direct naar inhoud van REGELS
Plan: Lutjebroek - De Gouw 59A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPDeGouw59a-VG01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Lutjebroek - De Gouw 59A met identificatienummer NL.IMRO.0532.BPDeGouw59a-VG01 van de gemeente Stede Broec;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het door een (mede)bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in de woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren (visteelt daaronder begrepen);

  • deeltijd agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte van minder dan één halve arbeidskracht;
  • reëel agrarisch bedrijf:een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte van een halve tot één hele arbeidskracht is;
  • volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met een arbeidsbehoefte gelijk of meer dan één arbeidskracht;
1.8 agrarisch dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.9 agrarisch handelsbedrijf:

een bedrijf waar, door middel van industriële of geavanceerde vormen van tuinbouw en technologie, productie, handel, distributie en onderzoek plaatsvindt verbonden aan de tuinbouw;

1.10 agrarische fotostudio:

het kweken en fotograferen van agrarische producten en het bewerken van de ter plaatse gemaakte foto's;

1.11 ambachtelijk bedrijf:

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht;

1.12 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.14 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (aan-huis-verbonden) beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimte en dergelijk;

1.16 bestaand:

bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.20 boog- en gaaskassen:

een bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit licht-doorlatend materiaal, dienende tot het kweken van vruchten, bloemen of planten. Er kunnen verschillende boog- en gaaskassen onderscheiden worden, t.w.:

tijdelijke boogkassen: dit betreft kassen met een eenvoudig te monteren en te demonteren constructie, die wel in de grond verankerd is, maar op een verplaatsbare fundering. Een tijdelijke boogkas dient uitsluitend voor één teeltcyclus op eenzelfde plaats binnen de kavel, en wordt daarna verwijderd;

permanente boogkassen: dit betreft kassen welke in de grond verankerd zijn, op een niet-verplaatsbare fundering. Permanente boogkassen zijn onderdeel van teeltondersteunend glas en vallen derhalve onder dezelfde regeling;

gaaskassen: gaaskassen (ook wel schaduwhallen of schermhallen genoemd) zijn vaste constructies met schermdoeken om weersinvloeden te matigen;

1.21 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.25 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.26 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.29 dienstverlening:

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.30 eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 glastuinbouw:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waarbij de productie geheel of gedeeltelijk in kassen plaatsvindt;

1.33 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaats vindt;

1.34 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.35 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.36 huisvesting buitenlandse werknemers:

het huisvesten van arbeidsmigranten, die hier op grond van een EU paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal tijdelijk werkzaam zijn en hun hoofdverblijf elders hebben;

1.37 intensieve veehouderij:

een agrarische bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede aan de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.38 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.39 kamperen:
  • 1. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel of in een bouwwerk dat ter beschikking is gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een recreatiewoning;
  • 2. het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen
1.40 kantoor:

een bedrijf waarvan de werkzaamheden uitsluitend of in hoofdzaak van administratieve of wetenschappelijke aard zijn;

1.41 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksfunctie;

1.42 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, dienende tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.43 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.44 omgevingsvergunning:

Vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.45 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

Omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.46 overig dienstverlenend bedrijf/voorziening:

een dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende voorziening, dat / die geen kantoor is;

1.47 peil:
  • voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg of langzaam verkeersroute: de hoogte van die weg, respectievelijk langzaam verkeersroute, ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

tenzij in de regels anders is bepaald.

1.48 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een andere tegen vergoeding;

1.49 provinciaal monument:

een monument als bedoeld in de Provinciale Monumentenverordening;

1.50 recreatieve verblijfsperiode:

periode waarin de geplaatste kampeermiddelen voor bewoning mogen worden gebruikt. Deze periode loopt van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.51 relatie:

een verband tussen twee delen van één bouwvlak;

1.52 rijksmonument:

een monument als bedoeld in artikel 1, onder d van de Monumentenwet 1988;

1.53 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden;pornografische aard plaatsvinden;

  • a. onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
    • 1. een seksinrichting, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
    • 2. een seksbioscoop of sekstheater;
    • 3. een seksautomatenhal;
    • 4. een seksclub of parenclub;

al dan niet in combinatie met elkaar;

