plan is veel aandacht voor kwaliteitsverbetering van het landschap. De uitvoering en instandhouding van deze kwaliteitsverbetering van het landschap moet echter ook juridisch geborgd zijn in het bestemmingsplan. Ook met betrekking tot dit onderdeel is deze borging er nu nog niet. Verzocht wordt om in de toelichting bij het plan met betrekking tot het provinciale beleid specifieker in te gaan op het onderdeel kwaliteitsverbetering van het landschap. Ook wordt verzocht om in de planregeling een voorwaarde op te nemen die de aanleg en instandhouding van de kwaliteitsverbetering van het landschap borgt met daaraan een landschappelijk inrichtingsplan (als bijiage bij de planregeling) gekoppeld.

Antwoord

We vinden het prettig om te vernemen dat het plan door de provincie Noord Brabant positief is ontvangen en passend wordt gevonden binnen het provinciale beleid zoals vastgelegd in de IOV.

Natuurcompensatie 

De natuurcompensatie, die het gevolg is van een kleine aantasting van het NNB zal worden geborgd door aan de planregels aan de bestemming 'Gemengd' een nieuw artikel 3.4 op te nemen met daarin een voorwaardelijke verplichting natuurcompensatie en landschappelijke kwaliteit. Dit artikel luidt als volgt:

'Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 3.1 en 3.2.1 sub a, is alleen toegestaan indien de natuurcompensatie en het landschappelijk inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 4, binnen 3 jaar na het slopen van het zwembad (Aalsterweg 283) is uitgevoerd en tevens in stand wordt gehouden.'.

De nieuwe bijlage 4 is toegevoegd aan de planregels.

Kwaliteitsverbetering van landschap

In de toelichting is specifieker ingegaan op het onderdeel kwaliteitsverbetering van het landschap door de verwijzing naar een nieuw, aangepast Masterplan (bijlage 1 bij de toelichting) en een nieuwe bijlage 3, ook bij de toelichting (Voorwaardelijke verplichting aanpassing groen).

Voor wat de borging van de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt verwezen naar het nieuwe artikel 3.4, waarin ook de lanschappelijke kwaliteitsverbetering wordt geborgd.

2. Waterschap De Dommel

Aandacht wordt gevraagd voor de volgende punten:

  • het plan is wat moeilijker te doorgronden met de diverse ontwikkelingen in fases en vele gebouwen van sloop en nieuwbouw tot renovatie en aanleg en verwijderen van verharding. In bijlage 11 Waterbergingsopgave is een geprobeerd om het goed uit te leggen, maar het plan blijft niet gemakkelijk te doorgronden. Gevraagd wordt om meer een optimalisatie daarvan.
  • het plangebied is deels gelegen in 'Beschermde gebieden' van de Keur en 'attentiezone NNB'. De omgeving rond het plangebied is bijna met dit speciale gebied omsloten. Het is dan ook belangrijk dat water zoveel mogelijk wordt vastgehouden op eigen terrein of terug wordt geven aan de bodem. De oplossingsrichting om 1 wade en 4 poelen te realiseren en 175 bomen is prima, maar behoeft nog een nadere uitwerking. Een iets betere uitleg over de nieuw aan te leggen poelen en wadi is dan ook wenselijk:

1. de wadi nabij de patio's Pannenhoef / Leemerhoef (gebied J) is dicht bij de (nieuwbouw)woningen. Graag iets meer uitleg over de noodoverloop en leegloopvoorziening en worden/zijn de woningen voldoende hoog genoeg aangelegd dat er rekening is gehouden met ontwateringsdiepte en logische maaiveld?

2. twee poelen hebben een overstort op het regenwaterriool onder de parkeerplaats bij het hoofdgebouw. Het is niet geheel duidelijk waar het regenwaterriool op uitkomt, op het eigen meertje? Hoe zit het met leegloop en noodoverloopvoorziening van deze waterbergingsvoorziening? Hoe zit het met de hoogtes van maaiveld en regenwaterriool want de waterbergingsopgave dient gezocht te worden boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand water.

3. graag meer uitleg over de overige twee poelen dat er bij extreme lange en hevige regenbuien het water geen overlast zal veroorzaken op eigen terrein. Dit is eigen risico, maar het zou jammer zijn om het verkeerd in te schatten.

4. het is niet duidelijk waar de 175 stuks bomen worden gerealiseerd in het plangebied als extra maatregel, om waterbergingsopgave kleiner te krijgen. Graag vanuit de gemeente hierop toezien en als het kan verduidelijken in het plan.

  • de hoogte van maaiveld en inschatting van goede grondwaterstand is wel belangrijk om water een goede plaats te kunnen geven in dit bestemmingsplan. Hier zou meer aandacht voor mogen zijn in dit plan. Bij het waterschap is bekend dat de GHG varieert van circa 60 tot 120 cm-mv. Op de kaarten van de provincie is het wat droger en zit de grondwaterstand duidelijker wat dieper. Voor erfverharding is dit minder spannend, maar voor realiseren van nieuwbouw is dit belangrijk.  
  • door paden en erfverharding slim aan te leggen, zoals is beschreven in het plan, kan regenwater ook in de bermen en in het groen infiltreren. Dit is correct benoemd, maar het is de vraag of het voldoende doordacht is om het ook zo slim aan te gaan leggen.
  • graag meer uitleg over het rioolstelsel zowel vuilwater als schoonwater. Het vuilwater zal toenemen door extra bewoning en dit aspect heeft extra aandacht nodig van de gemeente.

