direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fazantenlaan, Oostvoorne
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In Oostvoorne bevindt zich tussen de Patrijzenlaan, Fazantenlaan en de Van der Meerweg een terrein waarvoor al langere tijd wordt gewerkt aan een woningbouwprogramma. Voor het gebied is een stedenbouwkundig plan opgesteld. In totaal komen op het terrein circa 76 woningen, waaronder rijwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en levensloopbestendige woningen.

Deze ontwikkeling is niet passend binnen het vigerende bestemmingsplan 'Dorpsgebied Oostvoorne'. Op het terrein ligt nu nog de bestemming 'Tuin - 2'. Om de ontwikkeling juridisch planologisch mogelijk te maken moet er een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend bestemmingsplan 'Fazantenlaan' beschrijft deze ontwikkeling en geeft de onderzoeken naar de sectorale aspecten weer.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is centraal gelegen in Oostvoorne en wordt omsloten door de Patrijzenlaan, Fazantenlaan, Van der Meerweg en de Rialaan. De ontsluiting naar het plangebied loopt via de Fazantenlaan. Figuur 1.1 geeft de locatie weer van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied Oostvoorne

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert momenteel het bestemmingsplan 'Dorpsgebied Oostvoorne', vastgesteld 25 juni 2013. Figuur 1.2 laat het plangebied zien waar de woningen gebouwd gaan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0002.png"

Figuur 1.2 Vigerend bestemmingsplan en beoogd plangebied

Ter plaatse van het plangebied geldt de enkelbestemming Tuin-2. Verder ligt over het gehele plangebied een functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - 3'. Hier geldt een archeologische bescherming voor alle bouw- en graafwerkzaamheden (inclusief heien) met een oppervlakte groter dan 200 m² en die tevens dieper reiken dan 80 cm beneden maaiveld. Op het gebied ligt ook een specifieke bouwaanduiding die zwembaden en tennisbanen uitsluit. Ook ligt ter plaatse een gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie', omdat het plangebied gelegen is binnen de geluidszone van industrieterrein Europoort-Maasvlakte.

Daarnaast geldt momenteel voor het plangebied de 'Parapluherziening erfafscheiding, B&B, gastenverblijf en parkeren'.

Deze parapluherziening voorziet in nieuwe regelingen voor:

  • het bouwen van nieuwe erfafscheidingen bij woningen;
  • het gebruik van bijgebouwen bij woningen ten behoeve van gastenverblijf en bed & breakfast;
  • de formulering van een parkeerregeling.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt.
  • Hoofdstuk 3 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van Rijk, provincie en gemeente komt hier aan bod.
  • In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze waarop het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat.
  • Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden.
  • Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt achter de duinen in een gebied dat ooit deel uitmaakte van het gebied de Geest. Dit gebied lag direct ten zuiden van het landgoed Mildenburg. Het grootste deel van het plangebied bestaat uit gronden die in het verleden een agrarisch gebruik kenden. Dit deel is nu nog grasland en bevat een aantal houtsingels. Verder kenmerkt het plangebied zich door de gunstige ligging ten opzichte van het centrum van Oostvoorne en de goede uitvalsmogelijkheden naar de nabijgelegen duinen en kustzone.

Aan de Fazantenlaan en Van der Meerweg staan de woningen haaks op de weg, aan de Rialaan en de Patrijzenlaan voor een groot deel ook evenwijdig. De vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen bestaan uit maximaal 2 bouwlagen onder één kap. De kap bestaat overwegend uit een eenvoudig maar soms ook T- of L-vormig samengesteld zadeldak. Op een aantal plekken langs de Fazantenlaan en Patrijzenlaan komen ook plat afgedekte woningen voor. Achter deze huizen bevindt zich het plangebied dat nu nog bestaat uit grasland. In de jaren '90 sprak de gemeente Westvoorne al de wens uit tot het realiseren van woningbouw in dit gebied. Voorliggende bestemmingsplan moet deze ontwikkeling mogelijk maken.

2.2 Toekomstige situatie

De ontwikkeling aan de Fazantenlaan ligt in het zuidwesten van het centrum van Oostvoorne. De entree naar de nieuwe wijk vindt plaats aan de zuidzijde van het gebied aan de Fazantenlaan. De wijk is zo opgezet dat de woningen grotendeels langs de buitenrand zijn gesitueerd. De achtererven van de woningen aan de buitenzijde liggen gespiegeld aan de achtererven van de nieuwe woningen. Door deze opzet ontstaat er achter de bestaande bebouwing aan de buitenzijde een soort 'eiland met bouwkavels'. Het zogenaamde eiland krijgt een interne ontsluiting en er is veel ruimte voor groen. Door de achtertuinen van de nieuwe woningen en de omliggende, bestaande woningen tegen elkaar te spiegelen, wordt tevens bereikt dat de woningen zelf (de hoofdgebouwen) een dusdanige afstand ten opzichte van elkaar hebben. Dit maakt dat er, mede gelet op de relatief diepe tuinen en de toegestane bouwhoogte van de nieuwe, grondgebonden woningen, geen onevenredige, nadelige schaduwhinder verwacht wordt van het bouwplan.

In het gebied komen enkele waterpartijen en een aantal bomenlanen voor. Een deel van de parkeerplaatsen komt in de openbare ruimte tussen het groen, de andere parkeerplaatsen komen op het privéterrein van de woningen. De ontwikkeling gaat bestaan uit circa 71 woningen, waaronder:

  • 17 rijwoningen, kleine variant;
  • 15 rijwoningen, grote variant;
  • 22 twee-onder-een-kappers;
  • 10 seniorenwoningen;
  • 7 vrijstaande woningen.

Figuur 2.2 geeft het stedenbouw plan voor de Fazantenlaan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0003.png"

Figuur 2.2 Stedenbouwkundig plan Fazantenlaan

Ten aanzien deze figuur wordt opgemerkt dat de situatie langs de buitenrand van de watergang in het zuidwesten van het plangebied nadien is bijgesteld. Dit naar aanleiding van afstemming met de bewoners van de bestaande woningen aan de buitenzijde van het plangebied. De strookgrond achter deze woningen blijft tot aan het bestaande schapenhek en circa 1 meter daar voorbij, bij de bestaande woningen behoren. Dit maakt dat er bij de realisatie van het project in beperkte mate sprake zal zijn van wijzigingen in de inrichting van deze strook ten opzichte van hoe dit nu in figuur 2.2. ingetekend is.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleidskader beschreven. Achtereenvolgens komt het rijksbeleid, het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Toetsing

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding. Het mogelijk maken van de nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied past binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. De geconsolideerde versie is van januari 2020.

Toetsing

Er gelden geen beperkingen uit het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)

Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.


De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen.

Toetsing

Het programma gaat uit van:

  • 17 rijwoningen, kleine variant;
  • 15 rijwoningen, grote variant;
  • 22 twee-onder-een-kappers en-of vrijstaand;
  • 10 seniorenwoningen;
  • 7 vrijstaande woningen.

De beoogde ontwikkeling van maximaal 71 grondgebonden woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Daarom is hierna de behoefte beschreven.

Beschrijving behoefte

In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De regionale afspraken zijn gemaakt op basis van de provinciale woningbehoefteraming WBR 2016. Uit de provinciale Woningbehoefteraming 2019 blijkt dat de woningbehoefte in de regio Rotterdam groter is dan in 2016 was berekend. De Trendraming komt voor deze regio het hoogste uit. In de periode 2020 - 2030 zijn op basis van de Trendraming meer dan 44.000 woningen nodig, waarvan 800 in de gemeente Westvoorne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0004.png"

Figuur 3.1 Gewenste woningvoorraadtoename Regio Rotterdam obv trendraming 2019

Er moet ook rekening worden gehouden met planuitval. De provincie gaat ervan uit dat er 30% meer woningen moeten worden gepland om uiteindelijk in 100% van de behoefte te kunnen voorzien. Voor de regio is de behoefte 44.630. Om dat te bereiken moeten er in verband met planuitval plannen zijn voor 58.019 woningen in de regio. Voor Westvoorne is de behoefte 800 woningen. Om dat te bereiken moeten er in verband met planuitval plannen zijn voor circa 1.040 woningen. Hierbij is geen rekening gehouden met de regionale opgave, waar Westvoorne deels invulling aan geeft.

Invulling opgave sociale woningbouw

Samen met het naastgelegen plan Patrijzenlaan worden van de totaal 113 woningen 37% sociale huurwoningen gerealiseerd. De koopwoningen worden verdeeld in verschillende typen. Daarmee is er een divers aanbod. In het bestemmingsplan worden de ruimtelijke randvoorwaarden vastgesteld. Door verschillende bouwaanduidingen (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd) en maximale hoogten worden verschillende woningtypen mogelijk gemaakt.

Plancapaciteit

De gemeente Westvoorne beschikt over voldoende plancapaciteit. Binnen 10 jaar moeten 720 woningen worden gerealiseerd. Deze ontwikkeling past binnen de plancapaciteit.

Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020

De provincie Zuid – Holland stelt een regionale woonvisie als voorwaarde voor het toetsen van het woningbouwbeleid en nieuwe woningbouwontwikkelingen. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die hoofdzakelijk kwantitatief van aard zijn, wordt in de woonvisie Voorne-Putten ingespeeld op de bestaande en gewenste kwaliteiten van het woningaanbod, als ook de te verwachten bevolkingstransitie, zodat het toekomstig aanbod aan woningen zo veel mogelijk aansluit bij de huidige en toekomstige vraag van de inwoners van de regio.

In de Woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 wordt verwacht dat een 'mismatch' zal ontstaan tussen de woonwensen en woonbehoeften enerzijds en de woningvoorraad anderzijds. Herstructurering van de woningvoorraad wordt dan ook gezien als instrument, waarmee woningen en woonmilieu ingrijpend gewijzigd en verbeterd kunnen worden. Nieuwbouw mag nog enkel ingezet worden om specifieke tekorten in de voorraad aan te vullen. Naast herstructurering wordt het van belang geacht om de bestaande voorraad levensloopgeschikter en duurzamer te maken. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de doorstroming en dient de betaalbaarheid van de woningen jaarlijks gemonitord te worden.

Toetsing

Het woningbouwprogramma geeft invulling aan de woningbehoefte. Met name het herontwikkelen en vergroten van het sociale woningbouwprogramma geeft invulling aan de realisatie van meer betaalbare (huur)woningen. De ontwikkeling geeft dan ook invulling aan het gestelde in de Woonvisie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2020)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte.


De provincie heeft in haar visie opgenomen dat vraag en aanbod van woningen kwantitatief en kwalitatief in balans moeten zijn. Met behulp van woonmilieus wordt de (ruimtelijke) kwaliteit van verschillende typen wijken en buurten onderscheiden. Hiermee kunnen gemeenten sturen op de kwaliteit van de nieuw geplande en bestaande woon/leefomgevingen om zo het kwalitatieve aanbod in balans te brengen met de kwalitatieve vraag.


Toetsing

Met de transformatie van een open gebied binnen bestaand stedelijk gebied wordt binnenstedelijke ruimte beter benut. Dit geeft invulling aan de visie.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2020)

De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:

  • 1. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
  • 2. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
    • a. zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
  • 3. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
    • a. een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en
    • b. het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Toetsing

Op de bij de Omgevingsvisie horende kwaliteitskaart van de provincie Zuid-Holland, is het plangebied aangeduid als 'steden en dorpen' (op de kaart laag van de stedelijke occupatie). Relevante richtpunten:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.

De ontwikkeling draagt bij aan een versterking van de kern Oostvoorne. Met de stedenbouwkundige opzet en de maatvoering van de bebouwing wordt aansluiting gezocht met de omgeving, zodat een natuurlijke aansluiting op de omliggende bebouwing ontstaat. Verder wordt ruimte gehouden voor groen en water, zodat de kwaliteiten die het gebied in de huidige situatie heeft, meegenomen worden in het beoogde plan. Er is in dit geval sprake van inpassen.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.


Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.1.3 getoetst aan de ladder en ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Westvoorne 2030

In deze visie worden de verschillende belangen vanuit landschap, de kernen, recreatie en toerisme, de agrarische sector en de gemeenschap samengesmolten tot een integrale ontwikkelingsrichting voor de periode tot 2030. Deze integrale visie is vertaald in een visiekaart. Daarvan is in figuur 3.2 een uitsnede opgenomen. Daaruit valt af te lezen, dat het plangebied is aangemerkt als een toekomstige woningbouwlocatie (geel rondje).

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0005.png"

Figuur 3.2 Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie Westvoorne 2030

Voor woningbouw is het volgende in de Omgevingsvisie Westvoorne opgenomen:

  • Een evenwichtige bevolkingsopbouw is van groot belang. Nieuwe ontwikkelingen zoals woningbouw zijn vooral een middel om dit te bereiken (en geen doel op zichzelf). De gemeente streeft naar een gevarieerde woningvoorraad waar ruimte is voor diverse leeftijds-, huishoudens- en inkomensgroepen. De gemeente vindt het belangrijk dat de inwoners, maar ook mensen van buiten kunnen kiezen uit verschillende aantrekkelijke woonmilieus. Speerpunten daarbij zijn de huisvestingsmogelijkheden voor jongeren en het verder versterken van het wonen in een aantrekkelijke, groene omgeving. De bijzondere kwaliteiten die het wonen in de gemeente Westvoorne aangenaam maken, willen ze hierbij benutten. Een hoge ruimtelijke kwaliteit in bestaand en nieuw bebouwd gebied is daarbij van groot belang.

  • De gemeente streeft naar een voldoende aanbod van kwalitatief goede en betaalbare woningen, zowel in de huur- als in de koopsector. Flexibiliteit is het sleutelwoord. Woningbouw wordt steeds gerealiseerd op basis van een actuele woonvisie, die input is voor de regionale woonvisie Voorne-Putten.

  • De gemeente gaat verdere stappen nemen in de richting van een verantwoord en toekomstbestending beheer van het gemeentelijk Woonbedrijf. Dat houdt in het bijzonder in dat het Woonbedrijf zich ontwikkelt tot een zelfstandig functionerend bedrijf binnen de gemeentelijke organisatie. Voor het Woonbedrijf wordt een strategisch voorraadbeleid opgesteld en geformaliseerd. Door verbetering van de energetische kwaliteit en het planmatig energieneutraal renoveren van complexen wordt een aantrekkelijk woningbestand nagestreefd waarmee Westvoorne onderscheidend is ten opzichte van het aanbod van huurwoningen in de regio.

  • Bij nieuwbouw gaat de gemeente uit van duurzame, zo mogelijk energie- of klimaatneutrale bebouwing. Op het gebied van energievoorziening en isolatie zijn de bouwkundige ontwikkelingen inmiddels zo ver gevorderd dat energieneutrale woningen voor een marktconforme prijs zijn te realiseren. Zowel in het gemeentelijke bouwprogramma als in de gebiedsontwikkelingen van particuliere initiatiefnemers gaan ze daarom uit van energieneutraliteit in woningbouw.

Toetsing

Het streven is binnen het programma verschillende woningtypen te realiseren voor verschillende doelgroepen. Met het programma en de architectuur is aansluiting gezocht met de directe omgeving van het plangebied. De woningen worden gasloos en energieneutraal uitgevoerd. De beoogde ontwikkeling past goed binnen de Omgevingsvisie Westvoorne.

3.3.2 Woonvisie Westvoorne 2015 - 2030

Het doel van de woonvisie is een antwoord te geven op de vraag voor welke doelgroepen de gemeente welke ingrepen in de gemeentelijke woningvoorraad het beste kan doen. Het gaat over het wonen voor en door inwoners van Westvoorne. Daarnaast gaat het over de mate waarin de bouwkundige kwaliteit, de prijs, de omvang en het woonmilieu passen bij de vraag van de bevolking.

De woonvisie begint met een omgevingsanalyse. Deze levert op hoofdlijnen de volgende constateringen op: Westvoorne ligt in de directe nabijheid van één van de economische motoren van Nederland. De economische vooruitzichten, zowel in Westvoorne als op Voorne-Putten en in het havenindustrieel complex, zijn voldoende positief om te kunnen spreken van een blijvende bron van werkgelegenheid.

Tegelijkertijd wordt de gemeente gekenmerkt door een demografische transitie: in de komende 15 jaar is er sprake van een afname van het aandeel jongeren, een sterke toename van het aandeel ouderen en een afname van de groep daartussen, de potentiële beroepsbevolking. Deze ontwikkelingen leiden tot een simultane afname van het aantal inwoners en een stijging van het aantal huishoudens, wat resulteert in een huishoudensverdunning.

De waardering van het wonen in Westvoorne is goed, maar niet zonder uitdagingen. Vraagstukken op de Westvoornse woningmarkt betreffen vooral de mogelijkheden van het zelfstandig wonen door ouderen en de koop- en huurmogelijkheden voor jongeren. Daarnaast liggen er opgaven in het verbeteren en versterken van de karakteristieke woonmilieus.

Om de ontwikkelingen in gewenste banen te leiden en de uitdagingen aan te gaan, zijn in de visie vier ambities geformuleerd, die beantwoorden aan de actualiteit en de meest pregnante verwachtingen:

  • Wonen met zorg: voorbereiden van de woningvoorraad op vergrijzing en extramuralisering.
  • Betaalbaar wonen: verantwoordelijkheid nemen voor alle inkomensgroepen. Daarbinnen hebben met name jongeren en starters ondersteuning nodig.
  • Duurzaam wonen: energieprestatie van de woningvoorraad verbeteren en levensloopbestendigheid van nieuwe en bestaande voorraad bevorderen.
  • Buiten wonen: de karakteristiek van de gemeente versterken, zowel de dorpskernen als het buitengebied. Het faciliteren van bedrijfsbeëindigingen heeft daarin een belangrijke plek om ruimtelijke kwaliteit te verbeteren conform de provinciale regels.

