direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Lutjebroek - De Gouw 59A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPDeGouw59a-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten noorden van Lutjebroek is aan de De Gouw 59A een agrarisch bedrijf in de vorm van een tulpenkwekerij gevestigd. Het bedrijf is voornemens de bedrijfsvoering uit te breiden. De plannen bestaan uit het uitbreiden van de kassen en de werkruimte.

De gewenste situatie is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). De gemeente Stede Broec wil toch medewerking verlenen aan de ontwikkeling. Om deze juridisch-planologisch mogelijk te maken is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt aan de De Gouw 59A te Lutjebroek. De begrenzing van het plangebied valt samen met de beoogde omvang van de bedrijfskavel. De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPDeGouw59a-VG01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.3 Geldende regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010, dat op 14 maart 2012 in werking is getreden. Het perceel heeft hierin de bestemming ''Agrarisch'' met de aanduidingen ''Specifieke vorm van agrarisch - agrarisch handelsbedrijf '' en ''Glastuinbouw''. Op het perceel ligt een bouwvlak, waarbinnen nog enige uitbreidingsruimte is. De gewenste uitbreiding van de bedrijfsbebouwing past niet binnen het huidige bouwvlak.

Ten slotte geldt de gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied' waarbinnen de gronden zijn bestemd voor het behoud en bescherming van de stilte met de in het centrale deel aanwezige water- en moerasgebieden en/of de te verwachten waarden.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding beschrijft hoofdstuk 2 de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het beleidskader waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied dienen te passen. Hier wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en het gemeentelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de verschillende van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 beschrijft de voorgenomen ontwikkelingen. In hoofdstuk 6 wordt een toelichting op het juridisch systeem en op de bestemmingen gegeven. Tenslotte geeft hoofdstuk 7 inzicht in zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 De huidige situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

Het tulpenbedrijf met bijbehorend werknemersverblijf ligt in het landelijk gebied direct ten noorden van Lutjebroek. Het betreft een relatief open gebied, gelegen tussen de Kerspelweg, De Gouw en de Drechterlandseweg. Het tulpenbedrijf is ontsloten op de De Gouw. Het werknemersverblijf aan de Kerspelsweg is daarnaast op dezelfde weg, via een dam in een brede watergang, ontsloten. Beide percelen zijn via een kavelpad met elkaar verbonden.

Ten behoeve van het tulpenbedrijf, aan De Gouw, is een oppervlakte van circa 10.000 m2 aan bebouwing (kassen en bedrijfsruimte) aanwezig. Aan de voorzijde staan twee bedrijfswoningen, die beide aan alle kanten omzoomd zijn met beplanting. Daarnaast staat aan de overzijde van het bedrijf een kas, die als opslagplaats dient voor de machines. Een uitgebreide omschrijving van de huidige situatie is beschreven in het bedrijfsplan. Dit is opgenomen in bijlage 3. De gronden waarop de uitbreiding is beoogd zijn in de huidige situatie onbebouwd en is deels in gebruik als bollenveld en deels als grasland.

Het tulpenbedrijf verzorgt daarnaast de huisvesting van zijn werknemers. Dit verblijf is gevestigd aan de Kerspelweg 14. Op dit perceel zijn plannen om het bouwvlak te vergroten ten behoeve van nieuwe opstanden in de vorm van schuurkassen en bedrijfsgebouwen. Daarnaast zijn er toekomstplannen om aan de Kerspelweg een bedrijfswoning te bouwen.

