direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Herontwikkeling Schoollocatie/Kloosterlocatie (Sluispolder West deelplan 8)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Sinds 2014 werkt woningcorporatie Maasdelta Groep met de gemeente Maassluis aan de

herstructurering van de wijk Sluispolder-West. Deze woonwijk is gebouwd in de wederopbouwtijd. Het doel was om snel in de naoorlogse woningbehoefte te voorzien.

Inmiddels is de wijk woontechnisch en stedenbouwkundig aan vernieuwing toe. Met de herstructurering wordt de wijk toekomstbestendig gemaakt. Voor een groot deel van de wijk zijn plannen al gerealiseerd of in uitvoering.

Een volgende ontwikkeling in deze herstructurering is de ontwikkeling van de Schoollocatie / Kloosterlocatie langs de Mgr. W.M. Bekkerslaan. Dit zijn twee locaties die naast elkaar liggen en waar de (hoofdzakelijk) maatschappelijke bestemming wordt getransformeerd naar wonen. De wens is ter plaatse in totaal maximaal 27 grondgebonden woningen te realiseren.

Deze ontwikkeling is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken, dient een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied bestaat uit twee delen en bevindt zich langs de Monseigneur W.M. Bekkerslaan en de Jan Luykenstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto 2021)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan ter plaatse is 'Binnenstad', vastgesteld op 17 december 2013. Op basis van dit bestemmingsplan gelden ter plaatse de bestemmingen 'Wonen', 'Bedrijf' en 'Maatschappelijk'. Verder gelden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4', 'Waarde - Archeologie - 6' en 'Waterstaat - Waterkering' en de gebiedsaanduidingen 'geluidzone - industrie 2' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Ook gelden het bestemmingsplan 'Parapluherziening Parkeernormen', vastgesteld op 6 februari 2018 en 'Parapluherziening Overbewoning', vastgesteld op 13 oktober 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingplan met in rood het plangebied aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele en relevante beleidskader getoetst. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Sluispolder

De wijk Sluispolder bevindt zich aan de zuidoostzijde van Maassluis. De wijk bevindt zich tussen het centrum van Maassluis aan de noordzijde en het buitengebied van Maassluis aan de zuidzijde. De Laan 1940 - 1945 vormt de centrale ontsluitingsas in Sluispolder en verdeelt de wijk in het westelijke en oostelijke gedeelte.

De wijk is in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw gerealiseerd in de Sluispolder, een polder ten zuiden van de oorspronkelijke kern Maassluis. De wijk is een van de eerste grootschalige planmatige uitbreidingen van Maassluis. Het plangebied ligt in deelgebied Sluispolder-West.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0004.jpg"  
1955   1965  

Figuur 2.1: Sluispolder in 1955 en 1965 (bron: topotijdreis.nl)

Sluispolder-West bestaat grotendeels uit wonen met enkele maatschappelijke functies. Dit is te verdelen in drie sfeergebieden, de Vlietzone, de stadsentree en het tuindorp. Figuur 2.1 geeft deze verdeling weer.

Tuindorp

Het gebied achter de Mgr. W.M. Bekkerslaan en P.C. Hooftlaan heeft het karakter van een tuindorp. Een tuindorp heeft de intimiteit en identiteit van een dorp, met een ruime groene opzet.

Stadsentree

De P.C. Hooftlaan vormt de overgang tussen het compacte naoorlogse stadscentrum en het groene Sluispolder-West. De P.C. Hooftlaan is een belangrijke stadsentree en dat blijkt ook uit de bebouwing. Zo worden de woonblokken hier groter en stedelijker dan in het groene binnengebied van Sluispolder-West. Met name bij de aansluiting met Laan 1940-1945 krijgt de bebouwing een markante uitstraling.

Vlietzone

Deze zone loopt van de Vlietlocatie tot aan de oostrand van de wijk. Het nieuwe karakter van dit gebied sluit aan bij dat van de historische binnenstad. De bebouwing is kleinschalig en karakteristiek, met een rijke variatie in topgevels en daken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0005.jpg"

Figuur 2.2: Indeling Sluispolder-West

Plangebied

De locatie bestaat uit twee delen.

Kloosterlocatie

Dit deel bevindt zich langs de Jan Luykenstraat en langs de Zuidvliet. Het gebouw is deels twee lagen hoog en betreft een voormalige locatie voor dagbesteding en begeleid wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0006.jpg"

Figuur 2.3: Huidige situatie Kloosterlocatie gezien vanuit het zuiden (bron: Bingmaps)

Schoollocatie

Dit deel van het plangebied bevindt zich aan de Monseigneur W.M. Bekkerslaan. Op deze locatie stond voorheen een basisschool. Dit gebouw is in 2020 reeds gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0007.jpg"

Figuur 2.4: Huidige situatie Schoollocatie gezien vanuit het zuiden (bron: Bingmaps)

2.2 Beoogde ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van in totaal maximaal 27 grondgebonden woningen. De woningen worden gerealiseerd in de sector sociale huur en middenhuur.

Op de Kloosterlocatie worden naar verwachting 15 woningen gebouwd en op de Schoollocatie worden 12 woningen gebouwd.

De woningen bestaan uit twee verdiepingen en een kap. Voor de woningen langs de Zuidvliet bestaat de mogelijkheid deze in drie verdiepingen uit te voeren en plat af dekken. De parkeerplaatsen voor de woningen worden deels voorzien aan de straat en deels in een parkeerhofje langs de Monseigneur W.M. Bekkerslaan.

Figuur 2.5 geeft een impressie van de indeling van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0008.png"

Figuur 2.5: Impressie indeling plangebied (bron: Geurst & Schulze architecten)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het voor het plangebied relevante ruimtelijke beleidskader. De ontwikkeling is in overeenstemming met het rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de ‘nationale belangen’. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Barro

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

Toetsing

Het realiseren van nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Maassluis past binnen het rijksbeleid.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking, Artikel 3.1.6 Bro

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is vastgelegd als procesvereiste in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Dit artikel bepaalt dat bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de behoefte daaraan moet worden beschreven. Bij stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied, moet bovendien worden gemotiveerd waarom deze niet binnenstedelijk gerealiseerd kunnen worden.

Het toevoegen van meer dan 12 woningen of meer dan 500 m2 aan stedelijke functies wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Vertrekpunt bij de beoordeling of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, zijn de geldende planologische mogelijkheden.

Toetsing

De ontwikkeling betreft de realisatie van maximaal 27 woningen, dit is dus een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. In het plangebied zijn nu geen woningen mogelijk. Daarom is hierna de woningbehoefte beschreven.

Provinciale woningbehoefteraming

Uit de provinciale woningbehoefteraming WBR 2021 blijkt dat in de periode 2021-2030 in de Rotterdamse regio behoefte is aan ruim 61.000 woningen. Bovendien zijn 22.150 woningen nog niet regionaal toegedeeld. De nieuwe raming komt hoger uit dan die uit 2019, wat betekent dat er in de gemeente Maassluis ook meer woningen nodig zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0009.jpg"

Figuur 3.1. Gewenste Woningvoorraadtoename regio Rotterdam (bron: WBR 2021)

Regionale afspraken en woningbehoefteraming

In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam met 54.000 uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De hogere prognose van de WBR 2021 is aanleiding om de regionale afspraken te actualiseren.


