direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Veerseweg Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Doel bestemmingsplan

Aan de oostzijde van de Veerseweg wordt door AVV beheer een nieuwe woonbuurt ontwikkeld. Voor de locatie is een verkaveling opgesteld dat uitgaat van 23 woningen. Het plan past niet in het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied (zie paragraaf 1.3). De gemeente Middelburg is van mening dat het plan planologisch en stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Om de realisatie van het project mogelijk te maken, is zij dan ook bereid medewerking te verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan bevat deze herziening.

1.2 De toekomstige woonbuurt en het plangebied

De toekomstige woonbuurt wordt aan de westzijde begrensd door de Veerseweg en de woningen Veerseweg 108 tot en met 124, aan de noordzijde door het tuincentrum en hoveniersbedrijf Verstraten Walhout, aan oostzijde door de Middelburgse Watergang en aan de zuidzijde door de Krooneveldweg. Bij gewijzigde vaststelling zijn het tuincentrum en hoveniersbedrijf en de strook grond tussen de woningen aan de Veerseweg en de toekomstige woonbuurt aan het plangebied toegevoegd.

De woonbuurt is globaal aangeduid op figuur 1.1. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 1,5 ha. Het plangebied is onder andere te zien op figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.1. Ligging toekomstige woonbuurt in de gemeente Middelburg

1.3 Geldend bestemmingsplan Buitengebied

Het plangebied is planologisch-juridisch geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 2009). In de figuren 1.2a en 1.2b zijn uitsneden van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0003.jpg"

Figuur 1.2a. Fragmenten geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0004.png"

Figuur 1.2b. Fragment geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden hebben daarin de bestemmingen Agrarisch - Landschapswaarden (enkelbestemming; lichtgroen)en Waarde - Archeologie – 3 (dubbelbestemming, weergegeven met kruisarcering). Bovenop deze bestemmingen zijn 2 gebiedsaanduidingen opgenomen: vrijwaringszone - molenbiotoop – 2 en 'geluidzone - industrie' (in het rechterfragment in rood weergegeven). De ontwikkeling van een woongebied is binnen de agrarische bestemming niet mogelijk. De aanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop – 2 is opgenomen ter bescherming van de molen De Koning die op korte afstand van het plangebied staat. Binnen deze aanduiding mag nieuwe bebouwing worden opgericht met een hoogte die meer bedraagt dan 1/75 van de afstand van het bouwwerk tot het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. De wijze waarop in dit plan met de molenbiotoop wordt omgegaan, is beschreven in paragraaf 4.3.2 en bijlage 1.

Het aangrenzende tuincentrum en hoveniersbedrijf Verstraten Walhout vormen samen één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Het geheel is in het bestemmingsplan Buitengebied bestemd voor detailhandel met de aanduiding 'tuincentrum'. Daarmee is ter plaatse uitsluitend een tuincentrum toegestaan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie plangebied en omgeving

Het noordelijk deel van het plangebied was tot voor kort in gebruik/ingeplant als boomgaard met daarom heen hoge afschermende singelbeplanting. De boomgaard en de windsingels zijn in het najaar van 2016 gerooid. Het zuidelijk gebied wordt in feite niet gebruikt. Er zijn in het plangebied geen gebouwen aanwezig.

De activiteiten van het hoveniersbedrijf zijn geconcentreerd aan de zijde van het nieuwe woongebied. Midden op het perceel bevond zich tot voor kort een stuk grond dat ingericht was als boomgaard, maar niet als dusdanig in gebruik. Volgens het bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3) mag het worden gebruikt als tuincentrum (niet als hoveniersbedrijf). Inmiddels is het hele terrein bedrijfsmatig in gebruik.

Achter de woningen Veerseweg 108 tot en met 124 en aan de zuidzijde van het plangebied (min of meer evenwijdig aan de Krooneveldweg) zijn waterlopen aanwezig die afvoeren op de Middelburgse Watergang. Tussen het noordelijk en het zuidelijk deelgebied in lag een watervoerende sloot.

De Veerseweg leidt in zuidelijke richting naar het centrum van Middelburg en richting de Krooneveldweg. De Krooneveldweg is de verbindingsweg richting rijksweg N57 en het buitengebied van Walcheren.

De kleinste afstand tussen het woongebied en de op- en afrit van de N57 bedraagt circa 45 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0005.png"

Figuur 2.1. Luchtfoto plangebied en directe omgeving (foto: provincie Zeeland)

2.2 Ruimtelijk-stedenbouwkundig concept

Het nieuwe woongebied wordt ontsloten vanaf de Veerseweg. De nieuwe woonstraat loopt door tot aan de Middelburgse watergang en buigt daarna in zuidelijke richting af. Aan het einde wordt een 'cul de sac' aangelegd, zodat een keermogelijkheid bestaat ook voor vuilnis- en brandweerwagens. Het dreefje krijgt een straatprofiel dat bestaat uit een centrale rijloper (ca. 5 meter breed) met aan de zijde van de woningen een 2 meter brede strook die kan worden gebruikt voor langsparkeren, voor de afwatering en voor de plaatsing van bomen en lichtmasten. Langs de Middelburgse watergang wordt een 7 meter brede strook aangehouden vanwege de Keur van het waterschap die verband houdt met de oppervlaktewater van de watergang. Overigens zal het onderhoud van de watergang met een bootje vanaf het water worden uitgevoerd.

Ter voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan zijn een schetsplan en voorlopige bouwplannen opgesteld. Deze zijn opgenomen in bijlage 2. Nadat het bestemmingsplan in werking is getreden zullen definitieve plannen worden opgesteld. In aansluiting op de architectuur van de naastgelegen woonwijk Veersepoort is het uitgangspunt voor de woningen moderne architectuur. Middelburg krijgt hiermee een stadsrand waarin de moderne lijn van deze wijk wordt voortzet.

Vooralsnog is de idee om langs de nieuwe woonstraat 19 woningen te bouwen, waarvan 17 geschakelde woningen of twee-onder-een-kapwoningen en 2 vrijstaande woningen. Aan de kopers van de woningen langs het zuidelijk deel van de woonstraat wordt de optie aangeboden om op de garages/bergingen tussen de woningen een tweede bouwlaag te bouwen. Als hiervan geen gebruik wordt gemaakt, dan zal de voorgevel van de garages/bergingen worden opgetrokken met een geluidwerende voorziening (bijvoorbeeld in de vorm van 'loze' gevel).

Vanuit de woningen is er uitzicht op de watergang, rijksweg N57 en daarachterliggende groengebieden In de bocht van de woonstraat is 1 vrijstaande woning voorzien. Er zijn 4 percelen direct langs de Veerseweg gedacht. De woningen daarop worden op die weg georiënteerd. De woningen worden projectmatig gebouwd (niet individueel uitgegeven).

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0006.png"

Figuur 2.2. Verkavelingsopzet Veerseweg Oost (bron: AVV beheer/ROOSROS architecten)

In het ontwerp zijn woningen in 2 bouwlagen met een lessenaarsdak beoogd die allemaal op de zon zijn georiënteerd zodat er gebruikt kan worden gemaakt van zonnepanelen. De maximum bouwhoogte waarvan in het ontwerp wordt uitgegaan bedraagt 7,2 meter ten opzichte van het bouwpeil. Met deze bouwhoogte wordt de windvang van de traditionele windmolen De Koning aan de Veerseweg Oost gerespecteerd. In het ontwerp en in de juridische regeling van dit plan is nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid om op de begane grond de woning uit te breiden met nog eens 4,5 meter. Daarmee kunnen de woningen levensloopbestendig worden gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.3a. Impressie mogelijke invulling van het plangebied (bron: AVV beheer/ROOSROS architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0008.jpg"

Figuur 2.3b. Impressie mogelijke invulling van het plangebied (bron: AVV beheer/ROOSROS architecten)

De oppervlakte van de percelen varieert van minimaal 320 m2 tot maximaal circa 1.900 m2. De meeste percelen hebben een omvang van circa 400 m2 tot circa 480 m2. Alleen het perceel in de buitenbocht van de woonstraat en het perceel aan het einde daarvan (nabij de keermogelijkheid) zijn aanmerkelijk groter. Parkeren geschiedt op eigen terrein (1 tot 2 parkeerplaatsen) en in de hiervoor vermelde strook met langsparkeren.

Tussen het hoveniersbedrijf en de geprojecteerde woningen wordt een geluidwerende voorziening gerealiseerd met een hoogte van 3 meter. Dat kan zijn een grondwal 1,5 meter met daarop een begroeide opbouw van nog eens 1,5 meter, dan wel een scherm met een hoogte van 3 meter.

Omdat beplanting grotere gevolgen heeft voor het functioneren van een molen dan bebouwing, wordt in het zuidelijk deel van het plangebied in het openbaar gebied uitgegaan van laagblijvende beplanting bestaande uit hakhout of struweel. In de tuinen worden geen eisen gesteld aan de beplanting.

2.3 Toelichting op de juridische regeling in het bestemmingsplan

In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan (paragraaf 2.3.1). Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen paragraaf 2.3.2), de algemene regels (paragraaf 2.3.3) en de overgangs- en slotregels (paragraaf 2.3.4).

2.3.1 Opzet van de bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.

Verbeelding

Eisen aan de verbeelding

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:

  • hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.

De gehanteerde bestemmingen

De opzet van de verbeelding is aangesloten bij de verbeelding van het aangrenzende bestemmingsplan Veerse Poort. Dat betekent dat de toekomstige woningbouwpercelen zijn bestemd voor Wonen en Tuin. De nieuwe ontsluitingsweg is bestemd tot Verkeer. Verder is de geldende archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan overgenomen.

Regels

Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen bevat in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.

Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.

Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

2.3.2 Toelichting op de gehanteerde bestemmingen

Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels kunnen rechten worden ontleend.  

