direct naar inhoud van Regels
Plan: De Premier
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00169-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan De Premier met identificatienummer NL.IMRO.0546.BP00169-0301 van de gemeente Leiden;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- /bedrijfsactiviteit:

een beroeps-/bedrijfsactiviteit die in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps-/bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca (met uitzondering van bed and breakfast) zijn hiervan uitgesloten;

1.6 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.7 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.8 basement

basement als weergegeven in Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, verhandelen, installeren en/of herstellen van goederen;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

het binnenwerks vloeroppervlak van de ruimtes die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

1.12 begane grondvloer:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.13 Beschikbaar dakoppervlak

het dakoppervlak met uitzondering van de dakranden, privé terrassen en de ruimte voor technische installaties en liftopbouw en verharding voor (gevel)onderhoud;

1.14 Beschikbare gevelbanden

dat deel van de gevelbanden dat geschikt is om plantenbakken met vaste planten aan te bevestigen – niet zijnde balkons en inkepingen;

1.15 Beschikbare geveloppervlak

de gevel met uitzondering van plaatwerk, kozijnen, ramen, balkons en eventueel kunstwerk en luifel

1.16 bestaande situatie:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bevi-inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.20 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.21 blok 1

blok 1 als weergegeven in Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan

1.22 blok 2

blok 2 als weergegeven in Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan

1.23 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.24 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.26 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 bruin dak

dakoppervlak voorzien van substraat met lichte variaties in hoogte waarbij planten op een natuurlijke manier (zonder menselijke inbreng) opkomen;

1.31 dak:

alle dakoppervlakken op alle bouwdelen gelegen boven het bouwvlak;

1.32 dakranden

Dakranden: de randzone van de daken op het basement met een minimale breedte van 0,4 meter, die voorzien in functionele standplaatsen voor struik- en boomvormende planten;

1.33 daktuin

een buitenruimte ingericht als een tuin, gelegen op een (hoofd)gebouw of op een aangebouwd bijbehorend bouwwerk, wel of niet voorzien van een afscheiding; bestaande uit paden en groene invulling met ten minste bomen en heesters;

1.34 deskundige:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een bepaalde vakdiscipline;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- /bedrijfsactiviteiten;

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel, internetcafé, uitzendbureau, bank, stomerij, wasserette, apotheek, kapsalon, schoonheidssalon, schoenmaker of reisbureau;

1.37 eerste bouwlaag:

de onderste bouwlaag, waarvan de vloer boven maaiveld is gelegen;

1.38 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.39 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 gevelband

(metselwerk)strook tussen boven- en onderkant kozijn tussen de verdiepingen, niet zijnde dakrand;

1.41 groen dak

dakoppervlak met een groene inrichting zoals een kruidendak, daktuin of een bruin dak, waarbij het substraat van voldoende dikte en kwaliteit is om struik- en boomvormende planten te huisvesten;

1.42 groene gevel

een gevel (niet zijnde het dak) bedekt met begroeiing bestaande uit klimplanten die groeien aan een klimconstructie, inclusief de ruimte die is gereserveerd voor de verblijfplaatsen van fauna.

1.43 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt;

1.44 hoofdgebouw:

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.45 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen;

1.46 inrit:

een weg die van de straat naar een gebouw, een parkeerterrein en dergelijke voert;

1.47 insectenvoorziening

voorziening ten behoeve van het verblijf van insecten, die in de luwte zijn geplaatst nabij een kruidenrijke plek en zonnig zijn georiënteerd, die primair dienen als voortplantingsvoorziening en functioneel zijn voor zowel bovengronds als ondergronds nestelende insecten;

1.48 kantoor:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig diensten worden verleend, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;

1.49 klimconstructie

een structuurrijk frame van staaldraden en/of matten aangebracht op de metselwerkgevel met behulp van afstandhouders van 6 tot 10 cm vanaf de gevel;

1.50 kruidendak

dakoppervlak voorzien van intensief substraat met daarop een kruidenrijke vegetatie;

1.51 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met artistieke waarde;

1.52 kunstwerk:

civieltechnisch bouwwerk;

1.53 langzaam verkeer:

niet-motorvoertuigen (bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen), fietsers, voetgangers, en geleiders/berijders van een dier en motorvoertuigen met een snelheidsbeperking zoals landbouwvoertuigen;

1.54 maatschappelijke voorzieningen

(para)medische en zorgvoorzieningen, welzijnsvoorzieningen, voorzieningen voor kinderopvang, sociale voorzieningen, culturele voorzieningen, openbare dienstverlening en verenigingsleven met de bijbehorende ondersteunende detailhandel, horeca en kantoorrruimte ten behoeve van de ter plekke aanwezige maatschappelijke voorziening;

1.55 (para)medische en zorgvoorzieningen

voorzieningen in de reguliere of paramedische gezondheidszorg, zoals een huisartspraktijk, tandartspraktijk en een praktijk voor fysiotherapie, logopedie, ergotherapie, diëtetiek en daarmee gelijk te stellen vakdisciplines.