Antwoord

  • Het bestemmingsplan regelt in hoofdlijnen hoe er met de wateropgave wordt omgegaan. Een aantal vragen over de uitwerking komt pas in het ontwerpproces van ingrepen en bouwplannen aan de orde. Het is lastig om daar nu al op vooruit te lopen.
  • ad 1. de nieuwbouw en de wadi zijn gerealiseerd en afgelopen jaar opgeleverd. De patio's hebben een vertraagde afvoer op elkaar en op de wadi. De wadi heeft een nood-overstort op de vijver. De wadi ligt op ruime afstand van het gebouw.

ad 2. het regenwaterriool onder de parkeerplaats bij het hoofdgebouw is reeds aangelegd en ligt boven de GHG. De poelen / wadi's zijn ondiep (max. 40 cm) en liggen boven de GHG van 60 tot 120 cm -mv. Het regenwaterriool krijgt een nood-overstort op de bestaande vijver (het meertje).

ad 3. De poelen liggen op plekken waar het geen probleem is als deze overstromen. Rondom de poelen is voldoende ruimte (een moestuin, een weiland, een dierenweide) waar de poel/wadi in extreme situaties kan overstromen, zonder dat gebouwen daar last van hebben. Zie ook de onderstaande afbeelding.

ad 4. De nieuwe bomen die op de onderstaande afbeelding vermeld staan, zijn de 175 bomen. Een groot deel daarvan komt in een houtwal en laan tussen de dierenweide en de sporthal en tussen de sporthal en de kloostertuinwoningen.

verplicht

Afbeelding

  • poelen en wadi's zijn ondiep en boven de grondwaterstand. Ook de nieuwbouw is ruim boven de genoemde grondwaterstand aangelegd.
  • het gaat hier bijvoorbeeld over de afwatering van het ontbrekende stukje Ring dat aangelegd wordt. Deze weg ligt bol, het regenwater loopt in de bermen. Dit is niet anders dan hoe het in de huidige situatie is bij de Ring. De berm kan iets hol gelegd worden. Daarnaast ligt veelal bos. Er staat geen bebouwing dichtbij het nieuwe stukje Ring, dus bij extreme situaties is er geen overlast voor gebouwen.
  • Het riool is eigendom van Trudo, niet van de gemeente. De hoeveelheid vuilwater zal naar verwachting afnemen. Het zwembad, de bijbehorende kantoren en het kinderdagverblijf worden gesloopt. Daarvoor komen 9 woningen terug, dus minder waterverbruik en minder verhard oppervlak. In het hoofdgebouw zitten nu 70 appartementen. Voorheen zaten daar 200 leerlingen. Ook hier neemt de hoeveelheid vuil water af. Pannenhoef Leemerhoef is gebouwd voor 200 leerlingen intern. Nu wonen er 28 huishoudens, vooral alleenstaand.

3. Trefpunt Groen Eindhoven (TGE)

De belangen van TGE en de daarbij aangesloten groepen zijn vooral gelegen in de inhoudelijke omgevingsaspecten zoals opgenomen in de paragrafen 3.7 Groen, 4.6 Duurzaamheid, 4.8 Natuur en 5. Water. Het groene gedeelte is ook besproken met de afdeling groen van de van Abbestichting.

Groen

Het doel is om de huidige groenwaarden te behouden en zelfs te versterken. Uit de Bomeneffectanalyse (BEA) blijkt dat met name voor de aanleg van de nieuwe rondweg een aantal houtopstanden verwijderd dient te worden. TGE vraagt zich af of hierbij is onderzocht of deze houtopstanden ook (gedeeltelijk) verplaatst kunnen worden in plaats van geveld. Ook is voor TGE nog onduidelijk hoe deze bomen gecompenseerd gaan worden. Per saldo komt er meer groen bij, echter is nog niet geheel duidelijk welke kwaliteit dit nieuwe groen krijgt.

Duurzaamheid

Het bouwen met hout, gebruik maken van natuurlijke materialen en de natuur versterken zijn

hier voorbeelden van. Door te bouwen met regulerende natuurlijke bouwmaterialen worden er

comfortabele woningen gerealiseerd zonder dat de oplossing wordt gezocht in installatietechnieken etc. De manier waarop de woningen zullen worden gebouwd zal het

natuurlijke karakter van de plek versterken door hun vorm, materiaal en/of relatie met elkaar

en buiten. Het nieuwe paviljoen wordt door collectieve warmte pompen verwarmd. Daken

worden gebruikt voor opwekking van energie. Wel bestaan er vragen rondom wat het plan is met foute installaties, zoals de gas en houtkorrel blokverwarming, waar de huurders tot 2064 aan vastgeklonken zitten. In dit specifieke geval een installatie die overbodig is, vervuilend, en in strijd met het beleid van de gemeente (2016: Klimaatverordening040 en 2018 Wet voortgang energietransitie) op het gebied van klimaat en biodiversiteit. De vraag wordt gesteld of dit door de ontwikkelaar wordt meegenomen in de toekomstige ontwikkelingen.

Natuur

Eikenburg valt grotendeels onder ofwel Natuur Netwerk Brabant dan wel groen-blauwe zone. Het gebied staat met name bekend om het verblijf en fourageerroutes voor diverse soorten

vleermuizen. Bij ieder deelplan moet zorgvuldig worden onderzocht of er vleermuizen aanwezig zijn en, indien dat het geval is, zullen de juiste mitigerende maatregelen getroffen moeten worden om deze te beschermen. Bij de aanleg van nieuw groen, zoals de aanplant van nieuwe bomen, is het goed om ook met de vleermuizen rekening te houden. Deze ambitie is ook opgenomen en wordt zeer toegejuigd.