Deze plannen bevinden zich nog in de ontwerpfase en maken daarom geen deel uit van dit bestemmingsplan. Hiervoor wordt te zijner tijd een aparte planologische procedure opgestart. Om dezelfde reden wordt het perceel Kerspelweg 14 niet meegenomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 1. Figuur 2 geeft een overzicht van de huidige situatie van het tulpenbedrijf aan De Gouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPDeGouw59a-VG01_0002.png"

Figuur 2. Huidige situatie perceel De Gouw

2.2 Functionele structuur

Het agrarisch gebied binnen de gemeente Stede Broec is voor een belangrijk deel in gebruik voor de tuinbouw, ruim 85% van de cultuurgrond wordt hiervoor gebruikt. De akkerbouw is in beperkte mate aanwezig. Rondom het plangebied is dan ook voornamelijk sprake van grootschalige kavels ten behoeve van de tuinbouw. De dichtstbijzijnde (agrarische) bedrijven bevinden zich op ruim 200 meter ten oosten en westen van het tulpenbedrijf. Ten noordoosten ligt ten slotte een natuurgebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik'.

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de Provincie provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie.

Het plangebied ligt in een grootschalig landbouwgebied. In de zone voor grootschalige landbouw is ruimte voor schaalvergroting, structuurverbetering en (mondiaal) concurrerende productielandbouw, de bijbehorende be- en verwerking, handel en distributie en het uitplaatsen van groeiende bedrijven uit stedelijk of kwetsbaar gebied. De trend naar schaalvergroting en specialisatie zal zich voortzetten vanuit een economisch perspectief. Deze trend brengt ook de behoefte aan grotere bouwpercelen met zich mee. In dit gebied zijn agrarische bouwpercelen van 2 hectare mogelijk. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt in de Provinciale ruimtelijke verordening. Deze verordening vormt het daadwerkelijke toetsingskader.

Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

Volgens de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van 3 februari 2014, geldt het volgende beleid voor de locaties. Voor beide locaties geldt Artikel 26. Gebieden voor grootschalige en gecombineerde landbouw. De locatie behoort tot Gebieden voor grootschalige landbouw. Hier geldt dat agrarische bebouwing wordt geconcentreerd binnen het bouwperceel. In het gebied voor grootschalige landbouw, zoals aangegeven op kaart 6 van de PRVS en op de digitale verbeelding ervan, heeft een agrarisch bouwperceel een omvang van maximaal 2 hectare. In afwijking kan een agrarisch bouwperceel in gebied voor grootschalige landbouw een omvang van meer dan 2 hectare hebben, mits de nut en noodzaak daartoe blijkt uit een bedrijfsplan.

De ontwikkeling betreft een uitbreiding van meer dan 2 hectare. In paragraaf 5.2 is de nut en noodzaak van de uitbreiding beschreven. Verder is artikel 15 van toepassing bij ontwikkelingen groter dan 2 hectare. Artikel 15 heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit eis bij nieuwe ontwikkelingen. Dit houdt in dat de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden en (dorps)structuur worden gerespecteerd. Voorts wordt in de ruimtelijke onderbouwing een verantwoording gegeven van de mate waarin rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken ter plaatse, de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving en de eerder genoemde kernkwaliteiten van het gebied. Voor deze onderbouwing is een apart beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze is als bijalge 1.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

Provinciale Milieuverordening

De provincie heeft 39 gebieden in de regio aangewezen als milieubeschermingsgebied in de categorie stilte. Deze stiltegebieden zijn benoemd in de Provinciale Milieuverordening. Om de kwaliteit van het gebied zoveel mogelijk te behouden mogen bepaalde activiteiten niet plaatsvinden in een stiltegebied. Voor sommige activiteiten kan bij de provincie een ontheffing worden aangevraagd.

In de Provinciale Ruimtelijke Verordening is vastgelegd dat bij uitbreidingen in het buitengebied rekening gehouden moet worden met stilte (art. 15, lid 1c). In paragraaf 4.1 Geluid wordt hier nader op ingegaan. Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe situatie voldoet aan de richtwaarden van het stiltegebied.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe is de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld.

Deze leidraad wordt met name toegepast indien op grond van de PRVS een aanvullende ruimtelijke kwaliteitseis wordt gevraagd. Vanwege de vergroting van de omvang van het bedrijf geldt dit ook voor onderhavige ontwikkeling.

