direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Molendijk West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens op de percelen gelegen ten oosten van de Molendijk West 11 te Stavenisse, 10 woningen te realiseren. De locatie is gelegen binnen de bebouwde kom en kent op dit moment een agrarische bestemming zonder bouwvlak. In de huidige situatie is ter plaatse een loods aanwezig behorend bij een voormalige agrarische bestemming. De bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn gestaakt.

Voorheen was op deze locatie een ararisch bedrijf aanwezig, deze is in overleg met de gemeente verplaatst naar een locatie buiten de bebouwde kom aan de Pilootweg. Op de nieuwe bedrijfslocatie is een woonhuis met bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag van (landbouw)machines, materiaal en landbouwgoederen toegestaan. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de vrijgekomen locatie.

Beoogd wordt de vrijgekomen agrarische locatie om te schakelen naar een woonbestemming ten behoeve van 10 woningen verdeeld over 2 geschakelde rijen. Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan 'Pilootweg Stavenisse' (zie paragraaf 3.3.1). Om de realisatie van de woningen mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten noordwesten van de kom Stavenisse aan de Pilootweg. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Stavenisse, sectie F, nummer 742 en 743. Navolgende figuur geeft een beeld van de ligging van de percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: basisviewer Rho adviseurs voor leefruimte)

1.3 Leeswijzer

De toelichting op het bestemmingsplan heeft de volgende opzet.

  • In hoofdstuk 2 wordt het planvoornemen toegelicht. Direct daaropvolgend is aangegeven op welke wijze de nieuwe situatie planologisch-juridisch is geregeld in voorliggend bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 is de voorgenomen ontwikkeling getoetst aan vastgesteld en voorgenomen beleid van verschillende overheden.
  • In hoofdstuk 4 is het plan getoetst aan sectorale wetgeving en aspecten.
  • In hoofdstuk 5 en 6 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Inrichting plangebied en directe omgeving

In de huidige stituatie is ter plaatse van het plangebied een loods aanwezig die voorheen in gebruik was ten behoeve van een agrarisch bedrijf (reeds verplaatst naar de Pilootweg). De omliggende gronden zijn deels verhard en deels onverhard, het oostelijk gelegen deel betreft grasland en is in gebruik ten behoeve van een dierenweide. Het westelijke deel is onbebouwd. Navolgende figuren geven een beeld van de huidige situatie ter plaatse. Op dit moment is de loods nog in gebruik voor het agrarisch bedrijf. Zodra de nieuwe bedrijfslocatie aan de Pilootweg in gebruik is genomen zal deze loods gesloopt worden en zullen de agrarische activiteiten worden gestopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1 Plangebied gezien vanaf de Molendijk West

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.2 Plangebied gezien vanaf de splitsing aan de Molendijk West

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden 10 woningen beoogd, uitgevoerd in rijen bestaande uit één bouwlaag met kap. De gebouwen kennen een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 4 meter. Voor de woningen wordt uitgegaan van een dorps-agrarische typologie die aansluit bij de schaal, massa en vormgeving in het dorp. De woningen zullen met de entree aan de georiënteerd worden op de Molendijk West. De locatie wordt landschappelijk ingepast middels hagen en solitaire bomen. Het stedenbouwkundige plan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Binnen het plangebied wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd voor de beoogde woningen.

Kleur en materiaalgebruik.

De gevels worden uitgevoerd in een combinatie van baksteen en houten (gepotdekselde) delen. De baksteen geveldelen bestaan uit lichtrode steen (eventueel gemêleerd en de daken worden in aansluiting op de omgeving uitgevoerd als pannendak met oranje pannen. Lijsten posten en goten worden uitgevoerd in witgeschilderde delen. Latere uitbreidingen aan de woningen (zoals uitbouwen ten behoeve van levensloopbestendige plattegronden op de begane grond) worden uitgevoerd in een zelfde architectuur en materiaalgebruik als het oorspronkelijke hoofdgebouw. Daarbij geldt dat deze aan- en uitbouwen plat worden afgedekt. De ondergeschiktheid kan worden geduid door het gebruik van overwegend de gepotdekselde houten panelen zoals deze in de voorgevel worden toegepast. Duurzaamheidsmaatregelen worden meeontworpen. Zonnepanelen worden dan ook geïntegreerd in het dakvlak of vormgegeven als onderdeel van het ontwerp.

Kavel en overgangen

Gebruik van hagen als erfscheidingen aan de voorzijde en groene voortuinen.

Openbaar gebied

De parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden uitgevoerd in waterdoorlatende grasbetontegels (met eventueel drainage of overloop naar riool). Van de parkeerplaatsen wordt er minimaal 1 als openbare laadplek aangelegd voor elektrisch vervoer. Er wordt voorgesteld de bermen ter plaatse van (en in het verlengde van) het plangebied uit te voeren in grasbetontegels zodat het mogelijk wordt uit te wijken voor tegenliggend verkeerd. Om te voorkomen dat er problemen ontstaan bij het wegrijden bij de parkeerplaatsen wordt tevens voorgesteld de inrit naar het agrarische perceel aan de overzijde uit te voeren in grasbetontegels, waarmee een duurzame locatie ontstaat om de auto te keren. Deze maatregelen hebben een minimale impact op de historische weginrichting.

2.3 Beschrijving juridische regeling

2.3.1 Wettelijk kader

In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

2.3.2 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. De bestemmingen worden door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'A' voor 'Agrarisch'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Een veel voorkomende bouwaanduiding is die voor de maximum goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen; deze worden aangegeven door middel van een matrix. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen.

De gehanteerde bestemming

Voor het plangebied van de nieuwe locatie is een woonbestemming opgenomen. Voor deze bestemmingsregeling is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Kommen Tholen'.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

2.3.3 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Verkeer (Artikel 3)

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, verblijfsgebied en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals o.a. parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.

Wonen (Artikel 4)

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen met aan-huis-gebonden beroepen, kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten en logies met ontbijt. Ter plaatse mogen geschakelde woningen worden opgericht.

2.3.4 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 5)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld als (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 6)

Dit artikel bevat één lid, namelijk 'overschrijding bouwgrenzen' (lid 6.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. De bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 7)

Ook dit artikel bevat één lid, namelijk 'vrijwaringszone - molenbiotoop' (lid 7.1).

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Overige regels ( Artikel 9 )

Dit artikel bevat twee bepalingen, namelijk 'werking wettelijke regeling' en een parkeerregeling. In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel hiervoor op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor hoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het Staatsblad. De parkeerregeling is gelijk aan degene opgenomen in de Parapluherziening Parkeren Tholen zoals vastgesteld op 11 oktober 2018.

