Plan: | OBSP |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00109-0301 |
Aan de westzijde van Leiden vinden de komende jaren belangrijke stedelijke ontwikkelingen plaats. Daarbij is het de ambitie van de gemeente Leiden om haar positie als kennisstad verder uit te bouwen. De verbetering van de bereikbaarheid maakt hiervan onlosmakelijk deel uit.
Een belangrijk speerpunt in de stedelijke ontwikkeling van Leiden West vormt de uitbreiding van het Leiden Bio Science Park met bedrijven, onderzoek- en onderwijsfaciliteiten, woningen en maatschappelijke voorzieningen. Het Leiden Bio Science Park speelt landelijk, maar ook internationaal mee in de top van de life science parken.
De stedelijke ontwikkelingen in Leiden en in het bijzonder de verdere ontwikkeling van het Leiden Bio Science Park (LBSP) vergen aanpassing en verbetering van de bestaande infrastructuur om de bereikbaarheid op de korte, middellange en lange termijn te garanderen.
Een voorwaarde om de ontwikkelpotentie van het LBSP te kunnen benutten is dat er een nieuwe ontsluitingsweg vanaf de Plesmanlaan naar het LBSP wordt aangelegd en dat de doorstroming van het verkeer op de Plesmanlaan wordt verbeterd. Dit vormt de essentie van de opgave van het project Ontsluiting Bio Science Park (OBSP).
De capaciteit van de huidige Plesmanlaan en aansluitende wegen is te beperkt, waardoor het verkeer nu - en ook in de toekomst - onvoldoende kan doorstromen wat een toename van de files in aantal, lengte en duur tot gevolg heeft. Op termijn zal ook de knoop Leiden West worden aangepakt.
Het project OBSP kent ingevolge het kaderbesluit van 2 december 2010 (Rv. nr. 10.0123) de volgende drie hoofddoelstellingen:
De opdracht voor het project OBSP werd in december 2009 vastgesteld door het college van B&W en is uitgewerkt in het kaderbesluit (Rv. nr. 10.0123) dat in december 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad van Leiden. Hierin is de opgave voor het project OBSP gedefinieerd en zijn de middelen geregeld voor de voorbereiding en begeleiding van de aanbesteding.
Vervolgens heeft het college van B&W in mei 2012 ingestemd met de start van de aanbestedingsprocedure van het project, onder voorbehoud van vaststelling van de tracékeuze voor de Rijnlandroute door de provincie Zuid-Holland. Op 28 juni 2012 is uiteindelijk de aankondiging van de aanbesteding gepubliceerd en is de eerste fase van de aanbesteding (de selectiefase) gestart. In oktober 2012 heeft het college van B&W het selectiebesluit genomen, waarbij vier marktpartijen zijn geselecteerd voor deelname aan de volgende fase van de aanbesteding, de dialoogfase. Met het uitvoeringsbesluit van 10 oktober 2013 (Rv. nr. 13.0096) heeft de gemeenteraad de scope en het uitvoeringskrediet voor de realisatie van het project OBSP vastgesteld. Na het doorlopen van de concurrentiegerichte dialoog, is de opdracht definitief gegund aan de firma Heijmans. Op 15 juli 2014 heeft het college van B&W ingestemd met de ondertekening van een aanvullende overeenkomst met de Universiteit Leiden, waarin afspraken over de grondposities zijn gemaakt met betrekking tot het project OBSP.
Volledigheidshalve wordt voor de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure voor het project OBSP verwezen naar paragraaf 7.2. Meer informatie over het inschrijvingsontwerp is te vinden paragraaf 3.2.
Het voorliggende bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader voor de realisatie van het project OBSP.
Hoofdstuk 2 omvat een beschrijving van de gebiedskenmerken. In Hoofdstuk 3 wordt nader in gegaan op het ontwerp, met aandacht voor de verkeerskundige en stedenbouwkundige aspecten. In hoofdstuk 4 wordt beschreven in hoeverre het plan overeenstemt met het ruimtelijk beleid van de verschillende overheidslagen. Hoofdstuk 5 bevat de resultaten van de onderzoeken naar de diverse omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 licht de juridische planbeschrijving toe. In hoofdstuk 7 komen tenslotte de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid aan de orde.
Het plangebied voor het bestemmingsplan OBSP bestaat grofweg uit de volgende onderdelen:
Figuur 1 - Plancontour bestemmingsplan OBSP
Opgemerkt wordt dat het projectgebied OBSP iets groter is dan het plangebied van het bestemmingsplan OBSP. Dit heeft te maken met het feit dat voor de onderdelen die buiten dit bestemmingsplan vallen, reeds een juridisch-planologische titel aanwezig is op basis van een geldend bestemmingsplan. Om die reden behoeven deze onderdelen niet opgenomen te worden in onderhavig bestemmingsplan.
Ter plaatse vigeren het bestemmingsplan Morskwartier (2013) en het bestemmingsplan Leiden Bio Science Park en Station (2014). Het bestemmingsplan Morskwartier is onherroepelijk. Het bestemmingsplan Leiden Bio Science Park en Station is in werking getreden. De uitspraak in de bodemzaak wordt begin 2015 verwacht.
Verkeerskundig
In verkeerskundig opzicht vervult de Plesmanlaan een belangrijke functie als hoofdverkeersweg tussen de rijksweg A44 en de binnenstad. De weg maakt deel uit van de hoofdwegenstructuur zoals vastgelegd in de Leidse Kadernota Bereikbaarheid. Het westelijk deel van de Plesmanlaan is tevens onderdeel van de provinciale weg N206, die van Zoetermeer via Leiden en Katwijk naar Aerdenhout bij Haarlem loopt, waardoor de weg een belangrijke schakel vormt in het regionale verkeersnet. De plek waarop de verkeersstromen van de Plesmanlaan en de N206 samen komen bestaat uit twee kruispunten te weten: Plesmanlaan - Haagse Schouwweg en Haagse Schouwweg - Dr.Lelylaan. Beide kruispunten tezamen vormen het knooppunt Plesmanlaan. Alle wegen die op dit knooppunt samen komen vallen onder de categorie 'gebiedsontsluitingswegen' waarvoor een snelheidslimiet van 50 km/u geldt.
Het knooppunt Plesmanlaan heeft te kampen met een hoge en toenemende verkeersbelasting en een beperkte capaciteit, waardoor er sprake is van veel en langdurige congestie die negatieve gevolgen heeft voor milieu en economie. Het goederenvervoer heeft een toenemend aandeel in de verkeersbelasting, met name op de N206. Ook maakt het openbaar busvervoer gebruik van de Plesmanlaan.
Als gevolg van de toename van het verkeer vormt de Plesmanlaan steeds meer een fysieke barrière tussen het Bio Science Park en het Morskwartier. Daarbij is ook de verkeersveiligheid in het geding. Voorts wordt geconstateerd dat de capaciteit en kwaliteit van de aansluitingen van gebiedsontsluitingswegen vanuit het Bio Science Park en het Morskwartier op de Plesmanlaan op meerdere punten dienen te worden verbeterd, zodat de bedrijven en woningen rondom de knoop beter bereikbaar worden.
Fiets en voetpaden
In oost-west richting wordt de Plesmanlaan deels geflankeerd door fiets- en voetpaden. Aan de zuidzijde van de Plesmanlaan loopt een belangrijke doorgaande fietsroute, die Katwijk met de Leidse binnenstad verbindt. Het fietspad verloopt niet overal evenwijdig langs de rijweg op de Plesmanlaan, zoals bijvoorbeeld bij het bedrijventerrein Verbeekstraat. Ter hoogte van dit bedrijventerrein wordt het langzaam verkeer via de Van Ravelingenstraat omgeleid. Aan de noordzijde van de Plesmanlaan zijn er geen voet- en fietspaden, behalve op het gedeelte tussen de Schipholweg en de Einsteinweg. Hierdoor is er momenteel geen eenduidige, doorgaande fiets- en voetgangersroute langs de Plesmanlaan.
Met name op het kruispunt Plesmanlaan-Haagse Schouwweg zijn de langzaam verkeerverbindingen onduidelijk en onlogisch en worden op enkele plekken zelfs abrupt onderbroken. Zo is er tussen dit kruispunt en het transferium bij het viaduct van de A44 wel een fietspad, maar geen voetpad. Ook het voet-/fietspad dat vanaf dit kruispunt richting binnenstad loopt, eindigt bij de Verbeekstraat.
Ruimtelijke barrières
De Plesmanlaan doorsnijdt het westelijk deel van de stad en vormt een fysieke barrière tussen het Bio Science Park ten noorden en de wijken Morskwartier en de Stevenshof ten zuiden van de Plesmanlaan. Over de gehele lengte van de Plesmanlaan zijn er slechts drie kruispunten waar vanaf de omliggende wijken worden ontsloten. Ook voor het langzaam verkeer zijn er op de gehele Plesmanlaan slechts drie punten waar de noordelijke en zuidelijke wijken met elkaar zijn verbonden. Op twee punten, te weten kruispunt Vondellaan - Darwinweg en het kruispunt Einsteinweg, kan het langzaam verkeer de Plesmanlaan veilig en comfortabel kruisen via een onderdoorgang. Deze routes maken onderdeel uit van het hoofdnet Fiets. Ter hoogte van de Ehrenfestweg kan het langzaam verkeer de Plesmanlaan alleen gelijkvloers en met behulp van verkeersregelinstallaties oversteken. Dit is voor zowel voetgangers als fietsers minder veilig en minder comfortabel en heeft bovendien een nadelig effect op de doorstroming van het gemotoriseerde verkeer.