Het plangebied ligt volgens de leidraad in het Oude zeekleilandschap. Voor dit gebied is een aantal kernkwaliteiten van het landschaps-DNA benoemd, waaronder het kleine reliëf van het voormalig getijdengebied, historische structuurlijnen, cultuurhistorische objecten en de mate van openheid (halfopen karakter).

Voor dit project is vooral de mate van openheid van belang. Het ligt niet in een aardkundig waardevol gebied of monument. Ook ligt het niet in of aan een historische structuurlijn en zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in het geding. De uitbreiding vindt plaats in een al sterk voor de landbouw ontwikkeld gebied, binnen de bestaande verkavelingsstructuur.

Geconcludeerd wordt dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van het oude zeekleilandschap.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024

Op 18 december 2014 is de Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit is een integraal visiedocument dat alle aspecten bestrijkt die binnen een gemeente spelen.

Uitgangspunt voor het Landelijk gebied is het faciliteren van economisch gezonde agrarische bedrijven.Het agrarisch buitengebied van de gemeente ligt hoofdzakelijk aan de west- en noordkant van de dorpen. Het landgebruik bestaat hoofdzakelijk uit landbouw, in het bijzonder de teelt van bloemkolen.

De bollengerelateerde bedrijvigheid is sterk in opkomst in Stede Broec (en omstreken), en is voornamelijk geconcentreerd in de hoek Geerling en Veilingweg. De gemeente zet zich ervoor in om de ontwikkeling van deze dynamische sector zo mogelijk te faciliteren met behoud van de kernkwaliteiten van het buitengebied Zo'n 10 % van de werkgelegenheid bevindt zich in de agrarische sector. Dit is dan ook een sector die een belangrijke rol speelt in de economie van de gemeente Stede Broec. Ook deze sector is aan verandering onderhevig. Veel bedrijven maken een groei door. Deze economische omstandigheden leiden er toe dat er een trend is ingezet van schaalvergroting, functieverbreding en functieverandering. Dit brengt onder andere met zich mee dat er meer bedrijfswoningen vrijkomen.

Agrarische percelen mogen vergroot worden tot 2,0 ha ten behoeve van een volwaardige bedrijfsvoering welke moet voldoen aan eisen van ruimtelijke kwaliteit, zoals genoemd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Compensatie van in onbruik geraakte bouwvlakken is één van de methoden om hier aan te voldoen. Met deze compensatie wordt schaalvergroting op een gewenste locatie mogelijk gemaakt tegen compensatie op een plek elders in het landelijk gebied. Een ander aspect is dat veel bedrijven werken met seizoensarbeiders; vaak buitenlanders die tijdelijk in de gemeente verblijven. Zij hebben ook recht op een goede woonplaats en vestigen zich in de nabijheid (van) of op het erf van de agrariër. Dit beleid en de visie van de gemeente Stede Broec is op deze onderdelen is verwerkt in het bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010.

Dit bestemmingsplan maakt de uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk, waarbij het perceel groter dan 2 hectare wordt. Hierdoor dient de planvorming te voldoen aan de ruimtelijke kwaliteitseis, zoals genoemd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan is beschreven dat de ontwikkeling voldoet aan de ruimtelijke kwaliteitseis.

Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010

Het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Stede Broec vormt het uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In het bestemmingsplan zijn specifieke afwijkingsregels opgenomen waarmee een uitbreiding van een agrarisch bedrijf mogelijk kan worden gemaakt. De voorwaarden van deze bevoegdheid zijn gericht op het vergroten van het agrarisch bouwpercel tot maximaal 2 hectare. In dit geval is sprake van een vergroting groter dan 2 hectare. Daarom kan geen gebruik worden gemaakt van de afwijkingsregels. Er wordt wel voldaan aan de andere eisen die hiervoor gelden. Dit is onder andere in paragraaf 5.2, 5.3, en het bedrijfsplan. In die zin past de uitbreiding wel binnen de kaders.

