Plan: | Noordwijkerhout, Herenweg 362, Warmerdam Spoelbedrijf |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0576.BP201400027-0003 |
Warmerdam Spoelbedrijf heeft sinds 2002 plannen om haar bedrijfsruimte uit te breiden. De afgelopen jaren zijn daarbij diverse alternatieven onderzocht. Deze studie heeft geresulteerd in de keuze voor uitbreiding op en in aansluiting op de bestaande bedrijfslocatie aan de Herenweg 362 (zie figuur 1.1). De ontwikkeling betreft de bouw van een nieuwe bedrijfshal van circa 7.500 m² op een perceel van 10.000 m2 en de landschappelijke inpassing van de bedrijfshal. De uitbreiding van de bedrijfslocatie past niet in het vigerend bestemmingsplan. Het voorliggend bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische basis voor de bedrijfsuitbreiding. Tevens wordt de bestaande bedrijfshal en de bestaande bedrijfswoningen in dit bestemmingsplan opgenomen waardoor voor het bedrijf één planologisch-juridisch kader geldt.
Het plangebied betreft het bedrijfsperceel aan de Herenweg 362. De Herenweg is gelegen naast de N206, de provinciale weg tussen Noordwijkerhout en De Zilk. Het perceel Herenweg 362 is gelegen in het buitengebied van Noordwijkerhout, ten noordoosten van kern Noordwijkerhout. In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied betreft zowel het huidige perceel van het spoelbedrijf als het perceel waarop de uitbreiding plaatsvindt.
figuur 1.1. Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeren de bestemmingsplannen 'Buitengebied', 'Buitengebied eerste herziening' en 'Buitengebied tweede herziening' van de gemeente Noordwijkerhout. Deze bestemmingsplannen zijn respectievelijk op 28 april 2005, 25 september 2008 en 25 september 2014 door de gemeenteraad vastgesteld.
Ter plaatse van de huidige bedrijfshal vigeert hebben de gronden de bestemming 'Agrarisch Aanverwante Doeleinden' (AD) met de aanduiding 'agrarisch hulp- en/of loonbedrijf' (h). Het huidige gebruik en bebouwing passen binnen de vigerende regeling. Het cijfer 6 op onderstaande vigerende plankaart betekent voor de bedrijfsbebouwing, niet zijnde bedrijfswoning, een maximale goothoogte van 6 m. De maximale bouwhoogte is 10 m (artikel 5 lid 4 sub e van de eerste herziening).
Ter plaatse van de uitbreiding van de bedrijfshal hebben de gronden de bestemming 'Agrarische doeleinden bollenteelt' (Ab). Omdat ter plaatste alleen agrarische activiteiten mogen plaats vinden en geen bebouwing mag worden gerealiseerd past het planvoornemen niet in het vigerend bestemmingsplan.
Uitsnede plankaarten. Bronbestand is de eerste herziening.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen in dit plangebied de nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt wordt. Om die reden is in een toegesneden juridische planvorm voorzien, die is afgestemd op de beoogde nieuwe ontwikkeling.
Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling, is in het bestemmingsplan binnen duidelijke grenzen een mate van flexibiliteit opgenomen, waarbinnen de beoogde ontwikkelingen zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere juridisch-planologische procedures kunnen worden gerealiseerd. Het bestemmingsplan voorziet in een directe bouwtitel voor de uitbreiding van het spoelbedrijf. Het bestemmingsplan kent een gedetailleerde juridische regeling, waarbij de functies zijn voorzien van een passende bestemming en voor de bouwmogelijkheden een bouwvlak met bijbehorende bouwaanduidingen is opgenomen.
Voorontwerpbestemmingsplan
Het bestemmingsplan is als voorontwerpbestemmingsplan toegezonden naar de diverse overlegpartners en heeft ter inzage gelegen. De ingekomen reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Inspraak en Overleg, zie Bijlage 5. Op basis van de reacties is het ontwerpbestemmingsplan aangepast ter verbetering van de landschappelijke inpassing van het bedrijf. In de Nota wordt hier nader op ingegaan. Tweede aanpassing is de toevoeging van een brief van het Hoogheemraadschap Bijlage 6.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie worden gelegd. De samenvatting en de beantwoording is opgenomen in de Nota zienswijzen.
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Na de inleiding in hoofdstuk 1, wordt in hoofdstuk 2 de gebiedsvisie uiteengezet. In deze gebiedsvisie wordt ingegaan op de huidige situatie en de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt. In hoofdstuk 3 wordt de juridische regeling toegelicht, zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 gaat daarna in op het vigerende rijks-, provinciaal-, regionaal- en gemeentelijk beleid. De ontwikkeling wordt in hoofdstuk 5 getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ten slotte worden in hoofdstuk 7 de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 weergegeven.
In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en wordt de toekomstige ontwikkeling beschreven.
Warmerdam Spoelbedrijf is gevestigd op de locatie Herenweg 362. De locatie is gelegen in de Duin- en Bollenstreek. De oorspronkelijke strandwallen en strandvlakten in deze streek zorgen voor een noord-zuidgerichte ruimtelijke structuur van dit gebied. Hoewel op veel plaatsen de reliëfverschillen zijn verdwenen, is dit nog steeds af te lezen aan het landschap. Op de oude strandwallen liggen de wegen met veelal lintvormige bebouwing. Hier zijn ook de bebouwingskernen tot stand gekomen. De Herenweg is een van deze beeldbepalende linten op een dergelijke strandwal.
De lager gelegen delen, de strandvlakten, worden met name gebruikt voor de bollenteelt. Met de verspreid liggende oude landgoederen en bollenschuren maken deze kenmerken de streek in cultuurhistorisch opzicht interessant. In het gebied is sprake van een intensief gebruik van het landelijke gebied, gedomineerd door de bollenteelt en bedrijfsmatige bebouwing in voornamelijk de agrarische sector. Het gebied wordt gekenmerkt door landschappelijke openheid.
Nabij Noordwijkerhout bestaat de bebouwing aan de Herenweg voornamelijk uit woningen, verder van de kern af bestaat de bebouwing voornamelijk uit (agrarische) bedrijven. Het spoelbedrijf bevindt zich in dit laatste deel van de Herenweg. De bebouwing langs dit lint is voornamelijk gelegen in de zone direct langs de weg, maar ligt op verschillende locaties tot zo'n 230 m terug ten opzichte van het lint.
Warmerdam Spoelbedrijf is momenteel gevestigd op twee locaties, aan de Delfweg en Herenweg te Noordwijkerhout. Op de huidige vestiging aan de Delfweg vinden de grove spoelwerkzaamheden plaats die noodzakelijk zijn voor de verdere verwerking van de bollen door de kwekers, het zogenaamde 'kwekerij schoon' spoelen. Aan de Herenweg worden de bollen schoongespoeld voor de export, het zogenaamde 'export schoon' spoelen. Er gebeurt overigens vaak meer dan alleen maar spoelen. Er kan naast spoelen ook sprake zijn van een warmwaterbehandeling, het terugdrogen en/of het ontsmetten van de bloembollen en vaste planten.