Toetsing

Met de nieuwe woningen wordt de kern Oostvoorne versterkt. Het programma maakt dat de wijk een gedifferentieerd woningaanbod kent, met woningen uiteenlopend van starterswoningen tot seniorenwoning en van goedkope woningen (segment tot € 250.000,-) tot dure woningen. Ten aanzien van duurzaamheid geldt dat de woningen van het worden gasloos en energieneutraal uitgevoerd.

In aanvulling op de genoemde woningtypen, worden er met het naastgelegen project Patrijzenlaan ook sociale huurwoningen gerealiseerd. Binnen dat project worden 42 sociale huurwoningen gerealiseerd ter vervanging van 26 verouderde woningen in datzelfde segment. In paragraaf 3.1.3 is dat ook beschreven.

Voor beide projecten is een afzonderlijke bestemmingsplan opgesteld. Gelet op de wijze waarop beide projecten elkaar in woonsegment aanvullen, geldt dat beide plannen afzonderlijk én gezamenlijk een aanvulling en versterking vormen van de de woningvoorraad in de dorpskern van Oostvoorne en aansluiten bij de gemeentelijke ambities. De beoogde ontwikkeling past binnen het gestelde in de Woonvisie Westvoorne.

3.3.3 Toekomstvisie (2009)

In de Toekomstvisie heeft de gemeente een duidelijke richting voor de toekomst bepaald. Het belangrijkste uitgangspunt is de verbetering van het voorzieningenniveau in de gemeente. Hiervoor is een groei van het inwoneraantal nodig. Westvoorne maakt hiervoor gebruik van de kansen die de Mainport en het toerisme bieden. Er wordt bewust gekozen voor een beheerste groei, zowel voor het aantal inwoners, de voorzieningen als voor de economische activiteiten. Harde randvoorwaarden zijn onder meer:

  • het authentieke dorpse karakter van de verschillende kernen blijft gehandhaafd;
  • het toegankelijke groene karakter van de gemeente blijft bestaan en wordt versterkt, zowel als open buitengebied, als in de woonkernen;
  • Westvoorne blijft, met zijn unieke natuur, de groene buffer tegen het havengebied;
  • de groei zal moeten bijdragen aan een evenwichtige bevolkingsopbouw;
  • de meer dan landelijk gemiddelde vergrijzing wordt tegengegaan.

Toetsing

De ontwikkeling past binnen het uitgangspunt van de gemeente voor het behoud van het groene karakter van de gemeente en het dorpse karakter van Oostvoorne door in het ontwerp ruimte te bieden aan groen en water.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het plan is naar verschillende ruimtelijk relevante (onderzoeks)aspecten gekeken. In het voorliggende hoofdstuk wordt het toetsingskader, onderzoek en conclusies van de verschillende sectorale aspecten beschreven.

4.2 Vormvrije mer-beoordeling

Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Door het bevoegd gezag moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 71 woningen waarmee de drempelwaarden niet worden overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Hierom is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om bij ontwikkelingen de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden.

Toetsing en conclusie

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit alleen woningbouw. De beoogde ontwikkeling bestaat ook uit enkel woningbouw. Er is derhalve geen toetsing noodzakelijk aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Het aspect 'bedrijven en milieuhinder' staat de realisatie van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.4 Ecologie

Beleid en normstelling

Wet natuurbescherming

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura 2000-gebieden 

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0006.png"

Figuur 4.1 Beschermde gebieden en globaal plangebied (rood omcirkeld)

Het plangebied is op circa 330 meter gelegen van het Natura 2000-gebied Voornes Duin. Dit is tevens ook het dichtstbijzijnde Natuur Netwerk Nederland. Het plangebied ligt dus buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Ook overige effecten zoals licht-, trilling- en geluidsverstoring zijn op voorhand uit te sluiten gezien de afstand tot de gebieden en de tussenliggende bestaande bebouwing.

Om stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebieden door emissies van zowel de realisatiefase en de gebruiksfase van de beoogde ontwikkelingen uit te sluiten zijn twee berekeningen uitgevoerd. De berekening van de realisatiefase is opgenomen in bijlage 3 en de gebruiksfase in bijlage 4.

Realisatiefase

Uit de AERIUS-berekening van 26 juni 2020 blijkt dat de maximale emissie in de realisatiefase resulteert in een stikstofdepositie van 0,19 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied Voornes Duin. Onderstaande tabel geeft weer uit welke maximale bijdragen op habitattypen deze depositie bestaat.

Tabel 4.1 Stikstofdepositie in mol/ha/jaar gedurende de realisatiefase op Natura 2000-gebied Voornes Duin

Habitattype   Stikstofdepositie  
H2180C Duinbossen (binnenduinrand)   0,19  
Lg12 Zoom, mantel en droog struweel van de duinen   0,08  
H2130A Grijze duinen (kalkrijk)   0,07  
H2180B Duinbossen (vochtig)   0,06  
H2160 Duindoornstruwelen   0,05  
H2190Aom Vochtige duinvalleien (open water), oligo- tot mesotrofe vormen   0,03  
H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)   0,03  
ZGH2130B Grijze duinen (kalkarm)   0,02  
H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt)   0,02  
H2130B Grijze duinen (kalkarm)   0,02  
H2130C Grijze duinen (heischraal)   0,02  
H2180Ao Duinbossen (droog), overig   0,01  
H2120 Witte duinen   0,01  
H2190Ae Vochtige duinvalleien (open water), (matig) eutrofe vormen   0,01  

Tevens blijkt dat de maximale emissie in de realisatiefase resulteert in een stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied Voordelta. Deze depositie bestaat uit een bijdrage van maximaal 0,01 mol/ha/jaar op het habitattype H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks).

Gebruiksfase

Uit de AERIUS-berekening van 26 juni 2020 blijkt dat de maximale emissie in de gebruiksfase resulteert in een stikstofdepositie van 0,21 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebied Voornes Duin. Onderstaande tabel geeft weer uit welke maximale bijdragen op habitattypen deze depositie bestaat.

Tabel 4.2 Stikstofdepositie in mol/ha/jaar gedurende de gebruiksfase op Natura 2000-gebied Voornes Duin

Habitattype   Stikstofdepositie  
H2180C Duinbossen (binnenduinrand)   0,21  
Lg12 Zoom, mantel en droog struweel van de duinen   0,05  
H2130A Grijze duinen (kalkrijk)   0,04  
H2160 Duindoornstruwelen   0,04  
H2180B Duinbossen (vochtig)   0,03  
H2190Aom Vochtige duinvalleien (open water), oligo- tot mesotrofe vormen   0,02  
H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk)   0,02  
ZGH2130B Grijze duinen (kalkarm)   0,01  
H2190C Vochtige duinvalleien (ontkalkt)   0,01  
H2180Ao Duinbossen (droog), overig   0,01  
H2130B Grijze duinen (kalkarm)   0,01  
H2130C Grijze duinen (heischraal)   0,01  
H2120 Witte duinen   0,01  

Regeling natuurbescherming en stikstofregistratiesysteem

Bij brief van 13 november 2019 heeft het kabinet een specifiek maatregelenpakket aangekondigd, waarvan de effecten onder meer worden gebruikt om de toestemmingverlening voor activiteiten in de bouwsector (woningbouw en infrastructuur) weer op gang te brengen en tegelijk de stikstofbelasting van de natuur te verminderen. Daarbij gaat het om maatregelen zoals de verlaging van de maximumsnelheid op autosnelwegen, vermindering van emissies uit de veehouderij door veevoermaatregelen, en de eerder aangekondigde verhoging van het subsidieplafond voor de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Deze stikstofreductie kan voor maximaal 70% worden ingezet met gebruikmaking van het in de onderhavige regeling ingestelde stikstofregistratiesysteem om direct de effecten van de bouwactiviteiten in termen van stikstofdepositie te neutraliseren. Voor ten minste 30% zal de stikstofreductie worden gebruikt om ook bij te dragen aan de vermindering van de stikstofbelasting op de Natura 2000-gebieden.

Op 23 maart 2020 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Regeling natuurbescherming (spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur) gepubliceerd. Deze regeling is op 24 maart 2020 opengesteld voor projecten die onder de regeling vallen. Dit project is hiervoor aangemeld en valt onder deze regeling. Met de beschikbare ontwikkelingsruimte is verzekerd dat geen verslechtering plaatsvindt van alle stikstofgevoelige habitattypen en habitats van soorten. Daarbij kan worden uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van relevante Natura 2000-gebieden worden aangetast. Voorwaarde hierbij is dat er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is.