Geluid

Extra aandacht wordt gevraagd voor het geluid / de geluidsoverlast op Eikenburg. De 53 db limiet wordt volgens bewoners regelmatig overschreden met ruim meer dan de toegestane 5 db. Gemiddeld wordt makkelijk 65 db, met een variatie tussen 42 db op

nieuwjaarsdag tussen 04 en 05 uur tot uitschieters naar 95db op bladblaasdagen tussen 06.00u en 18.00u. Deze geluidsbelasting gaat niet alleen de mensen aan, maar ook bijvoorbeeld de vogels en (andere) zoogdieren hier. Er is dan wel geen 'industrie' op het landgoed, maar er zijn talloze mechanische geluidsbronnen, op het terrein en vlakbij in de buurt, die dagelijks/permanent de rust verstoren. Zoiets kan makkelijk weggedefinieerd worden, maar de geluidsdruk blijft.

Conclusie

Het aangepaste bestemmingsplan steekt goed in elkaar. De voorgenomen ontwikkeling past in het streven naar duurzaam ruimtegebruik binnen de gemeente Eindhoven en toont een

behoorlijk ambitieniveau op het gebied van groen, duurzaamheid en klimaatadaptatie. Er zijn vanuit ons bezien een aantal aandachtspunten, maar verder steekt het plan goed in elkaar.

Antwoord

Groen

Verplantingen zijn op deze locatie uitsluitend mogelijk als de kluit in één geheel op een gesloten wijze opgepakt kunnen worden. Dat betekent dat als de bomen met grote kluitenbak verplant kunnen worden, dat dan een verplanting mogelijk is. Dat betekent wel dat de boom niet te zwaar mag zijn, dat deze een maximale stamdiameter zou mogen hebben van 0,20 m. Verplantingen met stamdiameters tot maximaal 0,20 m zouden zelfs in dit bos met een kluitenbak van 2 m (verplantmachine die een volledige kluit eruit schept), dus mogelijk zijn. Grotere stamdiameter is te risicovol. Los daarvan zal het boomtechnisch oordeel minimaal Behoudenswaardig moeten zijn, dus ingeval een boomtechnisch oordeel Niet behoudenswaardig of zelfs Rooien, dan is de inspanning tot behoud minder of zelfs niet zinvol reëel. Een en ader betekent dat uitsluitend nr. 25 Taxus in aanmerking zou komen.  Deze is ook als behoudenswaardig gecategoriseerd.

De natuurcompensatie en de landschappelijke kwaliteitsverbetering, die wordt uitgevoerd, is geconcretiseerd in bijlage 4 bij de planregels. De aanleg en instandhouding is geborgd via artikel 3.4 van de planregels (voorwaardelijke verplichting).

Duurzaamheid

Trudo heeft deze vraag eerder gekregen vanuit de bewoners. Het is een Rijksmonument en geen nieuwbouw dus hiervoor geldt een ander isolatieniveau en zijn geen of nauwelijks PV panelen toepasbaar. Eikenburg is ook een grondwaterbeschermingsgebied, dus geothermie is ook niet mogelijk. Volgens de toen geldende normen zijn alle goedkeuringen verkregen, ook op fijnstof etc. De opmerkingen die door TGE gedaan worden zijn algemeen en niet specifiek voor deze installatie. Inzichten veranderen wel nog steeds, dat is een risico bij het maken van keuzes. Er is overigens geen verband met de eindtijd van het erfpachtcontract, zoals gesuggereerd wordt. De installatie wordt geëxploiteerd zo lang als deze goed presteert en volgens wetgeving is toegestaan.

Natuur

Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.8. Bij sloop van de genoemde gebouwen zal conform het vleermuizenprotocol worden gehandeld om de vleermuizen te beschermen.

Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in realisatie van wooneenheden. Deze wooneenheden zijn geluidsgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder. Voor wegverkeerslawaai is het plan gelegen binnen de geluidzone van de Aalsterweg en de Rijkswegen N2/A2. Om deze reden is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan gevoegd. Voor de N2/A2/A67 geldt dat de voorkeursgrenswaarde van op de gevels van de beoogde woningen met maximaal 5 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw in buitenstedelijk gebied wordt nergens overschreden. De geluidbelasting bedraagt maximaal 53 dB. Tevens geldt dat de maximale gecumuleerde geluidbelasting 53 dB bedraagt. Derhalve wordt aan de eis voldaan dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden. Omdat deze locatie niet wordt gezien als 'uitleggebied', o.a. omdat reeds sprake is van bebouwing in de vorm van een klooster, broerderhuis, hospice, studentenhuisvesting en een landgoed kan gezien het gemeentelijk geluidbeleid ontheffing voor hogere waarden worden verleend. Er zal daarom sprake zijn van een hogere waarde procedure. Derhalve dient voor de woningen die geluidbelast zijn, in een later stadium en in kader van de omgevingsvergunning, een aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels uitgevoerd worden.

Waar in de reactie van TGE op wordt gedoeld is geluid(soverlast) van Eikenburg zelf en ziet op menselijk gedrag (afsteken vuurwerk, gebruik bladblazers) dat incidenteel plaatsvindt. Dit geluid is niet genormeerd in wet- of regelgeving zodat daartegen niet juridisch kan worden opgetreden. Hiervoor is denkbaar dat buurtbemiddeling wordt ingeschakeld of met elkaar het gesprek wordt aangegaan.

4. Henri van Abbestichting

Aangegeven is dat vanuit de betrokken werkgroepen geen reactie op het toegezonden conceptbestemmingsplan is gegeven.

Antwoord

TGE heeft aangegeven dat zij het 'groene gedeelte' van het bestemmingsplan ook heeft besproken met de stichting en haar reactie hierin is verwerkt. Voor een antwoord daarop wordt verwezen naar het gegeven antwoord op de reactie van TGE.

