Plan: | Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, wijzigingsplan Van Teylingenweg 198 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0632.WPTeylingenweg198-bVA1 |
Het perceel Van Teylingenweg 198 in Kamerik heeft de bestemming 'Agrarisch – landschappelijke waarden'. Het perceel omvat het bestaande bouwvlak. Op het perceel is een stal aanwezig gesitueerd aan de rand van het bouwvlak. Naast het bouwvlak ligt een waardevol landschapselement. De gronden van dit waardevol landschapselement hebben de bestemming 'Bos – Waardevol landschapselement'. De gemeente heeft een verzoek ontvangen om het bouwvlak aan te passen en de bestemmingsgrens van de bestemming 'Bos – Waardevol landschapselement' te wijzigen. Dit om voldoende ruimte te bieden voor uitbreiding van de bestaande melkveestal. Met dit wijzigingsplan wordt het agrarische bouwvlak en het bestemmingsvlak 'Bos – Waardevol landschapselement' overeenkomstig aangepast.
De initiatiefnemer heeft een grondgebonden veehouderijbedrijf. Momenteel wordt er samengewerkt in een maatschap met de broer van de initiatiefnemer. Op de planlocatie wordt het jongvee opgefokt en het droogvee gehuisvest. Het is de bedoeling het bedrijf als zelfstandig melkveehouderijbedrijf voort te zetten en de maatschap te beëindigen. In aanvang zullen er ongeveer 75 stuks melkvee met bijbehorend jongvee gehouden worden. Om deze aantal dieren te huisvesten en het dierwelzijn te optimaliseren is staluitbreiding noodzakelijk.
Vanwege woningen en caravans van derden rondom het bedrijf zijn de uitbreidingsmogelijkheden beperkt. In eerste instantie lijkt het verlengen van de stal de eerste mogelijkheid, maar dit geeft geen mogelijkheden voor een juiste indeling m.b.t. dierwelzijn en biedt ook geen ruimte voor een melkstal e.d.. De beste optie om de stal te vergroten is richting de noordzijde waar het waardevolle landschapselement gepositioneerd is. Bij het ontwerp van de stal is rekening gehouden met de noodzakelijke afstanden tot bestaande woningen en caravans.
De planlocatie is gelegen aan Van Teylingenweg 198 te Kamerik en ligt aan de noordkant van Kamerik in het landelijk gebied van Woerden. De locatie is kadastraal bekend onder gemeente Kamerik, sectie L, nummer 930. In de volgende figuur is de topografische ligging van de locatie weergegeven.
Uitsnede topografische kaart locatie.
Bron: PDOK viewer.
De locatie is gelegen in het landelijk gebied van gemeente Woerden. De omgeving van de locatie bestaat voornamelijk uit agrarisch polderlandschap. De verkavelingsstructuur betreft een strokenverkaveling met een relatief grootschalige opzet. De onderlinge kavels worden gescheiden door kavelsloten, weteringen en/of lijnen in het landschap.
In de nabije omgeving van de locatie zijn enkele agrarische bedrijven, een niet-agrarisch bedrijf en enkele burgerwoningen gelegen. Wat verder van de locatie zijn enkele burgerwoningen in een bebouwingslint gelegen.
Het voorliggende plan heeft als doel om voldoende ruimte te bieden voor:
De initiatiefnemer is voornemens op de locatie de grondgebonden melkrundveehouderij uit te breiden naar een omvang van ongeveer 75 melkkoeien met bijbehorend jongvee. Om de voorgenomen uitbreiding mogelijk te maken is uitbreiding van de huidige stalruimte noodzakelijk. De initiatiefnemer wenst derhalve de bestaande melkveestal uit te breiden.
Een deel van de voorgenomen staluitbreiding komt binnen een gebied te liggen dat is aangemerkt als een waardevol landschapselement. Dit gebied heeft de bestemming 'Bos - Waardevol landschapselement'. Om de gewenste uitbreiding mogelijk te maken is het noodzakelijk een deel van dit gebied te verplaatsen. Hierbij zal het deel van het waardevol landschapselement dat met de voorgenomen uitbreiding verloren zou gaan volledig worden gecompenseerd aangrenzend aan het huidige waardevol landschapselement.
Om de bouw van de gewenste stal mogelijk te maken is, naast verplaatsing van het waardevol landschapselement, vergroting van het bouwvlak noodzakelijk. Het huidige bouwvlak is ongeveer 0,92 hectare groot. Het is wenselijk het bouwvlak ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling te vergroten naar een omvang van ongeveer 1 hectare.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een situatietekening gemaakt met daarop de voorgenomen staluitbreiding en het te compenseren landschapselement. In de volgende figuur is een uitsnede van deze tekening opgenomen (niet op schaal) die de gewenste ontwikkeling weergeeft. De situatietekening maakt onderdeel uit van de milieutekening die voor het voorgenomen project is opgesteld. Voor de volledige milieutekening op schaal wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.
Uitsnede situatietekening met voorgenomen ontwikkeling.
Bron: DLV Advies.
Voor wat betreft de verplaatsing en compensatie van het waardevol landschappelijke element is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld waarop de gewenste verplaatsing en realisatie van extra landschappelijke elementen is weergegeven. Een uitsnede van deze tekening (niet op schaal) is in de volgende figuur weergegeven. Voor het volledige landschappelijke inrichtingsplan zoals door de landschapsdeskundige is opgesteld wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Uitsnede tekening landschappelijk inrichtingsplan.
Bron: Laneco Landschaps & Ecologisch Advies.
De plankaart (verbeelding) van het bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld wordt aangepast. Na deze herziening is het bouwvlak voor het perceel Van Teylingenweg 198 zodanig aangepast dat vergunning kan worden verleend voor de uitbreiding van de bestaande stal.
De herziening beperkt zich tot het vergroten van het agrarische bouwvlak en het aanpassen van de bestemmingsgrens van het naastgelegen 'Bos – Waardevol landschapselement' en de bestemming 'Water' ten behoeve van het aanleggen van extra water.
Op 13 maart 2012 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de SVIR maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.
Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten. Het Rijk wil de beperkte beschikbare middelen niet versnipperen. Het investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio’s rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Om nieuwe projecten van de grond te krijgen zoekt het Rijk samenwerking met marktpartijen en andere overheden.
Zo lang er geen sprake is van een nationaal belang zal het rijk de beoordeling en uitvoering van ontwikkelingen dus aan de provincies en gemeenten overlaten. De uitgangspunten uit de SVIR zijn juridisch verankerd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro is aangegeven welke gebieden, of projecten, van nationaal belang zijn en aanvullende toetsing behoeven.
Om te bepalen of sprake is van strijdigheid met de belangen uit de SVIR dient daarom verder getoetst te worden aan het Barro. Verdere toetsing aan ruimtelijke en milieutechnische belangen vindt plaats aan het provinciaal beleid.
Op 17 december 2011 is de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte gedeeltelijk in werking getreden. Deze nieuwe AMvB Ruimte heeft de eerdere ontwerp AMvB Ruimte 2009 vervangen. Juridisch wordt de AMvB Ruimte aangeduid als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is op 1 oktober 2012 geactualiseerd en is vanaf die datum geheel in werking getreden. Met de inwerkingtreding van het Barro naast het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is de juridische verankering van de uitgangspunten uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte compleet.
In het Barro zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is deels opgebouwd uit hoofdstukken afkomstig van de ontwerp AMvB Ruimte die eind 2009 is aangeboden en deels uit nieuwe onderwerpen. Per onderwerp worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Het besluit bepaalt tevens:
"Voor zover dit besluit strekt tot aanpassing van een bestemmingsplan dat van kracht is, stelt de
gemeenteraad uiterlijk binnen drie jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een
bestemmingsplan vast met inachtneming van dit besluit."
Volgens de toelichting bij dit artikel geldt als hoofdregel, dat de regels van het Barro alleen van toepassing zijn wanneer na inwerkingtreding van het Barro een nieuw bestemmingsplan voor het eerst nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt binnen de aangegeven projectgebieden. Alleen wanneer het Barro expliciet een aanpassing van bestemmingsplannen vergt, omdat een reeds bestaand bestemmingsplan binnen een of meerdere van de projectgebieden is gelegen, dan moet dat binnen drie jaar gebeuren.