Figuur 2 - Luchtfoto van de huidige situatie
Huidige beeldkwaliteit
De Plesmanlaan is in de zestiger jaren aangelegd dwars door het oorspronkelijke verkavelingspatroon. De stedelijke ontwikkelingen die in de 19de en 20ste eeuw in dit gebied tot stand zijn gebracht, volgen deels nog het oude patroon en zijn deels georiënteerd de nieuwe lijn van de Plesmanlaan, waardoor een diffuus beeld ontstaat. De afstanden tussen de gebouwen en de weg variëren. Zo staan de gebouwen van het bedrijventerrein Verbeekstraat zeer dicht op de Plesmanlaan, terwijl er rond het park Kweeklust een ensemble van flatgebouwen op ruime afstand van de Plesmanlaan is gesitueerd, dat niet op de Plesmanlaan, maar volledig op het park is georiënteerd.
Kenmerkend voor de bebouwing langs de Plesmanlaan zijn de grote verschillen in volume en vormgeving. Hierdoor vertoont het profiel van de Plesmanlaan weinig samenhang en continuïteit en overheerst het beeld van een hoofdweg met rafelige randen.
De Plesmanlaan heeft een relatief groen karakter. In het deel tussen A44 en Haagse Schouwweg is een brede middenberm met dubbele bomenrij aanwezig. Vanaf het kruispunt met de Haagse Schouwweg tot aan het spoorwegviaduct heeft de weg een smalle middenberm met enkelvoudige bomenrij die op een aantal plaatsen wordt onderbroken. in het weggedeelte tussen de Einsteinweg en de Darwinweg is in de middenberm en in de zijberm aan de zuidzijde sprake van onderbegroeiing waardoor de weg voor een deel visueel wordt afgeschermd van z'n omgeving. In de overige weggedeelten is er nauwelijks of geen onderbegroeiing.
Typerend voor het wegprofiel zijn de waterlopen die bijna overal de Plesmanlaan aan weerszijden flankeren, waarvan een deel reeds gedempt is. Ter hoogte van het bedrijventerrein Verbeekstraat en de hiertegenover liggende Steenislocatie zijn de waterlopen onderbroken.
Qua inrichting en beplanting vertonen de profielen van de verschillende weggedeeltes van de Plesmanlaan weinig samenhang en continuïteit. Dit doet onvoldoende recht aan haar functie als entree van de stad.
De huidige kruispunten Plesmanlaan - Haagse Schouwweg en Haagse Schouwweg - Dr. Lelylaan hebben een groene uitstraling en vormen belangrijke schakels in hoofdinfrastructuur van Leiden. Op het laatstgenoemde kruispunt is ook een bedrijventerrein aangetakt waar zich onder meer het Holiday Inn bevindt.
De wijk Bockhorst is naar binnen gericht ten op zichte van de Dr. Lelylaan en naar het park Kweeklust in het midden van de wijk. De buitenste randen van de wijk vormen de grondwal langs de Dr. Lelylaan en het parkje met basketbalveld nabij de Haagse Schouw. De wijk Koppelstein en het sportpark Morskwartier hebben een groene uitstraling en presenteren zich naar de Dr. Lelylaan en de Haagse Schouw.
De Ehrenfestweg is op dit moment een groene, maar anonieme weg en is onderdeel van de groene en recreatieve route van het plassengebied richting het duingebied.
Rijnlandroute
De regio Holland Rijnland, inclusief het noordelijk deel van de regio Haaglanden, kent een hoge verkeersbelasting op zowel het hoofdwegennet als het onderliggende wegennet. Een deel van het regionale verkeer voert over de N206 dwars door het stedelijk gebied van Leiden. Het huidige hoofdwegennet in en om Leiden kan het verkeer op meerdere punten niet goed verwerken. Deze situatie zal in de toekomst alleen nog maar verslechteren door verwachte groei van het verkeer en een aantal belangrijke stedelijke ontwikkelingen waaronder de ontwikkeling (inbreiding) van het Leiden Bio Science Park. Om het groeiende autoverkeer in de toekomst in goede banen te leiden, wil de provincie Zuid-Holland een nieuwe oost-westverbinding aanleggen tussen Katwijk en de A4 bij Leiden: de Rijnlandroute.
Op 15 mei 2012 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de Nota Voorkeursalternatief vastgesteld met de daarin opgenomen voorkeurstracé “Rijnlandroute Zoeken naar Balans Optimaal”. Dit tracé loopt van de A4 tussen Voorschoten en Leiden naar de A44. Hiermee wordt de huidige binnenstedelijke verbinding tussen de A4 en de A44, bestaande uit het Lammenschansplein, de Churchilllaan, de Dr. Lelylaan en de Plesmanlaan, ontlast. Het voorkeurstracé is op 27 juni 2012 door Provinciale Staten vastgesteld.
De provincie Zuid-Holland stelt een inpassingsplan op om de Rijnlandroute planologisch mogelijk te maken. Een inpassingsplan is de provinciale variant van een bestemmingsplan. Het ontwerp-Inpassingsplan heeft ter inzage gelegen van 28 maart tot en met 8 mei 2014. Het inpassingsplan staat op 10 december 2014 geagendeerd voor vaststelling door Provinciale Staten
Het tracé van de Rijnlandroute gaat deels via rijkswegen, de A44 en de A4. De aanpassingen aan deze rijkswegen komen planologisch terecht in een tracébesluit. Omdat het hier om 2 rijkswegen gaat, zijn er 2 ontwerp tracébesluiten gemaakt: 1 voor de A4 en 1 voor de A44. Deze hebben ter inzage gelegen van 9 mei tot en met 19 juni 2014. Ook de tracébesluiten zullen binnen afzienbare termijn worden vastgesteld.
Knoop Leiden West
De Knoop Leiden West (het knooppunt A44-Plesmanlaan, snelwegafslag nummer 8, Leiden) staat een ingrijpende reconstructie te wachten in verband met de geplande aanleg van de Rijnlandroute. De plannen hiervoor zijn in voorbereiding. Het is belangrijk dat er een goede aansluiting ontstaat tussen het project OBSP en de Knoop Leiden West. Gelet hierop is er een nauwe ambtelijke samenwerking tussen de gemeente Leiden (verantwoordelijk voor het project OBSP) en de provincie Zuid-Holland (verantwoordelijk voor de Rijnlandroute).
Ringweg West
In de gemeentelijke Kadernota Bereikbaarheid is aangegeven, dat voor de binnenring op termijn een verbinding gemaakt zal worden tussen de Dr. Lelylaan en de Plesmanlaan ter hoogte van het spoor Leiden-Den Haag, de zogeheten Ringweg West. In de Structuurvisie is deze Ringweg West op de lange baan geschoven na 2025. Gevolg is wel dat de belasting op de kruisingen Haagse Schouwweg - Plesmanlaan en de Haagse Schouwweg - Dr. Lelylaan voorlopig onverminderd groot blijft. Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat de hoofdstructuur op lange termijn door middel van de aanleg van de westelijke ringweg wordt gecompleteerd, waarna de bestaande doorgaande route via de Dr. Lelylaan komt te vervallen. Dat zou een aanzienlijke vermindering van de belasting van de bovengenoemde kruisingen betekenen. Over de plek waar de westelijke ringweg zou moeten komen verschillen de meningen en zal nog nader onderzoek naar worden verricht. Eén van de mogelijkheden is een aantakking bij de Vondellaan wat een grondige reconstructie van deze kruising tot gevolg zou kunnen hebben.
Hoogwaardig openbaar vervoer
Om de bereikbaarheid van de Randstad te verbeteren, wordt een netwerk van hoogwaardig openbaar vervoer gerealiseerd: R-net. R-net staat voor betrouwbare, frequente, snelle en comfortabele bus-, trein-, en tramverbindingen tussen belangrijke (overstap)punten. Ook enkele busverbindingen rondom Leiden worden onderdeel van R-net. Zo zal vanaf 2018 R-net rijden tussen Leiden Centraal, Katwijk en Noordwijk. Gedeputeerde Staten heeft onlangs een besluit genomen over het tracé van de R-net buscorridor Leiden Centraal – Katwijk – Noordwijk. Het besluit luidt op hoofdlijnen: tot het moment dat een uitvoeringsbesluit is genomen over het verplaatsen van het busstation Leiden Centraal naar zeezijde, rijdt R-net mee met het autoverkeer over de Plesmanlaan. Als er een uitvoeringsbesluit wordt genomen, wordt deze situatie opnieuw afgewogen. Tevens is besloten om definitief af te zien van een ruimtereservering voor een vrijliggende busbaan.
In de omgeving van het project OBSP zijn een aantal gebiedsontwikkelingen in voorbereiding, die van invloed kunnen zijn op de toekomstige verkeersbelasting van het knooppunt Plesmanlaan. Ook zijn deze ontwikkelingen mede van invloed op de dimensionering van de ongelijkvloerse kruising en de hierop aansluitende wegen en zijn - direct of indirect - medebepalend voor de toekomstige (her-)inrichting van de openbare ruimte en de beeldkwaliteit van dit knooppunt en van de Plesmanlaan als entree van de stad.
Masterplan Bio Science Park
Dit masterplan (vastgesteld door de gemeenteraad op 12 november 2009) omvat het hele gebied ten noorden van de Plesmanlaan. Het gebied wordt verder ontwikkeld als een life science park en een universiteitsterrein, met een stedelijk brandpunt rond de kruising met de Ehrenfestweg. Hier komt een nieuwe volledige ontsluitingsweg die de hoofdentree van het Bio Science Park vormt. Hier worden onder andere nieuwe bedrijfsruimten en kantoren, commerciële voorzieningen en een parkeergarage gerealiseerd. Dit betekent dat in het ontwerp van de ongelijkvloerse kruising rekening wordt gehouden met een goede oversteekbaarheid van de Plesmanlaan en dat er als onderdeel van deze nieuwe ontsluitingsweg een comfortabele en veilige noord-zuidverbinding voor fietsers en voetgangers door het entreegebied wordt gerealiseerd.