2.3.5 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 10 is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 10.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 10.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Hoofdstuk 11 bevat de slotregel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Aan de hand van een toekomstperspectief 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit.
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie.
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden.
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening. Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing en conclusie

Het planvoornemen is op nationaal niveau dermate kleinschalig dat het geen invloed heeft op de nationale belangen. Het beleid inzake het mogelijk maken van 10 woningen is dan ook neergelegd bij de decentrale overheden. In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de NOVI. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De reden hiervoor is om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland te bevorderen. Een stedelijke ontwikkeling houdt in dat er nieuwe bebouwing wordt toegevoegd aan de huidige bebouwing. De ladder bestaat uit twee stappen: de eerste stap bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. De tweede stap omvat, indien de ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing en conclusie

Uit jurisprudentie blijk dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, kan deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Om die reden is voor onderhavige ontwikkeling dan ook geen ladder voor duurzame verstedelijking noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie;
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland;

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. De verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen heeft tot vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt geleid. Hierbij is de noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving. Hierbij draagt een schone, gezonde en veilige woonomgeving aan mee.

Leefbaarheid is volgens de provincie een belangrijke voorwaarde voor een goed woon-, werk- en vestigingsklimaat. De bevolkingssamenstelling van Zeeland verandert door vergrijzing, ontgroening en krimp. Met het aanhouden van deze demografische ontwikkelingen komt op enig moment een ondergrens in zicht voor cruciale voorzieningen zoals scholen, (zorg)voorzieningen en culturele voorzieningen. Een betaalbaar, bereikbaar en divers voorzieningenniveau en toekomstbestendig voorzieningenstelsel voor alle bewoners, toeristen en bedrijven is essentieel.

Toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving

Woningvoorraad

Sinds 2014 is er in Zeeland sprake van een stabiele tot licht groeiende bevolking. De Zeeuwse bevolking neemt naar verwachting de komende jaren nog geleidelijk toe

tot bijna 400.000 in 2040 (bron: Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2019). De groei is voornamelijk toe te schrijven aan de toestroom van nieuwe Zeeuwen. De vraag naar extra woningen neemt toe in steden en in goed bereikbare kernen met voorzieningen. Bundeling van voorzieningen in combinatie met een goede bereikbaarheid daarvan is een gezamenlijke uitdaging. Door de aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt niet alleen gebouwd waar de markt om vraagt, maar wordt ook het draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Daarnaast zal het nodig blijven om de woningbouw in dorpen te faciliteren, dit zal dan primair via herstructurering, inbreiding binnen de bestaande kern, vervangende nieuwbouw en het verleggen van bestaande plannen naar nieuwe kansrijke locaties moeten gebeuren.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Doel is om een samenhangende gebiedsgerichte aanpak van stedelijke gebieden mogelijk te maken. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie.

Wonen

Door vergrijzing en ontgroening neemt het aantal gezinnen af en (oudere) alleenstaande huishoudens juist toe. Hierdoor neemt de behoefte aan woningen nabij voorzieningen in steden en centrumkernen toe. Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Het omgevingsplan benadrukt dan ook het belang van regionale woningmarktafspraken. De regionale woningmarktafspraken zijn bedoeld om regionaal woningbouwbeleid vast te stellen en dienen mede als onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Toetsing en conclusie

De ontwikkeling betreft een kleinschalig woningbouwproject binnen bestaand stedelijk gebied. Het is een inbreidingslocatie binnen de kom van de kern Stavenisse en sluit daarmee aan bij het beleid van de provincie om aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied en de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik.

3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening 2018

Een aantal onderwerpen uit het Omgevingsplan is juridisch vertaald in de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen). Voor woningbouw zijn in de omgevingsverordening alleen regels opgenomen voor kleinschalige woningbouw in het buitengebied. Verder zijn er algemene regels opgenomen die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied. De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.

Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Volgens de omgevingsverordening zijn nieuwe agrarische bedrijven niet toegestaan. Op basis van artikel 2.16 sub 1 dient nieuwe agrarische bebouwing binnen een bouwvlak te worden gerealiseerd.

Daarbij dient op basis van artikel 2.17 sub 4 aannemelijk te worden gemaakt dat geen of nagenoeg geen hinder optreedt bij woon- of verblijfsrecreatieve functies en een kleinere afstand dan 100 meter tot woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van de betrokken agrarische bedrijven.

Het provinciaal beleid biedt tevens mogelijkheden voor nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied. In artikel 2.7 van de omgevingsverordening is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin dit mogelijk wordt gemaakt, dan wel aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een van de hierna genoemde situaties:

  • het benutten van bestaande bebouwing; 'rood voor rood';
  • ruimte voor ruimte;
  • nieuwe bebouwing; rood voor groen: nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkelingen zijn geen specifieke regels uit de Provinciale Omgevingsverordening 2018 van belang.

3.2.3 Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland

In de Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland (versie 21 december 2021) staan alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving als de Omgevingwet in werking treedt. Naar verwachting is dit 1 januari 2023. Op basis van de Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland past de ontwikkeling op basis van een globale toetsing op hoofdlijnen ook op basis van de deze verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplannen Buitengebied en Kommen gemeente Tholen

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Pilootweg Stavenisse' (onherroepelijk, vastgesteld op 17 juni 2021). De locatie heeft de bestemming 'Agrarisch'. De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van volwaardige en reële grondgebonden agrarische bedrijven. Daarnaast zijn bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Ter plaatse is geen bouwvlak aanwezig, derhalve zijn geen bedrijfsgebouwen en/of woningen aanwezig.

Volgens de begripsbepaling van het bestemmingsplan is een volwaardig agrarisch bedrijf: “een agrarisch bedrijf, dat duurzaam werkgelegenheid biedt aan tenminste één volledige arbeidskracht die een hoofdberoep, hoofdbestaan en volledige dagtaak in het bedrijf vindt (afhankelijk van het aantal dieren, aard van de gewassen de hoeveelheid grond en inrichting van het bedrijf), waarbij de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is”.

Op deze locatie gelden tevens de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Archeologie - 3' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. De gronden met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en aanwezige vindplaatsen. Bodemingrepen met een oppervlakte van respectievelijk 50 m2 en 500 m2 en dieper dan 40 cm zijn niet zonder meer toegestaan. Binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden mede aangeduid voor behoud en/ of herstel van de aanwezige molen als werktuig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0004.jpg"

Figuur 3.1. Fragment bestemmingsplan Pilootweg Stavenisse plangebied plangebied omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemming omdat reguliere woningen niet zijn toegestaan binnen de agrarische bestemming. Het plangebied wordt met dit bestemmingsplan gewijzigd van een agrarische bestemming naar woonbestemming.

De bodemingreep is groter dan 50 m2 waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het archeologische onderzoek is uitgevoerd en er zijn geen archeologische waarden aangetroffen, zie paragraaf 4.2.2. De archeologische dubbelbestemmingen komen met deze bestemmingsplanwijziging te vervallen.

Daarnaast geldt het paraplubestemmingsplan 'Parapluherziening parkeren Tholen' (onherroepelijk, vastgesteld op 11 oktober 2018). Hierin is een regeling opgenomen dat bij de realisatie van bebouwing met een verwachte parkeerbehoefte, in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. De parkeerregeling uit dit bestemmingsplan wordt overgenomen. In paragraaf 4.1.2 wordt de ontwikkeling nader getoetst aan de parkeernormen.

