direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsplein 30 en Tramstraat 2, Deurne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0762.BP201610-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Voorliggend rapport betreft het bestemmingsplan "Stationsplein 30 en Tramstraat 2, Deurne" van de gemeente Deurne.

1.1.1 Aanleiding

Het initiatief omvat de realisatie van nieuwbouw met commerciële ruimten en 2 appartementen op de begane grond en 12 appartementen op de bovenliggende verdiepingen op de percelen Stationsplein 30 en behoud van de bestaande situatie van Tramstraat 2 te Deurne.

Het initiatief voor Stationsplein 30 kan niet rechtstreeks worden gerealiseerd op basis van het vigerende bestemmingsplan, omdat het initiatief binnen de vigerende bestemmingen 'Horeca', Verkeersdoeleinden' en 'Openbaar groen' is opgenomen. Binnen deze bestemmingen is de realisatie van commerciële functies en meer dan 1 woning niet toegestaan. Door middel van een herziening van het bestemmingsplan kan voorliggend initiatief gerealiseerd worden.

De bebouwing van het voormalige LEV-gebouw behoud zijn vigerende bestemming, functie en grootte en is in dit bestemmingsplan meegenomen zodat ook voor dit perceel weer een recent bestemmingsplan gaat gelden.

1.1.2 Doel

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een actueel bestemmingsplan voor beide percelen op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en kadastrale begrenzing

Onderstaande afbeelding geeft de topografische situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0001.jpg"

TOPOGRAFISCHE SITUATIE

Onderstaande afbeelding geeft de kadastrale situatie weer. Tevens is de plangrens van voorliggend bestemmingsplan ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0002.jpg"

KADASTRALE SITUATIE

De oppervlakte van het plangebied bedraagt 3.234 m². Tot het plangebied behoren (gedeeltelijk) de percelen 852, 1658, 1939, 2077, 2078 en 2577.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied vigeert het bestemmingsplan "Schutboom - de Romein", vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 16 januari 1973.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de vigerende verbeelding. De ligging van het plangebied is aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0003.jpg"

UITSNEDE VERBEELDING VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

De volgende bestemmingen zijn relevant voor onderhavig plan: artikel 16 'Kantoren', artikel 20 'Horecabedrijven', artikel 28 'Verkeersdoeleinden' en artikel 31 'Openbaar Groen'.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd omdat het nieuwe bouwplan gelegen is op de gronden met de bestemmingen 'Horecabedrijven', 'Verkeersdoeleinden' en 'Openbaar Groen'. De bestemmingen 'Verkeersdoeleinden' en 'Openbaar Groen' staan het bouwen van gebouwen anders dan een verkooppunt voor motorbrandstoffen niet toe en binnen de bestemming 'Horecabedrijven' mogen uitsluitend hotel en/of café-restaurantbedrijven met bijbehorende woningen worden gebouwd.

Hoofdstuk 2 Gebiedsanalyse

Dit hoofdstuk geeft een ruimtelijk-functionele analyse van het plangebied. Achtereenvolgens geschiedenis, wijdere omgeving en directe omgeving en plangebied.

2.1 Geschiedenis

De historische ontwikkeling van de 'Spoorzone' van Deurne (waartoe het onderhavige plangebied behoort) hangt nauw samen met de groei van de kern Deurne. Aan het einde van de negentiende eeuw groeiden de Brabantse dorpen en steden door een sterke industrialisatie. De industrieterreinen, vaak bij uitvalswegen of aan het spoor gelegen, kwamen in de loop van de twintigste eeuw door dorpsuitbreidingen steeds centraler in de dorpskernen te liggen.

Deurne groeide tot circa 1955 vooral langs de lintvormige patronen in het landschap, met een concentratie naar het zuiden. De Stationsstraat is een van de belangrijkste oude bebouwingsassen vanuit de kern van Deurne naar het zuidwesten, richting Asten, waarlangs zich eerst boerderijen en woningen ontwikkelde. Later krijgt de bebouwing een meer gemengd en (binnen)stedelijk karakter met de komst van bedrijven, winkels en horeca.

De aanleg van de spoorlijn gaf een enorme impuls voor de stedelijke ontwikkeling. Vooral na 1960 maakte Deurne een explosieve groei door. De gebied en langs de spoorlijn hebben zich geleidelijk ontwikkeld. Het spoor heeft in die ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld, daar ze als een magneet de ontwikkeling van bedrijventerreinen rondom het stationsgebied tot gevolg had en er van oost (Dr. Huub van Doorneweg) naar west (Daalder) een langgerekte bedrijvenzone tot stand kwam. Ten zuiden van deze bedrijven ontwikkelde zich de woonwijk St. Jozefparochie.

Onder meer door het wegvallen van de noodzaak tot goederenoverslag vanaf het spoor veranderde het type bedrijvigheid in de Spoorzone. De laatste 10 à 15 jaar is de positie van deze bedrijventerreinen veranderd. Door de nabijheid van woningen, de matige weginfrastructuur voor zwaar vrachtverkeer en de milieubelemmeringen zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor bedrijven in de Spoorzone niet langer optimaal. Door de ligging tussen woongebieden, (milieu)regelgeving en schaalvergroting in de industriële sector hebben zij minder kansen voor vernieuwing en uitbreiding.

2.2 Beschrijving bestaande situatie plangebied en directe omgeving

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied in de omgeving weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0004.jpg"

OMGEVING PLANGEBIED

Ruimtelijk-functioneel bestaande situatie

Het Stationsplein maakt deel uit van de Spoorzone en is een mobiliteitsknooppunt. Het Stationsplein is een belangrijke entree voor de gemeente Deurne. Dagelijks komen veel mensen met de trein naar Deurne.

Door de realisatie van een P&R voorziening aan de zuidzijde van het spoor en het uitbreiden van de huidige fietsenstallingen ontstond de mogelijkheid om het huidige Stationsplein tot een verblijfsgebied met aandacht voor meer groen om te vormen. Ook is er een betere verbinding, een vrij liggend fietspad, tussen het centrum en de St. Jozefparochie over de bestaande overweg bij het station gerealiseerd.

Het voorterrein van het station is nu ingericht als verblijfsgebied waar de auto te gast is. Hier is een kiss and ride-zone voor het afzetten en ophalen van treinreizigers. Op het Stationsplein zijn 36 parkeerplaatsen gehandhaafd en overige parkeerplaatsen zijn verhuisd naar de P&R voorziening aan de zuidzijde van het spoor.

Onderstaande afbeelding en de foto's geven de bestaande situatie van de directe omgeving en het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0005.jpg"

DIRECTE OMGEVING

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0007.png"  
   
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0008.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0009.png"  
   
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0010.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0011.png"  
   
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0012.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0013.png"  

HUIDIGE SITUATIE

Binnen het plangebied staan twee gebouwen. Het ene gebouw is geörienteerd op de Tramstraat. Het tweede gebouw is gelegen aan het Stationsplein.

Het Stationsplein ten westen van het plangebied is recentelijk wel heringericht, maar door de bestaande (lagere) bebouwing binnen het plangebied heeft de oostzijde van het plein niet voldoende wand om de loop/fietsroute richting het centrum goed te begeleiden.

Rondom het station aan de noordzijde van het spoor zijn verschillende functies aanwezig. Naast kantoren, horeca, dienstverlening zijn ook woningen rondom het plangebied aanwezig. Binnen het plangebied is in het pand aan Tramstraat 2 de Stichting Welzijn gevestigd.

Op Stationsplein 30 was vroeger het hotel Goossens gevestigd. Het pand staat nu al een geruime tijd leeg.

Ontsluiting
Het stationsgebied en omgeving wordt ontsloten via de Tramstraat en Emmalaan. Deze wegen komen uit op de ontsluitingswegen Stadhoudersweg en de Stationsstraat.

Het plangebied wordt in de bestaande situatie ontsloten vanaf de Tramstraat. Vanaf de Tramstraat is ook een klein parkeerterreintje bereikbaar.

Groen en water

Op het stationsplein en binnen het plangebied is een ensemble van monumentale bomen aanwezig. Deze zorgen voor een groene uitstraling aan de oostzijde van het plein.

Aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt een vijver. Deze diende vroeger als watervoorziening voor de stoomtreinen die op de spoorweg Eindhoven-Venlo reden en die op het stationsemplacement van Deurne water moesten innemen.

Vanuit cultuurhistorie en noodzakelijk waterbergingscapaciteit blijft deze watervoorziening hier grotendeels gehandhaafd, wordt in kwaliteit opgewaardeerd en in de plan /gebieds- transformatie opgenomen.

Hoofdstuk 3 Plan

Na voorgaande beschrijving van de bestaande situatie volgt in dit hoofdstuk de beschrijving van het feitelijke plan.

3.1 Uitgangspunten

De uitgangspunten zijn gebaseerd op de eisen/wensen van de initiatiefnemer en de wensen vanuit de ruimtelijke omgeving.

Van toepassing zijn de volgende uitgangspunten:

  • handhaven voormalige LEV-gebouw (wordt wel gerenoveerd);
  • handhaven 3 monumentale bomen aan het Stationsplein;
  • slopen voormalig hotel Goossens;
  • benutten van de vijverpartij als waterberging / natuurvijver en deze openbaar toegankelijk te houden.
  • gebouw maximaal 3 lagen (10,5 meter);
  • gebouw vormt begeleiding van loop/fietsroute tussen station en centrum;
  • bijzondere- / krachtige- / gelede pleinwandvormende massa en architectuur wordt nagestreefd.
  • rooilijn aan Tramstraat op 5 meter van de perceelsgrens;
  • hoofdentree van alle functies ligt aan het Stationsplein;
  • gebouw heeft een duidelijke plint (bgg / 1e bouwlaag);
  • op de verdiepingen worden maximaal 12 appartementen gerealiseerd;
  • op de begane grond zijn, naast 2 appartementen, andere functies toegestaan: dienstverlening, spoorgerelateerde detailhandel en horeca (in de vorm van een café/bar/cafetaria);
  • parkeren op eigen erf, er dient voldaan te worden aan de 'Nota parkeernormen 2013', inclusief later vastgestelde aanvullingen dan wel de nota die volgend op voornoemde wordt vastgesteld.

3.2 Stedenbouwkundig plan

3.2.1 Bebouwing en functies

Ruimtelijk/architectonisch

De realisatie van het nieuwe voorzieningen/woongebouw is onderdeel van de kwalitatieve verbetering van het stationsgebied van Deurne. Het gebouw zorgt voor meer levendigheid. Het nieuwe gebouw staat vrij in zijn omgeving en zorgt door zijn hoogte van 3 lagen voor een duidelijke wand aan het plein.

De ruimtelijke structuur is uitgewerkt in een situatietekening, zoals weergegeven op onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0014.jpg"

SITUATIETEKENING

Door de openbare functies zorgt het gebouw voor levendigheid op de begane grond. In de twee bovenliggende lagen zorgen de appartementen juist in de avonduren voor een levendiger beeld. Mede door de appartementen ontstaat een plein dat ook in de avonduren een veiliger gevoel geeft.

Het gebouw krijgt een robuust karakter door het gebruik van baksteen als hoofdmateriaal. Door de verschillende wijze van gebruik van de baksteen krijgen de gevels echter wel een gedifferentieerd aanzicht. De buitenruimten van de appartementen delen daarnaast ook de massa op door middel van de andere vorm en materialisatie.

Als verbijzondering is in de zuidgevel de oude watertoren in baksteenreliëf aangebracht, als verwijzing naar de oude watertoren en verbinding met de vijver.

Hierna zijn enkele impressie van het gebouw opgenomen.

Op de impressies is ook zichtbaar hoe een mogelijke renovatie van het gebouw van Tramstraat 2 er uit zou kunnen zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0015.jpg"  
VOGELVLUCHT VANUIT ZUIDWEST    
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0016.jpg"  
ZICHT VANAF HET PLEIN    
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0017.jpg"  
ZICHT VANAF HET PLEIN    
afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0018.jpg"  
ZICHT VANAF DE ACHTERZIJDE    

Functioneel

Het bestaande voormalige LEV-gebouw wordt gerenoveerd, maar zal als kantoor gehandhaafd blijven, met kantoorfuncties op begane grond en verdieping.

In het nieuwe gebouw worden op de begane grond 2 en op de verdiepingen 12 (koop) appartementen gerealiseerd. De appartementen hebben een terras aan de westzijde van het gebouw met uitzicht op het Stationsplein. De appartementen zijn ca. 90 m2 groot met een terras van ca. 8 m2. Op de begane grond zijn daarnaast de bergingen van de appartementen aan de oostzijde van het gebouw gesitueerd. Deels rechtstreeks naar buiten ontsloten, deels inpandig ontsloten. De appartementen hebben ook een entree aan het Stationsplein.