Het Barro draagt bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte". Belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt.
Daar staat tegenover dat de regelgeving voor lagere overheden weer wat ingewikkelder is geworden. Gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakvlakken heeft met een of meerdere belangen van de projecten in het Barro, zullen nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een nieuwe, dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
In het Barro zijn de projecten van nationaal belang beschreven. Deze projecten zijn in beeld gebracht in de bij het Barro behorende kaarten. De locatie is niet in een van de aangewezen projectgebieden gelegen.
Hiermee zijn de bepalingen uit het Barro niet van toepassing op de planlocatie en is geen sprake van strijdigheid met de nationale belangen.
Ingevolgde artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de zogenaamde Ladder voor duurzame verstedelijking, dient de toelichting bij een bestemmingsplan, waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Een stedelijke ontwikkeling is als volgt gedefinieerd:
"ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."
Bij de voorgenomen ontwikkeling is, op basis van deze definitie, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Verdere toetsing aan de Ladder duurzame verstedelijking is daarmee niet vereist.
De provincie Utrecht heeft op 12 december 2016 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) vastgesteld. De structuurvisie bevat de visie van de provincie op het ruimtelijk beleid in hoofdlijnen en biedt de kaders voor de verdere beleidsontwikkelingen.
Het grondgebied van de provincie is opgedeeld in verschillende typen gebieden waarbij per (deel)gebied eigen beleidsuitgangspunten gelden. Zoals te zien in de volgende figuur is de locatie gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Westelijk Veenweidegebied'.
Het Westelijk veenweidegebied (in het Groene Hart) is overwegend open agrarische weidegebieden waarin de verschillende fasen van de ontginning helder leesbaar zijn, met patronen en structuren die door de eeuwen heen nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven. Grote delen ervan zijn daarom cultuurhistorisch waardevol.
Net zoals overal in het landelijk gebied van de provincie wordt ook hier gewoond en gewerkt. Toch stralen deze gebieden rust en ruimte uit. Ze lenen zich daarom vooral voor rustige vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen, kanoën en toervaren. Dankzij de openheid en hoge waterpeilen zijn delen van deze gebieden in trek bij weidevogels. De kracht voor de natuur ligt verder vooral besloten in de rijkdom aan water, moerasgebieden en natte graslanden. In het gebied liggen daarom belangrijke toekomstige natuurgebieden uit het Akkoord van Utrecht.
Er zijn twee belangrijke uitdagingen in de veenweidengebieden: het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van de melkveehouderij, inclusief schaalvergroting, en het substantieel afremmen van de bodemdaling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van schaalvergroting van een melkveehouderij. Dit past binnen de uitgangspunten van het veenweidegebied, mits de ontwikkeling de maatregelen tegen bodemdaling niet in de weg zal staan. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige invloed hebben op de bodemgesteldheid en/of de waterhuishouding. De ontwikkeling zal de maatregelen tegen bodemdaling daarmee niet in de weg staan.
De locatie is daarnaast gelegen in de cultuurhistorische hoofdstructuur waarbij het gebied waarin de locatie is gelegen is aangemerkt als 'Agrarisch cultuurlandschap'.
Het agrarisch cultuurlandschap ligt in het Groene Hart. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen, vindt de provincie het belangrijk dat cultuurhistorische waarden bij de planontwikkeling een rol spelen. Daarom verdienen de cultuurhistorische waarden van deze agrarische cultuurlandschappen aandacht in ruimtelijke plannen. Het gaat bijvoorbeeld om natuurontwikkeling, veranderende kernranden, functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen en percelen, en agrarische schaalvergroting.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in schaalvergroting van een agrarisch bedrijf. Daarbij wordt een landschappelijk waardevol element voor een deel verplaatst. Het landschapselement wordt daarbij geheel gecompenseerd. Hiermee wordt de historische waarde van het betreffende landschappelijke element niet geschaad.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskaders zoals zijn verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) van de provincie Utrecht.
Op 12 december 2016 heeft de provincie Utrecht, tegelijkertijd met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie, de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) vastgesteld. De verordening bevat een vertaling van het ruimtelijke beleidskader uit de structuurvisie naar concrete regels, waarmee de ruimtelijke beleidsvisie van de provincie juridisch is verankerd.
Ten aanzien van agrarische bedrijven gelden vanuit de verordening specifieke regels. Deze zijn afhankelijk van het gebied waarin een bedrijf is gelegen. De locatie is gelegen in een gebied dat is aangemerkt als 'Agrarische bedrijven'. Binnen dit gebied mogen agrarische bedrijven in feite groeien tot een omvang van maximaal 1,5 hectare. Grondgebonden agrarische bedrijven mogen in dit gebied, onder voorwaarden, groeien tot maximaal 2,5 hectare.
Het huidige bouwvlak is ongeveer 0,92 hectare groot. Bij de gewenste ontwikkeling zal het bouwvlak ter plaatse worden uitgebreid naar ongeveer 1 hectare. Het bouwvlak zal daarmee niet groter worden dan 1,5 hectare, wat past binnen de mogelijkheden uit de verordening. Als voorwaarde daarbij geldt dat gehouden dieren op niet meer dan één bouwlaag gehouden mogen worden. Dit is bij de gewenste ontwikkeling ook niet het geval, waarmee de gewenste omvang en uitbreiding past binnen het beleid uit de verordening.
De locatie is gelegen in de cultuurhistorische hoofdstructuur, nader gespecificeerd als een agrarisch cultuurlandschap. Het agrarisch cultuurlandschap is vervolgens weer onderverdeeld in verschillende deelgebieden. De locatie is gelegen in het deelgebied 'Kockengen-Kamerik-Zegveld'.
Het gebied Kockengen-Kamerik-Zegveld is een typisch twaalfde-eeuws cope-ontginningslandschap dat nog behoorlijk intact is. Het is een schoolvoorbeeld van onder centrale regie uitgevoerde, zeer regelmatige cope-ontginning en vormt (met het in Zuid-Holland doorlopende deel) het grootste aaneengesloten complex daarvan in Nederland. Het betreft een binnen Europa unieke veenontginning, met vaste dieptematen, een regelmatig patroon van (veelal verbrede) sloten en een ritme van (dwars)kaden en boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Zowel enkelzijdige als dubbelzijdige linten komen voor, met een veelal half open karakter. Er worden drie deelgebieden onderscheiden: het schaakbordpatroon van zeer regelmatige ontginningsblokken rond Kockengen (cope), de waaiervormige verkaveling van Zegveld (opstrek) en het gebied rond Kamerik met ten opzichte van de ontginningsbasis verschoven boerderijlinten.
De locatie is daarnaast gelegen in het Groene Hart. Voor het landschap Groene Hart wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden.
Van belang is dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied. De voorgenomen wijziging is beperkt van omvang, er komen na wijziging geen gebouwen en geen opslag buiten het bouwvlak te liggen. De bebouwing wordt weliswaar in de breedte uitgebreid maar daar staat tegenover dat het waardevol landschapselement wordt verplaatst. In de bestaande situatie is al sprake van een zekere clustering van bebouwing waardoor de openheid en het karakteristiek verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast. Daarmee zal geen sprake zijn van aantasting van cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels zoals zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) van de provincie Utrecht.
Op 19 september 2016 heeft de provincie Utrecht de Landschapsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In deze verordening gelden aanvullende bepalingen met betrekking tot wijzigingen aan het landschap. Daarbij zijn voor bepaalde ontwikkelingen in bepaalde gebieden ontheffingen of aanvullende vergunningen nodig.
In de verordening zijn aanvullende bepalingen opgenomen voor kleinschalige landschappelijke elementen. Deze bepalingen hebben echter uitsluitend betrekking op gebieden die specifiek als kleinschalige landschappelijke elementen zijn aangemerkt. Het voor een deel te verplaatsen landschapselement is niet als zodanig aangemerkt, waarmee bij de voorgenomen ontwikkeling geen aanvullende bepalingen van toepassing zijn ten aanzien van kleinschalige landschappelijke elementen.