3.3.2 Toekomstvisie Tholen 2025

In de toekomstvisie voor de gemeente Tholen is de visie in hoofdlijnen voor het lange termijn beleid van de gemeente vastgelegd. Deze visie vormt het 'casco' waarbinnen ontwikkelingen de komende decennia kunnen plaatsvinden. Daarnaast wordt een uitwerking op de visie gegeven. Hierbij zijn verschillende thema's die betrekking hebben op wonen, werken en leven op Tholen uitgewerkt.

Met betrekking tot het thema 'wonen' wordt in de visie gesteld dat behoefte is aan meer woningkwaliteit. Hierbij is het van belang om de markt leidend te laten zijn, zodat zowel voldaan kan worden aan de vraag van de eigen inwoners als aan de woonwensen van nieuwkomers. Hierbij is het wenselijk om meer binnen de bestaande kernen te bouwen en minder uit te breiden. Het concentratiebeleid, waarbij nieuwbouw vooral was bestemd voor de drie grootste kernen, wordt hierbij losgelaten; het moet zelfs mogelijk zijn om woningbouw in een bijzondere omgeving te realiseren, bijvoorbeeld aan het water of op het platteland. Wel is het van belang om nieuwe woningen zoveel mogelijk levensloopgeschikt te bouwen.

Toetsing en conclusie

Er is sprake van een woningbouwontwikkeling binnen de kern van Stavenisse, een inbreidingslocatie. Met de woningen wordt ingespeeld op de marktvraag, er is gekozen om te bouwen voor zowel starters als senioren. De woningen zullen levensloopbestendig zijn.

3.3.3 Woonvisie 2021-2026

De gemeenteraad van Tholen heeft op 1 oktober 2021 de Woonvisie 2021-2026 vastgesteld. In de woonvisie beschrijft de gemeente Tholen het beleid voor het wonen voor de periode 2021-2026.

Ambitie
Elke kern in gemeente Tholen is uniek en heeft eigen karakteristieke kenmerken en kwaliteiten. De gemeente wil als geheel een aantrekkelijk woongebied zijn en blijven, zowel voor de huidige inwoners als voor mensen van buiten de gemeente. Daarom zet de gemeente in op het behouden en versterken van de bestaande (woon)kwaliteiten in de kernen en het buitengebied. Er wordt gestreefd naar een woningvoorraad die divers, betaalbaar en duurzaam is, passend bij de huidige en toekomstige woonbehoefte van de inwoners. Hierbij wordt ingezet op de volgende speerpunten:

  • We brengen de kwaliteit van de bestaande woningen omhoog. Hiervoor stimuleren we woningeigenaren om hun woning te verbeteren. We zetten hierbij extra in op het verduurzamen en het levensloopbestendig maken van woningen. Ditzelfde geldt ook voor de renovatie van corporatiewoningen;
  • We zorgen met aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw voor woningen die passen bij de behoefte van onze (nieuwe) inwoners. We zetten ons hierbij vooral in op bouwen voor doorstroming;
  • We zetten in op een betaalbare en beschikbare woningvoorraad voor alle doelgroepen, waarbij we inzetten op een balans in vraag en aanbod in de sociale huursector en aandacht hebben voor de beschikbaarheid van woningen voor middeninkomens.

Ruimte voor initiatieven van inwoners

Inwoners uit de kernen weten zelf waar kansen voor het verbeteren van hun woonomgeving liggen. De gemeente geeft inwoners dan ook de ruimte om deze kansen om te zetten in initiatieven en plannen. Bij concrete gebiedsgerichte ingrepen wordt aansluiting gezocht bij maatschappelijke initiatieven, zij ondersteunt en werkt samen. Daarnaast ziet de gemeente een gezamenlijk belang voor de corporatie en de gemeente op het gebied van leefbaarheid, zowel op fysiek als sociaal gebied.

Bouwen naar behoefte 
Tot 2030 verwacht de gemeente op basis van de provinciale prognose (2019) nog een groei van circa 1.000 huishoudens. Zij verwacht dat deze groei richting 2040 verder door zal zetten met tenminste nog eens 700 huishoudens. De groei wordt vooral verwacht in de grotere kernen met meer voorzieningen, zoals Tholen, Sint-Annaland en Sint-Maartensdijk. In elke kern bouwt de gemeente naar behoefte. Dit doet zij door het toevoegen van woningen of door sloop-nieuwbouw. Uitgangspunt is dat inwoners in elke kern een leven lang goed kunnen wonen. Woningentypologieën die ontbreken kunnen worden bijgebouwd, terwijl woningen die geen toekomst meer hebben kunnen worden afgebroken. Ook kunnen gebouwen omgezet worden naar een woonfunctie.
De gemeente vindt het belangrijk dat voor elke doelgroep een passend woningaanbod te vinden is in de gemeente. De ambitie is daarom om een woningvoorraad te hebben die aansluit bij de behoefte van huidige en potentiële inwoners, zowel in prijs, kwaliteit als in aantallen. Hierbij houdt zij rekening met de woonbehoefte van huidige en toekomstige generaties. De groei in huishoudens die verwacht wordt, vertaalt zich verhoudingsgewijs vooral in een behoefte aan levensloopbestendige woningen. Dit komt omdat het aantal ouderen de komende jaren door toenemende vergrijzing naar verwachting sterk zal groeien. We zetten bij nieuwbouwplannen daarom extra in op het toevoegen van voldoende en passende woningen voor senioren.

Afwegingskader woningbouw
De gemeente werkt met een volkshuisvestelijk afwegingskader voor nieuwe woningbouwplannen. Dit helpt haar en initiatiefnemers om plannen te ontwikkelen die aansluiten bij de kwalitatieve woningbehoefte. Met het afwegingskader geeft de gemeente ontwikkelaars aan de voorkant al de volkshuisvestelijke aandachtspunten mee en nodigt zij ontwikkelaars uit om hierop te reageren. Wanneer aan de minimale uitgangspunten wordt voldaan kunnen plannen gemakkelijker doorgang vinden. In het afwegingskader worden in ieder geval de volgende aandachtspunten benoemd:

  • a. Voorzien in een gedifferentieerd woningaanbod;
  • b. Inzet op doorstroming door toevoegen van aandeel levensloopbestendig (te maken) woningen;
  • c. Duurzaamheidsambities;
  • d. Herbestemming leegstaande panden.

Doorlopend wordt gemonitord of het afwegingskader werkbaar is voor de initiatiefnemers. Na een jaar vindt een evaluatie plaats. Op basis van nieuwe inzichten kan het afwegingskader apart van de woonvisie worden herzien

Woningbouwplanning Tholen 2019-2028
Vooruitlopende op de Woonvisie is een woningbouwplanning gemaakt op basis van de provinciale prognose. Tholen geeft voor de periode 2019 tot 2029 een verwachte groei van de woningbehoefte van 1.069 woningen aan. Deze aantallen zijn tot stand gekomen op basis van de verwachte jaarlijkse huishoudengroei in de regio.
Verwacht wordt dat de groei van het aantal inwoners in Tholen met name tot 2030 zal plaatsvinden. In de periode 2030-2040 zwakt deze af. Kenmerkend voor de bevolkingsontwikkeling van Tholen is dat de natuurlijke aanwas positief is, er worden meer kinderen geboren dan er personen overlijden. Dit in tegenstelling tot veel andere Zeeuwse gemeenten. De ontwikkeling van het buitenlandse migratiesaldo wijkt in Tholen duidelijk af van de Zeeuwse lijn. Waar in andere gemeenten hiervan een flinke toename verwacht wordt, blijft deze toename naar verwachting in Tholen beperkt.