ABF Research (ABF) heeft in opdracht van het Samenwerkingsverband Wonen Regio Rotterdam de actuele woningbehoefte voor de gemeenten in de regio Rotterdam onderzocht (Actualisatie studie Naar een meer evenwichtige Regio Rotterdam, ABF 2021). De belangrijkste conclusie is dat de regio meer woningen moet toevoegen dan er is afgesproken in het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018 - 2030 (Regioakkoord). Hierbij moet de focus vooral komen te liggen op de uitbreiding van de sociale en middeldure woningvoorraad. Deze opgave betreft alle regiogemeenten, zowel de randgemeenten als de centrumgemeenten.


De netto uitbreidingsopgave voor de regio Rotterdam betreft 72.400 woningen tussen 1 januari 2020 en 31 december 2030.

Kwalitatieve behoefte

Uit het regionale behoefteonderzoek (ABF) blijkt dat voor de verschillende prijssegmenten er een uitbreidingsbehoefte ligt van:

+ 900 sociale woningen (circa 27%, vooral sociale huur);

+ 1.300 middeldure woningen (circa 39%, vooral koop);

+ 1.100 dure woningen (circa 33%, vooral koop).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0010.jpg"

Figuur 3.2. Woningbehoefte 2020 tm 2030 (bron: Woningbehoefteonderzoek ABF)


Omdat de vigerende regionale woningmarktafspraken onvoldoende kunnen voorzien in de nieuw geraamde woningbehoefte is het noodzakelijk het beleid en daarmee de regionale woningmarktafspraken bij te buigen. De regionale afspraken worden daarom geactualiseerd. Deze woningbouwontwikkeling wordt opgenomen op de planlijst van de Rotterdamse regio.

Lokale woningbehoefte

Er is grote behoefte aan sociale huurwoningen, minimaal eenderde van nieuwe woningbouwprojecten moet sociale huur zijn. Dit inititiatief geeft daar invulling aan met het aanbod van sociale huurwoningen.

Conclusie

Dit plan is een van de initiatieven die nodig is om te kunnen voorzien in de grote woningbouwopgave en wordt opgenomen op de regionale planlijst.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2022)

De Omgevingsvisie van Zuid-Holland biedt een strategische blik op de lange(re) termijn voor de gehele fysieke leefomgeving en bevat de hoofdzaken van het te voeren integrale beleid van de provincie Zuid-Holland. De provincie Zuid-Holland heeft zeven vernieuwingsambities geformuleerd, die dienen als stip op de horizon:

  • 1. Samen werken aan Zuid-Holland: inwoners, organisaties en bedrijven in een vroeg stadium betrekken bij besluiten.
  • 2. Bereikbaar Zuid-Holland: efficiënt, veilig en duurzaam over weg, water en spoor.
  • 3. Schone energie voor iedereen: op zoek naar schone energie, haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
  • 4. Een concurrerend Zuid-Holland: diversiteit, de economische kracht van Zuid-Holland.
  • 5. Versterken natuur in Zuid-Holland: een aantrekkelijk landelijk gebied draagt bij aan de kwaliteit van leefomgeving.
  • 6. Sterke steden en dorpen in Zuid-Holland: versnellen van de woningbouw met behoud van ruimtelijke en sociale kwaliteit.
  • 7. Gezond en veilig Zuid-Holland: beschermen en bevorderen van een gezonde, veilige leefomgeving.


Stedelijke ontwikkelingen

De provincie streeft naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied en wil de bebouwde ruimte daarom beter benutten. De provincie zet ten eerste in op verdichting, concentratie, diversiteit en specialisatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied, en ten tweede op een hiërarchie van complementaire knooppunten en centra met een goede onderlinge bereikbaarheid.

De provincie hanteert de volgende uitgangspunten voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen:

  • Bouw naar behoefte;
  • Bouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied;
  • Bouw georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer; versterk de langzaam vervoersrelaties;
  • Benut het netwerk van stedelijke centra en knooppunten;
  • Bouw toekomstbestendig; houd rekening met energietransitie, natuurinclusiviteit, klimaatadaptie en een gezonde leefomgeving.

Als een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ doorlopen. Toepassing is ook van provinciaal belang.

Toetsing

In paragraaf 3.2.2 is de ontwikkeling getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De realisatie van 27 woningen in bestaand stadsgebied is passend in het provinciaal beleid.

3.3.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland (geconsolideerd 2020)

In samenhang met de Omgevingsvisie is de Omgevingsverordening opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke plannen. Voor de beoogde ontwikkeling zijn de onderstaande artikelen relevant.


Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en;
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen zoals bedoeld in het derde lid.
  • 2. Lid 2 Nvt.
  • 3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
    • a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
      • duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en sierteelt;
      • wegnemen van verharding;
      • toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
      • andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
    • b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
    • c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
  • 4. Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
    • a. waarbij de richtpunten van de kwaliteitskaart in het geding zijn; of
    • b. die is gelegen op gronden binnen een beschermingscategorie als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.2.1 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Toetsing

De ontwikkeling is in paragraaf 3.2.1 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop  

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • a. binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
    • b. binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:
      • voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;
      • voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
    • a. een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of
    • b. een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

Toetsing

Op 370 meter afstand van het plangebied ligt de molen 'Wippersmolen'. Voor

de zone van 100 tot 400 meter vanaf het middelpunt van de molen geldt

dat per 30 meter afstand de bebouwing 1 meter hoger mag zijn. Dit wordt ook wel de 1-op-30-regel genoemd. In een rekenformule ziet dit er als volgt uit, waarbij x de afstand tot het middelpunt van de molen is:

hoogte bebouwing = 11 + (x/30)

De afstand van het plangebied tot aan het middelpunt van de molen bedraagt 370 meter. De maximale hoogte van de bebouwing komt neer op 23,3 meter. De maximale bouwhoogte in het plangebied bedraagt 10 meter. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan het beleid over molenbiotopen.

Artikel 6.35a Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering ten minste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • overstroming;
  • hitte;
  • droogte.

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.

Toetsing artikel 6.50

In paragraaf 4.5 wordt beschreven hoe met klimaatadaptatie wordt omgegaan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Maassluis 2012-2025 (2012)

De ontwikkeling van het wonen en de Maassluise opgaven zijn opgenomen in de Structuurvisie 2012-2025.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0012.jpg"

Figuur 3.3 Uitsnede visiekaart (bron: Structuurvisie Maassluis 2012 - 2025)

Het plangebied is in de structuurvisie aangemerkt als versterken historische Binnenstad.