Verder gelden aanvullende bepalingen voor het dempen van waardevolle sloten. Voor het dempen van waardevolle sloten is een ontheffing en/of een aanvullende vergunning nodig. Deze bepalingen zijn echter niet van toepassing voor werkzaamheden binnen een bouwvlak. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van werkzaamheden binnen een agrarisch bouwvlak, waarmee de aanvullende bepalingen niet van toepassing zijn op de voorgenomen ontwikkeling.
Hiermee kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de bepalingen zoals zijn opgenomen in de Landschapsverordening provincie Utrecht van de provincie Utrecht.
De gemeente Woerden heeft in juli 2009 de Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030 vastgesteld. In 2013 heeft de gemeenteraad besloten de structuurvisie op een aantal punten aan te passen. De belangrijkste wijzigingen sinds het vaststellen van de structuurvisie in 2009 vloeien voort uit het motto van de huidige gemeenteraad. Dit motto luidt: slanke overheid, sterke samenleving.
De structuurvisie bevat het ruimtelijk beleid van de gemeente op hoofdlijnen. De structuurvisie is niet juridisch bindend, maar biedt het ruimtelijk kader bij het opstellen van bestemmingsplannen, waarin de beleidsuitgangspunten worden vastgelegd.
Vanuit de visie is de locatie gelegen in een agrarisch gebied. Het veenweidegebied biedt veel ruimte aan de agrarische sector. Middels het bestemmingsplan landelijk gebied zijn de mogelijkheden voor een duurzaam agrarisch gebruik van het buitengebied gewaarborgd.
Zoals nader omschreven in de paragraaf "Geldend bestemmingsplan" (paragraaf 3.3.2) wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de voorwaarden uit het bestemmingsplan, waarmee sprake is van een duurzaam agrarisch gebruik.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten uit de Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030 van gemeente Woerden.
Het bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld is op 3 juli 2008 door de raad van de gemeente Woerden vastgesteld. Gedeputeerde staten (GS) van de provincie Utrecht hebben het plan op 3 maart 2009 (nr.2008int237734) op hoofdlijnen goedgekeurd.
Zoals te zien in de volgende afbeelding is de locatie gelegen in een gebied met de bestemming 'Agrarisch - Landschappelijke waarden' met de nadere aanduiding 'openheid en karakteristiek verkavelingspatroon'. Ter plaatse zijn eveneens de aanduidingen 'bouwvlak', 'cultuurhistorisch waardevol bijgebouw' en 'karakteristiek hoofdgebouw' van toepassing. Over een deel van de locatie is de bestemming 'Bos - Waardevol landschapselement' van toepassing.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan.
Bron: Gemeente Woerden.
In artikel 32.7 van het geldende bestemmingsplan is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze luidt als volgt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd binnen de volgende grenzen het plan te wijzigen indien en voorzover dringende redenen, die na het ter inzage leggen van het plan te hunner kennis zijn gekomen, hiertoe aanleiding geven en voorzover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt:
Het gestelde onder b en c is bij de voorgenomen ontwikkeling niet van toepassing. Het gestelde onder a kan, onder voorwaarde dat er sprake is van dringende redenen die na het ter inzage leggen van het geldende bestemmingsplan ter kennis zijn gekomen en voorzover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet wordt geschaad, worden toegepast.
Tegelijk met de aanvraag voor het wijzigen van de plankaart is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen (uitbreiden) van een stal. De uitbreiding is noodzakelijk voor een doelmatig gebruik van de agrarische gronden in het gebied. Het waardevol landschapselement wordt deels verplaatst en behoud zijn huidige oppervlakte. Het bouwvlak (agrarische bestemming) wordt met ongeveer 8,3 % uitgebreid (van ongeveer 0,92 hectare naar ongeveer 1 hectare). Dit is minder dan 10%. Aan de gestelde voorwaarden wordt daarmee voldaan.
Voor het vergroten van een bouwvlak bij een agrarisch bedrijf is in artikel 3.6.1 van het geldende bestemmingsplan eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze luidt als volgt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 33, 34, 35, 36 en 37, het plan zodanig te wijzigen, dat de op de plankaart op de gronden als bedoeld in lid 3.1, aangegeven grens van een bouwvlak elders op die gronden wordt aangegeven, mits:
Het wijzigen geschiedt volgens de volgende regels:
Punten a en b zijn reeds onderbouwd bij de toetsing aan de algemene wijzigingsbevoegdheid. Ook aan de andere voorwaarden wordt voldaan. De wijziging is beperkt van omvang, er komen geen gebouwen en geen opslag buiten het bouwvlak te liggen. De bebouwing wordt weliswaar in de breedte uitgebreid maar daar staat tegenover dat het waardevol landschapselement wordt verplaatst. In de bestaande situatie is al sprake van een zekere clustering van bebouwing waardoor de openheid en het karakteristiek verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast. Ten behoeve van dit plan en de gewenste verplaatsing van het landschapselement is advies ingewonnen bij de Ervenconsulent Utrecht. Dit advies is als bijlage 3 bij dit plan opgenomen. Hiermee kan aan de voorwaarden voor vergroting van het bouwvlak worden voldaan.
In artikel 9.4.1 is voor verplaatsing van een gebied met de bestemming 'Bos - Waardevol landschapselement' eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze luidt als volgt:
"Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de locatie van het Waardevolle Landschapselement te
wijzigen, mits er ter compensatie een even groot Waardevol Landschapselement wordt ingericht na
advies van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige, ingeval ze advies nodig achten."
De omvang van de bestemming 'Bos - Waardevol landschapselement' blijft ongewijzigd. Hiervoor is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld.
Het landschappelijk inrichtingsplan is als bijlage 2 bij dit plan opgenomen.
De commissie Ruimtelijke kwaliteit en erfgoed is om advies gevraagd en de eigenaar van het perceel is gevraagd om naar de erfinrichting van het perceel te kijken. Tevens is advies ingewonnen bij de Ervenconsulent Utrecht. Voor dit advies wordt verwezen naar bijlage 3 van dit plan.
Hiermee wordt aan de voorwaarden voor het wijzigen van de locatie van het waardevolle landschapselement voldaan.
Gezien het voorgaande kan aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden uit het geldende bestemmingsplan worden voldaan.
Op 24 mei 2017 heeft de gemeente Woerden het bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeernormen Woerden" vastgesteld. In dit bestemmingsplan is bepaald dat sprake is van strijdig gebruik met het bestemmingsplan wanneer niet aan de parkeernormen zoals zijn opgenomen in de "Nota parkeernormen gemeente Woerden", zoals vastgesteld op 2 september 2014, wordt voldaan.
In de Nota Parkeernormen van gemeente Woerden zijn per gebied en per ontwikkeling parkeernormen vastgelegd. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient aan deze parkeernormen te worden voldaan.
Een bouwplan moet worden getoetst aan de parkeernormen wanneer er sprake is van een vergunningplichtige nieuw- of verbouwontwikkeling en/of wanneer er sprake is van wijziging van het gebruik.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van een nieuw- of verbouwontwikkeling met een vergunningplicht, waarmee moet worden getoetst aan de parkeernormen. Leidraad hierbij is dat op eigen terrein moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Als er redelijkerwijs op eigen terrein niet aan de parkeereis kan worden voldaan dan kan een beroep gedaan worden op de aanwezige beschikbare openbare parkeerruimte. In dat geval dient onafhankelijk onderzoek uit te wijzen dat de parkeerdruk in de directe omgeving op het maatgevende moment in de week onder de 85% bezettingsgraad zal blijven, inclusief de nieuwe ontwikkeling. De kosten van een dergelijk onderzoek komen in dat geval voor rekening van de vergunningaanvrager.
De locatie is gelegen in een gebied dat in de Nota Parkeernormen is aangemerkt als 'Buitengebied'. Dit betreft een niet-stedelijk gebied. Een grondgebonden agrarische melkrundveehouderij is aan te merken als een arbeidsextensief en bezoekersextensief bedrijf. De initiatiefnemer voert zelf de bedrijfsvoering uit, waarmee er relatief weinig medewerkers zijn en er zijn relatief weinig bezoekers. Voor dergelijke bedrijven geldt in het buitengebied een parkeernorm van 1,1 parkeerplaats per 100 m² bruto bedrijfsvloeroppervlak.