Voor het overige wordt er vanuit gegaan dat de stichting zich kan vinden in het onderhavige bestemmingsplan.

5. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven

De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft het concept bestemmingsplan in haar vergadering besproken. Zij heeft ten aanzien van het bestemmingsplan geen opmerkingen. Zij heeft hierover reeds contact gehad met en een toelichting gekregen van de ontwikkelaar. Zij zal vervolgens de bouwplannen volgen en de architectuur daarvan beoordelen.



Antwoord

We vinden het prettig om te vernemen dat het plan door de Stichting positief is ontvangen.

9.3 Inspraak     

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

De Toekomstplannen voor Eikenburg zijn op verschillende momenten en op verschillende wijzen besproken met de betrokkenen en belanghebbenden. De toekomstvisie, die als basis dient voor de informatie en uitwisseling, dateert van 2013 en is in 2018 geactualiseerd.



Met de stedelijke belangengroepen Trefpunt Groen en de van Abbestichting is het Visiedocument uit 2018 besproken op 24 april 2018. Beide organisaties hebben zich positief uitgesproken over de plannen. Dat plan is nog nagenoeg ongewijzigd ten grondslag aan het nieuwe bestemmingplan. Het plan is zelfs minder ingrijpend geworden door de afwijzing van het compensatieplan. De geplande bouwlocaties aan de noordzijde zijn na overleg met de provincie uit het plan gehaald.

Met de Broeders van Liefde wordt jaarlijks overlegd over de voortgang van de plannen. Dat is vastgelegd in de erfpachtovereenkomst.



Jaarlijks wordt een publieksevenement gehouden onder de titel Picknick Eikenburg. Standaard onderdeel daarvan is een stand met de plannen op het landgoed. Daar wordt in gesprek gegaan met geïnteresseerden uit de stad. Traditioneel komen veel omwonenden uit de Roostenlaan en omgeving kijken en laten zich informeren.



Specifiek voor de gemeenteraad is er op 13 april 2019 een werkbezoek rond de toekomstplannen georganiseerd in samenwerking met de gebiedscoördinator.



De meeste gebouwen worden verhuurd aan instellingen: Sint Annaklooster (zorg) Sint Joris/Helder (beiden onderwijs), CTO (sport/gemeente Eindhoven, Reclassering, Stadsakkers. Met deze huurders is regelmatig overleg over de plannen van Trudo om die af te stemmen met de toekomstplannen van deze huurders. De grootste huurder is Sint Annaklooster. Met Sint Annaklooster is een toekomstplan gemaakt voor de huisvesting. Dat plan is integraal verwerkt in de Toekomstvisie.



Met de eigenaar van het sportcomplex is overeengekomen dat het zwembad wordt gesloopt in 2024 en de ondererfpachtovereenkomst overgaat naar de exploitant van het sportgedeelte. Die afspraken zij eveneens integraal onderdeel van het Toekomstplan.



De bewonersvereniging heeft een werkgroep Toekomstplannen gevormd, waarbij ook de bewonersvereniging de Roosten is aangehaakt. Op 18 september 2019 zijn de meest actuele plannen gepresenteerd en uitgebreid toegelicht. De werkgroep heeft daarvan een uitgebreide samenvatting gemaakt en aan de huurders gevraagd om commentaar. Op 29 januari 2020 zijn de reacties besproken met de werkgroep.

In dit verband wordt verwezen naar het participatieverslag dat als bijlage 12 bij deze toelichting is gevoegd.

9.4 Zienswijzen     

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 23 juni 2022 tot en met woensdag 3 augustus 2022 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de editie van het Gemeenteblad van woensdag 22 juni 2022 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerpbestemmingsplan via de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn 21 zienswijzen ontvangen.

Verder zijn ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.

In de Nota van zienswijzen en ambtshalve zienswijzen BP Buitengebied (Eikenburg) is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan en zijn de ambtshalve wijzigingen toegelicht. Deze nota is als bijlage 13 'Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen BP Buitengebied (Eikenburg)' bij deze toelichting opgenomen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het bestemmingsplan Buitengebied (Eikenburg) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80380-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan-huis-verbonden-beroep     

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.5 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.6 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.7 Aardkundige waarden     

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, grondwaterhuishouding, (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.8 Abiotische waarde     

geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (=niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige verschijnselen zoals steilranden en bodemovergangen.

1.9 Actualisatie nota parkeernormen (2019)     

Nota gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.10 Archeologisch onderzoek     

onderzoek verricht door een daartoe gecertificeerde instantie en werkend volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.11 Archeologische verwachting     

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.12 Archeologische waarde     

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden);

1.13 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.14 Bed & breakfast     

een accommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt. Het is gevestigd in een huis en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis en heeft maximaal 2 verhuurde kamers.

1.15 Bedrijfsvloeroppervlak     

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.16 Behoud ex situ     

behoud van archeologische informatie door middel van een opgraving;

1.17 Behoud in situ     

behoud van archeologische resten op dezelfde plaats door planaanpassing (behoudsmaatregelen);

1.18 Belemmeringenstrook     

een strook grond ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding waarbinnen geen bebouwing mag worden opgericht en/of werken en werkzaamheden (niet zijnde bouwen) mogen worden uitgevoerd die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de buisleiding.

1.19 Bestaand     

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.20 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bijgebouw     

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.23 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak.

1.25 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.26 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.27 Bouwperceelgrens     

een grens van een bouwperceel.

1.28 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.29 Bouwwerk     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.30 Buitenschoolse opvang (BSO)     

het in georganiseerd verband opvangen van meer dan 6 kinderen in de leeftijdscategorie 4 tot 13 jaar voor en na schooltijd, in de middagpauze en tijdens schoolvakanties.