Ook wordt in de maanden april, mei, juni een deel van het bedrijfscomplex, ongeveer 1.000 m² gebruikt voor het opkweken van geraniums in bloembakken.
figuur 2.1 Huidige situatie bedrijfshal
Op de Herenweg 362 bevindt zich momenteel een bedrijfshal met een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 m en 10 m. De laatst gebouwde hal heeft een goothoogte van 6 m en een bouwhoogte van 10 m. De oudere bebouwing is lager, namelijk een goot- en bouwhoogte van 3,5 m en 6,5 m. Bij de oudere bebouwing is de voorgevel overal 5 meter hoog. Achter deze bedrijfshal zijn de waterreservoirs van het bedrijf gelegen. In deze reservoirs wordt het water opgeslagen dat gebruikt wordt voor het spoelen van de bollen. Op dit achterterrein zal de uitbreiding van het bedrijf plaatsvinden. Daarnaast zijn ten noorden van de bedrijfshal twee bedrijfswoningen gelegen. Deze bedrijfswoningen bestaan uit één laag en zijn afgedekt met een kap. De goothoogte van de bedrijfswoningen bedraagt circa 3m en een bouwhoogte is circa 6 m.
figuur 2.2 Luchtfoto huidige situatie
Het gebied langs de Herenweg kenmerkt zich aan de westzijde en ten noorden van het plangebied door de ruimte en de doorzichten op het achterliggend gebied. Ter plaatse van het plangebied kent het gebied echter weinig doorzichten vanwege de aanwezige bebouwing. Wel zijn er vanaf de Tespellaan, ten noorden van het plangebied doorzichten over het waterbassin.
figuur 2.3 Waterbassin
Het oppervlak van het perceel van het spoelbedrijf aan de Herenweg 362 beslaat totaal circa 6 ha. Op het perceel zijn aanwezig:
Een belangrijk onderdeel van de verwerking van bollen is het spoelen hiervan. Veel telers en handelsbedrijven besteden dit uit aan spoelbedrijven, zoals Warmerdam. Aan het spoelen ten behoeve voor de export worden hoge kwaliteitseisen gesteld. Ten aanzien van de spoelbedrijven worden de volgende ontwikkelingen voorzien:
Om deze ontwikkelingen aan te kunnen wil het bedrijf komen tot een optimalisatie, concentratie en tegelijkertijd uitbreiding van de activiteiten ten behoeve van het spoelen en verwerken van bollen. Concreet betekent dit het volgende:
In de Greenport Duin- en Bollenstreek zijn diverse bedrijven gevestigd die gespecialiseerd zijn in veredeling, vermeerdering, bemiddeling en handel van bollen en knollen, bloemen en vaste planten. Dit heeft ook weer gespecialiseerd complex toeleveranciers van andere aanverwante producten en diensten aangetrokken: verpakkings- en transportbedrijven, loonbedrijven maar onder andere ook het spoelbedrijf. Het spoelbedrijf is een belangrijk onderdeel van de keten van bedrijven in de bloemensector. De aanverwante bedrijven zijn nauw verbonden aan en verweven met de bollenbedrijven, als belangrijke schakel is het noodzakelijk om hier in de Bollenstreek gevestigd te zijn. Het accent in de Duin- en Bollenstreek verschuift van productiecentrum naar handelscentrum voor de bollenteelt.
Het is van groot belang voor het zichtbaar houden van de keten van de bollen, dat het gehele proces zichtbaar is. Aanverwante bedrijven hoeven niet weggestopt te worden maar mogen een plek hebben binnen het landschap. Door het bedrijf op een logische plek te plaatsen in een herkenbare ruimtelijke structuur zal het in de bedrijfsvoering en in landschappelijke zin een toekomstbestendig bedrijf zijn.
Hogeveensepolder
De Hogeveensepolder is een polder direct grenzend aan de bebouwde kom van Noordwijkerhout en het kroonjuweel Landgoed Keukenhof. Halverwege de polder siert de Hogeveensemolen het bollenlandschap. Veel recreanten bezoeken deze polder op hun weg tussen het strand, overige bollenvelden en Keukenhof.
De structuurbepalende kenmerken uit de bollenstreek zijn op hoofdlijnen terug te voeren tot de occupatie van de strandwallen en strandvlaktes. Voor de landschapsstructuur zijn de open ruimtes tussen het duin en de N206 en Landgoed Keukenhof van belang. Deze vormen de landschappelijke eigenheid van de streek en zijn te beschouwen als de landschappelijke geleding in de Bollenstreek en zo ook de Hogeveensepolder. De Hogeveensepolder heeft bij de Herenweg nog de oude strandwallenstructuur met daarachter de strandvlakte.
Behoud van de Hogeveensepolder als bollenlandschap in Noordwijkerhout is voor de identiteit van de streek van groot belang, ook in de toekomst. Om het behoud te kunnen waarborgen is de Landschapsvisie Hogeveensepolder opgesteld. Deze visie heeft als doel het creëren van een duurzame productietuin die bedrijfsmatig goed te exploiteren is en past bij de maat en de schaal in de Duin- en Bollenstreek. De toekomst van een vitaal, esthetisch en economisch landschap is van groot belang voor het behoud van de bloembollensector in de Duin- en Bollenstreek.
De landschapsvisie Hogeveeensepolder gaat onderdeel uit maken van de welstandsnota.
Landschapsvisie Hogeveensepolder
De Hogeveensepolder is altijd in verandering gebleven als bedrijvenlandschap. De polder is getransformeerd van polder met graslanden voor het vee en kleinschalige akkers naar zanderijlandschap en gaat nu ook mee met huidige ontwikkeling van productiecentrum naar handelscentrum. Dit betekent dat behalve de bollenbedrijven ook de aanverwante bedrijven plaats krijgen of hebben in de Duin- en Bollenstreek, ook in de Hogeveensepolder.
Buiten de transformatie in het soort bedrijven is het ook voor een vitaal landschap noodzakelijk om schaalvergroting mogelijk te maken. Schaalvergroting is noodzakelijk om meer ruimte te kunnen bieden aan groei en professionalisering van het bollencomplex.
De landschapsvisie geeft aan dat eventuele verdichting aan de Herenweg, in het reeds bestaande lint, plaats moet vinden in het bestaande lint zonder dat het bestaande zichtlijnen op de achtergelegen velden (verder) beperkt.
Spoelbedrijf
Het huidige spoelbedrijf aan de Herenweg bevindt zich met de gebouwen in de bebouwingscontour van het lint. Door het bedrijf naar de achterzijde te laten uitbreiden steekt de nieuwbouw buiten de bebouwingscontour, dit verdient de voorkeur boven het verbreden voor grote bedrijven. Het is van groot belang dat het bedrijf landschappelijk wordt ingepast.