Na de gewenste uitbreiding zal ongeveer 1.600 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig zijn. Het bruto bedrijfsvloeroppervlak bedraagt daarmee ongeveer 1.600 m². Per 100 m² is 1,1 parkeerplaats nodig. Dit betekent dat voor 1.600 m² minimaal 18 parkeerplaatsen nodig zijn.
Op eigen terrein is, zoals te zien op de luchtfoto in de volgende afbeelding, voldoende verharding en ruimte aanwezig voor meer dan 18 auto's om te parkeren. Ook voor eventueel vrachtverkeer is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig om te kunnen parkeren. Hiermee wordt aan de parkeernorm voldaan.
Luchtfoto locatie.
Bron: PDOK Viewer.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan hetgeen is gesteld in het bestemmingsplan "Parapluherziening Parkeernormen Woerden" en de Nota Parkeernormen gemeente Woerden van de gemeente Woerden.
Op 4 februari 2011 heeft de gemeente Woerden het Landschapsontwikkelingsplan Woerden vastgesteld, waarin het beleid ten aanzien van de bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen is opgenomen.
Het LOP is een aanvullend instrument op de bestaande beleidsstukken dat zich onderscheidt door het samengaan van kwaliteit en vitaliteit en uitvoeringsgerichte benadering. Het LOP vormt, als aanvulling daarop, het kwalitatieve toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Het maakt daarbij niet uit of deze ontwikkelingen voortkomen uit initiatieven van andere overheden, de gemeente zelf of van partijen en organisaties uit het gebied; het LOP is altijd het kwalitatieve toetsingskader. Voor alle partijen kan het LOP ook functioneren als inspiratiebron voor het behalen van ruimtelijke kwaliteit.
Het LOP, inclusief uitvoeringsprogramma, kijkt tot circa 10 jaar na vaststelling. Het LOP gaat over het buitengebied van gemeente Woerden en spreekt zich, waar nodig, ook uit over randen van kernen en doorgaande landschapsstructuren.
De locatie is gelegen in het Groene Hart. Omdat het Groene Hart een belangrijk en uniek Nationaal Landschap is, zijn er diverse projecten ter bescherming en verbetering. Voor de gemeente liggen hier opgaven en kansen, zoals ontwikkelingen voor natuur, bescherming van de openheid, verbetering van de stad-landrecreatie en het tegengaan van de bodemdaling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van verplaatsing van een deel van een waardevol landschapselement en vergroting van het agrarisch bouwvlak om een voorgenomen staluitbreiding mogelijk te maken. Bij de verplaatsing van het waardevol landschapselement zal het te verplaatsen deel geheel worden gecompenseerd. Daarbij wordt de locatie dusdanig ingepast dat het ruimtelijk kwaliteitsbeeld behouden blijft en/of wordt versterkt. Hiermee draagt de ontwikkeling bij aan de ruimtelijke kwaliteit en het beschermen van het groen en de natuur in de omgeving.
Gezien het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitgangspunten zoals zijn verwoord in het Landschapsontwikkelingsplan Woerden van de gemeente Woerden.
Op 16 mei 2017 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Uit dit besluit blijkt dat toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst uit de bijlage van het besluit ontoereikend is om de vraag te beantwoorden of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld. Deze handreiking geeft aan hoe moet worden vastgesteld of een activiteit, met een omvang onder de drempelwaarde, toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst uit de bijlage van het besluit en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.
Uit deze toets kan een van twee onderstaande conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. Die toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EU-richtlijn milieubeoordeling projecten.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in uitbreiding van een melkrundveehouderij naar een totale omvang van 75 melkkoeien met bijbehorend jongvee. Vanuit de D-lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage geldt een drempelwaarde voor een toename met 350 melkkoeien en/of jongvee.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. De bijlage maakt onderscheid in de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.
De voorgenomen ontwikkeling betreft een project van geringe omvang. Het aantal te houden dieren zal de drempelwaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplichtige omvang niet overschrijden. Er zijn geen andere projecten in de omgeving bekend die leiden tot cumulatieve effecten.
Er is binnen het project slechts gering sprake van gebruik van natuurlijke hulpbronnen. De productie van afvalstoffen beperkt zich tot een geringe hoeveelheid mest en/of reststoffen. Onevenredige verontreiniging en hinder is, gelet op de geringe bedrijfsomvang, ook niet te verwachten. Er worden enkel reguliere stoffen en technologieën gebruikt. Gelet hierop is er geen verhoogd risico op ongevallen.
De locatie is niet gelegen in een gebied dat, gelet op de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde kwetsbaar is voor een nieuwe kleinschalige invulling van een bestaand erf. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.5), de paragraaf "Landschap en cultuurhistorie" (paragraaf 4.2) en de paragraaf "Archeologie" (paragraaf 4.3), geen natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of archeologische waarden worden geschaad.
De potentiële effecten van de voorgenomen ontwikkeling zijn zeer gering en lokaal. Zoals nader aangetoond in de paragrafen "Bodem" (paragraaf 4.4), "Milieuzonering" (paragraaf 4.6), "Geluid" (paragraaf 4.7), "Geur" (paragraaf 4.8), "Luchtkwaliteit" (paragraaf 4.9), "Externe veiligheid" (paragraaf 4.10) en "Water" (paragraaf 4.11) is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van een onevenredige hinder op het gebied van milieu. Daarnaast is, zoals nader aangetoond in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.5) geen sprake van aantasting van natuurlijke en landschappelijke waarden.
Een uitzondering hierop vormt de toename van ammoniakemissie uit de dierverblijven en ammoniakdepositie op beschermde natuurgebieden in de omgeving. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige effecten op beschermde natuurgebieden tot gevolg hebben. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf "Ecologie" (paragraaf 4.5).
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de ontwikkeling die met dit project wordt mogelijk gemaakt in voldoende mate is afgewogen en geen nadelige effecten zijn te verwachten, waarmee de voorgenomen ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Het is van belang dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet ten koste gaan van de in een gebied aanwezige waarden op het gebied van landschap en/of cultuurhistorie. De kernkwaliteiten en waarden van het landschap en eventueel voorkomende cultuurhistorische waarden moeten daarom met een nieuwe ontwikkeling worden gerespecteerd en/of worden versterkt.
De locatie is gelegen in nationaal landschap het Groene Hart. Vanwege de historisch kenmerkende gebouwen, structuren, bebouwingslinten, landschappen en verkavelingspatronen, vind de provincie het belangrijk dat cultuurhistorische waarden bij de planontwikkeling een rol spelen. Daarom verdienen de cultuurhistorische waarden van deze agrarische cultuurlandschappen aandacht in ruimtelijke plannen. Het gaat bijvoorbeeld om natuurontwikkeling, veranderende kernranden, functieverandering van vrijkomende agrarische gebouwen en percelen, en agrarische schaalvergroting.
Voor het landschap Groene Hart is het van belang de volgende kernkwaliteiten te behouden:
Bij ontwikkelingen in het landschap van het Groene Hart staat het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap centraal. Daarbij dienen de kernkwaliteiten gerespecteerd en benut te worden om de contrasten tussen de verschillende typen landschap te behouden.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in schaalvergroting van een agrarisch bedrijf. Daarbij wordt een landschappelijk waardevol element voor een deel verplaatst. Ter compensatie van de verplaatsing van het landschappelijk waardevol element wordt extra natuur en water aangelegd. Dit versterkt de historische waarde van het betreffende landschappelijke element. Daarmee wordt bijgedragen aan de cultuurhistorische waarde van het landschap, alsmede aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
De verplaatsing van het waardevol landschappelijk element en de realisatie van het extra water en de extra natuur is nader uitgewerkt in het voor dit plan opgestelde landschappelijke inrichtingsplan, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 2 van dit plan.
Daarnaast is voorgenomen wijziging is beperkt van omvang, er komen na wijziging geen gebouwen en geen opslag buiten het bouwvlak te liggen. In de bestaande situatie is al sprake van een zekere clustering van bebouwing waardoor de openheid en het karakteristiek verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast. Daarmee zal geen sprake zijn van aantasting van cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het landschap het Groene Hart.
