direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schotelweg 2, 6, 8 en ongenummerd te Middelburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met dit bestemmingsplan wordt de bedrijfsmatige bestemming voor de percelen gelegen aan de Schotelweg 2, 6 en 8 alsmede de percelen ongenummerd, nader feitelijk aangeduid als Schotelweg 5, gewijzigd in een woonbestemming. Na sloop van de aanwezige bedrijfsmatige bebouwing (nummers 2, 6 en 8), waaronder begrepen 1 bedrijfswoning én amoveren van de aanwezige opslag bestaande uit loodsen en werkplaatsen (ongenummerde percelen), is op deze percelen de ontwikkeling en realisatie van maximaal 5 grondgebonden burgerwoningen, verdeeld over 5 separate kavels, voorzien. Hiermee wordt gelet op de woningbouwtaakstelling én ligging in het lint met overwegend bestaande woningen, een meer passende invulling aan de percelen gegeven. Op basis van de regels behorende bij het bestemmingsplan 'Noordweg' uit 2011 is de gewenste wijziging en ontwikkeling bij recht niet mogelijk. Om voornoemde ontwikkeling mogelijk te maken is de gemeente bereid op basis van een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan, medewerking aan het voornemen te verlenen.

Voorliggend bestemmingsplan betreft de partiële herziening van het geldende bestemmingsplan 'Noordweg' en maakt de beoogde wijziging planologisch-juridisch mogelijk; dat wil zeggen, dat het bestemmingsplan regelt wat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0001.png"

Figuur 1: Luchtfoto, rode omlijning betreft indicatief planlocatie aan weerszijden van de Schotelweg, inclusief het bestaande nutsgebouwtje. Bron: Google Maps.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0002.png"

Figuur 2: Weergave deel plangebied omvattende de blauw omlijnde percelen, Schotelweg 2, 6, en 8. Nummer 2a betreft een nutsgebouwtje wat in het plan conserverend zal worden meegenomen. Bron: https://kadaster.nl.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0003.png"

Figuur 3: Weergave deel plangebied omvattende de blauw omlijnde percelen, Schotelweg ongenummerd. Bron: https://kadaster.nl 

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Schotelweg, ten noorden van de stad Middelburg en heeft betrekking op de navolgende zeven percelen, welke in de nieuwe situatie in 5 separate kavels worden verdeeld:

  • 1. Schotelweg 2, kadastraal bekend, gemeente Middelburg, sectie T, nummer 1729 (nummer 2a betreft een nutsvoorziening);
  • 2. Schotelweg 6, kadastraal bekend, gemeente Middelburg, sectie T, nummer 840;
  • 3. Schotelweg 8, kadastraal bekend, gemeente Middelburg, sectie T, nummer 839, waarbij een zeer beperkte agrarische strook grond van circa 10 meter, kadastraal bekend, gemeente Middelburg, sectie T, nummer 2324, aan het perceel wordt toegevoegd;
  • 4. Schotelweg ongenummerd, nader aangeduid als nummer 5, kadastraal bekend, gemeente Middelburg, sectie T, nummer 2956, 2957, 2954 alsmede 2955 (beide gedeeltelijk).

 

De percelen zijn alle aangemerkt als beschermd stadsgezicht en gelegen achter het bestaande bebouwingslint aan de Noordweg. Daarmee grenst het plangebied in oostelijke richting aan achtertuinen en achtergevels van de bestaande woonbebouwing in het lint. In noordelijke, westelijke en zuidelijke richting worden de percelen belend door het agrarische buitengebied van de gemeente Middelburg.

Voor de ligging van het plangebied en percelen wordt verwezen naar figuur 1 (luchtfoto). De figuren 2 en 3 geven de kadastrale aanduiding en eigendomsgrenzen van de percelen, deel uitmakend van het plangebied, weer.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplann 'Noordweg' en over een beperkte gedeelte in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. Tot de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan 'Schotelweg' gelden binnen het plangebied de huidige bestemmingsplannen 'Noordweg' en 'Buitengebied. Na de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan verliezen de huidige bestemmingsplannen, binnen het plangebied, hun rechtskracht.

De onderhavige percelen zijn voornamelijk bedrijfsmatig bestemd. Op deze percelen mogen bedrijven tot met categorie B1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' worden opgericht. Binnen de op de verbeelding aangeduide bouwvlakken mag bedrijfsbebouwing en – indien niet uitgesloten – per bedrijf één bedrijfswoning worden opgericht. De goot- en bouwhoogten alsmede bebouwingspercentages differentiëren per perceel en worden op de verbeelding aangegeven. Verder zijn twee stroken grond, van beperkte omvang bestemd tot 'Agrarisch – Landschapswaarden', welke door het ontbreken van een bouwvlak voor grondgebonden agrarisch gebruik zijn bestemd. Daarnaast dragen de gronden de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie – 3' en 'Waarde – Beschermd Stadsgezicht'. Onderhavige objecten worden op basis van de bijlage bij de regels van de geldende bestemmingsplannen echter niet als cultuurhistorische bebouwing aangemerkt. Naast voornoemde percelen wordt het bestaande trafohuisje ter plaatse van Schotelweg 2 conserverend in onderhavige herziening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0004.png"

Figuur 4: Uitsnede vigerend bestemmingsplan van het plangebied, rode omlijning betreft projectlocatie. Bron: https://www.ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0005.png"

Figuur 5: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied" uit 2011, rode omlijning geeft de twee agrarisch bestemde stroken grond aan. Bron: https://www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer toelichting

Het voorliggende bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 waarin het plan nader wordt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader dat van belang is voor het plan uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieuaspecten wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend plan uitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het plan en het maatschappelijk draagvlak. In hoofdstuk 6 wordt het juridisch kader beschreven, waarbij wordt ingegaan op de planregels en de verbeelding.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving en visie

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

Het plangebied is in groter verband bezien gelegen ten noorden van de stad Middelburg en wordt ten westen, zuiden en noorden gekenmerkt door een relatief open agrarisch landschap. In kleiner verband ligt het plangebied aan de Schotelweg, achter het bestaande bebouwingslint gesitueerd aan de Noordweg. De Noordweg verbindt de stad Middelburg met de kern Sint Laurens. In de loop van de tijd is langs de Noordweg een bebouwingslint ontstaan, zowel aan de oost- als de westzijde. De bebouwing langs het lint heeft een landelijke uitstraling. De nokrichting van de bebouwing is voornamelijk, met enkele uitzonderingen, haaks gericht op de Noordweg. De voorgevelrooilijn van de (woon)bebouwing volgt de Noordweg consequent, waarbij gelet op de afstand tot de weg ruimte is voor voortuinen.

Het plangebied zelf is gelegen in de overgang van het groene, naar het verharde gedeelte van de lintbebouwing en bevindt zich in de tweede bebouwingslijn. Hierdoor vormt het plangebied een uitzondering ten opzichte van de overige bebouwing langs de Noordweg. De bebouwing op de percelen bestaat dan ook uit bedrijfsbebouwing met bijbehorende erven. Door de ligging achter de lintbebouwing wordt het zicht op de bedrijfsmatige bebouwing enigszins onttrokken. Desondanks vormt de bedrijfsmatige bebouwing met bijbehorende opstallen een dissonant in het overgangsgebied en vraagt daarmee om een nieuwe toekomstbestendige functie, passend in de omgeving. Sloop en oprichting van nieuwbouw zijn daarvoor noodzakelijk.

2.2 Beschrijving toekomstige situatie plangebied

Bebouwing

De op de percelen aanwezige bedrijfsbebouwing met bijbehorende opstallen (loodsen en werkplaatsen) en opslag worden gesloopt en geamoveerd. Dit is in een overeenkomst tussen gemeente en de eigenaren vastgelegd. Voor de beoogde nieuwe woningen gelden de standaard bouwbepalingen uit het nu geldende bestemmingsplan 'Noordweg', zoals die ook gelden voor alle andere woningen in het bebouwingslint. Concreet betekent dit voor onderhavige ontwikkeling dat op één kavel één vrijstaande woning en op de overige kavels vier aaneengebouwde woningen binnen het plangebied zijn voorzien. In essentie is daarmee per kavel het oprichten van een grondgebonden woning met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter toegestaan. Verder morgen aan-, uit- en bijgebouwen worden opgericht met een goothoogte van 3 en een bouwhoogte van 4,5 meter, met uitzondering van de garage die bij de vrijstaande woning zal worden opgericht. Deze zal een maximale bouwhoogte van 5,50 meter verkrijgen, hetgeen ook planologisch wordt geborgd. De oppervlakte daarvan mag maximaal 40 m² bedragen.

Programma

Onderhavig plan bevat 1 levensloopbestendige koopwoning in het middensegment (Schotelweg 5). Het voornemen is om de overige 4 huurwoningen aan te bieden in het middeldure segment, waarvan 2 levensloopbestendige woningen voor de doelgroep 65+ en 2 woningen voor gezinnen.

Gecoördineerde procedure

Voor de vrijstaande woning (Schotelweg 5) is is reeds een bouwplan ingediend en wordt met toepassing van de coördinatieregeling gekoppeld aan onderhavig bestemmingsplan. Dit is mogelijk op basis van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening; de coördinatieregeling. Doordat de totstandkoming- en vervolgprocedures van bestemmingsplan en omgevingsvergunning gecoördineerd plaatsvinden via één procedure, is er ook eenmaal gelegenheid tot het indienen van zienswijzen en staat eenmaal beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De overige woningen worden pas na afronding van de ruimtelijke procedure en van kracht worden van het bestemmingsplan nader uitgewerkt en als bouwplan ingediend. Dit bestemmingsplan biedt dan ook alleen de juridisch-planologische randvoorwaarden voor de ontwikkeling.

2.3 Verkeer en parkeren

De percelen worden in de bestaande situatie ontsloten middels een enkele in- en uitrit op de Schotelweg. Dit blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Het verkeer kan zich – net als nu – in zowel westelijke als oostelijke richting verspreiden. De verkeerseffecten van het aantal en soort verkeersbewegingen verband houdende met de beoogde woningbouwontwikkeling zal voorts – in relatie tot de thans (planologisch) toegelaten bedrijfsmatige functies – in beginsel gunstiger zijn. Immers, het (zware) verkeer met inbegrip van laden en lossen zal door onderhavige ontwikkeling komen te vervallen.