Toevoeging van functies op de begane grond aan het Stationsplein is gewenst om de levendigheid van het gebied te verbeteren en een duidelijke looproute richting het centrum te creëren. Er is dus behoefte aan toevoeging niet-woonfuncties op de begane grond.

Omdat het een stationsomgeving betreft zijn spoorgerelateerde functies gewenst. Functies die treinreizigers faciliteren op weg naar het station of naar huis. Voor de stationsomgeving van Deurne is er dan behoefte aan kleinschalige (spoorgerelateerde) detailhandel, dienstverlening en horeca.

Op de begane grond is ca. 253 m2 BVO beschikbaar voor deze dienstverlening en/of spoorgerelateerde detailhandel en/of een café/bar/cafetaria. De verdeling van de oppervlaktes over de verschillende functies is nog niet bekend.

De ruimte rondom het gebouw is in het plan in gebruik als openbare ruimte, groen en parkeerplaatsen.

3.2.2 Verkeer en parkeren

Ontsluiting
De dienstverlening, detailhandel en horeca in het nieuwe gebouw aan het Stationsplein worden voor voetgangers en fietsers en bezoekers met de auto ontsloten vanaf het Stationsplein. De appartementen worden voor voetgangers en fietsers vanaf beide zijden van het gebouw ontsloten. De bergingen van de appartementen liggen aan de oostzijde van het gebouw.

Aan het Stationsplein zijn ook enkele autoparkeerplaatsen ten behoeve van de bezoekers van de dienstverlening, detailhandel en horeca gesitueerd. De overige benodigde parkeerplaatsen voor medewerkers en bewoners liggen aan de oostzijde van de bebouwing (zie onder kopje parkeren). Die parkeerplaatsen worden allen ontsloten op de Tramstraat. De ontsluitingsweg vanaf de Tramstraat naar het parkeerterrein wordt minimaal 5,25 m breed zodat een ruime entree naar het parkeerterrein ontstaat.

Het bestaande voormalige LEV-gebouw wordt voor medewerkers en bezoekers ontsloten vanaf de Tramstraat.

Verkeer

De verkeersaantrekkende werking van het plan is berekend met behulp van de kengetallen uit de digitale publicatie "ASVV 2012" en weergegeven in onderstaande tabel.

Het voormalige LEV-gebouw veranderd niet van functie en heeft daardoor geen extra verkeersaantrekkende werking.

onderdeel   aantal of m2   kengetal verkeersgeneratie per weekdag   verkeersgeneratie per weekdag  
woningen   14   4,6/ woning   64  
dienstverlening   ca. 253   11,7 / 100 m2 bvo   30  
of        
detailhandel   ca. 253   48,4 / 100 m2 bvo   122  
of        
cafetaria/bar/café   ca. 253   12,5 / 100 m2 bvo *   32  

* Er is geen kengetal voor een cafetaria/café/bar CROW-publicatie 317 vastgelegd. Voor deze functies is uitgegaan dat het aantal benodigde parkeerplaatsen per 100 m2 bvo gemiddeld 2,5 keer per weekdagetmaal bezet is.

Omdat er nog niet bekend is hoe de verdeling van de functies zal zijn wordt rekening gehouden met worst-case scenario.

Het plan leidt tot een verkeersaantrekkende werking van ca. 186 motorvoertuigen per weekdag. Dit betreft geen relevante toename van het aantal verkeersbewegingen per werkdag. De Tramstraat kan deze toename wel verwerken.

Parkeren
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de ‘Nota parkeernormen Gemeente Deurne 2013’. Dit document wordt gebruikt bij het opstellen/berekenen van de (additionele) parkeerbehoefte van dit plan. In het kader van de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is gekeken of voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte.

Omdat er geen veranderingen plaatsvinden op het perceel Tramstraat 2 blijft daar de bestaande parkeersituatie gehandhaafd.

Voor het nieuwe gebouw wordt uitgegaan van de parkeernorm voor het gebied 'schil rond centrum'. In onderstaand schema zijn de parkeernormen per functie opgenomen.

onderdeel   parkeernorm
p.p. / woning of p.p. / 100 m² bvo  
koopwoning, etage, goedkoop   1,4  
dienstverlening   2,4  
detailhandel   3,1  
kantoor   2,0  
cafetaria/bar/café   5,0  

PARKEERNORMEN

Door toepassing van dubbelgebruik kan het aantal te realiseren parkeerplaatsen worden geoptimaliseerd. Dit betekent dat er minder parkeerplaatsen nodig zijn, dan wanneer men het parkeren afzonderlijk per functie realiseert. Het aantal parkeerplaatsen is zodoende passend (niet te veel en niet te weinig) bij de (combinatie van) functie(s). Er wordt een gezamenlijke parkeervoorziening aangelegd om zo gebruik te maken van elkaars parkeerplaatsen.

Met behulp van de parkeernormen uit bijlage 1 van de parkeernota en de aanwezigheidspercentages voor gecombineerd gebruik uit bijlage 2 van de parkeernota kan de parkeervraag per periode worden bepaald. De percentages mogen worden toegepast wanneer minimaal twee functies gebruik kunnen maken van dezelfde parkeervoorzieningen. In voorliggend geval zullen minimaal 2 functies tegelijk gebruik maken van de parkeervoorzieningen, wonen en een andere functie, zeer waarschijnlijk zelfs alle vier de functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0019.jpg"

AANWEZIGHEIDSCIJFERS

Binnen het plangebied zijn 35 parkeerplaatsen beschikbaar voor de nieuwe ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0020.jpg"

PARKEERINRICHTING

Omdat er nog niet bekend is welke functie of functies op de begane grond van het gebouw komen is berekend hoeveel parkeerplaatsen er in de worst-case scenario nodig zijn.

Rekeninghoudend met de maximale mogelijkheden van: 14 appartementen, een maximum oppervlakte van 253 m2 aan cafetaria/bar/café, zijn maximaal 33 parkeerplaatsen benodigd. Hiermee kan voldaan worden aan de parkeernorm. Andere combinaties van cafetaria/bar/café, detailhandel en dienstverlening zijn dan altijd passend.

Wanneer rekening wordt gehouden met appartementen en 100% detailhandel zijn maximaal 28 parkeerplaatsen nodig. Bij appartementen en 100% dienstverlening zijn maximaal 26 parkeerplaatsen nodig. Hierbij is nog geen rekening gehouden met dubbelgebruik van de parkeerplaatsen.

Het plangebied biedt voldoende ruimte om (met een combinatie van functies) aan de gestelde parkeernormen te voldoen.

3.2.3 Groen en water

Er zijn zoals benoemd 3 monumentale bomen die samen een ensemble vormen met de bomen op het middendeel van het Stationsplein. Deze bomen blijven behouden en zijn in de bestemming 'Groen' opgenomen ter bescherming van deze bomen.

De vijver aan de zuidoostzijde van het plangebied kan deels behouden blijven. Aan de noordzijde van de vijver wordt een kaderand gerealiseerd waar ten noorden daarvan de parkeerplaats ligt. Het water van de parkeerplaats en de daken van de nieuwbouw zal afgevoerd worden richting de vijver.

3.3 Beeldkwaliteit

De kwaliteit van de gebouwen en stedenbouwkundige ruimte wordt bepaald door de samenhang van de inrichting van de openbare ruimte en de gebouwen. Een kwalitatief goede gemeenschappelijke ruimte is ook winst voor het individu.

In paragraaf 'Bebouwing en functies'zijn beelden van de gebouwen en openbare ruimte in het plangebied opgenomen op welke wijze de gewenste stedenbouwkundige ruimtelijke samenhang en architectonische kwaliteit in het gebied bereikt kan worden.

Om de door de gemeente gewenste beeldkwaliteit te borgen is het bouwplan getoetst worden aan de Welstandsnota (zie paragraaf 4.3.8).

Hierna zijn ook nog beelden van de gewenste materialen en wijze van gebruik opgenomen, waarbij zichtbaar is dat door het gebruik van dezelfde materialen (bruinrode baksteen) toch een heel ander beeld kan worden verkregen. Het geheel heeft een rustige uitstraling maar kent wel afwisseling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0022.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0023.jpg"

MATERIALISERING

Hoofdstuk 4 Beleid

In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het relevante vigerende beleid. Achtereenvolgens komt aan de orde het beleid op:

  • nationaal niveau;
  • provinciaal niveau;
  • gemeentelijk niveau.

4.1 Nationaal niveau

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. De SVIR geeft een integraal kader voor het ruimtelijk beleid en mobiliteitsbeleid op rijksniveau, en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR worden de ambities van het Rijk tot 2040 geschetst, alsmede doelen, belangen en opgaven tot 2028. In de SVIR kiest het Rijk voor minder nationale belangen en eenvoudiger regelgeving.

De reeds ingezette trend om aan de provincies en gemeenten ruimte te laten inzake de ruimtelijke ontwikkelingen wordt versterkt in de SVIR.

De SVIR bevat 13 nationale belangen die worden beschermd middels het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het gaat onder meer om militaire objecten en terreinen, de grote rivieren en de ecologische hoofdstructuur.

Voor onderhavig plan zijn geen van de nationale belangen aan de orde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De in de SVIR opgenomen nationale belangen krijgen een wettelijke grondslag in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De werking van het Barro is naar plaats beperkt. Onderhavig plangebied ligt niet in een gebied waarbinnen het Barro van toepassing is.

Conclusie
Het Barro is niet van toepassing op het plan.

4.1.3 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.2 Provinciaal niveau

Het provinciale ruimtelijk beleid is vastgelegd in de nota's:

  • Structuurvisie Ruimtelijke Ordening;
  • Verordening ruimte 2014.

Het plan wordt aan deze twee nota's getoetst.

4.2.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

In 2010 is de Structuur visie Ruimtelijke Ordening (Svro) vastgesteld door Provinciale Staten. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het natuurnetwerk) en veehouderij (transitie naar zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro 2014 is in werking getreden op 19 maart 2014. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. Eén van deze instrumenten is de Verordening ruimte, waarin de kaderstellende elementen uit de Svro zijn vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

De Svro gaat in op de ruimtelijke kwaliteiten van de provincie Noord-Brabant. Mens,

markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijk beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en voor een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in de structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt. De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom wordt ingezet op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten. Binnen de stedelijke structuur worden twee ontwikkelingsperspectieven onderscheiden:

  • Stedelijk concentratiegebied (stedelijke regio’s): in het stedelijk concentratiegebied, inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, wordt de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte opgevangen.

Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan.

  • Overig stedelijk gebied (landelijke regio’s): het overig stedelijk gebied, met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking, voorziet in de opvang van de lokale verstedelijkingsbehoefte. Grootschalige verstedelijking is ongewenst en voor woningbouw geldt het principe ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’.

De gemeente Deurne maakt geen deel uit van het stedelijk concentratiegebied, maar ligt in een landelijke regio. De dichtstbijzijnde stedelijke regio is Eindhoven-Helmond. Bij de opvang van de verstedelijkingsbehoefte is het accent in de Svro sterker verlegd van nieuwe uitleg naar het bestaand stedelijk gebied, door in te zetten op inbreiding, herstructurering en transformatie. Beheer en (her)ontwikkeling van de bestaande voorraad vragen specifieke aandacht. Er wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik door de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de gebiedskenmerken en kwaliteiten van de omgeving. Stedelijke ontwikkelingen dienen te passen bij de maat en schaal van de kern waarin ze plaatsvinden. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de (historisch gegroeide) identiteit van de kern en het omliggende landschap en met de mate van verstedelijking van de betreffende kern. De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen en werken.

Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de plankaart. Onderhavig plangebied is aangeduid als kernen in het landelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0024.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE RUIMTELIJKE ORDENING

Het plan omvat het toevoegen van 14 appartementen en dienstverlening/detailhandel/horeca in de vorm van herontwikkeling binnen het stedelijk gebied.

Conclusie

Het plan past binnen de Structuurvisie Ruimtelijk Ordening

4.2.2 Verordening ruimte 2014

In de Wet ruimtelijke ordening is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. Provincies kunnen door middel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening ruimte opgesteld. De Verordening ruimte bevat regels ter bescherming van de provinciale belangen en wordt periodiek geactualiseerd. De Verordening ruimte 2014 is op 19 maart 2014 in werking getreden. Tussentijdse aanpassingen zijn opgenomen en een nieuwe versie die op 1 januari 2018 als geconsolideerde versie in werking is getreden.

In de Verordening ruimte zijn onder andere regels opgenomen met betrekking tot stedelijke ontwikkeling, natuurgebieden, agrarische ontwikkelingen (waaronder de zorgvuldige veehouderij) en overige ontwikkelingen in het buitengebied. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie ruimtelijke ordening.

