Plan: | De Premier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00169-0301 |
De gemeente Leiden heeft voor de wijk Leiden Zuidwest een toekomstplan vastgesteld: "Zuidwest op zijn best; ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest" (2019). Het toekomstplan beoogt in de wijk extra betaalbare woningen voor verschillende doelgroepen te realiseren, de openbare ruimte te herinrichten, scholen te verplaatsen en nieuwe sportlocaties te realiseren. Binnen Leiden Zuidwest zijn diverse herontwikkelingslocaties aangewezen. De locatie Vijf Meilaan 210 is zo'n herontwikkelingslocatie. Momenteel is daar een school voor middelbaar beroepsonderwijs gevestigd die al enige tijd buiten gebruik is. Conform het Ontwikkelperspectief kan dit gebied getransformeerd worden naar 'gemengd stedelijk gebied'.
Voor de locatie Vijf Meilaan 210 is een Nota van Uitgangspunten (NvU) opgesteld. Het is de wens van de gemeente om deze locatie te herontwikkelen van een onderwijslocatie naar een woningbouwlocatie, waarmee invulling kan worden gegeven aan de grote woningbehoefte die Leiden kent. De NvU beschrijft op hoofdlijnen de ruimtelijke en programmatische kaders waarbinnen deze transformatieopgave verder kan worden uitgewerkt. De NvU (Bijlage 1 Nota van Uitgangspunten) is onderwerp geweest van inspraak en op 24 januari 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. Bij de vaststelling door de raad zijn drie amendementen op de NvU ingediend en aangenomen:
Voor de locatie is een plan in voorbereiding. Het plan, genaamd 'De Premier', gaat uit van een woongebouw dat bestaat uit verschillende bouwdelen: een toren van maximaal 70 meter waarin appartementen zijn voorzien en een 'basement' waarin voorzieningen, appartementen als mogelijk ook stadswoningen een plek krijgen.
Het bestemmingsplan maakt maximaal 350 woningen mogelijk van verschillende omvang en in verschillende prijsklassen. Met het voorlopige plan wordt uitgegaan van 319 woningen. Voor het uitvoeren van de onderzoeken is rekening gehouden met een worst case scenario van 350 woningen.
In de plint van het gebouw aan de Vijf Meilaan en de Churchilllaan wordt maximaal 950 m2 aan bijbehorende voorzieningen mogelijk gemaakt, zoals maatschappelijke en commerciele voorzieningen en dienstverlening.
In de kelder van het gebouw komt een parkeergarage. De ingang van de parkeergarage bevindt zich op het maaiveld bij het Rigolettohof. Op de begane grond wordt deze parkeergarage omsloten door de voorzieningen in de plint aan de Vijf Meilaan en de Churchilllaan en woningen aan de zijde van de Eduard van Beinumstraat en Rigolettohof. De rest van het parkeren vindt ondergronds plaats. Inpandig wordt ook een fietsenstalling gerealiseerd.
Het plangebied ligt in Leiden Zuidwest en wordt (grofweg) begrensd door de Vijf Meilaan aan de noordzijde, de Churchilllaan (N206) aan de oostzijde, het woonhof (Rigolettohof) aan de zuidzijde en de Eduard van Beinumstraat aan de westzijde.
Afbeelding: Plangrenzen bestemmingsplan 'Vijf Meilaan - De Premier'
Voor het plangebied geldt het onherroepelijke bestemmingsplan ”Zuidwest” (vastgesteld: 15 juni 2017). Aan de gronden in het plangebied zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen toegekend:
Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan “Zuidwest”
De Prehistorie (Steentijd, Bronstijd, IJzertijd)
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf ca. 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet. Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De Middeleeuwen
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Het grachtenstelsel en de groene singel rond de oude binnenstad zijn nog steeds bepalende structuren in de stadsplattegrond. Zij ontstonden in de middeleeuwen. Smalle straten met cultuurhistorisch waardevolle panden, sterke menging van functies en enkele historische invalswegen kenmerken dit stadsdeel.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Vroegmoderne tijd (inclusief 'gouden eeuw')
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17e eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18e eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Vooroorlogse periode
Door de ligging nabij het centrum kon men profiteren van de voorzieningen aldaar. De wijken uit die tijd zijn daardoor tamelijk eenzijdig gericht op wonen. De wijken zijn onderling gescheiden door de invalswegen naar het centrum. Door de verschillende bouwperioden hebben ze veelal een voor de wijk of buurt typerend straatbeeld. Grootschalige infrastructurele lijnen, zoals spoorlijnen en kanalen, vormen vaak de begrenzing van de vooroorlogse schil.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
Naoorlogse periode
Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde van de binnenstad uitbreidingen met sociale woningbouw. De periode van sterke bevolkingsgroei na de oorlog heeft geleid tot de ontwikkeling van grootschalige woongebieden rond de vooroorlogse schil. Het zijn sterk planmatig en grootschalig ontwikkelde wijken, die vanwege de toenemende afstand tot het centrum over een geheel eigen voorzieningenpakket beschikken. De ligging van grootschalige infrastructuur en de begrenzing van de verschillende polders zijn bepalend geweest voor de ligging en omvang van de wijken die gefaseerd zijn ontwikkeld.
Zuidwest is voor het overgrote deel gebouwd in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw, maar was ooit een moerassig veengebied. De eerste ingrepen in het landschap die sporen hebben nagelaten, dateren uit de Romeinse tijd.
In de 11e eeuw is gestart met het ontginnen van Leiden Zuidwest voor landbouwdoeleinden. Zuidwest ging toen deel uitmaken van het ambacht Zoeterwoude. In de Middeleeuwen zijn de Leidse Vliet (nu Trekvliet) en Korte Vliet, als verbinding tussen de Vliet en de Rijn, tot stand gekomen en is het gebied ingepolderd tot de Bosch- en Gasthuispolder. De polders waren van oudsher in gebruik voor tuinbouw, landbouw en deels ook als militair oefenterrein. In die tijd heeft Zuidwest in grote lijnen zijn huidige begrenzing gekregen.
In de 14e eeuw zijn in Zuidwest twee kastelen gebouwd: kasteel Coebel en kasteel Boshuizen. Beide kastelen zijn verdwenen.
Rond 1900 verrees de eerste woonbebouwing langs de Rijndijk (later omgedoopt tot Haagweg): het Haagwegkwartier, het gedeelte tussen Haagweg, de huidige Ter Haarkade, Toussaintkade en Potgieterlaan. In het noordelijk deel van het Haagwegkwartier vond de eerste planmatige uitbreiding van de woonbebouwing plaats. In nauwe straatjes verrezen hier arbeiderswoningen in hoge dichtheden. Zuidwest behoorde toen nog tot de gemeente Zoeterwoude.
In 1920 werden de Bosch- en Gasthuispolder en een aantal andere polders door Leiden geannexeerd. Leiden ging vervolgens plannen maken voor grootschalige stadsuitbreidingen in Zuidwest. In het uitbreidingsplan uit 1933 werd het gebied bestemd voor woningbouw en industrie. In het uitbreidingsplan concentreert de bebouwing zich langs de Oude Rijn, de spoorlijn naar Utrecht en de Trekvliet. Aan uitvoering van het uitbreidingsplan is men voor de oorlog niet toegekomen.
De oorlogsschade, de naoorlogse geboortegolf, de daling van het sterftecijfer en de grootschalige sloop voor de cityvorming en stadsvernieuwing zorgden in de jaren vijftig, zestig en zeventig voor een vrijwel constante druk op de woningmarkt. Die werd nog versterkt door de voortgaande individualisering en de daarmee gepaard gaande verkleining van de huishoudens. Gezien de omvang van de vraag leverde het bijbouwen van woningen in de bestaande stad weinig soelaas. Vanwege de goede bodemgesteldheid ging de voorkeur van de gemeente in eerste instantie uit naar bouwen in het Morskwartier, maar de onderhandelingen met de gemeente Oegstgeest over de noodzakelijke grenswijziging liepen op niets uit. Daarom werd besloten te gaan bouwen in Zuidwest.
Afbeelding: Leiden in ca. 1965 met plangebied weergegeven in cirkel (bron: Topotijdreis)
De herontwikkeling van de locatie staat niet geheel op zichzelf maar maakt deel uit van de grotere gemeentelijke ambitie om Leiden Zuidwest verder te verdichten met woningen en bijbehorende stedelijke voorzieningen. Voor een aantal ontwikkelingen zijn recent nieuwe bestemmingsplannen vastgesteld, zoals het bestemmingsplan “Indoor Sportcentrum” (vastgesteld: 9 juli 2020) en het bestemmingsplan “Leonardo College Telderskade” (vastgesteld: 14 november 2019).
Het plan voor het Indoor Sportcentrum betreft de realisatie van twee indoorsporthallen op één van de bestaande voetbalvelden van het sportpark op de hoek van de Churchilllaan en Telderskade in Leiden. De indoorhal zal toegang bieden tot ongeveer 2.700 bezoekers (basketbalwedstrijden, trainingen en lessen lichamelijke opvoeding). Het totaal BVO is ca. 10.142 m2. Deze nieuwe hal dient ter vervanging van de huidige 3-Oktoberhal en Vijf Meihal.
Het plan voor het Leonardo College betreft de realisatie van een nieuw schoolgebouw met een capaciteit voor ca. 900 leerlingen ter vervanging van het verouderde schoolgebouw aan de Noachstraat in Leiden Zuidwest.
De gemeente werkt aan een ontwikkelstrategie voor Roosevelt West, een combinatie van herontwikkeling van sociale woningbouw en een mogelijke geleidelijke toevoeging van wonen op een deel van het bedrijventerrein Roosevelt. Daarnaast is de gebiedsontwikkeling Telderskade geïnitieerd en zal in de toekomst mogelijk ook het wooncomplex aan het Rigolettohof herontwikkeld worden.
Stedenbouwkundige opzet
Het plangebied maakt deel uit van de Fortuinwijk in Leiden Zuidwest. De Fortuinwijk is ontstaan in de jaren '60 van de vorig eeuw en wordt ruimtelijk begrensd door de Churchilllaan (N206), de Vijf Meilaan, de Voorschoterweg en de Korte Vliet. De Fortuinwijk wordt gekenmerkt door de eigentijdse stempelbouw bestaande uit bouwblokken met rijwoningen en middelhoogbouw. De winkelvoorzieningen zijn geconcentreerd in het centrum van de wijk. Aan de randen van de wijk zijn de voorzieningen, waaronder schoolgebouwen, gesitueerd. Wonen, werken en voorzieningen zijn in deze wijk duidelijk van elkaar gescheiden.
Water- en groenstructuur
In en rondom het plangebied zijn geen grote wateren gelegen. Langs de Churchilllaan en Vijf Meilaan ligt een singel. De Fortuinwijk wordt verder gekenmerkt door veel groene openbare ruimte tussen de bebouwing in. De Churchilllaan en de Vijf Meilaan worden gekenmerkt door een bomenlaan waaronder zich ook een aantal waardevolle bomen bevinden. De bomenlanen maken deel uit van de hoofdgroenstructuur van de gemeente Leiden. De kruising Churchilllaan en Vijf Meilaan vormt een knooppunt in de wijkgroenstructuur van Leiden Zuidwest.
Afbeelding: Vogelvlucht Vijf Meilaan 210 (bron: Cyclomedia)
Het planinitiatief 'De Premier' voorziet in een gemengd woonprogramma met voorzieningen. Het bestemmingsplan maakt een maximaal scenario van 350 woningen mogelijk. Hier zijn ook alle onderzoeken op gebaseerd. De ontwikkelaar heeft momenteel een voorlopig bouwplan voor ogen waarin circa 319 koop- en huurwoningen worden gerealiseerd, in de vorm van appartementen van diverse omvang en mogelijk enkele stadswoningen . De ontwikkeling beoogt een stedelijk woonmilieu te creëren met een gedifferentieerd aanbod van woningen met verschillende vloeroppervlaktes en kameraantallen. Van het totaal aantal woningen wordt 30% in de sociale sector uitgevoerd. Daarnaast wordt 20% van de woningen gerealiseerd als starterswoningen. De overige woningen worden in de vrije sector gerealiseerd. Daarmee wordt voldaan aan de woonprogramma voorwaarden die gesteld zijn in de Nota van Uitgangspunten.
Daarnaast wordt in de plint voorzien in voorzieningen met een maximale omvang van 950 m2. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt op eigen terrein inpandig opgelost. Het gebouw krijgt groene daken met in het midden van het basement een daktuin. De gronden op maaiveldniveau wordt eveneens groen ingericht.
In de volgende tabel is het globale programma weergegeven.
Tabel: Verdeling voorlopig programma naar functies en m2 BVO
Functie | Vorm | Hoeveelheid | Vloeroppervlakte per eenheid in m2 |
Woningen | Sociale huurwoningen | ca. 98 | < 65 m2 |
Starterswoningen | ca. 79 | <65 m2 | |
Vrije sectorwoningen | ca. 142 | ca. 82 - 241 m2 | |
Voorzieningen | dienstverlening, bedrijven categorie a en b, maatschappelijke voorzieningen | Totaal max. 950 m2 |
Vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening en gezien de randvoorwaarden die voor de ontwikkeling zijn meegegeven in de Nota van Uitgangspunten en het Ontwikkelperspectief, is het noodzakelijk om het plan op een goede (stedenbouwkundige) wijze in te passen in de bestaande omgeving.
Inpassing in de omgeving
In de Nota van Uitgangspunten, die in januari 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld, zijn een aantal aspecten opgenomen voor de toekomstige ontwikkeling op deze locatie. Het plan De Premier voldoet aan de randvoorwaarden die gesteld zijn in de Nota van Uitgangspunten.
Een aantal stedenbouwkundige kenmerken voor de inpassing in de omgeving worden hieronder behandeld en voor de overige onderdelen wordt verwezen naar de betreffende paragrafen:
Zuidwest kenmerkt zich als wederopbouwwijk door losse volumes (blokken) in de open ruimte in een orthogonale opzet. Het zijn eenvoudige rechthoekige volumes of een samenstel daarvan.
Gekozen is om het gebouw juist aan de Churchilllaan/Vijf Meilaan een stoerder, helder en rechthoekige karakter te geven passend bij de wijk en wat juist een ruimtelijke kwaliteitsimpuls geeft aan het gebied en centrale knooppunt van Zuidwest. Het creëert meer uitstraling van een stadsboulevard en legt een relatie tussen andere bestaande hoogteaccenten. Aan de kant van Eduard van Beinumstraat en Rigoletto liggen juist de wijken/gebouwen met een wat groenere en minder stedelijke uitstralingen en door juist hier te concentreren op een heldere, rechthoekige maar veel groenere vorm zorgt het voor de gewenste overgang van buurt (eyeline) naar stedelijk (skyline).
De nieuwbouw wordt opgedeeld in drie bouwmassa's. De eerste bouwmassa is het basement, deze staat op de grond en heeft 1 tot 7 bouwlagen. Het basement is aan de buurtzijde meer opgedeeld, waardoor het aan deze zijde een kleinschaliger karakter krijgt. Hiermee ontstaat een schaal en korrelgrootte die aansluit bij de omliggende bebouwing in de buurt. Het basement heeft aan de buurtzijde ook woningen op de begane grond. Hierdoor wordt het woonkarakter versterkt en is er daardoor op straat meer levendigheid. De opdeling geeft ook een interessante beleving van het gebouw vanaf de straat (eyeline). Op deze manier ontstaat aan de buurtzijde van het gebouw de gewenste overgang naar de bestaande bebou2.3.wing van de buurt. Aan de Churchilllaan toont het basement zich met 7 bouwlagen als schijf, passend bij de al bestaande schijfvormige bebouwing aan de westzijde van de Churchilllaan. Het gebouw kent hier een meer stoerdere uitstraling wat het karakter van de Churchilllaan als stadsboulevard zal gaan versterken. Boven op het basement zijn aan het kruispunt 2 blokken gestapeld, die als het ware in elkaar zijn geschoven. De compositie van de twee blokken op het basement vormt hier het stoere hoogte-accent aan het kruispunt. Het gebouw krijgt aan deze zijde daardoor het gewenste stedelijk karakter passend bij de stadboulevard. Het gebouw heeft aan het kruispunt een hoogte van 70 meter. Met de komst van dit gebouw zal er sprake zijn van invloed op uitzicht en privacy, maar gezien de relatief grote afstand tussen dit hoogte-accent en de bestaande bebouwing wordt hier zo veel als mogelijk rekening mee gehouden. De hoogbouwtoets hiervoor is onderbouwd in paragraaf 4.7 van de toelichting van het bestemmingsplan.
Afbeelding: Opbouw bouwmassa schetsontwerp
De rooilijnen die vanuit de omgeving worden bepaald, dienen te worden gevolgd zodat de continuïteit in de beleving van de Vijf Meilaan en Churchilllaan gewaarborgd blijft. Aan de Eduard van Beinumstraat is het juist gewenst, vanwege de massa van het nieuwe gebouw, ruimte te realiseren tussen de bestaande woonbebouwing en het nieuwe gebouw. Die ruimte wordt ingericht met kwalitatief hoogwaardig groen, waarbij aangesloten wordt bij het karakter en de typering van de bestaande wederopbouwwijk met zijn grote groene ruimtes.
Beeldkwaliteitsplan
Voor het plangebied is een beeldkwaliteitplan opgesteld door de gemeente. Deze ligt tegelijkertijd met het ontwerp bestemminsplan ter inzage. De belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten worden hieronder benoemd. Volledigheidshalve wordt verwezen naar het Beeldkwaliteitsplan.
Vergroening en biodiversiteit
Natuurinclusief gebouw
De ontwikkelaar heeft op de volgende wijze invulling gegeven aan het amendement 'verticaal bos' dat bij de Nota van Uitgangspunten Vijf Meilaan 210 is vastgesteld.
In het bouwplan staat de metafoor van een berg centraal, zodat een integraal groen concept ontstaat. De daken zijn hier mede onderdeel van en vormen een vijfde gevel.
Het (architectonisch) ontwerp van het gebouw gaat uit van een 'natuurinclusief' gebouw'. Het gebouw is als een natuurinclusief en natuurvriendelijk gebouw ontworpen en wordt daardoor een biodiversiteitshub voor de wijk. Het gebouw gaat een eigen eco-systeem kennen en vergroot hiermee de aanwezige biodiversiteit en groenvoorzieningen in de wijk. Dit wordt versterkt doordat het gebouw op een kruispunt ligt van twee belangrijke groenstructuren in Leiden Zuidwest; de Churchilllaan en de Vijf Meilaan. De ecosystemen van het gebouw en van de groenstructuren zullen elkaar versterken. Een groene en biodiverse inrichting van het omliggende maaiveld, met entreeplein en verbrede groenstrook langs de Eduard van Beinumstraat, zorgt voor de ecologische verbinding tussen gebouw en groenstructuren. Zowel op de daken van het gebouw als in de terreininrichting wordt groen aangebracht. Regenwater kan dan (vertraagd) in de grond infiltreren waarmee het riool (tijdelijk) ontlast wordt. Dit voorkomt wateroverlast op straat. Hierdoor ontstaat een betere waterregulering, voorkomt het hittestress en zorgt het voor een prettig leefklimaat.
De meeste vogelsoorten, insectensoorten en vleermuissoorten op deze locatie zijn vooral actief tot een hoogte van 25 meter. Daarboven zijn nog wel soorten waarneembaar, maar het aantal neemt aanzienlijk af. Gezien deze analyse is het daarom logisch om juist deze eerste 25 meter van het gebouw niet alleen volledig te vergoenen, maar ook te zorgen dat de oppervlaktes van gevels en daken hier worden vergroot, waardoor er ook extra vierkante meters groen kunnen worden toegevoegd. In het ontwerp is daarom gekozen om de eerste 25 meter, het basement, als apart bouwdeel te benaderen. In het basement is door geleding van de massa gestuurd op het vergroten van het geveloppervlak en het dakoppervlak, met als doel om in dit bouwdeel maximaal hoogwaardig groen toe te voegen. Ook kan door deze geleding een groene loper worden gemaakt over het basement heen, waardoor de verschillende vogel-, insecten- en vleermuissoorten eenvoudig gebruik kunnen maken van het groen en naar grotere hoogte kunnen komen. Het eerst blok boven het basement ligt hoger dan 25 meter. Er zijn hier dus minder vogels, insecten en vleermuizen aanwezig. De groene verblijfsplekken voor vogels, insecten en vleermuizen kunnen hier dus kleiner zijn. In dit blok vormen balkons en groene gevelbanden deze verblijfsplekken en groene stapstenen. Deze zijn op de zon georiënteerd, waardoor beplanting goed kan groeien.