Om het spoelbedrijf landschappelijk in te kunnen passen is het van belang om de kwaliteit van bepaalde karakteristieke ruimtelijke elementen te waarborgen zoals het contrast tussen de strandwallen en –vlakten en (het zicht op) de bollenvelden. Door deze ruimtelijke elementen te behouden of te versterken levert het spoelbedrijf een bijdrage aan het bedrijvenlandschap van de Hogeveensepolder.
Ruimtelijke kwaliteit van het bedrijf
De ruimtelijke kwaliteit van het bedrijf wordt vergroot doordat het voorerf en achtererf worden verbeterd. Aan de voorzijde zal achter de sloot een beukenhaag met kleurend bloeiende, kleine bomen (6-8 m zoals Prunus Accolade) worden geplaatst. De afscheiding van de sloot met het lage groen (beukenhaag) als erfafscheiding is wenselijk, de kleine bomen zorgen voor verbinding met de weg en geven het voorerf een representatiever uiterlijk. Het achtererf wordt kleiner maar tevens ook compact ingericht, door het verdwijnen van opslag, losse schuren en gebouwen wordt het aantal storende elementen teruggebracht, achter de nieuwe uitbreiding worden middelgrote, groene bomen (8-10 m bv Morus alba, Sorbus intermedia 'brouwers') geplaatst, deze bomen hebben een beperkte massa en zullen hierdoor het gebouw geleiden.
De bouwstijl van het nieuw op te richten gebouw dient een landelijk, streekeigen karakter te hebben en aan te sluiten bij de omgeving. Er dient sprake te zijn van hiërarchie in volume, situering, goot- en bouwhoogte, functie, materiaal en kleurgebruik. Doordat de uitbreiding nu het zicht op de achterkant zal gaan bepalen dienen er hoge welstandseisen aan de uitbreiding te worden gesteld. Voor materialen en kleurgebruik dient gebruik te worden gemaakt van sobere neutrale kleuren zoals donkergroen, bruin, donkergrijs en zwart. Het gebruik van glas waarbij doorzichten of zicht in het gebouw worden gecreëerd zorgen voor afwisseling tevens kan dit worden gebruikt om het gebouw te geleden. Het toepassen wittinten of glimmende materialen is niet wenselijk, ook niet voor het dak.
figuur 2.4 Impressie bedrijfshal
Ruimtelijke kwaliteit in de omgeving
Door het toepassen van de waterbassin aan de zijkant van de uitbreiding wordt de beleefbaarheid van water als dragende structuur in het landschap versterkt. De waterbassins dienen te worden aangelegd met rechte taluds en een helder recht patroon. De gronden rondom de waterbassin dienen te worden voorzien van gras. Groei van riet en andere soorten halfhoog en hoog groen dienen te worden voorkomen om zo de bestaande zichtlijn vanaf de Tespellaan op de achterliggende bollenvelden te behouden. De uitbreiding vindt plaats in de reeds verdichte zone, het bedrijf bevindt zich al in een reeds bestaand lint. De uitbreiding wordt dan ook toegevoegd aan en is een uitbreiding van de bestaande bebouwing op de strandwal. Het contrast van de bebouwing op de strandwal en de open strandvlakte blijft hierdoor in stand.
Landschappelijke inpassing is geborgd in dit bestemmingsplan
Zoals bovenstaand beschreven is het van belang dat het bedrijf landschappelijk wordt ingepast. Dit is in dit bestemmingsplan op de volgende twee wijzen geborgd:
figuur 2.4 Zichtlijnen
Vanwege de hogere kwaliteitseisen zijn steeds minder spoelbedrijven gekwalificeerd voor het spoelen voor de export; hierdoor zal de vraag naar spoelcapaciteit bij het spoelbedrijf Warmerdam vanuit de Greenport in de komende jaren toenemen. Vooral wat betreft het 'export schoon' spoelen, dat plaatsvindt op het complex aan de Herenweg. Om aan deze vraag te kunnen voldoen, is het noodzakelijk extra spoelactiviteiten mogelijk te maken en om de bedrijfsbebouwing uit te breiden.
Daarnaast wil het bedrijf de spoelactiviteiten graag verbreden. Het spoelen van bollen vindt voornamelijk in de maanden november, december en januari plaats. In de overige maanden is ruimte aanwezig om andere materialen, zoals bloemenemmers en exportkratten, te spoelen.
Ook heeft Warmerdam Spoelbedrijf een machine ontwikkeld voor het aanbrengen van 'Liquidseal' op bloembollen. Het is een nieuw product dat een coating aanbrengt, waardoor het uitvalpercentage van opgeslagen bollen wordt gereduceerd.
Het provinciale en gemeentelijke beleid is erop gericht dat in beginsel handelsbedrijven verplaatst worden naar agrarische bedrijventerreinen. Warmerdam Spoelbedrijf heeft daarom verkend of het agrarische bedrijventerrein Delfweg geschikt zou zijn als alternatieve bedrijfslocatie om de gewenste uitbreiding van het bedrijf te realiseren.
Nieuwvestiging van het bedrijf op het bedrijventerrein past in het provinciale en gemeentelijke beleid voor de ontwikkeling van een agrarisch bedrijventerrein. Verplaatsing naar het bedrijventerrein betekent volledige nieuwbouw van een bedrijfscomplex voor spoelen van 6 ha. Van de 6 ha wordt 15.000 m2 bebouwd en worden 2 waterbassins van in totaal 4 ha aangelegd. Om de verplaatsing financieel mogelijk te maken, zullen er op de huidige bedrijfslocatie op basis van de Ruimte voor Ruimte regeling, een groot aantal woningen moeten worden gebouwd.
Uit economische berekeningen blijkt dat deze verplaatsing financieel volstrekt onmogelijk is. Deze financiële onhaalbaarheid wordt met name bepaald door de realisatie van 4 ha waterbassins op dure (agrarische bedrijfsterrein)grond. Tevens is realisatie van een (groot) aantal burgerwoningen aan de Herenweg niet of nauwelijks reëel. Warmerdam Spoelbedrijf zou met 6 ha ook relatief veel ruimte op het bedrijventerrein in beslag nemen, waardoor er minder ruimte over blijft om andere bedrijven te verplaatsen.
Ook een eventuele verbreding van het bedrijf met activiteiten voor en na het spoelen (zijnde koelen) om de verplaatsing rendabel te maken, biedt geen oplossing. Voor dit verbrede bedrijf zou in totaal 8 ha nodig zijn. Dit levert voor het bedrijventerrein praktische ruimteproblemen op en met name een belemmering van de (nood)ontsluitingsmogelijkheden aan de zijde van de Herenweg.
Bouwhoogte
Voor een effectieve manier van opslag van pallets met kratten(bollen) is het noodzakelijk om deze pallets 3 hoog weg te zetten. Hierdoor kan er op de meest effectieve wijze opslag gepleegd worden. Omdat er altijd veel ruimte benodigd is voor tussenpaden en luchtstromen is hoogte de enige logische oplossing.