Locatie Holiday Inn en Paardenweide
Holiday Inn is geïnteresseerd in uitbreiding van hun hotelaccommodatie, mogelijk in combinatie met de toevoeging van nieuwe functies. De gemeente Leiden is eigenaar van de Paardenweide die in de toekomst ontwikkeld kan worden. De ideeën voor een integrale (her-)ontwikkeling van dit gebied zijn nog niet nader uitgewerkt en vallen buiten de scope van het project OBSP en valt daarmee ook buiten de reikwijdte van onderhavig bestemmingsplan.
Valkenburg
Hoewel niet direct gelegen aan de Plesmanlaan, zal de beoogde ontwikkeling van het voormalig vliegveld Valkenburg tot woongebied gevolgen hebben voor de toekomstige verkeersbelasting op de Plesmanlaan, zowel qua auto's, als qua fietsers. Hiermee is rekening gehouden in de dimensionering van de nieuwe infrastrucruur. De Plesmanlaan is de belangrijkste verbinding tussen Valkenburg en de Leidse Binnenstad.
Zoals aangegeven in paragraaf 1.3, is een aanbestedingsprocedure doorlopen voor het project OBSP. Gedurende de aanbesteding heeft de gemeente Leiden een Integraal Ruimtelijk Planologisch Kader (IRPK) in procedure gebracht, zie bijlage 1 (voor de procedurele aspecten, zie paragraaf 7.2) In het IRPK is onder meer toegelicht welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de keuze voor het voorkeurstracé, te weten een "rechte tunnel" op de Plesmanlaan. Tevens is in het IRPK aandacht besteed aan de te faciliteren verkeersrelaties en de uitgangspunten met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van het laatstgenoemde aspect, zijn het Ambitiedocument (bijlage 2) en het Beeldkwaliteitsplan (bijlage 3) van belang.
In het kader van de aanbestedingsprocedure heeft het ontwerp van de firma Heijmans (na beoordeling van alle ingediende inschrijvingsontwerpen) gewonnen. In de navolgende paragraaf wordt een nadere verkeerskundige en stedenbouwkundige toelichting gegeven op het winnende inschrijvingsontwerp. Dit inschrijvingsontwerp zal worden uitgewerkt in een voorlopig ontwerp en vervolgens een definitief ontwerp voor de uitvoering. Het bestemmingsplan OBSP biedt een zodanige juridisch-planologische regeling, dat deze uitwerking binnen de kaders van het bestemmingsplan uitgevoerd kan worden.
Inleiding
Ten noorden van de Plesmanlaan staat de ontwikkeling van het Leiden Bio Science Park gepland. Als gevolg van deze ontwikkeling, in combinatie met het feit dat het bestaande aangrenzende verkeerssysteem overbelast is, wordt de infrastructuur aangepast. De nieuwe Ehrenfestweg zal een volwaardige ontsluiting en entree voor het Leiden Bio Science Park vormen. De gemeente Leiden heeft, zoals eerder aangegeven, gekozen voor de variant "rechte tunnel" op de Plesmanlaan. Met deze variant als uitgangspunt is een integraal ontwerp opgesteld, rekening houdend met de volgende uitdagingen:
Zoals eerder aangegeven maken de kruispunten Haagse Schouw - Dr. Lelylaan en Plesmanlaan - Einsteinweg/Verbeekstraat ook deel uit van het integrale ontwerp.
De verkeerskundige oplossing
Gekozen is voor een verkeerskundig ontwerp waarbij "ontvlechting" centraal staat. Dit houdt in dat in het verkeerskundig ontwerp het kruisen en weven van grote stromen verkeer zoveel mogelijk vermeden wordt om zo een betere doorstroming, hogere verkeersveiligheid en overzichtelijker verkeerssysteem te realiseren. Het verkeer moet vanuit beide zijden vóór de onderdoorgang al een routekeuze maken: bovenlangs om af te slaan richting N206 of onderdoor om de Plesmanlaan te volgen. Hierdoor wordt de capaciteit van de tunnel optimaal benut. Dit is het best zichtbaar op de Plesmanlaan, aan beide zijden van de onderdoorgang. Verkeer op de N206 en de Plesmanlaan hoeven op deze locaties niet te weven. In onderstaande figuren is dit schematisch weergegeven.
Figuur 3 - Ontvlechting westzijde onderdoorgang Figuur 4 - Ontvlechting oostzijde onderdoorgang
In figuur 3 is te zien dat aan de oostkant twee kruispuntarmen (1 en 2) richting de knoop Leiden-West rijden. De noordelijke arm (1) betreft hierbij verkeer vanuit de N206 en de arm daar onder (2) betreft verkeer vanuit de Plesmanlaan. Dit verkeer hoeft elkaar niet te kruisen en wordt onafhankelijk van elkaar afgewikkeld door de verkeerslichtenregeling. In figuur 4 is te zien dat vanuit de westkant twee rijstroken (3 en 4) rechtdoor richting het kruispunt Plesmanlaan - Einsteinweg / Verbeekstraat rijden. De zuidelijke rijstrook (3) betreft hierbij het verkeer vanuit de N206 en de rijstrook daar boven (4) betreft verkeer vanuit de Plesmanlaan. Met markering is aangegeven dat verkeer niet mag wisselen van rijstrook, met uitzondering van verkeer vanuit de Plesmanlaan dat rechtsaf wil bij dit kruispunt.
De verkeerskundige randvoorwaarden
De gemeente Leiden heeft allerlei eisen en randvoorwaarden gesteld waaraan de verkeerskundige oplossing dient te voldoen. Deze eisen en randvoorwaarden waarborgen dat het verkeerssysteem voor alle weggebruikers zo optimaal mogelijk functioneert. Dit heeft geresulteerd in allerlei maatregelen in het verkeerskundige ontwerp, met als meest noemenswaardig de volgende maatregelen bij verkeerslichten:
Figuur 5 - Uitsnede Inschrijvingsontwerp
Het effect van het verkeerskundig ontwerp
De gekozen verkeerskundige oplossing voldoet aan de gestelde eisen uit de aanbesteding. De belangrijkste eisen betreffen:
De meest recente verkeersgegevens zijn gebaseerd het op het RVMK+ verkeersmodel. De (verwachte) etmaalintensiteiten op de diverse wegdelen binnen het project OBSP zijn terug te vinden in bijlage 4. Deze gegevens hebben ook als input gediend voor de diverse sectorale onderzoeken voor onderhavig bestemmingsplan.
Op 19 februari 2015 heeft Holland Rijnland het statische verkeersmodel RVMK 3 vastgesteld. De specifieke OBSP-variant van RVMK 3 is opgenomen in bijlage 20. Hoewel het RVMK 3 qua techniek en toepassing verschilt van het dynamische en gedetailleerde RVMK + model, zijn de betreffende verkeerscijfers doorgerekend op het gebied van geluid en luchtkwaliteit. Voor wat betreft de intensiteitsverschillen is het bestemmingsplan OBSP voldoende flexibel om eventuele aanpassingen in de uitvoering te kunnen accommoderen."
De ambitie is om van de totale Plesmanlaan één samenhangende Parklaan te maken. Een groene Parklaan met bomenrijen, groene bermen en flankerende waterpartijen. Uitgangspunt is het maken van een helder, overzichtelijk en continue profiel. De nieuwe Parklaan loopt van de A44 tot het centrum van Leiden. Door een consequente plaatsing van bomen, het maken van een groene middenberm, zijbermen en vrijliggende rijbanen ontstaat een eenduidig en samenhangend profiel.
De stedelijke Parklaan wordt de aantrekkelijke en representatieve route van de A44 naar het centrum van Leiden. Het is de voorkant voor de nieuwe toekomstige bebouwing van het Bio Science Park en van de bestaande aangrenzende woon- en werkgebieden. De Plesmanlaan wordt een herkenbare en aansprekende stadsentree van Leiden.
Uitgangspunt voor de vormgeving van het profiel is rust en ritme. Daarmee wordt niet alleen een rustig en overzichtelijk, maar ook een samenhangend beeld gemaakt. De boomplaatsing langs de Plesmanlaan en Haagse Schouwweg bestaat uit ritme van afwisselende bomenrijen langs de rijbanen. Er is gestreefd naar zo lang mogelijke continue bomenrijen. De bomenrijen schuiven daardoor als coulissen langs elkaar. Het patroon van bomenrijen wordt toegepast over de totale Plesmanlaan.
Figuur 6 - Globaal overzicht groeninpassing
Het projectgebied wordt gedomineerd door veel verkeer en asfalt. In sommige gebieden zelfs tien rijbanen breed. De ambitie is om het gebied een groene uitstraling te geven. Om te voorkomen dat het groen alleen maar aan de randen zit, wordt voorgesteld om een continue middenberm te maken. De middenberm is 5 meter breed. Deze berm bevat gras en een dubbele rij bomen en loopt zelfs mee de tunnelbak in van de ongelijkvloerse kruising.
Figuur 7 - Plesmanlaan vanaf A44 richting nieuwe onderdoorgang
Belangrijk voor het wegontwerp is dat de belijning, de rijbanen, de rijstroken en de rijvakken zo overzichtelijk en vloeiend mogelijk zijn vormgegeven. Dit draagt bij aan een rustig en helder wegbeeld. Waardoor een veilige situatie ontstaat. Een overzichtelijk wegontwerp en een heldere signalering dragen bij aan een duidelijke oriëntatie. Daarnaast wordt de wegbewijzering, het aantal lichtmasten en ander straatmeubilair tot het minimum beperkt wat bijdraagt aan een rustig wegbeeld.