Het tweede blok daarboven ligt hoger en is georiënteerd op het noorden en oosten, op grotere hoogte is een enkele vogelsoort en vleermuissoort aanwezig en zijn groene verblijfsplekken voor vogels, insecten en vleermuizen minder logisch. Door oriëntatie op noorden en oosten zijn de gevels van dit blok wel bij uitstek geschikt voor het maken van nestgelegenheden in de gevel. Door toevoeging van een aantal groene ''stapstenen'' in loggia's en/of gevelbanden kunnen deze nesten op een natuurlijke wijze worden bereikt. Met deze opdeling is het gebouw te vergelijken met een berg; onder aan de berg is volop groen in de vorm van groene bossen (basement), naar boven toe worden bossen weides (blok 1) en uiteindelijk aan de top van de berg is op enkele plaatsen groen aanwezig (blok 2).
Inrichting maaiveld
Het plan kent een binnenhof welke naast de entree van het gebouw toegankelijk is. Dat wordt voornamelijk groen ingericht en is toegankelijk.
In het plan wordt gestreefd naar een groene inrichting, waarbij bestaande bomen zo veel als mogelijk behouden blijven. Bomen waarvan onvermijdelijk is dat deze gekapt moeten worden, zullen gecompenseerd worden. Ook is het wenselijk om meer groen te realiseren dan in de bestaande situatie. Een vergroeningsplan zal hier invulling aan geven.
Het groen (bomen, beplanting) op maaiveld concentreert zich vooral langs de Eduard van Beinumstraat en aan de noordzijde van het woongebouw langs de Vijf Meilaan. De hoofdentree, alsook de toegang tot de (stads)woningen aan de Eduard van Beinumstraat en het Rigolettohof krijgen eveneens een groen karakter. Vanaf het maaiveld is ook een toegang naar de openbaar toegankelijk binnenhof aanwezig.
Met deze groene inrichting kan worden bijgedragen aan het bevorderen van de biodiversiteit en wordt geanticipeerd op de effecten van de klimaatveranderingen, zoals hittestress. Daarnaast kan het realiseren van een hoge dichtheid van groen aan de noordzijde van het gebouw op het perceel nabij de hoofdentree leiden tot een verbetering van het windklimaat ter plekke.
Ook zal worden voorzien in watercompensatie mogelijk in de vorm van wadi's aan de voorzijde van de (stads)woningen aan de Eduard van Beinumstraat.
Afbeelding: Schetsontwerp 'De Premier' als een natuurinclusief gebouw
Om de invulling van het verticaal bos en ook verdere vergroening op het terrein als vergroeningsconcept te waarborgen zijn met betrekking tot de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan voorwaardelijke verplichtingen in de regels opgenomen. Bij de aanvraag omgevingsvergunning dient een vergroeningsplan te worden bijgevoegd die getoetst wordt aan de in het bestemmingsplan gestelde vergroeningscriteria.
Verkeer en parkeren
De omgeving mag geen verkeershinder ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Conform het gemeentelijke parkeerbeleid en het amendement zoals aangenomen tijdens de vaststelling van de 'Nota van Uitgangspunten Vijf Meilaan 210' wordt het parkeerprogramma geheel op eigen terrein (deels ondergronds) inpandig opgelost. Dat geldt ook voor het fietsparkeren voor bewoners. Voor bezoekers wordt dit op eigen terrein opgelost. De ingang van de parkeergarage ligt tegenover het Rigolettohof. Als gevolg van de toevoeging van dit woningbouwprogramma nemen de verkeersstromen in het gebied toe. Om de verkeersbewegingen goed af te kunnen wikkelen wordt het kruispunt Vijf Meilaan - Eduard van Beinumlaan aangepast. Deze verkeerskundige aanpassing valt binnen de bestaande verkeersbestemming en is daarmee al juridisch planologisch mogelijk.
Het Akkoord van Parijs (2015), als onderdeel van het Klimaatverdrag, en het Klimaatakkoord Nederland (2019) vormen de kaders waarbinnen gemeenten in Nederland hun duurzaamheidsbeleid uitwerken. Dit beleid draagt bij aan de doelen die in de klimaatakkoorden beschreven zijn. De gemeente Leiden heeft daartoe het programma “Leiden Duurzaam 2030: Een kansrijke, leefbare stad voor en straks” opgesteld. Daarin heeft Leiden op verschillende thema's haar ambities en doelstellingen geformuleerd. In uitvoeringsprogramma's wordt de uitvoering geconcretiseerd waarmee de gemeente de gewenste verduurzaming van de fysieke leefomgeving kan realiseren. Voor het thema 'energie' is daarin bijvoorbeeld bepaald hoeveel energie er bezuinigd moet worden. Ook is besloten de stad voor te bereiden op het veranderende klimaat door gerichte maatregelen te treffen in de publieke ruimte.
Leiden Zuidwest is in de Omgevingsvisie Leiden benoemd als gebied waar intensiever ruimtegebruik mogelijk is en waarbij lopende en nieuwe (woningbouw)projecten kunnen bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid in de omgeving. De gemeente Leiden ziet de concentratie en ontwikkeling van woningen als een kans om opgaven op duurzaamheid, sociaal, en beheer en onderhoud gezamenlijk aan te pakken. In een aantal gebieden in de stad gebeurt dit reeds op een geïntegreerde manier: in het stationsgebied (Duurzaamste Kilometer van Nederland), de Gasthuiswijk in Leiden Zuidwest (waar groot onderhoud van riolering/wegen als koppelkans voor klimaatadaptieve herinrichting en van gas los wordt ingezet), de Lammenschansdriehoek en in de binnenstad. Voor de locatie aan de Vijf Meilaan 210 spelen de volgende duurzaamheidsthema's een rol:
1. Energie
Op het gebied van energie bestaat er een drietal uitdagingen, gebaseerd op de 'trias energetica'. Deze zijn 1) het reduceren van de vraag naar energie (besparing), 2) het hergebruiken van reststromen (efficiëntie) en 3) de resterende energievraag duurzaam aanvullen (duurzame opwek).
Nieuwe woningen moeten sinds 2018 aardgasvrij gebouwd worden als gevolg van een wijziging van de Gaswet. Het Bouwbesluit verplicht dat alle nieuwbouw voldoet aan de BENG-norm. Het Bouwbesluit is uitputtend bedoeld als het gaat om het stellen van regels over de energieprestatie van gebouwen. Ook geldt met de BENG-norm de eis voor temperatuuroverschrijding in nieuwe woningen. Deze eis fungeert als randvoorwaarde voor de nieuwe energieprestatieberekeningen.
In het Bouwbesluit is ook een bepaling opgenomen op grond waarvan bepaalde bouwwerken onder omstandigheden moeten worden aangesloten op een distributienet voor warmte ('aansluitplicht'). En in het Bouwbesluit is de verplichting opgenomen dat bij woningbouw met meer dan tien parkeervakken op hetzelfde terrein onder elk parkeervak de leidinginfrastructuur (loze leidingen) wordt aangelegd voor de aanleg van laadpunten.
Vanaf 1 januari 2021 geldt dat alle nieuwbouw moet voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Door te voldoen aan deze eisen worden nieuwe gebouwen dermate energiezuinig dat de vraag naar energie relatief laag zal zijn. De gemeente Leiden streeft daarbij zelfs naar de realisatie van volledige energieneutrale of zelfs energieleverende gebouwen.
Hierbij wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk hergebruiken van restwarmte die elders opgewekt is en/of het gebruiken van hernieuwbare natuurlijke energiebronnen.
2. Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Klimaatadaptatie kent een belangrijke relatie met de vergroening van de leefomgeving. Als gevolg van klimaatveranderingen speelt de problematiek van wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen steeds vaker op. Voor de gemeente Leiden zijn vooral de eerste drie thema's van toepassing. De gemeente wil in 2050 klimaatbestendig zijn en de effecten van wateroverlast, hittestress en droogte beperken. Het verder vergroenen van de stad biedt hiervoor een oplossing, omdat groene oppervlakten water kunnen vasthouden, water kunnen laten infiltreren en de stad verkoeling bieden. Hiervoor zijn diverse vormen van waterberging mogelijk en streeft de gemeente Leiden natuurinclusief bouwen na, waarin gebouw, omgeving, flora en fauna optimaal geïntegreerd worden om op die manier ook de aanwezige biodiversiteit te behouden en te vergroten.
3. Circulaire economie
In het nationaal Grondstoffenakkoord staan afspraken tussen de overheid en het bedrijfsleven om de Nederlandse economie in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. In 2030 moet Nederland al 50% minder primaire grondstoffen gebruiken (mineralen, metalen en fossiel). De gemeente Leiden wil bijdragen aan de nationale ambitie om in 2050 de Nederlandse economie volledig circulair te maken. Dat betekent dat er in 2050 geen afval meer bestaat en er efficiënt met grondstoffen omgegaan wordt. De gemeente is in het kader van duurzame verstedelijking verantwoordelijk voor toezicht en vergunningverlening voor verschillende activiteiten in de omgeving. Daaronder vallen ook bouwprojecten. Bij bouw en sloop ontstaan er afvalstromen die door slimme materiaalkeuze ook voorbereid kunnen worden op toekomstig hergebruik. Daarnaast kunnen materialen zo veel mogelijk lokaal gewonnen worden en wordt ingezet op het aansluiten op gesloten kringlopen. Ook is het de ambitie om zoveel mogelijk flexibel en demontabel te bouwen, om op die manier ervoor te zorgen dat gebouwen en gebouwcomponenten zo hoogwaardig mogelijk heringezet kunnen worden.
De gemeente Leiden ambieert om zo veel mogelijk gebruik te maken van biobased materialen, waarbij ook gedacht kan worden aan houtbouw. Verder zet de gemeente in toenemende mate in op de toepassing van MKI (MilieuKostenIndicator), waarmee inzichtelijk wordt gemaakt wat de milieuimpact van het realiseren van een bouwproject. Doel is uiteraard om het minst belastende alternatief te realiseren.
Op basis van het Bouwbesluit kunnen voorschriften worden gesteld aan de belasting van het milieu door de toe te passen materialen voor het bouwen te beperken. Nieuwe woongebouwen moeten voldoen aan een milieuprestatie van ten hoogste 1. De gemeente mag geen strengere eisen stellen in aanvulling op het Bouwbesluit.
4. Duurzame mobiliteit
De aantrekkelijkheid van de stad Leiden brengt uitdagingen op het gebied van bereikbaarheid met zich mee. En deze uitdaging wordt vergroot door de woningbouwopgave die de gemeente kent: tot 2030 moeten er ca. 8.500 nieuwe woningen en 2.700 studentenwoningen gebouwd worden binnen de gemeentegrenzen. Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsopgave en de leefbaarheid niet in het geding komen, zet de gemeente Leiden in op duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat zij het verkeerssysteem duurzamer en evenwichtiger wil maken, zodat de bereikbaarheid gewaarborgd blijft en tegelijkertijd de leefkwaliteit in de gemeente wordt bevorderd. Deze integrale strategie heeft de gemeente uitgewerkt in de Parkeervisie Leiden 2020-2030 en de Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030.
Duurzame mobiliteit verbetert de bereikbaarheid zonder daarbij ongewenste neveneffecten op het gebied van luchtkwaliteit, verkeerslawaai, trillingen, leefbaarheid en veiligheid te veroorzaken. Om dit doel te behalen investeert de gemeente onder andere in de volgende maatregelen:
1. Energie
Het nieuwe gebouw wordt aardgasvrij. In Leiden Zuidwest is samen met de netbeheerder en het Ministerie van Economische Zaken onderzocht welke stappen moeten worden genomen om Zuidwest van het gas af te koppelen en tegelijkertijd de rioleringen en de openbare ruimte zo aan te passen dat de wijk in 2050 energieneutraal en klimaatrobuust is.
Om innovaties niet op voorhand in de weg te staan, wordt de wijze waarop de energievoorziening gerealiseerd wordt doorgeschoven tot het moment waarop de omgevingsvergunningaanvraag voor het bouwplan concreet ingediend wordt. Omdat sprake is van een gemengd complex biedt dit perspectief voor bijvoorbeeld een WKO, omdat met een mix van functies de warmte- en koudevraag vaak in balans kan worden gebracht (dat is noodzakelijk voor een WKO).
De gemeente Leiden is bezig met het zoeken naar gebiedsbrede energieoplossingen. Om ervoor te zorgen dat de ontwikkeling van 'De Premier' deze toekomstige gebiedsbrede energieoplossingen niet in de weg staat, zal rekening gehouden moeten worden met de interferentiecirkel waarbinnen geen andere WKO's gerealiseerd kunnen worden.
2. Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen
Het plan gaat uit van de ontwikkeling van een 'natuurinclusief' woongebouw, zodat er naast een plek voor mensen om te wonen ook plaats is voor dieren (zoals vlinders, vleermuizen, insecten, bijen en vogels) om te gedijen. Hiermee wordt de biodiversiteit in Leiden bevorderd, maar wordt tegelijkertijd ook een bijdrage geleverd om de effecten van klimaatverandering tegen te gaan. Zowel op de daken van het gebouw als in de terreininrichting wordt groen aangebracht dat voor verkoeling zorgt en bij hevige regenbuien water kan vasthouden. Regenwater kan dan (vertraagd) in de grond infiltreren waarmee het riool (tijdelijk) ontlast wordt. Dit voorkomt wateroverlast op straat. Er wordt bij de nieuwe inrichting minimaal 60 liter regenwater per m2 verhard oppervlak opgevangen, zodat riolen niet onnodig worden belast en piekbuien opgevangen kunnen worden.
3. Circulaire economie
Gestreefd wordt naar de inzet van lokaal gewonnen materialen en gesloten kringlopen. Daarnaast zijn er goede praktijkvoorbeelden van circulariteit als duurzaam slopen, een gesloten grondbalans binnen de ontwikkelingslocatie en de toepassing van multifunctioneel aanpasbare gebouwen. Verder zullen de volgende interessante tools ingezet worden:
4. Duurzame mobiliteit
De herontwikkelingslocatie aan de Vijf Meilaan 210 is gelegen nabij intercity treinstation Leiden Lammenschans. Dit station ligt op ca. 6 minuten fietsafstand. Daarnaast is er op 250 m vanaf de locatie een bushalte te vinden die verbonden is met intercity treinstation Leiden Lammenschans.
Daarnaast ligt de Vijf Meilaan 210 op ca. 10 minuten fietsen van het centrum van Leiden. Het centrum van Leiden kent een divers voorzieningenaanbod. Door bij de ontwikkeling in te zetten op extra fietsparkeerplaatsen van goede kwaliteit die goed toegankelijk zijn, kan vervoer per fiets gestimuleerd worden. Door het bouwplan en de interne en externe routing zo vorm te geven dat de fiets de logische eerste vervoersmiddelkeuze wordt, kan het gebruik van de auto gedemotiveerd worden. Er zal eveneens gekeken worden naar de toepassing van deelauto's.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe Rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahang-procedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012).
In de Nationale Omgevingsvisie wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
Afbeelding: Afwegen met de NOVI (bron: Nationale Omgevingsvisie)
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met ambities. Ook worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten:
Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
1. Combineren boven enkelvoudig
2. Kenmerken & identiteit
3. Afwentelen voorkomen
De herontwikkeling van de locatie aan de Vijf Meilaan 210 sluit goed aan op de beleidskeuzes uit het Novi. Met het plan wordt (gedeeltelijk) voorzien in de Leidse woningbehoefte waarbij het doel is de diversiteit in de woningvoorraad te vergroten zodat de stad aantrekkelijk wordt en blijft voor verschillende doelgroepen. Duurzaamheid maakt randvoorwaardelijk deel uit van de herontwikkeling: het gebouw en de terreininrichting dienen 'bijna energieneutraal' (BENG), natuurinclusief en klimaatbestendig te worden vormgegeven en het bouwplan wordt op een alternatieve warmtevoorziening aangesloten (WKO) zodat de CO2-uitstoot als gevolg van het plan tot een minimum wordt beperkt. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre gebruik kan worden gemaakt van circulair bouwen en de inzet van een duurzaam mobiliteitssysteem.
Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is doorvertaald in de provinciale structuurvisie (inmiddels: Provinciale omgevingsvisie) en verordening.
Vanuit het Barro zijn geen nadere eisen gesteld aan de herontwikkeling van de gronden aan de Vijf Meilaan 210. De onderwerpen genoemd in het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is ingevoerd. Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt: De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien
De Ladder voor duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Omgevingsverordening van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten wordt kortheidshalve verwezen naar de Laddertoets zoals opgenomen in Bijlage 2 Motivering Laddertoets bij dit bestemmingsplan.
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving opgenomen, die moeten worden overgenomen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Ruimtelijke kwaliteit
Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits': ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. De provincie hanteert hier het 'handelingskader ruimtelijke kwaliteit': een benadering die enerzijds onderscheid maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing), afhankelijk van de impact op de omgeving, en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen binnen de bestaande gebiedsidentiteit en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. Als een ontwikkeling niet past bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
Op grond van artikel 6.9 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Ladder voor duurzame verstedelijking
In lijn met de maatschappelijke behoefte zet de provincie in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. De provincie wil bevorderen dat de Ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor in ieder geval wonen en kantoren af met andere gemeenten in de regio.
Ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied valt onder de gebiedsidentiteit 'steden en dorpen'. Steden als Leiden moeten zich focussen op het creëren van een unieke ruimtelijke karakteristiek, zodat door een diversiteit aan woon- en werkmilieus te ontwikkelen een aantrekkelijk vestigingsklimaat ontstaat. De ontwikkeling aan de Vijf Meilaan 210 past in de gebiedsidentiteit en voorziet geen verandering op structuurniveau. De ontwikkeling valt daarmee onder het onderdeel 'inpassen' van de Omgevingsverordening.
De planlocatie is voor wat betreft de 'Laag van de ondergrond' gelegen in het 'bijzonder reliëf en aardkundige waarden' en 'Rivierdeltacomplex - jonge zeeklei'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:
De planlocatie is voor wat betreft de 'Laag van de stedelijke occupatie' aangegeven als onderdeel van de 'steden en dorpen'. Relevante richtpunten voor ontwikkelingen zijn:
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Ladder is van toepassing op ruimtelijke plannen die ontwikkelingen mogelijk maken die worden aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in de notitie “Motivering van het woonprogramma /onderbouwing voor de Ladder duurzame verstedelijking 'De Premier'” die als bijlage bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Met de transformatie van de locatie aan de Vijf Meilaan 210 in Leiden wordt invulling gegeven aan de grote woningvraag in Leiden, die mede gebaseerd is op provinciale en regionale prognoses, alsook aan de ambities voor Leiden Zuidwest en de randvoorwaarden die de provincie Zuid-Holland stelt aan verstedelijking en verdichting. Daarmee voldoet de ontwikkeling aan de provinciale Ladder voor duurzame verstedelijking.
Het provinciaal beleid is neergelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De visie is op 20 februari 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld en op 1 april in werking getreden en volgt daarmee de Visie Ruimte en Mobiliteit uit 2014 op.
De Omgevingsvisie Zuid-Holland is het provinciaal beleidsplan van de fysieke leefomgeving. Hoofddoel van de Omgevingsvisie Zuid-Holland is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De sturingsfilosofie van de omgevingsvisie betreft:
Ruimtelijke hoofdstructuur
Op het kaartbeeld van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provinciale Omgevingsvisie is het plangebied aangeduid als 'de hoogstedelijke zone tussen Leiden en Dordrecht'.
Afbeelding: Leiden gelegen binnen de ruimtelijke hoofdstructuur 'hoogstedelijke zone'
Zuid-Holland wil zich profileren als aantrekkelijke en concurrerende provincie. De hoogstedelijke zone draagt hieraan bij door te voorzien in een goede connectiviteit, hoogwaardige stedelijke voorzieningen en een internationaal onderscheidende kennisinfrastructuur van universiteiten, kennis- en onderzoeksinstellingen en science parken. Het vormt daarmee een fundamenteel onderdeel voor een concurrerend vestigingsklimaat.
Leiden is aangeduid als 'stedelijke dynamiek' binnen de hoogstedelijke zone. Binnen dergelijke stedelijke agglomeraties stuurt de provincie aan op sterke en complementaire centra en ontwikkelingslocaties bij knooppunten.
Door de urbanisatie staan het landschap en de biodiversiteit onder druk. De provincie Zuid-Holland wil voorzien in de toenemende behoefte aan woningen en ruimte voor bedrijvigheid, maar tegelijkertijd de kwaliteit van de leefomgeving versterken door natuur, water, recreatie, landbouw, cultureel erfgoed en economie als samenhangend geheel te beschouwen. Er wordt gestreefd naar een zachte overgang van stedelijk naar landelijk gebied door de kwaliteiten van het landschap, alsmede de binnenstedelijke groenbeleving, te verbeteren.