Conclusie
Door in te spelen op de marktbehoefte zal de afzetbaarheid worden bevorderd en daarmee de productie in de woonkern Stavenisse worden gestimuleerd. De bouw van 10 woningen voor starters en senioren voldoet aan de huidige aanhoudende woningvraag. De starterswoningen zorgen ervoor dat starters een kans krijgen om in de gemeente Tholen te blijven wonen. De seniorenwoningen zorgen met het verhuizen van senioren voor doorstroming waardoor er huizen vrijkomen voor woningzoekenden uit andere doelgroepen, zoals bijvoorbeeld starters. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de huidige behoefte en is dus passend in het Gemeentelijk woningbouwbeleid. Deze kleinschalige toevoeging is regionaal afgestemd en in lijn met de lokale behoefte.

3.3.4 Groenplan 2019-2023

De gemeente Tholen heeft in 2018 haar groenplannen geactualiseerd tot één integraal groenplan. Het groenplan geeft het belang van het groen voor de kernen aan. Er is omschreven hoe de gemeente omgaat met het groen, hoe het groen ingericht wordt en hoe het groen wordt beheerd. Er staat verwoord hoe de waarde die openbaar groen heeft in de kernen kan worden vergroot en wat daarvoor nodig is.

In het groenplan worden voor elke kern de projecten genoemd die uitgevoerd zullen worden om op termijn de gewenste kwaliteit te krijgen. Voor Stavenisse gaat het hierbij om het inzetten op hoogwaardige openbare ruimte en een passende groenstructuur van het centrum. Hiervoor dienen structuurbepalende lijnen (vaak onderdeel van de hoofdontsluitingsstructuur) en de dorpsentrees extra herkenbaar te worden gemaakt door het aanbrengen van een passende groenstructuur. Daarnaast gaat het in Stavenisse om het behouden en versterken van de diversiteit (randen) van het dorpsbos.

Het groenplan geeft voor het groen binnen een wijk ook nog richtlijnen aan. Zo is het wenselijk om binnen de wijk langs secundaire ontsluitingswegen een enkelzijdige of tweezijdige bomenrij van bomen van de 2e grootte te plaatsen. Voor de grotere groenzones geldt, dat het wenselijk is om deze met gras uit te voeren met een beperkt aantal lage beplantingsvakken en enkele solitair staande bomen. Bij de aanleg van nieuwe groenstructuren geldt als algemeen uitgangspunt dat deze structuren zo robuust mogelijk dienen te zijn (geen snippergroen). Indien bomen in de verharding worden geplaatst, dient gezorgd te worden voor voldoende plantruimte.

Toetsing en conclusie

In het groenplan voor Stavenisse is ter plaatse van het plangebied geen groenstructuur opgenomen. Voor de toekomstige situatie zijn ter plaatse van het plangebied dan ook geen uitgangspunten van toepassing. De ontwikkeling wordt wel landschappelijk ingepast aansluitend op de directe omgeving en passend in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0005.png"

Figuur 3.2 Uitsnede groenplan Stavenisse kaartblad gewenste groenstructuur, plangebied roze omkaderd (Gemeente Tholen, 2018)

3.3.5 Parapluherziening woonvormen

De gemeente Tholen heeft op 18 juni 2020 de beleidsnota 'Beleid huisvesting internationale werknemers' vastgesteld. Dit beleid biedt de kaders voor het faciliteren van huisvesting van internationale werknemers. In de bestemmingsplannen van de gemeente Tholen zijn op dit moment te weinig mogelijkheden om te kunnen sturen op deze huisvesting. Om in de toekomst op een goede wijze te kunnen sturen op de wenselijke vormen van huisvesting binnen de gemeente heeft de gemeente deze parapluherziening opgesteld. Deze parapluherziening voorziet in een overkoepelende regeling voor alle plannen die in dit bestemmingsplan worden genoemd. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan een duidelijkere regeling ten aanzien van maatschappelijke woonvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen.

Op basis van dit bestemmingsplan zijn wijzigingen voor algemene regels en specifieke bestemmingen van toepassing, deze wijzigingen zijn integraal overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeersaspecten

4.1.1 Ontsluiting plangebied en verkeersafwikkeling

Bestaande situatie

Het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer en voor langzaam verkeer verbonden met de Molendijk West. Richting het westen gaat de weg over in het Molenpad dat na circa 250 meter overgaat in een onverhard pad waarna de weg dood loopt en overgaat in akkerland. De Molendijk West sluit in het oosten aan op de Voorstraat en de Stoofdijk. De Voorstraat, de zuidelijker gelegen Poststraat en de Stavenisseweg/N286 vormen één van de twee hoofdontslutingen van de kern Stavenisse. De andere hoofdontsluiting voor Stavenisse betreft de Stoofdijk/Oudelandsedijk.


De rijbanen van de genoemde wegen zijn allen erftoegangswegen met een maximum snelheid van 30 km/u. Uitzondering hierop is de Poststraat die tussen de Bos en de Stavenisseweg een maximum snelheid heeft van 50 km/u. Op de Stavenisseweg vanaf de komgrens geldt een maximum snelheid van 80 km/u. Waar de Poststraat over gaat in de Stavenisseweg is langs de rijbaan een vrijliggend 2-richtingenfietpad aanwezig. Ook de Oudelandsedijk is een erftoegangsweg met een maximum snelheid van 30 km/u. Vanaf de komgrens geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Fietsers delen op de Oudelandsedijk zowel binnen als buiten de kom de weg met het gemotoriseerde verkeer. Op de hoek van de Poststraat - Voorstraat is een bushalte, op circa 500 m lopen vanaf het plangebied.


Situatie na planontwikkeling

De verkeersgeneratie van de planontwikkeling is met enkele woningen zeer beperkt. De ontsluiting van het plangebied vindt plaats aan de voorzijde aan de Molendijk-West. . De Molendijk West is in de huidige situatie een rustige weg die vanwege het overgaan van het Molenpad in een onverharde weg gezien kan worden als doodlopende weg. Het bestemmingsverkeer dat het plangebied passeert is zeer minimaal vanwege de aanwezigheid van slechts 2 adressen in het verlengde van de Molendijk West. Om te voorkomen dat de berm beschadigd bij het uitwijken van voertuigen als zij elkaar passeren wordt voorgesteld om daar aansluitend aan de verharding van de weg grasbetontegels te leggen.


Verkeersafwikkeling

De planontwikkeling zal door de geringe toevoeging van het aantal motorvoertuigen niet tot knelpunten leiden in de verkeersafwikkeling in de kern van Stavenisse.


Verkeersveiligheid

Verder voorziet de ontwikkeling in de verplaatsing van het bestaande agrarische bedrijf aan de Molendijk West naar het buitengebied. Hierdoor zullen in de toekomst minder landbouwvoertuigen door de kern van Stavenisse rijden, hetgeen een verbetering van de verkeersveiligheid met zich mee brengt.