1.56 motorvoertuig:

alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen.

Voorbeelden van motorvoertuigen zijn auto's, vrachtauto's, motoren, landbouwvoertuigen zonder snelheidsbeperking en veegauto's;

1.57 openbaar toegankelijk gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

1.58 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct of indirect en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.59 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.60 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.61 parkeergelegenheid

een gebouwde of ongebouwde voorziening die geschikt is om één of meer auto's en/of fietsen te parkeren, voor privé en/of gemeenschappelijk gebruik, zoals parkeerterreinen, garages, bergingen en fietsenstallingen;

1.62 sociale huurwoning

huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in een gemeentelijke verordening omschreven doelgroep voor ten minste twintig jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.63 straatmeubilair:

objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals banken, lantaarnpalen, abri's, vuilnisbakken en verkeersborden;

1.64 uitrit:

een weg die van een gebouw, een parkeerterrein en dergelijke naar de straat voert;

1.65 vleermuisvoorziening

voorziening ten behoeve van het verblijf van vleermuizen, die functionele ruimte bevatten voor vleermuizen om te verblijven, voort te planten en te overwinteren, die vrij zijn van kunstlicht en verstoring, buiten het bereik liggen van predatoren en een aanvliegroute van minimaal drie meter hebben;

1.66 vogelvoorziening

voorziening ten behoeve van het verblijf van vogels, die functionele ruimte bevatten voor vogels om te verblijven, voort te planten en te overwinteren, die vrij zijn van kunstlicht en verstoring, buiten het bereik liggen van predatoren en een aanvliegroute van minimaal drie meter hebben.

1.67 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw en als een gebouw met meer dan één zijde gekeerd is naar een weg dan worden de betreffende gevels aangemerkt als voorgevels;

1.68 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het gebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan;

1.69 voorgevelrooilijn:
  • a. ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’: de ter plaatse aangeduide grens van het bouwvlak;
  • b. overige situaties: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.70 water:

water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;

1.71 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen, die het waterhuishoudkundige belang dienen, zoals watergangen, waterlopen, kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang of waterloop;

1.72 WKO:

Warmte Koude Opslag (WKO), een methode om energie in de vorm van warmte of koude op te slaan in de bodem. De techniek wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen en/of te koelen;

1.73 woning:

een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 het bebouwingspercentage:

het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming daarvan, of binnen een in de planregels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, met dien verstande dat indien een gevelvlak niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte, diepte c.q lengte;

2.4 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer dan wel -indien aanwezig- van de kelder of souterrainvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het peil:
  • a. voor bouwwerken die in of op het water worden gebouwd: het gemiddelde waterpeil ter plaatse van het bouwwerk;
  • b. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm;

2.9 de vloeroppervlakte van een gebouw (binnenwerks):

de som van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau tussen de begrensde opgaande scheidingsconstructie van de afzonderlijke daartoe behorende ruimte(n), inclusief onderbouw en zolderruimte. De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet op elke bouwlaag tot de vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend;

2.10 ondergeschikte bouwdelen:

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, luchtkokers, liftschachten, technische ruimten op het dak, gevel- en kroonlijsten, en plantenbakken aan de gevel met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het totale dakvlak gebruikt mag worden voor ondergeschikte bouwdelen (met uitzondering van zonnepanelen: deze mogen het dakvlak voor 100% beslaan) en met dien verstande dat de plantenbakken aan de gevel niet meer dan 0,7 m uit de gevel steken.
  • b. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd;
  • c. reclame- en uithangborden, mits de breedte van het reclame- en/of uithangbord niet meer bedraagt dan 1 m, de hoogte niet meer bedraagt dan 0,2 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 0,5 m2.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen;

verblijfsgebied;

  • b. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. in- en uitritten;
  • h. hondenuitlaatplaatsen;
  • i. kunstobjecten;
  • j. straatmeubilair;
  • k. (ondergrondse) inzamelpunten voor afvalstoffen;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' wonen niet is toegestaan op de begane grond;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten bij de woningen, genoemd in bijlage 1;
  • c. bedrijven genoemd in bijlage 2 uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorzieningen';
  • d. maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorzieningen';
  • e. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorzieningen';