Een belangrijke opgave is om de attractiviteit en vitaliteit van de historische Binnenstad te versterken en de toeristische potenties meer te benutten. De haven van Maassluis maakt hier deel van uit. Inzet voor Binnenstad is vitalisering in brede zin: economisch, toeristisch, sociaalcultureel en ruimtelijk.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich op basis van de structuurvisie bij het versterken van de historische binnenstad, maar ligt ook tegen de herstructurering van Sluispolder-West aan. Met de huidige ruimtelijke inzichten, sluit het plangebied dan ook aan bij deze herstructurering. De verouderde bebouwing maakt plaats voor de realisatie van nieuwe woningen. Dit draagt bij aan de woningbouwopgave van de gemeente.

De ontwikkeling is in lijn met het gemeentelijk beleid.

3.4.2 Woonvisie 2020-2024

In de Woonvisie 2020-2024 staat waar Maassluis nu staat en waar de gemeente op het gebied van wonen de komende jaren naartoe wil.

De woonvisie 2020-2024 bouwt logisch voort op eerdere documenten:

  • De ruimtelijke structuurvisie 2012-2025
  • Het coalitieakkoord 2018-2022 “Samen Maassluis. Investeren in een duurzame stad”
  • Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030

De woonvisie maakt inzichtelijk dat bijsturing nodig is om op de 7 grote opgaven resultaat te boeken. De gemeente stuurt dus bij, in het besef dat ook in het eindbeeld van 2030 nog 95% van de huidige woningen er staat en de grote nieuwbouwlocaties in handen zijn van private bedrijven waarmee in het verleden al contracten zijn gesloten. Het bijsturen van de woningmarkt is dus te vergelijken met het bijsturen van een olietanker: de marges zijn smal, een koerswijziging kost veel energie en wordt pas op termijn zichtbaar.

De 7 speerpunten zijn:

1 Passend huisvesten

  • Nieuwbouw meer richten op €180.00 - €220.000 en € 220.000 - €320.000.
  • Aanbod betaalbare koop (met verkoop regulerend beding) uitwerken voor € 180.000 - €220.000.
  • Minimum omvang sociale huur voorraad is 33%, ombuigingen in bouwprogramma noodzakelijk.
  • Sociale voorraad uitbreiden tot 6020 woningen in 2030.
  • Menging en betaalbaarheid garanderen met doelgroepenverordening.

2 Doorstroming en woonruimtebemiddeling

  • Meer doorstroming door het bouwprogramma vooral te richten op appartementen en grondgebonden woningen voor senioren,
  • Voorrang voor doorstromers die een eengezinswoning achterlaten.
  • Labelen van schaarse segmenten voor knelgroepen.
  • Doorstroom ouderen naar passende levensloopbestendige woningen bevorderen.
  • Toepassen directe aanbieding bij knelgroepen en personen ‘tussen wal en schip’.

3 Bouwen, bouwen, bouwen

  • Verhoging van het jaarlijkse bouwprogramma naar gemiddeld 175 woningen.
  • Woningvoorraad tenminste 17.100 woningen in 2030.
  • Nieuwe locaties vinden voor 400 à 500 woningen (binnenstedelijk, herbestemming).
  • De herstructurering van Sluispolder-west en de Burgemeesterswijk afronden.
  • Nieuwbouw op Het Balkon, Wilgenrijk, de Kade en overige locaties.

4 Maassluis duurzamer maken

  • Opstellen van een warmtetransitievisie.
  • Samen optrekken met Maasdelta bij het klimaatadaptief maken en de warmtetransitie in de socialehuurvoorraad.
  • Stimuleren en faciliteren in de particuliere sector met ‘no-regret’ maatregelen.

5 Wonen met begeleiding en zorg

  • Wonen in de woonservices zones bevorderen.
  • Ouderen bewust maken van tijdig nadenken over huisvesting op oude dag (Wooncoach, campagne).
  • ‘Verzorgd wonen plus’ uitbreiden, voor Maassluisse ouderen.

6 Leefbaarheid in wijken en buurten bevorderen

  • Sociale cohesie bevorderen, onder meer via het programma ‘de wijk op maat’.
  • Stevige samenwerking met betrokken partijen bij aanpakken overlast.
  • Overbewoning tegengaan.

7 Tijdelijk wonen

  • Segment pauzewoningen uitbreiden.
  • Kopen om te verhuren terugdringen ten behoeve van de leefbaarheid in bestaande wijken.
  • Verkennen of short-stay woonruimte voor arbeidsmigranten dichtbij werkgelegenheid mogelijk is.

Toetsing

Het initiatief geeft met name invulling aan speerpunt 1 en 2 door de realisatie van sociale huurwoningen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven die voor dit bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

4.2 Milieueffectrapportage

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is in onderdeel D van de bijlage opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 27 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft (ruim) onder de drempelwaarde. Dit betekent dat kan worden volstaan met een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'. Deze notitie is opgenomen in bijlage 1.

Op 11 april 2023 is door het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen MER nodig is. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

4.3 Geluid

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst.

Onderzoek en conclusie

Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang. Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in Bijlage 2.

Het woningbouwplan Kloosterlocatie ligt binnen de wettelijke geluidzones (Wet geluidhinder) van de PC Hooftlaan en industrieterrein Botlek/Pernis. Uit berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarden Wgh voor de gemeentelijke wegen niet wordt overschreden. Daarnaast ligt het plan buiten de 48 dB(A) contour voor Botlek Pernis die is vastgesteld in het kader van het RAK. De geluidbelasting op het plan is daarmee lager dan de voorkeurswaarde voor industrieterreinen van 50 dB(A)

Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeurswaarden en grenswaarden vanwege wettelijke geluidbronnen op het plan niet worden overschreden.

De hoogste geluibelasting op het plan wordt veroorzaakt vanwege niet wettelijke geluidbronnen, in dit geval de naastgelegen Monseigneur WM Bekkerslaan, een 30 km/u weg. De maximale geluidbelasting vanwege deze geluidbron is 47 dB. Het vaststellen van hogere waarden is niet nodig.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Verkeer en parkeren

Verkeersontsluiting en -afwikkeling

Ontsluiting

Het plangebied is goed bereikbaar met auto, fiets en openbaar vervoer. De ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de Monseigneur W.M. Bekkerslaan en de Bilderdijklaan. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Bilderdijklaan sluit aan op de Laan 1940 - 1945. Vanaf hier kan de A20 worden bereikt.

Aan de P.C. Hooftlaan bevindt zich een bushalte en het metrostation Maassluis centrum ligt op circa 15 minuten loopafstand.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In de toekomstige situatie worden maximaal 27 woningen gerealiseerd.

Met kencijfers van CROW kan de verkeersgeneratie worden bepaald. De kencijfers zijn gerelateerd aan de ligging van de planontwikkeling en de mate van stedelijkheid van het gebied. De betreffende ontwikkeling is gelegen in het gebied 'rest bebouwde kom'. Voor de mate van stedelijkheid kan het gebied op basis van de adressendichtheid gekarakteriseerd worden als 'sterk stedelijk'. Voor 22 woningen wordt uitgegaan van het CROW-kencijfer voor 'huurhuis, sociale huur' met een kengetal van 4,2 mvt/etmaal. Voor 5 woningen wordt uitgegaan van 'het CROW-kencijfer 'huurhuis, middelduur' met een kengetal van 6,8 mvt/etmaal. Dit komt neer op een totaal van 127 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag (licht verkeer).