Detailhandel (Artikel 3)

Deze bestemming opgenomen voor het tuincentrum annex hoveniersbedrijf direct ten noorden van de woningbouwlocatie. Omdat andere vormen van detailhandel niet gewenst zijn, is de detailhandelsfunctie met een functieaanduiding beperkt tot een tuincentrum. Wat onder een tuincentrum wordt verstaan, is vermeld in artikel1 Begrippen lid 1.49. Een hoveniersbedrijf is een bedrijfsmatige functie en past niet binnen de detailhandelsbestemming. Daarom is ook hiervoor een functieaanduiding opgenomen. Het begrip hoveniersbedrijf wordt uitgelegd in artikel1 Begrippen lid 1.36.Hiermee zijn onderdelen van het bedrijf positief bestemd.

De regeling is grotendeels overgenomen uit het voorheen ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied. Er zijn ook enkele verschillen. Zo is opslag van goederen buiten gebouwen niet verboden. Op het bedrijf vindt namelijk opslag vooral ook buiten plaats. De regelingen ten aanzien van inrichtingen ingevolge de Wet geluidhinder en het Besluit externe veiligheid en ten aanzien van wonen zijn in deze situatie niet relevant en niet overgenomen.

De verkoop en opslag van consumentenvuurwerk is een detailhandelsactiviteit die past binnen de bestemming. Uit oogpunt van veiligheid is de opslag beperkt tot ten hoogste 10.000 kg.

In het bestemmingsplan Buitengebied uit 2009 is de uitbreidingsmogelijkheid van bestaande niet-agrarische activiteiten in het landelijke gebied (niet zijnde de zogenaamde NED's) beperkt tot eenmalig circa 20%. Voor het tuincentrum is daarin bepaald dat de oppervlakte met een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan onder bepaalde voorwaarden (landschappelijke inpassing, ruimtelijke kwaliteitswinst) kan worden uitgebreid tot ten hoogste 2.224 m2. Ten tijde van de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan Veerseweg Oost was 2.419 m2 aan gebouwen en overkappingen aanwezig, een oppervlakte die ook al ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied in 2009 aanwezig was. Het bestemmingsplan Buitengebied was aldus niet actueel. Om deze reden is de 20% uitbreiding in het bestemmingsplan Veerseweg Oost bepaald op basis van de huidige situatie.

Groen (Artikel 4)

De bestemming gehanteerd voor de strook tussen de Middelburgse Watergang en de nieuwe woonstraat. De bestemming is vooral bedoeld voor (opgaande) beplanting. Daarnaast zijn daarbij behorende (lees: ondergeschikte) functies toegestaan, zoals bijvoorbeeld voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Structurele verkeers- en watervoorzieningen zijn als zodanig bestemd (voor Verkeer en Water).

Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De enige gebouwen die in het bestemmingsplan - rechtstreeks - mogelijk worden gemaakt zijn gebouwen voor nutsvoorzieningen tot een oppervlakte van 15 m2 en een bouwhoogte van 3 meter. Dit is gebruikelijk binnen de gemeente Middelburg.

Tuin (Artikel 5)

De bestemming Tuin is gehanteerd voor de voortuinen en zijtuinen die gekeerd zijn naar de openbare weg. Binnen deze bestemming mogen volgens de bouwregels geen gebouwen worden gebouwd (dus ook geen erkers). De gronden met deze bestemming mogen worden gebruikt voor voorzieningen die gebruikelijk zijn in tuinen zoals inritten, parkeervoorzieningen.

Verkeer (Artikel 6)

Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan. De inrichting is niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat, onnodig, gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan.

De bouwregeling binnen de bestemming Verkeer is nagenoeg gelijk aan die binnen de bestemming Groen.

Water (Artikel 7)

Deze bestemming is toegekend aan de sloot langs de Krooneveldweg. De sloot is opgenomen in de legger oppervlaktewateren van het Waterschap Scheldestromen en heeft daarmee een belangrijke functie in de waterhuishouding ter plaatse. De gronden kunnen worden uitgegeven, maar mogen niet worden gebruikt als tuin.

Wonen (Artikel 8)

Gebruik van gronden en gebouwen

Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. Het maximum aantal woningen is vastgelegd voor het gehele plangebied, niet per bouwvlak. Dit biedt meer flexibiliteit in de uitvoering. In de woningen mogen beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Specifieke gebruiksregels.

Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Er is op de bouwpercelen aldus onderscheid gemaakt tussen een zone waarbinnen de hoofdgebouwen zijn toegestaan en waar erfgebouwen. In de regels is aangesloten bij de begrippen in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. In dat besluit wordt gebruik gemaakt van het begrip 'bijbehorend bouwwerk' en niet van 'aan- of uitbouwen'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is niet gelijk aan 'aan- of uitbouwen'. In het Besluit wordt onder een 'bijbehorend bouwwerk' namelijk ook verstaan een uitbreiding van een hoofdgebouw.

In de Bouwregels is de bouwwijze van de woningen vastgelegd. Alle grondgebonden bouwwijzen zijn mogelijk gemaakt, zolang ze maar binnen de overige bouwregels passen en mits het totaal aantal van 23 woningen in het plan niet wordt overschreden. In het voorlopig ontwerp voor de woningen, waar het Walchers Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit mee heeft ingestemd, wordt gewerkt met verspringende en deels terugliggende voorgevels. In de bouwregels en de Nadere eisen-regeling is dit vastgelegd, waarbij het ontwerp als referentiekader is toegevoegd in de (bijlage van de) regels. Bijzonder in het ontwerp is de mogelijkheid om tussen de hoofdgebouwen hogere tussenbebouwing te realiseren (waarmee die bebouwing deel gaat uitmaken van het hoofdgebouw). Een aaneengesloten bebouwing waarbij ook de tussenbebouwing in 2 bouwlagen wordt gebouwd, is gunstig voor een rustig akoestisch klimaat aan de achterzijde van de woningen. Voor de woningen die worden georiënteerd op de Veerseweg zijn bouwvlakken op maat opgenomen (net als aan de overzijde van de weg in het bestemmingsplan Veersepoort).

Specifiek voor dit woongebied is geregeld dat bijgebouwen moeten worden gebouwd in de voorste bouwgrens of binnen een afstand van ten hoogste 4 meter daarachter.

Binnen de bouwregels van de bestemming Wonen zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Een voorwaardelijke verplichting is een regel in het bestemmingsplan waarmee bijvoorbeeld wordt bepaald dat een nieuwe functie wel is toegestaan of dat een bepaald gebouw mag worden gebouwd, maar alleen als óók de benodigde maatregelen worden getroffen en deze maatregelen in stand worden gelaten. De voorwaardelijke verplichtingen zijn middelen om afspraken tussen de gemeente en de ontwikkelende partij(en) planologisch te borgen. Omdat deze afspraken door gebruikmaking van een publiekrechtelijk regeling kunnen worden vastgelegd, behoeven en kunnen deze niet via privaatrechtelijke weg worden vastgelegd.

Een voordeel van voorwaardelijke verplichtingen is dat er geen nader toetsingsmoment aan te pas komt. Er is ook geen nadere besluitvorming door het bevoegd gezag (veelal het college van burgemeester en wethouders) nodig.

De voorwaardelijke verplichtingen die in de bouwregels zijn opgenomen regelen dat de geprojecteerde geluidschermen langs het tuincentrum en hoveniersbedrijf Verstraten Walhout worden aangelegd (zie ook paragraaf 4.7.2 en dat er een voorziening wordt gerealiseerd tussen de percelen Veerseweg 108 tot en met 124 en het plangebied die eventueel hemelwater afkomstig van de nieuwe woonpercelen afvoert naar de sloot langs de Krooneveldweg.

Daarnaast is in het plan ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen die voldoende parkeerplaatsen moet garanderen. Dit is niet geregeld binnen de bestemming Wonen, maar in de Overige regels. Verwezen wordt naar de toelichting hierover in paragraaf 2.3.3.

Oppervlakte bebouwing

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd met gebouwen. Binnen het bijbehorende erfbouwvlak is een onderscheid gemaakt in een zone van 4 meter direct achter het hoofdgebouw en het gebied daarachter. De eerstgenoemde zone mag volledig worden bebouwd en voor het gebied daarachter geldt de in gemeente Middelburg gebruikelijke regeling. Die gronden mogen voor ten hoogste 50% worden bebouwd gebouwen en overkappingen met een maximum van 40 m2. In het geval dat de oppervlakte van een perceel ten minste 900 m² bedraagt, mag ten hoogste 100 m² per bouwperceel worden gebouwd.

Hoogte bebouwing

Binnen het bouwvlak is de maximum bouwhoogte voor alle gebouwen (of dit nu een hoofdgebouw, een bijbehorend bouwwerk of een bijgebouw is) vastgelegd op 7,5 meter. Dit is iets hoger dan waar in het ontwerp van de woningen wordt uitgegaan (7,2 meter), maar hoogtematen in bestemmingsplannen worden afgerond op hele of halve meters. Voor bijbehorend bouwwerken, bijgebouwen en overkappingen zijn deze hoogten respectievelijk 3,3 en 4,5 meter. Een goothoogte van 3,3 meter (in plaats van 3 meter) houdt verband met gewijzigde bouwregelgeving waardoor 3 meter vaak te laag is.

Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3A (Artikel 9)

Uit het archeologisch onderzoek dat in het kader van de planontwikkeling is uitgevoerd, blijkt dat er voor delen van het plangebied een archeologische dubbelbestemming in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Omdat er een aangepaste vrijstellingsdiepte geldt (100 cm in plaats van de gebruikelijke 40 cm) is de naam van de bestemming Waarde - Archeologie 3A. Deze dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met de hiervoor genoemde enkelbestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 4.3.3 leidend. De regeling is gebaseerd op de 'standaardregels' in de gemeentelijke bestemmingsplannen (waaronder ook die in het geldende bestemmingsplan Buitengebied).

Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is archeologisch onderzoek vereist. Een dergelijk onderzoek is niet nodig indien de archeologische deskundige (de Walcherse Archeologische Dienst) hiermee instemt dan wel dat de bodemverstoring beperkt is.

Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Evenals voor het bouwen is onder bepaalde voorwaarden geen omgevingsvergunning noodzakelijk.