Figuur 8 - Nieuwe onderdoorgang Plesmanlaan vanaf A44
De ongelijkvloerse kruisingen sluiten integraal aan op het karakter van het plan. De groene middenberm van de Plesmanlaan loopt door tot in de tunnelbak. De sfeer en uitstraling van de Parklaan beperkt zich niet alleen tot het maaiveld maar loop door tot in de tunnel. Hierdoor ontstaat een brede onderdoorgang die het zicht op de naastgelegen bomen zoveel mogelijk vrij houden. De overspanning van het brugdek is kolomvrij. Daardoor ontstaat een ruime, lichte en hoogwaardige onderdoorgang. De wanden zijn onder een lichte hoek geplaatst zodat de tunnel het zicht op de omgeving vergroot. Hierdoor wordt zoveel mogelijk daglicht toegelaten.Het uitgangspunt voor de afwerking van de wanden is het gebruik van hoogwaardig en duurzaam materiaal zoals keramisch materiaal, dat een moderne en stedelijke uitstraling heeft. Keramisch materiaal heeft bewezen een lange levensduur te hebben en is goed te onderhouden. Ook de nieuwe fiets- en voetgangersonderdoorgang onder de Dr. Lelylaan zal ruim en licht van ontwerp zijn. De bestaande fiets- en voetgangersonderdoorgang onder de Plesmanlaan zal daarnaast een facelift krijgen als onderdeel van het integrale ontwerp.
Figuur 9 - Nieuwe fiets- en voetgangersonderdoorgang Dr. Lelylaan
In het projectgebied worden inheemse bomen toegepast, waarmee samenhang wordt gemaakt tussen het projectgebied en de omgeving van het gebied. In aansluiting op het aangrenzende Leiden Bio Science Park met haar Hollandse campus en de woonwijken Bockhorst, Lage Mors en het gebied ten oosten van de Haagse Schouwweg worden losse inheemse bomen en boomgroepen gebruikt. Op deze manier ontstaat een 'parkachtige' ruimte met een lommerrijk landschap; een aangenaam gebied om in te fietsen en te wandelen. De boombeplanting langs de Plesmanlaan en Haagse Schouwweg sluit aan op de bestaande boomsoorten van de Plesmanlaan en Haagse Schouwweg buiten het projectgebied.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte gaat in op een groot aantal aspecten van de ruimtelijke ordening van Nederland. In de visie wordt ten aanzien van verkeer gesproken over het scheiden van doorgaand en bestemmingsverkeer. Het project OBSP voldoet hieraan. Het project OBSP valt daarnaast onder efficiënt ruimtegebruik; iets waar de structuurvisie zich voor inzet.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, de mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening.
Het project OBSP staat de uitvoering van het rijksbelangen zoals genoemd in het Barro niet in de weg.
Op 9 juli 2014 is de nieuwe 'Visie Ruimte en Mobiliteit' vastgesteld door de Provinciale Staten. Het hoofddoel van de structuurvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde hebben, en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De visie bevat een sturingsfilosofie, waarvan de kern in een viertal hoofdopgaven is samen te vatten:
Ten aanzien van mobiliteit wordt in de Structuurvisie gesteld dat de provincie de behoefte van de mobiliteitsgebruiker centraal stelt. Dit betekent zo veel mogelijk keuzevrijheid tussen vervoersalternatieven en een integrale benadering van het netwerk. Zo wil de provincie deur-tot -deurverplaatsingen optimaliseren. Het behoud van een goed mobiliteitssysteem vraagt om keuzes, gebaseerd op de vraag van de gebruiker, de afvlakkende groei van de personenmobiliteit, de groei van het goederenvervoer over een langere periode bezien en de toenemende verschillen tussen stad en landelijk gebied. De auto is veelal de dominante vervoerswijze, maar wordt geconfronteerd met een congestiedruk. De provincie wil het mobiliteitsnetwerk op orde krijgen en opwaarderen door:
'Visie op Zuid-Holland' is zelfbindend voor de provincie. Het toetsingskader voor de gemeente is uitgewerkt in de provinciale verordening
Het project OBSP draagt bij aan de mobiliteitsdoelstellingen zoals opgenomen in de provinciale Structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit'.
In de Verordening Ruimte, dat gelijktijdig is vastgesteld met de structuurvisie Visie Ruimte en Mobiliteit, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen.
De Verordening Ruimte kent regels voor de bebouwde ruimte en mobiliteit ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking, kantoren, bedrijven, detailhandel, glastuinbouw, boom- en sierteelt, bollenteelt, provinciale vaarwegen, recreatieve vaarwegen en de oevers van de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas.
Tevens zijn er (al naargelang de ruimtelijke ontwikkelingen) mogelijk regels van toepassing over archeologie en erfgoed, zoals molen- en landgoedbiotopen.
Voor zover de realisatie van een ongelijkvloerse kruising gezien wordt als een 'nieuwe stedelijke voorziening' in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking, wordt opgemerkt dat de motivering omtrent de behoefte aan deze voorziening duidelijk gemotiveerd is in hoofdstukken 1 en 2. Er wordt daarnaast gebruikt gemaakt van de locatie van de huidige infrastructuur, waardoor er voldaan wordt aan de eisen van de ladder. Voor wat betreft de onderdelen archeologie en erfgoed wordt verwezen naar de paragrafen 5.1 en 5.2 van de plantoelichting. Verder zijn er geen regels aan de orde die specifiek betrekking hebben op het project OBSP. Concluderend wordt gesteld dat onderhavig bestemmingsplan in overeenstemming is met de Verordening Ruimte.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Een van de zeven kernbeslissingen in de Regionale Structuurvisie is dat Leiden een regionale centrumfunctie vervult. Een goede bereikbaarheid is hiervoor noodzakelijk. Door het project OBSP wordt de bereikbaarheid van Leiden vergroot. Het bestemmingsplan is daarom in overeenstemming met dit beleidsstuk.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (Rv. nr. 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (Rv. nr. 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie bevatten het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen, die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een structuurvisie met de volgende ambities:
Figuur 10 - Uitsnede Structuurvisie Leiden
Twee speerpunten uit de Structuurvisie Leiden 2025 zijn relevant voor het project OBSP: enerzijds de verdere ontwikkeling van het Leiden Bio Science Park en anderzijds de verbetering van de bereikbaarheid. In de structuurvisie wordt het plan om een ongelijkvloerse kruising te realiseren ook genoemd, om de bereikbaarheid van het Leiden Bio Science Park en de rest van Leiden op de lange termijn te kunnen garanderen. Het plan voldoet daarmee aan de structuurvisie. In de structuurvisie wordt verder gesproken over een intensivering van de kantorenstrip langs de Plesmanlaan en de Schipholweg. Dit om de Plesmanlaan te transformeren tot een representatieve stadsentree, met als streefbeeld een "parkway" (een laan geflankeerd door watergangen en groen). Het project OBSP is dus een concrete uitwerking van de structuurvisie. Het intensiveren van bebouwing langs de Plesmanlaan vormt geen onderdeel van onderhavig plan. In dit plan wordt er op toegezien dat deze beoogde ontwikkeling niet onnodig beperkt wordt.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' vastgesteld (Rv. nr. 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen om een cyclisch proces te ontwikkelen voor het onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (Rv. nr. 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde visie 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken, moet de bereikbaarheid op orde zijn.
In het onderdeel Bereikbaarheid van de Ontwikkelingsvisie wordt specifiek gewezen op de verbetering van de ontsluiting van het Leiden Bio Science Park bij de Plesmanlaan. Het project OBSP voorziet daarin.
In de Kadernota Bereikbaarheid, vastgesteld in december 2008, streeft de gemeente Leiden naar een nieuwe hoofdwegenstructuur. Centraal hierbij staan de binnen- en buitenring. De binnenring voert dicht langs de binnenstad, waardoor deze over een beperkte capaciteit zal beschikken. De buitenring, bedoeld voor verkeer aan de rand van de stad, ligt verder van de binnenstad af en wordt zo min mogelijk in stedelijk gebied gelegd. Hierdoor wordt de capaciteit vergroot. Op sommige plekken in de stad kan niet voorkomen worden dat de binnen- en buitenring samenvallen. De Plesmanlaan is een van die plekken, waardoor deze een dubbelfunctie vervuld, met een hoge verkeersdruk. De Plesmanlaan zal hierdoor haar 2x2-rijbanenstructuur behouden. De kruising Plesmanlaan wordt in de Kadernota genoemd als een plek waar de hoge verkeersdruk alleen door bijzondere ruimtelijke maatregelen kan worden opgevangen. Het project OBSP is een duidelijke vorm van een bijzondere ruimtelijke maatregel.
Figuur 11 - Uitsnede Kadernota Bereikbaarheid
Het Uitvoeringsprogramma Bereikbaar Leiden is een uitwerking van de Kadernota Bereikbaarheid. In de Kadernota staat op hoofdlijnen omschreven hoe Leiden de toekomstige verkeersstructuur gaat inrichten voor de auto, fiets en openbaar vervoer. Het Uitvoeringsprogramma Bereikbaar Leiden gaat een stap verder. Het maakt precies duidelijk welke projecten de gemeente Leiden moet uitvoeren om de Leidse bereikbaarheid te verbeteren en wanneer en hoe die projecten daaraan bijdragen.
Het project OBSP wordt als specifiek project benoemd om de verkeerscirculatie van de hoofdstructuur van Leiden te verbeteren en voldoet daarmee aan de Kadernota en het Uitvoeringsprogramma Bereikbaarheid.
In 2006 is het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) opgesteld, genaamd "Leiden, stad in beweging". Hierin wordt de Plesmanlaan getypeerd als een belangrijke invalsroute voor de gemeente Leiden. De Plesmanlaan heeft hiermee een belangrijke functie als stroomweg van en naar de stad. Om de luchtkwaliteit ter plaatse te verbeteren, moet de doorstroming op de kruising Plesmanlaan worden verbeterd. Het GVVP voorziet daarom in het instellen van een groene golf op het huidige N206-traject door Leiden (Plesmanlaan - Dr. Lelylaan - Churchilllaan - Voorschoterweg - Europaweg).