Er wordt dus, grotendeels,aangesloten op de beleidsuitgangspunten uit het geldende bestemmingsplan.

Beleidsvisie Externe Veiligheid (2013)

In de Beleidsvisie Externe Veiligheid is een beeld geschetst hoe de gemeente wil omgaan met Externe Veiligheid. De primaire doelen zijn het voldoen aan de wettelijke bepalingen, het beperken van de gevolgen van incidenten tot een algemeen aanvaard niveau, het voorkomen van nieuwe conflicterende situaties en het vastleggen van een lokaal vastgesteld ambitieniveau.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de verantwoording van de risico's. Hieruit blijkt dat er sprake is van zodanig lage risico's dat aan de ambities van de gemeente, zoals beschreven in de beleidsvisie, wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moet komen, moet ook rekening gehouden worden met de aanwezige functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden, die voortvloeien uit de omgevingsaspecten, beschreven. In het kader van het voorontwerp bestemmingsplan is de RUD gevraagd voor advies met betrekking tot de omgevingsaspecten. Dit advies is opgenomen in bijlage 4.

4.1 Geluid

Wet geluidhinder

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Het bedrijf dat in dit bestemmingsplan wordt geregeld is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Langs de ontsluitingsweg van het bedrijf liggen ook geen geluidsgevoelige functies die door een eventuele toename aan verkeer extra hinder zullen ondervinden. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.

Activiteitenbesluit

Ten aanzien van geluidhinder van landbouwinrichtingen, zijn de regels van het Activiteitenbesluit van toepassing. Wanneer wordt verwacht dat inrichtingen leiden tot hinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, kan door het bevoegd gezag (de gemeente) worden gevraagd om een akoestisch rapport op te stellen. In dit geval ligt dat niet voor de hand, omdat de beoogde uitbreiding op ruime afstand van omliggende woningen is gelegen.

Zonder nader onderzoek kan daarom worden gesteld dat het uitbreiding van het agrarisch bedrijf niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van omliggende woningen.

Stiltegebied

Het plangebied is gelegen in het door de provincie Noord-Holland bestemde stiltegebied “Het Grootslag-West”. Om de geluidsbelasting in de omgeving ten gevolge van de nieuwe inrichting te bepalen is een geluidsonderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 8. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de 24 uurs gemiddelde equivalente geluidniveaus ten gevolge van het bedrijf zowel in de huidige situatie als ook na uitbreidingen (fase 1 en fase 2) voldoen aan de richtwaarden van het stiltegebied.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In de nabijheid van het plangebied liggen enkel agrarische bestemmingen. De omgeving wordt daarom aangemerkt als rustig (landelijk) gebied. De bedrijfsactiviteiten worden volgens de VNG-brochure aangemerkt als een bedrijf van milieucategorie 2 (tuinbouw), waarvoor een richtafstand van 30 meter ten opzichte van gevoelige functies geldt. De afstand van de dichtsbijzijnde woning tot het bouwperceel is circa 300 meter en hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling tot de eisen die gesteld worden aan de milieuzonering.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Voor de beoogde uitbreiding is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 9. In het uitgevoerde bodemonderzoek is door middel van de bemonstering en analyse van grond en grondwater de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese “niet verdachte locatie”, formeel gezien niet juist is. Er zijn op de locatie enkele licht verhoogde gehalten aangetroffen. De geconstateerde verhoogde gehalten liggen onder het “criterium voor nader onderzoek” en vormen géén aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er, vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien, geen belemmeringen ten aanzien van het gebruik van en de geplande aanvraag van een bestemmingswijziging en een omgevingsvergunning ten behoeve van de geplande bouwactiviteiten op het terrein. Vanuit de bodemkwaliteit bestaan geen belemmeringen voor de ontwikkeling op deze locatie.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (cRNVGS) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico. Aanvullend is de RUD gevraagd voor aanvullend advies. De RUD concludeert dat de voorgenomen ontwikkeling geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Dit advies is opgenomen in de bijlage 5. De externe veiligheid geeft geen beperkingen voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