2.3.3 Toelichting op de algemene regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelregel ( Artikel 10 )

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (Artikel 11)

Dit artikel bevat één lid, namelijk "Overschrijding bouwgrenzen" (lid 11.1): Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Algemene aanduidingsregels (Artikel 12)

In dit artikel is de bescherming van het molenbiotoop van de molen 'De Koning' geregeld. Het gehele plangebied valt namelijk binnen de molenbeschermingszone van deze molen (zie ook paragraaf 4.3.2 en bijlage 1). Voor het gehele plangebied is daarom de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' opgenomen. Binnen de vrijwaringszone gelden hoogtebeperkingen voor nieuwe bebouwing ten behoeve van de samenvallende bestemmingen. Uit de berekening van de maximaal toelaatbare bouwhoogten vanwege de molen blijkt dat die hoogte op een afstand van 265 meter vanaf de wieken van de molen 7,2 meter mag zijn. Rekening houdend met enige speelruimte (nodig omdat de exacte peilhoogte nog moet worden bepaald) is in dit bestemmingsplan gerekend met maximaal 7,5 meter. Tot het middelpunt van de molen is de afstand van 265 meter in dit bestemmingsplan afgerond op 270 meter. Vanaf deze afstand geldt de schuine lijn volgens de formule uit de Handleiding Molenbiotoop van De Vereniging tot behoud van molens in Nederland (zie bijlage 1).

Algemene afwijkingsregels (Artikel 13)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 14)

In dit artikel (lid 14.1) is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 11 lid 11.1. Vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Het criterium 'van belang voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken' kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als bij nader inzien:

  • open water dat als zodanig is bestemd een andere vorm moet krijgen;
  • een bruggetje dat anders moet worden geconstrueerd of een stukje moet opschuiven;
  • een fietspad iets anders moet aansluiten op een kruising;

Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Overige regels (Artikel 15)

Dit artikel bevat 2 bepalingen, namelijk lid 15.1 Werking wettelijke regeling en lid 15.2 Regels ten aanzien van het parkeren op eigen terrein.

Het eerst genoemde lid is opgenomen omdat in een aantal gevallen in de regels van bestemmingsplannen wordt verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

Het tweede lid regelt het parkeren in dit bestemmingsplan. Daarvoor is in onderhavig bestemmingsplan gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wet biedt om voorwaardelijke verplichtingen in de regels op te nemen. Dit is noodzakelijk omdat stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) niet meer is geregeld in de gemeentelijke bouwverordening. Hiermee kan relatief eenvoudig parkeren op eigen terrein worden afgedwongen. Omdat het parkeren zal plaatsvinden binnen zowel de bestemming Wonen als Tuin, is de regeling voor parkeren opgenomen in hoofdstuk 3 Algemene regels (artikel 15, leden 15.2.1 en 15.2.2) en niet in de bestemmingsartikelen.

In lid 15.2.1 is onder andere bepaald dat parkeervoorzieningen niet voor de voorste voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gerealiseerd. In de begripsbepaling voor voorgevel is bepaald dat het gaat om de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. Het gaat dus om de feitelijke voorgevel.

2.3.4 Toelichting op de overgangs- en slotbepalingen

In artikel 16 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 16.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 16.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Analyse

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.

Toetsing en conclusie

Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.

Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Hierop wordt in de paragraaf 3.3.2 ingegaan. Met het vaststellen van de SVIR heeft het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Via deze ladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.

Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening en de ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) is geregeld dat voor stedelijke ontwikkelingen - waaronder het bouwen van woningen - een onderbouwing in het bestemmingsplan noodzakelijk is (artikel 3.1.6. van het Bro). De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling (zoals woningbouw) mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De tot 1 juli 2017 opgenomen eis dat de actuele regionale behoefte dient te worden beschreven, is per die datum gewijzigd in die zin dat de elementen "actuele" en "regionale" komen te vervallen. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.

Uit jurisprudentie blijkt dat de grens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ergens tussen 11 en 14 woningen ligt. Dat betekent dat moet worden getoetst zoals hiervoor beschreven. De woningbouwcapaciteit past binnen het kwantitatief woningbouwprogramma voor de gemeente Middelburg voor de komende 10 jaar en de ontwikkeling voorziet daarmee in een behoefte. In de paragraaf 3.3.2 van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.

De ontwikkeling is op grond van het provinciaal beleid aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Dit is niet exact hetzelfde als bestaand stedelijk gebied, maar op grond van het criterium van het Bro is ook sprake van bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Gezien het aantal woningen dat in het plangebied wordt gebouwd, is sprake van een stedelijke ontwikkeling waarvan de behoefte moet worden beschreven. De woningbouwlocatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en voorziet in een behoefte waarmee in het kwantitatief woningbouwprogramma voor de gemeente Middelburg rekening is gehouden.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (inclusief partiele herziening 2016)

Inzet van beleid

In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Kort samengevat wordt ingezet op:

  • bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
  • stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
  • afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
  • bescherming/waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologisch waarden in Zeeland.

Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik

Bij de woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. De bundelingsdoelstelling is alleen gericht op de vier Zeeuwse steden. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn onderdeel van de regionale woningmarktafspraken

De duurzaamheidsladder

In het omgevingsplan wordt ingezet op het toepassen van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Dit is een procesvereiste en houdt in dat bij vaststelling van een ruimtelijk plan wordt gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt over het ruimtegebruik. Deze werkt met de volgende stappen die in de onderbouwing moeten terugkomen:

  • 1. De ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag.
  • 2. Realisatie vindt plaats binnen het bestaand bebouwd gebied in de regio, tenzij dat niet mogelijk is.
  • 3. De locatie is of wordt multimodaal ontsloten.

Deze wettelijke procesvereisten kunnen worden ondersteund met de regionale woningmarktafspraken.

De gemeente Middelburg vormt samen met de gemeenten Vlissingen en Veere de woningmarktregio Walcheren. De gemeente beschikt over een kwantitatief woningbouwprogramma voor de komende 10 jaar dat regionaal is afgestemd. In de paragraaf 3.3.2 wordt hierop ingegaan. Daarin zijn ook sloop en herstructurering van woningen meegenomen. Voor de kwalitatieve invulling van dit programma is een woningmarktonderzoek beschikbaar. Dit onderzoek is eveneens in vermelde paragraaf samengevat.

De begrenzing van het bestaand bebouwd gebied is terug te vinden op het digitale loket van de provincie. Daaruit blijkt dat het plangebied door ligging van rijksweg N57 binnenstedelijk is.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0009.png"

Figuur 3.1. Begrenzing bebouwd gebied (oranje kleur)

De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).

3.2.2 Verordening Ruimte Provincie Zeeland (inclusief eerste wijziging 2016)

Analyse

Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna VRPZ). Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied.

Verder zijn er algemene regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied.

Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies.

De regels zijn van belang voor het opstellen van een bestemmingsplan en voor een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan.

De eerder vastgestelde algemene regels voor duurzame verstedelijking zijn in 2016 komen te vervallen omdat die nu zijn geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2).

Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.

Toetsing en conclusie

Voor wat betreft de voorgenomen ontwikkeling plan zijn de regels uit de VRPZ aangaande de volgende aspecten van belang:

  • Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening);
  • Molenbiotoop (artikel 2.18 van de verordening)

Bufferzones

In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:

  • 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
  • 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische percelen aanwezig.

Molenbiotoop (artikel 2.18 van de verordening)

In dit artikel is aangegeven dat in de toelichting bij een bestemmingsplan inzicht wordt gegeven in de cultuurhistorische waarde van in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. Op korte afstand bevindt zich een dergelijke molen, namelijk molen De Koning aan de Veerseweg. Voor een beschrijving van deze molen wordt verwezen naar paragraaf 4.3.2.

Verder bevat een bestemmingsplan regels tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. In ieder geval worden in een bestemmingsplan op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 100 meter gerekend vanaf het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting wordt toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken. De kortste afstand tussen de molen De Koning bedraagt afgerond 115 meter.

Er gelden enkele uitzonderingen op deze bepalingen, maar deze zijn voor onderhavig project niet van toepassing.

Tot slot worden in een bestemmingsplan op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang is gewaarborgd. In dit nieuwe bestemmingsplan wordt hieraan tegemoet gekomen. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar paragraaf 2.3.3.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Kwaliteitsatlas Middelburg

Volgens de Kwaliteitsatlas Middelburg (vastgesteld door de gemeenteraad van Middelburg op 18 januari 2010) streeft de gemeente naar kwalitatief goede woonmilieus. Goede woningen in een aantrekkelijke omgeving. Middelburg moet zich als woon- en vestigingsplaats onderscheiden door een aantrekkelijke en complete stad te zijn. Door woonmilieus aan te bieden voor alle leeftijdscategorieën in zowel stedelijke als landelijke omgeving blijft Middelburg voor iedereen een aantrekkelijke plaats om zich te vestigen. In de Kwaliteitsatlas wordt onderscheid gemaakt op woningbouw in de periode van 2010 tot 2020 en de periode daarna.

In de periode van 2010 tot 2020

  • Nieuwbouw van 2.400 woningen voorbereiden waarvan ongeveer de helft op herstructurerings- of inbreidingslocaties en de andere helft op uitbreidingslocaties. De beoogde woningbouwlocatie is binnen deze periode niet voorzien.

In de periode na 2020

  • Herstructureren van bestaande wijken (Dauwendaele, Nieuw Middelburg) en kernen (Arnemuiden);
  • Ruimte reserveren voor nieuwbouw waaronder op de locatie Ramsburg (centrumstedelijk wonen) als reservelocatie. De locatie aan de Veerseweg sluit aan op de locatie Ramsburg.

Voor de periode na 2020 is het van groot belang dat Middelburg tegelijkertijd meerdere ontwikkelingen mogelijk maakt. Hierdoor ontstaan keuzemogelijkheden waarmee kan worden ingespeeld op de woningvraag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0010.jpg"

Figuur 3.2. Fragment Kwaliteitsatlas Middelburg - woningbouwlocaties

De locatie Ramsburg heeft de aandacht in die zin, dat wordt gezocht naar mogelijkheden om de nieuwe entree van Middelburg goed vorm te geven. In de Kwaliteitsatlas wordt er echter vanuit gegaan dat in Ramsburg pas na 2020 woningen kunnen worden opgeleverd. De gemeente is echter wel van mening dat Ramsburg zo snel mogelijk een impuls dient te krijgen. Inzet is een multifunctionele ontwikkeling, waarbij bestaand gebied door strategische toevoegingen wordt opgewaardeerd en de kwaliteiten van het gebied, dicht bij het centrum en aan de uitvalsweg van de stad, optimaal worden benut. Deze kwaliteiten gelden ook voor de voorgenomen bouwlocatie in onderhavig bestemmingsplan.