De verkeersveiligheid ter plaatse zal met de ontwikkeling eveneens niet negatief worden beïnvloed. De verwachting is dat ter plaatse weinig verkeersbewegingen zullen plaatsvinden. Wel wordt in de toekomstige situatie aan het eind en begin van de werkdag een piek verwacht in het aantal verkeersbewegingen rondom het plangebied. Dit zal niet leiden tot verkeersoverlast of onveilige situatie omdat het gaat om zeer weinig verkeersbewegingen. Omdat ter plaatse van de Molendijk West sprake is van een lange rechtstand is er voldoende tijd en ruimte voor tegemoetkomend verkeer te zien aankomen en daar op te anticiperen. Doordat de bermen van de Molendijk West worden voorzien van grasbeton tegels is er ruimte om tegemoet komende voertuigen desnoods te rustig te passeren


De voorgestelde aanpassingen zorgen ervoor dat ter plaatse een goede en veilige verkeerssituatie waarbij de historische weginrichting behouden kan blijven.

4.1.2 Parkeren

De Molendijk West is met een breedte van circa 3 á 3,5 meter smal. Om congestie te voorkomen is parkeren op de weg of in de berm niet wenselijk. Het plan voorziet daarom in ruim voldoende parkeerplaatsen binnen de planlocatie. Conform de gemeentelijke parkeernormen is 1,8 parkeerplaats per woning noodzakelijk. In het plan worden 10 woning gerealiseerd, wat dus wil zeggen dat er 18 parkeerplaatsen benodigd zijn. Het plan voorziet in totaal in 21 parkeerplaatsen binnen het plangebied. De openbare ruimte wordt daarmee ontzien van extra parkeerdruk door de beoogde woningbouwontwikkeling. De parkeerplaatsen worden aan de zuidzijde van de planlocatie voorzien. De Molendijk West aan de oostzijde van de planlocatie is niet geschikt voor parkeerplaatsen aan de weg vanwege de beperkte breedte van weg aldaar. Hier is alleen parkeren op eigen terrein van de hoekwoningen mogelijk. Er worden 2 parkeerplaatsen gerealiseerd aan weerszijde van het westelijk gelegen gebouw. Aan de Molendijk West zullen van west naar oost 5 parkeerplaatsen middels langsparkeren en 14 middels haaksparkeren worden gerealiseerd. Navolgende figuur geeft een beeld van de te realiseren parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen ter plaatse worden uitgevoerd in grasbetontegels.


Om de parkeervakken in en uit te kunnen rijden is een verbreding van de Molendijk West nodig. Om te kunnen omkeren is ook aan de zuidzijde een verbreding van de Molendijk West nodig. Deze verbreding kan tevens gebruikt worden om uit te wijken wanneer auto's of landbouwvoertuigen elkaar willen passeren. Navolgende figuur geeft een beeld van de toekomstige parkeersituatie.


Ter hoogte van de overgang tussen de langsparkeervakken en de haakse parkeervakken is een keermogelijkheid zodat tegemoetkomende auto's elkaar kunnen passeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0006.jpg"

Figuur 4.1 Verbeelding toekomstige parkeersituatie

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk is opgenomen dat gemeenten bij het nemen van ruimtelijke besluiten rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

Toetsing en conclusie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. Binnen het plangebied is ook geen andere bebouwing aanwezig.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig in de vorm van monumentale gebouwen. De meest nabij gelegen waardevolle elementen zijn voornamelijk gelegen in de oude kern van Stavenisse. De molen aan de Molendijk 72 is gelegen op circa 63 meter van het plangebied en staat op een verhoogde dijk. Tussen de molen en het plangebied is al bebouwing en hoge begroeiing aanwezig. De ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de molenbiotoop behorende bij deze molen, dit is nader uitgewerkt in paragraaf 4.7.3. De ontwikkeling heeft ook geen invloed op andere cultuurhistorische objecten in Stavenisse.

Nabij het plangebied zijn geen wegen aangemerkt als historische weg. De ontwikkeling heeft geen invloed op historische wegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0007.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in roze globaal het plangebied (bron: provincie Zeeland)

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.2.2 Archeologie

Toetsingskader

Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan door het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente) worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.

Op basis hiervan zijn vier verschillende archeologische verwachtingszones onderscheiden. De archeologische verwachtingszones zijn in het bestemmingsplan 'Kommen gemeente Tholen' (zie paragraaf 3.3) vertaald naar vier archeologische dubbelbestemmingen. In de bouwregels van deze bestemmingen is bepaald dat er ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag worden gebouwd mits de betrokken archeologische waarden door de voorgenomen bouwactiviteiten niet worden geschaad. Hiervoor zal de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een archeologisch onderzoeksrapport moeten overleggen en is instemming van de archeologische deskundige vereist. Ook voor het uitvoeren van werkzaamheden die het bodemprofiel kunnen aantasten, is een vergunning met onderzoek en advies nodig. De dubbelbestemmingen verschillen van elkaar op het punt van de oppervlakte die is vrijgesteld van onderzoek.

Ten behoeve van het aspect archeologie is een onderzoek uitgevoerd, het rapport is opgenomen in Bijlage 4, de conlusie en advies zijn navolgend weergegeven:

Uit het vooronderzoek kan worden geconcludeerd dat binnen 5 m -mv in het plangebied vier archeologische niveaus voorkomen, maar dat de archeologische verwachting voor alle niveaus laag is. Voor de dieper gelegen pleistocene afzettingen in de ondergrond, die buiten de scope van het onderzoek vielen, blijft in principe sprake van een middelhoge archeologische verwachting. Dit potentiële archeologische niveau wordt echter alleen door eventuele heiwerkzaamheden aangetast.


Econsultancy adviseert om bij de op handen zijnde bestemmingsplanwijziging de bestaande dubbelbestemmingen van beide deellocaties te halen. Dit betekent dat eventuele toekomstige vergunningplichtige werkzaamheden zonder verder onderzoek kunnen worden uitgevoerd. Dit geldt ook voor (hei)werkzaamheden in de diepere ondergrond.


Bovenstaand advies is van Econsultancy. Wij willen de opdrachtgever erop wijzen dat dit advies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Tholen), die vervolgens besluit of de dubbelbestemming daadwerkelijk van het plangebied kan worden gehaald.


Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed20, de gemeente Tholen of de provincie Zeeland).

De gemeente Tholen heeft een advies laten opstellen met betrekking tot voorgaand weergegeven conclusie. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan. Het advies onderschrijft de conslusie van het vooronderzoek.

Toetsing en conclusie

Uit het vooronderzoek blijkt dat plaatse van het plangebied een lage archeologishe verwachtingswaarde geldt. Om die reden wordt geadviseerd de archeologische dubbelbestemmingen te laten vervallen, de gemeente Tholen heeft beoordeeld hiermee akkoord te kunnen gaan. Het vervallen van de archeologische dubbelbestemmingen wordt in dit bestemmingsplan geregeld. Met de geplande werkzaamheden wordt de meldingsplicht zoals opgenomen in artikel 5.10 van de Erfgoewet in acht genomen.