4.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 11 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Een plan dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beperkte uitbreiding van het bedrijf heeft een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998, de provinciale ruimtelijke verordening en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor de locatie is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Deze is bijgevoegd in Bijlage 9. De conclusies die uit de quickscan naar voren komen zijn de volgende:

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft het Markermeer en IJmeer, dat op ruim twee kilometer afstand ligt. Het plangebied ligt grenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die via de provinciale verordening wordt beschermd. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot beschermde gebieden wordt geconcludeerd dat het plan geen significante invloed op beschermde natuurwaarden heeft.

Daarnaast ligt het plangebied in een stiltegebied. In paragraaf Geluid is omschreven dat er geen sprake is van overlast van geluid richting de omgeving/stiltegebied.

Soortenbescherming

De bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Hierin zijn bepalingen opgenomen van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze wet is een aantal planten- en diersoorten aangewezen die licht, middelzwaar of zwaar beschermd zijn. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke projecten. Voor middelzwaar beschermde soorten geldt alleen een vrijstelling wanneer de beoogde werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV goedgekeurde gedragscode. Voor zwaar beschermde soorten dient bij ruimtelijke ingrepen ontheffing te worden aangevraagd. Behalve de Flora- en faunawet is ook de Rode Lijst van belang, waarop zeldzame en bedreigde soorten zijn opgenomen.

Uit het ecologisch onderzoek is geconcludeerd dat het plangebied in potentie geschikt is voor beschermde soorten amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren. Van de amfibieën en (kleine) zoogdieren (behalve vleermuizen!) zullen alleen licht beschermde soorten aanwezig zijn. Voor de aangetroffen of verwachte licht beschermde soorten gelden geen verbodsbepalingen als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan. Een ontheffing is dan niet nodig.
In het plangebied kunnen broedvogels voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen voor weidevogels loopt ruwweg van eind maart tot half juni.
Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar biotoop aanwezig is.

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

Conclusie

Het plan is dus uitvoerbaar binnen de kaders van de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.7 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Het plan is aan het hoogheemraadschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Hieruit blijkt dat het plan een zondanige invloed heeft op de waterhuishouding dat de normale procedure voor de watertoets moet worden gevolgd. In overleg met het waterschap is afgesproken hoe wordt rekening gehouden kan worden met de waterhuishoudkundige belangen. Hiervoor heeft het waterschap een wateradvies gegeven. Dit wateradvies is opgenomen in bijlage 2. De belangrijkste maatregelen worden hierna besproken.

Verharding en compenserende maatregelen

Het plan heeft een substantiële toename van verharding tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein. Zonder compenserende maatregelen zal de waterhuishoudkundige situatie hierdoor verslechteren.


De initiatiefnemer van het ruimtelijk plan is verantwoordelijk voor de regeling, de financiering en de realisatie van compenserende maatregelen. Om de effecten van de verhardingstoename te compenseren dient het wateroppervlak in het peilgebied uitgebreid te worden. Voor de exacte invulling van de compenserende maatregelen heeft overleg plaats gevonden met het hoogheemraadschap. De compensatie vindt als alternatieve waterberging in het waterbassin (piekwaterberging) plaats. Hiervoor is op 25 februari 2016 een watervergunning verleend.

Beheer en onderhoud waterlopen

Alle werkzaamheden binnen een zone van 5 meter van de insteek van waterlopen kunnen invloed hebben op de water aan- en afvoer, waterberging of het onderhoud. Bij de aanleg van nieuw water in dit plangebied moet zoveel mogelijk aangesloten worden op de bestaande waterstructuur en onderhoudssituatie. In dit geval vinden geen ingrepen binnen 5 meter vanaf een belangrijke watergang plaats.