Kwaliteitskaart
Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waarmee rekening moet worden gehouden in de planvorming.
Op de kwaliteitskaart is het gebied aangeduid als 'steden en dorpen'. Voor steden, waaronder Leiden, geldt dat zij zich moeten focussen op de eigen identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers en daarmee een unieke ruimtelijke karakteristiek creëren. Het is van belang een aantrekkelijk vestigingsklimaat te creëren door een diversiteit aan woon- en werkmilieus te ontwikkelen. Herstructurering, transformatie of verdichting binnen de stad moet bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek.
Conclusies
De beoogde ontwikkeling aan de Vijf Meilaan 210 betreft een binnenstedelijke transformatieopgave waarin wonen en werken samenkomt en oog is voor een groene en duurzame inpassing die bijdraagt aan de het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van de wijk Leiden Zuidwest en de stad Leiden. De ontwikkeling kan worden beschouwd als 'inpassing' en voldoet aan de richtpunten uit het provinciaal omgevingsbeleid. Een duurzaam mobiliteitssysteem dat georiënteerd is op het gebruik van hoogwaardig openbaar vervoer, veelvuldig gebruik van fietsen en eventueel de inzet van deelmobiliteit, wordt, waar mogelijk, onderdeel van de uitwerking van het bouwplan. Het planvoornemen draagt bij aan de duurzame, binnenstedelijke transformatieopgave en functiemenging zoals deze in de Omgevingsvisie Zuid-Holland geformuleerd is.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2020 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Met de herontwikkeling van de locatie Vijf Meilaan 210 wordt bijgedragen aan de verdere verstedelijking van Leiden dat voorziet in de grote woonbehoefte van diverse bevolkingsgroepen. De ontwikkeling voorziet in een gemengd stedelijk woonwerkmilieu en zet tevens in op het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte door meer kwalitatief hoogwaardig openbaar groen aan te brengen.
Op 9 november 2021 heeft de gemeenteraad de 1.1-versie van de Omgevingsvisie Leiden 2040 vastgesteld (RV 21.0078). De Omgevingsvisie Leiden 2040 1.1-versie is een verdere uitwerking ten opzichte van de 1.0-versie uit 2019. In deze Omgevingsvisie Leiden 2040 worden de ambities en doelstellingen voor de lange termijn (2040) vastgelegd. De omgevingsvisie beschrijft op hoofdlijnen de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de stad. Het bevat geen blauwdruk voor de ontwikkeling van de stad, maar beschrijft wel de waarden die we belangrijk vinden in de ontwikkeling van de stad, eigenschappen die we koesteren en nieuwe ontwikkelingen die ruimte vergen.
In de Omgevingsvisie zijn de stadskeuzes voor de hele stad beschreven. Deze vormen samen de bouwstenen van de visie op Leiden 2040. De uitwerking is opgedeeld in vier thema's:
1. Groen-blauw raamwerk
2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
3. Duurzame mobiliteit
4. Bodem als fundament
Binnen deze thema's zijn Leidse keuzes gemaakt. Deze keuzes geven per thema het toekomstbeeld aan waar we op stadsniveau naartoe willen werken. De uitwerking van de stadskeuzes kunnen verschillen per gebied, zowel in de combinatie van als in de prioritering tussen de stadskeuzes. Aan de hand van drie type leefmilieus worden de stadskeuzes aangevuld met aandachtspunten per leefmilieu.
De planlocatie bevindt zich in het leefmilieu 'levendig' waar veel wordt gewoond maar door de nabijheid van het winkelcentum de huishoudens veelal stedelijk georienteerd zijn. Het centrum van Leiden Zuidwest is een van de aangewezen gebieden voor de duurzame verstedelijkingsopgave. Dit gebied is al onderdeel van het Ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest. Momenteel is het een gemengd gebied waarin de functies wonen, werken en wijkoverstijgende stedelijke voorzieningen een plek hebben. Door dergelijke functies intensiever te combineren, kunnen de kansen voor duurzame verstedelijking worden benut. De gemeente Leiden zet in op een aantrekkelijk vestigingsklimaat door te verdichten en woningbouw en werkfuncties te intensiveren. Dit kan onder andere door op specifieke plekken hoogbouw te realiseren en te concentreren. Op de kruising Vijf Meilaan met de Churchilllaan is in de Omgevingsvisie een dergelijk hoogbouwcluster voorzien. Hier mag tot 70 meter hoog gebouwd worden. Onderhavig plan draagt daarmee bij aan deze doelstellingen uit de Omgevingsvisie.
De verstedelijking- en verdichtingsopgaven zetten tegelijkertijd de groenblauwe structuren in Leiden onder druk. De gemeente wil de groenblauw structuur daarom versterken. Door het groene karakter van het nieuw te realiseren gebouw wordt bijgedragen aan deze structuur en wordt geanticipeerd op de gevolgen van klimaatverandering. Ook vraagt de energietransitie om een ruimteclaim in de fysieke leefomgeving. Voor de gemeente Leiden is ondergrondse ruimte in dit kader een belangrijk onderdeel. In dit plan is bij het ontwerpen van de ondergrondse ruimten ook rekening gehouden met ruimte langs de Churchilllaan die eventueel nodig is aan deze Leidse keuze te voldoen.
De opgave voor Leiden Zuidwest is verwoord in het document “Zuidwest op zijn best; Ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest” d.d. 23 april 2019 (vastgesteld: 17 oktober 2019). Dit toekomstplan schetst de ambitie voor de ontwikkeling van het gebied, beschrijft de visie voor de fysieke leefomgeving en benoemt daarbij de kansen en mogelijkheden. Daarbij wordt aangegeven wat de gewenste woon- en werkmilieus in verschillende buurten en het gewenste aanbod van functies en voorzieningen is. Het ontwikkelperspectief heeft een horizon tot 2040 en is richtinggevend voor het hele gebied. De vier ontwikkelopgaven in het toekomstplan zijn:
Het versterken van het karakter van Zuidwest als 'Place to be'
Om het karakter van Leiden Zuidwest te versterken is het doel om bijzondere plekken te creëren, zodat Leiden Zuidwest ook voor mensen buiten de wijk een aantrekkelijke wijk wordt om naar toe gaan. Dit zijn zowel bruisende stedelijke plekken, als mooie rustige plekken aan de historische landschappelijke structuren. Met name de sportvoorzieningen, de lokale centra en de scholen hebben een wijkoverstijgende functie. De (sub)doelen onder deze opgave luiden als volgt:
De leefomgeving meer duurzaam en gezond maken
In 2040 is Leiden Zuidwest op het gebied van gezond en duurzaam leven voorloper. Groen is daarbij een belangrijke factor, omdat dit uitnodigt tot lopen, fietsen, spelen en sporten. Daarnaast brengt het rust, faciliteert het ontmoeting tussen mensen en maakt het gebied beter bestand tegen klimaatverandering. Doordat de wijk aardgasvrij is vanaf 2035 draagt het bij aan schone lucht en een stabiel klimaat. De (sub)doelen onder deze opgave luiden als volgt:
Een sociaal sterkere wijk
Zuidwest moet in 2040 een gebied zijn waarin de inwoners zich met elkaar verbonden voelen. De wijk moet plaats bieden voor iedereen en een plek zijn waar men prettig en gezond kan wonen. In deze dynamisch wijk werken mensen en gaan mensen naar school. De (sub)doelen onder deze opgave luiden als volgt:
Een fysiek beter verbonden wijk
Leiden Zuidwest is in 2040 goed verbonden met de omgeving door nieuwe verbindingen en slimme mobiliteitsconcepten. De prioriteit ligt bij de fietser, de voetganger en het openbaar vervoer. Doordat straten en lanen meer een plek worden om aangenaam te verblijven, wordt het aantrekkelijker om je als voetganger en fietser door het gebied te verplaatsen. Met de voortschrijdende techniek zijn er slimme en schone vervoersconcepten. In 2040 is de openbare ruimte en het OV-systeem zo ingericht, dat (speciale) doelgroepen zich gemakkelijk kunnen verplaatsen. De (sub)doelen onder deze opgave luiden als volgt:
De ontwikkeling van 'De Premier' aan de Vijf Meilaan 210 draagt bij aan het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in Leiden Zuidwest. Er wordt stedelijk gewoond in een groene omgeving. Het groen is vrij toegankelijk en draagt daarmee bij aan het bevorderen van ontmoeting. Ook draagt de ontwikkeling bij aan het stedelijk dynamische en levendige karakter van het centrumgebied Leiden Zuidwest. Daarnaast heeft het een positieve invloed op de biodiversiteit en het klimaatadaptief maken van de leefomgeving. Het gebouw krijgt geen gasaansluiting maar wordt voorzien van hernieuwbare warmte. Bij de ontwikkeling is ook aandacht voor het realiseren van betaalbare woningen; 30% van het totale woningaanbod wordt sociaal programma en 20% van het woningaanbod worden starterswoningen in het betaalbare segment. Daarnaast kunnen er maatschappelijke voorzieningen in de plint van het gebouw worden gerealiseerd. Uitgangspunt voor de bereikbaarheid van de locatie is het waar mogelijk toepassen van duurzame mobiliteitsconcepten. Het parkeren vindt volledig op eigen terrein en inpandig plaats waarbij er veel ruimte is voor een kwalitatief goede fietsenberging. Onderzocht wordt in hoeverre deelmobiliteit ingezet kan worden.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van "Leiden, Stad van Ontdekkingen" dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn het versterken van de 'internationale kennis' en de 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Het planinitiatief draagt, vanwege de realisatie van een aantrekkelijk en gevarieerd woonmilieu, bij aan het binden van onder meer kenniswerkers aan onze stad. Hierdoor kan de ambitie 'internationale kennis' uit de ontwikkelingsvisie verder versterkt worden.
Het woonbeleid van de gemeente Leiden bestaat uit twee documenten: een visiedocument en een uitvoeringsagenda die beiden in juli 2019 zijn vastgesteld. Indien er zich veranderingen op de woningmarkt voordoen die ook effect hebben op de woningmarkt van Leiden kan de Uitvoeringsagenda aangepast worden terwijl de Woonvisie bruikbaar blijft. Per periode, vooralsnog voor 2020 - 2023, wordt dus een uitvoeringsagenda opgesteld ten behoeve van de uitwerking van de woonvisie.
Woonvisie Leiden 2020 - 2030
In de Woonvisie is de volgende ambitie opgenomen: “Leiden is een aantrekkelijke en gastvrije stad om te wonen, vanwege haar centrale ligging in de Randstad, haar historische binnenstad,haar culturele aanbod, de vele kennisinstituten en de groene landschappen rondom de stad”.
De afgelopen jaren zijn er een aantal verschillende trends en ontwikkelingen op de Leidse woningmarkt te zien. Vanaf 2009 is het aantal inwoners jaarlijks gegroeid en de prognose is dat dit de ook het komende decennium zo zal blijven. Binnen deze groei is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen en studenten. De woningbehoefte is groot, mede door de vergrijzing en een toename in het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en spoedzoekers. Door de grote woningbehoefte neemt de druk op de leefbaarheid van Leiden toe. De stad heeft als ambitie om een voldoende gevarieerd woningaanbod te realiseren, zodat huishoudens met hoge, midden en lage inkomens zich er kunnen huisvesten.
In de periode 2017 - 2030 is de ambitie om ruim 8.000 nieuwe woningen in Leiden te bouwen, waarbij de nadruk ligt op het stedelijk woonmilieu. Ook zet de gemeente in op transformatie van gebieden, om zo de woonkwaliteit en leefbaarheid te verbeteren
De gemeente hanteert als uitgangspunt dat per project ca. 30% van alle woningen moeten worden gerealiseerd in de sociale huursector. Hieronder vallen ook woningen van woonzorgaanbieders voor bijzondere doelgroepen.
Uitvoeringsagenda Wonen Leiden 2020 – 2023
De Woonvisie heeft als horizon 2030. De concrete uitwerking voor de jaren 2020 t/m2023 zijn opgenomen in de Uitvoeringsagenda. Om de ambitie uit de Woonvisie waar te kunnen maken streeft gemeente Leiden ernaar om:
In de uitvoeringsagenda 2020 - 2023 zijn concrete acties opgenomen die gedurende de uitvoeringsperiode ondernomen moeten worden om de gestelde ambities uit de Woonvisie te kunnen realiseren. De acties zijn ondergebracht in vijf doelstellingen:
Van de totale woningbehoefte, is ca. 2/3e voorzien in het stedelijk woonmilieu en 1/3e in het suburbane woonmilieu. Het stedelijk woonmilieu wordt gekenmerkt door een korte (fiets)afstand tot stedelijke voorzieningen en een loopafstand tot buurtgebonden voorzieningen. Suburbane woonmilieus liggen op grotere afstand van stedelijke voorzieningen.
Er zijn zes gebieden aangewezen die potentieel geschikt zijn voor de realisatie van de verdichtingsopgave en waarbij verdichting ook kan bijdragen aan het verbeteren van de leefbaarheid in de omgeving. Daaronder valt ook het gebied rondom de Rooseveltstraat in Leiden Zuidwest, waartoe ook het plangebied behoort. De verdichtingsopgave vraagt binnen Leiden Zuidwest om maatwerk en een integrale benadering van de verbetering van het woon- en leefklimaat in de wijk, waarbij de woningbouwopgave positief bijdraagt aan het gebied.
Omdat in deze wijk een relatief eenzijdige woningvoorraad kent in de betaalbare sector, wordt het aandeel vrijesectorwoningen hier vergroot.
Om voor alle inkomensgroepen huisvesting te kunnen bieden is daarnaast middeldure huur een fundamenteel onderdeel van de (nieuwe) woningvoorraad, voornamelijk ten behoeve van de doorstroming op de woningmarkt. Dit segment voorziet huishoudens die behoefte hebben aan flexibiliteit en niet willen of kunnen kopen. Het gaat vooral over starters, ouderen of mensen die nu in een corporatiewoning wonen.
De opgave om ca. 30% sociale huur te realiseren kan gedeeltelijk bij marktpartijen worden belegd; zij ontwikkelen steeds vaker huurwoningen tot de sociale huurprijsgrens en nemen die zelf in beheer. Het wordt reëel geacht dat marktpartijen voor de helft kunnen bijdragen aan deze opgave. Daarnaast zal de middeldure huur grotendeels door marktpartijen worden gerealiseerd. In de Uitvoeringsagenda zijn spelregels opgenomen voor het realiseren van sociale en middeldure huurwoningen. Het doel van deze spelregels is dat er voldoende sociale en middeldure huurwoningen worden gebouwd en voor langere tijd worden behouden voor de beoogde doelgroepen.
Het plangebied valt op basis van de Uitvoeringsagenda onder het gebied 'Haagwegkwartier-Zuid' en kent als specifieke gebiedsaanduiding 'gebieden waarin aandeel nieuw sociaal maatwerk is'. Voor dit gebied geldt dat het woningprogramma bepaald wordt op basis van een gebiedsgerichte kwalitatieve analyse. Bij ingrepen in de woningvoorraad wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het woonprogramma een positieve bijdrage kan leveren aan de sociale opgaven die er liggen. Daarnaast moet ook worden gekeken naar ander programma dan wonen, zoals bijvoorbeeld een zorgpost of ontmoetingsplek, en kan het woonprogramma niet los worden gezien van een samenhangend plan waarbij stedenbouw en openbare ruimte ook worden betrokken.
Voor de Vijf Meilaan geldt voor wat betreft het woonbeleid dat er gefocust moet worden op 'transformatie' van huur- naar koopwoningen in de goedkope en middeldure sector, en 'intensief beheer' van de bestaande sociale woningvoorraad. Met het plan 'De Premier' wordt een nieuwe woningvoorraad toegevoegd aan de wijk waarbij aandacht is voor een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing met een nieuwe ontmoetingsruimte voor de wijk. Voor de ontwikkeling aan de Vijf Meilaan 210 is vastgesteld dat kan worden volstaan met de algemeen geldende norm van 30% sociale woningbouw. Aanvullend hierop heeft de gemeenteraad bij vaststelling van de Nota van Uitgangspunten bepaald dat ten minste 20% van de woningen bereikbaar moet zijn voor starters. Het plan voldoet aan deze twee vereisten.
In 1992 werd in Valetta (Malta) het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend als het 'Verdrag van Malta', ondertekend. De uitgangspunten van dit verdrag zijn vertaald naar landelijke wet- en regelgeving. In 2007 was dat de Wet op de archeologische monumentenzorg (Awmz) en sinds 2016 is dat de Erfgoedwet. De Erfgoedwet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het cultureel erfgoed mogelijk. Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed.
Op grond van de Erfgoedwet zijn alle (archeologische) monumenten beschermd. Met de invoering van de Wamz in 2007 is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem ('in situ') en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Ook hebben gemeenten onder de Wamz veel meer bevoegdheden gekregen met betrekking tot het beheer en behoud van archeologische (rijks)monumenten en overige archeologische (verwachtings)waarden. Deze bevoegdheden zijn in de Erfgoedwet behouden. Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en dienen met inzet van het beschikbare planologisch instrumentarium het archeologisch belang te beschermen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen. Initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden. Om de aanwezigheid van archeologische waarden uit te sluiten, dan wel te beschermen, dient tijdens de planontwikkeling onderzoek plaats te vinden waaruit blijkt in hoeverre sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan komen de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats ('ex situ') voor rekening van de initiatiefnemer.
Om een goede uitvoering te geven aan deze bevoegdheden en de bijbehorende verantwoordelijkheden hebben de meeste gemeenten archeologiebeleid ontwikkeld.
Ten aanzien van (andere) monumenten en landschappelijke waarden geldt dat de bescherming is gericht op het zoveel mogelijk in stand houden van de typerende kenmerken. In de Erfgoedwet zijn dan ook de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 overgenomen. Deze regeling is van tijdelijke aard en is straks terug te vinden in de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als Rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen waarin een of meer monumenten aanwezig zijn. De wet verplicht in het geval van een beschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied. De Erfgoedwet biedt daarnaast gemeenten de mogelijkheid om zelf (gemeentelijke) monumenten aan te wijzen.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
De provincie draagt zorg voor het beschermen en bewaren van archeologische en cultuurhistorische waarden vanuit de gedachte dat het beschermen, benutten en beleefbaar maken van cultuur en erfgoed bijdragen aan het de kwaliteit van de leefomgeving. Naast deze beschermingstaken wil de provincie ook zorgen voor meer draagvlak onder de bevolking voor (de bescherming van) het archeologisch erfgoed. De verwachting is dat daardoor de baten van de archeologie beter opwegen tegen de kosten in tijd en geld, die de samenleving opbrengt voor archeologie.
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische en archeologische waarden aanwezig. Deze zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Daarin zijn, onder meer, historische molens, kastelen en landgoederen zichtbaar gemaakt, alsook erfgoedlijnen en cultuurhistorisch waardevolle gebieden. Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang.
Uit de CHS blijkt dat het plangebied ligt binnen de aanduiding 'Zones / plaatsen met archeologische verwachting / trefkans'. Dit betreffen gebieden met een redelijke tot hoge trefkans op archeologische sporen en/of de aanwezigheid van oude stads- en dorpskernen en woonheuvels. Hierbij gaat het om bekende terreinen van provinciaal archeologisch belang en de archeologische verwachtingszone van de Romeinse Limes. De provincie regelt dit door kaders te stellen via de omgevingsverordening en de provincie te vertegenwoordigen ten behoeve van archeologische waarden. Aanwezige historische molens, landgoederen e.d. liggen op grotere afstand van het plangebied. Daarvoor hoeft geen beschermende regeling te worden opgenomen in het bestemmingsplan.
In de omgevingsverordening is ten aanzien van 'archeologie' het volgende bepaald: Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied. Hoge of zeer hoge bekende archeologische waarden moeten met een nieuw bestemmingsplan beschermd worden, tenzij het bevoegd gezag bij uitzondering besluit tot behoud van waarden 'ex situ' (buiten de vindplaats) omdat andere belangen prevaleren.
Op grond van de Erfgoedwet heeft de provincie de taak om archeologische vondsten in Zuid-Holland (inclusief documentatie) vakkundig te bewaren en te beschrijven (behalve de vondsten uit de acht Zuid-Hollandse gemeenten die zelf een gemeentelijk depot hebben). Hiertoe beschikt de provincie over een archeologisch depot.
Het erfgoedbeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, 'Stad van Ontdekkingen', zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Het erfgoedbeleid krijgt een plek in de gemeentelijke Omgevingsvisie. In de ontwerp Omgevingsvisie is het onderwerp 'historie en cultuur' benoemd als één van de 'Leidse waarden' voor de verdere ontwikkeling van de stad. Het uitgangspunt is dat in het Leiden van 2040 historie, cultuur en vooruitgang elkaar versterken. Dat betekent dat er met respect voor de historische karakteristieken en waarden, die goed zichtbaar en beleefbaar zijn voor een groot publiek, nieuwe kwaliteiten kunnen worden toegevoegd. Daarbij vindt steeds een afweging plaats tussen de bescherming van historische waarden en de wens tot vernieuwing.