Door de definitieve keuze van de Rijnlandroute door de provincie is het N206-traject door Leiden anders komen te liggen. Dit heeft gevolgen voor de uitwerking van de beleidsuitgangspunten zoals gesteld in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. Het project OBSP vormt geen belemmeringen voor het beleidsplan.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen .
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de provinciale structuurvisie.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht om de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt, moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, dan staan deze gebieden aangegeven op de verbeelding met de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren, is in het bestemmingsplan een aantal regels en maatregelen opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.
Leiden heeft zeven verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor de waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een aanlegvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een aanlegvergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de aanlegvergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Monumentenwet 1988 van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een monumentenvergunning vereist.
De zeven waarderingsgebieden zijn:
Waarde - Archeologie 1 | Archeologisch rijksmonument |
Waarde - Archeologie 2 | Gebied van archeologische waarde binnen de singels |
Waarde - Archeologie 3 | Gebied van archeologische waarde buiten de singels |
Waarde - Archeologie 4 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting binnen de singels |
Waarde - Archeologie 5 | Gebieden met een hoge archeologische verwachting buiten de singels |
Waarde - Archeologie 6 | Gebieden met een middelhoge archeologische verwacthing |
Waarde - Archeologie 7 | Gebieden met een lage archeologische verwachting |
De gemeente Leiden heeft voor haar gehele grondgebied een bestemmingsplan Archeologie opgesteld. In dit bestemmingsplan is bepaald wat de archeologische verwachtingswaarde is en wat de daarbij behorende regels zijn om die waarden te beschermen. Voor onderhavige planlocatie geldt een verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 5'. In onderstaand figuur is het plangebied globaal aangeduid met een ovaal.
Figuur 12 - Uitsnede bestemmingsplan Archeologie
Het kruispunt Plesmanlaan - Haagse Schouwweg is aan meerdere zijden archeologisch onderzocht. Aan de zuidwestzijde van het kruispunt heeft in 1998 een onderzoek plaats gevonden bij de huidige Holiday Inn (zie bijlage 5). Vervolgens is een tweede perceel aan deze zijde en een perceel aan de zuidoostzijde van het kruispunt onderzocht (zie bijlage 6). Bij beide onderzoeken zijn geen archeologische resten aangetroffen.
Aan de noordoostzijde en noordwestzijde heeft op de hoek Plesmanlaan/Einsteinweg in respectievelijk 2005 (bijlage 7) en 2008 (bijlage 8) archeologisch onderzoek plaats gevonden. Daarnaast is in opdracht van gemeente Leiden een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het RGL-tracé langs de Plesmanlaan (bijlage 9).
Hierbij zijn op meerdere plaatsen archeologische resten aangetroffen op een diepte vanaf 0,4 m –mv. Op de terreindelen waar archeologische resten zijn aangetoond, is in het bestemmingsplan OBSP een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 (terreinen van archeologische waarde) opgenomen. Op de delen die nog niet zijn onderzocht geldt de thans vigerende dubbelbestemming Waarde-Archeologie 5 (terreinen met een hoge archeologische verwachting). Archeologische indicatoren kunnen worden aangetroffen vanaf een diepte van circa 0,4 m –Mv tot circa 2,0 m –Mv (fosfaat). Mogelijk staan de resten in het gebied in verband met de vroegmiddeleeuwse nederzetting die ten westen van de A44 is onderzocht.
Het tracé van de Plesmanlaan zelf zal door de aanwezigheid van een zandbed naar verwachting tot een diepte van ca 1 tot 2 meter –mv zijn verstoord. De kans dat onder de Plesmanlaan archeologische waarden aangetroffen kunnen worden lijkt daarmee uitgesloten. Om die reden is voor dit deel van het plangebied geen verder archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Om de archeologische waarden te beoordelen in relatie tot het project OBSP, zijn een aantal onderzoeken uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van het project OBSP. Ten aanzien van eventuele toekomstige ingrepen, wordt ten noorden van de Plesmanlaan een dubbelbestemming opgenomen ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden. Het overige deel van het bestemmingsplangebied kan worden vrijgegeven, dat wil zeggen dat er geen noodzaak is om een dubbelbestemming op te nemen. Indien er toch een archeologische vondst plaatsvindt, dan dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Besluit ruimtelijke ordening
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. In een bestemmingsplan moet een paragraaf worden opgenomen met “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden”. Naast archeologische waarden moeten ook cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk worden meegewogen bij de voorbereiding van bestemmingsplannen.
Monumentenwet (1988)
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De Monumentenwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden.
De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dat 50 jaar.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Structuurvisie en Verordening Ruimte
In de provinciale structuurvisie is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. Leiden maakt hier geen onderdeel van uit. In de Verordening Ruimte zijn regels opgenomen over bijvoorbeeld de landgoed- en de molenbiotoop. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.
Erfgoednota 2014-2020
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (Rv. nr. 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden de (internationale) kennis en collecties, de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf, maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
Het plangebied is gesitueerd rondom het gebied waar in het verleden de Limes liep. Vanwege de grote archeologische en cultuurhistorische betekenis is de Limes (als zijnde de grenzen van het voormalige Romeinse Rijk) voorgedragen om benoemd te worden tot UNESCO Werelderfgoed. Er zijn geen archeologische vondsten die duiden op de ligging van de Limes direct onder het plangebied. Daarmee wordt aangenomen dat de daadwerkelijke ligging van de Limes ten zuiden van het plangebied is gesitueerd.
De Plesmanlaan vormt de scheiding tussen het Morskwartier en het Leiden Bio Science Park. Het Morskwartier is vanaf de Middeleeuwen ontgonnen. Tot circa 1920 is dit gebied voornamelijk als akker en weiland in gebruik geweest. Middels het uitbreidingsplan “Noord-West 1933” is vanaf de jaren '30 van de twintigste eeuw het gebied verder verstedelijkt. Anders dan nu het geval was voor de huidige Plesmanlaan toentertijd geen grote afwikkelingsfunctie voorzien. In het plangebied zijn geen verwijzingen naar het verleden te vinden. De omliggende gronden hebben geen bijzondere stedenbouwkundige inrichting. Alleen in het terrein aan de westzijde van de Haagse Schouwweg is naast de begraafplaats Rhijnhof nog iets van het oorspronkelijke kavelpatroon herkenbaar. Het oorspronkelijke kavelpatroon is buiten het plangebied gesitueerd.
Het plangebied behoort niet tot beschermd stads- of dorpsgezicht.
Het plangebied behoort niet tot een landgoedbiotoop.
Het plangebied behoort niet tot een molenbiotoop
In het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten, dan wel beeldbepalende panden aanwezig.
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het project OBSP niet in de weg.
Flora- en faunawet
Werkzaamheden die worden uitgevoerd om ontwikkelingen mogelijk te maken, kunnen mogelijk aanwezige natuurwaarden verstoren of aantasten. Om deze reden dient, in het kader van de Flora- en faunawet, een ecologische toets uit te worden gevoerd om het effect van de voorgenomen ontwikkeling op de aanwezige natuurwaarden inzichtelijk te kunnen maken. In het kort komen verplichtingen in het kader van de Flora en faunawet op het volgende neer:
De Flora- en Faunawetgeving is sinds februari 2005 gewijzigd. Hierbij is het beschermingsregime voor algemeen voorkomende soorten verlicht en kan het aanvragen van ontheffingen voor een aantal beschermde soorten worden voorkomend als gewerkt wordt volgens een gedragscode. De gemeentelijke Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden en het daarbij horende ecologische toetsingskader geeft inzicht in de diverse verplichtingen die dit met zich meebrengt en kan op elk stedelijk project worden toegepast.
De Flora- en faunawet beschermt een groot aantal bijzondere en minder bijzondere inheemse plant- en diersoorten. De verstoring van (vaste rust- en verblijfsplaatsen van) deze soorten is in beginsel verboden. Er kan een ontheffing van zulke verboden worden gegeven wanneer de gunstige staat van instandhouding van de soort(en) niet in gevaar komt.
Voor algemene soorten is een vrijstelling van kracht van deze ontheffingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen. De zorgplicht uit de Wet blijft voor deze soorten wel van kracht: bij werkzaamheden moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat schade toegebracht wordt aan beschermde soorten.
Voorzover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (ELI). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Ecologische hoofdstructuur
Het beschermingsregime voor gebieden die vallen onder de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vloeit voort uit het Natuurbeleidsplan uit 1991 en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Het is in de Nota Ruimte op nationaal niveau en vervolgens door de provincies op provinciaal niveau nader uitgewerkt. Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het "nee, tenzij"- regime. Indien een voorgenomen ingreep de "nee, tenzij"-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het "nee, tenzij"-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden.
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte. Onder deze bescherming vallen de volgende gebiedsoorten: Natura 2000-gebieden (dit zijn gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn), Beschermde Natuurmonumenten en gebieden ter uitvoering van verdragen en andere internationale verplichtingen (zoals wetlands), worden ook beschermd op basis van de Natuurbeschermingswet 1998.
De uitgevoerde toetsing betreft het vaststellen of het projectgebied in of in de omgeving van een beschermd natuurgebied ligt en of er sprake is van een negatief effect op de beschermde natuurwaarden.
Kaderstelling Bomenbeleid (2004 - 2014; actualisatie Bomennota 1993)
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. De gemeente Leiden hanteert de gedragscode van de Unie van Waterschappen.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij de EHS- of Natura2000-gebieden. Geen van voornoemde gebieden wordt aangetast door onderhavig bestemmingsplan.