De locatie is gelegen in een veenweidegebied. Het Westelijk veenweidegebied is overwegend open agrarische weidegebieden waarin de verschillende fasen van de ontginning helder leesbaar zijn, met patronen en structuren die door de eeuwen heen nagenoeg ongewijzigd zijn gebleven. Grote delen ervan zijn daarom cultuurhistorisch waardevol.
Net zoals overal in het landelijk gebied wordt ook in het veenweidegebied gewoond en gewerkt. Toch stralen de veenweidegebieden rust en ruimte uit. Ze lenen zich daarom vooral voor rustige vormen van recreatie, zoals wandelen, fietsen, kanoën en toervaren. Dankzij de openheid en hoge waterpeilen zijn delen van deze gebieden in trek bij weidevogels. De kracht voor de natuur ligt verder vooral besloten in de rijkdom aan water, moerasgebieden en natte graslanden. In het gebied liggen daarom belangrijke toekomstige natuurgebieden.
Er zijn twee belangrijke uitdagingen in de veenweidengebieden: het bieden van ruimte voor de ontwikkeling van de melkveehouderij, inclusief schaalvergroting, en het substantieel afremmen van de bodemdaling.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van schaalvergroting van een melkveehouderij. Dit past binnen de uitgangspunten van het veenweidegebied, mits de ontwikkeling de maatregelen tegen bodemdaling niet in de weg zal staan. De voorgenomen ontwikkeling zal geen nadelige invloed hebben op de bodemgesteldheid en/of de waterhuishouding. De ontwikkeling zal de maatregelen tegen bodemdaling daarmee niet in de weg staan.
De voorgenomen wijziging is daarnaast relatief kleinschalig van aard en zal geen ingrijpende gevolgen hebben op de structuur van het landschap. Er zal met de voorgenomen ontwikkeling dan ook geen sprake zijn van een onevenredige aantasting van het veenweidegebied.
De locatie is gelegen in de cultuurhistorische hoofdstructuur in een gebied dat is aangemerkt als agrarisch cultuurlandschap. Het agrarisch cultuurlandschap is vervolgens weer onderverdeeld in verschillende deelgebieden. De locatie is gelegen in het deelgebied 'Kockengen-Kamerik-Zegveld'.
Het gebied Kockengen-Kamerik-Zegveld is een typisch twaalfde-eeuws cope-ontginningslandschap dat nog behoorlijk intact is. Het is een schoolvoorbeeld van onder centrale regie uitgevoerde, zeer regelmatige cope-ontginning en vormt (met het in Zuid-Holland doorlopende deel) het grootste aaneengesloten complex daarvan in Nederland. Het betreft een binnen Europa unieke veenontginning, met vaste dieptematen, een regelmatig patroon van (veelal verbrede) sloten en een ritme van (dwars)kaden en boerderijlinten met oriëntatie op de ontginningsbasis. Zowel enkelzijdige als dubbelzijdige linten komen voor, met een veelal half open karakter. Er worden drie deelgebieden onderscheiden: het schaakbordpatroon van zeer regelmatige ontginningsblokken rond Kockengen (cope), de waaiervormige verkaveling van Zegveld (opstrek) en het gebied rond Kamerik met ten opzichte van de ontginningsbasis verschoven boerderijlinten.
Van belang is dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het gebied. De voorgenomen wijziging is beperkt van omvang, er komen na wijziging geen gebouwen en geen opslag buiten het bouwvlak te liggen. In de bestaande situatie is al sprake van een zekere clustering van bebouwing waardoor de openheid en het karakteristiek verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast. Daarmee zal geen sprake zijn van aantasting van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het agrarisch cultuurlandschap zal met de voorgenomen ontwikkeling derhalve niet onevenredig worden aangetast.
Aangrenzend aan het bouwvlak van de locatie is een waardevol landschappelijk element bestaande uit natuur en water gelegen. De gewenste uitbreiding van de stal zal voor een deel in dit waardevol landschappelijk element komen te liggen. Om verlies van areaal aan natuur en water uit het waardevol landschappelijk element tegen te gaan dient de oppervlakte die verloren gaat volledig te worden gecompenseerd.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is door een landschapsdeskundige een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld. Hierin is nader uitgewerkt op welke wijze het deel van waardevol landschappelijk element dat met de voorgenomen uitbreiding verloren zal gaan zal worden gecompenseerd. Daarmee is geen sprake van verlies aan waardevolle landschappelijke elementen, natuur en water.
Voor het landschappelijke inrichtingsplan wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting.
Naast landschappelijke waarden mag een ruimtelijke ontwikkeling eveneens geen onevenredig nadelige gevolgen hebben op cultuurhistorische waarden. Cultuurhistorische waarden kunnen betrekking hebben op waardevolle landschappen en waardevolle cultuurhistorische elementen als groen, bebouwing en/of structuren. De cultuurhistorische waarden van het landschap zijn in de voorgaande paragrafen reeds behandeld.
De huidige bedrijfswoning van de initiatiefnemer is aangemerkt als een karakteristiek hoofdgebouw en is daarmee aan te merken als een cultuurhistorisch waardevol pand. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op de huidige bedrijfswoning. Aan de woning zullen geen wijzigingen plaatsvinden, ook niet aan de uiterlijke verschijningsvorm. De karakteristieke woning zal met de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet worden geschaad.
Twee van de bijgebouwen op de locatie, zijnde een hooiberg en een berging, zijn aangemerkt als cultuurhistorisch waardevolle bijgebouwen. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op de betreffende bebouwing. Er zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen wijzigingen plaatsvinden aan de betreffende bebouwing, ook niet aan de uiterlijke verschijningsvorm. Er zal daarmee met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van aantasting van de betreffende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
De huidige woningen aan de Van Teylingenweg 196 en de Van Teylingenweg 200 zijn aangemerkt als karakteristieke hoofdgebouwen en zijn daarmee aan te merken als cultuurhistorisch waardevolle panden. De voorgenomen ontwikkeling zal geen betrekking hebben op de betreffende panden. Er vinden geen wijzigingen aan deze panden plaats. Vanuit gemeentelijk beleid dient ten aanzien van deze panden wanneer nieuwe bebouwing bij een veehouderij wordt opgericht een afstand aangehouden te worden van ten minste 25 meter. Aan deze afstand wordt met de voorgenomen ontwikkeling ruimschoots voldaan, waarmee met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van aantasting van de betreffende panden.
De locatie is gelegen in een historisch bebouwingslint. Het is van belang dat de uiterlijke verschijningsvorm van het lint niet onevenredig wordt geschaad. De voorgenomen ontwikkeling zal op de achterzijde van het bedrijf plaatsvinden op de van de weg gekeerde zijde van de locatie. Vanuit de Van Teylingenweg zal de voorgenomen ontwikkeling nagenoeg niet zichtbaar zijn. Daarnaast betreft het een uitbreiding van een reeds bestaande stal. Het aanzicht van de locatie zal daarmee niet ingrijpend wijzigen.
Ten behoeve van de voorgenomen uitbreiding zal een deel van een bestaand waardevol landschapselement worden verplaatst. Daarbij zal, als volledige compensatie van het te verplaatsen deel van het waardevol landschapselement, worden voorzien in de aanleg van nieuw groen en water, waarbij de voorgenomen uitbreiding volledig zal worden ingekleed in het groen. Van buitenaf zal de voorgenomen uitbreiding daarmee nagenoeg niet zichtbaar zijn.
Daarmee zal de uiterlijke verschijningsvorm van het waardevolle bebouwingslint niet onevenredig worden aangetast.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen cultuurhistorisch waardevolle elementen worden aangetast.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Erfgoedwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
Gemeente Woerden heeft in 2010 een eigen archeologiebeleid vastgesteld, waarbij zij tevens een archeologische beleidskaart hebben vastgesteld. Afhankelijk van de aan een locatie of gebied toegekende verwachtingswaarde stelt de gemeente voorwaarden voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
Vanuit het gemeentelijk archeologiebeleid maakt het voorste deel van de locatie deel uit van een historisch bebouwingslint. Dit betreft een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Het overige deel van de locatie ligt binnen een gebied met een middelhoge verwachtingswaarde en de verwachtingswaarde 'Water'.
Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen van meer dan 500 m² en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld. Voor gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen van meer dan 1.000 m² en dieper dan 1 meter onder maaiveld. Voor gebieden met de verwachtingswaarde 'Water' geldt geen onderzoeksplicht.
Het grootste deel van de ontwikkeling zal plaatsvinden binnen het gebied dat is gelegen binnen de verwachtingswaarde 'Water'. Binnen het gebied met de hoge verwachtingswaarde vinden geen ontwikkelingen plaats van meer dan 500 m². Binnen het gebied met de middelhoge verwachtingswaarde vinden geen ontwikkelingen van meer dan 1.000 m² plaats. Hiermee wordt een verkennend booronderzoek niet noodzakelijk geacht.
Indien sprake is van mogelijke archeologische vondsten tijdens de werkzaamheden dan dient hiervan een melding te worden gedaan bij de bevoegde overheid conform de wettelijke meldplicht (artikel 53 van de Monumentenwet 1988). Hiertoe kan contact opgenomen worden met de gemeente-archeoloog.
De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.
Dit is echter vooral van belang wanneer inrichtingen worden opgericht waarbij gedurende een groot deel van de dag mensen zullen verblijven. Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een inrichting waarin gedurende een groot deel van de dag mensen verblijven. Hiermee kan worden aangenomen dat de bodemgesteldheid ter plaatse geschikt is voor de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging.
De gronden ter plaatse zijn in gebruik als landbouwgrond en als landschapselement. Er zijn, ook vanuit het verleden, geen bodemverontreinigende activiteiten bekend. Er is geen gebruik gemaakt van bestrijdingsmiddelen en er is geen opslagtank van verontreinigende stoffen aanwezig. De locatie kan derhalve als "niet verdacht" worden aangemerkt.
Hiermee kan worden gesteld dat de bodemgesteldheid ter plaatse de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging niet in de weg zal staan.
Een aanvraag voor uitbreiding van het aantal dieren bij een veehouderij heeft mogelijk gevolgen op Natura 2000 gebieden en/of Beschermde Natuurmonumenten. Bij uitbreidingen van de veestapel mag de ammoniakdepositie op deze gebieden niet toenemen.
Ten behoeve van de gewenste uitbreiding is een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd. Deze is aangevraagd voor inwerkingtreding van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en is onder het oude recht afgehandeld. De Natuurbeschermingswetvergunning is op 17 mei 2016 (bij besluit met kenmerk 0DH-201 6-00042669 en zaaknummer 00438139) verleend (zie hiervoor bijlage 4 van deze toelichting). Een dergelijke vergunning kan uitsluitend worden verleend indien er geen onevenredig nadelige effecten op Natura 2000 gebieden te verwachten zijn. Er zal daarmee geen sprake zijn van onevenredige aantasting van Natura 2000 gebieden. Voor de uitbreiding van de stal is geen ontheffing nodig. De uitbreiding past namelijk binnen de vergunde rechten van de verleende Natuurbeschermingswetvergunning.
De locatie is niet in de Ecologische Hoofdstructuur of een Ecologische Verbindingszone gelegen. Tevens is de locatie niet in een (zeer) kwetsbaar gebied ingevolge de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) of een zone van 250 meter daaromheen gelegen. Dergelijke gebieden zullen met de voorgenomen uitbreiding dan ook niet worden aangetast.
Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin is het onderdeel houtopstanden opgenomen. Concreet geldt vanuit dit onderdeel dat een ontheffing nodig is wanneer meer dan 10 are aan bos wordt verwijderd en/of wanneer meer dan 20 bomen in een rij worden gerooid. Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van het verplaatsen van houtopstanden. Echter is daarbij geen sprake van meer dan 10 are aan bos en/of rijbeplanting van meer dan 20 bomen. Daarnaast zal het te verplaatsen deel aan houtopstanden in zijn geheel worden gecompenseerd, waarmee er netto gezien geen sprake is van een verlies aan oppervlakte aan houtopstanden. Een verdere ontheffing is daarmee niet noodzakelijk.
Hierin Tevens is in de Wet natuurbescherming ook het onderdeel soortenbescherming opgenomen. De wijziging heeft gevolgen voor een bestaand waardevol landschapselement. Echter zal het deel van het landschapselement dat met de voorgenomen uitbreiding verloren gaat worden gecompenseerd aansluitend aan het landschapselement. Hiermee blijft het landschapselement in oppervlakte gelijk en gaat er geen areaal van leefgebieden voor mogelijk beschermde soorten verloren. Dit is als mitigerende maatregel aan te merken. Tijdens de werkzaamheden zal rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels.
Daarnaast is voor de betreffende ontwikkeling een quickscan flora- en fauna uitgevoerd. Hieruit blijkt dat in het op het voorerf, maar niet in de schuren en bedrijfsbebouwing, een steenuil aanwezig is. Van deze soort worden echter geen verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied aangetast.
Verder broeden er huismussen in de huidige loopstal in de kopgevels. Op basis van het ecologisch onderzoek is daarom het bouwplan van de staluitbreiding aangepast. De achtergevel (drie nesten) zal bij de voorgenomen ontwikkeling geheel in stand worden gehouden. Verder zijn aan de andere zijde van de stal voldoende alternatieve nestplaatsen aanwezig, zodat tijdelijke maatregelen niet nodig zijn. Bij de uitbreiding van de stal zullen voldoende mogelijkheden voor nesten gerealiseerd worden. Dat kan bijvoorbeeld door de constructie op dezelfde manier vorm te geven als de huidige stal (ruimtes tussen de balken en de wanden). Daarmee wordt met de voorgenomen ontwikkeling in voldoende mate voorzien in mitigerende maatregelen.
Verder kunnen effecten op strikt beschermde soorten vleermuizen niet worden uitgesloten als gevolg van de werkzaamheden. Hiervoor is vervolgonderzoek nodig. Het gaat om nader onderzoek naar zomer- en paarverblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen in de oude schuur en de houten schuur op het erf. De schuren zullen op termijn vervangen worden voor een nieuwe schuur. Echter zal dat in dit stadium nog niet plaatsvinden. Het vervangen van de schuren maakt derhalve geen onderdeel uit van dit plan.
Voor de rapportage van de uitgevoerde quickscan flora en fauna wordt verwezen naar bijlage 5 van dit plan.
Voor wat betreft vleermuizen en de heikikker is vervolgonderzoek uitgevoerd, zoals noodzakelijk is gebleken uit de uitgevoerde quickscan flora en fauna. Hieruit blijkt dat in de oude schuur en houten schuur (leefgebieden van) vleermuizen aanwezig zijn. Het betreffen de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis. De voorgenomen ontwikkeling heeft echter geen invloed op de verblijfplaatsen van deze vleermuizen, omdat de betreffende schuren waarin de vleermuizen aanwezig zijn geen deel uitmaken van de aanvraag. Wanneer de betreffende schuren in de toekomst worden gesloopt en vervangen door een nieuwe dan zal de noodzakelijke ontheffing worden aangevraagd en zullen de noodzakelijke mitigerende maatregelen worden getroffen.
Verder blijkt uit het uitgevoerde vervolgonderzoek dat de heikikker zich niet in het plangebied bevindt en dat verblijfsplaatsen van de heikikker ter plaatse kunnen worden uitgesloten.
In de ecologische onderzoeksrapporten is nog opgenomen dat het plan in twee fasen zal worden uitgevoerd. Inmiddels is, mede op basis van de uitkomsten van de ecologische onderzoeken, het bouwplan gewijzigd, waardoor er niet langer sprake is van twee fasen. De sloop en het vervangen van de schuren maakt geen onderdeel meer uit van deze aanvraag. Dit plan ziet daarom uitsluitend op de vergroting en wijziging van het bouwvlak ten behoeve van het uitbreiden van de bestaande stal. Het kost echter veel tijd en geld om de ecologische onderzoeken hier weer op aan te passen. Derhalve is in de onderzoeksrapporten nog sprake van twee fasen. Het vervallen van de tweede fase zal echter geen grote wijzigingen aan de conclusies uit de ecologische onderzoeken tot gevolg hebben.
Voor de rapportage van het vervolgonderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 bij deze toelichting.