Een pallet met kratten is maximaal 250 cm hoog en dus is er voor deze opslagruimte 800 cm vrije hoogte benodigd (extra ruimte voor het plaatsen). Derhalve is voor de bedrijfsgebouwen een goothoogte, met verwijzing naar de kadernota Bestemmingsplannen “Buitengebied” en de omliggende aanverwante agrarische bedrijven van 8 meter opgenomen.
De conclusie is dat het niet realistisch en rendabel is om Warmerdam Spoelbedrijf aan de Herenweg te slopen en zo'n 500 meter verderop te herbouwen op het bedrijventerrein Delfweg. Daarom is ervoor gekozen het bedrijf op het huidige terrein aan de Herenweg 362 uit te laten breiden.
Verkeersstructuur
Het spoelbedrijf zal ook na uitbreiding ontsloten blijven vanaf de Herenweg. De Herenweg sluit zowel in noordelijke als in zuidelijke richting aan op de provinciale weg N206. De N206 geeft verbinding richting onder andere Noordwijkerhout, Noordwijk en Katwijk enerzijds en De Zilk en Haarlem anderzijds.
De Herenweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h. Langs de Herenweg zijn vrijliggende fietspaden gelegen. Dit komt de verkeersveiligheid ten goede, gelet op het aantal vrachtwagens dat van en naar het plangebied komt.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Door de initiatiefnemer is aangegeven dat in de huidige situatie gemiddeld 15 auto's en 30 vrachtauto's naar het spoelbedrijf komen. Er zijn ook maanden dat dit aantal veel lager ligt en maanden dat het drukker is. Het verkeer komt en gaat naar het bedrijf wat een verkeersgeneratie van 90 mvt/etmaal oplevert.
In de toekomst zal meer bedrijvigheid plaats vinden waardoor meer verkeer van en naar het bedrijf zal komen. Het aantal auto's zal naar verwachting toenemen tot 25 en het aantal vrachtwagens tot 50 per dag. Dit leidt tot een verkeersgeneratie van 150 mvt/etmaal.
De nieuwe ontwikkelingen hebben dus een toename van het verkeer van 60 mvt/etmaal tot gevolg. Dit verkeer zal zich afwikkelen over de Herenweg en dan aansluiten op de N206, waarbij in overleg met de bewoners is afgesproken dat het verkeer zich zo veel mogelijk zal afwikkelen via de rotonde bij de Delfweg. En via deze route ook naar het centrum van Noordwijkerhout zal rijden. De ontsluitende wegen zijn voldoende ingericht om dit geringe aandeel extra verkeer te verwerken.
Naar aanleiding van zienswijzen is de verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling nader onderbouwd in Bijlage 7 Onderbouwing verkeer.
Parkeren
Op eigen terrein is voldoende ruimte om, ook na uitbreiding, in de parkeerbehoefte te voorzien. Aan de voorzijde van het terrein zullen parkeerplaatsen voor personenauto's worden ingericht. De totale verkeersgeneratie van het bedrijf bedraagt 25 auto's. Dit zijn voornamelijk werknemers. Op het voorterrein is voldoende ruimte om voor deze werknemers 25 parkeerplaatsen te realiseren.
De vrachtwagens zullen voornamelijk laden en lossen op het voorterrein. De vrachtwagens worden gestald ter plaatse van de loadingdock's. Er zijn in totaal 7 loading dock's, met dit aantal kunnen de te verwachten 50 vrachtwagens per dag goed worden gestald en afgewikkeld. In de regels is opgenomen dat moet worden voorzien in voldoende parkeren. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels die gelden ten aanzien van parkeren binnen de gemeente Noordwijkerhout. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de normen die zijn opgenomen in de ASVV 2012.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is, mede gezien de ligging nabij de N206, goed. Ook de verkeersveiligheid rond het plangebied is voldoende gewaarborgd. Door de uitbreiding zal meer verkeer naar het plangebied komen. Gezien het geringe aantal extra verkeersbewegingen zal dit niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. Het aspect verkeer staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de planregels. De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen:
In dit hoofdstuk zijn de begrippen en wijze van meten conform SVBP2012 opgenomen.
Het hoofdstuk Bestemmingsregels bevat de regels die specifiek gelden voor de bestemming. Ten aanzien van de bestemmingsregels is aangesloten bij de modelregels die zijn opgesteld in het kader van de Kadernota Bestemmingsplannen Buitengebied, welke de gemeentes in de Duin- en Bollenstreek gezamenlijk hebben opgesteld.
Het spoelbedrijf wordt aangemerkt als een agrarisch aanverwant bedrijf en heeft daarom de bestemming Bedrijf - Agrarisch Aanverwant gekregen. Binnen deze bestemming zijn aan het bollencomplex gerelateerde bedrijven toegestaan, waaronder ook het spoelbedrijf valt.
De goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen is opgenomen op de verbeelding. Op basis van het vigerend bestemmingsplan mag het bestaande perceel voor 8.652 m2 worden bebouwd. De uitbreiding van het spoelbedrijf is maximaal 7.500 m2. Dit leidt tot een maximum bebouwd oppervlak van ten hoogste 16.152 m2. Dit is ook als zodanig opgenomen op de verbeelding.
Ten aanzien van de bedrijfswoningen die op het perceel staan, is conform het vigerend bestemmingsplan, opgenomen dat de goothoogte 4,5 m en de bouwhoogte maximaal 8 m mag bedragen. De inhoud van de bedrijfswoning mag ten hoogste 750 m3 bedragen.
De te treffen landschappelijke maatregelen zijn opgenomen in de regels van het bestemmingsplan, zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing.
Dit hoofdstuk bevat algemene bouwregels, afwijkingsregels en de antidubbeltelregel. Dit laatste standaardartikel is bindend voorgeschreven voor ieder bestemmingsplan. Daarnaast is in de algemene regels opgenomen dat ten aanzien van parkeren moet worden voorzien, zoals dat eerder in de bouwverordening was geregeld. Hierbij wordt verwezen naar de beleidsregels die binnen de gemeente Noordwijkerhout gelden voor parkeren, zoals is opgenomen in de ASVV2012.
In artikel 3.2.1 Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt de citeerwijze van de regels van het plan voorgeschreven.
Voor het plangebied zijn diverse rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidstukken relevant. In dit hoofdstuk wordt dit relevante beleid samengevat en wordt de ontwikkeling van het bestemmingsplan getoetst.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar onderstaande nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende belangen zijn relevant voor het plangebied:
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een spoelbedrijf ten behoeve van de bollenteelt. Bloembollen zijn een belangrijk Nederlands export product. Vanwege de strenge eisen die samenhangen met de export en de toenemende vraag naar spoelcapaciteit is uitbreiding van het spoelbedrijf noodzakelijk. Het bestemmingsplan voorziet hierdoor in het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door een directe bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een van de Greenports.