Soortenbescherming
Binnen het plangebied hebben de navolgende onderzoeken plaatsgevonden in het kader van de Flora en Faunawet:
In de sloot aan de noordzijde van de Plesmanlaan is bij het eerstgenoemde onderzoek de Kleine modderkruiper 'Cobitis taenia' aangetroffen. Deze soort staat in tabel 2 van de Flora- en faunawet. De Kleine modderkruiper is conform de gedragscode inmiddels voor het dempen van de sloot verplaatst naar een aangrenzende watergang.
In het nader onderzoek is gekeken naar vleermuizen (paarverblijven en vliegroutes in het najaar), de boomvalk en de rietorchis. Tijdens het onderzoek zijn foeragerende gewone dwergvleermuizen waargenomen op diverse plekken binnen het plangebied. Ook zijn er van deze soort vier paarverblijven aanwezig. Een rosse vleermuis had eveneens een paarverblijf binnen het onderzochte gebied. Van vleermuis vliegroutes was geen sprake. Alleen indien de verblijfplaats van de rosse vleermuis aangetast zal worden, dient bij de Dienst Regelingen (ministerie EL&I) een ontheffingsaanvraag te worden gedaan. Verder waren er geen broedende boomvalken in het plangebied aangetroffen. Ook de rietorchis is niet aangetroffen in het plagebied. In de Verbeekstraat zijn enkele exemplaren van de bijenorchis gevonden. Dit is een soort uit tabel 2 van de Flora- en Faunawet, welke bij ruimtelijke ingrepen vrijstelling geniet voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- Faunawet wanneer volgens een door EL&I goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Voor de licht beschermde zwanebloem in de sloot langs de zuidelijk kant van de Plesmanlaan is bij ruimtelijke ingrepen geen ontheffing nodig. De klokjes en marjolein zijn uitgezaaid uit zaadmengsels voor verfraaiing van bermen en daarmee niet van wilde herkomst en daarmee niet beschermd.
Conclusie
Gelet op het voorstaande wordt gesteld dat het aspect Flora en Fauna de uitvoering van het project OBSP niet in de weg staat.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Voor leidingen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, zijn regels opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Dergelijke leidingen moeten conform het bepaalde in het Bevb in bestemmingsplannen worden voorzien van een beschermende regeling.
Naast deze leidingen kan echter ook sprake zijn van andere kabels en leidingen, waaraan geen (of beperkte) externe veiligheidsrisico's zijn verbonden, maar die wel planologisch relevant zijn. Het betreft onder andere hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen dient in bestemmingsplannen een passende regeling te worden opgenomen.
Het bestemmingsplangebied is onderworpen aan een onderzoek naar aanwezige kabels en leidingen. Concluderend kan worden gesteld dat er geen kabels en leidingen aanwezig zijn zoals genoemd in het Bevb en Revb.
Het plangebied bevat de navolgende regionale transportkabels/-leidingen:
Beheerder | Type kabel/leiding |
Dunea | Waterleiding rond 500mm en 800mm |
Liander | Gasleiding 8 Bar |
Liandon | Kabels 50 Kv |
Tevens is op gemeentelijk niveau met name de stadsverwarming van de Nuon een noemenswaardige leiding. De intentie is om voornoemde kabels- en leidingen binnen het project OBSP opnieuw in te passen. Hiervoor is een innovatief samenwerkingsverband aangegaan met de betreffende partijen. Nieuw aan deze samenwerking is dat de netbeheerders niet zelf vóóraf de kabels en leidingen verleggen, maar dat er één aannemer verantwoordelijk is voor de uitvoering van het gehele project, inclusief de verleggingen.
Gelet op de thans aanwezige omgevingskenmerken, kan worden gesteld er geen significante effecten voor mens en leefomgeving zullen optreden. De bescherming van de kabels en leidingen is geregeld via de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netwerken (Wion). Gelet op het voorstaande wordt gesteld dat er geen sprake is van planologische relevantie met betrekking tot genoemde regionale transportkabels/-leidingen. Daarnaast is er voldoende bescherming om beheer en onderhoud uit te kunnen voeren. Een extra bestemmingsbescherming in het bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Gelet op het beschrevene in paragraaf 5.4.2, staan het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het project OBSP niet in de weg.
Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (artikel 3.1 lid 1 Wro). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Naast de richtafstanden kan tevens gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
Situatie plangebied
Het gebied rondom de kruising Plesmanlaan-Haagse Schouwweg kenmerkt zich door bedrijven en kantoren. In een straal van 100m zijn een aantal kantoorpanden aanwezig. Deze bedrijvigheid vormt vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belemmering voor de realisatie van het project OBSP.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Algemeen
Wet ruimtelijke ordening (Wro)
De Wro bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden: bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
Bodembeheerbeleid
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen haar gebied actief te beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend generiek beleid, dan wel zelf gebiedsspecifiek beleid op te stellen.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
Situatie plangebied
Voor de bodemkwaliteit in het plangebied zijn twee onderzoeken uitgevoerd. In het onderzoek uit 2011 (zie bijlage 12) wordt geconcludeerd dat in de grond en in het grondwater enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Nader onderzoek (zie bijlage 13) geeft aan dat van de drie gevonden lichte verontreinigingen twee locaties op grond van de milieutechnische kwaliteit van de bodem geen bezwaar vormen voor de beoogde ontwikkeling. De derde locatie, de grondwal langs de Dr. Lelylaan, bevat sterke verontreinigingen met PAK en lichte verontreinigingen met zware metalen, PCB, minerale olie en PAK. Deze verontreinigingen zijn te relateren aan bijmengingen met asfalt, kolengruis, metselpuin en baksteen. Niet uitgesloten kan worden dat de sprake is van één of meerdere gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Indien deze grond ontgraven gaat worden wordt door het onderzoeksbureau nader onderzoek naar sterke verontreinigingen geadviseerd. Middels dit onderzoek kan de aard, mate en omvang van de verontreinigingen worden vastgesteld. Het asfalt is niet teerhoudend gebleken en kan als teervrij asfalt worden hergebruikt.
Conclusie
Behalve bij de huidige grondwal langs de Dr Lelylaan, die deels uit puin en sloopmaterialen is opgetrokken, zijn er geen indicatoren die op de aanwezigheid van verontreinigingen wijzen. Daarmee is de beoogde ontwikkeling, qua bodemkwaliteit, voor de bestemmingsplan procedure voldoende in kaart gebracht. Gelet op het voorstaande staat het aspect bodem de uitvoering van het project OBSP niet in de weg. Indien in de fase naar definitief ontwerp het noodzakelijk is om voornoemde grondwal af te graven, dan dient bij de aanvraag om omgevingsvergunning een nader bodemonderzoek overlegd te worden.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Landelijk beleid
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6-contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht GR
Het GR is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. In artikel 13 van het Bevi worden de verplichtingen voor de verantwoording van het GR voor Wro besluiten vermeld voor zover het inrichtingen betreft. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de verplichtingen beschreven in onderdeel 4.3 van de Circulaire Rnvgs. Voor het transport door buisleidingen zijn de verplichtingen opgenomen in artikel 12 van het Bevb.
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het GR wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het GR: met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het GR ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het GR worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het GR wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Inrichtingen
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt.
Buisleidingen
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Zie hiervoor ook paragraaf 5.4.
Behalve met het PR en het GR moet voor buisleidingen rekening worden gehouden met de belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. Binnen de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Voor het transport over de weg is de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van toepassing. Binnenkort wordt de Circulaire Rnvgs vervangen worden door het Besluit transport externe veiligheid (Bevt). Het Bevt is al wel vastgesteld, maar nog niet in werking getreden.
Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg (bv de A4,) zijn veiligheidsafstanden vastgelegd: de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Bij de vaststelling van de veiligheidzones is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft zodoende een gebruiksruimte aan de daarin opgenomen wegen. Binnen de veiligheidszone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.
Voor de berekening van het groepsrisico moet worden uitgegaan van de in bijlage 2 van de Circulaire Rnvgs vermelde vervoercijfers. Deze vervoercijfers zijn gebaseerd op de gebruiksruimte voor het vervoer over het Basisnet. De in bijlage 2 vermelde vervoercijfers hebben alleen betrekking op LPG (GF3). Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied wordt derhalve ook voor de in bijlage 2 genoemde wegen bepaald door de gevaarlijke stof die over de betreffende weg wordt vervoerd met grootste 1% letaliteitsgrens.
Provinciaal beleid
De provincie Zuid-Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het GR toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording GR schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording GR moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regionaal beleid
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In 2014 is de visie geactualiseerd (“Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland). In de omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).
Figuur 13 - Afwegingskader GR
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Situatie binnen het plangebied
De belangrijkste te beschouwen bronnen vanuit externe veiligheid zijn de N206 en de Plesmanlaan.
De N206 wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. De gemeente Leiden heeft in haar routeringsbesluit de op- en afritten van de A4 en A44 en de Europaweg en Voorschoterweg (tussen het Lammenschansplein en de gemeentegrens met Voorschoten) aangewezen als transportroutes voor routeplichtige gevaarlijke stoffen. De overige delen van de N206, waaronder de Churchilllaan, Dr. Lelylaan en de Haagse Schouwweg en de Plesmanlaan zijn niet aangewezen als een transportroute voor routeplichtige gevaarlijke stoffen. Het transport van gevaarlijke stoffen is beperkt tot niet-routeplichtige gevaarlijke stoffen: brandbare en zeer brandbare vloeistoffen en giftige vloeistoffen.
De Plesmanlaan is in het routeringsbesluit van de gemeente Leiden niet aangewezen als transportroute voor routeplichtige gevaarlijke stoffen. Voor de Plesmanlaan heeft de brandweer namens de gemeente Leiden een ontheffing verleend voor LPG transporten. Deze ontheffing is verleend om het LPG tankstation van MultiEnergy aan de Plesmanlaan te bevoorraden. Het aantal LPG verladingen bedraagt circa 70 per jaar.