Om de verkeersafwikkeling te beoordelen is de afwikkeling in het drukste uur maatgevend, waarin gemiddeld 10% van de etmaalintensiteit wordt afgewikkeld. Dit betekent vanuit de ontwikkeling een toename van circa 12 motorvoertuigbewegingen in het drukste uur op het onderliggende wegennet. Deze geringe toename verdeelt zich op de omliggende wegen in verschillende richtingen op het wegennet en is beperkt, waardoor deze toename zal opgaan in de het heersende verkeersbeeld van de omliggende wegvakken en kruispunten.

Parkeerbehoefte

In oktober 2022 zijn de Beleidsregels Parkeren Maassluis 2022 vastgesteld. In deze beleidsregels is vastgelegd dat bouwplannen die voor 18 oktober 2022 openbaar aan omwonenden zijn gepresenteerd, worden beoordeeld onder de parkeernormen uit 2012.

Voorliggend plan is voor 18 oktober 2022 aan omwonenden gepresenteerd en daarom wordt voor de beoordeling van de parkeernormen de Nota parkeernormen uit 2012 aangehouden.

Verwezen wordt naar de voor deze ontwikkeling opgestelde parkeerbalans die als bijlage 4 is opgenomen. Op basis van de gemeentelijk parkeernormen 2012 geldt een norm van 1,5 parkeerplaats per woning voor 20 woningen (bvo tussen 75-100m2) en een norm van 1,7 parkeerplaats per woning voor 7 woningen (bvo tussen 125-160 m2). Dit leidt op het maatgevend moment (werkdag avond) tot een parkeerbehoefte van 36 parkeerplaatsen.

Ten behoeve van de voorliggende ontwikkeling worden 41 parkeerplaatsen gerealiseerd in de openbare ruimte en op eigen terrein.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer is bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan al in een vroeg stadium overleg gevoerd met de waterbeheerder. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet Provinciaal
  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Omgevingsvisie
  • Provinciale Omgevingsverordening

Waterschapsbeleid

Het waterbeheerprogramma 2022-2027 (WBP6) van het Hoogheemraadschap van Delfland is op 10 maart 2022 vastgesteld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen Delfland neemt om met uitdagingen als klimaatverandering, verstedelijking, energietransitie, arbeidsmarkt en digitalisering om te gaan en zo het gebied veilig en leefbaar te houden. Deze uitdagingen zorgen ervoor dat ze flexibel moeten blijven, moeten innoveren, samenwerken en anticiperen op de veranderende omgeving. Delfland wil bijvoorbeeld wateroverlast als gevolg van extreem weer zoveel mogelijk voorkomen en de invloed van droogte op de hoeveelheid zoetwater verminderen. In het waterbeheerprogramma staat de missie van het Hoogheemraadschap van Delfland centraal, deze is: ‘droge voeten, voldoende water, schoon water en gezuiverd afvalwater’. Hierbij zijn de aspecten duurzaam circulair, waterkwaliteit, samenwerken en financiën leidend. In het waterbeheerprogramma zijn 32 thema’s opgesteld met de doelen, ambities en maatregelen. Het programma is te vinden op https://wbp6.dpipreview.nl/.

Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024 (GRP) is een belangrijk instrument voor de invulling van de gemeentelijke watertaken. Het GRP is een traditioneel beheerplan, aangevuld met:

  • Een uitgebreide technische beschrijving (het Basis Rioleringsplan);
  • Een beleidsvisie;
  • Een afsprakenkader binnen de waterketen.

Het afvalwatersysteem van Maassluis zal worden ontwikkeld tot een toekomstbestendig, robuust en flexibel systeem. Hiervoor is een nieuwe visie uitgewerkt die bestaat uit het verder ontvlechten van schone en vuile waterstromen en tegelijkertijd een veelvoud aan bergingsvoorzieningen (waterbuffers).

Deze voorzieningen of buffers worden gekoppeld aan het gemeentelijk hemelwatersysteem, dat het water verdeelt naar plekken waar schoon hemelwater het beste kan worden gebruikt of opgeslagen voor toekomstig gebruik. Hiervoor hanteert Maassluis de visie van 'Rainproof'. Het gemeentelijk doel is om alle wateroverlast bij een bui 08 (19,8 mm in 60 minuten) te voorkomen. Dit betekent concreet dat:

  • in 2050 50% van Maassluis afgekoppeld dient te zijn: de neerslag die op verharde terreinen valt minstens 50% niet in het gemengde riool mag komen;
  • elk huis moet voorzien worden van een buffer voor regenwateropvang.

Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een voormalig klooster en een voormalig schoolgebouw. Het schoolgebouw is in 2020 gesloopt voor de herontwikkeling van het terrein; het schoolgebouw wordt dan ook nog meegenomen als verharding in de huidige situatie.

Veiligheid en waterkeringen

Ten noorden van het plangebied loopt een regionale waterkering. Het plangebied ligt niet binnen de kernzone van de waterkering. Het noordelijk deel van het deelgebied Klooster ligt in de beschermingszone (binnenzijde) van de waterkering.

Waterkwantiteit

Ten noorden van het plangebied ligt de watergang de Zuidvliet. Het plangebied valt buiten de beschermingszone van deze watergang.

In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een voormalig klooster en een voormalig schoolgebouw. Het schoolgebouw is in 2020 gesloopt voor de herontwikkeling van het terrein; het schoolgebouw wordt dan ook nog meegenomen als verharding in de huidige situatie. De voormalige school had aan de noordzijde een groen gedeelte en aan de zuidwestzijde was een kleine strook groen, verder bestond het gebied uit bebouwing en bestrating. Voor het deelgebied van de voormalige school is uitgegaan van 1.428 m2 verhard en 535 m2 onverhard oppervlak.

Het deelgebied Klooster bestaat uit bijna volledig verhard oppervlak. Enkel aan de zijde van Jan Luykenstraat is een strook groen aanwezig en aan de zijde van de Monseigneur W.M. Bekkerslaan is een heg aanwezig. Ook is een deel van het binnenterrein opengebroken. In de huidige situatie is het deelgebied Klooster circa 421 m2 onverhard en 1.311 m2 verhard.

Grondwater

Het plangebied ligt niet in een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom van Maassluis is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland.

Onderhoud, bagger, waterkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied zijn geen watergangen, waterpartijen of KRW waterlichamen aanwezig.

Afvalwaterketen

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijk rioleringsstelsel in de huidige situatie is dit een gemengd systeem.

Toekomstige situatie

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 27 grondgebonden woningen. In het huidige ontwerp krijgen alle woningen een tuin. In de ruimte rond de woningpercelen komen binnen het plangebied voetpaden, 7 parkeerplaatsen en ruimte voor groen.

Waterveiligheid

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone (binnenzijde) van een waterkering. Deze zone is als gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk' opgenomen. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen om te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast. Voor de beoogde ontwikkelingen in deze zone dient dan ook een vergunning op basis van de 'Keur' aangevraagd te worden.