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 sub 2)
Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.
Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder). De uitbreiding van het spoelbedrijf betreft een agrarisch aanverwant bedrijf. In paragraaf 2.5 wordt ingegaan op de nut en noodzaak van de ontwikkeling, in paragraaf 4.3 wordt de ladder verder doorlopen.
Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.
De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.
De visie is ingedeeld in een aantal functionele onderdelen, waarvoor het beleid op hoofdlijnen en het specifieke beleid is beschreven:
Met vitale en aantrekkelijke agrarische cultuurlandschappen wil de provincie bereiken dat de landbouw een sprong naar voren kan maken op het gebied van verduurzaming, ruimtelijke kwaliteit en het inspelen op omgevingsfactoren. Het spoelbedrijf is van grote waarde voor de greenport Duin- en Bollenstreek. Met de uitbreiding van het spoelbedrijf wordt de economische drager van deze greenport versterkt. Daarnaast wordt het spoelbedrijf op een landschappelijke wijze ingepast. De wijze waarop is beschreven in paragraaf 2.4.
Verordening Ruimte (9 juli 2014)
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hier onder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken.
2.1.1 | Ladder voor duurzame verstedelijking | Toetsing | |
a | De stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd. | Het spoelbedrijf betreft een agrarisch aanverwant bedrijf, dat voornamelijk gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bollenbedrijven. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek is aangegeven dat de bollenteelt breder is dan alleen de landerijen, binnen de regio is er behoefte aan overige aanverwante agrarische functies. Vanwege de hogere kwaliteitseisen die worden gesteld aan het spoelen voor de export zijn er steeds minder bedrijven gekwalificeerd. Hierdoor zal de vraag naar spoelcapaciteit toenemen. Om aan deze vraag te kunnen voldoen, is het noodzakelijk om de bedrijfsbebouwing uit te breiden. De ontwikkeling voorziet hiermee in een (actuele) behoefte. Middels de ISG is de behoefte aan agrarisch aanverwante bedrijven, voor zover noodzakelijk, regionaal afgestemd. | |
b | In die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, | De ontwikkeling wordt aansluitend aan het bestaande bedrijfsperceel gerealiseerd. Het bestaand stads- en dorpsgebied wordt in de verordening omschreven als 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' De locatie aan de Herenweg zou op basis van deze beschrijving kunnen vallen onder het bestaand stedelijk gebied. De locatie van de uitbreiding is in dit geval dan gelegen aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Verplaatsing naar een bedrijventerrein is geen optie. In een eerder stadium is gekeken naar verplaatsing van het spoelbedrijf naar het agrarisch bedrijventerrein Delfweg. Echter voor nieuwvestiging van het bedrijf is voor het spoelen van de bollen waterbassins nodig van circa 4 ha. Deze ruimte is niet beschikbaar op een bedrijventerrein in de regio. |
|
c | indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die | Aangezien de locatie niet omsloten is door bestaand stedelijk gebied, maar aan de rand van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, is onderstaand onderbouwd, dat de locatie passend is binnen de verordening van de provincie. | |
i | gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld, | De locatie kent een lage verkeersaantrekkende werking, met voornamelijk vrachtverkeer. De locatie langs de Herenweg en de N206, waarmee snel het verzorgingsgebied van het spoelbedrijf (de bollenstreek) te bereiken is. | |
ii | passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en | Onderstaand is onder het kopje ruimtelijke kwaliteit aangetoond dat hierbij sprake is van een bij de Bollengrond passende kwaliteiten. | |
iii | zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare | De locatie betreft de ontwikkeling van minder dan 10.000 m2. Dit is de uitbreiding en niet het ppervlaktye van de bestaande bebouwing. Daarmee hoeft de ontwikkeling niet te zijn opgenomen in het Programma Ruimte. |
Ruimtelijke kwaliteit
In het kader van de provinciale verordening is onder artikel 2.2.1 opgenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen de aard en schaal van het gebied. Is dit niet het geval mag de ontwikkeling niet leiden tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De ruimtelijke kwaliteit van het gebied dient per saldo gelijk te blijven. Dit kan onder meer door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, en het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals landschappelijke inpassing of het slopen van bestaande bebouwing. Bij deze ontwikkeling is er sprake van aanpassen. De locatie wordt op een zorgvuldige wijze ingebed in de omgeving waarbij rekening wordt gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart, in dit geval Bollengebied.
In paragraaf 2.4 is de landschappelijke inpassing van het bedrijf beschreven. De landschappelijke inpassing aan de voor- en de achterzijde van het gebouw en de ingetogen architectuur leidt tot een aanvaardbare inpassing en leidt niet tot aantasting van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. Om het spoelbedrijf landschappelijk in te kunnen passen is het van belang om de kwaliteit van bepaalde karakteristieke ruimtelijke elementen van de omgeving te waarborgen. Belangrijke kenmerken zijn het contrast tussen de strandwallen en de strandvlakten en het zicht op de bollenvelden.
De ruimtelijke kwaliteit van het bedrijf wordt vergroot doordat het voorerf en het achtererf worden verbeterd. Aan de voorzijde wordt door middel van een beukenhaag met kleine bloeiende bomen gezorgd voor een verbinding met de weg en een representatief uiterlijk aan de voorzijde. Het achtererf wordt kleiner, waarbij het aantal storende elementen, zoals opslag, losse schuren en gebouwen wordt teruggebracht. Tevens worden aan de achterzijde bomen geplaatst, die het gebouw zullen geleden. Qua architectuur wordt aangesloten op het landelijke en streekeigen karakter. Doordat de uitbreiding het zicht aan de achterzijde zal bepalen, worden hier hoge welstandseisen aan de uitbreiding gesteld, zoals het gebruik van sobere neutrale kleuren en het gebruik van glas om doorzichten en zicht in het gebouw te creëren.
Door de ontwikkeling aan de achterzijde van de bestaande bouw te realiseren worden de kenmerkende doorkijken vanaf de Herenweg tussen de bebouwing naar het achterliggend gebied gewaarborgd. Door de bebouwing tegen de huidige bebouwing aan te plaatsen wordt ook het contrast tussen de strandwal en de strandvlakte behouden.
Om de zichtlijn vanaf de Tespellaan zo groot mogelijk te houden is het bouwvlak in het ontwerpbestemmingsplan (ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan) aan de achterzijde teruggelegd. Zo is de zichthoek vanaf de Tespellaan vergroot. De te treffen landschappelijke maatregelen zijn opgenomen in de regels van het bestemmingsplan, zie Bijlage 1 Landschappelijke inpassing.
Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG)(2009)
De Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) is in december 2009 vastgesteld om richting te geven aan een economisch en landschappelijk vitaal buitengebied. De ISG richt zich op het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten, met uitzondering van het duingebied en een deel van het buitengebied van de voormalige gemeente Warmond.