Vaststellen benodigde ontwikkelingsruimte

Voor de gevraagde activiteit dient te worden beoordeeld of ontwikkelingsruimte nodig is. Daarbij dient voorts beoordeeld te worden of de benodigde ruimte aanwezig is en of voldaan wordt aan de Regeling natuurbescherming. De aanvraag is daartoe geregistreerd in het AERIUS Register. Uit de AERIUS-bijlagen bij het toestemmingsbesluit van 10 juli 2020 met kenmerk RcuEdGhS3gs8 en van 10 juli 2020 met kenmerk RfrSvGtwKb2 blijkt dat er voor de gevraagde activiteit in de vigerende periode én in 2030 voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is.

Conclusie gebiedsbescherming

Er is vastgesteld dat de zekerheid is verkregen dat er voor de stikstofdepositie op alle relevante hexagonen salderingsruimte beschikbaar is op grond van het SSRS. Op grond van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat de gevraagde activiteit geen belemmering vormt voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen en dat een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb kan worden verleend. Deze vergunning is reeds verleend op d.d. 17-09-2020.

Soortenbescherming

Voor het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de onderzoeken en de bijbehorende conclusies. Hieronder worden de onderzoeken op chronologische volgorde besproken.

Op 8 augustus 2019 heeft een veldonderzoek plaatsgevonden in het kader van een ecologische quickscan, zie bijlage 6.

Uit de ecologische quickscan blijkt dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de Wet natuurbescherming.

  • Voorafgaand aan de kapwerkzaamheden dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van nesten, rustplaatsen en essentieel leefgebied van de boomvalk, buizerd, sperwer, ransuil en havik aan te tonen.
  • Voorafgaand aan de geplande herontwikkeling van het projectgebied dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen en essentiële vliegroutes van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en de laatvlieger, gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis en baardvleermuis aan te tonen.
  • Voorafgaand aan de kapwerkzaamheden dient een soortgericht onderzoek te worden uitgevoerd om de aan- of afwezigheid van voortplantings- en rustplaatsen en essentieel leefgebied van de eekhoorn aan te tonen.

Daarnaast wordt geadviseerd:

  • In de periode van 1 maart tot en met augustus dienen grondhopen met steile hellingen (zoals voorbelasting) in het projectgebied (of binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden) voorkomen te worden, zodat oeverzwaluwen hier niet in gaan broeden. Steile wanden dienen te worden afgevlakt of afgedekt met bijvoorbeeld wegendoek.
  • Kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen door te voorkomen dat geschikt habitat op het terrein ontstaat door het uitvoeren van de werkzaamheden.
  • De werkzaamheden in eerste instantie uit te voeren buiten het broedseizoen. Met name het kappen van bomen en verwijderen van ander groen dient buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Enkel indien tijdens een controle, uitgevoerd door een deskundig ecoloog, blijkt dat in het projectgebied en de directe omgeving geen broedende vogels of nesten aanwezig zijn, kunnen werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd.
  • Gedurende de werkzaamheden dient voldoende zorg in acht te worden genomen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna. Aanwezige dieren moeten voldoende tijd krijgen om te kunnen vluchten.

Gedurende de werkzaamheden dient voldoende zorg in acht te worden genomen voor alle in het wild voorkomende flora en fauna. Aanwezige dieren moeten voldoende tijd krijgen om te kunnen vluchten.

Naar aanleiding van de quickscan is een winterinspectie uitgevoerd. Doel hiervan is het bepalen van de (mogelijk) aanwezigheid of afwezigheid van jaarrond beschermde nesten, nesten van eekhoorn en boomholten die geschikt zijn als rust- of voortplantingsplaats voor vleermuizen. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 7. Hieruit kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Nesten en essentieel leefgebied van de eekhoorn in onderhavig onderzoeksgebied kunnen worden uitgesloten;
  • Jaarrond beschermde nesten van ransuil en sperwer binnen het onderzoeksgebied worden verwacht in zowel de groenstrook direct ten oosten van de te slopen bebouwing aan de Patrijzenlaan, als in de boomsingels binnen de oude agrarische gronden;
  • nesten van andere roofvogels en uilen (die in de ecologische quickscan nog niet werden uitgesloten) worden niet binnen projectgebied verwacht.
  • Verschillende typen rust- en voortplantingsplaatsen van boombewonende vleermuizen worden verwacht in zowel de directe omgeving van de te slopen bebouwing aan de Patrijzenlaan, als in de boomsingels binnen de oude agrarische gronden.

Naar aanleiding van de winterinspectie is een soortgericht onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en vogels, zie bijlage 8. Doel van het soortgericht onderzoek is het uitsluiten dan wel aantonen van de aanwezigheid van nesten, voortplantingsplaatsen en rustplaatsen van vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen en vogels met een jaarrond beschermd nest uit categorie 4. Hieruit worden de volgende conclusies getrokken:

  • In het projectgebied is één baltsterritorium van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. De bijbehorende paarverblijfplaats bevindt zich in één van de bomen nabij het projectgebied.
  • Het kan niet worden uitgesloten dat eerdergenoemde paarverblijfplaats tevens door individuen van de soort in gebruik is als winterverblijfplaats gedurende milde winters.
  • In het projectgebied zijn geen voortplantings- of rustplaatsen vastgesteld van andere vleermuissoorten dan de gewone dwergvleermuis.
  • Ter plaatse van de bomenrij ten zuidoosten van de Patrijzenlaan is een essentiële vliegroute van gewone dwergvleermuis en een mogelijk essentiële vliegroute van laatvlieger vastgesteld.
  • In de directe omgeving van het projectgebied is één kraamverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis vastgesteld. Deze verblijfplaats lijkt buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden te liggen. Echter, het kappen van de bomensingel ten zuidoosten van de Patrijzenlaan (essentiële vliegroute gewone dwergvleermuis) zal leiden tot verlies van (functionaliteit van de) vastgestelde kraamverblijfplaats. Derhalve ligt de verblijfplaats –indirect binnen de invloedssfeer van de voorgenomen kap- en rooi werkzaamheden.
  • In de directe omgeving van het projectgebied zijn 3 zomerverblijfplaatsen en elf baltsterritoria van gewone dwergvleermuizen, en 3 paarverblijfplaatsen van ruige dwergvleermuizen vastgesteld. Deze liggen alle buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden. In de directe omgeving van het projectgebied (ter plaatse van de bomenrij langs de Fazantenlaan, direct ten zuidwesten van projectgebied) is een belangrijk foerageergebied van laatvliegers vastgesteld. Dit foerageergebied bevindt zich buiten de invloedssfeer van de werkzaamheden.
  • In het projectgebied zijn geen nesten of rustplaatsen van huismus, gierzwaluw, ransuil of sperwer vastgesteld.
  • In het projectgebied kunnen tijdens het broedseizoen nesten of rustplaatsen van algemene broedvogels en broedvogels uit categorie 5 (met voldoende alternatief) aanwezig zijn. Ook kunnen, tijdens de uitvoering van de werkzaamheden, rugstreeppadden worden aangetrokken. In de uitgevoerde ecologische quickscan (VanderHelm Milieubeheer B.V., kenmerk 20190989, d.d. 16-09-2019) is reeds geadviseerd op welke manier hier rekening mee gehouden dient te worden gedurende de werkzaamheden.

De vervolgstappen bestaan uit het bepalen of de aangetroffen beschermde elementen van vleermuizen worden aangetast door de geplande werkzaamheden en of het mogelijk is om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen. Wanneer het niet mogelijk is om overtreding te voorkomen, dient een ontheffing te worden aangevraagd. Voor het aanvragen van een ontheffing dient een activiteitenplan opgesteld te worden. Geadviseerd wordt om voor onderhavig project als mitigerende maatregel voor de paarverblijfplaats binnen het baltsterritorium (ter plaatse van de groenstrook direct ten oosten van de bebouwing binnen projectgebied) vleermuiskasten in de directe omgeving te plaatsen. Indien overtreding van de Wet natuurbescherming voorkomen kan worden, wordt geadviseerd in het kader van de zorgplicht een ecologisch werkprotocol op te laten stellen wat specifiek is afgestemd op de uitvoeringsplanning en de te nemen maatregelen voor de uitvoerders.