Waterkwantiteit

Op basis van de ontwerpen zijn de toekomstige verhardingsaantallen bepaald. Hierbij zijn de woningen, bijgebouwen en bestrating als 100% verhard meegenomen. De parkeerplaatsen en de steeg aan de Zuidvliet zullen halfverhard uitgevoerd worden. Deze zijn samen met de tuinen als 50% verharding meegenomen. In totaal zal in de toekomstige situatie sprake zijn van 2.596 m2 verharding en 1.099 m2 onverhard oppervlak. In onderstaande tabel staat een overzicht voor de referentie en toekomstige situatie.

  Verharding referentie situatie   Verharding toekomstige situatie   Verschil  
Schoollocatie   1.428 m2   1.333 m2   - 95 m2  
Kloosterlocatie   1.311 m2   1.263 m2   - 48 m2  
Totaal   2.739 m2   2.596 m2   - 143 m2  

In totaal zal de verharding met circa 143 m2 afnemen ten opzichte van de referentie situatie. Hierdoor zal de waterhuishoudkundige situatie niet verslechteren. Op basis van de watersleutel (zie bijlage 1) geeft aan dat de beoogde ontwikkeling een wateropgave heeft van 34 m2 wateroppervlakte wat neerkomt op 20,5 m3 waterberging. Met de gemeente is overlegd hoe invulling wordt gegeven aan deze wateropgave. Hiervoor zijn verschillende opties binnen hetzelfde peilgebied gevonden, mogelijk wordt aangesloten bij de watercompensatie die gerealiseerd wordt voor de gehele herstructurering van Sluispolder West. De onderzochte mogelijkheden voor invulling van de wateropgave zijn uitvoerbaar. De concrete invulling zal bij de vergunningaanvraag worden uitgewerkt. De watercompensatie zal vóór de bouw van de beoogde ontwikkeling gerealiseerd worden.

Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Het hemel- en vuilwater zal gescheiden worden aangeleverd.

Grondwater

Het waterschap adviseert een drooglegging van 1,2 meter met een minimum van 1,0 meter waaraan voldaan kan worden. Het maatgevende peil is 2,05 onder NAP. Het maaiveld ligt op circa 0,2 meter boven NAP. Verder voorziet de ontwikkeling niet in ondergrondse bouwwerken. De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor het grondwater.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Wateroverlast, hitte en droogte zijn steeds relevantere thema's bij ontwikkelingen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de compensatieplicht. Daarbij wordt binnen het plangebied een groen karakter behouden om hittestress tegen te gaan. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken hoe andere klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden toegepast.

Klimaatadaptie

Wateroverlast, hitte en droogte zijn steeds relevantere thema's bij ontwikkelingen. Bij de beoogde ontwikkeling wordt voldaan aan de compensatieplicht. Daarbij wordt binnen het plangebied een groen karakter behouden om hittestress tegen te gaan. Bij de uitwerking van het ontwerp wordt gekeken hoe andere klimaatadaptieve maatregelen kunnen worden toegepast.

Afvalwaterketen en riolering

Conform het vigerend waterschapsbeleid, gemeentelijk rioleringsplan (GRP) is het voor nieuwbouw gewenst om het hemelwater en afvalwater te scheiden. Het afvalwater wordt aangesloten op de gemeentelijke riolering en afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). De riolering moet voldoen aan de eisen uit het GRP:

  • De riolering moet doorgerekend worden op een bui 09
  • Bij een bui 08 mag er geen water op straat blijven liggen;
  • Bij de herinrichting van het perceel moet er binnen de plangrens minimaal 60mm berging worden gerealiseerd om 'rainproof' te zijn;
  • Elke woning moet voorzien zijn van een buffer (gelijk aan 1 m3) voor regenwateropvang.

In de uitwerking van de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met het geldende beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente Maassluis.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de watercompenserende maatregelen en de beschermingszone van de regionale waterkering.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Het plan voorziet in een functiewijziging. Ten behoeve van de herontwikkeling zijn twee bodemonderzoeken uitgevoerd.

Bodemonderzoek Schoollocatie ( Monseigneur W.M. Bekkerslaan )

Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 7

Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende conclusies vastgesteld:

  • In de grond is sprake van bijmengingen met bodemvreemde materialen. Het betreft sporen baksteen en metselpuin;
  • Visueel is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen;
  • De bovengrond is over het algemeen licht verontreinigd met enkele zware metalen, PCB en PAK. Plaatselijk is de grond licht verontreinigd met koper, lood en minerale olie;
  • De ondergrond is hooguit licht verontreinigd met kwik en lood;
  • Het grondwater is licht verontreinigd met nikkel en barium.

Voorafgaande aan de herontwikkeling van de locatie dient een BUS-melding opgesteld te worden voor de sanering van de zinkverontreiniging (0,6-1,2 m-mv). Er zijn ter plaatse woningen met tuin voorzien. Derhalve dient de zinkverontreiniging uit de bodem weggenomen te worden.

De bijmengingen met metselpuin maken de bodem formeel verdacht op de aanwezigheid van asbest. Zintuiglijk is echter geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Besloten is om een verkennend asbestonderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 3. Uit dit onderzoek blijkt dat er visueel en analytisch geen asbest is aangetoond in de boven- en ondergrond.

Algemene bodemkwaliteit

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese ‘verdacht’ voor de

onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel niet noodzakelijk is. Met het de herontwikkeling van de onderzoekslocatie wordt geadviseerd om rekening te houden met de bestaande zinkverontreiniging op het perceel. Er zijn ter plaatse woningen met tuin voorzien hetgeen de sanering van de zinkverontreiniging urgent maakt.

Bodemonderzoek Kloosterlocatie (Jan Luykenstraat)

Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 8.

Wet bodembescherming

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond ter plaatse van de wanden van de voormalige saneringslocatie licht verontreinigd is met zink. De overige bovengrond is licht verontreinigd met cadmium, kwik, zink en PCB.

De ondergrond (bodemlaag 50-100 cm-mv) ter plaatse van de voormalige saneringslocatie is, met uitzondering bij boring 10 (niet verontreinigd), licht verontreinigd met zink. De verwachte zinkverontreiniging is middels dit onderzoek niet meer aangetoond. De overige ondergrond op het terrein is niet verontreinigd.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium, xylenen en naftaleen.

Besluit bodemkwaliteit

Geconcludeerd kan worden dat de bovengrond ter plaatse van de wanden van de voormalige saneringslocatie voldoet aan de eisen voor achtergrondwaarde grond. De overige bovengrond voldoet aan de klasse industrie.

De ondergrond voldoet aan de eisen voor achtergrondwaarde grond. De eventueel tijdens de bouwactiviteiten vrijkomende bovengrond is geschikt voor hergebruik ter plaatse.