Eind 2014 begin 2015 heeft er een evaluatie plaatsgevonden van de ISG. De hoofdconclusie van deze evaluatie luidden dat de hoofdlijnen van de ISG niet worden gewijzigd. Met de herziening wordt meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden bieden voor het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Duin en Bollenstreek, met zijn productie, handel, distributie, onderzoek en promotie om te komen tot een vitale greenport. De ontwerp ISG2016 is in procedure gebracht en zal in het tweede/derde kwartaal van 2016 worden vastgesteld.
Agrarische handels- en exportbedrijven maken deel uit van het bollencluster en de Greenport. Uitbreiding van agrarische handels- en exportbedrijven vindt deels geconcentreerd plaats op het uit te breiden agrarisch bedrijventerrein Delfweg in Noordwijkerhout. Daarnaast wordt per bedrijf bezien of uitbreiding onder voorwaarden ter plekke mogelijk is en of die past in het Landschapsperspectief. Verplaatsing van het spoelbedrijf is onderzocht, maar is vanwege de ruimtevraag van het bedrijf en de kosten van de bedrijfsverplaatsing economisch en landschappelijk niet haalbaar. Door de grote ruimtevraag van het spoelbedrijf zou er na verplaatsing van het bedrijf weinig ruimte over blijven voor andere bedrijven.
In het landschapsperspectief is in de ISG opgenomen dat ter plaatse van de Herenweg uitbreiding aan de achterzijde mogelijk is, mits de openheid en de zichtlijnen worden behouden. Door de uitbreiding achter de bestaande bebouwing te realiseren worden de bestaande zichtlijnen gehandhaafd. De openheid wordt hierdoor ook niet aangetast. Daarnaast wordt de ruimtelijke kwaliteit van het bedrijf vergroot door de verbeteringen op het voorerf - door middel van de aanplant van beukenhagen en kleine bomen - en het achtererf - door middel van het herinrichten van het terrein en het verdwijnen van storende elementen, zoals opslag en lossen schuren.
Met de GOM is reeds een akkoord inzake de bollengrondcompensatie.
Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied (2013)
In het kader van de uitwerking van de structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek hebben de zes gemeenten de Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied opgesteld. De ambities en hoofdlijnen van de ISG dienen onder andere vertaald te worden in de bestemmingsplannen voor het buitengebied. Door het opstellen van een Intergemeentelijke Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied (hierna Kadernota) willen de zes Greenportgemeenten bevorderen dat dit zoveel mogelijk op dezelfde wijze plaatsvindt.
In de Kadernota is de Bollenstreek, net als in de ISG opgedeeld in verschillende zones. De locatie van het spoelbedrijf is gelegen in Bollenzone 1. Het beleid in bollenzone 1 is het actief open maken. Schaalvergroting van bouwblokken en -volumes is in deze zone in beginsel niet toegestaan. Gemeenten kunnen gemotiveerd van dit beleid afwijken (nee, tenzij).
Toetsing en conclusie
Onderhavige ontwikkeling betreft de ontwikkeling van een innovatief bedrijf dat een belangrijke rol speelt in de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het bedrijf is nationaal en internationaal toonaangevend en levert een belangrijke bijdrage aan de export. Om deze rol te kunnen blijven spelen, is het van belang dat het bedrijf zich verder kan ontwikkelen. Het verplaatsen van het bedrijf is financieel en fysiek gezien onmogelijk.
Aan deze voorwaarde wordt voldaan. De uitbreiding van het bedrijf is op de locatie aan de Herenweg mogelijk en er is een landschapsplan opgesteld ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de uitbreiding.
De kadernota dient als gereedschapkist voor de gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan is gekozen om aan te sluiten bij de kadernota, waarbij ook wordt aangesloten bij de modelregels uit de kadernota. Daarnaast is de ontwikkeling in verband met de regionale afstemming besproken in het ambtelijk overleg met de andere Greenportgemeenten.
De ontwikkeling van het spoelbedrijf past in het rijks-, provinciaal- en regionaal/gemeentelijk beleid. De ontwikkeling voorziet in een versterking van een voor de Bollenstreek economisch belangrijke sector. De ontwikkeling vindt plaats aan de rand van bestaand stad- en dorpsgebied, zoals geformuleerd in de provinciale verordening. De uitbreiding wordt op een passende wijze ingepast in het landschap en levert door de landschappelijke inpassing en het tegengaan van verrommeling een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit van de Hogeveense polder.
In dit hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan de geldende sectorale wet- en regelgeving. Hierbij wordt per aspect eerst ingegaan op het geldende beleid, daarna wordt de ontwikkeling hieraan getoetst, waarna ten slotte een conclusie volgt dat het planvoornemen past binnen deze kaders.
Beleid en normstelling
Voor nieuwe geluidsgevoelige functies en nieuwe wegen dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden om aan te tonen of voldaan wordt aan de normen ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) voor nieuwe situaties.
Onderzoek en conclusie
Onderhavig plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige functies en/of nieuwe wegen mogelijk. Ook vindt geen fysieke wijziging aan de bestaande weg plaats zodat akoestisch onderzoek achterwege kan blijven.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig | ||
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 | ||
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 | ||
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 60 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 65%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,61 µg/m³ en van fijn stof van 0,07 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Provincialeweg N206 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusie
Voor bloembollen-prepareerbedrijven geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk i.v.m. het aspect geluid en 10 m in een gemengd gebied.
Het plangebied en de omgeving zijn te karakteriseren als een gemengd gebied door de menging van de functies woningen en (agrarische) bedrijvigheid en de ligging langs een drukke doorgaande provinciale weg. De dichtstbijzijnde woningen, niet behorende tot de eigen inrichting, liggen op 10 meter afstand van de planlocatie. Er wordt dan ook voldaan aan de richtafstand. Er is ter plaatse van de omliggende woningen dan ook sprake van een goed woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Naar aanleiding van zienswijzen is de milieukunde situatie nader onderbouwd in Bijlage 9 Milieuadvies.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het water, het spoor of door buisleidingen.
Over de N206 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats, uit de memo 'Beschouwing en nadere analyse van de provinciale wegen in en rond Noordwijkerhout wat externe veiligheid betreft' (Oranjewoud, 2013) blijkt dat er geen PR 10-6-contour aanwezig is. Gezien de personendichtheid langs de weg blijkt dat het groepsrisico op dit traject onder 0,1 keer van de oriënterende waarde ligt. Ondanks de geringe toename van het aantal (zelfredzame) personen dat hier aanwezig zal zijn na de ontwikkeling, leidt de ontwikkeling niet tot een overschrijding van deze norm.
De conclusie is dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.
Onderzoek en conclusie
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied een historische activiteit bekend is die mogelijk heeft geleid tot bodemvervuiling. Voor de beoogde ontwikkeling is dan ook bodemonderzoek noodzakelijk.