  • b. onder een seksinrichting wordt niet verstaan:
    • 1. een escortbedrijf;
    • 2. een sekswinkel;
1.54 straatprostitutie:

het in hoofdzaak op de openbare weg door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken;

1.55 stacaravan:

een caravan, die als een gebouw valt aan te merken;

1.56 steigers:

constructie langs een oever die tot aanlegplaats dient voor vaartuigen;

1.57 teeltondersteunend glas:

kassen, deel uitmakende van een vollegrondstuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarvan de productieomvang in kassen in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;

1.58 trekkershut:

een houten recreatief buitenverblijf van een beperkte omvang, waarin ten hoogste drie nachten achtereen door eenzelfde persoon of personen na reservering wordt overnacht;

1.59 verbeelding:
  • 1. analoog: bestaat uit de als zodanig gewaarmerkte analoge tekening (verbeelding) van het bestemmingsplan, bestaande uit één blad; tekening nummer: 2394 - 200;
  • 2. digitaal: het weergeven van alle relevante bestemmingsplaninformatie voor de raadpleger van het bestemmingsplan;
1.60 verblijfsrecreatie:

recreatief buitenverblijven, waarbij wordt overnacht in kampeermiddelen, dan wel in bouwwerken die ter beschikking zijn gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf, niet zijnde een hotel, een pension of een woning anders dan een recreatiewoning;

1.61 visteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van de productie van vis;

1.62 water:

al het open water: meren, rivieren, sloten, kanalen;

1.63 woning:

een complex van ruimten, dat dient voor de huisvesting van één huishouden, of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsverband;

1.64 woning in niet-gestapelde vorm:

een woning, welke een zelfstandig gebouw vormt en direct toegankelijk is vanaf het aangrenzende maaiveld;

1.65 woonunit:

een te verplaatsen / verwijderen bouwwerk, bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag-, en/of nachtverblijf van één of meerdere personen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de breedte van een gebouw/woning:

tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken en de harten van gemeenschappelijke scheidsmuren;

2.7 bedrijfsvloeroppervlak:

binnenwerks, op de vloer van de ruimtes die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

2.8 vloeroppervlak:

op de vloer, tussen de binnenzijden van de gevelmuren en/of gemeenschappelijke scheidsmuren.

2.9 afstand tot zijdelingse perceelsgrens:

de afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven;
  • b. agrarische handelsbedrijven, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch handelsbedrijf ';
  • c. glastuinbouw, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
  • d. bedrijfsgebouwen, w.o. gaaskassen;
  • e. bedrijfswoningen;
  • f. teeltondersteunend glas (kassen);
  • g. kassen, w.o. boogkassen;
  • h. sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
  • i. bruggen,dammen en/of duikers;
  • j. toegangswegen en paden;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. tuinen en erven;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • o. verbrede landbouwfuncties;

met bijbehorende bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen en kassen
  • a. de bedrijfsgebouwen en kassen dienen te worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • b. indien een bouwvlak uit twee of meer delen bestaat, is op de verbeelding door middel van de figuur 'relatie' aangegeven dat er sprake is van één bij elkaar behorend bouwvlak;
  • c. per agrarisch bedrijf, met een bouwvlak van tenminste 1 ha, geldt dat een maximum oppervlakte van 2.000 m2 teeltondersteunend glas is toegestaan;
  • d. per agrarisch handelsbedrijf, met een bouwvlak van tenminste 1 ha, is een maximum oppervlakte van 2.000 m2 teeltondersteunend glas toegestaan;
  • e. voor glastuinbouw geldt dat, per agrarisch bedrijf en/of agrarisch handelsbedrijf, een oppervlakte van maximaal 20.000 m2 kassen is toegestaan;
  • f. de goothoogte van de bedrijfsgebouwen en kassen mag niet meer bedragen dan 8 m, met uitzondering van hetgeen onder sub e is bepaald;
  • g. de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen en kassen mag niet meer bedragen dan 12,5 m, met uitzondering van hetgeen onder sub f is bepaald;
  • h. de bedrijfsgebouwen, met uitzondering van de kantoorruimte, dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15°;
  • i. de afstand tussen de gebouwen en kassen onderling dient, indien deze niet aaneengesloten worden gebouwd, tenminste 5 m te bedragen;
  • j. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of waterloop dient minimaal 1,5 m te bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen
  • a. bedrijfswoningen, inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen, dienen te worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • b. er zijn twee bedrijfswoningen toegestaan;
  • c. de inhoud mag per bedrijfswoning niet meer bedragen dan 1.000 m³, inclusief aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen;
  • d. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • e. de woningen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30°;
  • f. vrijstaande bijgebouwen dienen te worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • g. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40 m²;
  • h. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m, de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m;
  • i. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of waterloop dient minimaal 1,5 m te bedragen.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van erfafscheidingen, lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken;
  • b. bouwwerken ten behoeve van erfafscheidingen, welke niet omgevingsvergunningvrij zijn, zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten, vlaggenmasten en kunstwerken mag niet meer bedragen dan 10 m
  • d. watersilo's worden binnen het bouwvlak gebouwd, aansluitend aan de bestaande bebouwing;
  • e. de bouwhoogte van watersilo's bedraagt maximaal 6 meter.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter bescherming van de beleving en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ten behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten;
  • c. ter bescherming van de verkeersveiligheid.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Standplaatsen voor kampeermiddelen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het realiseren van maximaal 25 standplaatsen, per agrarisch bedrijf, voor kampeermiddelen, met dien verstande dat:

  • a. deze standplaatsen alleen mogen worden opgericht binnen het bouwperceel en aansluitend aan de bebouwing;
  • b. detailhandelsactiviteiten uitsluitend zijn toegestaan voor het ten verkoop aanbieden van producten van het betrokken bedrijf en/of producten uit de streek;
  • c. gebouwen voor sanitaire voorzieningen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak dienen te worden gebouwd;
  • d. het maximum oppervlak voor gebouwen voor sanitaire voorzieningen niet meer mag bedragen dan 50 m2, de maximum goothoogte niet meer mag bedragen dan van 2,5 m en de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • e. kantine en/of horeca activiteiten niet zijn toegestaan;
  • f. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • g. het terrein wordt afgeschermd door middel van de aanleg van een beplantingsstrook met opgaande beplanting.
  • h. bij omgevingsvergunning de ontwikkeling gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid;
  • i. de exploitatie van de standplaatsen voor kampeermiddelen wordt beëindigd op het moment dat er niet langer sprake meer is van een agrarisch bedrijf.
3.4.2 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 onder e, voor het bieden van mantelzorg in de vorm van een afhankelijke woonruimte (inwoning), met dien verstande dat:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
  • b. op het perceel al een woning aanwezig is;
  • c. er geen onevenredige hinder voor aangrenzende percelen mag plaatsvinden;
  • d. per woning maximaal één afwijking ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
  • e. inwoning plaatsvindt bij, in of direct aansluitend aan de woning, waarbij de afhankelijke woonruimte een onderlinge verbinding met de woning dient te hebben;
  • f. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte is uitsluitend toegestaan indien realisering van de inwoning in of aan het hoofdgebouw voor de inwoners of ander bewoners onredelijk bezwarend is;
  • g. het oppervlak voor mantelzorg maximaal 75 m2 mag bedragen;
  • h. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • i. een indicatie door of vanwege de gemeente moet zijn afgegeven;
  • j. binnen drie maanden na beëindiging van de mantelzorg dient de afhankelijke woonruimte ongedaan te worden gemaakt voor bewoning.
3.4.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 onder e, voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. er niet meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak van de woning, inclusief bijgebouwen mag worden gebruikt, met een maximum van;
  • b. 45 m2 bij bouwpercelen tot 750 m2;
  • c. 60 m2 bij bouwpercelen van 750 m2 tot 1500 m2;
  • d. 75 m2 bij bouwpercelen groter dan 1500 m2;
  • e. verkeersaantrekkende activiteiten niet zijn toegestaan;
  • f. er geen detailhandel mag plaatsvinden, met uitzondering van ondergeschikte activiteiten die verband houden met de bedrijfsuitoefening ;
  • g. het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is, op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, niet is toegestaan, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
  • h. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • i. reclameborden niet groter mogen zijn dan 0,5 m2, met de langste zijde maximaal 1 m;
  • j. verlichte reclameborden niet zijn toegestaan.
3.4.4 Nieuwe agrarische dienstverlenende bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.5, voor het realiseren van nieuwe agrarische dienstverlenende bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. nieuwe agrarisch dienstverlenende bedrijven uitsluitend zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • b. de nieuwe functie geen aantoonbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  • c. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • d. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • e. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
3.4.5 Nieuwe agrarische handelsbedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.1 onder b, voor het realiseren van nieuwe agrarische dienstverlenende bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. nieuwe agrarisch dienstverlenende bedrijven uitsluitend zijn toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  • b. de nieuwe functie geen aantoonbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
  • c. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • d. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • e. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
3.4.6 Erfafscheidingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.3, onder b, voor het realiseren van erfafscheidingen, met dien verstande dat:

  • a. de maximale bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • b. deze afwijking uitsluitend mag worden verleend voor erfafscheidingen langs de openbare weg;
  • c. er nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de uiterlijke verschijningsvorm.
3.4.7 Teeltondersteunend glas bij agrarische bedrijven

Gedeputeerde staten zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c voor het vergroten van de oppervlakte teeltondersteunend glas bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch bedrijf, met een bouwvlak van tenminste 1 ha, het maximum oppervlakte teeltondersteunend glas niet meer mag bedragen dan 4.000 m2;
  • b. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
3.4.8 Teeltondersteunend glas bij agrarische bedrijven >20 ha

Gedeputeerde staten zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder c voor het vergroten van de oppervlakte teeltondersteunend glas, bij agrarische bedrijven met een oppervlak van meer dan 20 ha, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch bedrijf een maximum oppervlakte van 200 m2 per ha, teeltondersteunend glas is toegestaan;
  • b. de economische noodzaak, door middel van een bedrijfsplan, dient te worden aangetoond;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
3.4.9 Teeltondersteunend glas bij agrarische handelsbedrijven

Gedeputeerde staten zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d voor het vergroten van het oppervlakte teeltondersteunend glas bij agrarische handelsbedrijven, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch handelsbedrijf, met een bouwvlak van tenminste 1 ha, het maximum oppervlakte teeltondersteunend glas niet meer mag bedragen dan 4.000 m2;
  • b. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
3.4.10 Teeltondersteunend glas bij agrarische handelsbedrijven > 20 ha

Gedeputeerde staten zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder d voor het vergroten van het oppervlakte teeltondersteunend glas, bij agrarische handelsbedrijven met een oppervlak van meer dan 20 ha, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch bedrijf een maximum oppervlakte van 200 m2 per ha teeltondersteunend glas is toegestaan;
  • b. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak.
3.4.11 Vergroting agrarisch bouwperceel

Gedeputeerde staten zijn - gehoord de Adviescommissie voor Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO)- bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder a, voor de vergroting van een agrarisch bouwperceel tot meer dan 2 hectare, met dien verstande dat:

  • a. Het agrarisch bouwperceel mag worden vergroot ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf mits dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering alsmede voor het oprichten van een bio-massa inrichting ten behoeve van eigen gebruik;
  • b. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, wordt aangetoond;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak;
  • d. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden;
  • e. de wijziging gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
3.4.12 Bouwhoogte bedrijfsgebouwen en kassen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder g ten aanzien van de bouwhoogte bedrijfsgebouwen en kassen tot een maximum van 15 meter, mits dit voor de goede uitvoering van een bouwplan noodzakelijk is.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan, gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken:

  • a. zodanig dat agrarische gebouwen, inclusief agrarische bedrijfswoning(en) en uitgezonderd kassen kunnen, al dan niet als nevenfunctie, op het bouwperceel worden gebruikt voor kleinschalige vormen van bijzondere huisvesting, werken, recreatie en zorgfuncties waarbij:
    • 1. de nieuwe functie(s) de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen wordt beperkt;
    • 2. buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik plaatsvindt;
    • 3. de nieuwe functie aantoonbaar onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en geen sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
    • 4. eventuele extra parkeerplaatsen buiten het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;
    • 5. ingeval van bijzondere huisvesting er geen sprake is van afhankelijke woon-ruimten of woningen als onderdeel van zorgfuncties en;
    • 6. ingeval van recreatiefuncties permanente bewoning plaatsvindt;
  • b. zodanig dat per agrarisch handelsbedrijf meer dan 500 m2 bedrijfsvloeroppervlak (bvo) voor niet-zelfstandige kantoorruimte wordt aangewend;
  • c. als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de op basis van lid toegestane 3.4.1 aantal standplaatsen;
  • d. de kampeermiddelen voor bewoning buiten de recreatieve verblijfsperiode;
  • e. vrijstaande bijgebouwen, behorende bij een bedrijfswoning, voor bewoning, met uitzondering van de op basis van lid 3.4.2 verleende afwijking voor het bieden van mantelzorg;
  • f. vrijstaande bijgebouwen, behorende bij een bedrijfswoning, voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van de op basis van lid 3.4.3 verleende afwijking voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis;
  • g. ten behoeve van een seksinrichting, een escortbedrijf en/of (straat-) prostitutie;
  • h. voor detailhandelsactiviteiten, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken bedrijf en/of streek;
  • i. voor het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan;
  • j. voor intensieve veehouderijbedrijven;
  • k. het opslaan van goederen anders dan in gebouwen.
3.5.2 Uitzonderingen gebruiksverbod