Waterkwaliteit en riolering

Het hoogheemraadschap is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Lozingen op het oppervlaktewater vanuit hemelwaterstelsels kunnen door ongewenste lozingen in de hemelwaterriolering leiden tot verontreiniging van het oppervlaktewater. Het hoogheemraadschap adviseert, en ziet toe hoe het beste met lozingen kan worden omgegaan. Daarnaast kan met een goede inrichting van het watersysteem sturing worden gegeven aan de kwaliteit van het watersysteem.

De gemeente heeft de zorgplicht voor het hemelwater. Dit houdt in dat zij op een verantwoorde wijze met het hemelwater dient om te gaan. Indien er een vermoeden is dat het afstromende hemelwater verontreinigingen (kan) bevat(ten) (bijvoorbeeld als gevolg van het gebruik van uitlogende bouwmetalen of door verontreinigende activiteiten) of indien het hemelwater loost op kwetsbaar water (EHS, zwemwater, et cetera) dan moet de gemeente in overleg met het hoogheemraadschap naar een doelmatige oplossing zoeken.


Wettelijk kader, vergunningen en meldingen.

Voor een lozing op het oppervlaktewater moet op grond van de Waterwet een vergunning worden aangevraagd of moet een melding worden gedaan. Bij een lozing op het oppervlaktewater kan het hoogheemraadschap voorschriften of nadere eisen stellen om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen.

Vergunningen en ontheffingen

Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in beheer bij het hoogheemraadschap en het realiseren van verhardingstoenames groter dan 800 m2 is een watervergunning en/of keurontheffing van het hoogheemraadschap nodig.

Proces watertoets

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ter controle aan het hoogheemraadschap voorgelegd. Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.

4.8 Aardkundige waarden

De provincie Noord-Holland heeft op de kaart behorende bij de structuurvisie en de verordening aardkundig waardevolle gebieden aangegeven. De provincie maakt hierin onderscheid tussen aardkundig waardevolle gebieden en aardkundige monumenten. Het plangebied ligt niet een gebied dat is aangewezen als aardkundig waardevol of aardkundig monument.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

In het geldende bestemmingsplan is op het gehele landelijke gebied met uitzondering van de bestaande bouwvlakken de bestemming 'Waarde - Archeologie' gelegd. Hier moet bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm aandacht worden besteed aan de mogelijke archeologische waarde van het gebied.

In dit kader is door de Archeologie West-Friesland een archeologische onderzoek uitgevoerd, bestaande uit een bureauonderzoek en een veldtoets. De rapportage is opgenomen in bijlage 6. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat er in het plangebied geen aanwijzingen zijn aangetroffen dat binnen het plangebied archeologische waarden voorkomen. Nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg is niet noodzakelijk.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect archeologie. Er wordt voor het nieuwe bouwvlak geen beschermende regeling ten aanzien van archeologische resten opgenomen. Voor het overig deel van het plangebied is de bestaande regeling overgenomen.

Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het plangebied ligt nabij oorspronkelijke watergang met specifieke cultuurhistorische waarden. In de ruilverkaveling zijn enkele in hun beloop behouden, waaronder de waterloop langs de Gouw. Het plangebied ligt buiten deze oorspronkelijke watergang. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van cultuurhistorische waarde te stellen.

4.10 Kabels en leidingen

In en rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden. Wel zijn er enkele kleinere huisaansluitingen voor bijvoorbeeld gas, water en riool. Met de uitvoering van de plannen wordt met deze leidingen rekening gehouden. Voor het bestemmingsplan behoeven deze leidingen geen bescherming.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Beschrijving initiatief

Door de voorspoedige ontwikkeling van het bedrijf, is de capaciteit van de huidige bedrijfsruimte niet meer toereikend. Het bedrijf is voornemens de bedrijfsruimte uit te breiden.

De uitbreiding van de bedrijfsruimte, en de daarmee samenhangende vergroting van de waterberging, zal in drie fasen gebeuren. De toename van het verharde oppervlak in fase 1 zal aan De Gouw 9.775 m2 bedragen. In fase 2 zal het verharde oppervlak toenemen met 1.826 m2 en in fase 3 met 5.184 m2..