Parkeren

Voor de vaststelling van de parkeernorm is gebruikgemaakt van de CROW ('Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381). Conform het CROW-beleid valt de gemeente Middelburg binnen de stedelijkheidsgraad 'sterk stedelijk' en valt het plangebied in de stedelijke zone 'rest bebouwde kom'. Uitgaande van het type 'huur en koop, vrijstaand', liggend in het 'rest bebouwde kom' van een 'sterk stedelijk gebied' stelt de CROW-publicatie ('Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381) de gemiddelde parkeernorm voor koop op 2,1 en huur op 1,8 per woning, waarvan 0,3 parkeerplaatsen voor bezoekers. Concreet betekent dit dat er uitgaande van de ontwikkeling en realisatie van 4 huur- en 1 koopwoning, dat op ieder perceel 2 auto's geparkeerd moeten kunnen worden. Omdat op de percelen voldoende ruimte is voor het parkeren van minimaal 2 auto's, kan de parkeerbehoefte volledig op eigen terrein opgelost worden. Het plan voldoet aan de parkeernormering uit de CROW-publicatie.

2.4 Participatieproces

De initiatiefnemer heeft de direct omwonenden reeds geïnformeerd over de beoogde woningbouwontwikkeling en er zijn geen bezwaren geuit.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor de beoogde ontwikkeling relevante beleid van Rijk, provincie en gemeente. Per beleidsdocument worden de relevante aspecten behandeld.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Per 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee wordt ingespeeld op de grote uitdagingen in de komende jaren. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI dient op regionaal niveau uitgewerkt te worden zodat een gebiedsgerichte aanpak en maatwerk mogelijk is. Deze uitwerking heeft nog niet plaatsgevonden en is bovendien op een schaalniveau die het onderhavig plangebied overstijgt.

Betekenis voor onderhavig plan

Het planologisch mogelijk maken van vijf grondgebonden woningen is dusdanig beperkt van omvang, dat de nationale belangen deze ontwikkeling niet raken.

3.1.2 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen. Ingezet wordt onder meer op zuinig ruimtegebruik, de bescherming van kwetsbare gebieden en op bescherming van het land tegen overstromingen en wateroverlast. Het kabinet benoemt ruim 30 nationale ruimtelijke belangen en de instrumenten om die uit te voeren. Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat is aangewezen als nationaal ruimtelijk belang. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling past binnen het beleidskader zoals vastgesteld in het Barro.

3.1.3 Ladder van duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorts met ingang van 1 oktober 2012 opgenomen, dat gemeenten en provincies verplicht zijn om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig ruimtelijk besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt.

De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”

Een woning is een stedelijke functie, waarop de ladder in beginsel van toepassing is. In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is echter niet concreet vastgelegd. Een in een bestemmingsplan voorziene ontwikkeling dient echter voldoende substantieel te zijn om als stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt ( uitspraak: ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met niet meer dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn.

Betekenis voor onderhavig plan

Ingevolge de jurisprudentie is bepaald, dat vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst dient te worden aan de Ladder. Ofschoon er slechts één bedrijfswoning feitelijk aanwezig is, is bij recht de oprichting van 3 bedrijfswoningen toegestaan. Daarmee leidt de beoogde ontwikkeling, die ziet op het wijzigen van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming, tot het toevoegen van 2 vrijstaande woningen aan de woningvoorraad. Daarmee is formeel toetsing aan de 'ladder' niet aan de orde. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig beperkt van omvang, dat ook in die zin geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Verder ligt de locatie in bestaand bebouwd gebied en is binnen de bestaande bouwvlakken reeds bebouwing, waaronder de oprichting van bedrijfswoningen, toegestaan. Dit laat echter onverlet, dat het bevoegde orgaan in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van een bouwplan dient te beoordelen of de beoogde ontwikkeling een passende bestemming is, mede omdat de provincie Zeeland hecht aan duurzaam ruimte gebruik. Voor een nadere onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de volgende paragrafen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie en Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018

Zeeuwse Omgevingsvisie

Op 12 november 2021 hebben Provinciale Staten de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de ambities voor 2050 en de doelen voor 2030 vastgelegd. De visie kent verschillende doelen; soms is deze bedoeld als richtdocument voor overleggen. Soms is het de basis voor de Zeeuwse Omgevingsverordening en de uitvoeringsprogramma's, of is het de leidraad bij het uitvoeren van het beleid.

De provincie heeft 4 ambities gesteld:

  • 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
  • 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
  • 3. Een duurzame en innovatieve economie.
  • 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Daarnaast zijn er 27 bouwstenen, verdeeld over bovengenoemde vier ambities, uitgewerkt. In de bouwstenen worden de beleidsdoelstellingen voor 2030 beschreven, evenals de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Hieronder worden de bouwstenen die relevant zijn voor onderhavige onderbouwing beschreven.

Over de woningvoorraad beschrijft de provincie, dat de nieuwbouw moet passen bij de huidige en toekomstige woningbehoefte. De focus ligt op kwaliteit in woningtypen en locaties en minstens 50% van de nieuwbouw is circulair. Nieuwbouwplannen moeten inspelen op de behoefte aan specifieke woningmarktsegmenten. De huishoudensgroei in Zeeland zit primair in de 65- en 80-plushuishoudens. De behoefte aan nultredenwoningen en beschutte woonzorgvoorzieningen waar zorg ontvangen mogelijk is, neemt fors toe. Hiertoe werken de Zeeuwse gemeenten en de Provincie aan een Zeeuwse Woonagenda, waarbinnen gezamenlijk wordt opgetrokken om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Er wordt ingezet op het saneren of vervangen van woningen waar geen behoefte aan is, het stimuleren van verduurzaming van de woningvoorraad, het realiseren van een flexibele schil en de ondersteuning van gemeenten bij de realisatie van woningbouw die voorziet in een behoefte op de juiste plaats. Provincie en gemeenten stellen de kaders vast waarbinnen de afspraken worden uitgevoerd.

Verder staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie. Gezien de ruimtelijke doelen, de klimaat en demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensoverschrijdend impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse burger. Deze keuzes worden gemaakt in regionale woningmarktafspraken door de vijf Zeeuwse woningmarktregio's (De Bevelanden, Schouwen-Duiveland, Tholen, Walcheren en Zeeuws-Vlaanderen).

Tot slot worden de provinciale belangen uit het de Zeeuwse Omgevingsvisie geborgd in de Omgevingsverordening Zeeland 2018.

Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018 en Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland

Met de vaststelling van het Omgevingsplan Zeeland 2018, welke thans is vervangen door de Zeeuwse Omgevingsvisie, is ook de Omgevingsverordening Zeeland 2018 vastgesteld (21 september 2018). Tot op heden zijn er 12 wijzigingen op de verordening vastgesteld. Slechts een select aantal onderdelen uit het voormalige Omgevingsplan is geregeld in de verordening. Van gemeenten wordt een loyale bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen van het plan, ook ten aanzien van die onderdelen van het plan die niet in de verordening zijn opgenomen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van de Zeeuwse Omgevingsvisie.

In de Provinciale Omgevingsverordening 2018 is het provinciale beleid daarmee vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Belangrijk onderscheid is er gemaakt tussen het bestaand stedelijk gebied en het landelijk gebied. Het plangebied is conform het provinciaal beleid gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied hebben gemeenten grote vrijheid van handelen.

Naast de Zeeuwse Omgevingsvisie is op 18 juli 2023 ook de Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland, welke gelijktijdig met de Omgevingswet op 1-1-2024 in werking zal treden voor inspraak ter inzage gelegd. Tot 4 oktober 2023 bestond de mogelijkheid zienswijzen tegen de Omgevingsverordening in te dienen.


Onder zowel de huidige als komende Omgevingswet, vormt de Omgevingsverordening een aanvulling op de Zeeuwse Omgevingsvisie, aangezien het in deze visie geformuleerde beleid in de verordening wordt gecomplementeerd met toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.


Op basis van de Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland past de ontwikkeling uitgaande van een globale toetsing op hoofdlijnen ook binnen deze verordening. Tot het moment van vaststelling van deze Omgevingsverordening is de Omgevingsverordening uit 2018 van kracht.

Betekenis voor onderhavig plan

Er zijn ten aanzien van de onderhavige ontwikkeling geen regels vanuit de Omgevingsverordening, noch Ontwerp Omgevingsverordening Zeeland van toepassing. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief past in het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Advies regionale woningmarktafspraken Walcheren

In juni 2018 is in opdracht van de Provincie en de drie gemeenten op Walcheren een advies, met name procesmatig, over nieuw te maken woningmarktafspraken gemaakt.

In juni 2018 is door hen het rapport 'Advies regionale woningmarktafspraken Walcheren' opgeleverd. Behalve procesmatige uitspraken, zijn in dit rapport ook inhoudelijke uitspraken gedaan, zij het met stevige voorbehouden:

In het rapport wordt diverse malen verwezen naar een provinciaal afwegingskader voor nieuwe plannen uit 2017. Door instemming van GS met nieuwe woningmarktafspraken is dit inmiddels vervallen. Het geadviseerde regionaal woningmarktonderzoek is inmiddels uitgevoerd. Nieuwe woningmarktafspraken voor de regio Walcheren zijn eind 2018 vastgesteld en begin 2019 door de Provincie Zeeland bekrachtigd.

3.3.2 Zeeuwse woondeal

Om het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht, wordt met het programma Woningbouw nationaal ingezet op de realisatie van 900.000 woningen tot en met 2030. Om dit te realiseren wordt gestreefd naar de groei tot 100.000 nieuwbouwwoningen per jaar vanaf 2024. Daarbij is het streven dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. Daarom is nationaal de bouw van 250.000 sociale corporatiewoningen en 350.000 woningen in het middensegment (midden huur- en koopwoningen onder de 355.000 euro) nodig. Met gemeenten, provincies en Rijk zijn afspraken gemaakt over ieders aandeel in het behalen van deze doelstellingen. De woondeal is een regionale doorvertaling naar de Zeeuwse gemeenten van de afspraken tussen het Rijk en de provincie.