3.3.2 Regionale afstemming woningbouwprogramma

Regionale woningmarktverkenning Walcheren

Ten behoeve van het provinciaal omgevingsplan zijn voor de vijf Zeeuwse regio's regionale woningmarktverkenningen opgesteld. Walcheren is een van deze regio's. Uit de verkenningen voor deze regio1 blijkt het volgende dat voor het onderhavige project van belang is.

Kwantitatieve opgave: plancapaciteit veel groter dan vraag

Het noodzakelijk aantal woningen is afhankelijk van de verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens. Dit aantal verandert beperkt, de samenstelling daarentegen verandert sterk. Er zijn echter veel meer plannen dan voor het aantal huishoudens noodzakelijk is.

Kwalitatieve opgave

Eén van de conclusies is om alleen nog nieuwbouw te ontwikkelen die complementair is aan de bestaande woningvoorraad en aan bestaande woonmilieus. Op basis van de opbouw van de huidige voorraad, de woonvoorkeuren van huishoudens en de huishoudensprognoses zijn de belangrijkste opgaven:

  • vergroot het aandeel levensloopbestendige woningen ten koste van reguliere grondgebonden woningen;
  • verklein aandeel woonmilieu 'buiten-centrum' en vergroot aandeel 'centrum-dorpse' woonmilieus.
  • vergroot het aanbod in de categorie 'grootste woningen (>90 m2);
  • handhaaf het aanbod in koopprijsklassen van € 300.000 en vanaf € 500.000,-. Vraag en aanbod in deze prijsklassen zijn redelijk met elkaar in evenwicht;
  • maak vooral aantrekkelijke woonlocaties en sterke woningproducten.

Middelburg heeft als woonmilieu centrum-stedelijk. Vraag en aanbod in dit woonmilieu zijn redelijk met elkaar in evenwicht.

Op regionaal niveau worden de bevindingen van de verkenning door de Walcherse gemeenten herkend. Er is wel een aantal kanttekeningen bij geplaatst. Zo is de differentiatie van woonmilieus en de woonbeleving op Walcheren zodanig divers dat lokaal (delen van) de opgave niet of in mindere mate van toepassing zijn. Dit vraagt bij de uitwerking op projectniveau

Toetsing

In het plangebied wordt ingezet op woningen in een betaalbare prijsklasse op een strategische woonlocatie in bestaand verstedelijkt gebied. De omvang van de nieuwe plancapaciteit is beperkt en zorgt niet voor een verstoring van vraag en aanbod. Daarnaast is de nieuwe plancapaciteit vooral interessant voor burgers die werken buiten Walcheren. De woningbouw heeft geen directe relatie met de verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens.

Walcherse woningmarktafspraken 2013-2022 (september 2013) en woningbouwprogramma

Naar aanleiding van de hiervoor vermelde regionale woningmarktverkenning Walcheren hebben de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen en de provincie afspraken gemaakt over de kwantiteit en kwaliteit van de toekomstige woningvoorraad vanuit de gedachte dat de woonmilieus op Walcheren complementair zijn aan elkaar.

De afspraken zijn daarbij leidraad voor het handelen van de afzonderlijke gemeenten, maar ook voor marktpartijen, corporaties en particulieren die opereren op de Walcherse woningmarkt. De regionale woningmarktafspraken zijn een verplichting binnen het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

De woningmarktafspraken zijn gemaakt voor de duur van ten minste 10 jaar met een doorkijk naar 2030. Jaarlijks worden de afspraken gemonitord en waar nodig bijgestuurd.

Op dit moment zijn de regionale woningmarktafspraken voor de periode 2013-2022 beschikbaar. Deze afspraken zijn gemaakt op basis van de toen actuele provinciale huishoudensprognose. De huidige provinciale prognose laat voor Walcheren een iets grotere groei van het aantal huishoudens zien voor de komende 10 jaar. In de regionale woningmarktafspraken 2013-2022 zijn voor geheel Walcheren 2.597 netto woningtoevoegingen gepland. Dit komt nagenoeg overeen met de beleidsneutrale prognose en de Walcherse woningmarktverkenning die aangeven dat er tot 2022 behoefte is aan circa 2.500 woningen (incl. 30% overplanning).

Voor de periode na 2022 heeft de Walcherse regio nog 2.031 woningen in de woningbouwplanning staan. Dit betreft voornamelijk de doorloop van de grote projecten op Walcheren, zoals het Scheldekwartier en de Mortiere. Daarnaast gaat de regio ook na 2022 voortvarend door met de herstructurering in de bestaande voorraad (zowel sociaal als particulier). Op basis van extrapolatie uit de voorgaande periode wordt aangenomen dat dit tot een vermindering in de bestaande voorraad van circa 1.000 woningen leidt. Dit betekent in de periode na 2022 de regio netto 1.031 woningtoevoegingen heeft geprogrammeerd.

De regio zet zich in om de Walcherse woningbouwplanning in evenwicht te houden met de woningbehoefte, met name ook voor de periode na 2022. Dit doet de regio op verschillende manieren:

  • 1. het aanpassen van projecten;
  • 2. het herstructureren en verdunnen in de bestaande voorraad;
  • 3. het realiseren van flexibiliteit in projecten t.b.v. vraaggestuurde markt; bouwen waar vraag is;
  • 4. het hanteren van grondbedrijfsreserves, verliesvoorzieningen en risicoanalyses.

Projecten dienen regelmatig op hun marktwaarde te worden getoetst. Er kan enkel worden gebouwd als voldaan wordt aan de vraag van de markt.

In de bijlage van het document Walcherse woningmarktafspraken is het Walchers woningbouwprogramma 2013 - 2022 opgenomen. Daarin zijn alle bekende uitbreiding-, inbreidings- en herstructueringslocaties vermeld. De beoogde woningbouwlocatie aan de Veerseweg is daarin niet opgenomen. Echter op basis van de regionale afspraken van 2013 is het toegestaan dat de gemeenten met woningaantallen tussen plangebieden schuiven.

Op basis van het actieplan grondbedrijf (14 december 2015) heeft de raad van Middelburg een lagere prioriteit toegekend aan het project Sint Laurens. Een deel van het programma van Sint Laurens is al toegekend aan Essenvelt. Het overige programma in Sint Laurens zal met 23 woningen worden verminderd om deze woningen aan de Veerseweg te kunnen realiseren.

De provincie heeft de wens geuit om de woningmarktafspraken in 2018 te actualiseren. Voor het project Veerseweg wil de gemeente Middelburg in de te maken geactualiseerde woningmarktafspraken 23 woningen opnemen.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het te realiseren woningbouwprogramma past in de Walcherse woningmarktafspraken. Daarmee voldoet de het plan ook aan het vereiste uit het Bro ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.1.2).

3.3.3 Archeologiebeleid

De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 4.3.3 wordt hier op ingegaan en worden de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan dit beleid. Er heeft ook archeologisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten daarvan en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan zijn eveneens in die paragraaf vermeld.

3.3.4 Ruimtelijke kwaliteit en welstandsbeleid

Wie in Middelburg wil bouwen of verbouwen krijgt te maken met de nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016. Deze nota is in de plaats gekomen van de Welstandsnota uit 2009. In de nota Ruimtelijke Kwaliteit is bepaald dat voor een bouwplan anders dan een enkele woning of in omvang vergelijkbaar bouwwerk een beeldkwaliteitsplan moet worden opgesteld. Een beeldkwaliteitsplan wordt opgesteld voordat de bouwplannen worden uitgewerkt. Het legt de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteitsuitgangspunten vast voor een nieuwe ontwikkeling en gaat vaak ook in op de randvoorwaarden voor de inrichting van de openbare ruimte. De nieuwe ontwikkelingen voor een gebied waarvoor een beeldkwaliteitsplan geldt, worden getoetst aan dit beeldkwaliteitsplan, en niet meer aan de nota Ruimtelijke Kwaliteit. Het doel van de richtlijnen bij nieuwbouw is dat het bouwplan als geheel een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de bestaande (openbare stedelijke of landschappelijke) ruimte in het bijzonder. Het plangebied ligt in het gebied dat in de nota Ruimtelijke Kwaliteit is aangeduid als uitbreidingswijk. Voor dergelijke gebieden gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • Het bebouwingsbeeld wordt in stand gehouden, zo mogelijk verbeterd.
  • Bij verbouw is de vormgeving, gevelindeling en -geleding, maatvoering, materiaalgebruik, detaillering en karakter van het hoofdgebouw uitgangspunt.
  • Aan-, uit- en bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing en sluiten qua architectuur aan op de bestaande bouwmassa en materialisatie.
  • Gevels worden opgetrokken uit baksteen. Voor Mortiere en Veersepoort bestaat ook de mogelijkheid voor (volledig) gestucte gevels.
  • Daken worden afgedekt met rode of donkergekleurde pannen.
  • Kozijnen, ramen, deuren of gevelpanelen zijn van hout, op hout gelijkend kunststof of aluminium gemaakt (b.v. CLK-kozijnen met verdiept profiel).
  • Kleuren passend in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0011.jpg"

Figuur 3.3. Uitsnede overzichtskaart gebieden ruimtelijke kwaliteit 2015

Voor de invulling van het plangebied is in eerste instantie een schetsplan opgesteld waarvoor een Beeldkwaliteitplan vereist was. Dit schetsplan is vervolgens uitgewerkt in voorlopige bouwplannen (zie bijlage 2) die zijn voorgelegd aan het Walchers Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (WARK). Dit adviesteam heeft daarop een positief advies afgegeven (zie bijlage 3). Door dit positieve advies behoeft er geen beeldkwaliteitplan meer te worden opgesteld.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het project getoetst aan alle relevante sectorale aspecten. Deze toetsing geldt als basis voor de planologische afweging.