De uitbreiding aan De Gouw 59A zal bestaan uit nieuwe kassen. Verder worden er nieuwe silo's geplaatst, er wordt een rij bomen geplant en wordt de bestaande inrit met 20 meter verbreed. De waterberging van fase 2 komt ook op deze plek. Op de locaties van de uitbreidingen is nu grasland aanwezig. Een uitgebreide omschrijving van de voorgenomen ontwikkeling op het perceel is te lezen in het Bedrijfsplan. De gewijzigde situatie aan De Gouw is in figuur 4 weergeven.

De gehele ontwikkeling vindt plaats binnen de huidige agrarische bestemming. In planologische zin wordt het bouwvlak vergroot tot 3 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPDeGouw59a-VG01_0003.png"

Figuur 4. Gewijzigde situatie De Gouw 59A

5.2 Nut en noodzaak

Het bedrijf wil de bedrijfsbebouwing uitbreiden ten behoeve van de bedrijfsontwikkeling voor de activiteiten bloembollenteelt en tulpenbroeierij. Hierbij worden de werkzaamheden volledig in eigen beheer uitgevoerd. Voor het plan is een uitbreiding van de bedrijfskavel noodzakelijk. Het huidige bouwvlak is hiertoe ontoereikend. In de huidige situatie is het bouwblok ongeveer twee hectare. In de nieuwe situatie wordt het bouwblok - het bebouwde deel van het erf - uitgebreid tot 3,0 hectare.

De uitbreiding is noodzakelijk voor de ontwikkeling en de (economische) vitaliteit van het bedrijf. Nut en noodzaak is beschreven in een bedrijfsplan. Het bedrijfsplan is als losse bijlage bij de toelichting opgenomen.

Kerspelweg 14

De hoofdlocatie van het bedrijf is De Gouw 59A. Hier vindt de productie en de verwerking plaats van tulpen en worden tulpenbollen gebroeid. De Kerspelweg 14 is de tweede bedrijfslocatie, waar het plantgoed wordt bewaard. Voor de langere termijn is de visie om op de locatie Kerspelweg 14 de toekomstige groei op te vangen middels nieuw bij te bouwen opslagcapaciteit. Het is qua risicobeheersing maar ook qua logistiek geen optie deze uitbreiding op te gaan vangen op de locatie De Gouw 59A.

Omdat de plannen voor Kerspelweg 14 ten tijde van de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan nog te prematuur zijn, wordt hiervoor te zijner tijd een afzonderlijke planologische procedure doorlopen.

5.3 Ruimtelijke inpassing

De gewenste uitbreiding is noodzakelijk vanuit een economisch perspectief. Dit is onderbouwd in het ingediende bedrijfsplan. Ruimtelijk gezien heeft de gewenste uitbreiding een grote impact op de omgeving. Het gewenste bedrijfsgebouw zal qua vormgeving en materiaalgebruik aansluiting vinden bij de huidige bedrijfsgebouwen waardoor een eenduidig beeld zal ontstaan.

Verder wordt opgemerkt dat er sprake is van een uitruil van een ongebruikt deel van het bouwvlak aan de noordkant van het plangebied. Dit bouwvlak is gecompenseerd ten behoeve van de ontwikkelingen in het plangebied. Op deze manier wordt het open karakter van het Landelijk Gebied gewaarborgd en een clustering/schaalvergroting op een daarvoor geschiktere locatie gefaciliteerd.

Verkeer en parkeren

Het plangebied heeft goede aansluitingen op de hoofdinfrastructuur via de Drechterlandseweg (N302). De infrastructuur wordt ruimschoots toereikend geacht voor de beperkte uitbreiding van het bedrijf. De uitbreiding leidt ook niet tot een significante toename van de verkeersgeneratie.