1.31 Coffeeshop     

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.32 Cultuurhistorische waarde     

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.33 Dagrecreatie     

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.34 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.35 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling     

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.36 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.37 Erotisch getinte vermaaksfunctie     

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.38 Evenementen     

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.39 Extensief agrarisch grondgebruik     

die vormen agrarisch grondgebruik die het behoud en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden beogen en waarbij voor de grondbewerking slechts in geringe mate gebruik wordt gemaakt van agrarische middelen en de verbouw van (vollegronds)teeltproducten, in hoofdzaak gericht op de instandhouding en/of vergroting van de natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

1.40 Extensief recreatief medegebruik     

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.41 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.42 Gebruiken     

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.43 Geluidgevoelige functies     

bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.44 Geluidgevoelige gebouwen     

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.45 Gemeentelijk adviseur archeologie     

een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen aantoonbaar ervaringsdeskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.46 Gemeentelijk archeologisch monument     

archeologisch monument dat overeenkomstig de erfgoedverordening als beschermd monument is aangewezen en is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

1.47 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.48 Hoofdgebouw     

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.49 Horeca     

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.50 Hotel     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.51 Huishouden     

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die twee jaar of langer duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.52 Kamerbewoning     

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen afzonderlijke toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche/bad en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte, met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan maatschappelijke voorzieningen in de vorm van beschermd en/of verzorgd wonen.

1.53 Kantoor     

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.54 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.55 Kleinschalig kamperen     

Kleinschalig kamperen is een kampeerfunctie, uitsluitend als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf.

1.56 Koffie-/theehuis     

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.57 Kunstobject     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.58 Kunstwerk     

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.59 Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen     

bij collegebesluit van 20 april 2021 vastgestelde nadere regels ter uitwerking van de Actualisatie Nota Parkeernormen (2019).

1.60 Landschappelijke waarden     

het geheel van waarden in verband met bijzondere waarneembare landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, archeologische, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden die wordt bepaald door de onderliggende samenhang en beïnvloeding van levende en niet levende (abiotische) natuur.

1.61 Lunchroom     

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.62 Maatschappelijke voorzieningen     

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.63 Mantelzorg     

het op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

1.64 Natuurwaarde     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.65 Nevenactiviteiten     

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.66 Nutsvoorzieningen     

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.67 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte (kamer) in een (deel van een) gebouw, die door de aard van de inrichting en het gebruik het privédomein van de bewoner is, die (mede) is aangewezen op het gebruik van gezamenlijke wezenlijke voorzieningen elders in dat (deel van het) gebouw.

1.68 Parkeerbalans     

met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).

1.69 Peil     

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.70 Pension     

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.71 Productiegebonden detailhandel     

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.72 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.73 Recreatiewoning     

een gebouw of woning (geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde) bedoeld voor recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.74 Restaurant     

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.75 Rijstrook     

gemarkeerd gedeelte van de rijweg dat voldoende plaats biedt aan een enkele rij motorvoertuigen op meer dan twee wielen met uitzondering van in- en uitvoegstroken, voorsorteerstroken en fietspaden.

1.76 Showroom     

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.77 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.78 SPIL centrum     

‘SPIL ( Spelen, Integreren, Leren); een hechte samenwerking tussen onderwijs, peuterspeelzaalwerk en kinderopvang met als doel optimale ontwikkelingskansen te creëren voor kinderen van 0 tot 12 jaar.

1.79 Stacaravan     

een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.

1.80 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.81 Voorgevel     

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.82 Voorgevelrooilijn     

De denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

1.83 Voorkeursgrenswaarde     

de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.84 Water     

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.85 Waterberging     

voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.

1.86 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.87 Wet geluidhinder     

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.88 Wet milieubeheer     

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.89 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.90 Wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen     

het feitelijk wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen, waarbij geen sprake is van omgevingsvergunningplichtige bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.91 Winkel     

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.92 Woning     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.93 Woongebouw     

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.94 Woonwagen     

een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.95 Woonwagenwoning     

een op traditionele wijze gebouwd voor bewoning bestemd hoofdgebouw dat is geplaatst op een standplaats.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 Dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 Goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 Inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 Ondergeschikte bouwdelen     

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. short-stay;
  3. kamerverhuur;
  4. maatschappelijke voorzieningen;
  5. werken, waaronder in ieder geval begrepen:
    1. ateliers;
    2. tinker spaces;
    3. ambachtelijke bedrijvigheid;
  6. publieksgerichte functies, waaronder in ieder geval begrepen:
    1. cultuur en ontspanning;
    2. congressen;
    3. recreatieve voorzieningen;
  7. gebouwen ten behoeve van overnachtingsmogelijkheden (anders dan wonen) in relatie tot de maatschappelijke voorzieningen;
  8. een begraafplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  9. de aan een landgoed eigen ontwikkeling, instandhouding en herstel van landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
  10. moestuinen en dierenweides;
  11. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;

met de daarbij behorende:

  1. horecavoorzieningen, detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenende bedrijven en kantoren, voor zover ten dienste van de publieksgerichte functies;
  2. erven en terreinen;
  3. wegen en paden;
  4. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  8. nutsvoorzieningen;
  9. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  1. het maximum aantal eenheden onder sub a., b. c. en f niet meer mag bedragen dan 277;
  2. een woning en/of kamersgewijs bewoonde woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meer woningen;
  3. kamerbewoning van een woning niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding `bouwvlak´ worden gebouwd;
  2. de maximum goot- en bouwhoogte is als bestaand, tenzij anders is aangeduid ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan aangegeven;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - 1' is een kapel toegestaan;
  6. de maximale geluidbelasting op de gevel van een woning mag niet meer bedragen dan de wettelijk vastgelegde voorkeursgrenswaarde, dan wel de voor die gevel ingevolge de Wet geluidhinder vastgestelde hogere waarde (Bijlage 2), met de daaraan gestelde voorwaarden;
  7. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a,b en d, gelden die maten als maxima.