4.2 Verkeer

Verkeersstructuur

De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer is goed. De nieuwe woonbuurt krijgt één ontsluiting die zal worden aangelegd op de Veerseweg. De Veerseweg is de oude verbindingsweg tussen Middelburg en Veere. Na de aanleg van rijksweg N57 is in het verlengde van de Nassaulaan een rotonde aangelegd met een aansluiting op de N57. Deze aansluiting, de Krooneveldweg, is nu de verbinding richting Veere en het buitengebied ten noorden van de stad Middelburg. Het noordelijk deel van de Veerseweg, waarop de nieuwe woonbuurt zal aansluiten, is sindsdien afgewaardeerd tot een erfontsluitingsweg en is in 2015/2016 heringericht conform de uitgangspunten van duurzaam veilig verkeer.

In zuidelijke richting sluit de Veerseweg aan op de binnenstad. Vanaf de rotonde in westelijke richting, via de Nassaulaan, zijn het zuidelijk deel van de woonwijken Veersepoort en Klarenbeek te bereiken.

De afstand tussen de hoofdrijbaan van de N57 en het nieuwe woongebied bedraagt hemelsbreed 200 tot 350 meter en over de weg circa 750 meter.

Met uitzondering van de Krooneveldweg, een gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur, liggen alle wegen in de omgeving in een gebied waarvoor een maximumsnelheid is ingesteld van 30 km/uur. Ook op de nieuwe woonstraat zal een maximumsnelheid gaan gelden van 30 km/uur.

De locatie is ook goed bereikbaar voor langzaam verkeer en met openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde bushaltes liggen aan de Krooneveldweg op loopafstand.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling is inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Het gaat om 23 woningen, bouwwijze aaneengebouwd, twee-aaneen of geschakeld. Voor het woningtype 'koop, twee-onder-een-kap' binnen een sterk stedelijke omgeving in het restgebied van de bebouwde kom geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 7,8 mvt/weekdagetmaal per woning. Voor een vrijstaande woning is dat 8,2 mvt/weekdagetmaal per woning. De totale verkeersgeneratie bedraagt zodoende circa 180 mvt/etmaal tijdens een gemiddelde weekdag. Omgerekend naar werkdag bedraagt dit aantal 200 mvt/etmaal. Op het betreffende weggedeelte van de Veerseweg rijden in 2030 volgens het gemeentelijk verkeersmodel 600 tot 900 mvt/etmaal. De beoogde ontwikkeling zorgt aldus voor een toename van 22% tot 33 % op dit weggedeelte.

Tussen het wegvak Scholeksterstraat en de rotonde rijden in 2030 volgens het verkeersmodel circa 2.500 mvt/etmaal. De beoogde ontwikkeling zorgt hier niet voor een substantiële toename van de verkeersintensiteiten.

Parkeernorm

Op basis van de hiervoor vermelde CROW publicatie moet worden gerekend met 2,0 parkeerplaatsen per twee-onder--een-kap-woning en met 2,1 parkeerplaatsen per vrijstaande woning. Dit is inclusief 0,3 parkeerplaats voor bezoekersparkeren. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 47 parkeerplaatsen. Door deze bouwontwikkeling vervallen er 6 parkeerplaatsen op de Veerseweg. In totaal zijn er in het plangebied 53 parkeerplaatsen nodig. Het plan voorziet in 55 parkeerplaatsen, waarvan 23 op eigen terrein. Voor dit plan wordt in het plangebied voldoende parkeerplaatsen aangelegd.

Conclusie

De ontsluiting voor de verschillende vervoerswijzen is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot onacceptabel hoge verkeersintensiteiten op de omliggende erftoegangswegen. In het plangebied worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Cultuurhistorie

Beleids-/toetsingskader

In het Bro (artikel 3.6.1. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Ook zal aandacht moeten worden besteed aan de molen die op korte afstand van het plangebied staat.

Toetsing/onderzoek

Het gebied is cultuurhistorisch niet van betekenis. Er zijn geen beschermde en niet formeel beschermde objecten en structuren aanwezig. In het plangebied is altijd onbebouwd gebleven. Als het gaat om historische geografie en historische (steden)bouwkunde dan is de Veerseweg als een lijnvormig element van belang. Door de ontwikkeling van het woonbuurtje worden deze historische weg echter niet beïnvloed. De woningen die op deze weg worden geprojecteerd passen goed binnen de aanwezige lintbebouwing.

De Middelburgse watergang is ook cultuurhistorisch waardevol. Het is een kronkelende watergang, lopend van Middelburg richting Veere, die als een van de weinige watergangen op Walcheren gedeeltelijk zijn oorspronkelijke tracé heeft behouden. Door de ontwikkeling van het woonbuurtje worden de watergang niet beïnvloed.

Op korte afstand van het plangebied staat de historisch waardevolle molen De Koning. Op deze molen en het molenbiotoop van dit bouwwerk wordt in paragraaf 4.3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.1. Situatie plangebied in de 20ste eeuw.

Aan het gebied Veerseweg Oost zijn in het geldende bestemmingsplan Buitengebied landschappelijke waarden toegekend. Deze waarden hadden betrekking op de situatie dat de N57 en Krooneveldweg nog niet waren aangelegd en er nog een directe landschappelijke relatie met het buitengebied bestond. Door de veranderde infrastructuur maakt het plangebied onderdeel uit van de stedelijke kern Middelburg. De relatie met het buitengebied is verdwenen en er zijn ter plaatse geen bijzondere landschappelijke waarden meer die beschermd dienen te worden.

4.3.2 Molenbiotoop

Toetsingskader

De stellingmolen 'De Koning' is een Rijksmonument. Bescherming van deze molen vindt plaats via het monumentenbeleid. Aanvullend op de bescherming via het monumentenbeleid is het van belang dat de molen kan blijven functioneren. Een zoveel mogelijk onbelemmerde windtoetreding is daarvoor nodig. Bebouwing en begroeiing in de nabijheid van een molen veroorzaken windbelemmeringen, waardoor rendementsverlies ontstaat. Zelfs een geringe windsnelheidsreductie heeft al een grote vermindering van het vermogen van de molen tot gevolg.

Daarnaast kunnen bebouwing en begroeiing leiden tot windturbulenties en tot sterk wisselende windkrachten op het wiekenkruis en askop, waardoor schade kan ontstaan aan het mechaniek van de molen (wanneer deze in bedrijf is).

Dit betekent dat in de omgeving van een molen beperkingen (moeten) worden gesteld aan de hoogte van obstakels. Het gebied waarbinnen deze hoogtebeperkingen gelden, wordt de molenbiotoop of een molenbeschermingszone genoemd.

Toetsing en conclusie

De molenbiotoop van "De Koning" ligt gedeeltelijk over het plangebied. In bijlage 1 wordt nader ingegaan op de molenbiotoop en de bouwbeperkingen die gelden. Daaruit blijkt dat:

  • voorgenomen ontwikkeling geen invloed heeft op het functioneren van de molen;
  • terughoudendheid ten aanzien van het beperken van bouwhoogten en hoogten van beplanting in de omgeving van de molen op zijn plaats is omdat de molen niet bedrijfsmatig wordt gebruikt; dat wil zeggen voor het verkrijgen van een hoofdinkomen.

De wijze waarop de bescherming is geregeld, is beschreven in paragraaf 2.3.3.

De Vereniging De Hollandsche Molen heeft per e-mail van 6 maart 2017 met een paar kleine opmerkingen met het plan ingestemd. Zo is gemeld dat de destijds aanwezige beplantingen veel hoger waren dan de woningen en dat beplantingen vanwege het transparante karakter voor veel meer turbulenties zorgen dan bebouwing. In werkelijkheid is er daarom geen sprake van een achteruitgang van de windvang.

Verder is gevraagd om de dakhelling het liefste beneden de 40 graden te houden en de richting van de nok zo mogelijk zoveel mogelijk radiaal ten opzichte van de molen te zetten in plaats van er haaks op. Omdat het dak (vrijwel) volledig onder de stellinghoogte blijft, zijn deze opmerkingen niet van belang.

4.3.3 Archeologie

Wettelijk en beleidskader

In Europees verband is het zogenoemde “Verdrag van Malta” tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd.

Onderzoek en conclusie

Momenteel ligt over de gehele locatie van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 3'. Dit betekent dat archeologisch onderzoek verplicht is bij bodemingrepen > 500 m2 en waarbij grond- of graafwerkzaamheden dieper gaan dan 40 cm. Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling is in juli 2017 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Op basis van de beschikbare aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens is in het archeologisch bureauonderzoek een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Op basis van het met het booronderzoek bijgestelde verwachtingsmodel geldt uitsluitend nog een hoge verwachting op het aantreffen van vindplaatsen voor de top van het veen, voor de IJzertijd en de Romeinse Tijd, ter hoogte van boring 6, 9 en 12. De intacte veentop is hier gelegen op een diepte tussen 1,46 en 1,67 m –NAP (1,20 – 2,00 m –mv) en kan aangetroffen worden langs de rand van de voormalige kreek.

Geadviseerd is om daar waar binnen het plangebied uitsluitend nog een lage archeologische verwachting geldt, de dubbelbestemming Waarde Archeologie te laten vervallen in het nieuwe bestemmingsplan. Daar waar een hoge verwachting geldt, wordt aanbevolen om een dubbelbestemming Waarde Archeologie op te nemen, waarbij aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is indien bodemingrepen gepland zijn die dieper reiken dan 100 cm –mv. Voor deze ondergrens is de diepteligging van de top van het veen (120 cm –mv) gehanteerd, met een buffer van 20 cm. Deze aanbevelingen, de zones waarbinnen de dubbelbestemming, in dit specifieke geval Waarde - Archeologie 3A, in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen, zijn weergegeven in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0013.jpg"

Figuur 4.2. Zones waar een dubbelbestemming Waarde Archeologie kan vervallen en waar deze wel dienen te worden opgenomen (bron: ARTEFACT! rapport 324)

Ondanks er bij het vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische waarden werden aangetroffen, is niettemin de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van de graaf- en inrichtingswerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten bestaat een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit 2016. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten.

Opdrachtgever verplicht de aannemers om attent te zijn op eventuele vondsten en/of sporen tijdens de werkzaamheden en verplicht hen archeologische vondsten onverwijld te melden bij de bevoegde overheid.