Voor een formeel oordeel van de toepassingsmogelijkheden van de vrijkomende grond (hergebruik) dient voldaan te worden aan hetgeen wat beschreven staat in de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit (aanwezigheid bodemfunctiekaart en/of AP04 onderzoek inclusief PFAS). Vooralsnog dienen voor de overtollige grond, afkomstig van de onderzoekslocatie, de eisen van het binnen de gemeente van toepassing zijnde beleid in acht genomen te worden.

Toetsing hypotheses

Voormalige saneringslocatie

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "De bodemlaag van 0-50 cm-mv ter plaatse van de wanden van de voormalige saneringslocatie en bodemlaag van 50-100 cm-mv ter plaatse van de voormalige saneringslocatie zijn verdacht op het voorkomen van zink" geaccepteerd te worden. Een restverontreiniging met matig dan wel sterk verhoogde gehaltes zink wordt echter niet bevestigd.

Onverdacht terrein

Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek dient de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" formeel gezien verworpen te worden. Gezien de geringe overschrijdingen is het echter gerechtvaardigd de gestelde hypothese te accepteren.

Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Conclusie

Voor de Schoollocatie dient de zinkverontreiniging ter plaatse gesaneerd te worden. Voor de Kloosterlocatie is nader onderzoek niet vereist.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader

De Nederlandse bodem zit vol met archeologische waarden. Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992, een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed, hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988. De Monumentenwet is op 1 juli 2016 deels (met een overgangstermijn tot de Omgevingswet) vervangen door de Erfgoedwet. Deze wet handelt over het aanwijzen van te beschermen cultureel erfgoed. Naast de Monumentenwet vervangt de Erfgoedwet ook andere wetten zoals de Wet tot behoud van cultuurbezit. De Erfgoedwet kent een aantal nieuwe bepalingen. Het gaat om het vaststellen van een gemeentelijke erfgoedverordening en het bijhouden van een erfgoedregister. Ook dienen burgemeester en wethouders het voornemen om hun cultuurgoederen en verzamelingen te vervreemden bekend te maken. De Erfgoedwet bevat bovendien diverse veranderingen met lokale gevolgen, zoals de vervanging van de landelijke aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten door een rijksinstructie aan gemeenten. Onderdelen van de Monumentenwet 1988 die in 2023 naar de Omgevingswet overgaan, blijven van kracht tot die wet in werking treedt. De vuistregel voor de verdeling tussen de Erfgoedwet en de nieuwe Omgevingswet is:

  • Roerend cultureel erfgoed en de aanwijzing van rijksmonumenten staat in de Erfgoedwet;
  • De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed (stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen) en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving komt in de Omgevingswet.

Onderzoek

In het geldende bestemmingsplan (binnenstad, vastgesteld 2013-12-17) ligt het plangebied deels in een zone met 'Waarde - Archeologie - 4' waarbij geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor bouwwerken die groter zijn dan 100 m2 en dieper reiken dan 40 cm onder maaiveld. Voor het andere deel van het plangebied geldt 'Waarde - Archeologie - 6' waarbij geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is voor bouwwerken die groter zijn dan 200 m2 en dieper reiken dan 200 cm onder maaiveld. Deze vrijstellingsgrenzen worden met de geplande ontwikkeling overschreden. Daarom is een archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, uitgevoerd (bijlage 5).

In het plangebied zijn 10 boringen gezet, waarvan 8 boringen met een diepte van 2,0 tot 2,3 m en 2 met een diepte van 4,0 m beneden het maaiveld. Deze boringen zijn evenredig verdeeld over de twee deelgebieden. Er is gebruik gemaakt van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm voor dat deel van de ondergrond dat zich boven de grondwaterspiegel bevindt. Voor het deel onder de grondwaterspiegel is gebruik gemaakt van een guts (doorsnede 3 cm). Het plangebied heeft achtereenvolgens gelegen in een veengebied en een getijdegebied. De getijdeafzettingen zijn geïnterpreteerd als behorende tot een kweldergebied. In de 20ste eeuw is het plangebied opgehoogd. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er in het plangebied één potentieel archeologisch niveau aanwezig is. Dat niveau bevindt zich direct onder de bouwvoor onder het ophoogpakket. Op basis van de resultaten van het onderzoek kan het advies voor het plangebied worden verdeeld in twee delen.

Voor het westelijk deelgebied adviseert IDDS Archeologie vervolgonderzoek bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan 1,2 m -mv (-1,0 m NAP).

Voor het oostelijk deelgebied adviseert IDDS Archeologie vervolgonderzoek bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan 1,8 m -mv (-1,5 m NAP).

Daarnaast adviseert IDDS Archeologie om het type vervolgonderzoek pas te bepalen als meer bekend is over de manier van aanleg van de nieuwe woningen.

Op basis van het onderzoek van IDDS heeft Vestigia namens de gemeente Maassluis een selectiebesluit uitgebracht ten aanzien van archeologie. Dit besluit is toegevoegd in Bijlage 13. Vestigia adviseert voor het westelijk deelgebied vervolgonderzoek bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan -0,7 m NAP. Voor het oostelijk deelgebied adviseert Vestigia vervolgonderzoek bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan -1,2 m NAP. De vorm van het onderzoek kan later worden afgestemd afhankelijk van wat er feitelijk aan ingrepen gaat gebeuren.

Opgemerkt dient te worden dat de meldingsplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht blijft (Erfgoedwet, artikel 5.10 Archeologische toevalsvondst). Aangezien het nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens eventueel grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de gemeente Maassluis en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Cultuurhistorie

Het plangebied bevindt zich in het cultuurhistorisch beschermd stadsgezicht. Voor het beschermd stadsgezicht wordt zoveel mogelijk de oorspronkelijke stedenbouwkundige opzet beschermd. Deze opzet wordt gekenmerkt door de voorgevelrooilijn, de pandbreedte, de kapafdekking, de nokrichting en het aantal bouwlagen. Naast het plangebied bevindt zich Zuidvliet 111 wat een gemeentelijk monument is.

De beoogde ontwikkeling betreft sloop-nieuwbouw. De nieuwe bebouwing zal in dezelfde voorgevelrooilijn worden geplaatst. De beoogde woningen krijgen een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Dit sluit aan bij de omliggende woningen aan de Mgr. W.M. Bekkerslaan die een bouwhoogte van 10 meter hebben en bij die van de Jan Luykenstraat die een bouwhoogte van 9 meter hebben. De beoogde bebouwing sluit aan bij de omgeving en doet geen afbreuk aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische opzet van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0013.png"

Figuur 4.1: Uitsnede Cultuurhistorisch Beschermd Stadsgezicht Maassluis

Conclusie

Vervolgonderzoek bij het westelijk deelgebied (de Schoollocatie) is benodigd bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan -0,7 m NAP (Waarde - Archeologie A). In het oostelijk deelgebied (de Kloosterlocatie) is vervolgonderzoek nodig bij bodemverstorende werkzaamheden die dieper reiken dan -1,2 m NAP (Waarde - Archeologie B).

4.8 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Onderzoek

Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de omgeving geen relevante risicovolle inrichtingen aanwezig.