3.2.2 Dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding hoofdgebouw     

In afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b mag een dakopbouw of een gelijksoortige uitbreiding van een hoofdgebouw op een hellend dakvlak worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan de volgende voorwaarden:

  1. de bouwhoogte van de dakopbouw verticaal gemeten minstens 1 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;
  2. de hellingshoek van een eventuele kap van de dakopbouw gelijk is aan de hellingshoek van het bestaande dakvlak waarop wordt gebouwd en;
  3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen minimaal 1 meter is.

3.2.3 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat hogere erfafscheidingen zijn toegestaan, voorzover deze bestaand zijn;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6 m bedragen.


3.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft

de maximum goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Voorwaardelijke verplichting natuurcompensatie en landschappelijke kwaliteitsverbetering     

Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de gronden en gebouwen als bedoeld in lid 3.1 en 3.2.1 sub a, is alleen toegestaan indien het landschappelijk inrichtingsplan (voorwaardelijke verplichting groen), zoals opgenomen in bijlage 4 bij de planregels, binnen 3 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en tevens in stand wordt gehouden”.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Gebruik     

Het gebruik van een gedeelte van de woning voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan-huis-verbonden beroep met een vloeroppervlakte van meer dan 50 m2 met een maximum van 75 m2, is toegestaan mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m2 bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. het niet betreft detailhandel met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  4. het niet betreft vervaardiging van voedsel;
  5. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig is in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één persoon, die tevens in het pand woonachtig is, mag worden uitgeoefend;
  6. de bedrijfsactiviteiten vallen onder de in Bijlage 1 opgenomen 'Lijst van bedrijfsactiviteiten bij woonfunctie' behorende tot de categorie 1, alsmede bedrijfsactiviteiten die niet in deze lijst zijn opgenomen, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten zoals genoemd in categorie 1 van deze lijst;
  7. het een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling betreft die niet valt onder de sub f genoemde lijst, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de bedrijfsactiviteiten als bedoeld onder sub f.

3.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.



3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

3.6.1 Kamerbewoning en woningsplitsing     

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het verbod op kamerbewoning en woningsplitsing, zoals opgenomen in lid 3.1 sub v en w, indien de verkamering of splitsing niet leidt tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat ter plaatse van en in de omgeving van het betreffende gebouw.

Artikel 4 Natuur - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Natuur - 1´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. extensief agrarisch grondgebruik;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. instandhouding van (onverharde) wegen, voet- en fietspaden;
  6. voorzieningen, zoals informatieborden, banken, picknicktafels en prullenbakken.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. het oprichten van perceelafscheidingen is niet toegestaan, met uitzondering van open afrasteringen met een hoogte van maximaal 1 m;
  2. voor informatie- en entreevoorzieningen geldt een maximum bouwhoogte van 3 m;
  3. voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde zend-, ontvang- en/of sirenemasten, geldt een maximum bouwhoogte van 2 m.
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- en verwerken van producten, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
  3. handel en dienstverlening zonder dat direct v verband houdt met de bestemming;
  4. het uitoefenen van lawaaisporten en -hobby's, zoals racen/crossen met en beproeven van motoren en motorvoertuigen en het vliegen met modelvliegtuigen en drones uitgerust met verbrandings- en elektromotoren;
  5. verblijfsrecreatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van kampeermiddelen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband.
  6. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor het plaatsen van teeltondersteunende voorzieningen of zend- zend-, ontvang- en/of sirenemasten .

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

4.5.1 Vergunningsvereiste     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning (voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dieper dan 0,3 m afgraven, woelen, ploegen en verlagen van gronden;
  2. het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  3. het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven
  4. het aanleggen of verharden van paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2;
  5. het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  6. het dempen van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  7. het planten van houtgewas, het vellen, rooien of verminken van houtopstand;
  8. het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage;
  9. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en het aanleggen van kaden en aanlegplaatsen;
  10. het aanbrengen van (infrastructurele) leidingen, zoals ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en het plaatsen/uitbreiden van de daarbij behorende installaties en apparatuur.

4.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 4.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, welke is verleend en van kracht is;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en beheer;
  5. het aanbrengen van ondergrondse (infrastructurele) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, binnen het profiel van bestaande paden en wegen.

4.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als voldaan wordt aan de criteria:

  1. de werken of werkzaamheden zijn noodzakelijk in verband met natuurontwikkeling, natuur- en landschapsbeheer of extensief recreatief medegebruik en
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden en kenmerken zoals beschreven in lid 4.1.