Een belangrijk onderdeel van de Verordening ruimte is de zorgplicht voor ruimtelijke

kwaliteit. In samenhang hiermee bevat de verordening een investeringsregel voor landschapsontwikkeling. Bij ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied dient inzichtelijk te worden gemaakt hoe deze ontwikkeling gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap.

De regels van de Verordening ruimte zijn er, in lijn met het beleid van de Svro, op gericht om het leeuwendeel van de stedelijke ontwikkelingen plaats te laten vinden in de stedelijke regio’s en in het bestaand stedelijk gebied. De begrenzingen van de stedelijke en landelijke regio’s zijn vastgelegd op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In de verordening zijn ook het bestaand stedelijk gebied, de zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling en de ecologische hoofdstructuur begrensd.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt volledig binnen het 'bestaand stedelijk gebied, kern in landelijk gebied'. Op grond van de Verordening ruimte gelden voor het plangebied geen specifieke aanduidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0025.jpg"

Stedelijk gebied en stedelijke ontwikkeling

Het provinciaal beleid is gericht op het bundelen van de verstedelijking in de gebieden

die zijn aangeduid als ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling’. Binnen het bestaand stedelijk gebied zijn gemeenten vrij om te voorzien in

stedelijke ontwikkelingen, met inachtneming van de aanvullende regels die de verordening stelt (onder andere op het gebied van de plancapaciteit voor woningbouw en bedrijventerreinen). Door inbreiding, verdichting en herstructurering binnen het bestaand stedelijk gebied kan nieuw ruimtebeslag in het buitengebied zoveel mogelijk worden voorkomen.

Zorgvuldig ruimtegebruik is hierbij het streven. Wanneer stedelijke ontwikkelingen niet binnen het bestaand stedelijk gebied plaats kunnen vinden, is uitbreiding van stedelijke functies mogelijk in de ‘zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling’. Bij de realisering van nieuwe stedelijke functies buiten het bestaand stedelijk gebied dient rekening te worden gehouden met de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten en structuren.

Ladder duurzame verstedelijking

Het initiatief wordt gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied op een locatie waar nu een verwaarloosd gebouw staat. Er is nadrukkelijk behoefte deze locatie te herontwikkelen om een sfeervol en levendig stationsgebied van Deurne te realiseren. Er is gekozen voor openbare functies op de begane grond en wonen op de verdieping.

In paragraaf 4.3.2 wordt onderbouwd op welke wijze de toevoeging van woningen past binnen de woonvisie en woningbouwprogramma.

Hierna wordt onderbouwd waarom een toevoeging van maximaal ca. 253 m2 aan spoorgerelateerde functies passend is in het stationsgebied.

Toevoeging van functies op de begane grond aan het Stationsplein is gewenst om de levendigheid van het gebied te verbeteren en een duidelijke looproute richting het centrum te creëren. Er is dus behoefte aan toevoeging niet-woonfuncties op de begane grond.

Omdat het een stationsomgeving betreft zijn spoorgerelateerde functies gewenst. Functies die treinreizigers faciliteren op weg naar het station of naar huis. Voor de stationsomgeving van Deurne is er dan behoefte aan kleinschalige detailhandel, dienstverlening en/of horeca. Deze functies mogen geen concurrentie vormen voor het centrum of de buurgemeenten.

Hierna is kort onderbouwd waarom deze functies geen concurrentie zijn.

In geval van horeca is er volgens het vigerende bestemmingsplan al horeca toegestaan. De nieuwe horeca zal wel anders van aard zijn, maar zal afnemen in oppervlakte.

Met betrekking tot detailhandel is middels de subregionale detailhandelsvisie (zie paragraaf 4.3.3) afgesproken dat toevoeging van detailhandel kleiner dan 1.000 m2 alleen gemeld hoeft te worden aan de buurgemeenten. Omdat hier om specifieke spoorgerelateerde, kerngebonden, detailhandel gaat is er geen concurrentie met de detailhandel in de buurgemeenten te verwachten. Ook binnen de kern Deurne zelf zorgt de beperkte toevoeging van detailhandel die zich op de treinreiziger richt niet tot ontwrichting van het winkelkerngebied.

Ook voor dienstverlening geldt dat de toevoeging beperkt zal zijn en dat dit alleen een geschikte vestigingslocatie is voor dienstverlening die zich richt op treinreizigers. Dit type dienstverlening zal zich minder snel in het centrum vestigen en zorgt niet tot ontwrichting van het winkelkerngebied.

Bovenstaande onderbouwing toont aan dat er sprake is van duurzame verstedelijking.

Conclusie
Het plan voldoet aan de regels van de provinciale Verordening ruimte.

4.2.3 Overig provinciaal beleid

Het overige provinciale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

4.3 Gemeentelijk niveau

4.3.1 Structuurvisie Deurne 2030

Op 13 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Deurne de 'Structuurvisie Deurne 2030' vastgesteld. Met deze structuurvisie wil de gemeente regie voeren op de ontwikkelingen en processen die voor de toekomst van Deurne van belang zijn. In deze structuurvisie ligt de nadruk op de visie van de gemeente op de functionele ontwikkelingen van de diverse, ruimtelijk relevante onderwerpen.

De structuurvisie richt zich op de volgende thema's: 'Gezond wonen en leven', 'Een gezonde lokale economie', 'Een sociale en zorgzame gemeente', Betaalbaar en divers wonen', Goede bereikbaarheid en 'Passende voorzieningen'. De gemeente streeft een prettige woon en leefomgeving en wil in 2050 energieneutraal zijn. De gemeente wil daarnaast de woningbouwopgave binnen het bestaande stedelijk gebied oplossen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0026.jpg"

UITSNEDE PLANKAART STRUCTUURVISIE

Structuurvisiekaart

De Helmondseweg, Heuvelstraat, Stadhoudersweg zijn aangeduid als onderdeel van de hoofdinfrastructuur. De gronden rond het NS - station zijn aangeduid als ‘gebiedsontwikkeling spoorzone’. Het plangebied is onderdeel van dit gebied 'gebiedsontwikkeling spoorzone'. Het project spoorzone betreft het herstructureren en revitaliseren van de oudere bedrijventerreinen en gebouwen in Deurne. In enkele deelgebieden zullen bedrijven plaatsmaken voor woningbouw en in andere deelgebieden zal de inrichting van het gebied worden verbeterd. De realisatie van een hoogwaardig stationsplein behoort eveneens tot deze ontwikkeling. Met het project spoorzone worden woningen gerealiseerd dichtbij centrale voorzieningen.

Samenleven 

Het beleid in het thema 'samenleven' is gericht op het doelgericht werken aan welbevinden en leefbaarheid in Deurne en de 'rijke' sociale samenhang in de samenleving, in termen van versterking van verenigingsleven, vrijwilligerswerk en mantelzorg. Hiernaast geldt als doel het bieden van perspectief aan alle leeftijden en bevolkingslagen, in het bijzonder aan kwetsbare groepen zoals jongeren, senioren en mensen met een beperking, zodat ze optimaal in de maatschappij kunnen participeren. Het beleid is ondermeer gericht op het op peil houden van de maatschappelijke voorzieningenstructuur, bijvoorbeeld door het realiseren van multifunctionele accommodaties en woonservice-zones. Daarnaast ligt de nadruk van beleid op het verbeteren van de bereikbaarheid van deze voorzieningen, onder andere voor voetgangers en fietsers. De gemeente ziet verder kansen in het uitbouwen van zorgpotenties van Deurne.

Wonen

Door de krimp van de bevolking en de veranderende samenstelling van de bevolking is sprake van een veranderende vraag op de woningmarkt. De gemeente Deurne wil haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor alle doelgroepen versterken, met behoud van haar eigen identiteit als verstedelijkt dorp met landelijke kernen. Hiervoor wil de gemeente:

  • ruimte bieden aan de woningbehoefte van haar eigen inwoners;
  • prioriteit leggen bij starters/jonge gezinnen en het zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen van senioren;
  • woningbouw realiseren in wijken en kernen, mede als ondersteuning van het handhaven en/of verbeteren van de leefbaarheid. Daarom kiest Deurne voor kleinschalige toevoegingen (met name inbreiding) en/of herstructureringen aansluitend aan de behoeften en mogelijkheden in de wijken en kernen. Deurne kiest niet dan ook niet voor grote(re) uitbreidingen aan de randen van de kenen.

Naar verwachting zal herstructurering van bestaand stedelijk gebied een steeds grotere rol gaan spelen bij het passend houden van de woningvoorraad. Nieuwe initiatieven binnen het bestaand stedelijk gebied worden door de gemeente beoordeeld op de bijdrage aan de kwaliteit van de kern of wijk waarin de ontwikkeling plaatsvindt.

Werken 

Het thema 'werken' heeft betrekking op de aspecten economie en werkgelegenheid, onder andere voor de bedrijventerreinen, het winkelgebied en de agrarische sector. De gemeente Deurne heeft voor het thema 'werken' onder andere als doel:

  • het creëren van ruimte voor de eigen dynamiek in de economie om het aantal arbeidsplaatsen minstens op peil te houden en zo mogelijk uit te breiden;
  • daarvoor fysieke ruimte bieden aan bedrijvigheid.

De gemeente koestert het gevestigde bedrijfsleven en stelt bedrijven in staat om in de gemeente gehuisvest te blijven en zich daar te blijven ontwikkelen. Daarbij heeft de gemeente tevens de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke kwaliteit en moet rekening worden gehouden met andere aspecten als milieu en verkeer. De gemeente legt prioriteit bij het effectief en duurzaam benutten van de ruimte op bestaande bedrijventerreinen. Herstructurering gaat boven de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein.

Vrije tijd

Het beleid van de gemeente Deurne op het gebied van vrije tijd is onder meer gericht op een verdere ontwikkeling van de sector vrije tijd en toerisme, het stimuleren van investeringen en een toename van de werkgelegenheid in deze sector. Deurne richt zich in de toekomst met betrekking tot het thema ‘vrije tijd’ op het benutten en versterken van de kwaliteiten en uitstraling van Deurne voor wat betreft natuur en landschap, cultuurhistorie en sociale samenhang.

Omgeving 

Het beleid van de gemeente Deurne binnen het thema 'omgeving' is onder meer gericht op het actief zorgdragen voor behoud en versterking van de kwaliteiten en identiteiten van de wijken en kernen van Deurne, en de landschappelijke en natuurlijke waarden, zodat de burgers van Deurne hun eigen plek kunnen blijven herkennen en waarderen. De gemeente ziet het als haar basisverantwoordelijkheid om de ruimtelijke karakteristiek en kwaliteiten van haar kernen te behouden.

De gemeente zet actief in op het versterken van de omgevingskwaliteiten van de kernen en het buitengebied. Nieuwe initiatieven worden door de gemeente beoordeeld aan de bijdrage van de omgevingskwaliteit. Waar mogelijk wordt binnen de kernen gestreefd naar inbreiding, mits dat niet volledig ten koste gaat van de bestaande groene karakteristieke en groene kwaliteiten.

Met voorliggend initiatief wordt ingespeeld op meerdere aspecten van de visie. Met de herontwikkeling van een verouderd gebouw en daarmee inbreiding met wonen/horeca/dienstverlening/detailhandel in de kern past het plan in de visie.

4.3.2 Woonvisie 2015 - 2030, regionale woningbouwafspraken en de Ladder voor duurzame verstedelijking

In 2015 heeft de gemeenteraad de 'Woonvisie gemeente Deurne 2015-2030' vastgesteld. In de woonvisie staat dat de gemeente Deurne haar positie als aantrekkelijke woongemeente voor alle doelgroepen wil versterken met behoud van de Deurnese identiteit. De gemeente richt zich op het realiseren van een woningvoorraad die past bij de kwantitatieve (voldoende woningen) en kwalitatieve (juiste woningen) behoeften van de Deurnese bevolking. Prioriteit is gelegd bij starters / jonge gezinnen en senioren.

In de woonvisie zijn daarnaast de volgende uitgangspunten opgenomen voor het vanuit (ruimtelijke) kwaliteit beoordelen van projecten:

  • de toevoeging van woningen is aanvullend op de bestaande woningvoorraad. De gemeente Deurne werkt niet mee aan het op de markt brengen van woningen / kavels die:
    • 1. niet afzetbaar zijn in de markt, en/of
    • 2. tot (verdere) verstoring van de bestaande markt leiden, en/of
    • 3. leiden tot leegstand en/of niet passend ander gebruik in de bestaande voorraad.

De nadruk ligt op de realisatie van (sociale) huurwoningen, koopwoningen tot € 250.000,-- en rolstoelgeschikte woningen.