Een van de schuren waarin zich vleermuizen bevonden is inmiddels door een calamiteit teniet gedaan. Bij het oprichten van een eventueel nieuwe schuur zal rekening worden gehouden met voldoende mogelijkheden voor vleermuizen.
De aanbevelingen uit de quickscan flora en fauna en het vervolgonderzoek naar amfibieën en vleermuizen zullen als voorwaarden in de omgevingsvergunning worden opgenomen.
Gezien het voorgaande zullen met de voorgenomen ontwikkeling geen ecologische waarden worden aangetast.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is sprake van uitbreiding van een melkveehouderij. Voor een melkveehouderij zijn in de VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" richtafstanden opgenomen.
Voor melkrundveehouderijen zijn in de VNG-handreiking de volgende richtafstanden opgenomen:
De grootste afstand betreft die voor geur. Aan deze afstand wordt met de voorgenomen ontwikkeling niet voldaan. De richtafstanden uit de VNG-handreiking zijn echter geen harde afstanden, maar richtafstanden. Van deze afstanden kan, mits goed gemotiveerd, worden afgeweken. Zoals nader omschreven in de paragraaf "Geur" (paragraaf 4.8) wordt aan de wettelijke normen voor wat betreft geur voldaan, waarmee geen onevenredige geurhinder zal worden veroorzaakt. Hiermee is voldoende gemotiveerd van de richtafstand voor geur afgeweken.
Aan de overige richtafstanden wordt ruimschoots voldaan. Dat aan de gestelde afstanden kan worden voldaan is nader weergegeven in de bij dit plan behorende milieutekening met situatietekening, waarvoor wordt verwezen naar bijlage 1 van dit plan. Hiermee zal de voorgenomen ontwikkeling niet zorgen voor hinder aan de omgeving.
Daarnaast mag een nieuwe ontwikkeling geen nadelige gevolgen hebben op omliggende functies en bestemmingen. Ten noorden van het perceel bevindt zich een perceel met de bestemming Paardenhouderij (Van Teylingenweg 200). Indien er gevoelige functies worden opgericht dan biedt dit mogelijk beperkingen voor dit bedrijf. Er worden bij de voorgenomen uitbreiding geen gevoelige functies opgericht. Er is daarmee geen sprake van beperking van omliggende functies en bestemmingen.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de Wgh is dat geluidsgevoelige bestemmingen worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. De Wgh kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Daarnaast kent de Wgh de volgende geluidsgevoelige terreinen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Wanneer een woning of een andere geluidsgevoelige bestemming wordt opgericht in de zone langs een weg (behalve een 30 km/uur weg) of spoorweg is de Wgh van toepassing. Middels een akoestisch onderzoek moet in dat geval worden aangetoond dat wordt voldaan aan (in de eerste instantie) de voorkeursgrenswaarde (48 decibel). Is het niet mogelijk te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde tot een maximale waarde (Hogere Grenswaarde). Bij burgerwoningen is ontheffing mogelijk tot 53 decibel. Bij agrarische bedrijfswoningen is zelfs ontheffing tot 58 decibel mogelijk. Bij vaststelling van het bestemmingsplan moet de voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere waarde, in acht worden genomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van een woning of andere geluidsgevoelige bestemming. Hiermee kan verdere toetsing op het gebied van (spoor)wegverkeerslawaai achterwege blijven en kan worden gesteld dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zal zijn van een onevenredige geluidshinder als gevolg van (spoor)wegverkeerslawaai.
Indien sprake is van het oprichten van een geluidshinder veroorzakende inrichting dan dient te worden aangetoond dat deze geen onevenredige geluidshinder zal veroorzaken op gevoelige objecten in de omgeving. Hierbij wordt ook een eventuele toename van het aantal verkeersbewegingen bij ontwikkelingen van een inrichting meegenomen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van het oprichten van mogelijk geluidshinder veroorzakende inrichtingen of installaties. Tevens zal het aantal verkeersbewegingen niet in onevenredige mate toenemen.
Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige toename van de geluidsoverlast aan gevoelige objecten in de omgeving.
Vanuit de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient er volgens artikel 3 lid 2 een minimale afstand aangehouden te worden van 50 meter tussen een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom en een emissiepunt van een stal waarin dieren zonder geuremissiefactoren (waaronder ook melkrundvee en/of jongvee) worden gehouden. Gemeenten mogen in afwijking hiervan een geurverordening vaststellen. De gemeente Woerden heeft een eigen geurverordening vastgesteld, namelijk de Verordening lokaal geurbeleid veehouderijen landelijk gebied Woerden.
In de gemeentelijke geurverordening is opgenomen dat voor bestaande bebouwing een minimale afstand aangehouden dient te worden van 25 meter. Voor nieuwe bebouwing geldt de minimale afstand van 50 meter. De woningen aan de Van Teylingenweg 196 en de Van Teylingenweg 200 zijn karakteristieke hoofdgebouwen. Daarvoor geldt vanuit de gemeentelijke geurverordening een afstand tussen een veehouderij waar dieren zonder geuremissiefactoren worden gehouden, en karakteristieke hoofdgebouwen van ten minste 25 meter.
In de volgende figuur is een uitsnede van de situatietekening opgenomen (niet op schaal) die de afstanden tot omliggende gevoelige objecten weergeeft. De situatietekening maakt onderdeel uit van de milieutekening die voor het voorgenomen project is opgesteld. Voor de volledige milieutekening op schaal wordt verwezen naar bijlage 1 van deze toelichting.
Uitsnede situatietekening met voorgenomen ontwikkeling.
Bron: DLV Advies.
Zoals blijkt uit de voorgaande afbeelding wordt met de voorgenomen ontwikkeling aan de minimaal vereiste (vaste) afstanden voldaan. Hiermee zal geen sprake zijn van een onevenredige geurhinder aan de omgeving.
De bestemming, de gebruiksmogelijkheden van het bouwvlak en de bouwmogelijkheden op het perceel veranderen niet met deze wijziging. Het wijzigingsplan heeft geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.
Met het wijzigingsplan worden geen nieuwe kwetsbare functies gerealiseerd. Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico veranderd niet door het wijzigingsplan. In de nabijheid van het perceel zijn geen risicobronnen/inrichtingen aanwezig met een risicocontour.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor het project "Uitbreiding stal Van Teijlingenweg 198, Kamerik" is op 25 juni 2015 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen.
Uit de digitale analyse blijkt dat er geen grote waterbelangen zijn. De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Relevant beleid:
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water.
Basisprincipes omgaan met water:
Beleid hemel- en afvalwater:
Bij de afvoer van overtollig hemelwater is infiltratie van water in de bodem het uitgangspunt, omdat dit het meest duurzaam is.
Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling:
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben weinig tot geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:
Afvoer hemelwater:
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie.
Afvalwater:
De locatie is voorzien van riolering, waar het afvalwater van de bedrijfswoning op wordt geloosd.
Het bedrijfsafvalwater (afvalwater, reinigingswater stallen en het bedrijfsafvalwater van huishoudelijke aard) wordt opgevangen in de binnen de inrichting aanwezige mestkelders onder de stallen. De mestkelders beschikken over voldoende capaciteit hiervoor. In de voorgenomen activiteit wordt geen afvalwater geloosd. Al het opgevangen afvalwater wordt tegelijk met de mest afgevoerd en verwerkt.
Het hemelwater afkomstig van de voeropslagen op het bedrijf wordt opgevangen in een aparte voorziening, waarin ook de perssappen worden opgevangen. Hiermee wordt menging van hemelwater dat afstroomt op oppervlakte en/of grondwater met perssappen voorkomen. Het hemelwater afkomstig van de voeropslag wordt tegelijkertijd met de perssappen afgevoerd en verwerkt.
Agrarische bedrijven:
Door de ontwikkelingen vinden er agrarische activiteiten plaats. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: Bijna alle agrarische bedrijven vallen onder het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij. Bij de inrichting van het plan wordt rekening gehouden met de voorschriften uit het Lozingenbesluit.
Ondergrondse bouwwerken:
Het plan is om ondergrondse bouwwerken aan te leggen. Deze bouwwerken dienen waterdicht te worden uitgevoerd.