4.3 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Toetsing en conclusie

Om de bodemkwaliteit van het plangebied te bepalen is een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk conform NEN 5740. De resultaten uit het bodemonderzoek, zie bijlage Bijlage 2 worden navolgend weergegeven:

Locatie Molendijk West 11

De resultaten voor de locatie Molendijk West 11 zijn voor het verharde deel, het onverharde deel, de bovengrondse dieseltank in lekbak, en bedrijdingsmiddelenkast apart opgenomen in het bodemonderzoek, zie bijlage Bijlage 2. Ter plaatse zijn diverse vormen van lichte verontreinigingen aangetroffen. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de bestemmingsplanwijziging op deze locatie.

Volgens het verkennend onderzoek asbest in de bodem op de locatie Molendijk West 11 (conform NEN 5707) overschrijdt het aangetroffen gehalte asbest niet het criterium voor nader onderzoek en de interventriewaarde. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in bodem.

PFAS

Indien er bij werkzaamheden grond vrijkomt die niet op de locatie kan worden hergebruikt, zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit, het “Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (d.d. 2 juli 2020) of de regionale bodemkwaliteitskaart van toepassing. Het planvoornemen gaat uit van een gesloten grondbalans.

De initiatiefnemers is erop gewezen dat, totdat de Regeling bodemkwaliteit er is, benodigd onderzoek naar PFAS wordt gevraagd volgens de geldende regelgeving. Dit betekent dat nu onderzoek geadviseerd, maar niet afgedwongen wordt, en dat op het moment dat dat de regelgeving is aangepast, ingediende onderzoeken aan de actuele regelgeving worden getoetst. Er is gekozen om geen onderzoek te doen naar PFAS, het kan zijn dat deze alsnog moet worden uitgevoerd. Hierdoor wordt realisatie van de plannen vertraagd. Dit risico is voor de initiatiefnemers. Volgens het Besluit bodemkwaliteit is geen onderzoek nodig naar het voorkomen van PFAS, Dit mag op dit moment (wettelijk) niet gevraagd worden. Er is met de huidige kennis historisch onderzoek gedaan naar het voorkomen van PFAS; de locatie is onverdacht op PFAS. Als vóór de vaststelling van het definitieve bestemmingsplan wetgeving voor PFAS wordt vastgesteld, zal opnieuw getoetst worden of alsnog verkennend bodemonderzoek naar PFAS nodig is. Dit geldt tevens voor de toekomstige aanvraag omgevingsvergunning bouwen op deze locatie.

Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoer van het planvoornemen.

4.4 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

In een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog (WO II).

Toetsing en conclusie

Uit informatie van het Zeeuws Bodemvenster blijkt dat vrijwel geheel Stavenisse, waaronder ook het plangebied, is aangeduid als een verdacht gebied als het gaat om (CE) uit de Tweede Wereldoorlog. Hieruit blijkt dat in de buurt van Stavenisse een vliegtuig is neergestort. Het blijkt te gaan om een Engels vliegtuig dat op 3 juni 1944 is neergeschoten. Het vliegtuig kwam volgens verschillende bronnen ten westen van Stavenisse neer. Het plangebied ligt in dit aandachtsgebied en is daarmee verdacht op het voorkomen van CE. Ten westen van het plangebied zijn gronden bovendien verdacht op de aanwezigheid van een mijnenveld van de Duitsers. Hier zijn na de oorlog diverse explosieven gevonden en geruimd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0008.jpg"

Figuur 4.3 Uitsnede Niet gesprongen explosievenkaart (bron: Zeeuws Bodemvenster, provincie Zeeland)

Ten aanzien van het neergestorte vliegtuig vermeld de website van de databank oorlogsslachtoffers Zeeland als enige een precieze crashlocatie: nabij de huidige Groeneweg, ten westen van Stavenisse. Het onderzoek vermeld verder dat het een Halifax V bommenwerper betreft.

Uit de Explosievenkaart van de gemeente Tholen blijkt dat geen onderzoek naar niet gesprongen explosieven noodzakelijk is. Dit is nader onderbouwd in bijlage Bijlage 5. Nu blijkt dat de bodem vrij is gegeven kunnen de aspecten bodemkwaliteit en archeologie nader onderzocht worden.

4.5 Watertoets

Toetsingskader

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is het aanmeldformulier voor de watertoets ingevuld (zie bijlage 8). Dit aanmeldformulier moet voorgelegd worden aan het waterschap.

Toetsing en conclusie

Met het planvoornemen is er sprake van een toename aan verhardingen en bebouwing. In de huidige situatie is er circa 900 m2 verharding aanwezig. De beoogde nieuwe verhardingen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 1.321 m2. Aangezien er dus verharding wordt gesloopt, is er sprake van 421 m2. 421 m2 x 0,075 m = 31,58 m2 watercompensatie. Dit wil zeggen dat er 31,58 m2 waterberging nodig is voor dit project. Bij de realisatie van deze nieuwbouw zal er een gescheiden rioolsysteem worden aangelegd waarbij het regenwater gescheiden wordt van het afvalwater. Hemelwater infiltreert in de onverharde bodem. Het beoogde plangebied ligt buiten de grondwaterbeschermingsgebieden en natuurgebieden. Het plangebied bevindt zich in de beschermingszone van 7 meter, waarvoor een watervergunning noodzakelijk is (figuur 4.4). Het plangebied valt ook in de beschermingszone B van een regionaal waterkering (figuur 4.5). Hiervoor is tevens een watervergunning noodzakelijk.

De gevolgen van het plan voor de waterhuishouding zijn goed in beeld gebracht. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0009.png"

Figuur 4.4. oppervlakte water t.o.v. het plangebied (bron: Waterschap Scheldestromen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0010.png"

Figuur 4.5 legger waterkeringen t.o.v. het plangebied (bron: Waterschap Scheldestromen)

4.6 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

De locatie valt niet binnen de geluidzone van een gezoneerd bedrijventerrein en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die relevant zijn in het kader van inrichtingslawaai. De aspecten industrielawaai en inrichtingslawaai zijn daarom niet relevant. Op het aspect wegverkeerslawaai wordt hierna ingegaan.

4.6.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Toetsing en conclusie

Gezien het smalle profiel, de beperkte aanwezigheid van functies voorbij het plangebied en het overgaan van de Molendijk West in het onverharde Molenpad is de verkeersintensiteit op de Molendijk West ter plaatse van het plangebied laag. Bovendien is het plangebied niet gelegen in een invloedsgebied van een verharde weg. Op basis van de inrichting van de weg en het lage gebruik kan gesteld worden dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Een akoestisch onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0011.jpg"

Figuur 4.6 Straatprofiel Molendijk West (bron: google.streetview.com, augustus 2016)

4.7 Milieuhinder en bedrijven

4.7.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Op grond van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering dienen voor verschillende bedrijfsactiviteiten richtafstanden aangehouden te worden.