  • de toevoeging van woningen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied op voor woningbouw gewenste en geschikte locaties met voorrang voor:
    • 1. locaties nabij voorzieningen;
    • 2. projecten waarbij geen stenen worden toegevoegd (hergebruik panden tenzij sloop tot een substantiële kwalitatieve verbetering van de directe (woon)omgeving leidt).

Het project is aanvullend op de bestaande voorraad en ook geschikt voor de prioritaire doelgroep senioren.

Bovendien ligt de locatie binnen bestaand stedelijk gebied, nabij voorzieningen.

In de Woonvisie is op basis van het algemene woningbouwkader een basisprogramma voor de gemeente aangegeven. Op het moment dat de regionale woningbouwafspraken wijzigen kan dit gevolgen hebben voor de genoemde aantallen.

Voor de kern Deurne, waar de bouw van 55% van het basisprogramma is voorzien (675 woningen tot 2030), zijn circa 280 woningen nodig voor de afbouw van de Rijtse Vennen en realisatie van het Middengebied Spoorzone. Daarnaast zullen in de periode tot 2030 circa 300 sociale huurwoningen worden gerealiseerd. Tenslotte is voor een aantal herontwikkelingslocaties (waaronder voorliggend plan Stationsplein en Derpsestraat/Stadhouderslaan) woningbouwprogramma noodzakelijk. Daarmee is binnen het basisprogramma geen ruimte voor nieuwe initiatieven in de kern Deurne.

Voorliggend plan is opgenomen als project in de Woonvisie en het woningbouwprogramma.

Regionale woningbouwafspraken en de Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Metropoolregio Eindhoven worden jaarlijks, samen met de provincie Noord-Brabant, de regionale woningbouwafspraken geactualiseerd via de vaststelling van de Regionale Agenda Wonen. De regionale woningbouwafspraken zijn conform de Verordening ruimte van de provincie gebaseerd op de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose. De provincie Noord-Brabant actualiseert deze prognose iedere drie jaar. De laatste actualisatie dateert van oktober 2014. Voor de gemeenten in de landelijke regio’s (dus ook de gemeente Deurne), wordt uitgegaan van de ‘migratiesaldo = 0 benadering’ voor de binnenlandse migratie.

De afstemming tussen de regionale woningbouwafspraken, de benutte plancapaciteit in bestemmingsplannen en de voorgenomen woningbouwontwikkelingen (het gemeentelijk woningbouwprogramma) worden jaarlijks gemonitord door de provincie Noord-Brabant. Het gemeentelijk woningbouwprogramma past binnen de regionale woningbouwafspraken. De locatie Stationsplein is opgenomen in het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Daarmee wordt voldaan aan trede 1 van de Ladder voor duurzame verstedelijking: de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte (trede 1).

Het plangebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied, in het centrum van de kern Deurne, nabij de centrumvoorzieningen. Daarmee wordt ook voldaan aan trede 2: de behoefte wordt binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen. Het initiatief voldoet daarmee aan de Ladder en past binnen zowel de regionale als de gemeentelijke woningbouwkaders.

4.3.3 Detailhandelsvisie

Gemeentelijke detailhandelsvisie

De detailhandelsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 6 juli 2010. In eerste instantie is een onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van de detailhandel in Deurne. Op basis van het onderzoek, het beraad met de commissie R&E en overleg met de begeleidingsgroep is de detailhandelsvisie geformuleerd. De hoofddoelen van het gemeentelijk beleid zijn als volgt samen te vatten:

  • een optimale consumentenverzorging voor de inwoners van de kern Deurne, de kerkdorpen en het landelijk gebied;
  • een sterk ondernemingsklimaat voor ondernemers, waarbij een rendabele exploitatie mogelijk is met perspectief voor de langere termijn;
  • het versterken van de lokale verzorgingsfunctie en de bovenlokale betekenis van het voorzieningenapparaat.

Daarnaast is een aantal subdoelen benoemd:

  • het bieden van een kwalitatief en kwantitatief zo compleet, gevarieerd en attractief mogelijk pakket van winkels en andere publieksfuncties voor de inwoners van de gemeente;
  • het realiseren van een functioneel en ruimtelijk samenhangend en attractief hoofdwinkelcentrum in de kern Deurne;
  • streven naar een duurzame aanbodstructuur, bestaande uit ook op langere termijn levensvatbare, elkaar aanvullende winkelgebieden;
  • door middel van het ruimtelijk beleid de ondernemer te faciliteren binnen het vastgestelde beleid.

Subregionale detailhandelsvisie

De gemeenten Asten, Deurne, Gemert, Bakel, Helmond, Laarbeek en Someren hebben in juni 2015 gezamenlijk een subregionale detailhandelsvisie opgesteld.

De volgende relevante (ruimtelijke) uitgangspunten worden hierbij gehanteerd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de door de Provincie Noord-Brabant geformuleerde uitgangspunten detailhandelsbeleid en de gestelde eisen volgens de ladder voor duurzame verstedelijking.

  • 1. Er wordt gestreefd naar ruimtelijke concentratie van detailhandel en het voorkomen van gespreide bewinkeling;
  • 2. Detailhandelsgebieden in of aansluitend aan bestaande winkelgebieden worden geaccommodeerd;
  • 3. Per saldo worden geen extra winkelmeters toegevoegd.

Voorliggende locatie past niet binnen bovenstaande uitgangspunten, maar om een looproute naar het centrum van Deurne te creëren is een beperkte vestiging van spoorgerelateerde detailhandel direct bij het station gewenst om de looproute richting te geven. Met dit nieuwe initiatief wordt een begeleidende wand gecreëerd die het centrumgerichte publiek direct begeleid.

Op basis van de opgestelde visie en uitgangspunten wordt binnen de Peel het volgende afsprakenkader gehanteerd om te komen tot subregionale afstemming van nieuwe initiatieven.

  • 1. Detailhandelsontwikkelingen vanaf 150 m2 tot 1000 m2 vvo, wordt gemeld aan de directe buurgemeenten. Daarbij wordt inzichtelijk gemaakt dat toetsing volgens de voorwaarden van de ladder voor duurzame verstedelijking heeft plaatsgevonden;
  • 2. Detailhandelsontwikkelingen die onderbouwd moeten worden vanuit de ladder voor duurzame verstedelijking, tot een maximum van 2.500 m2 vvo worden afgestemd in het bestuurlijk overleg economische zaken de Peel;
  • 3. Detailhandelsontwikkelingen vanaf 2.500 m2 vvo,worden afgestemd in de RACD (Regionale adviescommissie detailhandel)(BRO, 2013)

Voorliggend initiatief bedraagt maximaal ca. 253 m2 spoorgerelateerde detailhandel. Dit initiatief hoeft daarmee alleen regionaal gemeld te worden.

4.3.4 Horecabeleid

Om als gemeente in te kunnen spelen op de ontwikkelingen op het gebied van horeca,

is het integrale horecabeleid ontwikkeld. De gemeentelijke beleidsvisie op horeca is drieledig:

  • daar waar mogelijk bijdragen aan een optimalisering van het horeca-aanbod in de gemeente Deurne;
  • beperken en voorkomen van horeca-gerelateerde overlast;
  • optimaliseren van de dienstverlening door de gemeente aan (startende) horeca-ondernemers.
4.3.5 Kadernota Bomenbeleid

Om de toekomst van het bomenbestand veilig te stellen zijn richtlijnen opgesteld voor een gemeentelijk bomenbeleid. Deze richtlijnen zijn, in de vorm van de kadernota bomenbeleid, vastgesteld op 27 januari 2009. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is slechts voor het kappen en/of verplaatsen van bomen die zijn aangewezen als waardevolle of monumentale boom nog een omgevingsvergunning benodigd. Als uitwerking van de kadernota bomenbeleid is het groenstructuurplan vastgesteld. Het groenstructuurplan heeft als doel het veiligstellen en ontwikkelen van de groene ruimte in de gemeente Deurne.

De bomen die zijn opgenomen in het groenstructuurplan zijn ontheffingsplichtig. Bescherming van de waardevolle bomen in Deurne vindt plaats via de Algemene Plaatselijke Verordening. Een aanvullende bescherming in het bestemmingsplan is daarom niet nodig.

4.3.6 Groenstructuurplan

Op 16 december 2009 is het groenstructuurplan voor het buitengebied en de kernen vastgesteld. In dit plan is de groenstructuur van de gemeente Deurne in woord en beeld weergegeven. In het gedeelte over de kenen zijn de uitgangspunten per kern nader uitgewerkt. Zo worden voorwaarden, plannen, maatregelen en/of activiteiten beschreven die nodig zijn om de gewenste groenstructuur ook daadwerkelijk te realiseren. Voor onderhavig plan is het beleid van belang dat voor de kernen, en specifieker voor Deurne, wordt omschreven. Het groenstructuurplan gaat in op begeleidende beplanting langs de spoorlijn, wegbegeleidende beplanting en beplanting rond entrees van Deurne.

Binnen de kern dienen de grote groenstructuren behouden te blijven en versterkt te worden. Indien mogelijk bestaat de ambitie om groene verbindingen te creëren tussen de verschillende groene gebieden en het buitengebied. Markante plekken in de kern Deurne dienen te worden geaccentueerd door middel van bijzonder groen. Dit kan bijvoorbeeld zijn in de vorm van een fraaie solitaire boom bij een bijzonder gebouw of bloeiende accenten bij een monument.

4.3.7 Gemeentelijk verkeer

Het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan Deurne is op 27 januari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Het plan beschrijft de visie op verkeer en vervoer in de gemeente Deurne en de uitwerking hiervan in structuren. De visie is gebaseerd op de inventarisatie van de huidige situatie, de beleidskaders vanuit de nationale en regionale overheid en de interactie met de raadscommissie, klankbordgroep en inwoners.

De visie is vervolgens uitgewerkt in structuren voor de verschillende vervoerwijzen. De centrale ambitie is als volgt geformuleerd: 'een duurzaam, begrijpbaar en bruikbaar verkeer en vervoersysteem in Deurne'. Voor korte afstanden is lopen een belangrijke wijze van vervoer. Deurne stimuleert lopen op korte afstanden door aantrekkelijke en toegankelijke voorzieningen. De fiets moet de snelste en gemakkelijkste vervoerwijze zijn voor utilitaire verplaatsingen binnen de kernen. Hiervoor werkt Deurne aan de completering van een fijnmazig fietsroutenetwerk dat aansluit op het regionale fietsroutenetwerk. Met betrekking tot recreatieve fietsroutes sluit Deurne zich aan bij het regionale recreatieve fietsroutenetwerk.

Het openbaar vervoer is belangrijk voor het bereikbaar houden van Deurne, met name op regionaal en landelijk niveau. Het verbeteren van de integrale toegankelijkheid van haltes en halteomgeving is een belangrijk aandachtspunt. Autobereikbaarheid van de kernen, bedrijventerreinen en het buitengebied is van belang voor het economisch en sociaal functioneren van Deurne. Voor de afwikkeling van het autoverkeer wordt zoveel mogelijk de hoofdontsluitingsstructuur gebruikt zodat sluipverkeer door verblijfsgebieden en het landelijke buitengebied zoveel mogelijk voorkomen wordt. Deurne heeft aandacht voor de bereikbaarheid van Deurne vanaf de snelweg A67, via onder meer de N270. De Duurzaam Veilig wegcategorisering wordt gevolgd, deze benadrukt dat op verschillende wegen principieel verschillend gedrag vanuit de weggebruiker wordt verlangd.

4.3.8 Welstandsnota gemeente Deurne 2016

Zowel het bestemmingsplan als de welstandsnota heeft betrekking op de kwaliteit van de gebouwde omgeving. In beide documenten zijn regels opgenomen voor het oprichten van bouwwerken. Het bestemmingsplan bevat regels voor de bouw van gebouwen en overige bouwwerken, die bindend zijn. De uitwerking van de uiterlijke verschijning van gebouwen is vastgelegd in de welstandsnota. Aanvragen om een omgevingsvergunning worden zowel aan de regels van het bestemmingsplan als aan de welstandscriteria getoetst.

De gemeentelijke welstandsnota is op 23 september 2011 in werking getreden. Deze is op 15 november 2016 geëvalueerd en geactualiseerd. Het welstandsbeleid 2011 is gericht op het handhaven (en realiseren) van een goede basiskwaliteit voor de gebouwde omgeving. Het doel van de welstands-zorg is de kwaliteit van de individuele architectuur en van het totale straatbeeld op peil te houden en waar nodig en mogelijk te verbeteren. Uitgangspunt daarbij is de karakteristiek van het gebied waarin een bouwwerk staat of wordt opgericht. Een goede balans tussen individueel en algemeen belang staat hierbij centraal.