Onder invloed van Rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is: beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk.
Afbeelding: Ligging plangebied op ondergrond Archeologische Waardenkaart Leiden
Uit de Archeologische Waardenkaart Leiden blijkt dat het gebied een middelhoge verwachting kent. Om die reden is aan de gronden in het geldende bestemmingsplan "Zuidwest" een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' toegekend. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een omgevingsvergunning noodzakelijk. Daarbij moet een archeologisch rapport kunnen worden overlegd waaruit blijkt dat de (eventueel aanwezige) archeologische waarden van het terrein dat door de werkzaamheden zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
In het plangebied zijn twee cultuurhistorische kunstwerken aanwezig die door het bestemmingsplan geraakt worden. In het kader van de sloop van de bestaande bebouwing binnen het plangebied is herplaatsing van de aanwezige waardevolle objecten verplicht. Het gaat hierbij om de twee volgende kunstwerken:
Het kunstwerk van Frans de Wit wordt geplaatst in de daktuin op de eerste verdieping of buiten het complex aan de zijde van de Vijf Meilaan. De houten wand wordt in het complex bij de hoofdentree geplaatst. Daarnaast wordt er onderzocht of het kunstwerk van Lex Horn opgenomen kan worden. Daarvoor is de gevel aan de zijde van het Rigolettohof voorgesteld. Daarbij wordt nog onderzocht of het gebruikte materiaal van het kunstwerk bestand is tegen weersinvloeden en de locatie aan de gevel dus geschikt is. De voorstellen voor de locaties van de kunstwerken van Wilfred Voet en Lex Horn zijn ook opgenomen in Bijlage 3 Kunstwerken bij dit bestemmingsplan.
Het plangebied is gesitueerd buiten het beschermd stadsgezicht. Dit stadsgezicht kent, buiten de begrenzing van het beschermd stadsgezicht zelf, geen beschermende zone.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
Voor de locatie is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn verwoord in de rapportage “Rapport 946, Vijf Meilaan 210, Leiden, gemeente Leiden: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen in de verkennende en karterende fase”. Het rapport is als Bijlage 4 Archeologisch onderzoek bij dit bestemmingsplan opgenomen.
De voorgenomen bodemingrepen bestaan uit de sloop van de bestaande school en de nieuwbouw van een woongebouw. Hierbij zal een kelder worden aangelegd.
Het gebied ligt in een landschap waarin achtereenvolgens zeeklei van het Laagpakket van Wormer, estuariene- en kwelderafzettingen van het estuarium van de Oude Rijn (Laagpakket van Walcheren) en komklei zijn afgezet. Op de bodemkaart en geomorfologische kaart is het plangebied als bebouwde zone aangegeven.
De top van het bodemprofiel bestaat uit een pakket opgebrachte en geroerde grond van 180 cm tot 200 cm dik. De top van de komafzettingen die tussen 180 cm en 200 cm -mv liggen (wat overeenkomt met 127 cm en 158 cm beneden NAP) kunnen archeologische resten bevatten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd gerelateerd aan agrarische werkzaamheden. De estuariene of kwelderafzettingen kunnen archeologische resten bevatten uit het Laat Neolithicum tot en met de Vroege Middeleeuwen. De top van dit niveau ligt tussen 200 cm en 340 cm -mv.
Uit de boringen blijkt dat er geen aanwezigheid is van archeologische lagen, indicatoren of ontkalkte lagen. Het sediment in het plangebied is waarschijnlijk in natte milieus afgezet die ongunstig zijn voor bewoning en landbouw. De kans dat archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn is klein.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied tot grote diepte verstoord is. Onder deze verstoringen zijn sedimenten aangetroffen die in het verleden dermate nat waren dat ze niet geschikt waren voor menselijke bewoning. De kans op het aantreffen van archeologische resten in het plangebied is hierdoor uiterst klein. Om deze reden zijn in het bestemmingsplan geen regels en maatregelen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende zes maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming (Wnb).
De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen en bevat regels voor de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten en Natura 2000-gebieden (belangrijke natuurgebieden). Naast een algemeen geldende zorgplicht voor alle voorkomende soorten gelden verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe; alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden. Met een door het bevoegd gezag te verlenen ontheffing kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen. Daarnaast bevat de wet nog andere bepalingen, waaronder over houtopstanden.
In het kader van de gebiedsbescherming, is ook 'externe werking' een relevante opgave. Niet alleen directe ingrepen in Natura 2000-gebieden kunnen schadelijk zijn voor de instandhoudings-doelstellingen, ook kan sprake zijn van negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van geluid, licht, abiotiek (verdroging, verontreiniging) en andere verstorende factoren. Een heel actueel onderwerp is de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Conform de Wet natuurbescherming (Wnb) dient bij nieuwe activiteiten getoetst te worden of binnen nabijgelegen Natura 2000-gebieden significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen optreden. De nieuwe Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn), die op 1 juli 2021 in werking is getreden, vereist het doen van onderzoek naar eventuele stikstofdepositie voor de definitieve fase van het planvoornemen. Mogelijke stikstofdepositie in de tijdelijke of aanlegfase is onder deze wet vergunningsvrij geworden. Daarmee vervalt ook de onderzoeksplicht voor die fase. Uit een (AERIUS-)berekening moet blijken of de waarde van 0,00 mol NOx/ha/jaar wordt overschreden, en indien dat het geval is, of sprake is van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones in Nederland (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur) waarin planten en dieren duurzaam kunnen verblijven en/of zich kunnen verplaatsen. Het NNN heeft overlap met de Natura 2000-gebieden maar biedt ook bescherming aan landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Ingrepen die binnen en buiten het NNN plaatsvinden moeten worden getoetst op (negatieve) effecten. Daarbij geldt het 'nee, tenzij'-principe: ingrepen die de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN aantasten zijn niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang, er geen reële alternatieven zijn, de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en/of gecompenseerd en de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur of ecologische verbindingszone per saldo verbetert.
De provincie is het bevoegd gezag in het kader van de Wet natuurbescherming. Zij verleent de Wnb-vergunning en/of verleent ontheffing van de verbodsbepalingen in de Wnb. De provincie toetst daarbij ruimtelijke ontwikkelingen aan de Wnb en de aanvullende regels in de provinciale omgevingsverordening. Het flora- en faunabeleid van de provincie (Afdeling 3.9. van de verordening) is gericht op het zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, het dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, de economische belangen, de volksgezondheid en de openbare veiligheid. In de verordening is ook bepaald in welke gevallen geen sprake is van verboden handelingen.
De provincie stelt ook regels aan bestemmingsplannen voor gronden binnen de NNN. Daarvan is hier echter geen sprake.
Ecologisch beleidsplan Leiden
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
Ecologisch advies stadsecoloog
Het ecologisch advies van de stadsecoloog is een uitwerking van het ecologisch beleidsplan. De biodiversiteit - de verscheidenheid aan dieren, planten en andere organismen - staat mondiaal, nationaal en lokaal onder druk. In een dichtbebouwde stad als Leiden is het vinden van de juiste balans tussen het gebruik van het gebied en de kwaliteit van de leefomgeving voor mens en natuur een uitdaging. Om de stad voor mens én natuur leefbaar te maken, is het nodig de stad natuurinclusief in te richten. Zo ontstaat een basiskwaliteit aan natuur in de stad. Uit het adviesrapport van de stadsecoloog zijn 29 concrete adviezen door het college omarmd om de stadsnatuur in Leiden te versterken, en worden tot uitvoering gebracht. Het gaat hier om maatregelen ten aanzien van beheer en beleid, alsmede gerichte locatiespecfieke aanpassingen in de openbare ruimte. De effecten worden gemonitord middels het Stadsnatuurmeetnet.
Gedragscode soortbescherming gemeenten
De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De Gedragscode soortbescherming gemeenten is per 17 december 2020 goedgekeurd. Deze gedragscode voorziet in een juiste handelwijze bij ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, en bestendig beheer of onderhoud binnen het kader van de Wet natuurbescherming.
Boomregels en Kaderstellend Bomenbeleid
De regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn opgenomen in de Verordening voor de fysieke leefomgeving Leiden 2020, onderdeel bomen en de Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de afwegingen voor aanwijzing en bescherming van bomen, hierna genoemd: de boomregels 2021. Deze regels zijn op 12 augustus 2021 in werking getreden. De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
Nota versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013), Kadernota kwaliteit openbare ruimte (2015) & Uitwerkingsplan Groene Hoofdstructuur (2018)
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025, en de 'Kadernota kwaliteit openbare ruimte' in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuust structuur krijgt. Dit wordt bereikt door o.a. de volgende doelstellingen:
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat ruimtelijke ontwikkelingsprojecten die ingrijpen in de Groene Hoofdstructuur voortaan een groenparagraaf moeten bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de Groene Hoofdstructuur.
In de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is de Groene Hoofdstructuur aangekondigd. Het uitwerkingsplan hiervan is in 2018 vastgesteld.
In verband met de herinrichting van het plangebied hebben de volgende onderzoeken plaatsgevonden:
Uit Bijlage 5 Quick scan ecologie blijkt dat in het plangebied de soorten zoals benoemd in onderstaande tabel kunnen voorkomen.
Tabel: soorten die in het plangebied voorkomen
Soortgroep | Tijdelijke en/of permanente effecten | Vervolgstappen en/of voorzorgsmaatregelen |
Grondgebonden zoogdieren | Doden van individuen en/of vernietigen van vaste voortplantings- en rustplaatsen | Nemen van algemene voorzorgsmaatregelen |
Vleermuizen | Verstoren of doden van individuen en aantasten van verblijfsplaatsen | Nemen van voorzorgsmaatregelen en uitvoeren van nader onderzoek |
Algemene broedvogels | Verstoren van broedende vogels en doden van individuen | Nemen van voorzorgsmaatregelen |
Amfibieen | Doden van individuen en/of vernietigen van vaste voortplantings- en rustplaatsen | Nemen van algemene voorzorgsmaatregelen |
In het plangebied is mogelijk geschikt biotoop voor vleermuizen en broedvogels zonder jaarrond beschermd nest aanwezig. Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb te voorkomen dient nader onderzoek te worden gedaan naar de functie van de bomen en de gebouwen in het plangebied voor vleermuizen. Dat onderzoek moet plaatsvinden voordat kan worden gestart met de werkzaamheden in het plangebied. Aan de hand van de uitkomst van het onderzoek dienen de vervolgstappen te worden bepaald. Tevens dienen voorzorgsmaatregelen getroffen te worden om het verstoren van broedgevallen te voorkomen.
Voor alle soorten, zowel beschermde als niet-beschermde soorten, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat er voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen voordat de werkzaamheden plaatsvinden. Deze voorzorgsmaatregelen moeten worden vastgelegd in een ecologisch werkprotocol.
Het nader vleermuizenonderzoek is in de periode van april t/m oktober 2021 uitgevoerd. Dit is conform het vleermuisprotocol uitgevoerd waarin onderzoek wordt gedaan naar de kraamverblijfplaatsen, zomerverblijfplaatsen, paarverblijfplaatsen en winterverblijfplaatsen. Het onderzoek is als Bijlage 6 Nader onderzoek vleermuizen gevoegd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis in het plangebied zijn aangetroffen. Het te slopen gebouw heeft een functie als paar- en winterverblijfsplaats voor gewone dwergvleermuizen. De te kappen bomen in het plangebied worden niet gebruikt als verblijfsplaatsen door vleermuizen. Het plangebied maakt ook geen deel uit van vaste (of essentiële) vliegroutes van vleermuizen. Het verstoren van vleermuizen en vernietigen van alle typen verblijfsplaatsen van vleermuizen is door de Wet Natuurbescherming verboden. Om de bestaande bebouwing te slopen en de nieuwbouw te realiseren zal een ontheffing op de Wet Natuurbescherming worden aangevraagd bij de Omgevingsdienst Haaglanden. Hiervoor zal een compensatieplan worden opgesteld.
Nieuwe woningbouwontwikkelingen kunnen leiden tot stikstofdepositie in nabijgelegen Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld als met de ontwikkeling het aantal verkeersbewegingen gaat toenemen
Om de stikstofdepositie in de definitieve fase te kunnen bepalen is een berekening uitgevoerd met AERIUS Calculator. Het stikstofonderzoek is als Bijlage 7 Stikstofdepositie onderzoek bij dit bestemmingsplan opgenomen.
AERIUS berekent stikstofdepositie als gevolg van wegverkeer tot maximaal 25 km van de weg. Vanaf 1 juli 2021 zijn tijdelijke bouw- en sloopactiviteiten vrijgesteld van vergunningplicht. Voor de bouw van de woningen aan de Vijf Meilaan is de stikstofdepositie daarom niet berekend en beoordeeld.
Uit de berekeningen blijkt dat in de permanente gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden wordt verwacht (0,00 mol N/ha/j). Significant negatieve effecten, als gevolg van het gebruik van de nieuwbouwwoningen aan de Vijf Meilaan in Leiden, kunnen dan ook worden uitgesloten.
Omdat het plangebied geheel binnen de bebouwde kom ligt is het overtreden van verbodsbepalingen uit de Wnb ten aanzien van houtopstanden op voorhand uitgesloten.
In verband met de voorgenomen ontwikkelingen heeft een boom(effect)onderzoek plaatsgevonden. Het boomonderzoek is opgenomen als Bijlage 8 Bomenonderzoek bij het bestemmingsplan. Uit het boomonderzoek blijkt het volgende:
Voor alle te vellen en te verplanten bomen in het plangebied dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Indien het noodzakelijk is om bomen te kappen bij een (her)ontwikkelingsproject, moeten deze volgens de gemeentelijke bomenverordening (boomregels 2021) 1 op 1 worden gecompenseerd op hetzelfde perceel of in de nabije omgeving. Alleen als fysieke compensatie niet mogelijk is, is financiële compensatie door middel een bijdrage aan het Bomenfonds nog mogelijk.
De boomregels 2021 voorzien in de bescherming van bomen (vallend binnen de hierin genoemde categorieën), of deze nu bovengronds (kap, snoei) of ondergronds (bijv. middels bodemverdichting of wijzigingen in hydrologie) beïnvloed worden. Het bepalen van wat waardevolle bomen en structuren zijn, vindt ook plaats via de boomregels 2021. Naast bomen die waardevol zijn door hun leeftijd of omvang zijn nieuw hierin boomsoorten die als ecologisch waardevol worden beschouwd. Dit is uitgewerkt het bij de boomregels 2021 vastgestelde Register ecologische bomen. Met dit geheel aan regels is de beschermde status van bomen voldoende geborgd en is het niet noodzakelijk om deze bomen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling te voorzien.
De verwachting is dat er in en rondom het plangebied 22 bomen gekapt worden. In de vergroeningsopgave van het plangebied zullen minimaal deze bomen toegevoegd worden op eigen terrein. Mogelijk worden er meer bomen toegevoegd, waaronder op het dak. Dit wordt nog nader onderzocht en uitgewerkt. Alle te compenseren bomen kunnen binnen het plangebied worden teruggebracht.
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het voornemen heeft daardoor geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Als gevolg van de oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog zijn er in ons land niet tot ontploffing gekomen explosieven en munitie achtergebleven. Om diverse redenen kan de noodzaak ontstaan om deze niet gesprongen explosieven (NGCE) op te sporen en op te ruimen, zoals gebiedsontwikkelingen. Omdat er in stedelijk gebied veel grondroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd, kan de aanwezigheid van NGCE grotendeels worden uitgesloten. Toch dient in risicogebieden (strategische doelen zoals steden) inzicht te worden gegeven in de (mogelijke) aanwezigheid van NGCE.
NGCE vallen onder verschillende wet- en regelgeving:
Daarnaast zijn er nog diverse circulaires, voorschriften en richtlijnen opgesteld voor het zorgvuldig opsporen, ontmantelen, (tijdelijk) opslaan, vervoeren en opruimen van NGCE.
In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.
Afbeelding: CE-bodembelastingkaart Leiden (met in de zwarte cirkel de ligging van het plangebied)
Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de planlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Er behoeft dan ook geen projectgebonden risicoanalyse te worden uitgevoerd en het aspect NGCE staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (Wion) verplicht om in geval van mechanische graafwerkzaamheden middels een Klic-melding informatie over de ligging van eventuele ondergrondse kabels en leidingen op de graaflocatie op te vragen bij het Kadaster ('Graafmelding'). Hiermee kan schade aan kabels en leidingen worden voorkomen. Graafwerkzaamheden in de openbare weg voor de aanleg, uitbreiding en/ of het onderhoud van kabels en leidingen mogen alleen plaatsvinden met vergunning en/of instemming van de gemeente.
Voor het plangebied is een Klic-melding uitgevoerd. Daaruit blijkt dat in het plangebied diverse kabels en leidingen voor water, telecommunicatie e.a. aanwezig zijn. Parallel aan de Churchilllaan, gedeeltelijk in het plangebied, ligt een hogedruk aardgastransportleiding. Dit betreft een leiding met een diameter van 267 mm en een druk van 8 bar. Deze gasleiding is niet relevant in het kader van externe veiligheid (zie ook paragraaf Externe veiligheid in deze toelichting). De leiding leidt ook niet tot beperkingen voor het bouwplan, omdat deze op voldoende afstand van de leiding wordt gebouwd. Zie hiervoor onderstaande afbeelding. Om de belangen van de leiding(beheerder) goed te borgen, ligt aan weerszijden van de leiding een zone waarvoor bouwbeperkingen gelden. Voor die gronden is in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' opgenomen die regelt dat:
Deze dubbelbestemming wordt overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
Afbeelding: Ligging gasleiding (in bruin) in relatie tot het bouwplan
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening' (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient erop toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Dit dient twee doelen:
Milieuzonering wordt toegepast bij besluiten over nieuwe situaties, zoals de bouw van woningen nabij bedrijven. Milieuzonering is niet bedoeld om bestaande situaties te beoordelen: de hinder voor bestaande woningen door bestaande bedrijven wordt beperkt via de milieuregelgeving, zoals de Wet milieubeheer (Wm), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet geluidhinder (Wgh).
Er is geen wetgeving over milieuzonering, anders dan de plicht om te zorgen voor een goede ruimtelijke ordening. In de praktijk wordt meestal gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur.
Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden milieubelastende activiteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een 'rustige woonwijk' en tot een gebied met een 'menging van functies'. In het laatste geval wordt de invloed van milieubelastende activiteiten eerder acceptabel geacht, vanwege het algemeen hogere niveau van milieubelasting in een gebied met matige tot sterke functiemenging.
Vanuit bedrijven en milieuzonering dient rekening te worden gehouden met een aantal omgevingsfactoren, zoals geluid, geur, stof en gevaar.
In de volgende tabel zijn de richtafstanden weergegeven, gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 m tot 1.500 m.
Tabel: Richtafstanden per milieucategorie en in relatie tot omgevingstype (VNG, 2009)
Milieucategorie | Richtafstanden tot 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot 'gemengd gebied' |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat. Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wabo (voorheen milieuvergunning op basis van de Wm) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) of een andere Algemene maatregel van bestuur (AmvB) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie. Sommige soorten bedrijven die onder een AmvB vallen, worden vergunningplichtig wanneer er woningen binnen een bepaalde afstand liggen.
Conform het geldende bestemmingsplan kunnen de volgende gebieden en functies een belemmering vormen voor de planontwikkeling:
De zwaarst toegelaten milieucategorie op het bedrijventerrein is 3.2 en voor de sport- en recreatievoorzieningen 3.1.
Bedrijven met een milieucategorie 3.2 gelegen binnen Bedrijventerrein Rooseveltstraat e.o. liggen, hemelsbreed, op ca. 470 m (Rooseveltstraat 3) en ca. 310 m (Rooseveltstraat 37-39) van de grens van het plangebied (ter plaatse van de Churchilllaan). Daarnaast hebben deze bedrijven een maatbestemming gekregen waarin hun maximale milieuruimte is geregeld.
Sport- en recreatievoorzieningen liggen, hemelsbreed, allemaal op grotere afstand dan ca. 300 m van het plangebied.
Ongeacht of het plangebied wordt beschouwd als 'rustige woonwijk' of 'gemengd gebied', wat logischer lijkt omdat het plangebied zich nabij andere stedelijke voorzieningen zoals een winkelcentrum bevindt, leidt de nabijgelegen bedrijvigheid niet tot belemmeringen voor de planrealisatie.