In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek (Bijlage 1) blijkt dat er geen potentiële verontreinigingsbronnen zijn waargenomen die een bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Daarnaast blijkt dat uit het opgeboord materiaal geen bodemvreemde bijmengingen of (asbest)verdachte materialen zijn waargenomen.
Tevens blijkt dat, behoudens enkele overschrijvingen van de achtergrondwaarden en streefwaarden, analytisch geen verontreinigingen zijn aangetoond, die aanleiding zouden kunnen geven tot nader onderzoek. De bodemkwaliteit levert geen belemmeringen op ten aanzien van de ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. De conclusie is dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied bestaat uit het perceel Herenweg 362 te Noordwijkerhout en is in gebruik als bloembollen spoelbedrijf.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem ter plaatse van het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en de gemiddelde laagste grondwatertrap tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP -0,15 m.
Waterkwantiteit
Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen gelegen. Rondom deze watergangen liggen beschermingszones. Binnen deze zones gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
Figuur 5.1 Watergangen binnen het plangebied (Hoogheemraadschap van Rijnland)
Watersysteemkwaliteit en ecologie
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
In de nabijheid van het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Het plangebied is echter niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van deze kering.
Figuur 5.2 Regionale keringen binnen het plangebied (Hoogheemraadschap van Rijnland)
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het reeds aanwezige spoelbedrijf en het optimaliseren en beperkt aanpassen van het waterbassin.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename gecompenseerd te worden. De ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het bestaande spoelbedrijf met een bedrijfshal van 7.500 m2. Het regenwater dat op het verharde oppervlak valt wordt binnen het plangebied opgevangen in de aangrenzende waterbassins. De toename in verharding zorgt dan ook niet voor een toenemende afvoer van het regenwater op de omgeving. Watercompensatie is voor deze ontwikkeling dan ook niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan. Vanwege de beperkte capaciteit zal er niet meer worden geloost dan in de huidige situatie., ook zal hemelwater zo veel mogelijk worden opgevangen en niet geloost op het riool.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak.
Conclusie
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek en veldonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit de bestaande bebouwing, het waterbassin, watergangen, grasland en bollengrond.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe bedrijfshal van circa 7.500 m² op een perceel van 10.000 m2 en de aanpassing van het bestaande waterbassin. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Beleid en normstelling
Gebiedsbescherming
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt en beschermd. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn Natura 2000-gebieden (Habitat- en/of Vogelrichtlijngebieden), natuurmonumenten en landschapsgezichten beschermd. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en plannen moet worden onderzocht of dit effect heeft op de beschermde natuurgebieden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Circa 1,1 km ten noordwesten ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten noordoosten van het plangebied ligt een ecologische verbindingszone.
Figuur 5.3 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Het gebied Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het omvat onder meer het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en de Amsterdamse Waterleidingduinen. De rijkdom van het gebied hangt samen met de breedte van de duinen, het hoge kalkgehalte, het uitblijven van grootschalige vergravingen (vooral in de noordelijke helft) en de historische, kleinschalige agrarische invloed vanuit oude zeedorpen. Bovendien is het aansluitende strandwallenlandschap op veel plaatsen bewaard gebleven. In de binnenduinrand liggen diverse oude landgoedbossen met goed ontwikkelde stinzenflora.
Directe effecten op het gebied Kennemerland-Zuid zoals areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van waterhuishouding treden niet op omdat het plangebied op een afstand is gelegen van 1.100 m en gescheiden door de doorgaande N206.
Een toename in verkeersbewegingen heeft mogelijk gevolgen voor de stikstofdepositie op Natura 2000. De ontwikkeling genereert maximaal 60 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Deze verkeersbewegingen verdelen zich over het omliggende wegennet, 60% in noordelijke richting, richting Lisse, Hillegom en Aalsmeer en 40% in zuidelijke richting, richting Noordwijkerhout, Voorhout en Westland. De verkeersstroom in noordelijke richting is voor 80% gericht op het terrein Delfweg of zal doorrijden over de Delfweg in westelijke richting. Mede omdat de noordelijke route via De Zilk en Vogelenzang geen optimale doorgaande route is van en naar het spoelbedrijf. Dit betekent dat op de N206 waar gevoelige stikstofgevoelige habitattypen zijn gelegen de verkeerstoename ten gevolge van de ontwikkeling minimaal is. Namelijk 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal (60* 60 % in noordelijke richting * 20% in noordelijke richting De Zilk).
Het aantal motorvoertuigen in 2020 over de Provinciale weg N206 bedraagt 19.800 motorvoertuigen per etmaal. Ten gevolge van de ontwikkeling zal de verkeersintensiteit op de N206 met 0,04% toenemen. Deze verkeerstoename door de beoogde ontwikkeling is zeer minimaal (<1%), waardoor er geen waarneembare toename van de stikstofdepositie optreedt. Dergelijke zeer kleine wijzigingen van de verkeersstromen hebben geen significante negatieve effecten op de langs de weg gelegen gevoelige habitattypen. De huidige rekensoftware is tevens te onnauwkeurig om dergelijke minimale verschillen in beeld te brengen.
Een direct effect op de vermindering van stikstofdepositie is dat door de beoogde ontwikkeling de bestaande bollencomposthoop achter de bestaande hal wordt opgeheven. Hierdoor zal de stikstofdepositie afnemen.
De stikstofdepositie wordt ten gevolge van verkeersbewegingen ook sterk beperkt door de huis transporteur van het bedrijf die op korte termijn zal rijden met voertuigen die leiden tot een minimale emissie. Dit op basis van wettelijke Europese regels. Met dit type vrachtwagens worden de kleine deeltjes NOX met 80% gereduceerd en PM met 50% gereduceerd. Om aan deze eis te voldoen, is een dieselroetfilter (DPF) nodig om ook de kleinste deeltjes op te vangen.
Geconcludeerd kan worden dat de ontwikkeling geen significant negatief effect heeft voor de omliggende gevoelige habitattypen voor wat betreft stikstofdepositie.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl). Daarnaast is een veldonderzoek uitgevoerd. In Bijlage 2 is dit rapport opgenomen.
De conclusie van het veldonderzoek is dat mogelijk ter plaatste van de uitbreiding de rugstreeppad leeft. Deze pad kan er gewoon blijven leven als in de aanlegfase wordt voorkomen dat padden worden gedood of verwond. Dit kan plaats vinden door eventueel aanwezige padden te verplaatsten naar delen die blijven behouden. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden zal volgens een ecologisch werkprotocol gewerkt worden, waarmee mitigerende maatregelen worden getroffen. Tevens worden de werkzaamheden begeleid door een ecologische deskundige.
Er komen daarnaast algemene broedvogels voor in het gebied van de uitbreiding. In verband met de aanwezigheid van deze vogels wordt aangeraden om te werken buiten het broedseizoen of op een manier dat de vogels niet tot broeden komen. Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden.
De bebouwing (kassen) bezitten geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt.
Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
Conclusie
Er treden geen negatieve effecten op beschermde gebieden en soorten op.
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Onderzoek
In het kader van de archeologisch verwachtingswaarde is ter plaatse archeologisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek (Bijlage 3) blijkt dat het plangebied is gelegen op een strandvlakte die in het Laat Neolithicum is ontstaan. Het plangebied aan de Herenweg 362 is omgewerkt ten behoeve van de bollenteelt. Ter plaatse is het gebied ten minste tot de kleilaag op -1,0 tot -1,8 m NAP omgewerkt. Vanwege de omwerking voor de bollengrond is de ondergrond sterk verstoord en worden er geen archeologische niveaus meer verwacht.
Er zijn tijdens het verkennend booronderzoek geen archeologische resten gevonden. Doordat het plangebied dieper is omgewerkt dan het verwachte archeologische niveau worden toekomstige ontwikkelingen in het plangebied niet bedreigend gezien van de archeologische waarde.
Landelijk beleid
Het werkprogramma van Schoon en Zuinig (VROM, 2007) beschrijft hoe Nederland in 2020 30 procent minder broeikasgassen wil uitstoten ten opzichte van 1990. Op basis hiervan hebben het Rijk en de gemeenten in 2007 het Klimaatakkoord ondertekend. Aan energiebesparing en duurzame energie is een belangrijke rol toegekend. Nederland heeft in het Energierapport 2008 (EZ, 2008) de doelstelling voor energiebesparing opgehoogd van 1,5 naar 2 procent per jaar in 2020. Onder duurzame energiebronnen worden hernieuwbare energiebronnen verstaan. Dit wil zeggen bruikbare energie uit waterkracht, windenergie, zonne-energie, omgevingsenergie en biomassa. Duurzame energie speelt in Nederland nog een beperkte rol. De Nederlandse overheid streeft naar 20 procent duurzame energie in 2020 (VROM, 2007). Het kabinet Rutte II hanteert het aandeel duurzame energie van 16 procent in 2020. Om resultaten te boeken en om innovatie te stimuleren is de energieprestatie-coëfficiënt voor nieuwe woningen in het Bouwbesluit (wettelijk kader) in 2011 aangescherpt van 0,8 naar 0,6 en wordt deze in 2015 verder verlaagd naar 0,4.
GPR Gebouw
GPR Gebouw is een programma voor het omzetten van ontwerpgegevens van een gebouw naar prestaties op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid. GPR gebouw gaat over woonkwaliteit, de toekomstwaarde én de gebruikelijke thema's van duurzaam bouwen. Het is een hulpmiddel voor het maken van keuzes bij nieuwbouw en renovatie van woningen, scholen en andere gebouwen
Om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van nieuwbouwprojecten stimuleert de gemeente Noordwijkerhout het gebruik van GPR Gebouw. GPR Gebouw is een relatief eenvoudig instrument waarmee prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers van 1 tot 10.
Keuzemodules geven aan hoe scores zijn te verhogen (tot maximaal een tien) voor de vijf verschillende onderdelen energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde.
Binnen het ontwerp (of de renovatie) is men vrij om binnen de verschillende modules voorzieningen naar keuze te realiseren, zolang deze keuzes leiden tot het gewenste ambitieniveau.
Per project wordt door de Omgevingsdienst West Holland (gratis) digitaal een sublicentie voor het programma GPR Gebouw verstrekt
De ambitie van de gemeente Noordwijkerhout is minimaal een 8 te scoren op de thema's energie en gezondheid en een 7,5 op de thema's milieu en gebruikskwaliteit en toekomstwaarden.
Energiebesparing bedrijven Wet milieubeheer
Wanneer blijkt dat de normen van de jaarverbruikcijfers in de oude bedrijfsvoering al overschreden worden (jaarverbruik van 50.000-200.000 kWh elektriciteit en/of 25.000-75.000 m³ gas) moeten de bedrijven op grond van artikel 2.15, eerste lid uit het Activiteitenbesluit aangeven op welke wijze zij gaan voldoen aan de Best Beschikbare Techniek. Voorwaarde hierbij is dat er een terugverdientijd van minder dan vijf jaar is.
Bij renovatie van bedrijfspanden moeten duurzame technieken, onder andere op het gebied van energiezuinige verlichting en verwarming in overweging genomen worden. Hierbij moet worden aangesloten bij de branchegerichte check- en maatregellijsten op de website:
www.infomil.nl/onderwerpen/duurzame/energie/energiebesparing
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit m.e.r. is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein mer-beoordelingsplichtig is bij activiteiten die betrekking hebben op een oppervlakte van meer dan 75 ha (Besluit m.e.r., Bijlage onderdeel D11.3).
Het oppervlakte van het plangebied is circa 10.000 m2 en blijft daarmee onder de drempelwaarde van 75 ha. Het plan is dan ook niet kaderstellend voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagedaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu (een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling). Uit de voorgaande sectorale toetsingen blijkt dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden die aanleiding geven tot het doorlopen van een mer-procedure.
Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit betekent dat het oplossen van de problematiek van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden via het instrumentarium van de PAS in de Nb-wet wordt geïntroduceerd. In de PAS werken overheden en maatschappelijke partners samen om de stikstofuitstoot te verminderen en daarmee ook economische ontwikkelingen mogelijk te maken.
De drempelwaarde voor projecten (waar dit plan onder valt) is < 1 mol/ha/jr. Zoals beschreven in paragraaf 5.9 is het effect op de Natura 2000-gebieden niet meetbaar vanwege de geringe toename van verkeer en wordt daarmee ruim voldaan aan de gestelde drempelwaarde. De conclusie is dat de ontwikkeling geen significant negatief effect heeft voor de omliggende gevoelige habitattypen voor wat betreft stikstofdepositie.
De mer-wetgeving staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
De gemeente zal een anterieure overeenkomst sluiten met de betreffende partij waarin het kostenverhaal wordt geregeld. Hierdoor is een exploitatieplan niet noodzakelijk. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
In het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de overlegpartners. Zij hebben zes weken de tijd om in het kader van het vooroverleg te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. De reacties zijn in Bijlage 5 Nota Inspraak en Overleg samengevat en van beantwoording voorzien.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 29 april 2015 tot en met 9 juni ter inzage gelegen. De reacties zijn in Bijlage 5 Nota Inspraak en Overleg samengevat en van beantwoording voorzien.
Overeenkomstig de wettelijke vereisten heeft het ontwerpbestemmingsplan met de daarbij behorende stukken ter inzage gelegen van 3 februari 2016 tot en met 15 maart 2016. Gedurende deze termijn is eenieder de mogelijkheid geboden zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan in te dienen bij de gemeenteraad. Er zijn gedurende deze termijn 9 zienswijzen ingediend welke door de gemeente zijn verwerkt in de Nota Zienswijzen. De samenvatting en de beantwoording is opgenomen in de Nota zienswijzen.