De reden om een nieuwe Welstandsnota op te stellen is een verdere deregulering en vereenvoudiging van het welstandsbeleid en een versnelling van de vergunningprocedure door invoering van een ambtelijke welstandstoets. Tegelijkertijd blijft de zorg voor de kwaliteit van onze gebouwde omgeving belangrijk – daar waar dat nodig en wenselijk is. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige welstandsnota zijn:

  • Woongebieden met vrijstaande woningen en bedrijventerreinen zijn aangewezen als welstandsvrije gebieden.
  • Bij bedrijventerreinen en perifere detailhandel zijn zichtlocaties aangewezen waarvoor sneltoetscriteria gelden. De sneltoetscriteria voor bedrijventerreinen en perifere detailhandel hebben betrekking op kleurgebruik en erfafscheidingen en gelden alleen voor de aangewezen zichtlocaties. Sneltoetscriteria gaan ook gelden voor het buitengebied en woonwijken met thematische woningbouw (rijtjeshuizen en dergelijke). Doel is het behoud van de basiskwaliteit van het straat- en landschapsbeeld.
  • Voor gebieden met een hoogwaardige stedenbouw en architectuur, of waar sprake is van cultuurhistorische waarden, wordt het huidige welstandsbeleid voortgezet.

Voor wat betreft de categorie indeling is er niets gewijzigd.

Het plangebied valt binnen categorie 6 'Bijzondere woongebouwen'. Onder deze categorie vallen gebouwen en gebouwcomplexen met religieuze, maatschappelijke en economische functies, die in hun schaal en omvang duidelijk afwijken van hun directe omgeving. Deze gebouwen liggen in de kernen, meestal in een woonomgeving.

Bij de bebouwing uit deze categorie gaat het om duidelijk losstaande bebouwing die deel uitmaakt van het gemengde straatbeeld van de bebouwde kom. Over het algemeen is de bebouwing een stuk groter dan de omliggende bebouwing. Ze is daarbij duidelijk lager of juist hoger dan de bebouwing in de omgeving. Bij de gebouwen ligt vaak een parkeerterrein.

De gebouwen binnen deze categorie hebben een eigen identiteit. Vaak wijkt de vormgeving van de gebouwen duidelijk af van de (woon)omgeving waarin ze liggen. De architectuur is meestal sober en doelmatig.

Het welstandsbeleid is gericht op het behoud en de verdere ontwikkeling van het karakter van deze gebouwen. De gebouwen moeten een positieve bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit van de wijk waarin ze staan.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan sluit aan op de Welstandsnota. Er is reeds overleg geweest met Welstand waarbij zij aangeven dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand mits enkele kleine opmerkingen worden verwerkt. Deze worden verwerkt in het definitieve bouwplan.

4.4 Conclusies beleidskader

Concreet houdt het beleidskader het volgende in voor de ontwikkeling van het plangebied:

  • 1. Het plan is niet in strijd met de provinciale Verordening ruimte.
  • 2. Het plan voldoet aan, c.q. geeft invulling aan het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk worden de uitvoeringsaspecten beschreven. Achtereenvolgens komen aan de orde:

  • 1. milieu;
  • 2. waarden;
  • 3. waterhuishouding.

5.1 Milieu

Conform het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een toetsing plaatsvinden van de voorgenomen ontwikkelingen aan de relevante milieuaspecten, teneinde het toekomstige gebruik af te stemmen op de omgeving. In deze paragraaf worden de milieuaspecten afzonderlijk beschreven.

5.1.1 Bodemkwaliteit
5.1.1.1 Inleiding

Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet worden beoordeeld of de bodemkwaliteit past bij deze nieuwe functie.

5.1.1.2 Analyse

Om de huidige bodemkwaliteit inzichtelijk te maken heeft Tritium Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd: rapport "Verkennend land- en waterbodemonderzoek Stationsplein 30 te Deurne" (7 juli 2016, 1605/117/DB-01). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 1.

Uit de resultaten van het vooronderzoek, de veldwerkzaamheden en de uitgevoerde analyses wordt door Tritium advies het volgende geconcludeerd.

Verkennend landbodemonderzoek (NEN 5740)

Zintuiglijk zijn in de grond zwakke bijmengingen aangetroffen met puin en zwakke tot matige bijmengingen met koolas.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de grond licht verontreinigd is met enkele zware metalen, PAK, PCB of minerale olie. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De lichte verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn in tegenspraak met de hypothese dat de onderzoekslocatie niet-verdacht is. De aangetroffen gehaltes zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Verkennend waterbodemonderzoek (NEN 5720)

In de vijver is geen sliblaag aangetroffen. Derhalve is enkel de vaste waterbodem onderzocht. De vaste waterbodem kan worden geclassificeerd als industrie (landbodem) of klasse A (waterbodem).

Samenvattend

De milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem is voldoende vastgesteld. De onderzoeksresultaten leveren geen beperkingen op ten aanzien van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie. Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

5.1.1.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.2 Bedrijven en milieuzonering
5.1.2.1 Inleiding

Om te voorkomen dat als gevolg van het plan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten optreden moet worden getoetst of:

  • de voorgenomen ontwikkeling van invloed is op omliggende milieugevoelige objecten (woningen etc.) en of de voorgenomen ontwikkeling een belemmering vormt voor de bedrijfsvoering van omliggende inrichtingen;
  • bestaande milieubelastende inrichtingen (bedrijven) van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Basis voor deze toetsing vormt de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (VNG, Den Haag, 2009), waarin richtafstanden zijn opgenomen voor diverse bedrijfstypen.

In de handreiking wordt onderscheid gemaakt tussen twee omgevingstypen: een rustige woonwijk en gemengd gebied. In een gemengd gebied mag een kleinere richtafstand dan in een rustige woonwijk worden aangehouden. De richtafstanden mogen dan met één 'afstandstap' worden teruggebracht.

5.1.2.2 Analyse

Omgevingstype

Het omgevingstype van voorliggend plangebied is een gemengd gebied. In de omgeving is sprake van matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals het station en kantoren/dienstverlening.

Invloed plan op de omgeving
Het plan betreft woningbouw en dienstverlening/detailhandel/horeca. Er is derhalve sprake van milieutechnische uitstraling op de omgeving. De voorziene 'bedrijvigheid' heeft een richtafstand van 10 meter in geval van een rustige woomomgeving. In een gebied aangeduid als 'gemengd gebied' is de richtafstand 0 meter.

Er is geen sprake hinder van de toegestane bedrijvigheid op omliggende woningen.

Invloed omliggende inrichtingen op plan
Ten oosten en noorden van het plangebied zijn de bestemmingen 'Woongebied' en 'Gemengd' gelegen. Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn woningen, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen en kantoren toegestaan. Dit betreft geen bedrijvigheid waarvan binnen het plangebied hinder van kan worden verwacht. Ten zuiden van het plangebied ligt het station en spoor. Hinder hiervan is onderzocht in een akoestisch onderzoek zoals te lezen in paragraaf 5.1.4.

5.1.2.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.3 Externe veiligheid
5.1.3.1 Inleiding

Bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies is het aspect externe veiligheid van belang. Dit heeft betrekking op inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, met fatale gevolgen voor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit.

5.1.3.2 Analyse

Om de inzichtelijk te maken welke mogelijke activiteiten met gevaarlijke stoffen in de nabijheid van het plangebied plaatsvinden en welke gevolgen dit heeft, heeft Econsultancy een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd: rapport "Actualisatie externe veiligheid onderzoek Stationsplein 30 te Deurne" (13 december 2016, 1134.003 ). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 2.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt door Econsultancy het volgende geconcludeerd.

Het onderzoek heeft tot doel het inventariseren van de mogelijke activiteiten met gevaarlijke stoffen. Elke bestemmingsplanwijziging dient getoetst te worden aan de normen voor plaatsgebonden risico's en groepsrisico's. Plannen of realiseren van een activiteit nabij voor externe veiligheid (beperkt) kwetsbare objecten is onderzoek noodzakelijk. Het onderzoek externe veiligheid is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging.

Met behulp van de provinciale risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. Uit de inventarisatie van de provinciale risicokaart blijkt dat het plan nabij de LPG-tankstations Stationsstraat en Liesselseweg en de spoorlijn Eindhoven-Venlo gelegen is.

Bedrijven en inrichtingen

Ten westen en oosten van het plangebied liggen een tweetal LPG-tankstations, te weten LPG-station Stationsstraat en LPG-tankstation Liesselseweg. Het invloedsgebied van de beide stations bedraagt 150 meter vanuit het vulpunt en de ondergrondse tank. De afstand tot het LPG-tankstation aan de Stationsstraat bedraagt 300 meter en tot het LPG-tankstation aan de Liesselseweg bedraagt 500 meter. Geconcludeerd kan worden dat er geen overlap met de invloedsgebieden en het plangebied bestaat.

Transportroutes

Het plangebied ligt op 50 meter van de spoorlijn Eindhoven – Deurne – Venlo (route 12). Het plan ligt in het onderzoeksgebied van 200 meter van deze spoorlijn. Daar er een overlap bestaat met het onderzoeksgebied, dient er een kwantitatieve risicoanalyse te worden verricht. Deze kwantitatieve risicoanalyse heeft als doel het bepalen van de toename van de oriënterende waarde van het groepsrisico en daar- naast te beoordelen of er voldaan wordt aan het gestelde in het Besluit externe veiligheid transport- routes (Bevt) en de Wet en regeling Basisnet.

Het plan voorziet in de sloop van een bestaand hotel en in de realisatie van een appartementencomplex met 14 appartementen en commercieel verhuurbare ruimtes op de begane grond van tezamen ca. 253 m2.

In het plangebied zijn in de huidige situatie in de dagperiode 12 aanwezigen en de nachtperiode aanwezigen. In het plangebied zijn in de toekomstige situatie 17 aanwezigen (dagperiode) in de commerciële ruimtes en 15 aanwezigen (dagperiode) en 30 aanwezigen (nachtperiode) in de appartementen. Dit maakt een totaal van 32 aanwezigen in de dagperiode en 30 aanwezigen in de nachtperiode. Hierbij is uitgegaan van dat het aantal aanwezigen in de dagperiode 50 procent is en in de nachtperiode 100 procent is voor de appartementen.

Tussen het opstellen van de rapportage en de vaststelling is het plan gewijzigd, waarbij er minder mensen overdag aanwezig zullen zijn. In totaal 26 aanwezigen overdag en 35 in de nacht.

Voor de commerciële ruimtes is daarbij uitgegaan dat 100 procent in de dagperiode aanwezig is en 0 procent in de nachtperiode. Dit is in de dagperiode en in de nachtperiode een toename van respectievelijk 20 en 25 aanwezigen.

Plaatsgebonden risico

De spoorlijn is onderzocht in het kader van het opstellen van het Basisnet Spoor (Regeling Basisnet). Uit de inventarisatie blijkt dat er geen 10-6/j PR contour (veiligheidszone) is en ook geen plasbrandaandachtsgebied (eindrapport Basisnet, d.d. 20-09-2011).

Groepsrisico

Het plangebied ligt binnen 200 meter van de spoorlijn daarom is er een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. Met het programma RBM II is de kwantitatieve risicoberekening verricht. Aan de hand van de bagviewer zijn het aantal aanwezigen in de verschillende gebieden (wonen, recreatie, industrie) bepaald binnen het aandachtsgebied en ingevoerd. Binnen de gebieden ‘wonen’ zijn de winkels meegenomen bij het aantal aanwezigen in de dagperiode. Vervolgens zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico getoetst. Het aantal aanwezigen is ingevoerd conform de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (vmlg. Ministerie van VROM, d.d. januari 2008).

De huidige en bestaande situatie is met elkaar vergeleken. Uit de gegevens kan worden geconcludeerd dat de normwaarde zal toenemen, echter blijkt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden. Er kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Buisleidingen

Er zijn geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen in de directe omgeving gesitueerd.

Geconcludeerd kan worden dat voor externe veiligheid geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.

5.1.3.3 Verantwoording groepsrisico

Er dient conform artikel 9 van het Besluit externe veiligheid transportroutes advies te worden ingewonnen bij de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost en deze dient aan het bestemmingsplan te worden toegevoegd.

Op 11 mei 2018 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost te Eindhoven: Op basis van de Richtlijn advisering externe veiligheid voor ruimtelijke plannen – Maatwerk of standaardadvies voor gemeenten van de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant is in onderhavige ontwikkeling het standaard advies van toepassing. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruik gemaakt van dit Standaard advies-versie mei 2017 1.0 aangevuld met het advies op bluswater en bereikbaarheid van 26 juli 2017. Beide standaardadviezen zijn in de bijlagen van de toelichting van dit plan opgenomen.