Binnen het plangebied worden naast wonen ook voorzieningen toegelaten, waarbij concreet gedacht wordt aan commerciële dienstverlening (niet zijnde detailhandel) en maatschappelijke voorzieningen. Deze functies kennen conform de VNG handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” (editie 2009) een richtafstand van 10 m tot gevoelige functies zoals wonen. Omdat deze functies zijn voorzien in een 'gemengd gebied', geldt echter een richtafstand van 0 m. De functies zijn daarmee goed in te passen in het plangebied.
De Wet Bodembescherming (Wbb) stelt regels aan het beschermen van de bodem. Door middel van bodemonderzoek moet worden aangetoond of de bodem geschikt is voor de functie die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
In verband met de voorgenomen herontwikkeling van de locatie is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN-5740 norm (Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek). De rapportage "Verkennend bodemonderzoek Vijf Meilaan 210 te Leiden" is als Bijlage 9 Verkennend bodemonderzoek bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Tijdens de locatie-inspectie zijn geen bodembedreigende activiteiten waargenomen. Op het maaiveld zijn geen verzakkingen, verkleuringen of brandplekken aangetroffen. In de ondergrond is een zwakke tot incidenteel matige bijmenging met baksteen waargenomen. Gelet op de aard van het materiaal alsmede het voormalig gebruik wordt de ondergrond niet beschouwd als verdacht voor asbest.
Tijdens de locatieinspectie zijn twee ontluchtingspunten gevonden. Bij beide punten is een boring tot 1,0m -mv gezet. De grond van deze twee boorpunten is geanalyseerd op het voorkomen van minerale olie.
In het plangebied zijn ook overige boringen verricht. De opgeboorde grond is per bodemlaag of in trajecten van ten hoogste 0,5 m bemonsterd. Zintuigelijk afwijkende bodemlagen zijn apart bemonsterd. Het grondwater bevindt zich op diepten tussen de 1,1 en 1,5m -mv.
Uit de resultaten van de boringen blijkt dat één van de geanalyseerde mengmonsters van de toplaag licht verontreinigd is met PCB's. In de kleiige ondergrond is een lichte verontreiniging met de zware metalen kwik en lood gemeten. De grond bij de ontluchtingspijpen is niet verontreinigd met minerale olie; gebleken is dat de ontluchtingspijpen dienden voor de kelder en niet voor een tank. Het grondwater is licht verontreinigd met de zware metalen barium en nikkel.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de locatie geschikt geacht voor de toekomstige bestemming en is er geen aanleiding tot verder onderzoek.
Nader onderzoek PFAS
Met het oog op het grondverzet voor de realisatie van de parkeerkelder en de herinrichting van het terrein, waarbij het verwachte grondoverschot moet worden afgevoerd, zijn de toplaag, tussenlaag en ondergrond verkennend onderzocht op de aanwezigheid van PFAS. Uit deze indicatieve toetsing blijkt dat de bij de herontwikkeling vrijkomende grond uit de tussenlaag vanwege de aangetoonde PFAS mogelijk niet in aanmerking komt voor hergebruik buiten het perceel.
Er is nader bodemonderzoek uitgevoerd om uit te sluiten of woningen (en bijbehorende tuinen) en openbare ruimte niet op een eventueel PFAS-houdende grondlaag worden gerealiseerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 10 Aanvullend bodemonderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat de afwijkende PFAS waarde (boven hergebruiksnorm) niet bevestigd is aangetoond. Daarmee kan worden uitgesloten dat er op PFAS-houdende grondlagen woningen of openbare ruimte gerealiseerd wordt. Indicatief beschouwd komt de grond ter plaatse van de projectlocatie in aanmerking voor hergebruik (onder restricties van de aanwezigheid van licht verhoogde concentraties PFAS). Deze grond is onder restricties herbruikbaar. Een definitief oordeel over eventueel hergebruik buiten het perceel kan uitsluitend plaatsvinden op basis van een keuring volgens het Besluit Bodemkwaliteit. Er zijn ten aanzien van bodem geen belemmeringen voor de ontwikkeling te verwachten.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving, ten gevolge van het transport, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen. Het doel is om mensen te beschermen tegen de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen.
Het Rijk probeert de risico's voor de externe veiligheid zoveel mogelijk te beperken. Wettelijk is de basis van dit beleid vastgelegd in verschillende regelingen en besluiten
De landelijke wetgeving betreft de volgende wetgeving per type inrichting/ transportroute:
In het geval van een nieuw bestemmingsplan of een bestemmingsplan wijziging is toetsing aan het milieuaspect externe veiligheid verplicht. Er kunnen nieuwe beperkt kwetsbare of kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen, commerciële- ondewijs- en zorg- voorzieningen) toegevoegd worden in de omgeving van een risicobron. Daarnaast kunnen veranderingen van een risicobron leiden tot nieuwe risico's. Dit moet inzichtelijk gemaakt worden door toetsing aan de risicomaten plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezigen onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij een inrichting of een transportmodaliteit. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een kans van 1*10-6 per jaar als grenswaarde voor kwetsbare bestemmingen en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare bestemmingen.
Groepsrisico
Het groepsrisico bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen bij een inrichting of een transportmodaliteit. Hierbij wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is een ijkpunt voor de omvang van het groepsrisico.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het bevoegd gezag heeft de wettelijke verplichting om het groepsrisico conform de wettelijke kaders te verantwoorden. Hiervoor dient het bevoegd gezag formeel een advies te vragen aan de veiligheidsregio. Hiermee wordt een afweging gemaakt welke ongevalscenario's met bijbehorende risico's zich kunnen voordoen en welke maatregelen er genomen worden. De mate van verantwoording hangt af van het type risicobron en de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Daarnaast speelt de procentuele stijging ten gevolge van de planontwikkeling een rol.
In het externe veiligheidsonderzoek is gerekend met een worst-case scenario met maximaal 350 woningen inclusief 1.000 m2 bijbehorende voorzieningen. De volgens het planvoornemen geplande woningen en voorzieningen zijn volgens artikel 1 van het Bevi 'kwetsbare objecten'. De risico's met betrekking tot de nabijgelegen risicobronnen zijn daarom beschouwd. De resultaten zijn vastgelegd in de rapportage "Externe Veiligheid Vijf Meilaan Leiden; onderzoek t.b.v. bestemmingsplanwijziging" die als Bijlage 11 Externe veiligheid onderzoek bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
Nabij het plangebied liggen de volgende risicobronnen (zie ook onderstaande afbeelding):
Afbeelding: Ligging risicobronnen ten opzichte van het plangebied
Risicobeoordeling N206/Churchillaan
Over de N206/Churchilllaan vindt transport plaats van brandbare vloeistoffen, toxische stoffen en in zeer beperkte mate brandbare gassen. Conform het Bevt heeft toetsing plaatsgevonden aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Daarnaast is het plasbrandaandachtsgebied beschouwd.
NB: De inschatting van het groepsrisico is gebaseerd op een worst-case scenario want voor de N206/Churchillaan geldt een routeringsbesluit gevaarlijke stoffen. Er geldt een verbod op het transport van lpg. Lpg is een brandbaar gas. Het transport van brandbare gassen (GF3) is conform het Bevt bepalend voor de hoogte van het groepsrisico. Ondanks het verbod op het transport van lpg via deze route kan dit niet compleet worden uitgesloten. Dit in verband met mogelijke ontheffingen.
NB: De realisatie van de Rijnlandroute kan een positieve invloed hebben op de externe veiligheidssituatie van de N206/Churchillaan binnen Leiden.
Vanwege de (beperkte) toename van het groepsrisico dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Verantwoording groepsrisico
Conform het Bevt moet het groepsrisico van de N206/Churchillaan beperkt worden verantwoord. Er dient invulling te worden gegeven aan voorzieningen in het kader van rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Over de weg worden brandbare stoffen, toxische vloeistoffen en in zeer beperkte mate brandbare gassen vervoerd. Er dient rekening gehouden te worden met de ongevalsscenario's plasbrand, Koude BLEVE, Warme BLEVE, wolkbrandexplosie, fakkelbrand en een toxische wolk ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen op de weg. Om de risico's te beperken voor metname brand en toxische stoffen kunnen er extra afwegingen gemaakt worden betreffende handmatig afsluitbare ventilatie, aanrijroutes en brandpreventie.
Advies Veiligheidsregio verantwoording groepsrisico
In het preadvies gaat de veiligheidsregio Hollands-Midden (zie het externe veiligheidsonderzoek) in op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid.Het advies is vooral gericht op het transport van brandbare vloeistoffen en toxische stoffen. Het advies is opgenomen als volgt:
Het preadvies van de Veiligheidsregio is bekend bij de ontwikkelaar. In het kader van de bestemmingsplanprocedure is de Veiligheidsregio vanuit de gemeente nog om formeel advies gevraagd. Er is geen formele vooroverlegreactie ingediend. De beoogde ontwikkeling is in het kader van externe veiligheid geen bezwaar.
Wegverkeerslawaai
Als nieuwbouw van woningen binnen de wettelijke geluidzones van wegen is voorzien, moet op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) worden berekend wat de geluidbelasting op de gevels van de woningen is en of wordt voldaan aan de in de wet genoemde grenswaarden.
Het plangebied bevindt zich binnen de wettelijke geluidzone van de Churchilllaan en de Vijf Meilaan. Op de gevels van de nieuwe woningen dient te worden getoetst of wordt voldaan aan de grenswaarden in de Wet geluidhinder. Ook wordt beoordeeld of wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in het vastgestelde geluidbeleid van de gemeente Leiden.
In de Wet geluidhinder wordt voor nieuw te bouwen geluidgevoelige objecten binnen de zone van een weg een voorkeurswaarde gehanteerd van 48 dB. Wanneer deze waarde wordt overschreden, zal moeten worden nagegaan welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen om deze overschrijding terug te brengen, bij voorkeur tot 48 dB.
Grenswaarden
Het is mogelijk hogere geluidbelastingen toe te staan. In de volgende tabel zijn de grenswaarden samengevat.
Tabel: Ten hoogste toelaatbare geluidbelasting nieuw object en bestaande weg
Geluidgevoelige object | Voorkeurswaarde | Ten hoogste toelaatbare geluidbelasting | ||||
Buitenstedelijk | Stedelijk | |||||
Woning | 48 dB | art. 82, lid 1 Wgh | 53 dB | art. 83, lid 1 Wgh | 63 dB | art. 83, lid 2 Wgh |
Agrarische woning | 48 dB | art. 82, lid 1 Wgh | 58 dB | art. 83, lid 4 Wgh | 63 dB | art. 83, lid 2 Wgh |
Ander geluidgevoelig gebouw | 48 dB | art. 3.1, lid 2 Bg | 53 dB | art. 3.2, lid 2 Bg | 63 dB | art. 3.2, lid 1b Bg |
Geluidgevoelig terrein | 48 dB | art. 3.1, lid 2 Bg | 53 dB | art. 3.2, lid 2 Bg | 53 dB | art. 3.2, lid 1c Bg |
In dit onderzoek geldt een hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB. De wegen waarop een 30 km/uur regime van toepassing is, hebben geen geluidzone volgens de Wgh. Hierop zijn de grenswaarden uit de Wgh niet van toepassing. Echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook inzicht gegeven in de geluidbelasting vanwege deze wegen. De grenswaarden in de Wgh zijn hierop niet van toepassing, maar door aansluiting te zoeken met deze grenswaarden wordt wel een beeld van de hoogte van de optredende geluidbelastingen gegeven.
Hogere waarden
De Omgevingsdienst West Holland heeft beleid opgesteld voor het toestaan van hogere grenswaarden. In dit beleid zijn voorwaarden opgenomen waaronder een hogere grenswaarde kan worden aangevraagd. De volgende specifieke criteria voor het vaststellen van hogere waarden zijn van toepassing:
Industrielawaai
Industrieterreinen met (grote) lawaaimakers worden via 'zonering' ruimtelijk gescheiden van geluidgevoelige bestemmingen zoals woningen. Als nieuwbouw van woningen binnen de zones van industrieterreinen is voorzien, moet op grond van de Wet geluidhinder worden berekend wat de geluidbelasting op de gevels van woningen is en of wordt voldaan aan de in de wet genoemde grenswaarden.
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een gezoneerd bedrijventerrein. Het onderwerp 'industrielawaai' behoeft dan ook niet nader te worden onderzocht.
Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de ontwikkeling. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 12 Akoestisch onderzoek bij dit bestemminsplan. Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek blijkt dat geluidbelasting als gevolg van de Churchilllaan 60 dB bedraagt. Voor de Vijf Meilaan geldt dat dit 53 dB is en voor de 30-km wegen bedraagt de maximale geluidbelasting 52 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wet geluidhinder wordt niet overschreden. De gemeente Leiden heeft eigen ontheffingsbeleid, waarbij een maximale ontheffingswaarde (richtwaarde) van 58 dB geldt. Deze waarde wordt bij de Churchilllaan overschreden. De 30-km wegen vallen niet onder de Wet geluidhinder, maar zijn in het kader van goede ruimtelijke ordening getoetst aan de waarden uit deze wet. De voorkeursgrenswaarde wordt op deze wegen met 4 dB overschreden, maar blijft onder de 53 dB. Hierdoor worden er vanuit het gemeentelijk geluidbeleid geen aanvullende eisen gesteld. Voor de Churchilllaan en Vijf Meilaan moeten geluidbeperkende maatregelen gesteld worden en dient een Hogere Waarden besluit genomen te worden.
Aanvullende maatregelen bij de bron
Bij het bepalen van geluidbeperkende maatregelen wordt eerst gekeken naar maatregelen bij de bron (stiller wegdek) en vervolgens naar maatregelen in de overdracht (geluidschermen of -wallen). Onderzocht is of het toepassen van stil asfalt type dunne deklagen (SMA-NL8 G+, Gelders mengsel) hier mogelijk is. Geluidschermen zijn vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundige overwegingen niet toepasbaar.
Het toepassen van geluidsreducerend asfalt, type SMA-NL8 G+ over een afstand van circa 500 meter over de Churchilllaan heeft tot gevolg dat de maximale geluidbelasting ten gevolge van de Churchilllaan afneemt van 60 dB tot maximaal 58 dB. Vanwege de aanwezigheid van meerdere kruisingen (ook ten westen van de kruising Churchilllaan) is het niet effectief om op de Vijf Meilaan stil asfalt te realiseren. Bovendien zijn de optredende geluidsbelastingen vanwege de Churchilllaan het hoogst, de gecumuleerde geluidsbelastingen zouden maar beperkt dalen door het treffen van maatregelen aan de Vijf Meilaan.
Om het bouwplan te kunnen realiseren dienen hogere waarden te worden verleend. Uitgaande van ten minste 319 woningen en maximaal 350 woningen, dienen de volgende hogere waarden per bron te worden verleend als er geen aanvullende maatregelen getroffen worden.
Tabel: Te verlenen hogere waarden, aantallen woningen exclusief geluidreducerend asfalt Churchilllaan
Hogere waarde | Bron | ||||
dB | Churchilllaan | Vijf Meilaan | |||
noordgevel | oostgevel | zuidgevel | noordgevel | oostgevel | |
53 | 33 | - | 17 | 40 | 100 |
58 | 64 | 99 | 22 | 40 | 25 |
63 | - | 78 | - | - | - |
Indien gekozen wordt voor de toepassing van geluidsreducerend asfalt op de Churchilllaan, dienen de volgende hogere waarden per bron te worden verleend.
Tabel: Te verlenen hogere waarden, aantallen woningen inclusief geluidsreducerend asfalt Churchilllaan
Hogere waarde | Bron | ||||
dB | Churchilllaan | Vijf Meilaan | |||
noordgevel | oostgevel | zuidgevel | noordgevel | oostgevel | |
53 | 64 | 27 | 22 | 40 | 100 |
58 | 33 | 151 | 17 | 40- | 25 |
63 | - | - | - | - | - |
Vanwege de beperkte geluidwinst voor het bouwplan in relatie tot de grote lengte van ca. 500 meter waarover het asfalt moet worden aangelegd en de financiële kosten hiervan, wordt voorgesteld de hogere waarden aan te vragen die nodig zijn zonder toepassing van stiller/geluidreducerend asfalt op de Churchilllaan.
Aanvullende maatregelen bij de ontvanger
Omdat er plaatselijk geluidsbelastingen optreden hoger dan 53 dB, verlangt het geluidbeleid van de gemeente Leiden dat akoestische compensatiemaatregelen worden toegepast in het gebouwontwerp. Hiertoe is er een onderzoek uitgevoerd naar de akoestische compensatiemogelijkheden. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 13 Akoestische compensatie dit bestemmingsplan. Voor het bouwplan worden de volgende aanvullende maatregelen getroffen:
Met het onderzoek naar de akoestische compensatiemogelijkheden is aangetoond dat de aanvullende maatregelen haalbaar en realistisch zijn. Bij het verlenen van de Omgevingsvergunning Bouw zal dit overeenkomstig in een rapport voor het definitieve plan worden opgenomen. Bij de cumulatie van het wegverkeerslawaai worden de 30-km/h wegen meegenomen in het gevelgeluidweringonderzoek.
Geconcludeerd wordt dat door het vaststellen van hogere waarden en het opnemen van de verplichting (via een voorwaardelijke verplichting in de planregels) tot het realiseren van compenserende maatregelen voor bepaalde woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd.
Wet milieubeheer
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) moet inzicht worden verkregen in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied, zowel in de bestaande als de nieuwe situatie en in relatie tot de geldende grenswaarden. De Wet milieubeheer heeft tot doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging, onder andere als gevolg van verkeer. Op basis van de wet dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de effecten van een ruimtelijke ontwikkeling op de luchtkwaliteit of aannemelijk te maken dat:
Wanneer een plan voldoet aan één van bovenstaande grondslagen, kan het wat luchtkwaliteit betreft doorgang vinden.
Schone Lucht Akkoord
Daarnaast heeft de gemeente Leiden het 'Schone Lucht Akkoord' ondertekend. Daarmee conformeert de gemeente zich aan het nemen van aanvullende maatregelen, boven de wettelijke basis, om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het akkoord richt zich op 8 thema's waaraan verscheidene maatregelen gekoppeld zijn:
Gemeente Leiden zet zich daarbij vooral in op thema mobiliteit, mobiele werktuigen en woningen.
Gezondheid
Om gezondheid in een bouwplan te laten landen, gebruikt de GGD het document “Kernwaarden voor een gezonde leefomgeving”, opgesteld door GGD-en en RIVM. Daarin worden drie principes uitgewerkt:
Een gezonde inrichting van de leefomgeving beschermt tegen negatieve omgevingsinvloeden en bevordert de gezondheid. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logische zijn en waar negatieve invloed op gezondheid zo klein mogelijk is. Belangrijke elementen voor een gezonde leefomgeving zijn uitnodigen tot bewegen, elkaar ontmoeten, ontspannen, een goede milieukwaliteit, klimaatbestendigheid en een goede toegang tot voorzieningen.
Wet milieubeheer
In het kader van dit bestemmingsplan heeft onderzoek plaatsgevonden naar de effecten van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit. In dit onderzoek is gerekend met een worst-case scenario van maximaal 350 woningen en 1.000 m2 voorzieningen. Zie ook de Notitie/Memo "Luchtkwaliteit woningbouw Vijf Meilaan 210" zoals opgenomen in de bijlage bij dit bestemmingsplan.
De realisatie van woningen op de locatie aan de Vijf Meilaan leidt tot een blijvende toename in verkeersbewegingen tijdens de gebruiksfase. In het verkeerskundig onderzoek, zie verderop in deze toelichting, zijn de verkeersaantrekkende werking en bijbehorend aantal verkeersbewegingen van het plan bepaald. In totaal wordt, als gevolg van het plan, in een 'worst case' scenario, een verkeersaantrekkende werking van 2.285 lichte en ca. 20 (1%) zware motorvoertuigpassages (respectievelijk personen- en vrachtauto's) verwacht.
De toename van de jaargemiddelde NO2- en PM10-concentraties, als gevolg van het extra verkeer, is bepaald met de, door het Ministerie van I&W en InfoMil ontwikkelde, NIBM ('niet in betekenende mate') rekentool (versie augustus 2020). Deze rekentool berekent de verkeersbijdrage in een worst case situatie. Hiervoor is uitgegaan van de volledige realisatie van het bouwplan in 2024.
De maximale jaargemiddelde NO2-bijdrage als gevolg van het extra verkeer bedraagt 1,4 µg/m3. Deze bijdrage leidt niet tot het bereiken van de grenswaarde. Ook inclusief deze bijdrage is er nog een ruime marge over. Voor PM10 wordt een toename van 0,4 µg/m3 berekend, ook hierbij is er nog een ruime marge tot de grenswaarde.