Ten noordoosten van het plangebied ligt de A20 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De A20 ligt op een afstand van circa 400 meter. Het plangebied ligt buiten de PR 10-6-contour. Wel ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van 880 meter. Het plangebied ligt verder dan 200 meter van de transportroute waardoor een berekening niet noodzakelijk is. Wel dient een beknopte verantwoording van het groepsrisico gegeven worden.

Ten noordoosten van het plangebied ligt op een afstand van de aardgasleiding W-521-17. Het plangebied valt buiten de PR 10-6-contour en buiten het invloedsgebied van 95 meter.

Beknopte verantwoording groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio. Het advies zal verwerkt worden in deze paragraaf.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied ligt tussen de Jan Luykenstraat, de Zuidvliet en de Monseigneur W.M. Bekkerslaan. Via deze wegen wordt het plangebied ontsloten. Via de Monseigneur W.M. Bekkerslaan kan de P.C. Hooftlaan bereikt worden. De P.C. Hooftlaan is een doorgaande weg waarmee het plangebied aangesloten is op het regionale wegennet. Ook kan via het wegennetwerk van de wijk de Laan 1940-1945 bereikt worden. Het gedegen wegennetwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. Daarnaast kan via de Zuidvliet en de Monseigneur W.M. Bekkerslaan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

Ter plaatse van het plangebied wordt woningbouw mogelijk gemaakt. De aanwezige personen zullen over het algemeen zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen kunnen begeleiden.

Als gevolg van een incident met toxische stoffen geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in dit scenario is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen, denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Instructie met betrekking tot de juiste handelswijze in geval van een incident is noodzakelijk voor een effectieve zelfredzaamheid. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Vooroverlegreactie Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond

Het ontwerpbestemmingsplan is ter advisering voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Op 10 mei 2023 is het advies ontvangen. Het advies luidt: 'Met betrekking tot dit plan zijn geen relevante fysieke veiligheidsaspecten geconstateerd. Wel adviseert de VRR bij deze ontwikkelingen zorg te dragen voor toereikende bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen zodat de hulpdiensten bij een incident adequaat kunnen optreden. De regionaal vastgestelde 'Handleiding advies bluswater en bereikbaarheid VRR' biedt mogelijkheden om daar invulling aan te geven.'

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A20. Vanwege de afstand tot de A20 vormt het groepsrisico geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de omgeving geen relevante risicobronnen aanwezig voor het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering.

4.9 Niet-gesprongen explosieven

Toetsingskader

Op een onbekend aantal plaatsen in Nederland liggen nog bommen, granaten en andere munitieartikelen uit de Tweede Wereldoorlog. Volgens mondiale, militaire inschatting is van al het explosieve materieel dat gedurende de Tweede Wereldoorlog (1939-1945) is ingezet, verschoten of afgeworpen, tussen de zeven en vijftien procent om verschillende redenen niet tot ontploffing gekomen. Wanneer deze explosieven bij werkzaamheden worden aangetroffen, kunnen deze gevaar opleveren voor de publieke veiligheid.

Onderzoek

Saricon heeft een vooronderzoek na-conflictperiode en Risicoanalyse Ontplofbare Oorlogsresten uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 6.

In 2019 is door IDDS een vooronderzoek opgesteld voor de gehele gemeente Maassluis. Het onderzoek werd opgesteld conform het WSCS-OCE. Op de locatie van het onderzoeksgebied werd in dit onderzoek een op afwerpmunitie verdacht gebied vastgesteld in verband met een Brits bombardement van 22 maart 1943, met als doelwit de Witol-olieraffinaderij in Maassluis. 12 Ventura-bommenwerpers, met een totale bommenlast van 27 x 500 lb., 42 x 250 lb. en 120 x 30 lb. Fosforrubber-brandbommen, wierpen bommen af in de omgeving van Maassluis, voor zover bekend zonder de raffinaderij te treffen. Na de aanval werden op verschillende locaties

inslagen van brisantbommen gerapporteerd, waaronder bij de Groen van Prinstererschool. Ook werden blindgangers gerapporteerd.

De afbakening van het gebied is weergegeven in figuur 4.2, en werd vastgesteld aan de hand van op strikefoto's (een luchtfoto die wordt gemaakt tijdens een bombardement) waargenomen inslagen. Rond deze inslagen werd een afstand van 168 meter (inclusief 5 meter tolerantie) als verdacht aangemerkt. Binnen dit gebied konden volgens IDDS brisantbommen van 250 lb. en/of 500 lb. worden aangetroffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0014.png"

Figuur 4.2: Het op afwerpmunitie verdacht gebied, zoals vastgesteld door IDDS in 2019

Risicoanalyse 20S081

In december 2020 werd door Saricon een risicoanalyse met kenmerk 20S081opgesteld in het kader van werkzaamheden aan de A20, ca. 200 meter ten westen van het onderzoeksgebied Bilderdijklaan. Hierbij werd de betreffende aanval door Saricon beoordeeld en afgebakend. De afbakening, die is weergegeven in figuur 5, wijkt af van de eerder door IDDS vastgestelde afbakening.

Door Saricon is een afbakening vastgesteld waarbij de inslagen, zoals vastgesteld aan de hand van de bekende strikefoto's, zijn afgebakend volgens de methode Nearest Neighbour. (kraterpatroonanalyse). De meest westelijk gelegen krater (omcirkeld in figuur 4.3) ligt op ca. 210 meter afstand van de eerstvolgende krater in het patroon, en werd daarom als afzwaaier beschouwd. Deze krater is daarom niet betrokken in de kraterpatroonanalyse. Bij het afbakenen van het verdacht gebied is daarom een straal van 99 meter (inclusief 5 meter tolerantie en 8 meter offset) rond de kraters gehanteerd. Het verdacht gebied heeft het kenmerk A0435 en is verdacht op afwerpmunitie van 30 lb., 250 lb. en/of 500 lb. Er zijn geen aanwijzingen dat bij deze aanval gebruik werd gemaakt van brisantbommen met een chemische langevertra-gingsontsteker. De verticale afbakening is niet vastgesteld.

Saricon is in het onderzoek daarom uitgegaan van het op afwerpmunitie verdacht gebied A0435.

Dit heeft tot gevolg dat het plangebied niet langer als verdacht wordt aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0015.png"

Figuur 4.3: Afbakening van het door Saricon vastgestelde verdacht gebied

Conclusie

Het plangebied is niet verdacht op het voorkomen van niet-gesprongen explosieven.

4.10 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies , wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. De richtafstanden gelden voor de aangegeven bedrijfsactiviteiten in het algemeen. Op basis van onderzoek naar de specifieke milieusituatie van een bedrijf kunnen kleinere aan te houden afstanden gerechtvaardigd zijn. Hiermee kan dan onderbouwd worden afgeweken van de richtafstanden indien de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf daar aanleiding toe geeft.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt in een woonwijk. Rond het plangebied zijn met name woningen aanwezig. Het plangebied ligt in een geluidzone industrie, zie paragraaf 4.3. Grenzend aan het plangebied ligt een bedrijfsbestemming (Zuidvliet 108). Gezien de ligging in de geluidzone en het aangrenzende bedrijfsperceel kan het gebied aangemerkt worden als gemengd gebied. In het geldende bestemmingsplan wordt daarom gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Ter plaatse van het bedrijfsperceel (Zuidvliet 108) zijn bedrijfsactiviteiten tot en met categorie B1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging' toegestaan. De toegestane bedrijven zijn toelaatbaar in een gebied met wonen.