4.4 Water

Voor ruimtelijke plannen dient met een watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hieruit moet blijken of de beoogde functiewijziging strijdig is met waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen. De waterbeheerder is het waterschap Scheldestromen. Deze instantie is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied en de omgeving daarvan.

Het waterschap beschikt hiervoor over de Keur waterschap Zeeuwse Eilanden 2009 (hierna: de Keur). De Keur stelt regels in belang van het watersysteem en geeft aan welke activiteiten in de buurt van leggerwateren en waterkeringen wel en niet zijn toegestaan.

Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die in bijlage 5 is opgenomen. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen vormt belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. 

Het waterschap heeft de situatie beoordeeld aan de hand van de vraag wat het risico is op wateroverlast als gevolg van de versnelde waterafvoer bij een hoosbui van het type T100 (eens in de 100 jaar), gelet op de eigenschappen van het watersysteem stroomafwaarts en de belangen van de droge voeten daar?

Het waterschap heeft geconcludeerd dat het hemelwater uit het huidige plangebied vrij snel komt bij de brede Middelburgse Vest en gaat vandaar via gemaal Boreel het kanaal door Walcheren in. Er hoeven geen locaties te worden gepasseerd met problemen in de waterafvoer.

Het waterschap kan in dit geval akkoord gaan met een compensatieberging op basis van een stijghoogte van 95 cm.

Los van het overleg met het waterschap is ook overleg gevoerd met de bewoners van de woningen Veerseweg 108 tot en met 124 over het voorkomen van eventuele wateroverlast afkomstig uit het plangebied. Naar aanleiding hiervan is binnen de bestemming Wonen een voorwaardelijke verplichting opgenomen waardoor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning op een perceel dat grenst aan een of meer percelen Veerseweg 108 tot en met 124 uitsluitend kan worden verleend er een voorziening is aangelegd die eventueel hemelwater afkomstig van de nieuwe woonpercelen afvoert naar de sloot langs de Krooneveldweg.

4.5 Bodemkwaliteit

4.5.1 Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de (economische) uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

In de gemeentelijke bouwverordening (artikel 2.4.1.) is een verbod opgenomen om te bouwen indien de bodem zodanig verontreinigd is dat er onaanvaardbare risico's te verwachten zijn.

4.5.2 Onderzoek

In het kader van een voorgenomen grondruil is ter plaatse van het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit De onderzoek zijn opgenomen in bijlage 6. blijkt het volgende.

  • In de bovengrond zijn achtergrondwaarde-overschrijdingen voor koper, kwik, lood, zink, PAK en organochloorbestrijdingsmiddelen (OCB's) aangetoond. Er komt een sterke koperverontreiniging voor, die na uitsplitsing niet meer traceerbaar is. Een deel van het perceel bevat een verontreiniging met bestrijdingsmiddelen die valt in klasse Industrie.
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten van de geanalyseerde parameters aangetoond.
  • In het grondwater zijn plaatselijk een zeer geringe streefwaarde-overschrijding voor naftaleen en een natuurlijke streefwaarde-overschrijding voor barium aangetoond.
  • Voor het onderzoek is uitgegaan van de hypothese: verdacht voor bodemverontreiniging met diverse stoffen, waaronder OCB's. Deze hypothese dient op basis van de onderzoeksresultaten te worden aangenomen.

De indicatieve bodemkwaliteitsklassen van de bovengrond zijn variabel. Er dient rekening te worden gehouden met een mogelijke classificatie 'industrie' bij een formele partijkeuring van uitkomende bovengrond. De indicatieve bodemkwaliteitsklasse van de ondergrond betreft “altijd toepasbaar”.

De op de onderzoekslocatie geconstateerde verhoogde gehalten in de grond en het grondwater geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader bodemonderzoek. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat (ook licht) verontreinigde grond niet zonder meer mag worden verplaatst op of van de onderzoekslocatie. De eventuele mogelijkheden dienen in overleg met het bevoegd gezag te worden bepaald.

Een deel van het perceel kon destijds niet worden onderzocht in verband met ondoordringbare begroeiing. Voor dit deel is later een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd. Ook dit onderzoek is opgenomen in bijlage 6. Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond lichte verontreinigingen met kwik, lood en DDD aanwezig zijn. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen met de geanalyseerde parameters aangetoond. Er is geconcludeerd dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen herinrichting van de locatie tot woonwijk.

4.5.3 Conclusie

Er zijn vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen voor de voorgenomen herinrichting van de locatie tot woonwijk. De aangetoonde waarden voor bestrijdingsmiddelen kunnen vrijwel onmogelijk tot een risico lijden. Desondanks is het raadzaam de kopers het advies mee te geven om eigen geteelde groenten goed te wassen voorafgaand van consumptie.
De vrijkomende grond dient voor een herbestemming voor het zuidelijk en noordelijk deel apart te worden onderzocht voorafgaand aan een herbestemming in verband met bestrijdingsmiddelen in de voormalige boomgaard.

Een deel van het perceel kon niet worden onderzocht in verband met ondoordringbare begroeiing waardoor geen volledig beeld van de locatie bekend is. Dit deel wordt nog onderzocht.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beleids-/toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1. weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2))   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.
4.6.2 Toetsing/onderzoek

In paragraaf 4.2 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 180 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Uit toepassing van de NIBM-rekentool (zie tabel 4.2) blijkt dat de ontwikkeling valt binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Tabel 4.2. Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0014.jpg"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen zijn de Veerseweg en rijksweg N57. In het plangebied ligt een rekenpunt (nummer 699, zie figuur 4.3). Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 ruimschoots wordt voldaan wordt aan de voor die jaren geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.3. Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   grenswaarde   maximale waarden in jaar 2020   maximale waarden in jaar 2030  
stikstofdioxide (NO2))   40 µg/m³   16,2   13,5  
fijn stof (PM10)   40 µg/m³   18,7   17,2  
  max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   6,6   66,1  
Fijn stof (PM2,5)   25 µg/m³   11,3   9,8  

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0015.png"

Figuur 4.3. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

4.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.

4.7 Milieuhinder omliggende functies

4.7.1 Beleids- en toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).2 

4.7.2 Toetsing/onderzoek

In de omgeving zijn geen agrarische bedrijven aanwezig die van invloed kunnen zijn op het woonklimaat in het plangebied en waarmee dus rekening moet worden gehouden. Er dient wel rekening te worden gehouden met het naastgelegen tuincentrum en hoveniersbedrijf Verstraten Walhout.

De VNG-publicatie geeft voor een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2 (en daarvan is sprake) een richtafstand van 50 m ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid, 30 meter vanwege het aspect geur en 10 meter voor het aspect gevaar. Aan de afstand van 50 en 30 meter wordt in de toekomstige situatie niet voldaan.

Voor een tuincentrum geldt een richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid en 10 meter voor het aspect gevaar.

Tabel 4.4 Richtafstanden voor tuincentra en hoveniersbedrijven (bron: VNG)

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0016.jpg"

In de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die hiervoor zijn vermeld, gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Gezien de ligging ten opzichte van rijksweg N57, de Krooneveldweg en het gezoneerde industrieterrein Arnestein kan een omgevingstype gemengd gebied worden aangehouden en kunnen de richtafstand met 1 afstandstap worden verkleind. Dat betekent voor het hoveniersbedrijf een richtafstand van 30 m ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid, 10 meter vanwege het aspect geur en 0 meter voor het aspect gevaar. Voor het tuincentrum geldt dan een richtafstand van 10 m ten opzichte van woningen vanwege het milieuaspect geluid en 0 meter voor het aspect gevaar.

In het kader van een zorgvuldige afweging moet worden beoordeeld of er ter plaatse van de ontwikkeling sprake is van een goed woon- en leefklimaat en of het bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering wordt beperkt.

Voor het aspect inrichtingslawaai is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7 en wordt toegelicht in paragraaf 4.8.3. Hieruit blijkt dat het aspect inrichtingslawaai geen belemmering vormt mits de geprojecteerde geluidschermen worden gerealiseerd. De aanleg daarvan is in dit bestemmingsplan als voorwaardelijke verplichting opgenomen (zie paragraaf 2.3.2).

Ten aanzien van het aspect geurhinder is van belang dat in de huidige situatie tegen de perceelsgrens opslag van het hoveniersbedrijf plaatsvindt van de volgende materialen:

  • gewoon zand;
  • gewone grond;
  • groen afval;
  • compost;
  • gewoon afval;
  • houtsnippers.

Met het hoveniersbedrijf is verschillende malen overlegd om toekomstige hinder (en dus klachten) en belemmeringen voor de bedrijfsvoering te voorkomen. Daaruit is gebleken dat het hoveniersbedrijf binnen een afstand van 10 meter nu geen compost of rottend tuinafval opslaat. Het bedrijf heeft evenmin de intentie om dat te doen. Bovendien zullen toekomstige kopers van de direct aangrenzende percelen er nadrukkelijk op worden gewezen dat enige hinder van het bedrijf niet te voorkomen valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0017.jpg"

Figuur 4.4. Opslag van materialen hoveniersbedrijf tegen het plangebied

Gezien het voorgaande is de gemeente van oordeel dat er geen aanleiding is om geuronderzoek te doen.

4.7.3 Conclusie

uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de ontwikkeling sprake van een goed woon- en leefklimaat en het tuincentrum en hoveniersbedrijf Verstraten Walhout vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.8 Geluid

Het aspect geluid kan betrekking hebben op:

  • wegverkeerslawaai;
  • industrielawaai;
  • inrichtingslawaai.

Op de aspecten wordt hierna ingegaan.

4.8.1 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidgevoelige functie aangemerkt. Indien in een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidzone van een weg. Daarnaast dient op basis van jurisprudentie in het kader van een goede ruimtelijke ordening aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidniveau.

Als de Wgh van toepassing is dan dient een nieuwe geluidgevoelige functie te voldoen aan bepaalde wettelijke normen. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidzone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB3. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk (65 dB voor binnenstedelijke wegen en 53 voor een buitenstedelijke autoweg). De geluidwaarde binnen de geluidgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB(A).