De woondeal regio Zeeland, welke begin 2023 is gesloten, bevat afspraken over onderwerpen en thema's die van belang zijn voor de gehele regio, zoals de woningbouwopgave, het betaalbaar houden van de woningvoorraad, een bijdrage leveren aan klimaat- en de leefbaarheidsvraagstukken. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt die specifiek op de huisvestingsvraagstukken van een bepaalde doelgroep of op een ander specifiek onderwerp zijn gericht.

Voor de regio Walcheren wordt geconcludeerd, dat er een kwalitatieve en kwantitatieve woonopgave ligt. De kwantitatieve opgave dient dus om het huidige tekort in te lopen en daarnaast is er behoefte aan nieuwbouw voor de toekomstige groei. Voor de korte termijn wordt bovendien ingezet op de realisatie van flexwoningen.

Kwalitatief wordt ingezet op:

  • Herstructurering van voornamelijk naoorlogse woningen in verband met kwaliteit, niet toekomstbestendig aanbod en duurzaamheid.
  • Extra aanbod van goedkope en betaalbare woningen, waaronder sociale huurwoningen (ook voor de aandachtsgroepen als statushouders en uitstroom vanuit maatschappelijke opvang).
  • Door de steeds grotere groep ouderen ligt de focus op het toevoegen van nultredenwoningen. Hierdoor wordt ook de doorstroming bevorderd en kunnen goedkopere woningen in de bestaande markt beschikbaar komen.

Dit betekent concreet voor de gemeente Middelburg, dat zij zich zal inzetten om tot 2030 minimaal 2.280 woningen binnen haar gemeente te realiseren, waarvan 1550 in het sociale huursegment.

Betekenis voor onderhavig plan

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de regionale woningmarktafspraken en de Zeeuwse Woondeal.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Kwaliteitsatlas Middelburg

De Kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze Kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot het jaar 2030. Voor een groot aantal deelaspecten (wonen, werken) is vervolgens aangegeven welke veranderingen op moeten treden om in 2030 tot de gewenste situatie te zijn gekomen. Eind 2008 is de herijking van de 2e en 3e fase van de kwaliteitsatlas gepresenteerd. De herziene kwaliteitsatlas is op 18 januari 2010 vastgesteld. De Kwaliteitsatlas Middelburg ging in 1998 nog uit van het realiseren van kwaliteit door groei. De gemeente realiseerde nieuwe gebieden met een hoger voorzieningenniveau. Inmiddels is deze gedachtegang veranderd en wil de gemeentekwaliteit (nog meer) vooropstellen. Mensen moeten graag in de gemeente Middelburg willen blijven wonen en werken.

De gemeente wil de komende jaren investeren in binnenstedelijke ontwikkelingen. Ook de provincie stuurt aan op ontwikkelingen binnen de bestaande kaders van verstedelijking. Voor Walcheren geldt dat 85% van de nieuwe woningen gerealiseerd moet worden in het stedelijk gebied van Vlissingen en Middelburg.

De woningbouwopgave voor de gemeenten Vlissingen en Middelburg samen wordt in de kwaliteitsatlas (nog) geraamd op 3.400 woningen. Gelet op de huidige omstandigheden en de Zeeuwse woondeal is dat aantal momenteel geraamd op

Betekenis voor onderhavig plan

Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Middelburg en betreft een herstructureringslocatie. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op het beleid. Het toevoegen van grondgebonden woningen verdraagt op deze manier bij aan het woningaanbod in de gemeente. De woningmarkt heeft na 2010 een behoorlijke verandering ondergaan, er zijn sinds die tijd tevens nieuwe woningmarktafspraken gemaakt en nadere onderzoeken uitgevoerd. Deze zijn in paragraaf 3.3 beschreven en is de opgave daaraan getoetst.

3.4.2 Middelburg: Middelpunt op de woningmarkt, Woonvisie 2023 -2027

De Woonvisie die op 10 november 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld heeft tot doel, richting te geven aan het realiseren van een kwalitatief goede woningvoorraad die aansluit op de vraag. Een actualisatie is vereist, gelet op alle trends en ontwikkelingen die zich op meerdere vlakken, waaronder de woningmarkt, voltrekken en op de gemeente afkomen. Voor onderhavige ontwikkeling is relevant, dat wordt geconcludeerd dat het aantal inwoners en huishoudens ondanks de vergrijzing groeit. Deze groei wordt met name ingegeven door de sterke toename aan 65-plussers.

De komende vijf jaar wordt een toename van circa 1.100 huishoudens verwacht. In de daaropvolgende jaren tot 2032 zal dit aantal nog verder oplopen naar circa +2.050 huishoudens met een totaal van circa 25.400 huishoudens in 2032. Ook na 2032 groeit – op basis van huishoudensprognoses van de provincie Zeeland – Middelburg nog door met een totale groei tussen 2022 en 2042 van 3.460 huishoudens (een groei van bijna 15% ten opzichte van 2022). De huishoudensgroei wordt veroorzaakt doordat het aantal gezinnen in 2042 hoger zal liggen dan nu en vooral door een sterke toename van het aantal alleenstaanden en stellen ouder dan 65 jaar. Verder blijft nieuwbouw mogelijk en blijft inbreiden voorrang genieten boven uitbreiden. Doel daarbij is om de woningbouwvoorraad van een kwaliteitsimpuls te voorzien.

Betekenis voor onderhavig plan

Voor de 5 woningen, waarvan 1 in het koop- en 4 in het verhuursegment is de behoefte aangetoond; deze vallen binnen de aantoonbare woningbouwbehoefte van de gemeente Middelburg voor de komende 10 jaar. Er zijn nog te weinig harde plannen om in de behoefte te kunnen voorzien. Hiermee is de kwantitatieve behoefte voldoende onderbouwd.

Verder wordt door de gemeente met betrekking tot het beleidsveld 'wonen' ingezet op het aanbieden van voldoende en kwalitatief goede huisvesting voor diverse doelgroepen, waarbij het aanbod – zowel nu als in de toekomst – moet aansluiten op de vraag. Door het realiseren van 5 grondgebonden woningen in binnenstedelijk gebied wordt bijgedragen aan het creëren van doorstroming op de woningmarkt, waar uitdrukkelijk behoefte aan bestaat én waardoor wooncarrière kan worden gemaakt. Daarnaast leidt de ontwikkeling tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het bebouwingslint. Hiermee sluit de ontwikkeling, niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief, naadloos op de meest recente woningmarktanalyse aan.

3.4.3 Ontwerp Omgevingsvisie 2050

De Ontwerp Omgevingsvisie 2050 gaat over de hoofdlijnen van de kwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving, de hoofdlijnen van de toekomstige ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming en het behoud van het grondgebied en andere zaken op belangrijke terreinen van de ruimtelijke leefomgeving. De Omgevingsvisie vervangt onder andere de Kwaliteitsatlas en heeft de hoofdlijnen zoals uitgewerkt in de Woonvisie overgenomen. De verwachting is dat de Omgevingsvisie begin 2024 zal worden vastgesteld.

Volgens de laatste prognose van de provincie Zeeland (2022) groeit Middelburg tot en met 2039 met 3.200 huishoudens (14% erbij ten opzichte van 2020). Oftewel er zijn per jaar ongeveer tweehonderd nieuwe woningen nodig. In de woondeal (februari 2023) tussen Zeeuwse gemeenten, provincie en Rijk is voor Middelburg afgesproken: minimaal 2.282 woningen voor de periode 2022- 2030. Kwalitatief ligt de grootste opgave op het gebied van nultredenwoningen, primair bedoeld voor de oudere doelgroep (65+).Daarnaast bestaat er een vraag naar huurwoningen boven de 'sociale' grens en naar betaalbare koopwoningen. Deze laatste kunnen ook beschikbaar komen op het moment dat doorstroom van ouderen naar een geschikte levensloopbestendige woning goed op gang komt.

In de visie worden drie leidende principes aangegeven:

  • 1. Gezonde stad;
  • 2. Compacte stad;
  • 3. Circulaire en groene stad.

Voor wat betreft het thema 'Wonen' wordt in eerste instantie gekeken naar binnenstedelijke herstructureringen en verdichtingen en daarmee geopteerd voor een compacte stad.

Betekenis voor onderhavig plan

De planontwikkeling sluit naadloos aan op de Ontwerp Omgevingsvisie 2050. Het plan omvat een 3 levensloopbestendige woningen, waarvan 1 in het koop- en 2 in het middeldure huursegment. De overige 2 middeldure huurwoningen zijn voor gezinnen bestemd. Door nu voor diverse doelgroepen te bouwen wordt een bijdragen geleverd aan de doorstroming op de woningmarkt, binnen bestaande stedelijk gebied, hetgeen daarmee geen onnodig ruimtebeslag met zich meebrengt.

3.4.4 Nota Ruimtelijke Kwaliteit

De Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 vervangt de Welstandsnota van de gemeente Middelburg. De ruimtelijke kwaliteit in de stad is op veel plaatsen al hoog, maar het optimaliseren van de bebouwde omgeving is noodzakelijk om tot een aantrekkelijke woon- en werkomgeving te komen en deze te behouden. Omdat de karakteristiek van de gebouwde omgeving in Middelburg niet overal hetzelfde is, is de stad in de Nota onderverdeeld in acht gebieden, zoals geïllustreerd in de overzichtskaart.