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 3.5.1 onder e,f, g,h,i,j,k,l en m, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de gronden ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels mogen worden gebruikt;
  • b. het opslaan van materialen in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
3.6 Specifieke wijzigingsregels
3.6.1 Wijziging vorm en afmeting bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6.1. Wro, bevoegd de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwvlakken te wijzigen qua vorm en/of afmeting, indien bij een definitieve verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat de wijziging van de vorm en/of afmeting in het belang is voor een juiste verwerkelijking van het plan, met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlakte met niet meer dan 10% mag worden vergroot;
  • b. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
3.6.2 Wijziging situering agrarische bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6.1. Wro, bevoegd de situering van de verbeelding aangegeven agrarische bouwvlakken te wijzigen, indien bij een verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat de wijziging van de situering in het belang is voor een juiste verwerkelijking van het plan met dien verstande dat:

  • a. het bouwvlak met maximaal 10 meter mag worden verplaatst;
  • b. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
3.6.3 Wijziging bouwvlakken glastuinbouw (gt)

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6.1 Wro, bevoegd de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met de functieaanduiding (gt) te wijzigen, ten behoeve van de in lid 3.2.1 onder e aangegeven oppervlakte kassen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • b. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak;
  • c. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
3.6.4 Wijziging bouwvlakken teeltondersteunend glas

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6.1 Wro, bevoegd de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken te wijzigen ten behoeve van het in lid 3.4.7, 3.4.8, 3.4.9 en/of 3.4.10 aangegeven oppervlakte teeltondersteunend glas en/of oppervlakte glastuinbouw te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de economische noodzaak dient, door middel van een bedrijfsplan, te worden aangetoond;
  • b. er door gedeputeerde staten afgeweken is voor het realiseren van het aangegeven oppervlakte teeltondersteunend glas en of oppervlakte glastuinbouw;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak;
  • d. er verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
3.6.5 Plaatsen woonunits buiten bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6.1 Wro, bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van het realiseren van woonunits buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. er binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak geen ruimte aanwezig is voor het realiseren van woonunits;
  • b. woonunits slechts zijn toegestaan indien er een bedrijfswoning aanwezig is;
  • c. er per bedrijf niet meer dan 3 woonunits worden geplaatst, met een gezamenlijk oppervlakte van maximaal 100 m2;
  • d. woonunits voor maximaal vijf jaar mogen worden geplaatst, daarna dient te worden voorzien in permanente bebouwing;
  • e. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • f. de woonunits mogen uitsluitend worden aangewend voor de huisvesting van op het bijbehorende bedrijf werkzame werknemers.
  • g. bij bedrijfsbeëindiging dient ook de huisvesting van werknemers te worden beëindigd.
  • h. de onderlinge afstand tussen woonunits minimaal 5 meter bedraagt;
  • i. de wijziging gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
3.6.6 Huisvesting buitenlandse werknemers

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6.1 Wro, bevoegd het plan te wijzigen, ten behoeve van het realiseren van bebouwing voor de huisvesting van buitenlandse werknemers, aansluitend aan de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, met dien verstande dat:

  • a. per agrarisch bedrijf en/of agrarisch handelsbedrijf mogen maximaal 30 buitenlandse werknemers worden gehuisvest;
  • b. het maximum te bebouwen oppervlakte niet meer mag bedragen dan 300 m2;
  • c. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7 m;
  • d. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd, waarbij dient te worden uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per bed;
  • e. de huisvesting mag uitsluitend worden aangewend voor de huisvesting van op het bijbehorende bedrijf werkzame werknemers;
  • f. bij bedrijfsbeëindiging dient ook de huisvesting van werknemers te worden beëindigd;
  • g. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak;
  • h. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
  • i. de wijziging gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
3.6.7 Functiewijziging bij beëindiging agrarische bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6.1 Wro,bevoegd, om bij volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering het plan als volgt te wijzigen:

  • 1. naar de functie werken, waaronder tevens wordt begrepen inpandige opslag van volumineuze goederen, maneges en paardenpensions en met dien verstande dat:
    • a. de functie wordt gevestigd in reeds aanwezige agrarische gebouwen;
    • b. voor de functie werken geldt een maximum vloeroppervlak van 650 m2. Deze maximum vloeroppervlak is niet van toepassing op volumineuze opslag, maneges en paardenpensions;
  • 2. naar de functie verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
    • a. de functie wordt gevestigd in reeds aanwezige agrarische gebouwen;
    • b. er maximaal 6 recreatieverblijven mogen worden gerealiseerd;
    • c. de recreatieverblijven uitsluitend mogen worden bewoond gedurende de recreatieve verblijfsverbod;
  • 3. ten behoeve van de functie zorg, met dien verstande dat:
    • a. de functie wordt gevestigd in reeds aanwezige agrarische gebouwen;
    • b. voor de functie zorg geldt een maximum vloeroppervlak van 650 m2.
  • 4. voor het toepassen van de specifieke wijzigingsregel gelden de navolgende bepalingen:
    • a. de nieuwe functie mag de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperken;
    • b. monumentale, cultuurhistorische en karakteristieke bebouwing dient behouden te blijven;
    • c. de nieuwe functie geen aantoonbare verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • d. er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd.
3.6.8 Vergroting agrarisch bouwperceel

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6.1 Wro,bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van een agrarisch bouwperceel, met dien verstande dat:

  • a. het agrarisch bouwperceel mag worden vergroot tot maximaal 2 hectare ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf mits dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering alsmede voor het oprichten van een bio-massa inrichting ten behoeve van eigen gebruik;
  • b. de economische noodzaak door middel van een bedrijfsplan, wordt aangetoond;
  • c. er voldoende open water wordt aangelegd als compensatie voor het toenemen van het verhard oppervlak;
  • d. er een verkennend archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden;
  • e. de wijziging gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
3.6.9 Ruimte voor ruimte regeling

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, ter compensatie van storende bebouwing of functies buiten het bestaand bebouwd gebied, het plan te wijzigen in dié zin dat de bestemming 'Agrarisch', uitsluitend voorzover op de kaart voorzien van een bouwvlak, wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen', mits:

  • a. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bepalingen van artikel 14 van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. het bouwvlak ten behoeve van de agrarische bestemming van de verbeelding wordt verwijderd;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. compenserende woningbouw bij voorkeur plaatsvindt aan de rand van bestaand bebouwd gebied, als dit niet mogelijk is kan compenserende woningbouw ook plaatsvinden op de saneringslocatie;
  • e. voldaan wordt aan de criteria van de Uitvoeringsregeling Ruimte voor ruimte van de provincie Noord-Holland;
  • f. er middels een beeldkwaliteitsplan is aangetoond dat er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit;
  • g. is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • h. de geluidsbelasting van nieuwe geluidgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeurswaarde, of een verkregen hogere waarde;
  • i. de wijziging gemotiveerd wordt ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, voorzieningen aan te leggen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik;

3.7.2 toetsingscriteria

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als aangetoond kan worden dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

  • a. het belang dat met de ingreep is gediend;
  • b. de belangen van het landschap, natuur en cultuurhistorie, zoals deze voor het betrokken gebied gelden;
  • c. het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuishoudkundige doelstellingen van het betrokken gebied;
  • d. de waterbeheerder(s) schriftelijk advies hebben uitgebracht betreffende de voorgenomen werkzaamheden;

Artikel 4 Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De op de verbeelding voor 'Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor archeologische waarde.