De contour voor de PR grenswaarde (10-6) ligt op de weg en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden. Op de Provinciale Risicokaart is aangegeven dat het groepsrisico tussen 0,1 en 0,3 maal de oriëntatiewaarde ligt. Recent opgestelde risicoberekeningen (zie bijlagen 14 en 15) geven aan dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied 0,11 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bedraagt.
Conclusie
Het project OBSP heeft geen effect op de ligging van de contour voor de PR grenswaarde en ook niet op de hoogte van het groepsrisico.
Landelijke wet-/regelgeving en beleid
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen waarin hogere waarden zijn vastgesteld. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. Ook voor deze wegen is het noodzakelijk om een beeld van de geluidsituatie te hebben, ten einde te kunnen beoordelen of de plannen niet strijdig zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Indien er fysieke wijzigingen plaatsvinden aan zoneringsplichtige wegen moet onderzocht worden of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Dit onderzoek richt zich met name op bestaande woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop -bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken- mogen worden gevestigd. Omdat dergelijke bedrijven zich hier niet mogen vestigen wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de positief bestemde bedrijven.
Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit milieubeheer
Het Activiteitenbesluit milieubeheer dat gebaseerd is op de Wet Milieubeheer is op 1 januari 2008 in werking getreden en bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Vrijwel alle artikelen betreffende het aspect geluid staan in afdeling 2.8 "Geluidhinder" van Hoofdstuk 2 "Algemene regels ten aanzien van alle activiteiten" van het Activiteitenbesluit.
Lokale wet-/regelgeving en beleid
Geluidsnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota is voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren werd uitgevoerd, formeel vastgelegd. Dit geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de procedure hogere waarde uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die als kader dienen bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dat op grond van de Wgh mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Geluidskaart Leiden (2012), actieplan Leiden (2013)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten.
Situatie plangebied
In het uitgevoerde akoestisch onderzoek (zie bijlage 16) zijn de geluidsbelastingen ter plaatse van bestaande woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen berekend ten gevolge van de herinrichting van de Plesmanlaan, de Haagse Schouwweg, de Dr. Lelylaan en de Einsteinweg. De geluidsbelasting is voor deze wegen berekend voor zowel de huidige situatie (2014) als de toekomstige situatie (2025).
Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting als gevolg van de aanleg van de Ehrenfestweg de voorkeurswaarde wordt overschreden ter plaatse van de Einsteinweg 55 op het Leiden Bio Science Park, waar de gevelbelasting 54 dB bedraagt. Hiervoor zal een hogere waarden procedure doorlopen worden.
Als gevolg van de herinrichting van de het knooppunt Plesmanlaan - Einsteinweg, ligt de gevelbelasting in de huidige en toekomstige situatie ter plaatse van 10 appartementen aan de Verbeekstraat 1-9 boven de voorkeurswaarde. Ter plaatse van de woningen neemt de gevelbelasting toe met maximaal afgerond 3 dB. Met een dergelijke toename is sprake van een reconstructie in de zin van de Wgh. Hiervoor zal een hogere waarden procedure doorlopen worden.
Verder is uit het akoestisch onderzoek gebleken, dat behoudens voornoemde gevallen, er voor de rest van het onderzoeksgebied geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh en er geen hogere waarden noodzakelijk zijn.
Naar aanleiding van de recente vaststelling van het verkeersmodel RVMK 3 (zie ook paragraaf 3.2.1), is zorgvuldigheidshalve het akoestisch onderzoek opnieuw doorgerekend met de intensiteiten uit voornoemd verkeersmodel. Zie bijlage 21. Geconcludeerd wordt dat voor delen van de Plesmanlaan tenminste steenmastiekasfalt (SMA) gebruikt dient te worden. Het project OBSP kan hieraan voldoen.
Conclusie
Onderzoek toont aan dat de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar is voor wat betreft het aspect geluid. Voor de Einsteinweg 55 en het pand Verbeekstraat 1-9 zal een hogere waarden procedure doorlopen worden.
Landelijk Beleid en Regelgeving
Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
In het NSL is gewaarborgd dat vanaf 11 juni 2011 aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) wordt voldaan, en vanaf 1 januari 2015 aan de Europese grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2). Tot deze momenten heeft Nederland uitstel gekregen van de Europese unie om aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof te voldoen.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.
De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit gevoelige bestemmingen
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
In het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) zijn voor luchtkwaliteit de volgende ambities opgenomen:
Basisambitie
Extra ambitie
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
Luchtkwaliteitsplan Leiden
De planperiode 2005-2010 is afgerond en het plan is geëvalueerd. In 2012 waren er geen overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof, maar nog wel voor stikstofdioxide. Daarom is op 26 februari 2013 door het college het Luchtkwaliteitsplan 2012-2014 vastgesteld (BW 13.0166 ). In dit plan zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Het Luchtkwaliteitsplan heeft als doel om in 2015 aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen. Het Luchtkwaliteitsplan 2012-2014 valt onder de Duurzaamheidsagenda 2011-2014.
Situatie plangebied
Uit het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek (zie bijlage 17) blijkt dat er voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2,5 en PM10) voor zowel het toetsjaar 2017 als het doorkijkjaar 2027 in het geheel geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat de planontwikkeling leidt zelfs tot lagere concentraties NO2 en PM10 ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Het plan voldoet aan alle grenswaarden van de Wet Milieubeheer.
Naar aanleiding van de recente vaststelling van het verkeersmodel RVMK 3 (zie ook paragraaf 3.2.1), is zorgvuldigheidshalve het luchtkwaliteitsonderzoek opnieuw doorgerekend met de intensiteiten uit voornoemd verkeersmodel. Zie bijlage 22. De conclusies zijn gelijk aan het eerdere luchtkwaliteitsonderzoek.
Conclusie
Voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor het project OBSP.
De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure.
Landelijke wet- en regelgeving
M.e.r.-plicht: toetsingskader
Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Er zijn drie onafhankelijke regelingen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Hierbij zijn de activiteiten bepalend waarop het plan of besluit betrekking heeft.
I - Toetsing aan het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)
Op grond van het Besluit m.e.r. toetst men of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
a) Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
b) Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Het plan of besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig: dit betekent dat door het bevoegd gezag moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Als dat het geval is, geldt de m.e.r.-plicht: Voor een plan als bedoeld in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-) m.e.r.-plicht;
c) Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient door het bevoegd gezag in een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden beoordeeld of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
d) De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit wordt niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
II - Toetsing aan artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer
Op grond van artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer moet een planMER worden opgesteld wanneer er voor het plan een passende beoordeling moet worden opgesteld. Een passende beoordeling moet op grond van artikel 19j lid 2 van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) worden opgesteld, wanneer als gevolg van het plan significante negatieve effecten op een Natura 2000-gebied niet kunnen worden uitgesloten.
III - Toetsing aan de provinciale milieuverordening
Door Provinciale Staten kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.
Situatie plangebied
Toetsing Besluit m.e.r.
Uitgaande van de activiteit 'wijziging of uitbreiding van een autosnelweg of autoweg' (kolom 1 van onderdeel D1.1, bijlage Besluit M.e.r.), geldt dat er pas vanaf een wijziging of uitbreiding met een tracélengte van 5 kilometer of meer spake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. De gehele Plesmanlaan heeft een lengte van minder dan 2 kilometer. Daarmee zit de ontwikkeling ruim onder de drempelwaarde (situatie Ic). Dit betekent dat er een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat er geen belangrijke negatieve gevolgen zijn voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving.
Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de EG (15 oktober 2009), dient eveneens gekeken te worden naar de factoren als genoemd in bijlage III van de Europese M.e.r.-richtlijn. Die kunnen aanleiding geven om in casu toch een m.e.r.-beoordeling op te stellen. Relevant in dat kader zijn met name de aspecten geluid en luchtkwaliteit. Deze aspecten zijn in onderhavige onderbouwing reeds voldoende behandeld.
Toetsing artikel 7.2a lid 1 van de Wet milieubeheer
De dichtstbijzijnde Natura 2000 gebieden (Meijendel & Berkheide en de Coepelduijnen) liggen op circa 7 kilometer van Leiden. Gezien deze relatief grote afstand en het feit dat uit het luchtkwaliteitsonderzoek van DGMR blijkt dat de planontwikkeling leidt tot lagere dan wel vergelijkbare concentraties stikstofdioxide (NO2), kunnen negatieve effcten worden uitgesloten. Een m.e.r.-beoordeling in de vorm van een planMER is daarom niet nodig.
Toetsing Provinciale milieuverordening (PMV)
In de PMV is dit project niet opgenomen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten waardoor een formele m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk is.
Nationaal Waterplan 2009-2015
In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de 'Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw'. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later werden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord heeft een bijdrage geleverd aan het Nationaal Waterplan.
Het Nationaal Waterplan beschrijft het nationale beleid ten aanzien van water en is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft manieren waarop Nederland kan anticiperen op klimaatverandering en andere uitdagingen met betrekking tot de waterkwaliteit, waterhuishouding en grondwaterstand. In dit kader zijn projecten als Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken uitgerold, en worden zwakke plekken in de Nederlandse waterlinie gerepareerd. Het Nationaal Waterplan bevat een uitvoeringsprogramma voor de periode 2009-2015 en een langetermijnvisie tot 2040.
Provinciaal Waterplan 2010-2015
De provincie legt haar waterbeleid vast in het Provinciaal Waterplan 2010-2015. Dit plan treedt op 1 januari 2010 in werking en gaat het huidige provinciale Waterhuishoudingplan vervangen, dat nu is opgenomen in het 'Beleidsplan Groen, Water en Milieu' (2006) en in het 'Grondwaterplan 2007-2013'. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Keur en Beleidsregels
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem.