 

Betekenis voor onderhavig plan

Het plangebied ligt in het gebied dat in de nota Ruimtelijke Kwaliteit is aangeduid als gebied 1: 'Middelburgs profiel'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0006.png"

Figuur 6: uitsnede overzichtskaart deelgebieden, rode cirkel duidt indicatief de ligging van de projectlocatie aan. Bron: Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

De historisch gegroeide binnenstad met de oude toegangswegen, de oude dorpskernen en de nog overgebleven buitenplaatsen in het buitengebied vormen de identiteit van Middelburg. Het van oudsher verticale bouwen en het gebruik van historisch verantwoorde bouwmaterialen en kleuren zijn van groot belang voor het voortzetten van deze bouwtraditie. Doelstelling is het behoud van deze beeldkwaliteit voor een prettige en aantrekkelijke omgeving om te wonen, werken en recreëren. Om de kwaliteiten van dit gebied te behouden dan wel te versterken zijn in de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 enkele criteria opgesteld:

  • 1. Het bebouwingsbeeld van individuele gevels en de gevelwand worden in stand gehouden, zo mogelijk verbeterd;
  • 2. Bij verbouw is de vormgeving, gevelindeling en -geleding, maatvoering, materiaalgebruik, detaillering en karakter van het hoofdgebouw uitgangspunt;
  • 3. Aan- en uitbouwen en bijgebouwen houden rekening met de herkenbaarheid van de hoofdbebouwing en sluiten qua architectuur aan op de bestaande bouwmassa en materialisatie;
  • 4. De geleding en ritmiek van de gevel zijn verticaal gericht;
  • 5. Historische bouwdelen, zoals puien, muur- en voegwerk, kroonlijsten, kozijnen, ramen, deuren, glas, plinten, gevelstenen, penanten, borstweringen, speklagen, e.d. handhaven;
  • 6. Gevels worden opgetrokken uit baksteen in aardetinten in combinatie met natuursteen, afgewisseld met gepleisterde gevels;
  • 7. Daken worden afgedekt met leien of keramische gewelfde rode of blauwgrijs gesmoorde pannen;
  • 8. Kozijnen, ramen, deuren, gootlijsten, deurlijsten, kelderluiken etc. zijn van hout gemaakt;
  • 9. Kleuren volgens Kleurenbeleid/Flitstoets Schilderwerk.

Betekenis voor het plangebied

Door de transformatie van een bedrijfsmatige bestemming naar toekomstbestendige woonpercelen wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd. Zodra de ontwerpen voor de woningen nader zijn uitgewerkt worden deze ter goedkeuring aan het Walchers Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (WARK) voorgelegd.

3.4.5 Conclusie

Het mogelijk maken van het oprichten van 1 vrijstaande en 4 aaneengebouwde grondgebonden woningen op voormalige bedrijfsmatig bestemde percelen past binnen het provinciale beleid wat is gericht op bundeling, zorgvuldig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit. Verder heeft de gemeente de taak woningbouwmogelijkheden te bieden om zo te voldoen aan de woningbouwbehoefte van de bevolking, zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin. Met de ontwikkeling van het voorliggende woningbouwplan wordt aan deze taak invulling gegeven. Immers de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan, voldoet aan de actuele marktvraag en de woningbouwafspraken met de onderliggende huishoudensprognose; de ruimtelijke ontwikkeling past daarmee binnen de voor de regio en gemeente vastgestelde, recente woningbehoefteonderzoeken en sluit daarmee aan bij het gedachtegoed van de ladder. Hiermee is – naast de kwalitatieve behoefte – tevens de kwantitatieve behoefte voor de herontwikkeling afdoende aangetoond. Geconcludeerd wordt, dat het plan past binnen de genoemde beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuw plan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In dit hoofdstuk worden de verschillende voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

4.1.1 Wettelijk kader

Op grond van de Wet milieubeheer is het verplicht ten aanzien van plannen, gevallen, activiteiten en besluiten die (mogelijk) grote gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een procedure voor milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen. De m.e.r. is bedoeld om milieubelangen meer expliciet af te wegen bij het opstellen van plannen en het uitvoeren van projecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen 'm.e.r.-plichtige activiteiten' waarvoor een volledig milieueffectrapport moet worden opgesteld en 'm.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten' waarbij moet worden afgewogen of sprake kan zijn van significante negatieve gevolgen voor het milieu.

Het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer zijn per 7 juli 2017 gewijzigd. Gemeenten zijn thans verplicht om een expliciet besluit te nemen over het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport. Het besluit behoeft niet separaat te worden gepubliceerd, maar moet wel worden opgenomen in het besluitvormingsproces van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Om te bepalen of de ontwikkeling van de projectlocatie significante milieueffecten heeft, wordt in deze paragraaf een vormvrije m.e.r.-beoordeling, hierna nader te noemen 'informele m.e.r.-beoordeling' uitgevoerd. Immers, dit bestemmingsplan voorziet in een directe eindbestemming voor wat betreft de binnen het plangebied geplande ontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D 11.2 kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als:

'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsplan met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.- beoordelingsplichtig plan:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Het begrip stedelijke ontwikkeling is voorts niet gedefinieerd in het Besluit m.e.r. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt, dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsplan in de zin van het Besluit milieueffectrapportage, afhangt van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.

4.1.2 Onderzoek

In dit geval noopt dat tot de conclusie, dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. De redenen daarvoor zijn, dat het plan is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied, sprake is van een gedeeltelijke functiewijzing (de oprichting van 3 bedrijfswoningen is reeds toegestaan) én niet gepaard gaat met een significante uitbreiding van het bebouwde oppervlakte; eerder een afname. Nu de voorziene ontwikkeling geen stedelijk ontwikkelingsplan betreft, is het uitvoeren van een vormvrije m.e.r.-beoordeling niet vereist. Daarnaast blijkt uit onderstaande paragrafen en uitgevoerde onderzoeken, dat de voorgenomen ontwikkeling, gelet op het inzicht in de potentiële effecten (op basis van de beschikbare gegevens en uitgevoerde onderzoeken) alsmede de mate en omvang waarin deze zich (kunnen) voordoen, niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Meer concreet: er is geen sprake van significant negatieve effecten. Ook het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is daarmee niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

Gelet op de aard en omvang van het plangebied, de reeds toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden alsmede het inzicht in de potentiële (milieu)effecten (op basis van de beschikbare gegevens) én de mate en omvang waarin deze zich voordoen, kan de voorgenomen ontwikkeling niet worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot belangrijke c.q. significante nadelige effecten voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (m.e.r.), noch vormvrije m.e.r.- aanmeldnotitie is daardoor niet noodzakelijk. Daarmee zijn de milieu- en andere sectorale aspecten ten aanzien van de beoogde nieuwbouw op onderhavige percelen onderzocht en vormen deze geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.2 Geluid

4.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen (zoals scholen, woningen etc). De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woon- en leefomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij het college van Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

4.2.2 Onderzoek

Door Vliex is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, welke als Bijlage 1 aan deze toelichting is gehecht. Het plan is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Schotelweg. Daarnaast is het plangebied gelegen binnen de invloedssfeer van wegen waarvoor een 30 km/h regime geldt, zijnde een deel van de Schotelweg en de Noordweg. Formeel hebben deze wegen waarop een 30 km/uur regime van toepassing is, geen geluidzone volgens de Wgh en zijn de grenswaarden in de Wgh niet van toepassing. Echter, omdat het deel van de Schotelweg waar het 30 km/h regime van toepassing is geen zone heeft en de zone van het deel van de Schotelweg, waar het 60 km/h regime van toepassing is, een zone heeft van 250 m, betekent het bepaalde in het tweede lid van art. 75 Wgh dat de geluidbelasting van de gehele Schotelweg getoetst dient te worden aan de grenswaarden uit de Wgh.

Uit de resultaten blijkt, dat de geluidbelasting,

  • ten gevolge van de Schotelweg ter plaatse van de potentiële woningbouw aan de Schotelweg 2, 5, 10 (kadastraal bekend als nummer 8) en de percelen met kadastrale aanduiding nummers 2956, 2957, en 2247 (gedeeltelijk) ten hoogste 52 dB bedraagt;
  • ten gevolge van de Schotelweg ter plaatse van de potentiële woningbouw aan de Schotelweg 6 en 8 ten hoogste 51 dB bedraagt.

Hiermee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB overschreden, maar deze blijft voorts ruimschoots binnen de maximale ontheffingswaarde van 53 dB (buitenstedelijk) respectievelijk 63 dB (binnen stedelijk).

Omdat de voorkeursgrenswaarde door slechts één gezoneerde bron overschreden wordt, hoeft formeel geen onderzoek naar de effecten van de samenloop van de verschillende bronnen ingesteld te worden.

Omdat sprake is van een overschrijding van de voorkeurgrenswaarde is verder onderzocht of geluid beperkende maatregelen mogelijk zijn om te kunnen voldoen aan de voorkeurgrenswaarde.

Om de geluidbelasting te beperken:

  • kunnen de bestaande wegdekverhardingen (elementenverharding in keperverband) worden vervangen door een geluidreducerende wegdekverharding. Het toepassen van een geluidreducerende wegdekverharding dient echter over de gehele Schotelweg te worden aangebracht en daarvoor is medewerking van desbetreffende wegbeheerders vereist;
  • kan het snelheidsregime worden aangepast. Echter een juridische grondslag daartoe ontbreekt;
  • kunnen geluidsschermen worden geplaatst. Het plaatsen van deze schermen is effectief niet mogelijk en stuit op bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard;
  • kunnen vliesgevels worden aangebracht. Deze zijn echter mogelijk vanuit stedenbouwkundig opzicht en praktische overwegingen niet gewenst.;
  • kunnen de woningen op een grotere afstand tot de Schotelweg worden geprojecteerd. Dit stuit echter af op stedenbouwkundige overwegingen.
  • Het treffen van geluidbeperkende maatregelen stuit daarmee op overwegende bezwaren van verkeerskundige en financiële aard of zijn niet mogelijk (schermen).

Door de gemeente Middelburg is geluidbeleid vastgesteld (“Wet geluidhinder – Beleidsregel gemeente Middelburg, Het beleid t.a.v. de voorkeursgrenswaarde en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting”, d.d. 2009). Voor nieuwbouw als gevolg van een aanwezige weg zijn in het geluidbeleid (paragraaf 3.2.1) vijf voorwaarden opgenomen. Er moet ten minste aan één voorwaarde worden voldaan. De potentiële nieuwbouw voldoet aan 3 van de 5 voorwaarden. Zo is sprake van vervangende bebouwing, van inbreiding én er wordt voor gekozen een open plaats in het lint aan te vullen. Verder zullen alle woningen over één geluidluwe zijde beschikken.

Concreet betekent dit dat er voor de beoogde ontwikkeling een procedure voor een hogere grenswaarde in het kader van de vaststelling van onderhavig bestemmingplan dient te worden doorlopen. De hiervoor te volgen procedure is gelijktijdig met het ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gestart.