Bovendien zal voor de betreffende geluidgevoelige functie ten minste altijd één geluidluwe gevel aanwezig moeten zijn, terwijl er gestreefd wordt het aantal “dove gevels” per woning tot maximaal één te beperken.

Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de rijksweg N57 en de Krooneveldweg. De overige wegen hebben geen geluidzone. Voor alle wegen in de omgeving van het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Daaruit blijkt dat alle wegen direct rondom het plangebied (Rijksweg N57, de Veerseweg en de Krooneveldweg) een geluidbelasting veroorzaken op de gevels van de toekomstige woningen die de voorkeursgrenswaarde te boven gaat. De uiterste grenswaarden worden niet overschreden. Om een geluidluwe achterzijde van de woningen te borgen, zal op de garages/bergingen tussen de woningen langs het zuidelijk deel van de woonstraat een geluidwerende voorziening (bijvoorbeeld in de vorm van opgetrokken gevel) worden gebouwd. In plaats daarvan kunnen de kopers van de woningen ook gebruik maken van de optie om op deze garages/bergingen een tweede bouwlaag te bouwen.

Er zijn verschillende maatregelen afgewogen om de geluidbelasting op de gevels richting de N57 en Krooneveldweg te beperken maar deze zijn niet uitvoerbaar. Dat betekent dat voor een aantal woningen een hogere waarde zal moeten worden verleend. In het onderzoek is vermeld dat het gaat om de volgende waarden:

Tabel 4.5. Overzicht aantal woningen waarvoor hogere waarde moet worden verleend

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0018.png"

Omdat de hogere waarde voor alle woningen niet meer dan 53 dB bedraagt gelden er geen aanvullende

maatregelen conform het gemeentelijk beleid zoals een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte.

Voor de procedure voor een hogere waarde is ook inzicht in de geluidbelasting afkomstig van alle geluidbronnen gezamenlijk nodig. De gecumuleerde geluidbelasting (voor aftrek ingevolge artikel 110 Wgh) op de gevels bedraagt maximaal 59 dB Lden.

Conform het Bouwbesluit moet de geluidbelasting in een nieuwe woning voldoen aan een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB.

Ten behoeve van de omgevingsvergunning voor het aspect bouwen is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidwering van de gevels (zie bijlage 9). Uit de berekeningen blijkt dat de volgende combinatie van voorzieningen (zoals beoogd) zondermeer in de gevels toegepast kunnen te worden:

  • Standaard HR++ glas (4-15-5 mm);
  • Emalit (geëmailleerd glas) sandwichpanelen;
  • Kunststof kozijnen met dubbele kierdichting ter plaatse van draaiende delen;
  • Volledig mechanisch gebalanceerde ventilatie (geen roosters in gevels);
  • Dubbelschalige dakelementen: Isovlas RC 6.0. (ribhoogte 246 mm). Isovlas is een isolatiemateriaal met vergelijkbare akoestische eigenschappen als steen- en glaswol.
4.8.2 Industrielawaai

De locatie valt binnen de geluidzone van industrieterrein Arnestein. De geluidzone is met een oranje lijn en arcering in figuur 4.5. weergegeven. Op de grens van de geluidzone mag de (cumulatieve) geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0019.jpg"

Figuur 4.5. Geluidcontouren van het gezoneerd industrieterrein Arnestein met bijbehorende geluidzone (bron: provincie Zeeland, etmaalwaarden) en aanduiding plangebied Veerseweg Oost

Uit figuur 4.5 blijkt ook dat de actuele geluidbelasting minder bedraagt dan 50 dB (A). In het MER Arnestein dat ten behoeve van het bestemmingsplan Arnestein is opgesteld, is geconstateerd dat het industrieterrein in de nachtsituatie 'op slot' zit. Voor de dag- en avondsituatie is wel nog geluidruimte aanwezig voor toekomstige bedrijfsontwikkelingen. Voor de (bestaande) inrichtingen is echter geen

uitbreiding van de geluidruimte mogelijk die ter plaatse van het plangebied resulteert in een overschrijding van de grenswaarde van 50 dB(A). Geconcludeerd wordt dat ter plaatse wordt voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai en conform het gestelde in het Reken en meetvoorschrift Wet geluidhinder industrielawaai.

Omdat de woningen worden gebouwd binnen de geluidzone, zal de gemeente aan de provincie (het bevoegd gezag als het gaat om de geluidzone) verzoeken om voor deze woningen een hogere waarde van 51 dB(A) vast te stellen. Hiervoor is een afzonderlijke procedure nodig.

4.8.3 Inrichtingslawaai

Het aspect inrichtingslawaai is relevant vanwege het naastgelegen tuincentrum en hoveniersbedrijf Verstraten Walhout. Het tuincentrum en het hoveniersbedrijf vormen samen één inrichting.

Met het oog op de voorgenomen woningbouwontwikkeling is onderzoek uitgevoerd naar het geluid vanwege het bedrijf ter hoogte van geprojecteerde woningen. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 7. In het onderzoek is rekening gehouden met de bestaande en toekomstige bedrijfsactiviteiten van het bedrijf. In overleg met het bedrijf is de representatieve bedrijfssituatie vastgesteld. Dit is de akoestisch meest ongunstige bedrijfssituatie die vaker dan twaalf maal per jaar optreedt. De huidige situatie is als maatgevend beoordeeld. Voor de beoordeling is uitgegaan van een waarneemhoogte van 1,5 meter (begane grond) in de dagperiode en 7,5 meter (derde bouwlaag) in de avondperiode. Zowel de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus (piekgeluid) zijn berekend.

Uit het onderzoek blijkt dat ter hoogte van de geprojecteerde woningen aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en de maximale geluidniveau conform het Activiteitenbesluit wordt voldaan, mits de geprojecteerde geluidschermen worden gerealiseerd.

4.8.4 Conclusie

Het aspect wegverkeerslawaai vormt een aandachtspunt voor de vaststelling van het bestemmingsplan. De geluidbelasting op de gevels van een groot aantal toekomstige woningen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Geluidreducerende maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied zijn beoordeeld en blijken niet uitvoerbaar. Dat betekent dat voor 25 woningen een hogere waarde nodig is. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat de geluidbelasting in een nieuwe woning voldoet aan een binnenwaarde van ten hoogste 33 dB.

Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan.

Het aspect inrichtingslawaai vormt evenmin een belemmering mits de geprojecteerde geluidschermen worden gerealiseerd. De aanleg daarvan is in dit bestemmingsplan als voorwaarde opgenomen (zie paragraaf 2.3.2).

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Uit informatie van de professionele risicokaart blijkt dat:

  • de planlocatie ligt in het invloedsgebied van rijksweg N57 (355 meter, stofcategorie GF3: brandbaar gas) die in 2014 door de minister is aanwezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; een gedeelte ligt binnen de 200 meter van de weg.
  • in de omgeving zijn risicovolle bedrijven als Dutch Cleaning Mill BV en Van Dalen Middelburg B.V. aanwezig.
  • Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de inrichting Verbrugge Zeeland Terminals. Het invloedsgebied van Verbrugge Zeeland Terminals reikt tot 7.200 meter.
  • De dichtstbij gelegen buisleiding die valt onder het Bevb, de hogedruk aardgastransportleiding Z-567-10, heeft een invloedgebied van 95 meter. Het plangebied ligt op grotere afstand en het risico van de leiding hoeft daarom niet verder te worden beschouwd.

De voorgenomen ontwikkeling is meegenomen in de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) die is opgesteld voor het (toekomstige) bestemmingsplan Ramsburg. Uit de QRA blijkt het volgende:

  • Uit de Regeling Basisnet volgt dat de N57 een PR 10-6 contour heeft van 0 meter en geen plasbrandaandachtsgebied (PAG). Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat geen sprake is van overschrijding van de oriëntatiewaarde. Er kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico, deze is opgenomen in de eerder genoemde QRA. Hierin is de toename van het groepsrisico als gevolg van onder andere voorliggende ontwikkeling verantwoord.
  • de voornoemde risicovolle bedrijven Dutch Cleaning Mill BV en Van Dalen Middelburg B.V. zijn geen bevi-inrichtingen en hebben geen PR 10-6 contour, deze bedrijven vormen geen beperking voor voorgenomen ontwikkeling.

Verbrugge Zeeland Terminals is niet opgenomen in de QRA voor het bestemmingsplan Ramsburg. Uit de QRA die voor dit bedrijf is opgesteld, blijkt het volgende.

Plaatsgebonden risico.

De PR 10-6 contour ligt buiten de inrichtingsgrens ligt, maar reikt niet verder dan 600 meter. Het plangebied ligt aldus niet binnen deze risicocontour.

Groepsrisico

Het plangebied valt binnen de laatste 2.500 meter van het invloedsgebied. Deze afstand is echter berekend voor de voor de omgeving meest ongunstige scenario (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid is aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.

Op grond van de Wet natuurbescherming kan een nieuwe ontwikkeling niet plaatsvinden als dat leidt tot extra stikstofdepositie op al overbelaste habits in Natura 2000-gebieden.

Toetsingskader

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Natura 2000-gebieden. De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

Onderzoek

Het plangebied ligt in het noordoosten van de kern Middelburg. Aan de oostkant wordt het plangebied begrensd door de Middelburgse Watergang en aan de noordkant door een tuincentrum. Ten westen van het plangebied ligt de Veerseweg en zijn nog enkele woningen aanwezig, aan de zuidkant ligt de Krooneveldweg. De voormalige functie van het gebied als boomgaard is komen te vervallen. Het voormalige groen, bestaande uit de boomgaard, bomen en struweel langs de Middelburgse Watergang, is in 2016 verwijderd. In de huidige situatie ligt het deel van de voormalige boomgaard braak en bestaat het overige deel uit grasland.

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningen. Ten behoeve van de realisatie van de woningen zal het terrein bouwrijp worden gemaakt en zullen bouwwerkzaamheden plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0020.jpg"

Figuur 4.6 Foto plangebied situatie 2018

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland. Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Veerse Meer bevindt zich op circa 5 kilometer afstand. De Natura 2000-gebieden Manteling van Walcheren en Westerschelde Saefthinge liggen op nog grotere afstand. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen daarom worden uitgesloten. Gezien de afstand en de aard van de ontwikkeling kunnen ook effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten.