Permanente onttrekking van grondwater is niet toegestaan. Daarnaast mogen geen deklagen doorsneden worden, waardoor grondwaterstromen worden verstoord.
Bij de voorgenomen ontwikkeling zullen ondergrondse bouwwerken waterdicht worden uitgevoerd. Er zal geen permanente grondwateronttrekking plaatsvinden en er zullen geen deklagen worden doorsneden waardoor grondwaterstromen niet zullen worden verstoord.
Op basis van de uitgevoerde watertoets stelt het Hoogheemraadschap dat geen aanvullende compensatie nodig is en dat er geen sprake is van onevenredige gevolgen voor de waterhuishouding.
Wel wordt met de voorgenomen ontwikkeling een waardevol landschapselement met daarin ook water voor een deel verplaatst. De te verplaatsen oppervlakte aan water zal volledig worden gecompenseerd. Dit is nader uitgewerkt in het ten behoeve van dit plan opgestelde landschappelijk inrichtingsplan waarvoor wordt verwezen naar bijlage 2 van dit plan.
Hiermee zal er ook door de verplaatsing van het landschappelijk waardevol element met water geen sprake zijn van onevenredig nadelige effecten op de waterhuishouding.
Gezien het voorgaande zal met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake zijn van onevenredig nadelige effecten op het gebied van water.
De uitbreiding van de rundveestal biedt kansen voor een duurzame ontwikkeling. Dit kan voordelen opleveren op het gebied van energieverbruik en dierwelzijn. Om de ontwikkeling van duurzame stallen te versnellen zijn verschillende instrumenten beschikbaar, waaronder de Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV).
Bij de voorgenomen ontwikkeling zal de nieuwe stal bij de realisatie daarvan worden getoetst aan de MDV. Het is op voorhand, vanwege verschillende ontwikkelingen en een gefaseerde uitvoering, nog niet concreet te benoemen welke specifieke maatregelen getroffen zullen worden. Echter zal zorg worden gedragen dat de nieuwe stal aan de op de stal van toepassing zijnde emissie- en welzijnseisen en duurzaamheidseisen zal voldoen. De MDV zal daarbij als maatstaf worden gebruikt.
Daarnaast zal met het oprichten van de nieuwe stal worden gekeken naar verdere maatregelen op het gebied van duurzaamheid. Voorbeelden hiervan zijn bijvoorbeeld het winnen van warmte uit de koelinstallatie van de melktank, een verbeterde isolatie en/of het zelf opwekken van duurzame energie (bijvoorbeeld door het aanleggen van zonnepanelen). Dit zal bij de verdere uitwerking van de gewenste nieuwe stal nader worden onderzocht en indien nodig worden uitgewerkt.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het project. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaar van het project. Een tweede bepaling omtrent het financiële aspect is het eventueel verhalen van projectkosten. In principe dient bij vaststelling van het ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van projectkosten zeker te stellen.
Op basis van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeente een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Bro zijn deze bouwplannen nader omschreven:
" Artikel 6.2.1
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
Bij de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van een in het betreffende artikel genoemde bouwplan, waarmee geen exploitatieplan nodig is.
Kosten voor het uitvoeren en doorlopen van de procedure zijn daarnaast voor rekening van de initiatiefnemer. Gemaakte kosten door de gemeente worden middels het heffen van leges op de initiatiefnemer verhaald, zoals is opgenomen in de legesverordening van de gemeente Woerden.
Hiermee kan worden gesteld dat het project financieel haalbaar wordt geacht.
Het voorliggend plan betreft een wijziging op het bestemmingsplan "Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld" van gemeente Woerden en wordt opgesteld conform de Uniforme Voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In het kader van deze procedure wordt eenieder tijdens de terinzagetermijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen op het plan in te dienen. Wanneer het plan ter inzage ligt wordt gepubliceerd in de gemeentelijke bladen, op de gemeentelijke website en in de digitale Staatscourant. Tevens wordt het plan voor eenieder digitaal raadpleegbaar gesteld via www.ruimtelijkeplannen.nl.
Het betreft een binnenplanse wijziging, artikel 3.6 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Op grond van artikel 3.6 lid 1 van de Wro, kan het college met inachtneming van de bij het plan te bepalen grenzen het plan wijzigen. Het college is op grond van artikel 3.6.1, 9.4.1 en 32.7 van de bestemmingsplanregels 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld' bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen.
De coördinatieregeling op grond van Coördinatieverordening Woerden 2012 wordt toegepast (conform artikel 3.30 Wro). Deze regeling maakt het mogelijk om het verzoek tot wijzigen van het bestemmingsplan en de aanvraag omgevingsvergunning gelijktijdig te behandelen.
Artikel 3.31, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, bepaalt dat onderhavige wijziging en de bijbehorende aanvraag omgevingsvergunning met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (uniforme voorbereidingsprocedure) moet worden voorbereid.
Het ontwerpwijzigingsplan is gelijktijdig met de ter inzage termijn voor overleg verzonden naar de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR).
De provincie Utrecht heeft in het kader van vooroverleg aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het wijzigingsplan, maar zij hebben nog de volgende opmerking geplaatst:
"We willen u wel vragen om in het ontwerp wijzigingsplan aandacht te besteden aan het onderstaande
aspect. Vanuit landschap is het wenselijk dat het bouwvlak niet te ver naar achteren doorloopt. Voor
zover wij nu kunnen beoordelen wordt het bouwvlak niet vergroot, maar iets aangepast. Een compact
erf is wenselijk. Het bijgevoegde landschapsadvies komt niet overeen met de opgenomen bestemming
Bos – Waardevol landschapselement. In het landschapsadvies is een kleiner bosje opgenomen dan op
de bestemming wordt aangegeven. Wordt in de toekomst het gehele stuk, zoals in de bestemming is
opgenomen, ingeplant?"
De provincie bedoelt met de opmerking dat de verbeelding van het concept/voorontwerp wijzigingsplan niet overeenkomt met het ingetekende landschappelijk element in het landschappelijk inrichtingsplan. Op de verbeelding is het landschappelijk element groter ingetekend dan volgens het landschappelijk inrichtingsplan. Dit komt omdat het landschappelijk inrichtingsplan in het proces verschillende keren is aangepast en de verbeelding nog niet was geactualiseerd naar aanleiding van de laatste versie(s) van het landschappelijk inrichtingsplan. De verbeelding is bij het ontwerp van dit wijzigingsplan in overeenstemming gebracht met het landschappelijk inrichtingsplan, zoals dat naar aanleiding van advies van de ervenconsulent is goedgekeurd door de gemeente.
Ook het waterschap heeft in het kader van vooroverleg aangegeven akkoord te zijn met de inhoud van het wijzigingsplan. Ook zij hebben echter een aanvullende opmerking geplaatst. Deze luidt als volgt:
"We willen erop wijzen dat er naast een nieuwe keur ook een niet waterbeheerplan is. Het genoemde waterbeheerplan gold voor de periode van 2010-2015.
Ik wil vragen of het beleid een update kan krijgen. Verder heb ik geen op- en/of aanmerkingen op dit
plan."
In het ontwerp van dit wijzigingsplan is de paragraaf "Water" (paragraaf 4.11) hierop aangepast. Er wordt nu verwezen naar de juiste beleidsstukken van het waterschap.
Omdat de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de stal gelijktijdig loopt met de procedure voor het wijzigen van het bestemmingsplan is het ontwerpbesluit voor de omgevingsvergunning op verzoek van de gemeente als bijlage 7 bij dit wijzigingsplan opgenomen.
De kennisgeving om toepassing aan voornoemde wijzigingsbevoegdheid te geven en het voornemen om de bijbehorende omgevingsvergunning te verlenen, is gepubliceerd in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de Woerdense Courant van 1 april 2020. Deze kennisgeving heeft tevens langs elektronische weg (internet) plaatsgevonden. Beide ontwerpbesluiten hebben tezamen met de bijbehorende stukken van 2 april tot en met 13 mei 2020 ter inzage gelegen in het gemeentehuis van Woerden en is tevens langs elektronische weg (internet) beschikbaar gesteld via ruimtelijkeplannen.nl en via de website van de gemeente Woerden. In deze periode heeft de gemeente geen zienswijzen op het plan ontvangen.