4.2 Nadere detaillering van de bestemming

Het gehele plangebied heeft de bestemming 'Waarde - Archeologie' met uitzondering van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.

4.3 Bouwregels

Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd.

4.4 Bouwregels vanwege samenvallende bestemmingen
  • a. bouwwerken ten behoeve van de samenvallende bestemmingen (basisbestemmingen), zijn op deze gronden slechts toelaatbaar, indien en voor zover de waarden hierdoor niet onevenredig worden aangetast;
  • b. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, dient de aanvrager schriftelijk advies in te winnen bij een archeologische deskundige, omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteit de archeologische en/of cultuurhistorische belangen niet onevenredig worden aangetast;
  • c. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op het plaatsen van straatmeubilair, terreinafscheidingen e.d.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, voor zover geen gebouwen zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveld door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • e. het indrijven van voorwerpen;
  • f. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • h. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
4.5.2 Uitzondering t.a.v. het gebruik

Het in lid 4.5.1 opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden welke:

  • a. het normale agrarisch gebruik en onderhoud betreffen, waaronder draineren egaliseren en scheuren van grasland;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de betreffende bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. een bewerkingsdiepte hebben kleiner dan 0,5 meter;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
4.5.3 Uitzondering t.a.v. aanbrengen verharding

Het in lid 4.5.1 onder d opgenomen verbod is niet van toepassing voor het aanbrengen van gesloten verhardingen met een oppervlakte van minder dan 100 m2, op gronden met een agrarische bestemming.

4.5.4 Voorwaarde

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.5.1, wordt verleend indien - mede gelet op een door de aanvrager op te stellen inrichtingsplan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische, cultuurhistorische en/of natuurwaarden van het gebied.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel


Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouw-plan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Maximum bouwprofiel

Waar in dit plan voor hoofdgebouwen een maximum goothoogte is voorgeschreven mag het hieruit voortvloeiende maximum bouwprofiel worden overschreden door antennes, schoorstenen en ondergeschikte dakopbouwen ten behoeve van technische installaties;

6.2 Overschrijding bouw- en/of bestemmingsgrenzen

De bouwgrenzen mogen, in afwijking van het op de verbeelding en/of in hoofdstuk 2 bepaalde, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, veranda's, en afdaken, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen als goot- en kroonlijsten, gevellijsten, pilasters, plinten, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, kozijnen, dorpels en afvoerpijpen voor hemelwater, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

Binnen de op de verbeelding aangegeven gebiedsaanduiding 'milieuzone - stiltegebied' zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud en bescherming van de stilte met de in het centrale deel aanwezige water- en moerasgebieden en/of de te verwachten waarden.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van de regels voor:

  • a. het verschuiven van bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en nadere aanduidingen, voor zover dit, tengevolge van geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding, dan wel noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten hoogste 3 meter mogen bedragen;
  • b. het afwijken van maten, met uitzondering van percentages, met ten hoogste 5%, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het plan;
  • c. de bouw van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen waarvan de oppervlakte van enig gebouw niet meer dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen.
8.2 Uitzondering

Afwijken is niet mogelijk indien daardoor ernstige afbreuk wordt gedaan aan de, ingevolge de bestemming gegeven, gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro, bevoegd het plan te wijzigen:

  • a. voor het verplaatsen van een bestemmingsgrens, indien bij definitieve verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst;
  • b. voor het verplaatsen van een bouwgrens, indien bij definitieve verkaveling en/of bouwplan blijkt, dat deze verplaatsing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan is, waarbij de grenzen met niet meer dan 10 m mogen worden verplaatst.
9.2 Uitbreiding fiets- en wandelpaden

Burgemeester en wethouders zijn, op grond van artikel 3.6 Wro bevoegd het plan te wijzigen voor de uitbreiding van fiets- en wandelpaden met dien verstande dat:

  • a. enige bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer', mits:
    • 1. deze wijziging uitsluitend wordt toegepast voor de aanleg van nieuwe fiets- en voetpaden, incidentele verbredingen, bochtafsnijdingen, e.d. van paden;
    • 2. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 10 dan wel de andere bestemming die deel van het wijzigingsplan uitmaakt van overeenkomstige toepassing zijn.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan  Lutjebroek - De Gouw 59A ,

van de gemeente Stede Broec .

Behorende bij het besluit van 21 april 2016