In de Natura 2000-gebieden zijn zogenoemde 'kwalificerende' habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Met Aerius Calculator 2019 zijn de stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase berekend. Hieruit blijkt dat er in beide fasen geen rekenresultaten zijn hoger dan 0,00 mol/ha/jr op Natura 2000-gebieden. Voor de gehanteerde uitgangspunten en rekenresultaten wordt verwezen naar bijlage 10.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis, verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere waarneming.nl: gebied Middelburg-Ramsburg) en een veldbezoek dat op 4 maart 2017 heeft plaatsgevonden.

In het plangebied kunnen algemeen voorkomende soorten als veldmuis, konijn, gewone pad en bruine kikker aanwezig zijn. Voor deze soorten geldt in provincie Zeeland een vrijstelling. Strikter beschermde grondgebonden zoogdieren zoals steenmarter worden op grond van verspreidingsgegevens en de ligging van het gebied uitgesloten. Het terrein bestaat uit braakliggend terrein en grasland en is ongeschikt als groeiplaats voor beschermde flora. Doordat in het plangebied bomen, opgaande vegetatie en bebouwing ontbreken, is het gebied weinig geschikt voor vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten. De Middelburgse Watergang aan de oostkant van het terrein kan fungeren als vliegroute voor vleermuizen en als broedplaats langs de oever voor soorten als meerkoet. Het is van belang dat uitstraling van licht op de Middelburgse Watergang gedurende de bouwfase en na de ontwikkeling wordt beperkt, dit kan door middel van vleermuisvriendelijke verlichting (zie figuur 4.7). Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Wnb wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli (bron:www.vogelbescherming.nl).

Ten zuiden van de Stadsschouwburg, in het park, is de rugstreeppad meermaals aangetroffen zowel adult als larve-stadia. In de huidige situatie vormt het plangebied geen geschikt leefgebied voor deze soort maar bij de ontwikkeling van het terrein kunnen grondwerkzaamheden de rugstreeppad aantrekken. Gezien de afstand en de aanwezige barrières is het niet aannemelijk dat de rugstreeppad in de buurt van het plangebied voorkomt. Door de bouwperiode aan te laten sluiten op de fase van het bouwrijpmaken (braakligfase) en te voorkomen dat er plassen ontstaan, kan de vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen.

Op basis van verspreidingsgegevens en/of het ontbreken aan geschikte biotopen in of in de omgeving van het plangebied, kunnen overige beschermde soorten waaronder vissen, reptielen en ongewervelden worden uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPVPTVWO-VG01_0021.png"

Figuur 4.7 Voorbeeld vleermuisvriendelijke verlichting

Conclusie

De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde gebieden. Met inachtneming van onderstaande maatregelen, leidt de ontwikkeling eveneens niet tot negatieve effecten op beschermde soorten.

  • De Middelburgse Watergang kan fungeren als vliegroute voor vleermuizen, het is van belang dat uitstraling van licht als gevolg van de ontwikkeling wordt beperkt, dit kan door middel van vleermuisvriendelijke verlichting (zie figuur 4.7).
  • De grondwerkzaamheden kunnen de rugstreeppad aantrekken, door de bouwperiodes op elkaar te laten aansluiten en te voorkomen dat er plassen ontstaan, kan de vestiging van de rugstreeppad worden voorkomen.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. De meeste vogels broeden tussen 15 maart en 15 juli.

De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Zeeland staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Planologisch relevante leidingen en straalpaden

4.11.1 Beleid / toetsingskader

Planologische relevantie

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt (buis)leidingen voor het transport van:

  • elektriciteit met een hoogspanning van meer dan 50 kV;
  • brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • brandbare vloeistoffen of giftige stoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter.

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Grondroeringsregeling

De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

4.11.2 Toetsing/onderzoek

In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig.

Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor deze leidingen zal nog wel een melding bij het kadaster worden gedaan.

Op 29 mei 2017 is een melding gedaan (met nummer 17O035547). Uit de gebiedsinformatie die het kadaster heeft verstrekt (zie bijlage 11), blijkt dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het gebied liggen.

4.11.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Financiële aspecten

Het plangebied is eigendom van AVV Beheer, die onder haar verantwoordelijkheid het gebied heeft aangekocht, de beplanting heeft gerooid en bouwrijp heeft gemaakt. De grondexploitatie voorziet in de financiële middelen voor de aanleg van de benodigde infrastructuur. Met de gemeente Middelburg wordt een anterieure overeenkomst gesloten.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Veerseweg Oost' heeft vanaf 6 september 2018 tot en met 17 oktober 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon een ieder schriftelijk of mondeling een inspraakreactie over het plan indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Het plan is ook naar verschillende instanties gestuurd voor het wettelijk voorgeschreven overleg.

Gedurende de terinzagelegging zijn negen inspraakreacties en twee vooroverlegreacties ingediend. De provincie Zeeland en Waterschap Scheldestromen hebben als vooroverlegpartner aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

Eén van de inspraakreacties was ingediend door de vereniging de Zeeuwse molen, zij vroegen aandacht voor het respecteren van de molenbiotoop en een maximale hoogtemaat voor het groen binnen deze molenbiotoop. Omdat het opnemen van een maximale hoogtemaat voor groen een niet gebruikelijk voorschrift is en mede vanwege de ligging ten opzichte van de molen en het gebruik als tuin, worden de voorschriften op dit onderdeel niet gewijzigd.

De overige inspraakreacties zijn ingediend door direct omwonenden van het plangebied. De inspraakreacties hebben vooral gemeenschappelijke punten. Het gaat hierbij om de vermindering van uitzicht en privacy, het ontwerp van de woningen, de vrees voor wateroverlast, de mogelijke schade aan de woningen van reclamanten door de bouwwerkzaamheden en mogelijke planschade.

Op 29 november 2018 heeft een informatieavond plaats gevonden. Tijdens deze avond zijn afspraken gemaakt over het uitvoeren van nulmetingen, voordat met de bouw wordt begonnen en het uitvoeren van maatregelen om eventuele wateroverlast te voorkomen. Ook is een toelichting gegeven over planschade en de jurisprudentie rondom uitzicht en privacy.

Naar aanleiding van de inspraakreacties wordt aan de regels van het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting toegevoegd die wateroverlast voor omliggende percelen moet voorkomen.

Hoofdstuk 7 Bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen

Het bestemmingsplan is op 12 september 2019 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de ingediende zienswijzen, de consequenties daarvan voor het bestemmingsplan wordt verwezen naar het zienswijzerapport Veerseweg Oost, dat als bijlage 12 bij deze plantoelichting is toegevoegd.

Wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen

Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het bestemmingsplan op de volgende onderdelen gewijzigd

Wijzigingen verbeelding

Het plangebied is uitgebreid met:

  • 1. het gebied tussen de woningen Veerseweg 108 tot en met 124 en de nieuwe woonbuurt; de in het bestemmingsplan Buitengebied geldende bestemming 'Agrarisch met Landschapswaarden' is daarbij in overeenstemming met het feitelijke gebruik gewijzigd naar 'Wonen' (zonder bouwvlak);
  • 2. het tuincentrum aan de Veerseweg 124a; deze gronden hebben in het bestemmingsplan Buitengebied de bestemming Detailhandel. Die bestemming is in het bestemmingsplan Veerseweg Oost overgenomen. Daaraan toegevoegd is de aanduiding 'hovenier'.

Wijzigingen regels

  • 1. Aan hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is een nieuw artikel 3 Detailhandel toegevoegd. De bestemming is grotendeels overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied dat in 2009 is vastgesteld. Aan het artikel is de aanduiding 'hovenier' toegevoegd. Voor meer uitleg over de regeling wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2.
  • 2. In het nieuwe artikel worden verschillende begrippen gehanteerd die nog niet in de regels van het ontwerpbestemmingsplan Veerseweg Oost voorkwamen. In verband hiermee zijn de volgende begrippen opgenomen:

- 1.14 Bevi-inrichtingen;

- 1.29 detailhandel in volumineuze goederen;

- 1.36 hoveniersbedrijf;

- 1.40 landschapsdeskundige;

- 1.49 tuincentrum;

- 1.51 Wgh-inrichtingen.

  • 3. Omdat er nieuwe begripsbepalingen en een nieuw bestemmingsartikel zijn opgenomen, zijn opvolgende leden en artikelen en onderlinge verwijzingen vernummerd.
  • 4. In de Bijlagen bij de regels is een nieuwe bijlage 2 opgenomen met daarin het toelaatbaar gestelde gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen.

Aanpassingen toelichting met daarbij behorende bijlagen

Ook de toelichting is op de volgende onderdelen aangepast:

  • Paragraaf 1.2: teksten over woongebied en plangebied en nieuwe figuur 1.2b;
  • paragraaf 2.1: tekst over boomgaard en afbeelding 2.1;
  • paragraaf 2.2: tekst over lengte van de geluidschermen is geschrapt. Over de gehele lengte van de grens met het tuincentrum en hoveniersbedrijf wordt een geluidwerende voorziening aangelegd
  • in paragraaf 2.3.2: opgenomen toelichting op de bestemming Detailhandel;
  • in paragraaf 4.7.2: ook de opslag van compost vermeld;
  • paragraaf 4.10 Ecologie: opgenomen toetsing stikstofdepositie voorgenomen ontwikkeling in Natura 2000-gebieden. In verband hiermee is ook een nieuwe bijlage 10 opgenomen. De opvolgende bijlage is vernummerd.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Veerseweg Oost heeft de gemeenteraad besloten dat er nog een aanvullend gesprek tussen ontwikkelaar en omwonenden plaats zou moeten vinden. Dat gesprek , waarbij ook de gemeente was vertegenwoordigd, heeft plaats gevonden op 29 november 2019. In het overleg zijn uitvoeringsgerichte afspraken gemaakt tussen ontwikkelaar en omwonenden over het beperken van het risico op wateroverlast op aangrenzende percelen. De nieuwe bijlage 13 bij de toelichting bevat een verslag van het betreffende overleg.

Omdat de toelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, hebben de aanpassingen daarvan geen juridische betekenis.