Artikel 5 Natuur - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor `Natuur - 2´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van biotopen van flora en fauna, aardkundige waarden, natuurwaarden en landschappelijke waarden en van duurzame natuur- en watersystemen;
  2. extensief agrarisch grondgebruik;
  3. extensief recreatief medegebruik;
  4. ter paatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur -2 - dierenweide', een dierenweide;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifiek vorm van natuur - 2 - moestuin', een moestuin;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. voorzieningen, zoals (onverharde) voet- en fietspaden, informatieborden, schuilgelegenheden, banken, picknicktafels en prullenbakken.
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. het oprichten van perceelafscheidingen is niet toegestaan, met uitzondering van open afrasteringen met een hoogte van maximaal 1 m;
  2. voor informatie-, entree- dan wel schuilvoorziening geldt een maximum bouwhoogte van 3 m.;
  3. voor overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet zijnde zend-, ontvang- en/of sirenemasten, geldt een maximum bouwhoogte van 2 m.;
  4. voor zover de bestaande situatie afwijkt van het bepaalde onder sub a tot en met c, gelden die maten als maxima.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 5.2.2 onder a tot en met c en een bouwhoogte van 4 m toestaan, mits dit noodzakelijk is voor het natuurbeheer.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- en verwerken van producten, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik;
  3. handel en dienstverlening zonder dat direct verband houdt met de bestemming;
  4. het uitoefenen van lawaaisporten en -hobby's, zoals racen/crossen met en beproeven van motoren en motorvoertuigen en het vliegen met modelvliegtuigen en drones uitgerust met verbrandings- of elektromotoren;
  5. verblijfsrecreatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van kampeermiddelen, met uitzondering van kamperen in scoutingverband.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.5.1 Werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming `Natuur - 2´ de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het dieper dan 0,5 m afgraven, diepploegen, en verlagen van gronden;
  2. het egaliseren, ophogen en/of anderszins wijzigen van de bodemstructuur;
  3. het wijzigen van de perceelsindeling zoals die door sloten, greppels en beplantingselementen is aangegeven
  4. het aanleggen of verharden van wegen, fiets- en wandelpaden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met een totale oppervlakte van meer dan 100 m2;
  5. het graven, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten, greppels en poelen;
  6. het opslaan, storten of bergen van materialen en producten voor andere doeleinden dan die bedoeld lid 5.1;
  7. het planten, het vellen, rooien of verminken van houtopstand en hagen;
  8. het (onder)bemalen, het onttrekken van grondwater door het slaan van putten en het aanbrengen van drainage;
  9. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen en het aanleggen van kaden en aanlegplaatsen;
  10. het aanbrengen van (infrastructurele) leidingen, zoals ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen en het plaatsen/uitbreiden van de daarbij behorende installaties en apparatuur.

5.5.2 Uitzonderingen     

Het in lid 5.5.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, welke is verleend en van kracht is;
  4. welke betreffen het normale onderhoud en beheer;
  5. het aanbrengen van ondergrondse (infrastructurele) transport-, energie- en/of telecommunicatieleidingen, binnen het profiel van bestaande paden en wegen.

5.5.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 5.5.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  1. de werken of werkzaamheden noodzakelijk zijn in verband met natuurontwikkeling en/of beheer van natuur, landschap, extensief recreatief medegebruik en watersystemen;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige waarden zoals beschreven in lid 5.1 onder a.

Artikel 6 Recreatie     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. recreatieve voorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
  • 'specifieke vorm van recreatie - 1' uitsluitend een functie van een bloemenpluktuin en vlinderidylle is toegestaan;
  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. horecavoorziening, detailhandelsvoorziening en/of ruimte voor educatie en expositie;
  2. wegen, paden, erven en terreinen;
  3. voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte van een gebouw is 3,20 m en de maximum goothoogte is 2,10 m;

6.2.2 Voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie     

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie gelden de volgende regels:

  1. gebouwen voor het opwekken van duurzame energie mogen zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de maximum bouwhoogte is 3 m;
  3. de maximum oppervlakte is 15 m2.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is 2 m;
  2. de maximum bouwhoogte van licht- en andere masten is 8 m;
  3. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde is 6 m;

6.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. verblijfsrecreatie.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' (terrein van archeologische waarde) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 50 m2 van de grond wordt geroerd én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

a. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en

b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 50 m2 of meer, uit te voeren:

a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

b. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  1. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  6. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  9. het aanbrengen van verhardingen.

7.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 7.3 sub b.

7.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 7.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden kan ontstaan, met dien verstande dat:

  1. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden;
  2. alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 4     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' (hoge verwachting, historische kern) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

a. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 100 m2 van de grond wordt geroerd, én;

b. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 8.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 100 m2 of meer, uit te voeren:

a. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;

b. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  1. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  3. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  6. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  8. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  9. het aanbrengen van verhardingen.

8.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 8.3 sub b.

8.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 8.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden kan ontstaan, met dien verstande dat:

  1. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.
  2. alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (hoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 250 m2 van de grond wordt geroerd, én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 9.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 250 m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

9.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn in het kader van de vergunningaanvraag.

9.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 9.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden kan ontstaan, met dien verstande dat:

  1. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden.
  2. alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 6     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Bouwverbod     

Op de voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden is het niet toegestaan om te bouwen, met uitzondering van:

  1. het bebouwen van gronden waarbij minder dan 2.500 m2 van de grond wordt geroerd, én;
  2. het bebouwen van gronden waarbij werkzaamheden plaatsvinden tot een maximum diepte van 0,3 m onder maaiveld.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 10.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:

  1. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en;
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningvereiste     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden dieper dan 0,3 m onder maaiveld over een oppervlakte van 2.500 m2 of meer, uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe ook wordt gerekend het aanleggen van drainage, diepwoelen, mengen van grond, diepploegen en ontginnen;
  2. het verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het graven, verbreden, verdiepen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  5. het rooien en vellen van diepwortelende beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  6. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
  7. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  8. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  9. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  10. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt;
  11. het aanbrengen van verhardingen.

10.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 10.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. van ondergeschikte betekenis zijn dan wel behoren tot het normale onderhoud;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. benodigd zijn voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek zoals bedoeld in lid 10.3 sub b.

10.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 10.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de archeologische waarden kan ontstaan, met dien verstande dat:

  1. indien het niet mogelijk is om de middels archeologisch vooronderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk ter plekke te behouden, wordt aan de vergunning het voorschrift gebonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden;
  2. alvorens een vergunning wordt verleend, wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke adviseur archeologie.

Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie - 2     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en het bevorderen van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het aangewezen gebied en/of de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle en kenmerkende (landschaps)elementen.

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

11.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. het bouwen van bouwwerken is mogelijk krachtens de onderliggende andere bestemming(en), met dien verstande dat:
    1. advies is ingewonnen bij de gemeentelijk cultuurhistorisch adviseur en/of commissie ruimtelijke kwaliteit waaruit blijkt dat met het bouwen van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen;
    2. als blijkt dat het bouwen van het bouwwerk leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerken, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor cultuurhistorische waardevolle en kenmerkende elementen kunnen worden behouden.

11.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan met het oog op het belang van het behoud van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, nadere eisen stellen aan het materiaalgebruik voor bouwwerken, alsmede aan de situering ervan.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.4.1 Werk en werkzaamheden     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie - 2' de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van (half)verhardingen, het verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  2. het wijzigen van de perceelindeling zoals die door sloten, greppels, reliëfverschillen en beplantingselementen is aangegeven;
  3. het diepwoelen of diepploegen;
  4. het aanleggen, verharden of opheffen van wegen of paden;
  5. het graven, verbreden, verdiepen of dempen van waterlopen zoals rivieren, beken, stromen, kanalen, grachten, sloten en greppels;
  6. het verwijderen van houtgewas, perceelrandbegroeiing of opgaande beplanting;
  7. het aanbrengen van beplanting anders dan het herplanten van gerooide/gevelde houtopstanden.

11.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden :

  1. die het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en niet strijdig waren met het hieraan voorafgaande bestemmingsplan;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

11.4.3 Toelaatbaarheid     

De in lid 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden mogen geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen als bedoeld in lid 11.1 tot gevolg hebben. Ter beoordeling of daarvan sprake is:

  1. wordt advies ingewonnen bij de gemeentelijke cultuurhistorisch adviseur en/of op grond van een cultuurhistorisch onderzoek is vastgesteld dat met het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden, geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen.
  2. als blijkt dat het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheid, leidt tot onevenredige verstoring van die cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen, aan de omgevingsvergunning de verplichting kan worden verbonden tot het treffen van maatregelen waardoor de cultuurhistorische waarden en kenmerkende elementen van het gebied kunnen worden behouden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels     

13.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming     

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels     

14.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

14.1.1 Milieuzone - boringsvrije zone     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - boringsvrije zone' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

14.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     
  1. Het is verboden om boringen of grondwerkzaamheden te verrichten zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden, als de diepte meer is dan 10 m beneden maaiveld.
  2. De omgevingsvergunning wordt geweigerd als de werkzaamheden de beschermende kleilaag kunnen aantasten.

14.2 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied     

14.2.1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

14.2.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag de verticale diepte van een bouwwerk niet meer dan 3 m onder maaiveld bedragen.

14.2.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van artikel 14.2.2 voor het bouwen van een bouwwerk met een verticale diepte van meer dan 3 m onder maaiveld, met dien verstande dat:

  1. het bouwwerk of de bouwwerkzaamheden geen onevenredige afbreuk doen aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening; en
  2. voor de afweging over het verlenen van de omgevingsvergunning advies van gedeputeerde staten wordt gevraagd.

14.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  3. het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; en
  5. werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

14.2.5 Uitzondering     

Het in lid 14.2.4 vervatte verbod geldt niet voor gevallen als bedoeld in artikel 2.8 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant of de verordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

14.2.6 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.2.4 wordt door burgemeester en wethouders niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van gedeputeerde staten.

14.3 Overige zone - attentiezone waterhuishouding     

14.3.1 Attentiezone waterhuishouding     

Ter plaatse van de aanduiding 'Overige zone - attentiezone waterhuishouding' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

14.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     
  1. Verbod

Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden) de volgende werken en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  1. het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 cm beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist in het kader van de Ontgrondingenwet;
  2. de aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
  3. het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten van meer dan 50 m2.

  1. Uitzonderingen

Het in lid 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en/of beheer betreffen;
  2. welke ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan legaal in uitvoering waren;
  3. waarvoor ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verleend.

  1. Toelaatbaarheid

De in lid 1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de werken of werkzaamheden geen negatieve effecten hebben op de waterhuishouding. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen bij het waterschap.

14.4 Overige zone - In Omgevingsverordening te verwijderen NNB     

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - in Omgevingsverordening te verwijderen NNB' wordt de structuur Natuurnetwerk Brabant in de Omgevingsverordening Noord-Brabant verwijderd.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels     

15.1 Binnenplans afwijken     

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 16 Partiële herziening parkeernormen     

16.1 Bouwregel parkeren     

  1. bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
  2. als de onder a. genoemde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

16.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 16.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

16.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 16.1, indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Artikel 17 Partiële herziening parkeren bij wijziging gebruiksfunctie     

17.1 Verbod     

Als gebruik in strijd met het bestemmingsplan geldt het wijzigen van de gebruiksfunctie van gronden en/of gebouwen in een andere gebruiksfunctie passend binnen de bestemming, indien niet in voldoende mate parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, een en ander volgens de beleidsregeling 'Actualisatie Nota Parkeernormen (2019)' van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven zoals vastgesteld op 24 september 2019 en opgenomen in Bijlage 3 bij de planregels.

17.2 Afwijken     

Bij omgevingsvergunning kan in bijzondere gebieden of situaties worden afgeweken van het bepaalde in lid 17.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.

Artikel 18 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 19 Overgangsrecht     

19.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

19.2 Afwijken     

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 19.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied (Eikenburg).