Hieronder is de verantwoording per aspect beschreven.

Het groepsrisico

Het plan is gelegen binnen het invloedsgebied van het spoor.

Spoorlijn Eindhoven – Deurne – Venlo

De hoogte van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling nabij het spoor is door Econsultancy berekend. De berekening van het groepsrisico is opgenomen in het onderzoek 'Actualiserend externe veiligheid onderzoek Stationsplein 30 te Deurne’ (Kenmerk 1134.003.D1, 13 december 2016). Dit onderzoek is bij dit bestemmingsplan opgenomen als bijlage 2. De normwaarde incl. ontwikkeling bedraagt 0,00089. Het groepsrisico ligt hiermee ruim onder de oriëntatiewaarde.

Advies veiligheidsregio ten aanzien van zelfredzaamheid, bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en risicocommunicatie.

Zelfredzaamheid

De aard en omvang van de infrastructuur is zodanig vormgegeven, dat personen zich bij een calamiteit op een snelle wijze van de risicobron af kunnen begeven. De planregels sluiten de vestiging van een groep verminderd zelfredzame personen, zoals bewoners van een verpleeghuis/bejaardenhuis of kinderen op een kinderdagverblijf uit. De zelfredzaamheid in het plangebied kan hiermee als voldoende worden beschouwd.

Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid

Het Stationsplein is goed bereikbaar echter de bluswater voorziening ter plaatse is net voldoende om een incident met gevaarlijke stoffen effectief te bestrijden (zie ook advies Brandweer). De ontvluchting vanuit het plangebied van de risicobronnen af is redelijk goed. Er kan in noordelijke richting via Romeinstraat en Emmalaan worden ontvlucht. Aangenomen wordt dat de mobiliteit van de aanwezigen goed is en ze goed in staat zijn om zich zelf in veiligheid te brengen. De bestrijdbaarheid wordt als matig beoordeeld.

Risicocommunicatie

Om het vluchten te optimaliseren moeten mensen zich bewust zijn van het risico en weten hoe men het beste kan handelen ten tijde van een incident. Deze informatie kan bijvoorbeeld deel uit maken van informatie/documentatie die gebruikers ontvangen. Hiermee wordt optimaal invulling gegeven aan eigen verantwoordelijkheid en het risicobewustzijn van de burger. Verder worden er landelijk campagnes opgezet met betrekking tot risicocommunicatie. Daarnaast beschikt de gemeente Deurne over een rampenplan, dat de komende jaren regelmatig wordt geoefend. Evenals de rest van de gemeente Deurne beschikt het gebied over een alarmeringssysteem bij rampen e.d..

Advies Brandweer Brabant-Zuidoost

Het plan is getoetst aan de Beleidsregels Bluswater en Bereikbaarheid, vastgesteld op 7 februari 2016. De bluswaterbehoefte voor het ontwerpbestemmingsplan is 60 m³/uur, welke beschikbaar moet zijn 15 minuten nadat het eerste brandweervoertuig ter plaatse is. Dit kan gerealiseerd worden door ondergrondse brandkranen.

5.1.3.4 Conclusie

Gelet op het bovenstaande wordt het groepsrisico verantwoordt geacht. Het aspect externe veiligheid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.4 Geluid
5.1.4.1 Inleiding

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten voldoen aan de regelgeving inzake geluidhinder. In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt in verkeerslawaai en industrielawaai. In de Wgh zijn normen voor maximaal toelaatbare geluidsbelasting op (de gevels van) geluidgevoelige objecten vastgelegd.

5.1.4.2 Analyse

Om de geluidsbelasting ten gevolge van de afzonderlijke wegen op het te realiseren woningen te bepalen en daarnaast te beoordelen of er voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) heeft Econsultancy een akoestisch onderzoek uitgevoerd: rapport "Akoestisch onderzoek weg- en verkeerslawaai Stationsplein 30 te Deurne" (13 december 2016, 1134.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 3.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt door Econsultancy het volgende geconcludeerd. De te onderzoeken wegen zijn de Tramstraat en de Emmastraat. De wegen zijn binnenstedelijk gelegen en hebben maximaal twee rijstroken. De onderzoekszone bedraagt 200 meter. Binnen de zone dient de hoogst toelaatbare geluidsbelasting ten gevolge van het verkeer op de betreffende weg in acht te worden genomen (art. 76 Wgh). De Fabriekstraat wordt een 30 km/uur weg en de overige wegen zijn 30 km/uur wegen.

Het appartementencomplex is binnenstedelijk gelegen. Voor een nieuw woning bedraagt de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting 48 dB (art. 82 lid 1 Wgh). Indien de geluidsbelasting op de gevels uitkomt boven de 48 dB, kan er op bepaalde gronden ontheffing van de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting verkregen worden (door burgemeester en wethouders van Deurne) tot 63 dB (art. 83 lid 2 en lid 6 Wgh).

De verkeersgegevens van de lokale wegen zijn verstrekt door de gemeente Deurne. In bijlage 2 bij de rapportage is een overzicht van de verkeersgegevens weergegeven. De vervoersgegevens van de spoorlijn Eindhoven – Venlo (traject 790, km 28.9 – 29.5) zijn ontleend aan het Geluidsregister Spoor. Er is recentelijk is een saneringsprogramma doorlopen. Dit is nog niet verwerkt in het geluidregister. Dit programma is wel verwerkt in het rekenmodel. Er is rekening gehouden met raildempers en afscherming.

De berekeningen zijn verricht aan de hand van Standaard reken- en meetvoorschrift, geluid, 2012 en met behulp van het programma Geomilieu, versie 2.62. Uit de berekeningen ten gevolge van de Tramstraat – Stationsplein blijkt, dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de noordgevel wordt overschreden. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting (van 63 dB) wordt niet overschreden. De overschrijding bedraagt maximaal 6 dB. Uit de berekeningen van de Emmastraat blijkt, dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB op de noordgevel wordt overschreden. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting (van 63 dB) wordt niet overschreden. De overschrijding bedraagt maximaal 6 dB.

Uit de berekeningen van de spoorlijn Eindhoven – Venlo blijkt dat de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB op de zuid- en de westgevel worden overschreden. De maximaal te ontheffen geluidsbelasting van 68 dB wordt niet overschreden.

Uit de maatregelenstudie is gebleken dat ten gevolge van de spoorlijn Eindhoven – Venlo is een saneringprogramma opgesteld en wordt de komende tijd uitgevoerd. Extra bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet te treffen. Verder blijkt dat ten gevolge van de wegen er zowel geen bron- als overdrachtsmaatregelen mogelijk of acceptabel zijn in verband met stedenbouwkundige, financiële, fysieke en verkeerskundige gronden. Het plan voorziet in de sloop van het voormalige hotel en de nieuwbouw van een appartementencomplex. Blijft over het aanvragen van hogere waarden bij bevoegd gezag.

Hogere waardebeleid

Hogere waardebeleid gaat om de afweging waar meer geluid op een woning wordt toegestaan en waar de geluidbelasting op een gevel niet hoog mag zijn. Door ontheffingscriteria vast te stellen kan waar gewenst en waar nodig worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarden tot de maximale ontheffingswaarde, zonder dat bij elke ontheffing een zeer uitgebreide motivering moet worden toegevoegd.

De gemeente kan een hogere grenswaarde vaststellen in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting, vanwege de weg/spoorweg of industrie, van de gevels van de betrokken woningen onvoldoende doeltreffend zal zijn of er bezwaren zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (hoofd criteria).

Er zijn verschillende ontheffingscriteria. Vaak gaat het om een combinatie van deze criteria.

  • Bronmaatregelen zijn niet mogelijk.
  • Stedenbouwkundige maatregelen zijn niet mogelijk
  • Verkeerskundige maatregelen zijn niet mogelijk
  • Landschappelijke bezwaren
  • Financiële overwegingen

Naast de bovengenoemde hoofd criteria moet aan één van de onderstaande subcriteria worden voldaan. Ook kan alleen dan kan worden afgeweken van de voorkeursgrenswaarde:

Voor weg- en railverkeerslawaai

Indien er sprake is van nog niet geprojecteerde woningen binnen de bebouwde kom, die:

  • in een dorps- of stadsvernieuwingsplan worden opgenomen;
  • door situering of bouwvorm een doelmatige akoestisch afschermende functie gaan vervullen voor andere woningen;
  • nodig zijn vanwege grond- of bedrijfsgebondenheid;
  • een open plaats tussen aanwezige bebouwing opvullen;
  • bestaande bebouwing vervangen;

Daarnaast specifiek voor wegverkeerslawaai

Indien er sprake is van:

  • een aan te leggen weg die een zodanige verkeersverzamelfunctie zal vervullen, dat die weg zal leiden tot aanmerkelijk lagere geluidsbelastingen van woningen binnen de zone van een andere weg. (Bijvoorbeeld de aanleg van randwegen.)

Daarnaast specifiek voor railverkeerslawaai

Er is sprake van nog niet geprojecteerde of geprojecteerde woningen die:

  • in de omgeving van een station of halte gesitueerd worden;
  • in een stads- of dorpsvernieuwingsplan worden opgenomen
  • door de gekozen situering of bouwvorm een doelmatige akoestische afscherming gaan vervullen voor andere woningen of voor andere geluidgevoelige gebouwen of geluidgevoelige terreinen.

Uit bovenstaande blijkt dat wordt voldaan aan de criteria voor het verlenen van een Hoger Waarde

5.1.4.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.5 Luchtkwaliteit
5.1.5.1 Inleiding

Om personen tegen de gevolgen van luchtverontreiniging te beschermen zijn in de Wet milieubeheer normen opgenomen voor bepaalde stoffen. Bij de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit moet enerzijds aangetoond worden dat een ruimtelijke ontwikkeling niet leidt tot een (significante) overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen en anderzijds dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.1.5.2 Analyse

Effecten plan op luchtkwaliteit
In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)" zijn categorieën van gevallen genoemd die niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Zo is een project met maximaal 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg één van de genoemde gevallen.

Onderhavig plan omvat 14 woningen en dat deel van het project betreft daarmee een project dat niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van fijnstof in de buitenlucht. Er is daarvoor geen nader onderzoek nodig.

De effecten van de extra verkeersbewegingen door het toevoegen van dienstverlening, detailhandel en/of horeca vallen niet onder de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)". De (negatieve) effecten van onderhavig plan op de luchtkwaliteit zijn daarom onderzocht met behulp van de NIBM-rekentool (www.infomil.nl). Aan de hand van de toename van het aantal verkeersbewegingen is beoordeeld of het plan al of niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van genoemde stoffen in de lucht.

Op onderstaande afbeelding is het resultaat van de rekentool weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0027.jpg"

Uit de berekening volgt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen in de lucht.

Goed woon- en leefklimaat

In de Wet milieubeheer zijn voor een groot aantal stoffen grenswaarden opgenomen, maar uit onderzoek blijkt dat langs wegen alleen overschrijdingen van de grenswaarden voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) kunnen optreden. Voor de overige stoffen waarvoor grenswaarden zijn opgenomen in de Wm treden naar verwachting nergens langs het Nederlandse wegennet overschrijdingen van deze grenswaarden op. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit zijn daarom alleen de volgende criteria van toepassing:

  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie NO2;
  • 40 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM10;
  • 25 µg/m3 jaargemiddelde concentratie PM2,5;
  • 35 overschrijdingsdagen per jaar van de gemiddelde concentratie PM10.

Het plan ligt niet in de nabijheid van zware industrie, (een concentratie van meerdere) intensieve veehouderijen of drukke vaarwegen. Voor de beoordeling van de luchtkwaliteit wordt alleen gekeken naar luchtverontreiniging van verkeer op wegen in de omgeving.

In het kader van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is door diverse bronbeheerders zoals gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat de Monitoringstool ingevoerd. Uit de resultaten van de Monitoringstool blijkt dat op deze locatie in de jaren 2012, 2015 en 2020 aan bovengenoemde grenswaarden (jaargemiddelde en overschrijdingsdagen) voor PM10 en NO2 wordt voldaan.

Onderstaande afbeeldingen geven de resultaten van de monitoringstool voor de stoffen PM10 en NO2 voor de jaren 2020 weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0028.jpg" NSL-TOOL

Uit de monitoringstool volgt dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

5.1.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.1.6 Trillingshinder

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor goede ruimtelijke ordening benoemd en is het nodig om mogelijke trillingshinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. In onderhavige situatie heeft dit betrekking op het railverkeer ver de spoorlijn Eindhoven-Venlo.