Naar aanleiding van de conclusies van het soortgericht onderzoek naar vleermuizen en vogels heeft een ecologische toetsing plaatsgevonden om de nieuwbouwplannen te toetsen met het oog op de aangetroffen vliegroute, zie bijlage 9. Hieruit bleek dat niet kon worden uitgesloten dat de werkzaamheden zullen leiden tot een overtreding op de Wet natuurbescherming. Vervolgens is een activiteitenplan/alternatievenbezoek afgelegd (zie bijlage 10). Tijdens het alternatievenonderzoek zijn de alternatieven verblijfplaatsen en vliegroutes in kaart gebracht. In de omgeving zijn voldoende alternatieve geschikte verblijfplaatsen aanwezig. In de omgeving van het projectgebied zijn meerdere alternatieve vliegroutes die leiden naar kleine, met het binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezige vergelijkbare foerageergebieden, én die leiden naar de duinbossen ten noorden van het projectgebied. Op deze vliegroutes zijn wel vier knelpunten vastgesteld, waarvan twee knelpunten kunnen leiden tot belemmering van doorgaande vliegroutes:

  • Knelpunt A: Betreft een relatief felverlicht kruispunt (zie afbeelding 6A, bijlage 10 De verlichting is afkomstig van lage straatlantaarns met conische, rondom schijnende armaturen. De bomenrijen en boomgroepen in de omgeving zijn hoger dan deze straatlantaarns. Door de armaturen zodanig af te stellen dat zij enkel naar beneden (en opzij) schijnen, in plaats van omhoog, kan dit knelpunt worden weggenomen. Door knelpunt A weg te nemen ontstaat een aaneengesloten alternatieve vliegroute (ZW-NO) naar de duinbossen ten noorden van het projectgebied;
  • Knelpunt B: Betreft een onderbreking in de bomenrij met daarbinnen een straatlantaarn (zie afbeelding 6B, bijlage 10). Het is niet ondenkbaar dat gewone dwergvleermuizen en laatvliegers in de huidige situatie gewoon over knelpunt B heen vliegen, echter, door te voorkomen dat het licht van de straatlantaarn naar boven uitstraalt wordt de vliegroute waarschijnlijk veel aantrekkelijker.

Het aanpassen van armaturen van lantaarnpalen ter plaatse van knelpunt A en B kunnen leiden tot een versterking van het netwerk aan vliegroutes van vleermuizen in dit gedeelte van Oostvoorne.

Er zijn gelijkwaardige en betere alternatieve vliegroutes en foerageergebied aanwezig in de omgeving van het projectgebied, die bovendien in verbinding staan met het projectgebied, en de aangetroffen kraamverblijfplaats net buiten projectgebied. Derhalve wordt geconcludeerd dat geen sprake is van een essentiële vliegroute binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden. Uitvoering van werkzaamheden die de – binnen projectgebied – vastgestelde vliegroute en het foerageergebied aantasten kunnen (onder begeleiding van een ecoloog) worden uitgevoerd zonder dat daarbij de Wet natuurbescherming wordt overtreden. Voor dit onderdeel hoeft dus geen ontheffing op de Wet natuurbescherming te worden aangevraagd.

Geadviseerd wordt de werkzaamheden in eerste instantie uit te voeren buiten het broedseizoen. Enkel indien tijdens een controle, uitgevoerd door een deskundig ecoloog, blijkt dat in het projectgebied en de directe omgeving geen broedende vogels of nesten aanwezig zijn, kunnen werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd. Indien algemene broedvogels in het projectgebied broeden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen en dient door een deskundig ecoloog te worden bepaald of, op welke manier en wanneer de werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder overtreding van de Wet natuurbescherming. Ook moet de zorgplicht in acht genomen worden. In het onderzoek zijn tevens aanbevelingen gegeven om de afname van de ecologische waarde van het gebied enigszins te beperken.

Tevens heeft er een onderzoek op locatie plaatsgevonden met de OZHZ om het bovenstaande toe te lichten, zie bijlage 11. Tijdens dit onderzoek zijn twee sperwers waargenomen waardoor ook nader onderzoek naar deze soort noodzakelijk bleek. Dit onderzoek is eveneens uitgevoerd en opgenomen als bijlage 12. Daaruit blijkt dat beschermde elementen voor sperwers kunnen worden uitgesloten.

Er is een Activiteitenplan opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Haaglanden, om een ontheffing aan te vragen voor het verstoren en vernietigen van het aangetroffen baltsterritorium en bijhorende paarverblijfplaats van gewone dwergvleermuis in het projectgebied, zie bijlage 13.

Conclusie soortenbescherming

Voor het plangebied zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Voor het verstoren van de verblijfplaatsen van vleermuizen dient ontheffing te worden aangevraagd voor overtreding van de Wet natuurbescherming. De aanvraag daarvoor is inmiddels ingediend en wordt separaat van dit bestemmingsplan behandeld door de Omgevingsdienst Haaglanden die daarvoor als bevoegd gezag optreedt. Het alternatievenbezoek heeft uitgewezen dat er geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden voor het aantasten van vliegroutes en foerageergebieden. De omgeving biedt voldoende alternatieven vliegroutes en foerageergebieden. Ook beschermde elementen van sperwers kunnen uitgesloten worden. Bij de werkzaamheden dient wel de zorgplicht in acht te worden genomen.

Gelet op de uitgevoerde onderzoeken, de conclusies daarvan en de voorbereiding van de benodigde ontheffingsaanvraag in overleg met de ODH, is de verwachting reëel dat deze ontheffing verkregen zal worden. Op basis daarvan, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.


Onderzoek en conclusie

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0007.png"

Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied blauw omlijnd'

Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen, zie figuur 4.2. Daarnaast vindt er in de directe omgeving geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, per spoor, over het water of door buisleidingen. Op circa 1 kilometer van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg plaats. Op circa 1,2 kilometer van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen via buisleidingen plaats. Het plangebied is niet gelegen binnen de PR 10-6-contour of het invloedsgebied van het groepsrisico van de weg en de buisleidingen. Beide risicobronnen hebben geen externe werking op het plangebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.6 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het beleid en normstelling voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 ( = 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk project uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling voorziet in de realisatie van 71 woningen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht en is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Fazantenlaan, direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 17,4 µg/m³ voor NO2, 18 µg/m³ voor PM10 en 10 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,3 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0008.png"

Figuur 4.3 Maatgevend punt

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Voor het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 14. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is inzicht te verkrijgen of en in hoeverre het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de locatie geleid kan hebben tot verontreiniging van de bodem.

Vooronderzoek en hypothese

Uit het vooronderzoek is niet gebleken dat op of nabij de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Daarom is de locatie als "onverdacht" aangemerkt ten aanzien van bodemverontreiniging. De locatie is als niet-asbestverdacht aangemerkt.

Verkennend bodemonderzoek

Tijdens het veldwerk is gebleken dat de bovengrond bestaat uit siltig zand. De ondergrond bestaat tot de geboorde einddiepte grotendeels uit siltig zand en vanaf 1,50 à 1,80 m-mv uit kleiig veen. De grondwaterstand is waargenomen op een variërende diepte van 0,10 à 0,38 m-mv. Bij zintuiglijk onderzoek zijn geen afwijkingen waargenomen aan het opgeboorde bodemmateriaal. Er is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen in het opgeboorde bodemmateriaal.

Uit laboratoriumonderzoek is gebleken dat plaatselijk in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan kwik en PAK zijn gemeten. Voor het overige zijn in de boven- en ondergrond geen gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten voor de geanalyseerde parameters. In het grondwater zijn plaatselijk (marginaal) verhoogde gehalten aan naftaleen gemeten. Voor het overige zijn geen verhoogde gehalten gemeten in het grondwater.

Op plaatsen waar gevoelig gebruik van de bodem wordt gerealiseerd, zoals wonen met tuin en plaatsen waar kinderen spelen heeft de GGD-werkgroep een advies gemaakt wat betreft bodemverontreiniging met lood. Voor plaatsen waar kinderen spelen wordt de waarde <100 mg/kg gezien als voldoende bodemkwaliteit voor lood. Voor wonen met tuin is dit <90 mg/kg. Uit het onderzoek blijkt dat het hoogst gemeten halte voor lood 24 mg/kg is. Er is derhalve sprake van een voldoende bodemkwaliteit voor lood.

Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd, dat de hypothese "onverdacht" voor bodemverontreiniging wordt bevestigd. De locatie wordt geschikt geacht voor de beoogde bestemming (wonen). Wanneer grond van de locatie vrijkomt en elders wordt toegepast, dient in principe te worden

gehandeld conform het Besluit bodemkwaliteit. Indien grond vrijkomt is de gemeente waar de grond wordt toegepast bevoegd gezag ten aanzien van de bestemming van de grond. Schone grond in een hoeveelheid kleiner dan 50 m³ mag volgens het Bbk vrij worden toegepast.

4.8 Water

Beleid en normstelling

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het projectgebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerprogramma (WBP) (2022-2027) staan de doelen van het waterschap Hollandse Delta:

  • waterveiligheid (dijken en duinen)
  • versterkte duinen
  • meer biodiversiteit op de dijken
  • minder CO2-uitstoot, vergoten
  • meer innovatie
  • voldoende schoonwater

Ook wordt aangegeven welk beleid gevoerd wordt en wat het waterschap in de planperiode wil doen om de doelen te bereiken. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. De toename van verhard oppervlak leidt tot een zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem en leidt met regelmaat tot wateroverlast stroomafwaarts. Om de zwaardere belasting van het oppervlaktewatersysteem onder normale omstandigheden tegen te gaan is het brengen van hemelwater vanaf verhard oppervlak op het oppervlaktewaterlichaam specifiek vergunningplicht gesteld. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer in stedelijk gebied of 1500 m2 of meer in landelijk gebied dient een vergunning aangevraagd te worden in het kader van de Keur. De versnelde afvoer als gevolg van de toename aan verharding moet volledig worden gecompenseerd door het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende voorziening (compensatieplicht), met een oppervlakte van 10% van de toename van verharding. Het waterschap geeft in volgorde de voorkeur aan de volgende gelijkwaardige voorzieningen:

  • Nieuw te graven oppervlaktewater in de directe nabijheid van de verhardingtoename;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater binnen hetzelfde peilgebied;
  • Nieuw te graven oppervlaktewater in het benedenstrooms gelegen peilgebied of een eventueel alternatief.