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  • f. gebouwde inpandige (deels ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  • g. al dan niet gebouwde inpandige fietsenstallingen
  • h. in- en uitritten;
  • i. voorzieningen voor laden en lossen;
  • j. tuinen;
  • k. verhardingen;
  • l. nutsvoorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen voor Warmte Koude Opslag (WKO);
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwen binnen het bouwvlak

Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. Het bouwvlak mag worden bebouwd tot een maximum van 39.500 m2 bruto vloeroppervlakte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder b mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' balkons tegen het feitelijke aangrenzende gebouw worden gerealiseerd, waarbij de diepte van een balkon niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • d. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.
  • e. Een gebouw mag uitsluitend worden uitgevoerd met een plat dak, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - daktuin' een daktuin mag worden gerealiseerd.

4.2.2 Bouwen buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. Gebouwen en overkappingen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder sub a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - balkon' balkons tegen het feitelijke aangrenzende gebouw worden gerealiseerd, waarbij de diepte van een balkon niet meer mag bedragen dan 3 m.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder sub a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel' een luifel worden gerealiseerd tot een maximale hoogte van 8 meter.
  • d. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

4.2.3 Parkeergarage

Voor het bouwen van een parkeergarage ten behoeve van de in artikel 4.1. sub a tot en met e genoemde functies gelden de volgende bepalingen:

  • a. Een parkeergarage mag uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en/of ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', waarbij het maximum aantal m2 bruto vloeroppervlakte als bedoeld in artikel 4.2.1. onder a niet mag worden overschreden.
  • b. De gronden ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag alleen volledig worden bebouwd ten behoeve van een ondergrondse parkeergarage.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a mag buiten het bouwvlak een hellingbaan/inrit ten behoeve van een parkeergarage worden gebouwd.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Invulling functies
  • a. Het maximum aantal woningen bedraagt 350.
  • b. De bedrijfsvloeroppervlakte van de in 4.1 sub c tot en met e genoemde functies bedraagt in zijn totaliteit maximaal 950 m².

4.3.2 Beroep of bedrijf aan huis

De uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. De omvang van de activiteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte van de woning, voor zover gesitueerd binnen het bouwvlak.
  • b. De activiteiten mogen alleen in de gebouwen worden uitgeoefend.
  • c. Het gebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben.
  • d. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.
4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.3.2. sub d voor het toestaan van een aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten, mits de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorie.

4.5 Voorwaardelijke verplichting
4.5.1 Voorwaardelijke verplichting geluid

Voor de functie wonen geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht pas wordt verleend indien vaststaat dat de geluidsbelasting op de gevel(s) van de woningen de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (Hogere waarde) ingevolge een besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit Hogere waarde gestelde voorwaarde(n), niet zal worden overschreden

4.5.2 Voorwaardelijke verplichting sociale huurwoningen

Het bouwen ten behoeve van deze bestemming is uitsluitend toegestaan als het totaal aantal woningen binnen de gehele bestemming bestaat uit minimaal 30% sociale huurwoningen.

4.5.3 Voorwaardelijke verplichting basement

Voor de functie wonen geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht enkel wordt verleend indien met betrekking tot het basement wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. Alle beschikbare geveloppervlakte van het basement wordt ingericht als groene gevel, waarvan minimaal 80% van het beschikbare geveloppervlak wordt ingericht met een klimconstructie.
  • b. Verblijfsvoorzieningen voor vleermuizen, vogels en insecten worden gerealiseerd. Voor de aantallen voorzieningen voor vogels, vleermuizen en insecten geldt dat:
    • 1. minimaal 15 meerlaagse vleermuisvoorzieningen functioneel als zomer-, paar- en winterverblijfplaats voor solitaire dieren en minimaal 2 meerlaagse vleermuisvoorzieningen functioneel als kraam- of massawinterverblijfplaats, worden gerealiseerd,
    • 2. minimaal 30 vogelvoorzieningen voor verschillende vogelsoorten worden gerealiseerd en
    • 3. minimaal 10 insectenvoorzieningen worden gerealiseerd indien de insectenvoorzieningen kleiner zijn dan 1,5 meter bij 1,5 meter. Indien grotere formaten insectenvoorzieningen worden toegepast dienen minimaal 2 insectenvoorzieningen te worden gerealiseerd.