Door DPA Cauberg-Huygen is 29 september 2017 een onderzoek trillingshinder uitgevoerd. De trillingssterkte ter plaatse van de nieuwbouwlocatie is gemeten en het meetresultaat gebruikt in een prognose van de trillingssterkte. De berekende trillingssterkte is vervolgens beoordeeld in relatie tot de streefwaarden uit SBR richtlijn B (hinder voor personen). In bijlage 9 Notitie Trillingshinder zijn de resultaten opgenomen. Hierna zijn de conclusies beschreven.

5.1.6.1 Resultaat trillingsmetingen

Uit de prognose volgt dat de kans op hinder door trillingen (en mogelijk ook laagfrequent geluid) relatief groot is, met name in de nachtperiode. Het advies is om bij het verdere ontwerp van het gebouw, rekening te houden met trillingsreducerende maatregelen.

Wettelijk kader

Op dit moment bestaan er geen wettelijke toetsingswaarden voor trillingen in nieuwbouw woningen langs het spoor. De SBR (Stichting Bouwresearch) richtlijn heeft geen juridische status maar wordt op basis van jurisprudentie wel geaccepteerd als toetsingskader. De streefwaarden uit de SBR richtlijn zijn voor bijvoorbeeld bedrijven ook overgenomen in wettelijk beleid zoals het Activiteitenbesluit en het Bouwbesluit (bouwen en slopen).

Voor treintrillingen bestaat wel de Beleidsregel trillinghinder spoor (Bts) maar die geldt alleen voor projecten aan het spoor waar een Tracébesluit voor nodig is.

Aanpassingen bouwplan naar aanleiding van advies

Omdat uit het onderzoek bleek dat er een relatief grote kans op hinder is, heeft DPA daarop aanvullend advies uitgebracht: een zware fundering op staal heeft over het algemeen een reducerend effect op de trillingssterkte ten opzichte van een fundering op palen.

Op basis daarvan heeft de initiatiefnemer de fundering van het gebouw laten aanpassen. De paalfundering is vervangen door een fundering op staal. Hiermee wordt een trillingsreducerend effect verkregen.

5.1.6.2 Conclusie

Met de aanpassing van de fundering op basis van het advies heeft de initiatiefnemer maatregelen getroffen om trillingshinder te verminderen. Het aspect trillingshinder vormt geen planologische belemmering voor het plan wanneer de fundering op staal wordt uitgevoerd.

5.2 Waarden

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Inleiding

Conform het bepaalde in artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden worden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten.

5.2.1.2 Analyse

In het kader van het bestemmingsplan Spoorzone is in 2007 al onderzoek gedaan naar de aanwezige archeologische waarde van dit gebied. Tijdens deze veldonderzoeken zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Op basis van dit onderzoek is de archeologische waarde bijgesteld naar een lage archeologische verwachtingswaarde.

Op onderstaande afbeelding is zichtbaar dat op de aangepaste archeologische beleidskaart de gronden van het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde hebben (groene aanduiding). Er hoeft daarom geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0029.png"

ARCHEOLOGISCHE BELEIDSKAART

Ook voor gebieden met lage archeologische verwachtingswaarde is niet volledig uit te sluiten dat tijdens graafwerkzaamheden geen 'toevalsvondsten' worden gedaan. In dit geval wordt gewezen op de plicht te melden bij de gemeente Deurne.

5.2.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen planologische belemmering voor het plan.

5.2.2 Cultuurhistorie

Vanaf 1 januari 2012 zijn gemeenten op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verplicht cultuurhistorische waarden mee te laten wegen in de totstandkoming van een bestemmingsplan. Cultuurhistorische waarden in een stedelijk gebied kunnen betrekking hebben op:

  • 1. monumenten en historische stedenbouw (bebouwde cultuurhistorie) en historische lijnen en structuren (onbebouwde cultuurhistorie);
  • 2. molenbiotoop

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen monumenten en stedenbouwkundige structuren aanwezig. De herontwikkeling van de locatie heeft geen invloed op cultuurhistorische waarden. Ook is er geen molenbiotoop aanwezig die de hoogte van de bebouwing binnen het plangebied beperkt.

5.2.3 Natuurwaarden
5.2.3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bescherming van zeldzame of kwetsbare planten en dieren zijn twee wetten van toepassing:

  • de Natuurbeschermingswet 1998, deze beschermt waardevolle natuurgebieden;
  • de Flora- en faunawet, die een soortenbescherming bevat.
5.2.3.2 Analyse

Quickscan flora en fauna

Om in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora- en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep heeft Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Tevens is beoordeeld of de voorgenomen in-greep invloed kan hebben op gebieden die volgens de Natuurbeschermingswet 1998 zijn beschermd, of deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland of de provinciale Groenblauwe mantel. De resultaten zijn beschreven in het rapport "Quickscan Flora en fauna Stationsplein 30 te Deurne" (9 april 2015, 15021176). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 4.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt door Econsultancy het volgende geconcludeerd.

De initiatiefnemer is voornemens de huidige bebouwing te slopen waarna er op de locatie nieuwbouw zal plaatsvinden. Het aanwezige groen, zal eveneens worden verwijderd. Het is vanuit de initiatiefnemer wel wenselijk om 5 bestaande bomen op de onderzoekslocatie te handhaven. De vijver ten zuid-oosten van de onderzoekslocatie blijft zover bekend behouden.

De aanwezigheid van geschikt habitat op de onderzoekslocatie voor de verschillende soorten en soortgroepen is weergegeven in onderstaande tabel. In de tabel is samengevat of de voorgenomen ingreep mogelijk verstorend kan werken en wat de consequenties zijn voor eventuele vervolgstappen, zoals soortgericht nader onderzoek of vergunningtrajecten. In de tabel is weergegeven of maatregelen noodzakelijk zijn om overtreding van de Flora- en faunawet voor bepaalde soortgroepen te voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0030.jpg"

Resultaten 

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient echter wel het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen.

Ten aanzien van algemene broedvogels kunnen overtredingen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient, middels protocollair veldonderzoek, voor aanvang van de sloop tijdig duidelijk te zijn of in de bebouwing verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. De mogelijk aanwezige verblijfsfuncties van vleermuizen vormen echter geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing kunnen de plannen alsnog worden uitgevoerd. Verder dient te allen tijde de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Met betrekking tot beschermde gebieden worden eveneens geen bezwaren voorzien in de uitvoering van de voorgenomen herontwikkeling op de onderzoekslocatie.

Vleermuizenonderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van de resultaten van de quickscan flora en fauna die Econsultancy in maart 2015 op de onderzoekslocatie heeft uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit de quickscan blijkt dat, om de effecten van de ingreep volledig te kunnen toetsen aan de Flora- en faunawet er ten aanzien van het mogelijke voorkomen van vleermuizen meer informatie is benodigd.

Op basis van het vleermuizenonderzoek is beoordeeld of er bij de uitvoering van de plannen sprake zal zijn van overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen.

De resultaten zijn beschreven in het rapport "Vleermuisonderzoek Stationsplein 30 te Deurne" (16 december 2015, 15043415). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 5.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt door Econsultancy het volgende geconcludeerd:

Bij de voorgenomen sloop van het oude hotelgebouw is sprake van verstoring en vernietiging van een zomer- en mogelijk winterverblijfplaats van maximaal drie gewone dwergvleermuizen. Bij sloop van het hotelgebouw is dan ook sprake overtreding van de Flora- en faunawet. Ten behoeve van de sloop van het oude hotelgebouw dient een ontheffing te worden aangevraagd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken, voor het verstoren/vernietigen van een vaste rust- en verblijfplaats. Daarnaast zal door het treffen van maatregelen de functionaliteit van de verblijfplaats behouden moeten blijven en verstoring van individuen moeten worden voorkomen.

Voor de sloop van het hotel en de kap van de aanwezige bomen geldt dat geen verstoring plaatsvindt van een vaste rust- en/of verblijfplaats van vleermuizen en overtreding van de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen niet aan de orde is mits de platanen ten zuiden van de onderzoekslocatie gehandhaafd blijven en verlichting op deze platanen voorkomen wordt.

Ecologisch projectplan

Uit het aanvullend onderzoek, dat door Econsultancy in 2015 is uitgevoerd (zie bijlage 5), is gebleken dat de te slopen bebouwing op de planlocatie in gebruik is door de gewone dwergvleermuis. Bij de voorgenomen ingreep worden wordt 1 zomer-verblijfplaats van de gewone dwergvleermuis weggenomen en verstoord. Dit betekent overtreding van verbodsbepaling genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet. Om deze negatieve gevolgen te voorkomen worden mitigerende maatregelen uitgevoerd die onder andere bestaan uit het plaatsen van vleermuiskasten. Voor het wegnemen en verstoren van deze verblijfplaatsen voor vleermuizen is een ontheffing aangevraagd en verkregen.

De beschrijving is opgenomen in het rapport "Ecologisch projectplan Stationsplein 30 te Deurne" (2 augustus 2016, 1134.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 6.

Ecologisch werkprotocol

Uit het aanvullend onderzoek, dat door Econsultancy in 2015 is uitgevoerd (zie bijlage 5), is gebleken dat de te slopen bebouwing op de planlocatie een zomerverblijfplaats en mogelijk winterverblijfplaats gewone dwergvleermuis wordt verstoord. Om de negatieve effecten op deze verblijfplaats te voorkomen dienen de maatregelen opgenomen in het ecologisch werkprotocol uitgevoerd te worden. Op deze wijze wordt voldoen aan gestelde eisen in het kader van de verkregen ontheffing voor de gewone dwergvleermuis in het kader van de flora- en faunawet.

De beschrijving is opgenomen in het rapport "Ecologisch werkprotocol Stationsplein 30 te Deurne" (2 augustus 2016, 1134.002). Het onderzoeksrapport is bijgevoegd als bijlage 7.

Aanvulling quickscan flora en fauna met beoordeling vijver

Aanvullend op de Quickscan is door Econsultancy de aanwezige vijver beoordeeld op de aanwezigheid van beschermde soorten in de Wet natuurbescherming en de mogelijk overtreding van de Wet natuurbescherming (memo 8 maart 2017, 1134.004).

In de memo is voor de verschillende soortgroepen besproken worden welke beschermde soorten op of rondom de vijver te verwachten zijn en of de voorgenomen plannen een negatief effect kunnen hebben op de mogelijk aanwezige beschermde soorten.

Conclusie

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling is de verwachting dat de plannen uitvoerbaar zijn. Voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden aan de vijver dient echter wel het bepaalde in de Wet natuurbescherming in acht te worden genomen.

Ten aanzien van algemene broedvogels die langs de vijver kunnen broeden als wilde eend en waterhoen, geldt dat overtredingen op voorhand voorkomen kunnen worden door de werkzaamheden aan de vijver uit te voeren buiten broedseizoen of vooraf een controle plaats dient te vinden op afwezigheid van broedgevallen. Verder wordt geadviseerd in het kader van de algemene zorgplicht, indien redelijkerwijs mogelijk, de poel uit te diepen buiten de voortplantingsperiode van amfibieën en vissen (buiten de periode maart-half juli) en zoveel als mogelijk individuen over te plaatsen voordat de werkzaamheden starten.

Bomeneffectanalyse

De bomeneffectanalyse heeft als doel te bepalen wat de waarde is van de aanwezige bomen en hoe deze in relatie staan met de voorgenomen ingrepen op de locatie. Tevens is een advies gegeven over mogelijk behoud en een optimale inpassing en bescherming van de aanwezige (te handhaven) bomen. Gezien de plannen nog geen definitieve status hebben heeft de inventarisatie zich volledigheidshalve gericht op alle aanwezige bomen binnen het plangebied.

Uit de resultaten van het onderzoek wordt door Econsultancy het volgende geconcludeerd:

Waardering bomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0762.BP201610-C001_0031.jpg"

Van de 5 mogelijk inpasbare bomen hebben de bomen 1 tot en met 4 voldoende waarde om te trachten deze te behouden. Voor boom 5 (krulwilg) geldt dat deze niet zodanig waardevol is dat de bouw/inrichtingsplannen hierop aangepast zouden moeten worden. Er bestaat voor dit individu geen beletsel tot verwijdering, mocht dit nodig zijn.

Boom 6 betreft een zomereik, en is ooit als laanboom geplant. Ter hoogte van het plangebied is dit het enige overgebleven individu, waardoor de uitstraling van een laan ter plaatse niet meer aan de orde is. De potentie van dit deel van de Tramstraat om als laan ingericht te worden wordt per definitie verzwakt door de knik in de Tramstraat met de T-splitsing (Romeinstraat). Bij de lijst “Groene Parels” is deze boom (derhalve) niet betrokken bij de waardering van de laanbeplanting aan de Tramstraat (ID 2877). De eik (nr. 6) mist aansluiting bij zijn omgeving, en heeft te maken met een omgeving die grotendeels is verhard (asfalt en klinkers), waardoor een verminderde vitaliteit is ontstaan. De boom heeft op basis van het criterium “vervangbaarheid” de nodige waardering, echter of dit opweegt tegen het doen van vele aanpassingen en investeringen in de bouwfase is de vraag. Bij het in een ander kader aankleden met groen van dit deel van de Tramstraat zou de aanwezigheid van een dergelijk individu bovendien beperkend werken.