Gemeentelijk waterplan Westvoorne (2008)

Het doel van het gemeentelijk waterplan Westvoorne is het ontwikkelen van een gezamenlijke beleidsvisie op het gewenste watersysteem en de waterkwaliteit binnen de gemeente. Samen met de relevante partijen werken zij deze visie uit en stellen zij binnen het waterplan een maatregelenplan op om het beoogde watersysteem kwantitatief en kwalitatief te realiseren."

Het gemeentelijk waterplan heeft betrekking op alle oppervlaktewater en grondwater binnen de gemeente, zowel binnen als buiten de bebouwde kom. De interactie met de waterketen is opgenomen voor zover deze het watersysteem beïnvloedt bij riooloverstorten en lozingspunten op zowel de waterkwantiteits- als de waterkwaliteitsaspecten.

Binnen het waterplan is door de betrokken partijen een gezamenlijke visie 2050 opgesteld op het gemeentelijk watersysteem.

Onderzoek

Huidige situatie

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit gronden die in het verleden een agrarisch gebruik kenden. Het plangebied is bijna geheel onverhard.

 

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten zuiden en westen van het plangebied bestaat de grond uit leemarm zand in stuifduinen en stranden. Met betrekking tot grondwater is ten zuidwesten van het plangebied sprake van grondwater IV. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) op 40 centimeter onder maaiveld ligt. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) schommelt tussen 80 en 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,7 meter +NAP.

Waterkwantiteit

Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta zijn in het plangebied geen watergangen aanwezig, zie figuur 4.4. Het plangebied bevindt zich derhalve ook niet in een beschermingszone. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van het Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0009.png"

Figuur 4.4 Uitsnede Legger Waterschap Hollandse Delta

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is momenteel onbebouwd en niet aangesloten op het rioolstelsel.

Toekomstige situatie

De toekomstige ontwikkeling bestaat uit 71 woningen. Bij het voorbereiden van het plan is er naast het stedenbouwkundig plan, dat als onderlegger heeft gediend voor dit bestemmingsplan, tevens een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Dit is gebeurd in nauw overleg tussen de initiatiefnemer, de gemeente en Waterschap Hollandse Delta.

Het watersysteem zoals uitgewerkt in het waterhuishoudkundig plan, is hydraulisch doorgerekend door het waterschap en daaruit blijkt dat het systeem voldoet om goed waterbeheer toe te kunnen passen. Het waterhuishoudkundig plan is niet integraal bij dit bestemmingsplan opgenomen. Dat plan wordt namelijk nog nader uitgewerkt en afgerond en zal uiteindelijk nog eens formeel door het waterschap behandeld worden, wanneer de initiatiefnemer de watervergunning aanvraagt die nodig is om het project Fazantenlaan te kunnen realiseren. Een beschrijving op hoofdlijnen van het watersysteem en de maatregelen uit het waterhuishoudkundig plan, is opgenomen in bijlage 15.

De meer beknopte beschrijving van de toekomstige situatie zoals die voor het waterschap relevant is in het kader van dit bestemmingsplan, volgt hierna.

Bodem en grondwater

De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.

Waterkwantiteit

Het plangebied wordt niet begrensd door watergangen behorende tot de categorie 'primair' of 'overig'. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) of 1.500 m2 (in landelijk gebied) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. De verharding betreft 18,493 m2, dit is meer dan de grens van 500 m2 waardoor compensatie noodzakelijk is. Er dient 10% van de verharding gecompenseerd te worden, in dit geval komt dit op een totaal van 1.849 m2 voor het plan Fazantenlaan. Tevens wordt in het plan Fazantenlaan de watercompensatie voor het naastgelegen plan Patrijzenlaan gerealiseerd. Voor dat plan is minimaal 210 m2 aan watercompensatie nodig. Dit maakt de gezamenlijke opgave 1.849 m2 + 210 m2 = 2.059 m2 .

In het plan zal 2.140 m2 aan waterberging gerealiseerd worden waarvan 1.278 m2 aan openbaar water en 862 m2 aan droge waterberging. De uitwerking hiervan op tekening is weergegeven in figuur 4.5 en deze figuur is ook in groter formaat aan het plan toegevoegd als bijlage 16.

Hiermee wordt er voldaan aan de compensatie-eis. Hierover heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden waarbij er ook groen licht is gegeven voor de aanleg van oppervlaktewater en droge waterberging als compensatie. Hoewel het de voorkeur niet heeft om verduikerde watergangen te realiseren, is er in deze situatie geen andere optie. Het watersysteem is door het waterschap getoetst op het hydrologische functioneren en hieruit blijkt dat het systeem met de verduikerde watergangen voldoet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0010.png"

Figuur 4.5 Watercompensatie

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. Hieruit blijkt dat er compensatie voor verharding nodig is, omdat de toename van verharding boven de grenswaarde van 500 m2 valt. Dit zal uitgevoerd worden aan de hand van het aanleggen van watergangen en droge waterberging. Het plangebied valt niet in de beschermingszones van watergangen of waterkeringen in de buurt. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.

4.9 Kabels en leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Beoordeling en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid geldt binnen het plangebied Waarde Archeologie, met een specifieke vorm van waarde 3. Hierbij hoort een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 80 cm. Gelet op de eerdere planvorming is in 2010 reeds archeologisch onderzoek uitgevoerd, wat ook door BOOR beoordeeld is. Op grond hiervan is het plangebied destijds vrijgegeven voor woningbouwontwikkeling.

Bureauonderzoek Fazantenlaan (2005)

In 2005 is voor het niet bebouwde deel van het plangebied ten noorden van de Fazantenlaan een bureauonderzoek uitgevoerd door Hazenberg Archeologie.

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat:

  • De weinige waarnemingen in de omgeving van het plangebied, betreffen losse vondsten in dieper gelegen veen- en kleilagen uit de Romeinse tijd en de late middeleeuwen, op grote afstand van het plangebied;
  • Ondanks de hoge verwachtingswaarde in het plangebied, is het daarom onwaarschijnlijk dat in de bovenste 2 meter beneden maaiveld archeologische waarden aanwezig zijn;
  • Bij verstoringen tot een diepte van 2 meter beneden maaiveld is dan ook geen nader onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden nodig;
  • Bij verstoring van de bodem door graafwerkzaamheden of het slaan van heipalen dieper dan 2 meter beneden maaiveld, is inventariserend booronderzoek nodig om de aanwezigheid van archeologische waarden in de veen- en kleilagen te bepalen.

Verkennend inventariserend veldonderzoek Fazantenlaan (2010)

In 2010 is in vervolg op het bureauonderzoek een verkennend inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door Hazenberg Archeologie voor het deel van het plangebied ten noorden van de Fazantenlaan, zie ook bijlage 17. Doel van het veldonderzoek was het toetsen en aanvullen van de archeologische verwachting van de veen- en kleilagen dieper dan 2 meter beneden maaiveld. Daarvoor zijn 28 boringen tot maximale diepte van 5 meter beneden maaiveld gezet.

Uit het veldonderzoek is gebleken dat:

  • de klei en veenlagen zijn afgezet in een vrijwel permanent nat milieu. Deze lagen zijn ook na afzetting niet ontkalkt of gerijpt;
  • het plangebied is het grootste deel van de tijd een laaggelegen en vrij dras gebied geweest en was daarom niet geschikt voor bewoning;
  • tijdens het veldonderzoek zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten gevonden;
  • er worden in de ondergrond tot 5 meter beneden maaiveld geen waardevolle archeologische resten meer verwacht. De verwachtingswaarde dient dan ook naar beneden bijgesteld te worden;
  • zonder verder archeologisch onderzoek kan daarom worden gestart met de voorgenomen werkzaamheden.

Ten aanzien van cultuurhistorie geldt dat binnen het plangebied geen aangewezen monumenten of andere beschermde objecten aanwezig zijn.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie staan de planontwikkeling niet in de weg.

4.11 Mobiliteit

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Het aantal parkeerplaatsen in het plangebied dient te voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in het gemeentelijk parkeerbeleid (Parkeerbeleidnota Westvoorne 2012 - 2016). Deze verwijst door naar de parkeerkencijfers van het CROW. Daarom wordt net als bij de verkeersgeneratie aangesloten bij de kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren). Voor het juiste kencijfer / parkeernorm wordt een ligging in de rest bebouwde kom aangehouden, de gemeente heeft een weinig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt omsloten door de Fazantenlaan, de Patrijzenlaan, de Rialaan en de Van der Meerweg.