4.2.3 Conclusie

Voor de nieuwbouwwoningen met een geluidbelasting van 51 en 52 dB zullen hogere waarden worden aangevraagd. Het ontwerp besluit hogere waarden zal tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Derhalve staat het aspect geluid het bestemmingsplan niet in de weg.

4.3 Bodem

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

4.3.2 Onderzoek

Aangezien er sprake is van sloop en nieuwbouw is een verkennend bodemonderzoek voor het bouwplan noodzakelijk. Er is door ABO Milieuconsult een verkennend bodemonderzoek voor de ongenummerde percelen aan de Schotelweg uitgevoerd (ABO milieuconsult, zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek). De doelstelling van het onderzoek is inzicht te krijgen in de actuele milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem en de aanwezige erfverharding. Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek dient te worden vastgesteld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem een belemmering vormt voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de locatie. Uit het onderzoek blijkt, dat de aangetroffen overschrijdingen dusdanig gering zijn, dat aanvullend onderzoek niet is vereist. De gemeente heeft het onderzoek ontvangen, beoordeeld en akkoord bevonden. Verder is de strook grond gelegen achter Schotelweg 3, deel uitmakend van het plangebied, niet in het onderzoek meegenomen. Echter, gelet op het historisch (tuin)gebruik, vormt ter plaatse de bodem geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling; deze gronden kunnen als onverdacht worden aangemerkt.

Voor de percelen, plaatselijk bekend als Schotelweg 2, 6 en 8 heeft te gelden, dat na uitwerking van het ontwerp bij de vergunningaanvraag een verkennend bodemonderzoek moeten worden overlegd. Uit het verkennend bodemonderzoek moet blijken, of er aanwijzingen zijn dat de bodem niet geschikt (b)lijkt voor de beoogde woonfunctie. In dat geval is nader onderzoek vereist en dienen mogelijk aanvullende (sanerings)maatregelen te worden getroffen.

Voor alle percelen geldt, dat afhankelijk van de bestemming en toepassing bij afvoer van (potentieel herbruikbare) grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit zal worden gevraagd.

4.3.3 Conclusie

Met inachtneming van de conclusies uit de bodemonderzoek en bovenstaande overwegingen vormt het aspect bodemkwaliteit geen belemmering voor de planontwikkeling.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Wettelijk kader

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving voor het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen in de nabijheid van risicobronnen dienen te worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Twee begrippen staan in dit beleidsveld van de externe veiligheid centraal: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

 

Plaatsgebonden risico (PR)

Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, ten gevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden.

 

In het relevante beleid- en wetgevingskader geldt het PR met de risicocontour van de kans één op een miljoen per jaar (kans 10-6 per jaar) als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Vanwege de definiëring als grenswaarde kan hiervan niet worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten werkt deze norm slechts als een richtwaarde. Van een richtwaarde kan na een uitgebreide motivering eventueel worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de kans van één op de honderdduizend per jaar (kans 10-5 per jaar) als grenswaarde.

 

Kwetsbare objecten zijn gebouwen of verblijfsterreinen waar zich kwetsbare en/of grote groepen personen (kunnen) bevinden. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen of verblijfsterreinen waar dat doorgaans niet het geval is. Ook belangrijke infrastructuur, zoals een belangrijke verbindingsweg, kan als beperkt kwetsbaar object worden aangemerkt. Een limitatieve opsomming van (beperkt) kwetsbare objecten, wordt in de wetgeving niet gegeven. Het bevoegd gezag heeft daarom een zekere mate van beoordelingsvrijheid over wat zij in een specifieke situatie als kwetsbaar object beschouwt.

Groepsrisico (GR)

Het GR is de cumulatieve kans dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet genormeerd. Hiervoor geldt enkel een oriënterende waarde waarboven een afweging gemaakt moet worden over de aanvaardbaarheid van de risico's.

Het GR wordt enkel bepaald voor het invloedsgebied van een risicobron. Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het GR. Veelal wordt hiervoor het gebied gebruikt dat is gelegen binnen de 10-8-contour van het PR (het gebied dat wordt getroffen door een ongeval met een kans van één op honderd miljoen per jaar). Aangezien sommige ongevalscenario's ook bij (nog) kleinere ongevalkansen nog tot dodelijke slachtoffers kunnen leiden, wordt in die gevallen het gebied gebruikt waarbinnen nog 1% van de aanwezige personen kan komen te overlijden (de zogenaamde 1% letaliteitsgrens).

 

Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes

Per 1 april 2015 zijn de Wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. In de wet is het Basisnet juridisch verankerd. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hiermee wordt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) beoogd om duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten en de daarbij behorende maximale omvang van de risico's die dat transport mag veroorzaken.

 

Het Bevt vormt het toetsingskader voor ruimtelijke plannen voor het vervoer over de weg, het spoor en het water. Op basis van het Bevt gelden de volgende normen:

  • De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De ligging ervan is te vinden in de bijlagen bij de Regeling Basisnet;
  • Het groepsrisico dient berekend te worden voor de realisatie van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter van een route die is aangewezen in het Bevt. Daarbij geldt dat het groepsrisico berekend en (uitgebreid) verantwoord moet worden indien:
    • 1. het groepsrisico hoger is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde; of
    • 2. het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt; of
    • 3. de oriëntatiewaarde wordt overschreden;
  • Bij het mogelijk maken van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten in het plasbrandaandachtsgebied (PAG) gemotiveerd moet worden waarom deze objecten toelaatbaar zijn, gelet op de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen

Op het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is per 1 januari 2011 het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het Bevb bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat algemene voorschriften waaraan een exploitant van een buisleiding dient te voldoen. Het tweede deel bevat de instructieregels die bij het opstellen van een bestemmingsplan in acht moeten worden genomen. De contour van het PR met een kans van 10-6 per jaar geldt op grond van het Bevb als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het GR moet op grond van het Bevb worden bepaald voor ruimtelijke ontwikkelingen die zijn gelegen in het invloedsgebied van de betreffende buisleiding.

 

De Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) bevat een technische uitwerking van het Bevb. In artikel 2 van de Revb zijn onder andere aardgastransportleidingen met een diameter van 50 mm of meer en een werkdruk van 16 bar of meer aangewezen als leidingen waarop het Bevb van toepassing is.

 

4.4.2 Onderzoek

In en in de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkele (potentiële) risicobronnen. Het gaat om:

  • 1. De kerncentrale in Borssele;
  • 2. Verbrugge Zeeland Terminals;
  • 3. De N57.

Kerncentrale Borssele

Aan de Zeedijk 32 in Borssele is een kerncentrale gesitueerd, waar productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water plaatsvindt. De afstand van het plangebied tot de kerncentrale bedraagt ruim 10,5 kilometer. Voor de kerncentrale van Borssele zijn veiligheidsmaatregelen getroffen mocht zich onverhoopt een ongeval voordoen. Het gebied om de plaats van het ongeval is in drie zones ingedeeld; elke zone heeft een eigen maatregel. Dit betekent bijvoorbeeld voor de kerncentrale in Borssele: evacuatie tot op 5 kilometer van de kerncentrale; slikken van jodiumtabletten tot op 10 kilometer en schuilen tot op 20 kilometer. Omdat de afstand van het plangebied tot de kerncentrale meer dan 10 kilometer bedraagt, is het plangebied gelegen binnen de zone waarin schuilen wordt geadviseerd, mocht zich onverhoopt een ongeval voordoen. De kerncentrale vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

Verbrugge Zeeland Terminals

Het plangebied ligt op ca 7 km afstand van Verbrugge Zeeland Terminals. Het invloedsgebied van Verbrugge Zeeland Terminals reikt tot 7.937 meter. Voorliggend bestemmingsplan ligt daarmee binnen het invloedsgebied van de inrichting Verbrugge Zeeland Terminals.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico van Verbrugge ligt niet over het plangebied. Volgens de Revi is het invloedsgebied berekend door middel van een QRA. Uit de QRA blijkt dat bij de inrichting de PR 10-6 buiten de inrichtingsgrens ligt. De PR 10-6 reikt niet verder dan 600 meter.

Groepsrisico

Het invloedsgebied is berekend door middel van een QRA. Deze afstand is berekend voor de worst case (meest giftige stof, maximale hoeveelheid aanwezig en het weertype F1,5). Aangenomen kan worden dat mogelijke wijzigingen in de rand van het invloedsgebied (op een grotere afstand dan 1.500 meter) geen noemenswaardige veranderingen in het groepsrisico veroorzaken. In de Nota van Toelichting bij de Beleidsvisie Externe Veiligheid is door de provincie Zeeland aangesloten bij het beleid van de provincie Zuid-Holland. Hierin staat beschreven dat de populatie op grote afstand van de bron nauwelijks invloed heeft op de grootte van het groepsrisico. Het bevoegd gezag wordt geadviseerd om de Veiligheidsregio Zeeland in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over hulpverlening en zelfredzaamheid indien er sprake is van invloedsgebieden van risicobronnen die op een grotere afstand dan 1.500 meter aanwezig zijn en er binnen het plangebied nieuwe of bestaande objecten of functies van meer dan 250 personen bevinden. Het plangebied ligt op een veel grotere afstand dan 1.500 meter van bovengenoemd bedrijf. Deze ontwikkeling gelegen in een stedelijke reeds druk bewoonde woonomgeving, waarbij de gronden reeds voor bedrijfsmatige doeleinden zijn bestemd, zal in combinatie met de zodanig grote afstand tot de risicobron- niet zorgen voor een significante toename van het groepsrisico.

N57

Het plangebied ligt op circa 1,2 kilometer van de N57. Het plangebied is daarmee alleen binnen het invloedsgebied voor toxische stoffen is gelegen. Er is derhalve een beperkte groepsrisicoverantwoording voor een scenario met toxische stoffen vereist.

Plaatsgebonden risico

Uit de risicokaart blijkt dat dit een basisnet wegtraject is zonder PAG-indicatie. Het plaatsgebonden risicoplafond is vastgesteld op 0 meter en het groepsrisico plafond op 73 meter.