Toetsing en conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn weinig bedrijfsactiviteiten aanwezig, een groot deel van de direct omliggen functies betreffen woon- of verkeersfuncties. De dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteten vinden plaats aan de Prins Bernhardstraat, op en afstand van circa 75 meter is een Algemene Begraafplaats gevestigd. Voor begraafplaatsen geldt op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een afstand van 10 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand. Overige bedrijfmatige functies zijn op een dusdanig grote afstand en van dermate kleinschalige aard dat de bouw van de woningen de ontwikkelingsmogelijkheden van deze bedrijven niet beperkt en visa versa. De ontwikkeling levert in het kader van bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen op.

4.7.2 Spuitzones

Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven.

Toetsing en conclusie

Rondom het plangebied zijn agrarische gronden gelegen die mogelijk worden bespoten. In het kader van het thema spuitzones zijn met name fruitteelt bedrijven overlastgevend. Ter plaatse van de omliggende agrarische gronden is op basis van het vigerende bestemmingsplan geen fruitteelt toegestaan. Indien toch sprake is van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op dit perceel kan gesteld worden dat reeds sprake is van een bufferzone. Deze bestaat vanaf de woningen uit een strook van voortuinen met aan de voorzijde een haag en een pad, vervolgens zijn dwarsparkeerplaatsen aanwezig met een lengte van 5 meter en een strook grasbetontegels met een lengte van 3,5 meter. Vervolgens zijn nog de weg Molendijk West, de berm aan de overzijde van de weg en een sloot gelegen tussen het agrarische perceel en de beoogde woningen. Gedetailleerd (kwantitatief) onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van de omliggende agrarische gronden op de locatie is dan ook niet noodzakelijk. Navolgende figuur geeft een beeld van de bufferzone tussen de woningen en het agrarische perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.7: schematische verbeelding bufferzone tot tegenover gelegen argarisch perceel

4.7.3 Molenbiotoop

Het plangebied is gedeeltelijk gelegen in de molenbiotoop van de molen aan de Molendijk 72. In de geldende bestemmingsplannen is een beperking van de toegestane bouwhoogte opgenomen, zie paragraaf 3.3.1. Binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen aan de Molendijk 72 in Stavenisse wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan 1/75 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van deze molen.

Toetsing en conclusie

Het plangebied aan de Molendijk West is op basis van het bestemmingsplan aangwezen als gelegen binnen de vrijwaringszone molenbiotoop. Op basis van het bestemmingsplan gelden daarom de volgende regels:

48.2.2 Bouwregels

  • a. binnen een afstand van 100 m tot het middelpunt van de molens wordt geen bebouwing opgericht hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • b. binnen een afstand van 100 tot 400 m tot het middelpunt van de molen wordt geen bebouwing opgericht met een bouwhoogte die meer bedraagt dan: (...)
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a en b is bebouwing met een grotere bouwhoogte in de volgende gevallen rechtstreeks toegestaan:
    • 1. het betreft vervanging van een bestaand bouwwerk met een grotere bouwhoogte;
    • 2. het betreft een bouwwerk, dat gezien vanuit de molen aan de achterzijde van bestaande bouwwerken wordt opgericht en waarbij de bouwhoogte en breedte blijven binnen de bouwhoogte en breedte van de bouwwerken waarachter deze wordt opgericht.

Binnen het plangebied wordt nieuwe bebouwing gerealiseerd. Ter plaatse is in de huidige situatie een loods aanwezig met een hoogte van 8 meter, de toekomstige bebouwing kent een maximale bouwhoogte van 8 meter. Artikel 48.2.2 lid c onder 1 maakt het mogelijk vervangende bebouwing op te richten binnen de molenbiotoop zolang deze geen grotere bouwhoogte heeft dan de voormalige bebouwing. Deze ontwikkeling voorziet in vervangende nieuwbouw met een bouwhoogte die gelijk is aan de bouwhoogte van de loods in de huidige situatie. De ontwikkeling is daarmee mogelijk binnen de 'Vrijwaringszone - molenbiotoop'. Tevens kan beredeneerd worden dat de molen niet gehinderd wordt door de nieuw op te richten bebouwing vanwege ligging op een verhoogde dijk en de reeds aanwezige windvangende woningen met een bouwhoogte van 8 meter gelegen tussen het plangebied en de molen. Daarnaast zijn er houtopstanden aanwezig die zorgen voor windvang tussen het plangebied en de molen. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de molenbiotoop behorende bij de molen.

4.7.4 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderijen (Wgv) bevat regels voor geuremissie afkomstig van veehouderijen. Omgekeerd moet bij de totstandkoming (of uitbreiding) van geurgevoelige objecten zoals woningen getoetst worden of er een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aanwezig is. Daarnaast mogen deze nieuwe geurgevoelige objecten bestaande rechten van veehouderijen niet belemmeren.

Toetsing en conclusie

In de omgeving zijn geen veehouderijen gelegen die invloed kunnen hebben op de locatie. Een nadere toetsing naar de geuremissie afkomstige van veehouderijen is dan ook niet noodzakelijk.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

De gevolgen voor de luchtkwaliteit worden beoordeeld op basis van de Wet ruimtelijke ordening, de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk), de AMvB 'Niet in betekenende mate' (het Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM. Er dient, ook na realisatie van het planvoornemen, sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet voldaan worden aan de geldende grenswaarden en luchtkwaliteitseisen.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2. weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Toetsing en conclusie

In totaal worden 10 woningen gerealiseerd. De grenswaarde voor het Besluit niet in betekende mate ligt bij 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen is de Rijksweg N59 nabij Nieuwkerk, op Schouwen-Duiveland (zie figuur 4.10). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 voldaan wordt aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   grenswaarde   maximale waarden in jaar 2020   maximale waarden in jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2)   40 µg/m³   16,1   11,3  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   17,7   14,9  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,2   6,0  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   10,1   7,9  

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.8 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Voor risicovolle functies en/of activiteiten gelden veiligheidsnormen. Indien in de nabijheid van het plangebied sprake is van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of via leidingen moet beoordeeld worden of dit van invloed is op het planvoornemen. Ook bedrijven in de directe omgeving waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid (waaronder Bevi-inrichtingen) kunnen van invloed zijn op het planvoornemen.

De veiligheid van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten dient altijd gewaarborgd te worden. Daarbij moet voldaan worden aan de veiligheidsnormen indien sprake is van risicovolle functies/activiteiten.

Toetsing

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0014.png"Figuur 4.9 Fragment risicokaart met relevante inrichtingen en transportroutes (bron: risicokaart)

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De meest nabijgelegen risicovolle inrichtingen zijn de bovengrondse propaantanks aan de Scheldseweg 3 met een risicocontour 10-6 van respectievelijk 20 en 25 meter. Daarnaast wordt hier chloorbleekloog opgeslagen, zonder risicocontour 10-6. Op het bungalowpark aan de Buurtweg 3 wordt natriumhypochloriet opgeslagen, zonder risicocontour 10-6.

Deze inrichtingen zijn gelegen op meer dan 1.600 en 600 meter van het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen de PR-contour en het invloedgebied voor het groepsrisico van deze inrichtingen (zie figuur 4.11).