De beoogde woningen worden alleen direct ontsloten via de Fazantenlaan.

De Fazantenlaan en Patrijzenlaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg, hier geldt een maximum snelheid van 50 km/u. De Van der Meerweg en Rialaan zijn beide erftoegangswegen, onderdeel van een 30 km/u zone.

De Fazantenlaan kruist in oostelijke richting met de Voorweg. De Voorweg is een belangrijke ontsluitingsweg in Oostvoorne. In de noordoostelijke richting kan via De Ruy en Brielseweg de provinciale weg N218 en vervolgens Rijksweg A15 worden bereikt.

In zuidelijke richting kan (via de Heveringseweg en (Verlengde) Lodderlandsedijk) de provinciale weg N496 richting Rockanje en de N57 in zuidelijke richting worden bereikt.

De ontsluiting van het plangebied voor gemotoriseerd verkeer is goed.

Langzaam verkeer

Het fietsverkeer deelt de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Voor voetgangers zijn er voetpaden langs de Fazantenlaan.

Openbaar vervoer

De dichtstbijzijnde bushalte (Voorweg) vindt zich op circa 500 meter loopafstand van het plangebied. Aldaar halteert bus 403, deze streekbus rijdt tussen Spijkenisse Metro Centrum en Rockanje, via Brielle en Oostvoorne. De ontsluiting van het plangebied voor openbaar vervoer is goed.

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

Verkeersgeneratie

In het plangebied zijn momenteel geen woningen of andere functies aanwezig die een verkeersgeneratie kennen. De verkeersgeneratie die met de nieuwe woningen samenhangt moet om die reden als volledig nieuwe verkeersgeneratie worden aangemerkt. In tabel 4.4. is op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren) in beeld gebracht met welke verkeersgeneratie rekening gehouden is.

Tabel 4.4. Verkeersgeneratie plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0011.png"

In de toekomstige situatie zorgen de beoogde woningen voor een verkeersgeneratie van 540 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de factor 1,11 voor woonfuncties. Op een gemiddelde werkdag zorgt de ontwikkeling hierdoor voor een toename van 600 mvt/etmaal.

Verkeersafwikkeling

Het plan Fazantenlaan is gelijktijdig met het plan Patrijzenlaan voorbereid en de verkeersafwikkeling van beide plannen vindt grotendeels via dezelfde wegen plaats. Om die reden is de verkeersgeneratie van beide plannen in samenhang bezien om tot een integrale beoordeling van de verkeersafwikkeling te komen.

Het plan Fazantenlaan met een verkeersgeneratie van 600 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag, zal volledig worden ontsloten op de Fazantenlaan, waarna het verkeer zal worden afgewikkeld op de Voorweg.

Het plan Patrijzenlaan zal volledig worden ontsloten via de Patrijzenlaan. Omdat deze laan ten noorden van het plangebied dood loopt, zal het verkeer van dat plan in zuidelijke richting worden afgewikkeld op de Fazantenlaan. De verkeersgeneratie van het plan Patrijzenlaan bedraagt 200 mvt/etmaal gedurende een werkdag. Vanaf de Patrijzenlaan wikkelt het verkeer zich verder af via de Voorweg

Voor de Voorweg is de aanname gedaan, dat circa 65% van het verkeer naar het noorden rijdt (richting centrum, N218, N57 en A15) en de overige 35% naar het zuiden (N496, N57).

Een overzicht van deze verdeling, is weergegeven in figuur 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0012.jpg"

Figuur 4.6 Verkeerstoedeling plangebieden

Zowel de Patrijzenlaan als de Fazantenlaan zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg met een maximumsnelheid van 50 km/uur. Een gebiedsontsluitingsweg met vrijliggende fietspaden kan doorgaans, conform het principe Duurzaam Veilig, een verkeersintensiteit tussen de 10.000 en 15.000 mvt/etmaal vlot en veilig verwerken. Aangezien er voor fietsers op de Patrijzen- en Fazantenlaan geen vrijliggende fietsvoorzieningen aanwezig zijn, moeten fietsers de rijbaan delen met het gemotoriseerde verkeer. Hierdoor zal de capaciteit van de Patrijzenlaan en Fazantenlaan naar verwachting tussen de 6.000 en 10.000 mvt/etmaal bedragen.

Om te onderzoeken of de capaciteit van de Patrijzenlaan en/of Fazantenlaan wordt overschreden, is gebruik gemaakt van verkeerstellingen van de gemeente. De intensiteiten die afkomstig zijn van de verkeerstellingen betreffen weekdagcijfers. Voor het beoordelen van de verkeersafwikkeling zijn werkdagintensiteiten maatgevend. Voor binnenstedelijke wegen wordt voor het omrekenen van weekdagintensiteiten naar werkdagintensiteiten een omrekenfactor van 1,09 aangehouden.

Volgens de gemeentelijke verkeerstellingen bedroeg in 2015 de verkeersintensiteit op de Patrijzenlaan 379 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag en 413 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Doordat de intensiteiten uit 2015 zijn worden deze naar het jaar 2032 doorgerekend aan de hand van een autonome groei van 1,5% per jaar. Hiermee komt de intensiteit op circa 532 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Daarmee kan gesteld worden dat de verwachte verkeersintensiteit op de Patrijzenlaan dan ook ruim onder de capaciteit van de Patrijzenlaan (tussen de 6.000 en 10.000 mvt/etmaal) zal zitten. Na de verkeerstoename ten gevolge van het plan Patrijzenlaan zal de intensiteit op de Patrijzenlaan in de toekomstige situatie 732 mvt/etmaal bedragen gedurende een gemiddelde werkdag. Dit ligt nog steeds ruim onder de minimale capaciteit van de weg. Hieruit wordt geconcludeerd dat de verkeersafwikkeling dan ook niet tot knelpunten zal leiden. 

Volgens de gemeentelijke verkeerstellingen bedroeg in 2019 de verkeersintensiteit op de Fazantenlaan 2.490 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde weekdag en 2.714 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag. Doordat de intensiteiten uit 2019 zijn worden deze naar het jaar 2032 doorgerekend aan de hand van een autonome groei van 1,5% per jaar. Hiermee komt de intensiteit op circa 3.294 mvt/etmaal gedurende een gemiddelde werkdag.

Daarmee kan gesteld worden dat de verwachte verkeersintensiteit op de Fazantenlaan dan ook ruim onder de capaciteit van de Fazantenlaan (tussen de 6.000 en 10.000 mvt/etmaal) zal zitten. Na de verkeerstoename ten gevolge van beide planbijdrages zal de intensiteit op de Fazantenlaan in de toekomstige situatie 4.094 mvt/etmaal bedragen gedurende een gemiddelde werkdag. Dit ligt nog steeds ruim onder de minimale capaciteit van de weg. Hieruit wordt geconcludeerd dat de verkeersafwikkeling dan ook niet tot knelpunten zal leiden. 

De Fazantenlaan en de Patrijzenlaan zijn breed genoeg zodat het autoverkeer het fietsverkeer veilig kan passeren. Daarnaast kan gesteld worden dat de toename als gevolg van de plannen dermate gering is en de Fazantenlaan een relatief lage verkeersintensiteit kent ten opzichte van de capaciteit van de weg, dat de verkeersveiligheid op deze weg na planontwikkeling niet leidt tot knelpunten.

Parkeren

Parkeerbehoefte

Het aantal parkeerplaatsen in het plangebied dient te voldoen aan de parkeernormen zoals opgenomen in het gemeentelijke parkeerbeleid (Parkeerbeleidnota Westvoorne 2012 – 2016). Hierin wordt verwezen naar parkeerkencijfers van het CROW. Tabel 4.5 toont de berekende parkeerbehoefte op basis van de meest actuele CROW kencijfers (publicatie 381) en de beoogde woningaantallen.

Tabel 4.5. Parkeerbehoefte plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0614.BPFazanten-0100_0013.png"

Parkeeraanbod

In de planregels van het bestemmingsplan is opgenomen dat bij bouwplannen voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid. Dit betekent dat voor het volledige woningbouwprogramma voorzien zal moeten worden in 149 parkeerplaatsen zoals in tabel 4.5 is weergegeven. Conform het gemeentelijk parkeerbeleid kan dat zowel in de vorm van parkeerplaatsen in het openbaar gebied als op de private woonpercelen, bijvoorbeeld in de vorm van opritten, carports of garages.

Conclusie

De ontsluiting van het plangebied is goed. Het aantal parkeerplaatsen dat wordt gerealiseerd dient te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename van het plangebied, de omliggende ontsluitingswegen bieden voldoende capaciteit om deze verkeerstoename af te wikkelen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.

4.12 Wegverkeerslawaai en industrielawaai

Normstelling en beleid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/u-wegen. Binnen de geluidzone van een weg dient de geluidbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Binnen het plangebied worden woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is wonen een geluidgevoelige functie. Daarom dient akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidzone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein.