De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland is het verboden om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de gronden is altijd een ontheffing van het Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland noodzakelijk. Bij toename van verharding is compensatie in de vorm van extra oppervlaktewater noodzakelijk.
Waterplan Leiden (2007)
Met het Waterplan Leiden hebben de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland afgesproken om gezamenlijk knelpunten in het watersysteem efficiënter op te lossen, kansen te benutten en andere te inspireren om 'Leiden Waterstad' nog beter op de kaart te zetten. In het Waterplan Leiden wordt aan de hand van de volgende vier thema's een visie op het water gegeven: Ruimte voor water, Water als trekpleister, Schoon en gezond water, Water in de wijk. Deze visie is vertaald in een uitvoeringsprogramma 2007-2010 met gezamenlijke maatregelen. Het Waterplan Leiden is de vertaling van het Waterbeheerplan 'Waterwerk Rijnland 2006-2009' voor het grootste deel van het grondgebied van de gemeente Leiden, met specifiekere richtlijnen.
Omdat het Europese, nationale, provinciale en regionale waterbeleid zijn vertaald in beleid toegespitst op de unieke watersituatie in de gemeente Leiden, vormt het Waterplan Leiden het belangrijkste en meest concrete beleidskader voor alles gerelateerd aan waterbeheer. Daarnaast zijn doelstellingen uit eerder gemeentelijk beleid, zoals het Gemeentelijk Rioleringsplan, in het kader verwerkt. Naast algemene doelstellingen, zoals het streven naar schoner en gezonder water, een grotere veiligheid rondom water en een werkend afwaterings- en wateropvangsysteem, zijn in het document boezemgebieden en boezemwatergangen benoemd. Voor de boezemgebieden,geldt de zogenaamde 15%-compensatie regeling voor het verharden van onverhard terrein over oppervlaktes groter dan 500m2. Voor boezemwatergangen geldt een instandhoudingsbeleid, en opgestelde regels ten behoeve van het onderhoud van de watergangen.
Handleiding Watertoets
De "Handleiding Watertoets Leiden: Praktisch omgaan met Watertoets en waterbeleid bij ruimtelijke plannen" geeft alle betrokkenen meer duidelijkheid hoe praktisch moet worden omgegaan met de Watertoets en de watereisen, wensen en kansen. Het is opgesteld in samenspraak met het Hoogheemraadschap van Rijnland. De handleiding, en met name het daarin opgenomen stappenplan met invullijst, is bedoeld om het planproces te verduidelijken en te versnellen. Door vroegtijdig de watereisen in kaart te brengen en hiermee rekening te houden wordt de goedkeuring van het plan en het verkrijgen van de ontheffing van de keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland vergemakkelijkt.
Watertoets
Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen én om de beleving van water voor burgers te vergroten, is de watertoets in het leven geroepen. De watertoets is een sinds 2003 verplichte procedure die er voor zorgt dat water en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk moment bij de planvorming worden betrokken. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
Rondom de kruising Plesmanlaan - Dr. Lelylaan is een primaire watergang gelegen: het water langs het kantoorpand aan de Plesmanlaan 100, aan de oostzijde van de Haagse Schouwweg. Voor deze primaire watergang heeft het Hoogheemraadschap regels opgenomen in de Keur. Rondom voornoemde kruising zijn verder nog enkele overige watergangen gelegen, die via een duiker met elkaar zijn verbonden. Beide wateren vallen onder de categorie "boezemwater".
Bij de herinrichting van de kruising Plesmanlaan tot een ongelijkvloerse kruising zal de situatie dusdanig wijzigen dat de ligging en de grootte van de watergangen zullen wijzigen. Vanuit het Hoogheemraadschap Rijnland geldt de verplichting om bij een uitbreiding van het verhard oppervlak van meer dan 500 m² een compensatieregeling ten behoeve van het wateroppervlak te treffen.
Op grond van het winnende inschrijvingsontwerp kan de navolgende tabel worden samengesteld, waarin de watercompensatie wordt berekend.
Uit de tabel blijkt dat voor 1.765m2 afgeschreven dient te worden van de Berging Rekening Courant (BRC). Hoewel de BRC voldoende saldo heeft, wordt in samenwerking met het Hoogheemraadschap van Rijnland en de Universiteit Leiden in het kader van de totaalontwikkeling van het Leiden Bio Science Park onderzocht in hoeverre extra water in de nabijheid van het plangebied gegraven kan worden.
Conclusie
Het aspect water staat de uitvoering van het project niet in de weg.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan OBSP zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 7 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 8 t/m 11 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 12 en 13 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmings- bepalingen gemeten dienen te worden.
Groen (artikel 3)
Bestemmingsomschrijving
Gronden aangewezen voor 'Groen' zijn bestemd voor groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, in- en uitritten, kunstobjecten, oeververbindingen in de vorm van bruggen en vlonders. Tevens is uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - hellingbaan' een (gebouwde) hellingbaan toegestaan ten behoeve van onderdoorgangen voor voet- en fietspaden.
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming worden gebouwd, waarvoor regels zijn opgenomen aangaande de hoogte en omvang hiervan.
Afwijkingsmogelijkheden
In de regels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het situeren van een (gebouwde) hellingbaan voor fiets- en voetpaden tot maximaal 2m buiten het aanduidingsvlak en voor de realisatie van een (gebouwde) hellingbaan voor fiets- en voetpaden in de groenbestemming ten noorden van de Plesmanlaan grenzend aan Knoop Leiden West.
Verkeer (artikel 4)
Bestemmingsomschrijving
Gronden aangewezen voor 'Verkeer' zijn bestemd voor hoofdontsluitingswegen, waarbij ten hoogste 2x2 rijstroken alsmede parallelrijbanen, opstelstroken en in- en uitvoegstroken zijn toegestaan. Tevens zijn de gronden bestemd voor voet- en fietspaden, inclusief onderdoorgangen en de daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen. Voorts is specifiek een ongelijkvloerse kruising toegestaan met de daarbij behorende (gebouwde) hellingbanen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - ongelijkvloerse kruising'. Tenslotten zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan, zoals groen, water, en voorzieningen voor openbaar vervoer.
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming worden gebouwd, waarvoor regels zijn opgenomen aangaande de hoogte en omvang hiervan.
Afwijkingsmogelijkheden
In de regels zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor het situeren van de ongelijkvloerse kruising en/of de (gebouwde) hellingbaan tot maximaal 2m buiten het aanduidingsvlak. Ook is er een afwijkingsmogelijkheid voor het afwijken tot maximaal 5m van de wegas.
Water (artikel 5)
Bestemmingsomschrijving
Gronden aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen ten behoeve van voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en kunstobjecten.
Bouwregels
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen de bestemming worden gebouwd, waarvoor regels zijn opgenomen aangaande de hoogte en omvang hiervan.
Waarde Archeologie 3 (artikel 6)
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Bouwregels
Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 30 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 30 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
Waarde Archeologie 5 (artikel 7)
Bestemmingsomschrijving
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Bouwregels
Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de bepalingen omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist, indien deze dieper dan 50 cm en over een (totale) oppervlakte groter dan 250 m² worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 8)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 9)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste of ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
Ook bevatten deze regels een bepaling in geval van herbouw op dezelfde locatie.
Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld het afwijken van de maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en ondergeschikte dakopbouwen.
Overige regels (artikel 11)
De overige regels verwijzen naar andere wetgeving die relevant is voor het bouwen, zoals de bouwverordening.
Overgangsregels (artikel 12)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk:
Slotregels (artikel 13)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Het project OBSP wordt gefinancierd door het Rijk, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Leiden. Het Rijk en de provincie Zuid-Holland leveren samen een eenmalige, maximale bijdrage. Het restbedrag wordt gefinancierd door de gemeente Leiden. De gemeente Leiden draagt hiermee de verantwoordelijkheid voor de totale projectfinanciering. Het gemeentelijke uitvoeringskrediet is door middel van het uitvoeringsbesluit op 10 oktober 2013 (Rv. nr. 13.0096) beschikbaar gesteld.
Het bestemmingsplan OBSP maakt geen bouwplannen mogelijk in de zin van de Grondexplotatiewet. Dit betekent dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.
Gelet op het voorstaande is er spake van een economisch uitvoerbaar bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
In de gemeente Leiden is het gebruikelijk dat er eerst een (wettelijk niet verplicht) voorontwerp bestemmingsplan wordt opgesteld, dat onderworpen kan worden aan inspraak en vooroverleg. Vanwege de gekozen aanbestedingsprocedure voor het project OBSP, was er nog geen definitief tracéontwerp beschikbaar om een voorontwerp bestemmingsplan op te baseren. Om de inwoners, belanghebbenden en vooroverlegpartners de gelegenheid te geven om een reactie in te dienen, is besloten om een Integraal Ruimtelijk Planologisch Kader (IRPK) op te stellen voor het project OBSP, als vervanger van het voorontwerp bestemmingsplan.
Op grond van de Inspraakverordening van de gemeente Leiden heeft het IRPK van 17 oktober 2013 tot en met 27 november 2013 (zes weken) voor inspraak ter inzage gelegen in het Stadhuis en het Stadsbouwhuis. Op 30 oktober 2013 is een inloopavond gehouden. In totaal zijn 3 inspraakreacties ontvangen. Tevens heeft gedurende voornoemde periode het wettelijk verplichte vooroverleg plaatsgevonden. In totaal is 1 vooroverlegreactie ontvangen.
Alle reacties zijn samengevat en voorzien van een antwoord in de Nota Inspraak en Vooroverleg IRPK (zie bijlage 18).
Het ontwerp bestemmingsplan OBSP zal de procedure van artikel 3.8 en verder van de Wet ruimtelijke ordening doorlopen. Voor een samenvatting van de ingediende zienswijzen en de reactie daarop wordt verwezen naar de Zienswijzennota, die als bijlage bij de toelichting is gevoegd.