Vervoer gevaarlijke stoffen

Andere relevante risicovolle bronnen zijn geen belemmering of van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling. Er zijn geen wegen of spoorwegen in de omgeving van het plangebied, die onderdeel uitmaken van het Basisnet (spoor)wegen. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die gebruikt worden voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Ten noorden van het plangebied ligt op circa 1.050 meter de Oosterschelde die onderdeel uitmaakt van het Basisnet water. Deze scheepsvaartroute maakt onderdeel uit van de route Westerschelde-Rijn en betreft een binnenvaartroute. Voor dergelijke vaarwegen geldt, dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet buiten de waterlijn is gelegen. Wel is sprake van een plasbrandaandachtsgebied, dat zich 25 meter landinwaarts uitstrekt. Deze contour reikt niet tot het plangebied en vormt daarmee geen belemmering.

Het maximale invloedsgebied van de vaarroute bedraagt 1.070 meter voor ongevallen met toxische gassen. De planlocatie ligt binnen het invloedgebied van deze scheepvaartroute. Omdat de afstand groter is dan 200 meter tot de vaarroute, hoeven er volgens het Bevt geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik en kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording.

Beknopte verantwoording

De Veiligheidsregio Zeeland heeft een advies opgesteld met betrekking tot de beoogde ontwikkeling, dit is in bijlage 11 toegevoegd en in de verantwoording verwerkt.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via Molendjk West. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Stavenisse en is van de Oosterschelde gericht. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het water geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario’s is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen om hiermee de woningen luchtdicht afsluitbaar te maken. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. Dit zorgt voor een risicobewustzijn. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de vaarroute Westerschelde - Rijn. Door de afstand van meer dan 200 meter kan er worden volstaan met een beknopte verantwoording. In de beknopte verantwoording is op de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied ingegaan. De veiligheidssituatie zal met de beoogde ontwikkeling niet significant verslechten en wordt als aanvaardbaar gezien. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Toetsingskader

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt.

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bevindt zich op circa 430 m ten noorden van het plangebied en betreft de Oosterschelde (zie figuur 4.12).

Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Zeeland. Het dichtstbij gelegen Natuurnetwerk Zeeland bevindt zich op circa 615 m ten noorden van het plangebied (zie figuur 4.13).

Aangezien het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, zijn areaalverlies, versnippering, verandering van waterhuishouding en verstoring uit te sluiten. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie als gevolg van de totale ontwikkeling is niet op voorhand uit te sluiten en moet bij elk ruimtelijk besluit opnieuw worden beoordeeld.

Gebruiksfase

Daarbij zijn tijdens de gebruiksfase de wijze van verwarming en de verkeerstoename van belang. Omdat het een bedrijfsverplaatsing betreft is geen sprake van een significante toename van verkeer. Bovendien wordt oude gasgestookte en slecht geïsoleerde bebouwing gesloopt. De nieuwe bebouwing wordt volledig gasloos. De toename van de van extra verkeer is verwaarloosbaar. Dit verkeer wikkelt zich via de Molendijk West door de kom van Stavenisse af naar de N286. Hier gaat het extra verkeer op in het bestaande verkeersbeeld. Middels een AERIUS-berekening (versie 2023) van de gebruiksfase, zie Bijlage 6, is aangetoond dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j. De ontwikkeling leidt niet tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Aanlegfase

Ook de aanlegfase (inclusief sloop) is berekend met Aerius Calculator. Hierbij zijn gegevens aangeleverd door de betrokken aannemer gebruikt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden te berekenen afkomst van de sloop- en bouwactiviteiten. De berekening met toelichting van de uitgangspunten is bijgevoegd in bijlage 6. Uit de berekening blijkt dat geen toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden plaatsvindt afkomstig van de sloop- en bouwactiviteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0015.jpg"

Figuur 4.10 Uitsnede Natura 2000-gebieden (Bron: Basisviewer Rho)

afbeelding "i_NL.IMRO.0716.BPMolendijkWest-VG01_0016.jpg"

Figuur 4.11 Uitsnede Natuurnetwerk Zeeland (bron: Omgevingsverordening 2018, bestaande natuur; www.ruimtelijkeplannen.nl)

Soortenbescherming

Ten behoeve van de ontwikkeling wordt een deel van de oude bedrijfsbebouwing aan de Molendijk West 11 gesloopt. De gronden waarop de nieuwe bebouwing mogelijk wordt gemaakt zijn in gebruik voor agrarische doeleinden. Aan twee zijden van het perceel liggen waterlopen. Het is dan ook niet uitgesloten dat deze locatie ongeschikt als verblijfsplaats voor beschermde soorten is. Aan de hand van een quickscan flora en fauna wordt bepaald of de ontwikkeling mogelijk van invloed is op beschermde plant- en diersoorten, zie Bijlage 7. Navolgend is de samenvattende conclusie uit het rapport opgenomen.

In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om buiten het broedseizoen te werken of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen in beide deelgebieden. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Zeeland. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.


(...)


Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de ruimtelijke ontwikkeling aan de Pilootweg / Molendijk West 11 te Stavenisse is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming

De ruimtelijke ontwikkeling aan de Molendijk West 11 te Stavenisse is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • c. defensiebrandstoffen;
  • d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Toetsing en conclusie

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

4.12 Duurzaamheid, energie en klimaatadaptatie

Toetsingskader

Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe gebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Hierbij kan op verschillende manieren omgegaan worden met energie zuinigheid.

Onderzoek en conclusie

Voor alle nieuwbouw geldt dat aanvragen van de omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Per 1 juli 2018 is het daarnaast verplicht gasloos te bouwen. De nieuwbouw zal hieraan voldoen.

4.13 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een milieueffectrapportage nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan, ondanks dat het ruim onder de drempelwaarde blijft, mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een 'vormvrije' mer-beoordeling.

Toetsing en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer'. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 10 woningen blijft daarmee onder de drempelwaarde.

In Bijlage 9 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Financiële uitvoerbaarheid

Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is.

Het plangebied is eigendom van de initiatiefnemer. De kosten van deze ontwikkeling zijn derhalve volledig voor rekening van de initiatiefnemer. Met de gemeente Tholen wordt een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plaats te vinden met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De resultaten van het vooroverleg worden verwerkt in onderstaande paragraaf.

6.2 Omgevingsdialoog

Op 28 oktober 2021 heeft ten behoeve van de woningbouwontwikkeling aan Molendijk West te Stavenisse een omgevingsdialoog plaatsgevonden. Belanghebbenden zijn uitgenodigd om de presentatie van de plannen voor de woonbestemming bij te wonen. De aanwezigen hebben gedurende deze informatiebijeenkomst kennis kunnen nemen van de planvoornemens en ter plaatse de mogelijkheid gekregen om te reageren op de voorgenomen plannen. Het verslag van de informatiebijeenkomst is als Bijlage 10 opgenomen bij deze toelichting.

6.3 Zienswijzen

Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) wordt de formele vaststellingsprocedure gestart. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 14 oktober 2022 tot en met 25 november 2022. Binnen deze periode zijn geen zienswijzen ingebracht.

6.4 Vaststelling

Het bestemmingsplan is tijdens de openbare raadsvergadering van 7 december 2023 vastgesteld.

6.5 Beroep

Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.