Groepsrisico

Een toxisch incident met giftige gassen treedt op wanneer als gevolg van een brand toxische dampen vrijkomen. De toxische stoffen worden meegevoerd door de wind. Wanneer als gevolg van een incident op de N57 toxische vloeistoffen in een korte tijd uit een tankwagen stromen, vormt deze een plas. Ook dan worden toxische dampen meegevoerd door de wind.

In principe speelt het bestrijdbaarheidsvraagstuk bij een toxisch scenario geen rol. De bestrijding van het incident vindt plaats bij de bron, op ruime afstand van het plangebied. De mogelijkheden voor slachtofferreductie worden bepaald op basis van de mogelijkheden om de vergiftiging te behandelen. Slachtofferreductie is ook mogelijk door snelle ontruiming/evacuatie. Het niet of korter blootstellen aan een toxische stof zal het aantal slachtoffers verminderen. Het beste advies voor zelfredzaamheid bij het vrijkomen van een toxische wolk als gevolg van een incident op de N57 is te schuilen, mits ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden (safehaven-principe). Indien een ruimte of gebouw niet als safe-haven kan worden ingericht, dient haaks op de wolk gevlucht te worden. Maatregelen die de zelfredzaamheid hierin verder kunnen vergroten zijn:

  • Risicocommunicatie om risicobewustzijn te vergroten;
  • Het opstellen van een bedrijfsnoodplan, met aandacht voor het toxisch scenario.
4.4.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor het bestemmingsplan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

4.5.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • 1. het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • 2. het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.5.2 Onderzoek

In de huidige situatie zijn de gronden van het plangebied bedrijfsmatig bestemd. Als gevolg van de planontwikkeling worden ter plaatse van deze bestemming nu woningen gerealiseerd. De ontwikkeling vindt verder plaats in een gebied met voornamelijk woningbouw.

Het plangebied grenst aan het buitengebied van de gemeente Middelburg. In de directe omgeving zijn enkele agrarische inrichtingen aanwezig die mogelijk hinder kunnen veroorzaken. Voor deze inrichtingen geldt, dat eventuele hinder veroorzaakt kan worden door de aspecten 'geur' en 'geluid'. De provinciale verordening schrijft voor dat de minimale afstand tussen nieuwe woonbebouwing en bestaande agrarische bedrijven 100 meter moet zijn, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat geen hinder optreedt voor de nieuwe woningen en de nieuwe woningen evenmin de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf beperken. Aangezien de meeste agrarische bouwvlakken en daarmee bedrijven op grotere afstand dan 100 meter van het plangebied zijn gelegen én het feit, dat op kortere afstand van deze agrarische bedrijven zich reeds burgerwoningen bevinden, leidt de beoogde planontwikkeling niet tot een belemmering voor de (bestaande) bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven.

Tot slot worden de direct aangrenzende gronden voornamelijk voor akkerbouw aangewend. Uit onderzoek blijkt, dat de veiligheidsafstand als gevolg van het bewerken van de akkerbouwgrondenbespuitingen met toxische stoffen en blootstelling hiervan op (nieuwe) woningen varieert van 5 tot >50 meter. De afstand is mede afhankelijk van de spuittechniek, de hoogte, het gebruikte gewasbeschermingsmiddel en de aanwezigheid van sloten en/of beplanting. Gelet op het feit, dat bij de bewerking van deze akkerbouwgronden reeds met de mogelijke aanwezigheid van bedrijfswoningen rekening dient te worden gehouden, reikt de veiligheidsafstand daarmee niet tot aan de voorziene woningen binnen dit deel van het plangebied. Verder zal, naast de woning, de invulling van het bijbehorende terrein integraal worden mee-ontworpen en daarmee dit aspect worden geborgd.

4.5.3 Conclusie

Milieuhinder vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een plan draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-plan is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.6.2 Onderzoek

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-plan kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In voorliggend plan worden er maximaal 5 grondgebonden woningen toegevoegd. Op basis van deze getallen kan gesteld worden, dat het plan niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is gelet op de kleinschaligheid daarvan aan te merken als een plan, dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig. Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).

4.7 Archeologie

4.7.1 Wettelijk kader

In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

De zorgplicht voor het archeologisch erfgoed was tot enige tijd geleden vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988, met een nadere uitwerking in de Wet op de Archeologische MonumentenZorg (Wamz) uit 2007. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden waarmee de Monumentenwet 1988 is vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. Het betreft:

  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten;
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie;
  • bescherming van stads- en dorpsgezichten.

Belangrijke uitgangspunten uit de Monumentenwet 1988, zoals de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem en het inpassen van archeologisch erfgoed in de ruimtelijke ordening en de financiering van onderzoek ('de verstoorder betaalt'), blijven dus onverminderd van kracht. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom is het voor het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig zijn, kunnen door middel van een dubbelbestemming voor archeologie door het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan werkzaamheden waarbij bodemingrepen plaatsvinden, dient dan in bepaalde gevallen nader archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

4.7.2 Onderzoek

Binnen het huidig plangebied geldt een verbod op het uitvoeren van (graaf)werkzaamheden die groter zijn dan 500 m2 én dieper reiken dan 0,40 m -mv. Naar verwachting wordt de bebouwde oppervlakte per kavel niet overschreden en is archeologisch onderzoek daarmee niet vereist. Dit laat onverlet, dat de dubbelbestemming op de gronden zal blijven rusten en daarmee de archeologische waarden blijven geborgd.

4.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor onderhavige planvorming. Verder blijven de archeologische waarden beschermd en behouden door het overnemen van de dubbelbestemming conform het vigerende bestemmingsplan.

4.8 Cultuurhistorie

4.8.1 Wettelijk kader

Per 1 juli 2011 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro per 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, lid 5 Bro) gewijzigd. Wat eerst alleen voor archeologie gold, geldt nu ook voor al het cultureel erfgoed. Voor een herziening van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Het is daarmee dus verplicht om de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie mee te nemen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

In lijn met de Erfgoedwet neemt de gemeente Middelburg in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen / kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.

4.8.2 Onderzoek

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Binnen het plangebied zijn geen bouwhistorische objecten aanwezig. Ook in de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig. Wel zijn de gronden van het plangebied, zowel op basis van de provinciale waardenkaart als het bestemmingsplan, aangewezen als beschermd stadsgezicht. Binnen het plangebied zijn echter geen monumenten of beeldbepalende panden aangewezen, waardoor er geen waarden (verdergaand) worden aangetast.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat, het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen. Verder blijven de cultuurhistorische waarden beschermd en behouden door het overnemen van de dubbelbestemming conform het vigerende bestemmingsplan.

4.9 Water

Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Doel van het watertoetsproces is dat waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig worden meegenomen bij ruimtelijke plannen of besluiten. Onderstaand is de watertoetstabel verwerkt ter ondersteuning van de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.

4.9.1 Wettelijk kader

Per 1 november 2003 is door een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht geworden. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.

Doel van het watertoetsproces is dat waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar en evenwichtig worden meegenomen bij ruimtelijke plannen of besluiten. Onderstaand is de watertoetstabel verwerkt ter ondersteuning van de onderbouwing van de wateraspecten in een ruimtelijk plan.

4.9.2 Onderzoek

Onderstaand is de watertoets opgenomen, rekening houdend met de gewijzigde bebouwingsoppervlakte.

Thema en water(beheer)doelstelling   Uitwerking  
Veiligheid waterkeringen
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.  
De ontwikkeling ligt niet binnen de keurzone van primaire of regionale waterkeringen. Omdat het bouwen van gebouwen buiten deze zones op grond van de Keur van het waterschap zonder meer is toegestaan, treedt geen strijdigheid met de beleidsregels van het waterschap op.  
Voorkomen overlast door oppervlaktewater 
Het plan biedt voldoende ruimte voor het
vasthouden, bergen en afvoeren van water.
Waarborgen van voldoende bouwpeil om
overstroming vanuit oppervlaktewater in
maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.  
Het totaal aan verharding binnen het plangebied bedraagt momenteel 1.997 m², waarvan 437 m² aan bebouwing en circa 1.560 m² aan geasfalteerd (opslag)terrein. In de nieuwe situatie neemt de verharding naar circa 550 m² af, waardoor het treffen van watercompenserende maatregelen niet is vereist.
 
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.  
Het huishoudelijk afvalwater van het plangebied wordt aangesloten op het gemeenteriool. Verder worden de hemelwaterafvoer en de vuilwaterafvoer gescheiden aangelegd. Het hemelwater wordt afgevoerd op het nabij gelegen oppervlaktewater (sloot aan de noordzijde langs de Schotelweg).  
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en -mogelijkheden.  
Er wordt geen grondwater onttrokken. Regenwater kan over het maaiveld worden afgevoerd naar omliggende oppervlaktewateren. De beoogde ontwikkeling is niet nadelig voor de watervoorziening. De ontwikkeling heeft derhalve geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit.