Er is een aanzienlijke ruimte tussen de heersende concentraties en de grenswaarden uit de Wm en ook inclusief de berekende worst case toenames van de concentraties, zal de herontwikkeling van het schoolgebouw naar woningen op de locatie Vijf Meilaan 210 in Leiden niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wm. Hierdoor is aannemelijk gemaakt dat het plan op grond van art 5.16, lid 1 sub a voldoet aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.
Schone Lucht Akkoord
Voor dit planvoornemen is het van belang om bij de invulling van de planlocatie voor met name de woonfuncties naar een zo laag mogelijke blootstelling aan luchtverontreiniging te streven. Dit kan door afstand tot de hoofdwegen te houden en door goede ventilatievoorzieningen voor een goed binnenklimaat in de woningen. Daarnaast worden in het Activiteitenbesluit milieubeheer eisen zijn gesteld aan de ventilatievoorzieningen van parkeergarages. Om luchtverontreiniging, al dan niet tijdelijk, verder te voorkomen kan er gebruikt gemaakt worden van schonere machines tijdens de aanlegfase. Ook het stimuleren van andere verkeersmodaliteiten dan de auto helpt bij een zo laag mogelijke blootstelling aan luchtverontreiniging, evenals het stimuleren van het gebruik van schone voertuigen (zonder uitstoot) door bv te zorgen voor laadvoorzieningen voor de auto (mits van groene stroom voorzien). Een intern binnenklimaat is ook gebaat bij vermindering van fijnstof door bv elektrisch koken en/of verwarmen (van het gas af).
Gezondheid
De GGD Hollands Midden is om advies gevraagd op het bestemmingsplan. Samengevat zijn de aanbevelingen als volgt:
De adviezen zijn gedeeld met de ontwikkelaar. In het ontwerp van het plan en de buitenruimte is rekening gehouden met veel van de hiervoor genoemde aanbevelingen. Voor de nieuwbouwontwikkeling 'De Premier' zal er gebruik worden gemaakt van een wtw installatie waarbij de bewoners zelf een goede ventilatie kunnen regelen. Conform het bouwbesluit zal het appartementencomplex aardgasvrij worden.
De ontwikkeling kent twee bouwdelen: de toren en het basement. Alle woningen in de toren zullen worden geventileerd middels een centrale, op het dak geplaatste, luchtbehandelingskast. De aanzuiging van deze luchtbehandelingskast vindt plaats op het dak van de toren, zoveel als mogelijk aan de zijde van de Eduard van Beinumstraat/zijde binnentuin. In de kast zullen filters worden opgenomen waarmee een groot deel van de vervuiling zal worden afgevangen. Bij woningen waarvoor een schone zijde minder voor handen ligt, is zodoende alsnog sprake van een goede luchtkwaliteit. De woningen in het basement worden tevens voorzien van een filter als hiervoor beschreven.
Houtstook wordt in het complex niet mogelijk gemaakt.
Vanuit het concept voor de ontwikkeling is een groene omgeving én een groen gebouw uitgangspunt. Het gebouw en de openbare ruimte in de directe omgeving is natuurinclusief ontworpen, zodat hittestress en wateroverlast, door vertraagde afvoer, wordt voorkomen en daarnaast beoogd wordt de biodiversiteit te bevorderen. Er wordt bij de bouw geen zonwering toegepast, maar door de vergroening van het gebouw zal het geveloppervlak minder warm worden op hete dagen en bijdragen aan verkoeling.
Verder is in het plan op het basement een openbare, groene ontmoetingsruimte in de vorm van een daktuin beoogd waar bewoners kunnen samenkomen. In lijn met het voor deze ontwikkeling opgestelde beeldkwaliteitsplan dienen technische installaties, zoals transformatorhuisjes, inpandig te worden opgelost als onderdeel van het hoofdvolume. De trafo's worden gesitueerd op de begane grond. De exacte ligging wordt later bepaald. Getracht zal worden om deze niet naast een woning te situeren. En in de plint van het gebouw is ruimte voor maatschappelijke voorzieningen.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet worden beoordeeld of de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte activiteiten leiden tot significant negatieve milieueffecten en al dan niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn. Er zijn twee sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-procedure: het gesloten spoor en het open spoor.
Gesloten spoor
De verplichting tot een m.e.r.-procedure ontstaat als:
Het Besluit m.e.r. maakt onderscheid naar m.e.r.-plichtige en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Voor m.e.r.-plichtige activiteiten, opgenomen in bijlage 1 onderdeel C van het Besluit m.e.r., moet een milieueffectrapport (MER) opgesteld worden.
Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten, opgenomen in bijlage 1 onderdeel D van het Besluit m.e.r., dient het bevoegd gezag eerst te beoordelen of een m.e.r.-procedure nodig is. Voor een besluit tot het al dan niet uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling geldt het 'nee, tenzij'-principe: er hoeft geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen, tenzij er omstandigheden zijn die kunnen leiden tot negatieve milieueffecten. Het besluit om geen MER op te stellen, legt het bevoegd gezag vast met een Beoordelingsbesluit. Voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten moet het bevoegd gezag ook onder de drempelwaarden beoordelen of sprake is van negatieve milieueffecten. Daarvoor hoeft geen Beoordelingsbesluit te worden genomen; in het 'moederbesluit' wordt gemotiveerd waarom geen MER is opgesteld. Voor activiteiten kleiner dan de drempelwaarde is de m.e.r.-beoordelingsprocedure vormvrij.
Ook Provinciale Staten kunnen, aanvullend op het Besluit m.e.r., activiteiten aanwijzen die leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Open spoor
De m.e.r.-plicht ontstaat ook als significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de activiteiten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, en het voornemen mogelijk wordt gemaakt in een bestuursrechtelijk of wettelijk voorgeschreven kaderstellend plan. Het bestemmingsplan neemt daarbij een bijzondere positie in: het kan tegelijkertijd een 'plan' als ook een 'besluit' zijn. Dat is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Indien aan de (milieubelastende) activiteit een eindbestemming wordt toebedeeld, dan betreft het een besluit; de bestemming wordt direct mogelijk gemaakt. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld, dan voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van een 'plan'.
Uit het stikstofonderzoek, zoals beschreven in de notitie "Stikstofdepositie woningbouw Vijf Meilaan 210" blijkt dat het plan geen significant negatieve effecten heeft op nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Nader ecologisch onderzoek is dan ook niet nodig; er ontstaat geen m.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming vanuit het open spoor.
De voorgenomen herontwikkeling van de locatie tot een gemengd stedelijk woonwerkgebied met maximaal 350 woningen en 1.000 m2 BVO voorzieningen is niet opgenomen in lijst C van de bijlage van het Besluit-m.e.r. De ontwikkeling is daarmee geen m.e.r.-plichtige activiteit op grond van de Wet milieubeheer (Wm). De activiteit komt wel voor in lijst D, en wel onder D 11.2: “Stedelijk ontwikkelingsproject”. De activiteit blijft echter onder de indicatieve drempelwaarden die daarbij genoemd worden (kolom 2 van de tabel hierna) en is daarmee ook niet m.e.r.-beoordelingsplichtig op grond van de Wm. Sinds 1 april 2011 is echter in het Besluit-m.e.r. bepaald dat de drempelwaarden indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet ook bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-rlchtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). Daarom dient het plan beoordeeld te worden middels een vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de notitie “Vormvrije m.e.r.-beoordeling De Premier (Vijf Meilaan)”, zoals opgenomen in Bijlage 14 Vorm vrije mer beoordeling bij dit bestemmingsplan, zijn de eventuele negatieve effecten van het plan op het milieu en de omgeving in beeld gebracht. Daaruit blijkt dat het plan niet leidt tot significant negatieve effecten op het milieu en de omgeving die niet mitigeerbaar zijn. Een nadere analyse middels een m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
Op 16 september 2021 heeft het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit besluit (kenmerk 2021-017503) is opgenomen als Bijlage 15 Vorm vrije mer besluit bij dit bestemmingsplan.
Op 23 december 2021 is het Toetsingskader voor kwaliteit van hoogbouw vastgesteld door de gemeenteraad. Voor deze ontwikkeling is eerder een Nota van Uitgangspunten vastgesteld waardoor de ontwikkeling nog wordt getoetst aan de hoogbouwvisie 2007.
In april 2007 heeft de gemeente Leiden de Hoogbouwvisie vastgesteld. In dit document zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden beschreven ten aanzien van hoogbouw. Hoogbouwinitiatieven worden als procesvereiste bij bestemmingsplanprocedures getoetst op de zichtbaarheid van hoogbouwelement vanaf belangrijke zichtpunten in de omgeving. Daarnaast geldt voor hoogbouwplannen ook dat de eventuele schaduwwerking en windhinder in beeld moeten worden gebracht.
De overweging om hoogbouw toe te passen is het toenemende tekort aan ruimte binnen de stad. Leiden wil graag haar prominente plek in de kenniseconomie behouden en uitbreiden. Daarvoor zal zorgvuldig met de ruimte omgegaan moeten - deze is immers beperkt. Op de daarvoor geschikte plekken binnen de stad zal geïntensiveerd moeten worden. Vooral op plaatsen waar veel activiteiten samenkomen en waar een aantrekkelijk vestigingsmilieu is, ontstaat een tekort aan ruimte. Logischerwijs is op locaties met een intensief ruimtegebruik hoogbouw mogelijk. De bereikbaarheid per openbaar vervoer en auto speelt hier een belangrijke rol. Daarnaast is hoogbouw wenselijk op plaatsen waar ondersteuning geboden kan worden bij het oriënteren in de stad. Belangrijke oriëntatiepunten zijn entrees van de stad, snijpunten van belangrijke wegen, beëindiging van (lange) zichtassen.
Afbeelding: Kaart met hoogbouwzones uit de Hoogbouwvisie Leiden
Het centrum van Leiden Zuidwest ligt aan één van de markante kruispunten van lange lijnen (Churchilllaan N206 met de Vijf Meilaan) en binnen één van de Leidse wijkcentra waar voorzieningen geclusterd aanwezig zijn. Het centrum van Leiden Zuidwest is daarom ook aangewezen als locatie waar vernieuwing en intensivering van ruimtegebruik mogelijk is. Het centrum van Leiden Zuidwest wordt in de hoogbouwvisie getypeerd als 'stadsboulevard'. Hier bevindt zich overwegend middelhoogbouw (20 m tot 30 m hoog) met verspreid liggende hoogteaccenten (40 m tot 50 m hoog). Echter, in de Nota van Uitgangspunten is bepaald dat de hoogbouw in het plangebied, in afwijking van de hoogbouwvisie maar conform het beleid voor 'hoogbouwgebieden', maximaal 70 m mag bedragen. Dit is overgenomen in het Ontwikkelperspectief Leiden Zuidwest en is eveneens opgenomen in de Omgevingsvisie Leiden versie 1.1.
Voor de ontwikkeling van plannen in de bestaande stad is het van belang dat deze ontwikkeling aansluit bij de omgeving. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de directe omgeving, de aansluitende straten, gebouwen en buurten en het grotere geheel van de wijk, stadsdeel en stad.
De beoordeling voor de inpassing in de directe en grotere omgeving wordt getoetst in een aanzichtstudie. Daarin wordt de belevingskwaliteit van het gebouw vanaf maaiveld en op grotere afstand beoordeeld.
Onderzoeksresultaten
De zichtpunten van waaruit deze belevingskwaliteit moet worden beoordeeld, zijn door de gemeente vooraf bepaald. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage 'Aanzichtstudie De Premier' die als Bijlage 16 Aanzichtstudie is bijgevoegd bij dit bestemmingsplan.
Op het niveau van de directe omgeving sluit de nieuwbouw aan bij de ambitie om een stedelijk dynamisch en levendig centrumgebied in Leiden Zuidwest te ontwikkelen. Het realiseren van een hoogstedelijk blok aan het assenkruis Vijf Meilaan en de Churchilllaan past bij het centrum van de wijk en de hogere bebouwing aan de rand van de woonbuurten. Om de continuïteit in de beleving van de Vijf Meilaan en Churchilllaan door te zetten wordt aangesloten bij bestaande rooilijnen van de omgeving. De nieuwbouw wordt opgenomen in een groene setting waarmee een aansluiting tussen het gebouw en de groenstructuur Leiden Zuidwest wordt beoogd en realiseert levendigheid op het maaiveld door de aanwezig van verschillende functies in de plint. De verblijfskwaliteit op en rondom het projectgebied wordt nader toegelicht bij de onderdelen bezonning en windhinder.
In de grotere omgeving wordt het hoogbouwkarakter in Leiden Zuidwest versterkt als gevolg van het planvoornemen. Dit sluit aan bij de wens om in Leiden Zuidwest meer herkenbare plekken te realiseren. Met het plan 'De Premier' wordt het hoogstedelijk karakter langs de Vijf Meilaan en Churchilllaan versterkt. Het oplopende volume van de woontoren zorgt niet voor een massieve en hoge wandwerking.
Er is geen wettelijk kader voor het toetsen aan bezonning. Wel wordt vaak de TNO-norm als richtlijn gehanteerd bij beoordeling van nieuwbouw- en/of bestemmingsplannen. De TNO-norm waardeert de bezonning aan de hand van het aantal uren zon op de gevel. Daarnaast wordt een visuele analyse gedaan voor de bezonning op het terrein en gevels. De TNO-norm bezonning is een richtlijn om te bepalen hoe veel zon er op een gevel valt. De richtlijn maakt onderscheid in de 'lichte norm' en de 'strenge norm'. De lichte norm wordt doorgaans als toetscriterium gehanteerd. Een gebouw voldoet aan de lichte norm wanneer er ten minste 2 mogelijke bezonningsuren per dag zijn in de maatgevende periode van 19 februari tot 21 oktober. De norm kan alleen worden toegepast op gevels die zon kunnen ontvangen. Noordgevels ontvangen nooit direct zonlicht en hoeven niet meegenomen te worden in de beoordeling. Tevens wordt getoetst aan de Haagse bezonningsnorm, omdat deze door de gemeente Leiden gehanteerd wordt. De TNO-norm 'licht' hanteert een strengere eis ten aanzien van de te onderzoeken gevel van de woningen en appartementen.
Onderzoeksresultaten
In verband met mogelijke schaduwwerking van het nieuwe gebouw op bestaande omliggende woningen, is een bezonningsstudie uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage “Bezonningsstudie TNO lichte norm Vijf Meilaan Leiden” die als Bijlage 17 Bezonningsstudie TNO bij dit bestemmingsplan is gevoegd. Daarnaast heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden waarmee de indicatieve schaduwwerking voor de data 21 maart, 21 juni, 21 oktober en 21 december is meegenomen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 18 Bezonningsstudie juni-december bij dit bestemmingsplan.
Afbeelding: Zondraaiing rond het schetsontwerp voor 'De Premier'
Op 19 februari om 09:00u veroorzaakt het bouwplan gedeeltelijke schaduw op de bebouwing aan de overzijde van de Vijf Meilaan. Om 11:00u wordt alleen de bebouwing aan de Vijf Meilaan recht tegenover het bouwplan geraakt. Om 13:00u veroorzaakt het nieuwe gebouw–schaduw op het kruispunt Vijf Meilaan – Churchilllaan. Om 15:00u ontstaat schaduw op de kerk op de hoek Vijf Meilaan – Churchilllaan. Om 17:00u wordt een gedeelte van de begane grond van het winkelcentrum aan het Vijf Meiplein geraakt.
Op 21 oktober veroorzaakt het nieuwe gebouw schaduwwerking als gevolg van de lage zonstand. De schaduwwerking komt ongeveer overeen met die op 19 februari, maar de slagschaduw is reikt iets verder en kent een iets andere hoek.
De schaduw van het nieuwe gebouw raakt voor een korte tijd op de dag op bepaalde tijdstippen de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing blijft voor het grootste deel van de dag echter gevrijwaard van de schaduw van de nieuwe bebouwing (> 2uur per dag). Dit zal dus ook op de tussenliggende dagen het geval zijn. Daarmee is er wel sprake van schaduwwerking ten opzichte van de huidige situatie, maar voldoet het bouwplan aan de lichte TNO norm.
Daarnaast wordt ook voldaan aan de Haagse bezonningsnorm. In de periode 19 februari tot 21 oktober blijkt dat alle woningen en appartementen in de omgeving van planinitiatief De Premier blijven voldoen aan de in de norm gestelde minimale bezonningsduur van 120 minuten.
Ook is onderzoek gedaan naar de afname in bezonningsduur. Er is sprake van een zonafname bij woningen aan de Obrechtstraat, Valeriusstraat, Vijf Meilaan en Eduard van Beinumstraat. De effecten zijn echter beperkt tot maximaal 73 minuten per zonnige dag, afhankelijk van de afstand van die woningen tot de nieuwbouw. Er wordt aan de TNO-lichte norm en ruimschoots aan de Haagse bezonningsnorm voldaan. Hiermee voldoet het plan aan de eisen voor een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot bezonning.
Van 'windhinder' is volgens de NEN 8100 sprake als kleding wappert, haren verwaaien en hinder wordt ondervonden bij het lopen. De mate van windhinder wordt uitgedrukt in de vorm van een oordeel over het lokale windklimaat: een 'goed windklimaat' betekent weinig hinder, een 'slecht windklimaat' betekent veel hinder. Hoe de windhinder wordt ervaren, is sterk afhankelijk van de activiteit die men op dat moment onderneemt; windhinder wordt meer bij stilzitten dan bij lopen ervaren.
Het lokale windklimaat wordt beoordeeld op basis van (1) de kans op het voorkomen van een uurgemiddelde windsnelheid hoger dan 5 m/s, ofwel de overschrijdingskans, en (2) het soort activiteit dat op de betreffende locatie wordt verricht. Voor elke bestemming behoort te worden nagegaan welke activiteit zal overheersen. Een parkeerterrein behoort tot activiteit I: doorlopen. Slenteren doet men in een winkelstraat, een onoverdekt winkelcentrum of park. Bij langdurig zitten valt te denken aan zitten op een bankje in een park. De norm onderscheidt vijf kwaliteitsklassen: A tot en met E. Klasse A komt overeen met de kleinste overschrijdingskans, klasse E met de grootste overschrijdingskans. Een overzicht van de beoordelingscriteria is weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Criteria voor de beoordeling van het lokale windklimaat op windhinder
Overschrijdingskans p in % van het aantal uren per jaar | Kwaliteitsklasse | Activiteit | ||
I. Doorlopen | II. Slenteren | III. Langdurig zitten | ||
<2,5 | A | Goed | Goed | Goed |
2,5–5 | B | Goed | Goed | Matig |
5–10 | C | Goed | Matig | Slecht |
10–20 | D | Matig | Slecht | Slecht |
>20 | E | Slecht | Slecht | Slecht |
Van 'windgevaar' is volgens de NEN 8100 sprake bij het 'optreden van een zodanig hoge windsnelheid dat bij personen in ernstige mate problemen optreden bij het lopen'. De referentiesnelheid voor windgevaar is 15 m/s. Op basis van de overschrijdingskans van deze windsnelheid zijn in de norm twee criteria voor windgevaar geformuleerd. Deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
Tabel: Criteria voor de beoordeling van het lokale windklimaat op windgevaar
Overschrijdingskans p in % van het aantal uren per jaar | Kwalificatie |
0,05 < p < 0,30 | Beperkt risico |
p = 0,30 | Gevaarlijk |
Een beperkt risico op windgevaar is slechts toelaatbaar bij activiteiten die te scharen zijn onder de klasse 'doorlopen'. Voor de activiteitenklassen 'slenteren' en 'langdurig zitten' is zelfs een beperkt risico niet toelaatbaar. Situaties met een overschrijdingskans groter dan 0,30% zijn in geen geval toelaatbaar en moeten vermeden worden.
De straten rond 'De Premier' worden als doorloopgebied beschouwd, activiteitklasse I. Het gebied ten noorden van de nieuwbouw heeft langzaam verkeer richting onder meer het winkelcentrum Luifelbaan. Men zal eveneens langs de actieve plint van de nieuwbouw stil kunnen staan. Daarnaast is op het maaiveld van de nieuwbouw voorzien in een groene inrichting rondom de waterpartij langs de Vijf Meilaan en Eduard van Beniumstraat. Dit kan aanleiding zijn voor mensen om te gaan 'slenteren'. Dit gebied ten noorden van de nieuwbouw en een strook langs de Churchilllaan wordt dan ook beschouwd als gebied voor “slenteren” activiteitsklasse II. De terrassen van het complex zelf worden beschouwd als 'langdurig zitten', activiteitklasse III. Zie hiervoor ook de indeling in onderstaande afbeelding.