5.4 Ruimtelijke kwaliteitseis

Omdat er sprake is van het vergroten van een bouwperceel van meer dan 2 hectare is de ruimtelijke kwaliteitseis, zoals beschreven in artikel 15 van de provinciale verordening van toepassing.

Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat is gebaseerd op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie (zie bijlage1). Dit houdt in dat aandacht wordt gegeven aan de mate waarin rekening wordt gehouden met de:

  • ontwikkelingsgeschiedenis en de ordeningsprincipes van het landschap;
  • de bebouwingskarakteristieken ter plaatse;
  • de inpassing van de ontwikkeling in de wijdere omgeving;
  • en de kernkwaliteiten van het gebied.

Figuur 4 geeft een overzicht weer van het landschapsplan uit het beeldkwaliteitsplan. Voor een nadere omschrijving van de verschillende inrichtingselementen wordt verwezen naar het beeldkwaliteitsplan in bijlage 1. Het beeldkwaliteitplan is op 19 april 2016 voorgelegd aan de ARO. Op basis van het ARO-overleg is goedkeuring verkregen ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit van het plan. De aanbevelingen die naar voren kwamen uit het overleg zijn overgenomen.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de bestemmingen vastgelegd, in de regels de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

6.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen.

Agrarisch

Het gehele plangebied valt onder de bestemming 'Agrarisch'. De bebouwing is vastgelegd binnen een bouwvlak, dat is afgestemd op de gewenste omvang van het bedrijf. Door middel van de aanduidingen 'Handelsbedrijf' en 'glastuinbouw' binnen het bouwvlak worden de bedrijfsactiviteiten van het tulpenbedrijf mogelijk gemaakt.

De bouwregels en gebruiksregels blijven volgens de bestaande systematiek van het bestemmingsplan Landelijk Gebied van toepassing.

Waarde - Archeologie

De beschermende regeling ten aanzien van de archeologische verwachtingswaarde is voor het plangebied, met uitzondering van het bouwvlak, overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Dit betekent dat bij ingrepen buiten het bouwvlak, groter dan 500 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek wordt gevraagd. Op basis van het al uitvoerde onderzoek (zie paragraaf 4.9) is het bouwvlak vrijgegeven voor wat betreft archeologie.

Hoofdstuk 7 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De initiatiefnemer heeft de ontwikkeling van het project in de begroting meegenomen. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Het bouwplan dat dit project mogelijk maakt is aangemerkt als een bouwplan in de zin van het Bro. Het is daarom in beginsel verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Hiervoor zijn overeenkomsten gesloten. Van het opstellen van een exploitatieplan wordt derhalve afgezien.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

De gemeente vindt het belangrijk om de maatschappij in een vroegtijdig stadium te betrekken bij de planvorming. Daarom is op grond van de Inspraakverordening de mogelijkheid tot inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan geboden. Het voorontwerpbestemmingsplan is tevens voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Van de provincie Noord-Holland is een schriftelijke reactie ontvangen. Deze is als bijlage 10 bij de toelichting toegevoegd. De provincie geeft aan dat als de bij de behandeling van het bedrijfsplan de noodzaak tot uitbreiding blijkt, er wordt voldaan aaan een voorwaarde in de PRV. Verder verwijst de provincie naar de overige voorwaarden met betrekking tot het vergroten van het bouvlak conform artikel 26 PRV. Paragraaf 3.2 gaat nader op deze voorwaarden in.

Vervolg procedure

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Deze zijn echter niet ingediend. Wel heeft de gemeenteraad een ambtshalve wijziging doorgevoerd (zie bijlage VASTSTELLINGSBESLUIT), namelijk:

  • Het onderdeel De Gouw 59A alleen vast te stellen en het onderdeel welke betrekking heeft op het perceel Kerspelweg 14 buiten het vastgestelde bestemmingsplan te laten.

Vervolgens heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 24 april 2016 gewijzigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het (vastgestelde) bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.