Onderzoek

Woningen zijn geluidgevoelige functies waarvoor op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden, indien deze gelegen zijn binnen de geluidzone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein. Het plangebied ligt binnen de geluidzones van de Fazantenlaan, de Patrijzenlaan en de Voorweg en binnen de zone van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Akoestisch onderzoek is op grond van de Wgh dan ook noodzakelijk. Ook de 30 km/uur-weg Van der Meerweg en de nieuwe ontsluitingsweg is om redenen van een goede ruimtelijke ordening meegenomen in het onderzoek. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 18.

Conclusie

Wegverkeerslawaai

De conclusies voor het onbebouwde binnenterrein zijn:

  • dat ten gevolge van de gezoneerde wegen Patrijzenlaan en Voorweg de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden. Ook ten gevolge van de Van der Meerweg (niet gezoneerd) wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden;
  • dat alleen in de zuidoosthoek van de locatie de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden ten gevolge van de Fazantenlaan;
  • dat het verlagen van de snelheid naar 30 km/uur op de Fazantenlaan een doelmatige maatregel is die, vanuit akoestisch oogpunt, te overwegen valt;
  • dat het laten vaststellen van hogere waarden voor 3 woningen nodig is van 50 dB, indien niet wordt gekozen voor een snelheidsverlaging;
  • dat de geluidbelasting op de bestaande woningen langs de nieuwe aansluiting naar het woongebied lager is dan 48 dB.

Industrielawaai

De conclusies voor het onbebouwde binnenterrein zijn:

  • dat de hoogte van de geluidbelasting maximaal 52 dB(A) bedraagt. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden ten gevolge van het industrieterrein Maasvlakte-Europoort. Maatregelen om de geluidbelasting te reduceren zijn niet mogelijk. Voor deze 71 woningen moet door het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde van 52 dB(A) worden vastgesteld.

Beleid hogere waarden

Alle woningen zullen beschikken over een geluidluwe gevel en een geluidluwe buitenruimte zoals vereist volgens het gemeentelijk geluidbeleid. Voor het voorkomen van geluidhinder en slaapverstoring is het volgens het beleid zeer wenselijk dat geluidgevoelige ruimten, zoals woon- en slaapkamers, zo min mogelijk aan de geluidbelaste zijde van de woning worden gerealiseerd. Hiermee dient bij de uitwerking rekening gehouden te worden.

Besluit hogere waarden

Voor wegverkeerslawaai (3 woningen) en industrielawaai (71 woningen) is een hogere waarde besluit genomen door het college van Burgermeester en Wethouders. Het besluit is toegevoegd in Bijlage 21.

4.13 Duurzaamheid

Toetsingskader

Routekaart duurzaam Voorne-Putten 2040
Op Voorne-Putten is de afgelopen jaren hard gewerkt aan duurzaamheid. Er liggen steeds meer zonnepanelen, afval wordt steeds verder gescheiden, er verschijnen elektrische auto's en er wordt energie bespaard. En toch is dit nog maar het begin. Gemeente Westvoorne, Brielle, Nissewaard en gemeente Hellevoetsluis willen als vier gemeenten gezamenlijk samen met andere stakeholders een duurzaam Voorne-Putten op de kaart zetten.

Voorne-Putten werkt regionaal samen met 9 andere gemeenten binnen de Alliantie Energietransitie (voormalige Alliantie Duurzaam Rijnmond) om lokaal de klimaatverandering tegen te gaan. Binnen deze samenwerking wordt kennis gedeeld en worden gezamenlijk projecten opgestart. Het lokale Economic Board van Voorne-Putten (bestaand uit lokale ondernemers en gemeenten) ziet ook het belang van een duurzame regio en de kansen die het biedt voor nieuwe werkgelegenheid en bedrijvigheid.

Vanuit de nieuwe Omgevingswet die per 2021 van kracht wordt zal de realisatie van duurzame energie beleidsmatig vanuit omgevingsplannen gecoördineerd worden.

Onderzoek

Bij de realisatie van de woningen wordt aangesloten bij de eisen die gesteld worden vanuit het Bouwbesluit.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid wordt hiermee voldoende toegepast.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Bestemmingsplansystematiek

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:

- inleidende regels;

- bestemmingsregels;

- algemene regels;

- overgangs- en slotregel.

5.2 Planregels

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt

gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van

bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen, waarin maten en waarden voorkomen,

worden in dit artikel verklaard.

5.2.2 Bestemmingsregels

Groen

De gronden met de bestemming ‘Groen’ zijn bestemd voor groenvoorzieningen en daarbij behorende voorzieningen, zoals fiets- en voetpaden, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair en water. Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Tuin

De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, alsmede voor water en parkeervoorzieningen.

De voortuinen zijn bestemd als Tuin bij de woningen. Gebouwen en overkappingen zijn hier

uitgesloten, waardoor alleen overige bouwwerken zijn toegestaan.

Verkeer

De gronden met de bestemming ‘Verkeer’ zijn bestemd voor wegen, verblijfsgebied, voet- en fietspaden en daarbij behorende voorzieningen, zoals geluidwerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, straatmeubilair en water. Binnen de bestemming mogen uitsluitend gebouwen voor nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Water

De gronden met de bestemming 'Water' zijn bestemd voor water met bijbehorende oevers ten behoeve van de waterhuishouding. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Wonen

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, met daaronder begrepen beroepsmatige activiteiten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Verder zijn bijbehorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water mogelijk binnen de bestemming.

Het totaal aantal woningen bedraagt maximaal 71. Ook is bepaald dat aaneengebouwde hoofdgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - aaneengebouwd' worden gebouwd. Dat hoofdgebouwen twee-aaneen worden gebouwd uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - twee- aaneen'. Dat vrijstaande hoofdgebouwen worden gebouwd uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwaanduiding - vrijstaand'.

Binnen de bestemming zijn nog specifieke gebruiksregels opgenomen voor zelfstandige bewoning van vrijstaande bijgebouwen en voor beroepsmatige activiteiten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

5.2.3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen

in het bestemmingsplan.

Anti-dubbeltelbepaling

Een Anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti- dubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Algemene bouwregels

Het artikel Algemene bouwregels bevat enkele algemene regels voor het bouwen. Zo zijn er regels over parkeergelegenheid, de geringe overschrijding van bouwgrenzen of oppervlaktematen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Ook wordt voorzien in een regeling voor overkappingen, luifels, overstekken en ondergrondse gebouwen, waarin wordt vastgelegd waar deze zijn toegestaan en in hoeverre deze meetellen bij de inhouds- en oppervlaktemaat van de bovengrondse gebouwen.

Algemene gebruiksregels

Hoewel het gebruik van gronden en bouwwerken is geregeld in de Wro, zijn voor de duidelijkheid regels opgenomen over dit gebruik. Een voorbeeld is een algemeen verbod om gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemming of de bijbehorende regels.

Algemene afwijkingsregels

In deze artikelen wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan kan worden afgeweken. Ook wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en dus geen verplichting.

Overige regels

Werking wettelijke regelingen: In de regels van een bestemmingsplan wordt in een toenemend aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro). De slotregel bevat de titel van het plan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Bro heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zal de initiatiefnemer met de gemeente afspraken maken omtrent de kosten voor de begeleiding van het bestemmingsplan en om de daarbij behorende procedures te verzekeren. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is gezien voorgaande niet noodzakelijk en de economische uitvoerbaarheid is voldoende gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak

7.1.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt het voorontwerpbestemmingsplan naar de benodigde overlegpartners gestuurd.

Daarnaast wordt het plan conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Na de procedure van inspraak en vooroverleg doorloopt het plan de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening. De resultaten van deze procedures worden te zijner tijd in deze toelichting vermeld.

Er zijn 8 inspraakreacties ingediend. De inspraakreacties zijn samengevat en beoordeeld en betrokken bij de opstelling van het ontwerpbestemmingsplan. Verder is het voorontwerpbestemmingsplan naar de volgende overlegpartners gestuurd:

  • Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR);
  • Provincie Zuid-Holland (PZH);
  • DCMR;
  • Port of Rotterdam (PoR);
  • Waterschap Hollandse Delta (WHD).

De reactie van de wettelijke overlegpartners is verwerkt is het ontwerpbestemmingsplan. De Nota beantwoording inspraakreacties en wettelijk vooroverleg is opgenomen in bijlage 19.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft conform de wettelijke vereisten gedurende 6 weken ter inzage gelegen, van 13 januari 2022 tot en met 23 februari 2022. Gedurende deze termijn konden zienswijzen worden ingediend. Er zijn 25 zienswijzen ontvangen, die in de Nota zienswijzen zijn samengevat en van een beantwoording zijn voorzien. Deze Nota zienswijzen is als bijlage 20 opgenomen bij deze toelichting.

De zienswijzen hebben geleid tot diverse wijzigingen aan het bestemmingsplan. De Nota gaat nader in op welke punten uit de zienswijzen tot welke wijzigingen hebben geleid.