4.5.4 Voorwaardelijke verplichting blok 1

Voor de functie wonen geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht enkel wordt verleend indien met betrekking tot blok 1 wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. Minimaal 40% van de beschikbare gevelbanden wordt ingericht met een plantenbak met vaste planten,
  • b. Verblijfsvoorzieningen voor vleermuizen, vogels en insecten worden gerealiseerd. Voor de aantallen voorzieningen voor vogels, vleermuizen en insecten geldt dat:
    • 1. minimaal 16 meerlaagse vleermuisvoorzieningen functioneel als zomer-, paar- en winterverblijfplaats voor solitaire dieren en minimaal 2 meerlaagse vleermuisvoorzieningen functioneel als kraam- of massawinterverblijfplaats, , worden gerealiseerd,
    • 2. minimaal 20 vogelvoorzieningen voor verschillende vogelsoorten worden gerealiseerd en
    • 3. Minimaal 5 insectenvoorzieningen worden gerealiseerd indien de insectenvoorzieningen kleiner zijn dan 1,5 meter bij 1,5 meter. Indien grotere formaten insectenvoorzieningen worden toegepast dient minimaal 1 insectenvoorziening te worden gerealiseerd.

4.5.5 Voorwaardelijke verplichting blok 2

Voor de functie wonen geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht enkel wordt verleend indien met betrekking tot blok 2 wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. Verblijfsvoorzieningen voor vleermuizen, vogels en insecten worden gerealiseerd. Voor de aantallen voorzieningen voor vogels, vleermuizen en insecten geldt dat:
    • 1. minimaal 12 meerlaagse vleermuisvoorzieningen functioneel als zomer-, paar- en winterverblijfplaats voor solitaire dieren en minimaal 2 meerlaagse vleermuisvoorzieningen functioneel als kraam- of massawinterverblijfplaats, worden gerealiseerd,
    • 2. minimaal 60 vogelvoorzieningen voor verschillende vogelsoorten worden gerealiseerd;
  • 3.
4.5.6 Voorwaardelijke verplichting daken en dakranden

Voor de functie wonen geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht enkel wordt verleend indien met betrekking tot de daken en dakranden wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. Minimaal 70% van het beschikbare dakoppervlak wordt ingericht als groen dak, met dien verstande dat enkel ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van tuin – daktuin een daktuin mag worden gerealiseerd.
  • b. Minimaal 80% van de lengte van de totale dakrand van het basement wordt voorzien van een plantenbak met vaste planten met een minimale hoogte van 60 cm en minimale breedte van 40 cm.
  • c. Minimaal 5 insectenvoorzieningen worden gerealiseerd indien de insectenvoorzieningen kleiner zijn dan 1,5 meter bij 1,5 meter. Indien grotere formaten insectenvoorzieningen worden toegepast dient minimaal 1 insectenvoorziening te worden gerealiseerd.

4.5.7 voorwaardelijke verplichting groene inrichting maaiveld

Voor de functie wonen geldt dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht enkel wordt verleend indien met betrekking tot het maaiveld wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a. Minimaal 45% van de gronden met de functieaanduiding 'specifieke vorm van groen - groen maaiveld' wordt ingericht met bodembedekkers, vaste planten, heesters, bomen en/of waterberging.
  • b. Bomen en heesters als bedoeld in artikel 4.5.7. onder a hebben een functionele standplaats, waarbij geldt dat er voldoende grond is voor bomen en heesters om zich te wortelen, te groeien en te ontwikkelen tot volwassen bomen en heesters en zich bij de verwachte stevige wind staande te houden.

4.5.8 instandhoudingsverplichting groen- en faunavoorzieningen

De in artikel 4.5.3 tot en met 4.5.8 genoemde groenvoorzieningen en de verblijfsvoorzieningen voor vleermuizen, vogels en insecten, dienen in stand te worden gehouden. Hierbij geldt voor de groenvoorzieningen dat gebruik wordt gemaakt van een bij de groenvoorziening passend automatisch bewateringsysteem dat borgt dat de groenvoorziening in staat is jaarrond groen te blijven.