In het bedrijfsgebouw wordt in de huidige situatie gebruikt als atelier van onder andere een grafisch ontwerper. Dit valt onder de categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Deze functie is toelaatbaar naast woningen.

4.11 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden  

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats ecorrco

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Spoedwet Aanpak Stikstof

Op 1 januari 2020 is de Spoedwet Aanpak stikstof in werking getreden. Hierbij is de toets bij Wnb vergunningen ten aanzien van Natura 2000 gebieden aangepast, niet alleen voor stikstofdepositie, maar ook voor andere effecten. Er is nu alleen een vergunning nodig als er sprake is van mogelijke significante (negatieve) effecten. Voorheen was dit ook het geval als er sprake was van enige verstoring of verslechtering van een Natura 2000-gebied, die op zich niet significant was. Dan kon deze vergunning wel worden verleend, maar vaak wel onder voorwaarden. Nu is er voor deze activiteiten geen vergunning meer nodig, geringe effecten moeten worden tegengegaan middels het beheerplan voor het Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een Natura 2000-gebied. Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is Solleveld & Kapittelduinen. Dit gebied bevindt zich op circa 7,5 kilometer afstand (zie figuur 4.4) . Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van circa 1,1 kilometer (zie figuur 4.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0016.jpg"

Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (bron: AERIUS)

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.Schoollocatie-VA01_0017.jpg"

Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland gebieden (bron: Atlas Leefomgeving)

Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Het enige mogelijk relevante ecologische effect betreft vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie. Om de toename van de depositie op de Natura 2000-gebieden te bepalen is met het programma AERIUS Calculator een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen in de aanlegfase en de gebruiksfase. De berekening en onderbouwing staat in bijlage 11. Hieruit blijkt dat er geen toename is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Op basis van de berekeningen zijn significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden in de aanlegfase en gebruiksfase uitgesloten. De beoogde herontwikkeling is derhalve uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Voor de locatie van de voormalige school is een quickscan ecologie uitgevoerd. Deze quickscan is toegevoegd in bijlage 12. Hieruit blijkt dat op deze locatie geen beschermde diersoorten aanwezig zijn waarnaar nader onderzoek nodig is. Wel zijn knaagdieren en amfibieën te verwachten. Voor deze soorten geldt een algemene vrijstelling van de Wnb in geval van ruimtelijke ingrepen. In de begroeiing zijn broedvogels zonder vaste nestplaats te verwachten. Bij werkzaamheden aan de begroeiing tijdens het broedseizoen kan sterfte optreden en broedsels verstoord raken. Daarom dient het rooien van de begroeiing buiten het broedseizoen plaats te vinden.

Voor de Kloosterlocatie is een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en vogels. Dit onderzoek is toegevoegd in bijlage 10.

Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied geen vleermuizen aanwezig zijn. Zowel in het voorjaar als het najaar zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen. Het gebouw is niet geschikt voor broedvogels.

In de groenstrook langs de oostgevel kunnen broedsels van vogels zonder vaste nestplaatsen aanwezig zijn. Broedvogels zijn strikt beschermd in de Wnb en negatieve effecten dienen voorkomen te worden. Hieruit volgt dat voor het plan geen mitigerende maatregelen en een ontheffing Wnb benodigd zijn mits rekening wordt gehouden met broedvogels. In dit verband dient het rooien van de groenstrook buiten de periode 1 maart – 1 september plaats te vinden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Wel dient het rooien van begroeiing buiten het broedseizoen van vogels plaats te vinden. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.12 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.2 weergegeven.

Tabel 4.2. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden 27 woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Monseigneur W.M. Bekkerslaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.13 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Artikel 1 Begrippen

De begrippen die in het bestemmingsplan gebruikt worden zijn in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

In het plangebied is de bestemming Wonen opgenomen. Binnen deze bestemming zijn maximaal 27 woningen toegestaan. De hoofdgebouwen dienen binnen de bouwvlakken worden gebouwd. In de bestemming zijn naast woningen ook bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals de tuinen en parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie A

Deze dubbelbestemming beschermt de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid. Archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het om locaties gaat met een oppervlakte van 100 m2 en meer èn er sprake is dat de grond 0,7 meter onder NAP en dieper wordt geroerd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie B

Deze dubbelbestemming beschermt de mogelijk aanwezige archeologische waarde ter plaatse op basis van het gemeentelijk archeologisch beleid. Archeologisch onderzoek is vereist, wanneer het om locaties gaat met een oppervlakte van 200 m2 en meer èn er sprake is dat de grond 1,2 meter onder NAP en dieper wordt geroerd.

5.3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Artikel 7 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat de bepaling 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. In artikel 7 is ook opgenomen dat bij een nieuwe ontwikkeling dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn vormen van gebruik genoemd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel is bepaald dat de realisering van geluidgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie 2' uitsluitend is toegestaan indien voldaan wordt aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen.

Binnen de op de plankaart aangegeven aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden nadere regels voor het bouwen, aanleggen en uitvoeren van werkzaamheden in verband met de mogelijke aantasting van belangrijke zichtlijnen en de vrije windvang van de Wippersmolen. Binnen de molenbiotoop mogen nieuw op te richten gebouwen en andere bouwwerken en aan te leggen beplantingselementen in volwassen toestand zich niet verder uitstrekken boven de onderste punt van de verticaal staande wiek dan 1:30 van de afstand gemeten tussen het op te richten bouwwerk en de molen.

De beschermingszone van de dijk is opgenomen door middel van de aanduiding 'vrijwaringszone-dijk'.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.

Artikel 11 Overige regels

Dit artikel bepaalt dat waar in dit bestemmingsplan verwezen wordt naar wettelijk regelingen, deze gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

5.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 12.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 12.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 13 Slotregel

De slotregel beschrijft op welke wijze de regels kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De kosten worden gedekt uit de opbrengst van de woningen. Hiermee kan het bestemmingsplan financieel haalbaar worden geacht.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De uitvoering van de beoogde ontwikkeling wordt gedaan door een ontwikkelaar. Door middel van een anterieure overeenkomst is de dekking van de gemaakte kosten verzekerd. Hierin zijn ook afspraken gemaakt ten aanzien van planschade.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Participatie

Er heeft afstemming plaatsgevonden met de direct aangrenzende bewoners langs de Zuidvliet om de woningen en de toekomstige openbare ruimte zo goed mogelijk in te passen. Ook is het plan gepresenteerd op de informatieavond Sluispolder-West op 29 september 2022. in Bijlage 14 is het participatieverslag toegevoegd.

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Deze toezending heeft niet geleid tot overlegreacties.

Terinzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hiervan is geen gebruik gemaakt.