Ontwerp nieuwbouw

In relatie tot het ontwerp zal, indien gewenst de boom te behouden, ter plaatse van de kroonprojectie van boom 6 kunnen worden gekeken of hier (lokaal) afgeweken kan worden van de rooilijn. Voor de overige bomen (1 t/m 5) hoeft in de ontwerpfase op voorhand geen rekening gehouden worden met specifieke voorwaarden.

Aanbevolen wordt in een vroeg stadium met de eigenaar van de boom (gemeente Deurne) overleg te plegen over hun visie in hoeverre deze boom (in relatie tot de planvorming) behoudenswaardig is.

Er heeft reeds overleg met de gemeente plaatsgevonden waarin het behoud van de bomen is besproken en er is afgesproken dat de bomen 1 t/m 3 en 6 behouden blijven.

5.2.3.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen planologische belemmering voor het plan. Vanuit de zorgplicht zal de uitvoeringsperiode afgestemd worden op het voortplantingsseizoen van vissen en amfibieën (maart – half juli, geen opschoonwerkzaamheden).

5.3 Waterparagraaf

5.3.1 Inleiding

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap Aa en Maas.

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is dat de waterbelangen evenwichtig worden meegewogen bij de totstandkoming van een plan. Deze waterparagraaf is een onderdeel van de watertoets.

De waterparagraaf beschrijft zowel de huidige als toekomstige waterhuishoudkundige situatie (oppervlaktewater, grondwater, hemelwater en afvalwater).

5.3.2 Beleid

In deze paragraaf is het relevante vigerende beleid opgenomen.

5.3.2.1 Nationaal niveau
  • Het Nationaal Waterplan
    Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
5.3.2.2 Provinciaal niveau
  • Het Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2016-2021.
    Dit plan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2016-2021. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Bovendien dient het plan als structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
5.3.2.3 Waterschap Aa en Maas

Onderhavig plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas. Het waterschapsbeleid is onder meer beschreven in:

  • Het Waterbeheerplan 2016-2021
    Dit plan maakt inzichtelijk wat het waterschap de komende jaren gaat doen. Het doel is om het watersysteem en de afvalwaterketen op orde te houden. Het beheer van water door het waterschap bepaalt mede of mensen en dieren in Noordoost-Brabant leven in een veilige, schone en prettige omgeving.

  • Brabant Keur
    Voor de beheergebieden van de waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel geldt dezelfde keur: Brabant Keur. De keur bevat regels ter bescherming van de waterwerken die nodig zijn voor een goed waterbeheer (kwantiteit) en voor de bescherming van het gebied tegen hoog water.
    Bij veel projecten is sprake van een toename van het verharde oppervlak. Hieromtrent is in de Algemene regels bij de keur het volgende opgenomen:
    • 1. Bij een toename van het verharde oppervlak van minder dan 2000 m² stelt het waterschap geen nadere eisen aan de verwerking van het hemelwater. Hiervoor geldt het gemeentelijke beleid.
    • 2. Bij een toename van het verharde oppervlak van meer dan 2000 m² maar minder dan 10.000 m² moeten compenserende maatregelen ten aanzien van de verwerking van het hemelwater worden getroffen conform de rekenregel:
      benodigde compensatie (in m³) =
      toename verhard oppervlak (in m²) x gevoeligheidsfactor x 0,06 (in m)  
    • 3. Bij een toename van het verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een watervergunning nodig.
  • De beleidsnota ‘Uitgangspunten watertoets waterschap Aa en Maas’
    De beleidsnota bevat acht uitgangspunten, die alle zijn gehanteerd bij het opstellen van voorliggend plan:
    • 1. Wateroverlastvrij bestemmen
    • 2. Hydrologisch neutraal ontwikkelen
    • 3. Voorkomen van vervuiling
    • 4. Gescheiden houden van schoon en vuil water
    • 5. Doorlopen van de afwegingsstappen: "hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer"
    • 6. Meervoudig ruimtegebruik
    • 7. Water als kans
    • 8. Waterschapsbelangen

5.3.2.4 Gemeentelijk rioleringsplan

In het ‘Gemeentelijk rioleringsplan’ (GRP) zijn richtlijnen opgenomen voor de waterhuishouding bij nieuwbouwplannen. Vertrekpunt is dat hemelwater op eigen terrein, dus binnen het plangebied, wordt opgevangen en geïnfiltreerd. Uitgangspunt daarbij is dat 50 mm berging wordt aangelegd (5 m³ per 100 m² verhard oppervlak). Indien dit fysiek niet mogelijk is (hoge grondwaterstand of slechte doorlatendheid) dan kan de oplossing buiten het plangebied worden gezocht, maar zijn de kosten om dit te realiseren voor rekening van de exploitant.

5.3.3 Oppervlaktewater

Binnen het plangebied en de directe omgeving zijn op basis van de leggerkaart van het waterschap Aa en Maas geen waterlopen of plassen gelegen, waarop met de voorgenomen ontwikkeling invloed wordt uitgeoefend.

5.3.4 Hemelwater
5.3.4.1 Verhard oppervlak

Plannen met een verhardingstoename kleiner dan 2.000 m² zijn volgens het beleid van het Waterschap vrijgesteld van compensatie. Volgens het gemeentelijke rioleringsplan dient er echter wel een waterberging op eigen terrein te worden aangelegd van 5 m³ per 100 m² verhard oppervlak. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het verhard oppervlak (bebouwing en bestrating) in de huidige en nieuwe situatie.

Omdat het perceel van het voormalige LEV-gebouw niet wijzigt en alleen is meegenomen om een actuele bestemmingsplan regeling toe te passen betreft de concrete ontwikkeling alleen het nieuwe gebouw met bestrating.

In de eerste kolom staat het type verharding. In de tweede kolom staat het verhard oppervlak van de bestaande situatie. De derde kolom geeft de toename van verhard oppervlak. De laatste kolom geeft het verhard oppervlak van de nieuwe situatie (nieuw = bestaand + toename).

omschrijving   bestaand   toename   nieuw  
bebouwing   ca. 360   m2   ca. 500   m2   ca. 860   m2  
bestrating   ca. 520   m2   ca. 765   m2   ca.1.285   m2  
totaal   ca. 880   m2   ca. 1.265   m2   2.145   m2  

De totale toename van de verharding is ca.1.265 m2.

Dit is kleiner dan 2.000 m2. Er is volgens het Waterschapsbeleid geen compensatie noodzakelijk.

Volgens het gemeentelijk beleid dient een waterberging van (2.145 m2 x 5 m3/100 m2) = 107 m3 gerealiseerd te worden.

Voor wat betreft het hemelwater zal worden voorzien in afwatering richting de bestaande vijver. De vijver wordt de waterbuffer voor de nieuwe opstallen en het terrein, in de verschijningsvorm en inrichting van een natuurvijver. Middels het voorliggende bestemmingsplan wordt slechts een kader gecreëerd voor het gewenste bouwplan. De exacte uitwerking van de voorzieningen zal plaatsvinden in het kader van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

5.3.5 Afvalwater

Uitgangspunt is dat het vuile afvalwater en het schone hemelwater worden gescheiden.

Het vuile afvalwater zal op de bestaande riolering in het Stationsplein/ de Tramstraat geloosd worden.

5.3.6 Waterkwaliteit

Er zijn wel /geen bijzondere maatregelen genomen om vervuiling van het oppervlaktewater te voorkomen. Overeenkomstig de eis van het waterschap worden in principe geen uitlogende materialen toegepast.

5.3.7 Conclusie

Bij de realisatie van de nieuwbouw bestaan naar verwachting geen knelpunten tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. Er zijn dan ook geen negatieve consequenties te verwachten ten aanzien van de waterhuishouding.

Hoofdstuk 6 Financiële aspecten

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het plan betreft een particulier initiatief, waarvan alle kosten en risico's voor rekening van de initiatiefnemer komen. Het plan wordt economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Kostenverhaal

In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn de bouwactiviteiten genoemd waarvoor het vaststellen van een exploitatieplan verplicht is. De in voorliggend bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen behoren tot deze in het Bro genoemde bouwactiviteiten. Op basis van artikel 6.12 lid 2a Wro is het vaststellen van een exploitatieplan echter niet verplicht, omdat de gemeente en grondeigenaren/grondeigenaar een (anterieure) overeenkomst hebben gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het kostenverhaal. Het kostenverhaal is derhalve 'anderszins verzekerd'. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet vereist.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten

7.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het plan juridisch is vertaald. Deze juridische vertaling is bindend.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • de toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding.

De toelichting heeft geen juridisch bindende werking. De toelichting heeft wel een belangrijke functie voor de onderbouwing van het plan en ook bij de verklaring van de bestemmingen en planregels, en in het bijzonder ten aanzien van de regels inzake afwijkingen.

De planregels vormen de juridische regels voor gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding geeft de geografische ligging van de bestemmingen en aanduidingen weer. De verbeelding vormt samen met de planregels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan voldoet aan de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.

7.2 Afstemming met andere regelgeving

7.2.1 Welstandsnota

Bouwplannen worden niet alleen getoetst aan de paragraaf beeldkwaliteit en de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van:

  • gebruik, omvang en situering van gebouwen;
  • gebruik, omvang en situering van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • gebruik, omvang en situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde; maar worden daarnaast, voor zover van toepassing per geldend welstandsniveau, getoetst aan het gemeentelijk welstandsbeleid ten aanzien van:
  • aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • dakkapellen;
  • gevelwijzigingen;
  • erfafscheidingen;
  • reclame.

7.3 Planregels

De indeling van de planregels is als volgt.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Hoofdstuk 4 Overgangsregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Begrippen (artikel 1)
In dit artikel zijn de begrippen die in de planregels worden gehanteerd gedefinieerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2
In dit artikel is aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Gemengd (artikel 3)

De gronden binnen deze bestemming zijn naast woningen op de verdieping ook bestemd voor dienstverlening, spoorgerelateerde detailhandel en horeca in de vorm van café/cafetaria/bar.

Groen (artikel 4)

De gronden binnen deze bestemming zijn opgenomen ter bescherming van de bestaande bomen en behoud van groenstructuur.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
In dit artikel is bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor bouwen hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.

Algemene bouwregels (artikel 6)
Dit artikel bevat regels ten aanzien van afwijkende bestaande bebouwing en ondergeschikte bouwdelen. Dit artikel bevat tevens de verplichting tot het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, waarbij een verwijzing is opgenomen naar het relevante beleidsdocument.

Algemene gebruiksregels (artikel 7)
In dit artikel is nader omschreven welke vormen van gebruik in ieder geval als strijdig met het bestemmingsplan worden aangemerkt, waaronder het gebruik van bouwwerken en terreinen zonder voldoende parkeergelegenheid.

Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In dit artikel is een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Deze afwijkingen betreffen onder meer het overschrijden van de maximaal toegestane maten, afmetingen en percentages.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht (artikel 9)
Voor volgens de regels afwijkende bestaande bebouwing is voor de omvang, het onderhoud en de herbouw een overgangsregel opgenomen. Dit artikel bevat tevens een overgangsregel ten aanzien van het voortzetten van bestaand gebruik dat in strijd met het bestemmingsplan is.

Slotregel (artikel 10)
Hier wordt vermeld onder welke naam de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 8 Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de gebruikelijke procedure. De voorziene procedurestappen zijn:

  • 1. Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
  • 2. Informatieavond Ontwerpbestemmingsplan
  • 3. Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan
  • 4. Vaststelling door gemeenteraad
  • 5. Terinzagelegging vastgesteld bestemmingsplan

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro is het ontwerpbestemmingsplan toegezonden worden aan de betrokken instanties.

De Provincie Noord-Brabant heeft aangegeven dat geen aanleiding is tot het maken van opmerkingen. Ook Waterschap Aan en Maas heeft aangegeven dat er geen op- of aanmerkingen zijn op dit bestemmingsplan op het gebied van water.

8.2 Informatieavond ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan is tijdens een informatieavond aan de omgeving getoond.

8.3 Terinzagelegging ontwerpbestemmingsplan

Op grond van artikel 3.8 Wro wordt het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd.
Het verslag van de tervisielegging en de beantwoording van de ingekomen zienswijzen zal te zijner tijd worden opgenomen als bijlage.

8.4 Vaststelling

Op 15 mei 2018 is het ontwerpbestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.