Afbeelding: gebruikscategorie rondom nieuwbouw. Paars gebied "slenteren", blauwe gebieden langdurig zitten”, rest "doorlopen. Rode lijnen zijn fietspaden waar geen “beperkt risico op gevaar” gewenst is
Onderzoekresultaten
In verband met mogelijke windhinder als gevolg van het plan, is een windhinderonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in de rapportage "CFD-onderzoek windhinder en windgevaar; Bouwplan 'De Premier'", die als Bijlage 19 windhinderonderzoek bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
In het onderzoek zijn twee varianten onderzocht. Om het worst-case scenario te simuleren in de eerste variant, zijn de bomen en het straatmeubilair niet gemodelleerd. Voor de tweede variant zijn bomen en struiken toegevoegd waarbij is gekozen voor de wintersituatie, wat inhoudt dat de weerstand voor de wind laag is en de kans op windhinder en windgevaar het grootst is. De keuze voor een tweede variant is gekozen omdat de resultaten van de eerste variant aanleiding gaf tot het nemen van extra wind remmende maatregelen, in dit geval extra beplanting rondom de nieuwbouw.
De conclusies uit het windhinderonderzoek zijn als volgt.
Windhinder variant 1 (zonder groenmaatregelen)
Binnen de gebruikscategorie doorlopen wordt geconstateerd dat zonder groenvoorzieningen er overwegend sprake is van een goed tot matig windklimaat. Alleen ter plaatse van de noordwesthoek (deels binnen de slenterzone en deels binnen de categorie doorlopen) is er sprake van een uitschieter naar een slecht windklimaat.
In de slenterzone wordt geconstateerd dat er aan de noord, oost- en westzijde van het gebouw er overwegend sprake is van een matig tot slecht windklimaat. En op de noordwesthoek van het gebouw tevens een beperkt windgevaar dat doorloopt over de weg van de Vijf Meilaan (binnen de categorie doorlopen).
In de gebruikscategorie langdurig zitten is er bij de bestaande bebouwing in de omgeving overwegend sprake van een goed windklimaat. Op delen is ook een matig tot slecht windklimaat te constateren. Bij de nieuwbouw is er op het binnenterrein overwegend sprake van een goed tot matig windklimaat en rond de trappen een slecht windklimaat voor langdurig zitten.
Windhinder variant 2 (inclusief groenmaatregelen)
Na het meenemen van bestaand en gepland groen (variant 2 in het windhinderonderzoek), zijn dezelfde analyses uitgevoerd.
Uit deze onderzoeksresultaten is af te leiden dat binnen de gebruikscategorie doorlopen er sprake is van een goed tot matig windklimaat. Dit wordt acceptabel gevonden op doorgaande wegen.
In de slenterzone is duidelijk af te leiden dat de te verwachten windhinder als gevolg van de geplande nieuwbouw, een stuk verminderd is in vergelijking met de situatie zonder gepland groen. Er is op straatniveau aan de west-, noord- en oostzijde van de nieuwbouw een windklimaat te verwachten van overwegend matig met uitschieters tot slecht. Om het windklimaat te verbeteren op de hoeken van het gebouw (wat overigens ook aan de orde is bij overige bestaande hogere bebouwing) wordt aangeraden om de ruimte direct op de hoek van de nieuwbouw te beplanten zodat hier niet gelopen kan worden en men niet verrast wordt door plotse harde wind. Dit neemt de ontwikkelaar mee in de uitwerking van het groenplan.
Op de noordwesthoek van het nieuwe gebouw waar eveneens sprake is van een beperkt windgevaar kunnen maatregelen worden getroffen in de terreininrichting en waar mogelijk in de verdere uitwerking van het gebouwontwerp, zodat het windklimaat ter plekke verbetert en de kans op windgevaar wordt beperkt tot geen risico. In het windhinderonderzoek is rekening gehouden met het plaatsen van verschillende soorten groen met verschillende hoogten. Er wordt gekeken naar de mogelijkheid om dichtbegroeide groenvoorzieningen welke in de winter groen blijft door te trekken op de hoek van het gebouw. Hierbij kan gedacht worden aan een combinatie van hoge beplanting (bomen) en hogere heesters en daar omheen kleinere heesters, waarvan een deel wintergroen is. Ook zal worden bekeken om de groenvoorziening aan de oostzijde van de looproute te verplaatsen, direct tegen het gebouw aan en/of een luifel te realiseren en de looproute aan de westzijde verder van het gebouw af te realiseren. Onderstaande afbeelding geeft de locatie van de groenvoorziening weer om dit te bewerkstelligen vanuit de windrichtingen 210 en 240 graden.
Afbeelding: Locatie uitbreiding groenvoorziening
In de verdere uitwerking zal gekeken worden naar vergroeningsmaatregelen waarmee de windhinder verder beperkt kan worden. Een mogelijke aanvulling op deze vergroeningsmaatregel is een luifel buiten het bouwvlak. Dit is mogelijk gemaakt in de regels op een specifieke locatie. Overige bouwwerken buiten het bouwvlak om de wind te beperken zijn niet toegestaan. Om dit juridisch vast te leggen is in bij de regels in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat borgt dat bij de aanvraag omgevingsvergunning met een windhinderonderzoek een plan met groenmaatregelen (inclusief de eventuele luifel) wordt overlegd waaruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat in de omgeving van het plangebied. Van een beperkt windgevaar binnen de slenterzone mag geen sprake zijn. Binnen de slenterzone zijn er eveneens een aantal locaties waar voetgangers en fietsers veelvoudig gebruik maken. Dit is ter hoogte van de doorgaande wandelroute in de groenstrook van de Vijf Meilaan en de opstelpunten voor langzaam verkeer bij de verkeerslichten kruising Vijf Meilaan en Churchillaan. Hier mag geen sprake zijn van een slecht windklimaat. De betreffende locaties zijn opgenomen als bijlage bij de regels van het bestemmingsplan.
In de gebruikscategorie 'langdurig zitten' blijft het rond de trappen van de nieuwbouw een slecht windklimaat. Hier zal echter niet gezeten worden door bewoners of omwonenden. Door het toepassen van meer (groenblijvende) beplanting en andere afscherming is het mogelijk om het windklimaat lokaal verder te verbeteren voor zitten, bijvoorbeeld rond locaties waar daadwerkelijk bankjes worden geplaatst. Met de groenmaatregelen is bij de bestaande bebouwing bijna overal een goed tot matig windklimaat zichtbaar. Om te kunnen borgen dat er daadwerkelijk sprake blijft van een aanvaardbaar windklimaat voor omwonenden is in de voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen dat er geen sprake mag zijn van een slecht windklimaat binnen de activiteitsklasse 'langdurig zitten' ter plaatse van de buitenruimtes (privétuin/balkon/entree) van de bestaande woningen in de directe omgeving.
Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en -knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ruimtelijk-economische en infrastructurele ontwikkelingen en trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op dem knelpunten en kansen. Op basis van deze analyse en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld. De Mobiliteitsagenda vormt de onderlegger voor de thema's en projecten waar de regio zich de komende periode sterk voor zal maken. Hierbij is gekeken naar het integrale verkeer- en vervoerssysteem, met aandacht voor de verschillende vervoerwijzen: fiets, openbaar vervoer, vervoer over water, landbouwverkeer en (vracht)autoverkeer.
Uit de uitgevoerde analyse kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
De gemeente Leiden heeft in 2020 de Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030 "Leiden Duurzaam Bereikbaar" vastgesteld. De nota verwoordt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren.
Leiden verwacht naast een grote groei in het aantal woningen ook een verdere groei van de werkgelegenheid. Daarnaast wil Leiden een klimaatneutrale, groenere en inclusieve stad worden. Veel van deze opgaven hebben ook hun effect op de mobiliteit van de inwoners en bezoekers. De inzet van de gemeente is gericht op een schoner mobiliteitssysteem en een hoger gebruik van duurzame mobiliteitsvormen (lopen, fietsen, gebruik van openbaar vervoer). De mobiliteitsnota schetst de condities die nodig zijn voor de verschuiving naar deze mobiliteitsvormen.
Bereikbaarheid is belangrijk voor een aantrekkelijke stad voor zowel bewoners, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere voorzieningen. Het Leidse wegennet is in de ochtend- en avondspits druk en met zowel de groei van inwoners en arbeidsplaatsen neemt het aantal verplaatsingen toe. Omdat de huidige infrastructuur zo goed als volledig benut wordt, is een verschuiving naar het gebruik van meer duurzame vervoerswijzen noodzakelijk om Leiden in beweging te houden. Een dergelijke 'modal shift' heeft niet alleen een positief effect op de luchtkwaliteit en de leefbaarheid van de stad, maar vergroot ook de bereikbaarheid van Leiden.
Om het gebruik van duurzame vervoerswijzen te stimuleren zijn de volgende maatregelen vastgesteld:
Een aantal locaties vraagt om specifieke aandacht voor verkeer in relatie tot de ruimtelijke kwaliteit. De uitwerking van deze vraagstukken is vaak een ontwerpopgave die een plek heeft en krijgt in gebiedsuitwerkingen. Dat geldt ook voor de N206 (Churchilllaan en Doctor Lelylaan). Deze weg heeft nu nog een profiel waarmee veel verkeer kan worden verwerkt, en de meeste bebouwing bevindt zich op een redelijke afstand van de weg. De omvang van de weg zorgt echter voor een behoorlijke barrièrewerking tussen wijken en voorzieningen. De aanleg van de Rijnland-Route biedt kansen om de barrièrewerking van en de verkeersdrukte op de Churchilllaan te verminderen.
De verstedelijkingsopgave heeft ertoe geleid dat de gemeente nieuw parkeerbeleid heeft vastgesteld in de "Parkeervisie Auto- en fietsparkeren 2020 - 2030" (april 2020). Met dit nieuwe parkeerbeleid wordt het mogelijk om de woningbehoefte te kunnen realiseren zonder dat dit gevolgen heeft voor de leefbaarheid van de stad. De gemeente hanteert daarbij een gebiedsgerichte aanpak met parkeeroplossingen die passen bij de eigenschappen en ambities van wijken en buurten.
De Parkeervisie is gericht op het behalen van de volgende ambities:
Volgens de parkeervisie ligt het plangebied in het overgangsgebied en op de rand van de tweede schil van de binnenstad. Vooral op de grensgebieden van de tweede schil rond de binnenstad is een parkeerknelpunt merkbaar. In het overgangsgebied geldt geen parkeerregulering terwijl in de tweede schil rond de binnenstad enkel op zaterdag geen betaald parkeren geldt. Het parkeerknelpunt wordt voornamelijk veroorzaakt door de overloop van parkeerders.
Afbeelding: Ligging plangebied (in rood) gelegen in het overgangsgebied (bron: Parkeervisie Leiden 2020 – 2030)
De gemeente pakt dit parkeerknelpunt aan door ingrepen in zowel het overgangsgebied als de tweede schil rond de binnenstad. Concreet leidt dit tot de volgende maatregelen die relevant zijn voor het plangebied:
De nieuwe parkeervisie heeft ertoe geleid dat ook het parkeernormenbeleid uit 2015 is herzien. In juli 2020 zijn de nieuwe "Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020" vastgesteld. De gemeente zet met deze nieuwe beleidsregels in op een flexibelere omgang met parkeernormen. Het nieuwe parkeernormenbeleid kent de volgende doelen:
Aanwijzingsbesluit
De gemeente Leiden heeft recent een aanwijzingsbesluit genomen (4 juni 2021). Daarmee is ook de directe omgeving en het plangebied voor De Premier aangewezen voor betaald parkeren. Het aanwijzingsbesluit leidt er ook toe dat gebruik mag worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid die artikel 11 lid 1 onder c van de 'Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020' biedt. Dat artikel maakt het mogelijk om onder voorwaarden af te wijken van de geldende autoparkeernormen voor bewonersparkeren.
In het kader van dit bestemmingsplan is door de ontwikkelaar een verkeers- en parkeeronderzoek uitgevoerd. Daarin is qua verkeersgeneratie en parkeereis gerekend met twee scenario's: het voorlopige bouwplan van 319 woningen en 950 m2 voorzieningen en een maximaal programma van 350 woningen en 950 m2 voorzieningen. De rapportage "Verkeersonderzoek Bestemmingsplan Vijf Meilaan" is als Bijlage 21 Verkeer en parkeeronderzoek bij dit bestemmingsplan gevoegd.
Verkeersgeneratie en ontsluiting
Om de effecten van de ontwikkeling op de verkeersintensiteiten inzichtelijk te maken, is gebruik gemaakt van de verkeersintensiteiten uit het Regionale Verkeers- en Milieukaart Holland-Rijnland. De ontwikkelingen die de komende jaren in Leiden Zuid-West gerealiseerd worden, zijn reeds opgenomen in het programma voor het jaar 2030. Ook de ontwikkeling aan de Vijf Meilaan 210 is hierin meegenomen. Daarbij is uitgegaan van een globaal programma (350 woningen, waarvan 30% sociale huur en 20% starters, 1000 m2 overige voorzieningen). Om te herleiden welk aandeel het voorlopige bouwplan van 319 woningen hierin heeft, is hiermee ook een berekening gemaakt. Bij het bepalen van de verkeersgeneratie is ervan uitgegaan dat alle bewoners, bezoekers en werknemers parkeren op de locatie, conform het gemeentelijke parkeerbeleid. In de volgende tabel is de berekening van de verkeersgeneratie weergegeven.
Tabel: Verkeersgeneratie per etmaal
Publicatie 381 | Kengetal | Aantal woningen / m2 BVO | ||||
Bouwplan 'De Premier' | Functie CROW | min | max | min | max | |
Woningen | ||||||
30 % sociaal | Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) |
2,8 | 3,6 | 98 | 275 | 352 |
20% starters | Huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur) |
2,8 | 3,6 | 79 | 312 | 375 |
Resterend vrije sector | Huur, appartement, duur | 4,7 | 5,5 | 67 | 314 | 369 |
Resterend vrije sector | Huur, appartement, duur | 6,4 | 7,2 | 65 | 416 | 468 |
10 Stadswoningen | Koop, huis, tussen/hoek OF Koop, appartement, duur | 6,4 | 7,2 | 10 | 64 | 72 |
Voorzieningen | ||||||
Huisartsenpraktijk (-centrum) |
18,1 | 22,5 | 950 | 172 | 214 | |
Totaal | 1.553 | 1.850 |
Gebaseerd op de kengetallen van de CROW-publicatie 381 kan worden geconcludeerd dat er minimaal 1.553 en maximaal 1.850 verkeersbewegingen per etmaal zullen plaatsvinden als gevolg van de ontwikkeling van het plan.
In de afbeelding hierna is de lokale ontsluiting rondom de ontwikkeling in beeld gebracht. Het te herontwikkelen perceel wordt, na realisatie van het bouwplan, ontsloten via de Eduard van Beinumstraat. De Eduard van Beinumstraat is vormgegeven middels een uitritconstructie op de Vijf Meilaan. Deze ligt erg dichtbij de kruising Vijf Meilaan – Churchillaan. De uitrit komt uit op de voorsoorteerstroken van de kruising Vijf Meilaan – Churchilllaan. Hoewel de afstand tussen de voorsoorteerstroken en de uitritconstructie klein is, is het wel mogelijk voor verkeer om deze route te rijden.
Afbeelding: Lokale ontsluiting rondom ontwikkeling Vijf Meilaan 210
De ontwikkeling van de Vijf Meilaan 210 was al opgenomen in het RVMK-model van 2030. De toekomstige etmaalintensiteit is daardoor te herleiden uit het RVMK-model. Met de verdeling van het verkeer via de lokale ontsluiting is de verkeersgeneratie van de ontwikkeling vergeleken met de modelintensiteiten voor 2030 en bepaald welk deel van de 2030-intensiteiten toe te schrijven is aan de ontwikkeling van het voorlopige bouwplan op de Vijf Meilaan 210 (zie tabel hieronder). Daarbij is ook de procentuele toename die toe te schrijven is aan de ontwikkeling weergegeven.
Tabel: Verkeersintensiteiten RVMK 2030 + aandeel verkeersgeneratie a.g.v. ontwikkeling Vijf Meilaan 210
1) Churchillaan (1) |
2) Churchillaan (2) | 3) Vijf Meilaan (1) |
4) Vijf Meilaan (2) |
5) Eduard van Beinumstraat |
|
Etmaalintensiteit RVMK 2030 | 27.696 | 14.732 | 3.992 | 16.843 | 2.953 |
Toename a.g.v. ontwikkeling | 555 | 1.110 | 1.850 | 185 | 1.850 |
Percentage extra voertuigen | 2% | 8% | 46% | 1% | 63% |
De vijf locaties uit de tabel van de verkeersintensiteiten corresponderen met de meetpunten in de volgende afbeelding.
Afbeelding: Intensiteiten (modelgegevens RVMK 2030) omgeving Vijf Meilaan 210
Wanneer de verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling op de Vijf Meilaan 210 bij de intensiteiten uit het RVMK wordt opgeteld, blijkt dat de wegen rondom de ontwikkeling het extra verkeer in 2030 goed kunnen verwerken:
Het plan met 350 woningen leidt niet tot negatieve effecten op het omliggende wegennet. Daarmee kan ook worden geconcludeerd dat het voorlopige bouwprogramma met 319 woningen niet leidt tot negatieve effecten op het omliggende wegennet. Ook is onderzocht of het lokale netwerk beschikt over voldoende capaciteit in de spitsperioden. Uitgangspunt is dat 10% van de verplaatsingen per etmaal in de spits plaatsvinden. Daaruit is geconcludeerd dat ook tijdens de spitsperioden het lokale wegennetwerk over voldoende capaciteit beschikt om het verkeer te verwerken.
Gemeentelijk gebiedsgerichte verkeersonderzoek Zuidwest
Met de ontwikkeling van De Premier wordt een nieuw woongebouw toegevoegd aan het zuidwestelijke deel van Leiden. Deze ontwikkeling staat niet alleen in het gebied, op verschillende locaties worden (met name) woningbouwlocaties ontwikkeld. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor het verkeer. Daarnaast wordt de Churchilllaan gereconstrueerd, een belangrijke gebiedsontsluitingsweg voor Leiden Zuidwest. De gemeente heeft een gebiedsgericht onderzoek laten verrichten om deze gevolgen in beeld te brengen. Dit rapport 'Churchilllaan + Gebiedsontwikkelingen Leiden Zuidwest - Resultaten verkeersstudie' van DTV Consultants (3 november 2021) is gevoegd als Bijlage 20 Gemeentelijk verkeersonderzoek Zuidwest bij dit bestemmingsplan.
De Premier ontsluit vanaf de Eduard van Beinumstraat op de Vijf Meilaan. Via de Vijf Meilaan loopt vervolgens de ontsluiting naar een gebiedsontsluitingweg, de Churchilllaan.
Uit het onderzoek is gebleken dat er een aanpassing nodig is vanwege de ontwikkeling van De Premier aan het kruispunt Eduard van Beinumstraat - Vijf Meilaan. Namelijk, in de huidige vormgeving zou op het kruispunt in de avondspits een situatie ontstaan waarbij het verkeer vanuit de Eduard van Beinumstraat zeer lang moet wachten (gemiddeld 25 seconden). Dit autoverkeer moet in een keer én voorrang geven aan fietsers op het in twee richtingen bereden fietspad én aan al het autoverkeer op de Vijf Meilaan. Uit oogpunt van verkeersveiligheid is dit een ongewenste situatie.
Dit knelpunt wordt opgeheven door de ruimte tussen het fietspad en Vijf Meilaan te vergroten. Dan kan het verkeer vanuit de Eduard van Beinumstraat het uitrijden in twee delen opsplitsen. Eerst het fietspad, daarna de Vijf Meilaan. Tegelijkertijd kan door het aanpassen van de middengeleider op de Vijf Meilaan een exclusief opstelvak voor het linksafslaande verkeer richting de Eduard van Beinumstraat worden gecreëerd. De verkeerskundige aanpassingen vallen binnen de bestaande verkeersbestemming en is daarmee al juridisch planologisch mogelijk.
Voor wat betreft de ontsluiting naar de wegennet op het niveau van gebiedsontsluitingswegen concludeert DTV dat het kruispunt Vijf Meilaan – Churchilllaan de groei van het verkeer aan de westzijde van de Churchilllaan aan kan. Zo kan dus het autoverkeer van en naar de Premier verantwoord worden verwerkt.
Parkeren
Voor het bepalen van de toekomstige benodigde parkeerplaatsen zijn de parkeernormen uit de “Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020” gehanteerd.
De ontwikkeling van de locatie aan de Vijf Meilaan 210 valt binnen het leefmilieu 'overgangsgebied' volgens de parkeervisie Leiden. De ligging van dit gebied valt volgens de Beleidsregels binnen het 'overgangsgebied'. Voor het onderzoek (Verkeer en parkeeronderzoek) is uitgegaan van twee scenario's, het voorlopig programma van 319 woningen en een maximaal programma van 350 woningen. Voor de voorzieningen is in beide scenario's de functie 'Museum' gekozen, omdat deze functie de meest ongunstige parkeernorm kent. Hierdoor is er gerekend met een worst-case scenario.