De beoogde bebouwing leidt niet tot het onttrekken van grondwater of het infiltreren van grondwater met als doel het later weer op te pompen. Verdroging is dan ook niet aan de orde.  
Grondwaterkwaliteit 
Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.  
Door het gebruik van duurzame niet uitlogende bouwmaterialen heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het plan veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor of door het oppervlaktewatersysteem of grondwaterbeschermingsgebieden in de omgeving.  
Oppervlaktewaterkwaliteit 
Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren.  
Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied of natuurgebied. De beoogde ontwikkeling heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. Door het gebruik van duurzame niet uitlogende bouwmaterialen wordt voorkomen dat het te infiltreren hemelwater de bodem en het grondwater verontreinigt. Ingrepen voortkomend uit dit plan tasten geen bodemlagen aan als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.  
Volksgezondheid 
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Er is zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie geen sprake van open water. Het aspect is derhalve niet relevant. Er worden geen water gerelateerde consequenties voor de volksgezondheid verwacht  
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra)
maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Het peilregiem van het plangebied is afgestemd op bebouwd gebied. Er is geen sprake van een peilverlaging en/of bodemdaling. Derhalve is deze problematiek niet aan de orde. Er wordt geen grondwater onttrokken en hemelwater wordt zoveel als mogelijk naar het omliggende oppervlaktewater teruggevoerd. Bodemdaling wordt dan ook niet verwacht.  
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
Het plangebied grenst niet aan natte natuurgebieden. Derhalve zijn er geen bijzondere maatregelen te treffen of beperkingen te verwachten  
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije
onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.  
Er liggen geen waterlopen binnen het plangebied en er worden geen nieuwe waterlopen voorzien. Derhalve is het aspect onderhoud van de waterlopen niet aan de orde.  
Andere belangen waterbeheer   Uitwerking  
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de
werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.  
N.v.t  
Wegen in beheer bij het waterschap
(alleen invullen voor zover van toepassing)
* in de bouwfase:
Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen?
*na realisatie: verkeersaantrekkende werking
Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer?
























na realisatie: bereikbaarheid
Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken.
Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd?





na realisatie: parkeren
Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd?

na realisatie: (ver)bouwen
Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd).  
Ja, transporten zullen naar verwachting plaatsvinden via de hoofdontsluitingsweg (Leliëndaalseweg) en de smalle Schotelweg. Omleiding van bouwverkeer via de Noordweg is geen logische optie, omdat dit onlogisch ver omrijden betekent, en daardoor moeilijk te handhaven valt. Ook is de inrichting van de Noordweg niet geschikt voor bouwverkeer. De Schotelweg zal niet worden afgesloten voor fietsers, omdat er geen aantrekkelijk alternatief voorhanden is, en moeilijk te handhaven valt. Een 'nulmeting' van de weg, bermen en bomen zal worden geadviseerd, maar niet verplicht gesteld aan de uitvoerende partij van de sloop en nieuwbouw. Ook zal in de Omgevingsvergunning de voorwaarde worden gesteld dat de vergunninghouder de redelijkerwijs mogelijke maatregelen moet nemen, teneinde te voorkomen dat de gemeente of derden als gevolg van de vergunning schade lijden. Er zal geen verzoek tot verplaatsing van de komgrens en overdracht van een deel van de Schotelweg bij het waterschap worden ingediend. Een wijziging daarvan is vanuit verkeerskundige overwegingen niet noodzakelijk. De huidige ontsluitingen worden namelijk niet gewijzigd en het grootste deel van het plangebied valt sowieso binnen de bebouwde kom.





Alle percelen worden voor zowel gemotoriseerd als langzaam verkeer via de Schotelweg ontsloten. Er worden in relatie tot het plan geen nieuwe (uit)wegen aangelegd. Verder zal gelet op de huidige bedrijfsmatige functie van de percelen in het plangebied, de verkeersgeneratie zowel in planologisch als feitelijk opzicht, in de nieuwe situatie afnemen.

Het parkeren zal op eigen terrein plaatsvinden.

Nee  

4.9.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van water. Het aspect water staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem in het plangebied

4.10 Flora en fauna

4.10.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Eén van de belangrijkste kaders voor gebiedsbescherming wordt sinds 1 januari 2017 gevormd door de Wet natuurbescherming. Deze wet regelt de bescherming van gebieden die als Natura

2000-gebied zijn aangewezen. Wanneer in of in de directe nabijheid van een dergelijk gebied een activiteit plaatsvindt die leidt tot nadelige gevolgen voor het natuurgebied, dan dient hiervoor een vergunning te worden aangevraagd.

Daarnaast bestaan gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur); die gebieden worden beschermd via het ruimtelijk ordeningsrecht (Barro en/of provinciale structuurvisies). Het NNN is in Zeeland uitgewerkt in het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

Ook het aspect 'soortbescherming' vindt sinds 1 januari 2017 zijn wettelijk kader in de Wet natuurbescherming; deze wet beschermt de in deze wet aangemerkte soorten planten en dieren, ongeacht waar die zich bevinden. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd en zijn de soorten onderverdeeld in twee groepen:

  • strikt beschermde soorten, volgend uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • alle overige beschermde soorten, waaronder die uit de Rode Lijst.

De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten.

In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Dit betreft de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.

4.10.2 Onderzoek

Quickscan flora en fauna

Door Econsultancy is op 8 juni 2023 een 'Quickscan flora en fauna uitgevoerd. In de onderstaande tekst wordt een samenvatting van de rapportage gegeven. In bijlage 3 is het gehele onderzoek opgenomen.

Soortenbescherming

De geplande ruimtelijke ontwikkelingen hebben alleen mogelijk een negatief effect op de huismussen, vleermuizen, de steenmarter, bunzing, wezel, en hermelijn. Omdat de aanwezigheid van deze soorten niet kon worden uitgesloten is geadviseerd om vervolgonderzoeken uit te voeren voor deze soorten om zo een overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Voor Schotelweg 5, hetgeen een gedeelte van het plangebied betreft (deelgebied C in de quickscan), is het nadere onderzoek reeds uitgevoerd (bijlage 4, Aanvullende notitie Schotelweg Middelburg). Geconcludeerd wordt, dat nu het gehele terrein is verhard, dit deel van het plangebied een ongeschikte biotoop is voor beschermde plantensoorten. Binnen het plangebied zijn eveneens geen sporen van zwaarder beschermde soorten zoogdieren geconstateerd met de daarbij behorende verstoring. Negatieve effecten op zwaarder beschermde zoogdieren zijn op voorhand uitgesloten. Het voorkomen van beschermde grondgebonden zoogdieren, vleermuizen en vogels wordt dan ook op voorhand uitgesloten vanwege het ontbreken van geschikt habitat. Voor de andere delen van het plangebied dient het nadere onderzoek voorafgaand aan de sloop en bouw te worden uitgevoerd. Teneinde dit (nadere) onderzoek te borgen is hiertoe in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Daarnaast worden de navolgende aanbevelingen gedaan:

  • tijdens de werkzaamheden dient te allen tijde de zorgplicht in acht te nemen. Dit houdt in dat er volgens normaal gebruik zorgvuldig gewerkt moet worden, waarbij indien mogelijk verstoring van fauna wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (maart tot half augustus) uit te voeren.
  • de potentiële vliegroutes en foerageergebieden van de vleermuizen kunnen behouden worden door zowel tijdens de aanleg- als gebruiksfase vleermuisvriendelijke verlichting te hanteren. Op deze manier wordt strooisellicht en hiermee verstoring van deze lichtgevoelige soortgroep voorkomen. Hierdoor zal de functionaliteit van het gebied behouden blijven tijdens en na de voorgenomen ingrepen.
  • Ten aanzien van de rugstreeppad wordt geadviseerd om tijdens de werkzaamheden een amfibieënscherm te plaatsen om kolonisatie te voorkomen. Een amfibieënscherm is een dicht scherm dat 50 cm boven de grond en 10 cm in de grond wordt geplaatst. Aansluitend aan het scherm worden ontsnappingsmogelijkheden gecreëerd voor de mogelijk binnen het scherm aanwezige algemene soorten. Deze ontsnappingsmogelijkheden zijn eenzijdig en bieden dus geen kans voor soorten om het gebied te betreden. Met deze maatregelen kan redelijkerwijs de aanwezigheid van een individu voorkomen worden.
  • Verder geldt voor de algemeen voorkomende soorten dat daarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Het actief doden van dieren is altijd verboden.

Gebiedsbescherming/Stikstofdepositie

De realisatie van dit plan zorgt voor de emissie van stikstof doordat de bouwactiviteiten verkeersbewegingen genereren en er (mobiele) werktuigen voorzien van verbrandingsmotoren op de bouwplaats in werking zijn. Na realisatie van dit plan zijn als emissiebronnen relevant:

  • de verkeersbewegingen die als gevolg van dit plan worden gegenereerd, en;
  • eventuele verbrandingsinstallaties die worden gebruikt om de woningen te verwarmen.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is gelegen ten noorden, op ongeveer 5,8 kilometer afstand en betreft het Veerse Meer. Op circa 6,9 km afstand ligt tevens het Natura 2000-gebied 'Westerschelde & Saeftinghe', op circa 7,2 km afstand het Natura 2000-gebied 'Manteling van Walcheren' en op circa 10,2 km afstand het Natura 2000-gebied 'Voordelta'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPNOWSCHWEG-VG01_0007.png"

Figuur 7: Ligging plangebied ten opzichte van de Natura2000 gebieden. Bron: Rapportage Econsultancy.

Gezien de afstand van de onderzoekslocatie ten opzichte van het Natura 2000 gebieden en de lokale aard van de geplande maatregelen, kan er van uit worden gegaan dat deze geen directe invloed hebben op het Natura 2000 gebieden. Bij ontwikkelingen nabij Natura 2000 gebieden dient er echter ook gekeken te worden naar externe effecten. Met behulp van de Aerius Calculator, welke als bijlage 5 aan deze onderbouwing is gehecht, is er berekend wat de stikstofdepositie van zowel de aanleg als de gebruiksfase is. Uit het resultaat van de berekening blijkt, dat geen sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarde (KDW) van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Hieruit wordt geconcludeerd, dat de beoogde ontwikkeling wordt uitgezonderd van de vergunningplicht.

De onderzoekslocatie ligt voorts niet binnen de begrenzing van het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ). Gelet op het feit dat het plangebied niet in de NNZ gebieden is gelegen en/of binnen de afwegingszone van 100 meter daarvan en door tussengelegen bebouwing daarvan wordt gescheiden, heeft de ontwikkeling daarop geen invloed.

4.10.3 Conclusie

Uit de resultaten van de quickscan blijkt, dat de locatiegeschikt is voor de bepaalde soortgroepen, waarbij tevens de te nemen vervolgstappen zijn aangegeven. Op basis van de quickscan dient voor de uitvoering door middel van nader onderzoek meer duidelijkheid te worden verkregen omtrent de aan- of afwezigheid van verblijfplaatsen van de beschermde soorten. Indien maatregelen moeten worden genomen dienen deze ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de provincie. Dit nadere onderzoek is voor Schotelweg 5 (deel C) reeds uitgevoerd en zijn beschermde soorten niet aangetroffen en is van een ontheffingsnoodzaak niet gebleken. Teneinde het (nadere) onderzoek voor de overige plandelen te borgen is, naast de wettelijke regeling, in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Geconcludeerd kan worden, dat het beschermingsregime van de Wet natuurbescherming, indien de juiste adequate maatregelen en vervolgstappen worden genomen, geen belemmering vormt voor de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Voldoende aannemelijk is, dat voor onderhavige planwijziging aan de Wet natuurbescherming kan worden voldaan. Bij de werkzaamheden zal te allen tijde de zorgplicht in acht worden genomen.