Artikel 5 Leiding - Gas

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse gasleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn - leiding gas';
5.2 Bouwregels
  • a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
  • b. Ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
5.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder b voor het bouwen ten behoeve van de overige geldende bestemming met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad.
  • c. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van de overige geldende bestemming(en) te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. grondwerkzaamheden, waartoe wordt gerekend het ophogen, afgraven, verwijderen van oude funderingen, woelen en mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het planten of rooien van bomen en diepwortelende struiken waarbij boomstronken worden verwijderd;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen, anders dan de in de bestemmingsomschrijving genoemde leidingen, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen.
5.4.2 Toelaatbaarheid
  • a. De in lid 5.4.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig worden geschaad.
  • b. Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding.
5.4.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. Het normale onderhoud betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag;
  • b. Op het tijdstip, waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn op grond van een geldige vergunning, of mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op plaatsen waar bovengronds bebouwing is toegestaan, mag ondergronds worden gebouwd;
  • b. direct aansluitend aan een ondergronds bouwwerk mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan die grond gegeven bestemming, tenzij in de regels van de betreffende bestemming anderszins is bepaald, waaronder in ieder geval wordt gerekend:

  • a. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, escortbedrijf, raamprostitutie en/of straatprostitutie;
  • b. het gebruik van gronden als stort en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. het gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijking maten, afmetingen en percentages

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, voor zover deze noodzakelijk zijn voor een doelmatige inrichting van de bestemming en deze stedenbouwkundig aanvaardbaar zijn.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Voorwaardelijke verplichting watercompensatie en waterberging
  • a. Binnen hetzelfde peilgebied dient tenminste 15% van het totale oppervlak aan extra verharding door middel van watercompenserende maatregelen gerealiseerd te worden en in stand te worden gehouden.
  • b. Binnen het plangebied dient een minimale waterbergingscapaciteit van 60 liter per m2 verhard oppervlak te worden gerealiseerd en in stand te worden gehouden. De voorziening wordt zo ontworpen en in stand gehouden dat deze het opgevangen hemelwater hergebruikt of vertraagd afvoert en binnen 5 dagen weer volledig beschikbaar is voor het verwerken van een volgende regenbui. Dit mag langer zijn indien het systeem is aangesloten op regenradar waarbij 24 uur vooraf aan een regenbui het systeem automatisch loost op het (gemengde) riool.
  • c. Indien de watercompensatie genoemd onder sub a plaatsvindt door alternatieve waterberging uit te voeren, mogen de verplichtingen genoemd onder sub a en sub b gecombineerd worden uitgevoerd, mits dit de vereiste hemelwaterberging van minimaal 60 liter per m2 verhard oppervak borgt en de afstroming naar het bergend oppervlaktewater bij regenval zo ingericht wordt dat er geen wateroverlast ontstaat.

10.2 Voorwaardelijke verplichting windbeperkende maatregelen
  • a. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt enkel verleend indien bij de aanvraag met een windhinderonderzoek een plan met groenmaatregelen (inclusief eventuele luifel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - luifel') wordt overlegd waaruit blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar windklimaat.
  • b. Van een aanvaardbaar windklimaat is in ieder geval geen sprake indien uit dit windonderzoek volgt dat er sprake is van windgevaar en/of een slecht windklimaat binnen de activiteitsklasse 'slenterzone' als bedoeld in NEN 8100 ter plaatse van de in Bijlage 4 Windhinderkaart gearceerde locatie 'slecht windklimaat niet toegestaan'.
  • c. Van een aanvaardbaar windklimaat is in ieder geval geen sprake indien uit dit windonderzoek volgt dat er ten gevolge van het planinitiatief sprake is van een slecht windklimaat binnen de activiteitsklasse 'langdurig zitten' als bedoeld in NEN 8100 ter plaatse van de in Bijlage 4 Windhinderkaart gearcheerde locaties 'langdurig zitten' ter hoogte van de buitenruimtes (privétuin/balkon/entree) van de bestaande woningen in de directe omgeving.

10.3 Voorwaardelijke verplichting parkeren
  • a. Bij activiteiten waarvoor een 'omgevingsvergunning voor het bouwen' (art. 2.1, lid a Wabo) en/of een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan' (art. 2.1, lid c Wabo) is vereist, dient ten behoeve van het parkeren van auto's, fietsen en het laden en lossen in voldoende mate ruimte te zijn aangebracht in, op of onder het gebouw of het bijbehorende perceel, dan wel op of onder het betreffende terrein.
  • b. Bij het bepalen of voldoende ruimte is aangebracht voor het parkeren van auto's, fietsen en het laden en lossen wordt gebruikt gemaakt van de Beleidsregels Parkeernormen van de gemeente Leiden zoals die gelden ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan en -indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd- aan die wijziging.

10.4 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de ter-inzage-legging van het ontwerp van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.

c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Premier.