Autoparkeren
Op basis van het worst case scenario met 350 woningen zijn er 324 parkeerplaatsen voor auto's noodzakelijk.
Bij het bepalen van de autoparkeervraag wordt echter ook rekening gehouden met de mogelijkheden van dubbelgebruik - gebruik voor zowel de voorzieningen (veelal overdag) als voor bewoners ('s avonds). In de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 heeft de gemeente hiervoor aanwezigheidspercentages opgenomen. Het maatgevende dagdeel is een 'werkdag avond'. Bij toepassing van deze norm, zijn daarmee niet 324 parkeerplaatsen maar 286 parkeerplaatsen nodig.
Doordat er in de parkeergarage momenteel 260 parkeerplaatsen zijn voorzien, ontstaat er een tekort van 26 parkeerplaatsen.
Op basis van artikel 11, lid 1 sub c van de Beleidsregels parkeernormen 2020 kan met het aanwijzingsbesluit onderbouwd worden afgeweken van het bewonersdeel van de autoparkeereis van de woningen, omdat:
Met het aanwijzingsbesluit kan nader onderzocht worden of voor het bewonersdeel van de autoparkeereis verder afgeweken kan worden, waardoor het aantal parkeerplaatsen afneemt.
Op de zaterdagavond zijn de meeste bezoekersplekken benodigd, namelijk 77. De parkeergarage wordt deels ingericht als een openbare parkeergarage om het bezoekersaandeel van nu ingeschat afgerond 30% te kunnen faciliteren.
De beleidsregels parkeernormen Leiden 2020 biedt nog een mogelijkheid om voor de parkeereis voor niet woonfuncties eventueel af te wijken indien de parkeerdruk in de openbare ruimte het mogelijk maakt om ten dele of geheel voor die parkeereis van de niet-woonfuncties af te wijken, conform artikel 11 lid 1 b, mits de parkeerdruk in de omliggende buurt na realisatie van het planinitiatief (dus inclusief het eventueel afwijken voor een deel van de parkeereis van niet-woonfuncties) dan niet hoger is dan 85% overdag en 90% op de overige momenten van de week.
De volledige toets aan parkeren vindt plaats bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is in de regels een voorwaardelijke verplichting met een dynamische verwijzing naar de beleidsregels parkeernormen Leiden voorzien.
fietsparkeren
In de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 zijn eveneens fietsparkeernormen opgenomen. Bij het worst case scenario van 350 woningen is er behoefte aan 978 fietsparkeerplaatsen. Van dit totaal zijn er 189 voor bezoekers. Bij dubbelgebruik zijn er 815 fietsparkeerplaatsen nodig. De ontwikkeling voorziet inpandig in een fietsenberging met een ruimte tussen de 900 m2 en 1200 m2. Voor (een deel van) de bezoekers wordt er op het terrein een fietsenstalling gerealiseerd uit het zicht van de openbare ruimte.
De fietsparkeerplaatsen moeten voldoen aan de FietsParKeur en er dient rekening gehouden te worden met minder gangbare maten voor bakfietsen, scooters en scootmobielen. Ten behoeve van de omgevingsvergunning wordt dit verder uitgewerkt in het plan.
openbare parkeerplaatsen
Bij de inrichting van de openbare ruimte zal aandacht zijn voor laden en lossen, ondergrondse afvalcontainers, aansluiting in en uitrit en dergelijke aan de Eduard van Beniumstraat. Het inrichtingsplan voor de openbare ruimte zal getoetst worden door de TACOR (de toets- en adviescommissie openbare ruimte) aan de daarvoor geldende kaders en inrichtingseisen.
Ten behoeve van de in en uitrit en mogelijk voor de ondergrondse afvalcontainers en het laden en lossen zullen er aan de Eduard van Beniumstraat openbare parkeerplaatsen moeten komen te vervallen. Hoeveel er komen te vervallen zal blijken bij het ontwerp van het inrichtingsplan. Momenteel zijn er aan de zijde van het plan circa 15 openbare parkeermogelijkheden.
Bij het vervallen van openbare parkeerplaatsen dienen deze in beginsel openbaar gecompenseerd te worden. Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden kan het bevoegd gezag wat betreft het compenseren van de openbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte afwijken indien de parkeerdruk in de openbare ruimte, na het opheffen van de openbare parkeerplaatsen, minder dan 85% overdag (6:00 –18:00 uur) en minder dan 90% op de overige momenten van de dag bedraagt.
Volgens de parkeerdrukmeting van 2020 is de maximale parkeerdruk in de openbare ruimte in de telwijk van het project 66% (overdag) en de overige momenten 79% (nacht). Omdat de parkeerdrukmeting van 2020 heeft plaatsgevonden in een corona jaar is ook gekeken naar de parkeerdrukmeting van 2019. Hierin is de maximale parkeerdruk in de openbare ruimte in de telwijk van het project 64% (overdag) en 69% op de overige momenten.
De te vervallen openbare parkeerplaatsen hoeven dan ook naar verwachting niet openbaar te worden gecompenseerd.
Ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning zal getoetst worden aan de meest recente parkeerdrukmeting. Naar verwachting zal deze plaatsvinden in maart 2022. Mocht de parkeerdruk ter zijner tijd hoger liggen, dan dienen de openbare parkeerplaatsen openbaar gecompenseerd te worden. In overleg met de gemeente zal dan gekeken worden naar een locatie voor compensatie van deze parkeerplaatsen in de openbare ruimte. Mocht dit niet mogelijk zijn dan zullen de te verwijderen openbare parkeerplaatsen op eigen terrein in de parkeergarage gemeentelijk openbaar moeten worden gecompenseerd door de ontwikkelaar.
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 geldt het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het Hoogheemraadschap van Rijnland. In dit plan geeft het hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat het samen met de omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer centraal. De vier hoofddoelen van het WBP5 zijn: 1) veiligheid tegen overstromingen, 2) voldoende water, 3) gezond water en 4) de waterketen.
Wat betreft 'veiligheid' is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij 'voldoende water' gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
'Gezond water' betreft de zorgplicht om het water schoon te houden.
En voor 'de waterketen', zijnde het afvalwater, geldt dat dit optimaal wordt gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
In de Keur zijn de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer, vastgelegd. De Keur is een verordening en bevat wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor waterkeringen (duinen, dijken en kaden), watergangen (kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wél te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap nader uitgewerkt. Kortgezegd maken de Keur en de Uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 5000 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Verordening Hemelwater en Grondwater (RV 20.0074, 2020)
De Hemelwaterverordening bevat verbodsbepalingen op het lozen van hemelwater en grondwater.
Door klimaatverandering neemt de kans op korte hevige regenbuien en langdurige neerslag toe. Neerslag (hemelwater) stroomt vanaf het dakoppervlak van gebouwen en bestrating naar de openbare riolering. De openbare riolering moet het afstromende hemelwater vervolgens verwerken. De capaciteit van het riool is bij zo'n forse regenbui niet altijd toereikend. Als de riolering het aanbod van hemelwater niet meer aan kan, kan dit tot ernstige wateroverlast leiden en tot schade aan gebouwen of infrastructuur. De gemeente wil dit soort situaties zo veel mogelijk voorkomen.
De eigenaar van een perceel is primair verantwoordelijk voor het grondwater in of op zijn terrein. Het is niet toegestaan om bij nieuwbouw en vernieuwbouw vanaf een nieuw bouwwerk of een nieuw verhard oppervlak hemelwater te lozen op de riolering of openbaar terrein. Met de verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting, in aanvulling op de eisen vastgelegd in de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland, om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 verhard oppervlak bij (ver)nieuwbouw. Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.
Watertoets
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkt beschikbare ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk. Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets en de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Huidige watersysteem
Het plangebied ligt in de Fortuinwijk en bestaat in de huidige situatie uit een schoolgebouw, toegangspaden en openbaar groen. Er is geen open water aanwezig op het perceel. Ten oosten van het plangebied, aan de overzijde van de Churchilllaan, ligt een 'hoofdwatergang'. Ten noorden van het plangebied, parallel aan de Vijf Meilaan ligt een 'overige watergang'. Deze waterberging ligt in het boezemgebied van Rijnland.
Het plangebied is volgens de waterverordening Rijnland aangewezen als 'gebied met verplicht peilbesluit'. Het hoogheemraadschap heeft in een peilbesluit vastgesteld wat de (bandbreedte van) de waterstanden mag zijn. Al het oppervlaktewater behoort tot het boezemsysteem, waarvan het zomerpeil is vastgesteld op NAP -0,61 m en het winterpeil op NAP -0,64 m.
In het geldende bestemmingsplan "Zuidwest" zijn de nabij het plangebied gelegen watergangen bestemd als 'Water' waarmee de waterbelangen zijn geborgd. De beoogde ontwikkeling aan de Vijf Meilaan 210 wijzigt daar niets aan en heeft ook geen invloed op het waterpeil.
Waterkeringen
In en nabij het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig. De herontwikkeling van de locatie heeft geen gevolgen voor de (op grote afstand aanwezige) waterkeringen.
Verharding
In de huidige situatie is het totale verharde oppervlak ca. 3.580 m2. In de nieuwe situatie wordt het totaal verhard oppervlak ca. 4.500 m2, waarvan ca. 3.400 m2 (de footprint van) het gebouw betreft. De toename aan verhard oppervlak bedraagt dus ca. 1.000 m2 waarvan een deel wordt uitgevoerd als groen dak. Bij toename verharding van meer dan 500 m2, moet ter compensatie nieuw water worden gegraven. Het oppervlak van dit nieuwe water moet minimaal 15 procent bedragen van de toename van het verharde oppervlak.De toename aan verharding is groter dan de drempel van 500 m2 en dat betekent dat een compensatieplicht geldt van 150 m2 (15% van 1.000 m2) te realiseren open water. Echter, als het groene dak voldoet aan uitvoeringsregel 27 Alternatieve waterberging van Hoogheemraadschap van Rijnland, dan hoeft er geen 150 m2 oppervlaktewater gegraven te worden. Onder alternatieve waterberging worden onder andere wadi's, polderdaken en bergingskelders verstaan. Het realiseren van een alternatieve waterberging ten behoeve van een watercompensatie is altijd vergunningplichtig. Het hoogheemraadschap heeft een voorkeur voor het graven van oppervlaktewater, omdat dit resulteert in een robuuster watersysteem. Er zal een nadere afstemming met het bevoegd gezag plaats vinden in het kader van de vergunningverlening.
De toename verharding is bij deze planontwikkelingen minder dan 5000 m2. Dit betekent dat deze activiteit onder de algemene melding meldplicht valt. De compensatieplicht van de toename aan verharding moet voor het uitvoeren van de demping gegraven zijn.
Klimaatadaptatie
Het gebouw wordt een natuurinclusief gebouw, met gedeeltelijk groene daken en gevels, en een groene inrichting van de openbare ruimte. Op die manier wordt bijgedragen aan het behoud of de ontwikkeling van de biodiversiteit in de stad en wordt voorzien in waterberging; tijdens hevige regenbuien zal het regenwater vertraagd afgevoerd worden naar het riool, waardoor het riool tijdelijk ontlast wordt. Daarnaast biedt een aanzienlijke hoeveelheid groen verkoeling tijdens warme periodes voor de woningen in het nieuwe woongebouw en in het omliggende gebied.
Conclusie
Het planvoornemen leidt niet tot negatieve effecten op het watersysteem. De compensatieplicht voor de toename aan verharding dient voldaan te worden voordat demping of het aanbrengen van extra verharding plaatsvindt. Afhankelijk van de vorm van compensatie kan bepaald worden of een watervergunning benodigd is of dat met een melding kan worden volstaan.
Het plan is besproken met het Hoogheemraadschap en deze is akkoord.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan De Premier zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 en 4 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 6 t/m 9 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 11 en 12 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
De bestemmingsplanregels bevatten de volgende artikelen.
Bestemming Verkeer (artikel 3)
De bestemming 'Verkeer' omvat voornamelijk de wegen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming onder andere ook groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, (ondergrondse) inzamelpunten voor afval, nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen. Slechts binnen de bestemming passende bouwwerken zijn toegestaan. Denk aan straatmeubilair, kunstwerken, etc.
Bestemming Wonen (artikel 4)
De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor wonen in woningen en aan-huis-verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, met daarbij behorende voorzieningen. Op de begane grond zijn diverse andere voorzieningen en functies toegelaten zoals verwoord in de regels en aangegeven op de verbeelding.
De bebouwing binnen het bouwvlak heeft maximale bouwhoogtes en is gemaximeerd in m2 brutovloeroppervlakte. Binnen het bouwvlak is een inpandige parkeervoorziening mogelijk. Verder zijn er met een aanduiding balkons en een daktuin mogelijk gemaakt. En mogen de erf en terreinafscheidingen niet meer dan 1 meter bedragen.
Buiten het bouwvlak is bebouwing niet toegestaan met uitzondering van balkons, een luifel en erf en terreinafscheidingen tot niet meer dan 1 meter. Tevens steekt de ondergrondse parkeergarage deels buiten het bouwvlak.
Middels specifieke gebruiksregels is het maximum aantal te realiseren woningen en het maximum aantal m2 bedrijfsvloeroppervlakte van de voorzieningen vastgelegd.
Tevens zijn er specifieke voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van de groen en faunavoorzieningen en de instandhouding hiervan, geluid en sociale huurwoningen.
Bestemming Leiding - Gas (artikel 5)
Binnen deze dubbelbestemming is een ondergrondse gasleiding gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn - leiding gas'. Binnen de bestemming 'Leiding' mag uitsluitend ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. Ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) mag uitsluitend worden gebouwd indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken. Het is mogelijk om bij omgevingsvergunning van de bouwregels af te wijken met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels en indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Het uitvoeren van de in de regels genoemde werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 6)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 7)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene gebruiksregels (artikel 8)
In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot strijdig gebruik.
Algemene afwijkingsregels (artikel 9)
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering. Deze regel is opgenomen in het bestemmingsplan om enige flexibiliteit aan het bestemmingsplan te geven indien er zich bij omgevingsvergunning onvoorziene omstandigheden voordoen die het noodzakelijk maken om van deze bepaling gebruik te maken. Het moet primair gaan om het oplossen van knelpunten waar het bestemmingsplan niet in voorziet en waartegen in planologisch opzicht geen bezwaar bestaat. De regeling betreft een binnenplanse bevoegdheid waar het College gebruik van kan maken. Bij het gebruik maken van deze bevoegdheid wordt rekening gehouden met de maximale hoogte(s) zoals opgenomen in de Nota van Uitgangspunten voor deze locatie.
Overige regels (artikel 10)
In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het parkeren, de waterberging en watercompensatie. Voorts is er een regeling opgenomen dat betrekking heeft op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 11)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 12)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de ontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten waarin het kostenverhaal is geregeld en afspraken zijn gemaakt over de woningbouwcategorieen en locatie-eisen zijn opgenomen. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken gemaakt over eventuele planschade. Dit zal afgewenteld worden op de ontwikkelaar.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Voor de herontwikkeling van de scholenlocatie aan de Vijf Meilaan 210 is een Nota van Uitgangspunten op 24 januari 2019 vastgesteld door de raad. Voorafgaand aan deze Nota hebben er meerdere bijeenkomsten plaatsgevonden met de omgeving. De participatie hiertoe is opgenomen in Bijlage 1 Nota van Uitgangspunten bij dit bestemmingsplan.
De ontwikkelaar heeft in september 2019 de locatie gekocht van de voormalige eigenaar en met als basis de Nota van Uitgangspunten in gesprek gegaan met de omgeving. Met als doel om binnen de gestelde kaders en uitgangspunten tot een goed en breed gedragen plan te komen dat waarde toevoegt aan de omgeving, de stad Leiden maar ook een bijdrage levert aan het verminderen van het woningtekort.
In het kader van de herontwikkeling van het perceel aan de Vijf Meilaan 210 heeft op verschillende momenten in het proces participatie met de omgeving plaatsgevonden. De uitkomsten van de omgevingsparticipatie en de wijze waarop hun input heeft geleid tot aanpassingen van het bouwplan, zijn opgenomen in het "Evaluatierapport participatie De Premier" dat als Bijlage 22 Participatieverslag bij dit bestemmingsplan is gevoegd.
De ontwikkelaar heeft eerst meerdere overleggen gehad met een afvaardiging van een aantal omliggende VvE's. Op basis van deze gesprekken en de uitgangspunten van de vastgestelde NvU zijn er voor de nieuwbouwontwikkeling 'De Premier' een viertal varianten (A t/m D) incl. tekstuele uitleg opgesteld ten behoeve van de 1ste participatieronde. In samenspraak met de gemeente is gekozen om deze participatieronde digitaal te laten plaatsvinden vanwege het Corona-virus.
Uit de 1ste participatieronde is gebleken dat er een lichte voorkeur was voor variant D. Derhalve is deze variant als uitgangspunt genomen voor de verdere uitwerking van het ontwerp. Met name de afstand tot de bestaande bebouwing aan de Eduard van Beinumstraat werd als positief ervaren. Ook is besloten om ten opzichte van het model in de NvU één bouwlaag eraf te halen aan de Eduard van Beinumstraat en een laag toe te voegen aan de Churchilllaan. Hiermee voldoet het aan de wens van de omwonenden om meer aansluiting te zoeken bij de bestaande bebouwing en zorgt het voor meer privacy. Ook stedenbouwkundig werd het door de gemeente positief beoordeeld. Het gevolg van deze aanpassingen is dat er een extra brede groenstrook kan komen waardoor de openbare ruimte een groenere uitstraling krijgt en worden hier bomen gesitueerd die ook een bijdrage leveren aan meer privacy en een beter uitzicht. Een andere wijziging is dat de parkeergarage verdiept wordt aangelegd, in plaats van halfverdiept met een groen talud, waardoor er meer levendigheid op straat komt wat een eis is uit de NvU. Een aantal omwonenden hadden hun zorgen geuit over het realiseren van voorzieningen zoals winkels in de plint en dan met name in de Eduard van Beinumstraat en Rigolettohof. Derhalve is gekozen om in deze straten geen voorzieningen maar (stads)woningen te gaan realiseren zodat het minder overlast geeft aan de buurt.
Behoudens het feit dat de varianten als massief en te hoog werden ervaren, is ook een aantal keer benoemd dat er in het gebied windhinder wordt ervaren en door het nieuwe plan dit erger zal worden. In het ontwerp zal middels het toevoegen van uitkragingen, balkons en inkepingen de wind meer worden onderbroken en zal de windsnelheid afnemen zodat er minder sprake kan zijn van windhinder. In het kader van het wijzigen van het bestemmingsplan is een windhinderonderzoek uitgevoerd. Naast dat de uitkragingen, balkons en inkepingen een windremmend effect heeft, zorgt het ook ervoor dat het ontwerp een speels en herkenbaar karakter krijgt. Dit heeft als gevolg dat het minder massief overkomt en krachtig is qua uitstraling.
Bezonning en schaduwvorming werden ook als aandachtspunt benoemd. Om de mensen zo goed mogelijk te informeren, is er in de volgende participatieronde een bezonningstudie gemaakt die betrekking heeft op verschillende dagen en tijdstippen.
Behoudens het feit dat vanuit de NvU wordt aangegeven dat er een toename van hoogwaardig groen moet komen, geven de omwonenden ook aan graag meer groen terug te zien. Een van de maatregelen is het terugplaatsen van bomen en een brede groenstrook aan de Eduard van Beinumstraat maar ook een groenachtig plein voor de hoofdentree. Ook is er een trapsgewijze opbouw van het gebouw met als intentie om biodiversiteit te bevorderen en zal de grote groene daktuin in het hof toegankelijk worden gemaakt. Middels een brede trap is deze bereikbaar vanaf de openbare ruimte en kunnen omwonenden hiervan gebruik maken om in de zon te kunnen zitten.
In de 2e participatieronde bleken bij vele reacties (overigens ook genoemd in de 1e participatieronde) veel opmerkingen te gaan over aspecten die reeds in de Nota van Uitgangspunten waren vastgelegd (hoogte, volume, mobiliteit, etc.) zodat daar bij de bijstellingen geen gevolg aan kon worden gegeven.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Eventuele reacties zullen worden meegenomen in het bestemmingsplan.
Conform de 'Werkwijzer participatie 2018' van gemeente Leiden start de bestemmingsplanprocedure, vanwege het doorlopen participatieproces, met een ontwerpbestemmingsplan en is een voorontwerpbestemmingsplan (met daarbij gangbare inspraakmogelijkheden) niet van toepassing.
Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.
Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.