4.11 Ontplofbare oorlogsresten

Net als vele andere Nederlandse steden was Middelburg tijdens de Tweede Wereldoorlog (WOII) bezet door de Duitse overheersers en hierdoor het toneel van meerdere van grond- en luchtgevechten. Na de oorlog was sprake van een groot aantal op en in de (water)bodem aanwezige ontplofbare oorlogsresten (voorheen benoemd als conventionele explosieven of niet gesprongen explosieven). Denk hierbij aan verschoten munitie en raketten, achtergelaten munitievoorraden, mijnenvelden maar ook allerhande soorten munitie die tijdens het gebruik in de oorlog niet naar behoren hadden gefunctioneerd.

4.11.1 Onderzoek en conclusie

Op basis van de bodembelastingskaart ontplofbare oorlogsresten is gebleken, dat er geen indicaties zijn om de planlocatie af te bakenen als verwachtingsgebied voor wat betreft ontplofbare oorlogsresten. Tijdens de grondroerende werkzaamheden is het “protocol toevalstreffer ontplofbare oorlogsresten uit de 2e WO” van toepassing.

4.12 Duurzaamheid

In de Middelburgse Visie Milieu 2019-2025 geeft de gemeente per thema aan welke duurzame milieudoelen zij heeft voor de korte (tot 2025) en lange termijn (tot 2050). Het belangrijkste doel van de milieuvisie is om te komen tot een gezonde, duurzame samenleving en leefomgeving en een duurzame ontwikkeling van de gemeente. Daarbij moet kunnen worden voorzien in de behoeften van de huidige generaties, zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties te beperken om gezond en goed te kunnen leven. Enkele thema's die relevant zijn voor de voorliggende ontwikkeling zijn 'klimaat en energie', 'duurzaam gebouwde omgeving', 'emissies o.a. van geluid en stoffen' en 'duurzame mobiliteit'.

Het streven is om zoveel mogelijk duurzaam te ontwikkelen. Bij de uitwerking van het ontwerp is het streven dat wordt uitgegaan van het zoveel mogelijk toepassen van duurzaamheidsmaatregelen teneinde de woningen zo duurzaam mogelijk te ontwikkelen. Hieronder wordt onder meer verstaan het toepassen van hoogwaardige isolatie, het realiseren van een luchtdichte schil, het aanbrengen van warmtepompen en zonnepanelen op de daken alsmede het installeren van een warmte terugwinsysteem, waardoor er geen energie wordt verspild. Door het toepassen en realiseren van deze maatregelen wordt bij de woningen een EPC van 0 of lager, minder energieverbruik, minder CO2-uitstoot en 0-op-de-meter bereikt.

Middels de voorliggende ontwikkeling wordt kortom een bijdrage geleverd aan de doelen zoals beschreven in de Middelburgse Visie Milieu 2019-2025.

4.13 Kabels en leidingen

De hierna volgende leidingen zijn planologisch relevant, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer.1

  • a. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
  • b. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • c. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
  • d. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
  • e. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens en/of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.2

 

  • 1. 'Leidingen die deel uitmaken van een inrichting' zijn leidingen binnen de inrichtingsgrens die in beheer zijn van de drijver van de inrichting én leidingen die in beheer zijn van derden waarmee een product wordt geleverd aan de betreffende inrichting (Laatgenoemde leidingen hebben een zgn. functionele binding met de inrichting, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer).
  • 2. Onder zgn. 'leidingen voor andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten' worden in ieder geval leidingen verstaan voor transport van nafta, waterstof, koolstofdioxide, stikstof, zuurstof, ethyleen en propyleen.
4.13.1 Onderzoek en conclusie

In of nabij het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarvoor het nodig is de zone daarvan planologisch te regelen in het bestemmingsplan. Geconcludeerd kan worden dat het aspect kabels en leidingen geen belemmering vormt voor de onderhavige ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten wanneer de bouw daarvan planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, een wijziging van een bestemmingsplan of een projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betreft onder meer plannen voor de bouw van één of meer woningen en de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen. Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is.


Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is en er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld.

5.1.1 Beoordeling

Op grond van artikel 6.2.1 van het Bro is er sprake van een 'aangewezen bouwplan'. Derhalve dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Op 27 oktober 2017 heeft de gemeente Middelburg met de initiatiefnemer een overeenkomst gesloten die kwalificeert als een anterieure overeenkomst voor dit plan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het kostenverhaal waarbij deze kosten werden verdisconteerd in de prijs van een stuk grond welke initiatiefnemer heeft gekocht van de gemeente.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het onderhavige plan is verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Participatieporces

Voorafgaand aan de procedure heeft initiatiefnemer aan de direct omwonenden het plan getoond en toegelicht. De planvorming is positief ontvangen en heeft (tot op heden) niet tot bezwaren geleid, zodat er voldoende draagvlak voor de beoogde planvorming aanwezig is.

5.2.2 Vooroverleg en Zienswijzen

Artikel 3.1.1 van het Bro bepaalt dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan het bevoegde gezag overleg voert met betrokken instanties en overheden. In het kader van het vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan aan verschillende belanghebbende organisaties en overheden toegezonden.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 20 december 2023 op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening 6 weken voor eenieder in het kader van de zienswijzeprocedure ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging zijn geen zienswijze ontvangen.

Het ontwerpplan is op drie manieren beschikbaar gesteld:

  • digitaal via www.ruimtelijkeplannen.nl
  • digitaal via www.middelburg.nl
  • analoog bij de Vakbalie in het Stadskantoor te Middelburg.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de planregels is enerzijds zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van bestemmen als bedoeld met het handboek. Actuele inzichten ten aanzien van het handboek zijn mede betrokken bij het opstellen van de planregels.

 
Het geheel is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen (artikel 1) en de Wijze van meten (artikel 2). In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de planregels, behorende bij de verschillende bestemmingen, opgenomen (artikel 3 tot en met 7). Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn (artikel 8 tot en met 13). Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4 (artikel 14 en 15).

De planregels zijn opgedeeld in:

  • de bestemmingsomschrijving: waarvoor mogen de gebouwen en gronden worden gebruikt;
  • bouwregels: een beschrijving van de toelaatbare bouwwerken;
  • specifieke gebruiksregels: regels met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken;
  • het afwijken van de gebruiks- en/of bouwregels.

6.2 Bestemmingen

Hoofdstuk 1

Inleidende regels

De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. Vrijwel alle definities worden, soms met een enkele nuance, in het algemeen gehanteerd.

Artikel 2 Wijze van meten

De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze, waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.

Hoofdstuk 2

Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

Binnen deze bestemming is de bestaande nutsvoorziening gelegen aan de Schotelweg 2a conserverend bestemd.

Artikel 4 Tuin

Binnen deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegestaan. Binnen deze bestemming zijn erfafscheidingen mogelijk.

Artikel 5 Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor de huisvesting van personen in een woning en andere voorzieningen ten dienste van deze bestemming. Er is binnen de bestemming de oprichting van maximaal 5 grondgebonden woningen toegestaan, waarvan één vrijstaande en vier aangebouwde woningen met dien verstande, dat per bouwperceel de oprichting van één woning is toegestaan. Middels een bouwvlak is daarnaast aangegeven waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan. Tevens worden de goot- en bouwhoogte op de verbeelding aangegeven. In de specifieke gebruiksregels is opgenomen dat aan huis gebonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan.

Artikel 6 Waarde – Archeologie – 3

De dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie – 3' is mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. Er is bepaald, dat een omgevingsvergunning noodzakelijk is indien er werkzaamheden op onderhavige gronden verricht dienen te worden tot een bepaalde omvang en diepte.

Artikel 7 Waarde – beschermd Stadsgezicht

Het op de verbeelding aangegeven gebied wordt door een vergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden beschermd.

Hoofdstuk 3

Artikel 8 Antidubbeltelregel:

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 9 Algemene bouwregels:

Deze bepaling bevat algemene regels over ondergeschikte bouwdelen. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Daarnaast is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen. Daarnaast wordt verzekerd dat in voldoende parkeren op eigen terrein wordt voorzien.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat algemene regels over strijdig gebruik. Daarnaast wordt erin voorzien dat bij ingebruikname van de woningen in voldoende parkeren op eigen terrein wordt voorzien.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregel:

De gebiedsaanduiding 'overige zone – voorwaardelijke verplichting' wordt in deze bepaling geregeld. De voorwaardelijke verplichting kan ook bij iedere afzonderlijke bestemming worden geregeld, maar omdat een gebiedsaanduiding veelal meerdere bestemmingen en percelen treft, hoeft de aanduiding in een algemeen artikel slechts eenmalig te worden opgenomen. Door het opnemen van deze voorwaardelijke verplichting wordt extra geborgd voor de percelen waar het nader ecologisch onderzoek nog niet is uitgevoerd c.q. afgerond, dat voor de sloop en oprichting van gebouwen eerst (nader) ecologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Op basis van de wettelijke regeling is de verplichting tot het uitvoeren van een nader onderzoek al vastgelegd. Deze voorwaardelijke verplichting bevestigt dit nogmaals.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels:

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels:

Er is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Overigens geldt dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen. Het gaat in de meeste gevallen om de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Het criterium 'in verband met de werkelijke toestand van het terrein' is vooral aan de orde in situaties waarbij een terrein of gebied een geheel nieuwe inrichting krijgt en waarbij in het veld maar weinig aanknopingspunten zijn. Bij het uitzetten van het gebied blijkt dat de afmetingen niet exact gelijk zijn aan de coördinaten op tekening/in het digitale bestand en dat de situering van de nieuwe openbare wegen en de uitgeefbare percelen iets moet worden aangepast. Gezien de nauwkeurigheid van tegenwoordig, gaat het daarbij om centimeters in plaats van meters.

Artikel 14 Overige regels

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, geeft dit artikel aan dat dan gebruik gemaakt moet worden van de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4

Artikel 15 Overgangsrecht:

In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 16 Overgangs- en slotregels:

De slotregel geeft de naam van het plan aan.